RAPPORT INTERNE VISITATIE COMMISSIE TUSSENTIJDSE EUR-EVALUATIE
Opleidingen Gezondheidswetenschappen Instituut Beleid en Management Gezondheidszorg
Januari 2008
INHOUD
INLEIDING................................................................................................................................................ 3
1.
WERKWIJZE................................................................................................................................ 4
2.
BEVINDINGEN............................................................................................................................. 5
2.1
Internationalisering .................................................................................................................... 5
Zelfstudie............................................................................................................................................ 5 Site visit .............................................................................................................................................. 5 Conclusies en aanbevelingen .......................................................................................................... 6 2.2
Instroom ...................................................................................................................................... 7
Zelfstudie............................................................................................................................................ 7 Site visit .............................................................................................................................................. 7 Conclusies en aanbevelingen .......................................................................................................... 8 2.3
Competentiegerichte onderwijsvisie........................................................................................ 9
Zelfstudie............................................................................................................................................ 9 Site visit .............................................................................................................................................. 9 Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................................ 10 2.4
Kwaliteitsbeleid ........................................................................................................................ 10
Zelfstudie.......................................................................................................................................... 10 Site visit ............................................................................................................................................ 10 Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................................ 11 2.5
Studeerbaarheid en rendementen .......................................................................................... 12
Zelfstudie.......................................................................................................................................... 12 Site visit ............................................................................................................................................ 12 Conclusies en aanbevelingen ........................................................................................................ 12
3.
TOT BESLUIT ............................................................................................................................ 14
BIJLAGE I
GESPREKSONDERWERPEN SITE VISIT 4 DECEMBER 2007.............................. 15
-2-
INLEIDING Ter overbrugging van de landelijke, zesjarige accreditatiecyclus heeft het College van Bestuur (CvB) van de EUR onlangs besloten een driejarige, interne cyclus te gaan hanteren, waarbij tussen twee accreditatiemomenten in een onderwijsevaluatie dient plaats te vinden. Voor de BMG betekent dit dat de initiële opleidingen (de bachelor en de masters Health Economics, Policy and Law –HEPL- en Zorgmanagement -ZoMa) in het najaar van 2007 intern zijn gevisiteerd. Daartoe is een commissie tussentijdse EUR-evaluatie (voortaan: de commissie) ingesteld, bestaande uit: -
Prof.dr. T.E.D. (Tom) van der Grinten (emeritus hoogleraar, voorzitter van de commissie);
-
Prof.dr. J.F. (Johan) Lange (opleidingsdirecteur opleidingsinstituut Geneeskunde);
-
Drs. B.J. (Berry) Nijveld (onderwijskundige, OECR);
-
Eva Hofmeester (studente BMG);
-
Drs. H. (Honorine) Machielsen (secretaris commissie).
Conform haar opdracht heeft de commissie zich de afgelopen maanden een beeld gevormd van de positie van het BMG-onderwijs in relatie tot het eerstvolgende landelijke accreditatiemoment, naar verwachting in 2010. Binnen het instituut is de commissie onder de indruk geraakt van de positieve energie en het enthousiasme voor het onderwijs. De voorgenomen dan wel reeds in gang gezette en/of gerealiseerde verbeteracties - zoals beschreven in het Beleidsplan Onderwijs en in de zelfstudie getuigen daarvan. De commissie hecht er aan het iBMG met deze inzet en bijbehorende bereikte resultaten op onderwijsgebied te complimenteren. In dit verband wijst zij er op dat haar aanbevelingen additioneel zijn aan de interne beleidsvoornemens uit het Beleidsplan en de zelfstudie. Met opzet heeft de commissie in haar aanbevelingen geen volgorde van belangrijkheid aangebracht. Dergelijke keuzes dienen naar de stellige overtuiging van de commissie door het opleidingsmanagement gemaakt te worden.
Met genoegen presenteert de commissie in voorliggend rapport haar analyse. Dit rapport is als volgt opgebouwd. In het eerste hoofdstuk beschrijft de commissie haar werkwijze, waarna zij in hoofdstuk twee haar bevindingen presenteert. Daarbij heeft de commissie een vijftal kernthema’s onderscheiden: internationalisering, instroom, competentiegerichte onderwijsvisie, kwaliteitsbeleid, studeerbaarheid en rendementen. Per kernthema geeft de commissie de hoofdlijnen vanuit de zelfstudie en de site visit weer om te besluiten met haar conclusies en aanbevelingen. Ter afronding van de rapportage wordt de aandacht gevestigd op een drietal BMG-brede kwesties die naar het oordeel van de commissie eveneens van invloed zijn op de kwaliteit van het BMG-onderwijs.
-3-
1.
WERKWIJZE
Ter voorbereiding op de interne visitatie heeft het Opleidings Coördinatoren Team van het iBMG een zelfstudie1 geschreven. Bij deze interne analyse is uitgegaan van de voornaamste conclusies en aanbevelingen vanuit de laatste, landelijke visitatie- en accreditatieronde (2004/2005). Vervolgens geeft de zelfstudie een beschrijving van de bijbehorende reeds door het iBMG in gang gezette, afgeronde dan wel voorgenomen verbeteracties veelal onder verwijzing naar het Beleidsplan 2
Onderwijs. Ter afsluiting komen de items van de vragenlijst van het EUR zelfdiagnose instrument met bijbehorende beoordelingen (aan de hand van het EUR beoordelingsprotocol) en analyses van de gegeven antwoorden aan de orde.
Gezien het complete beeld dat in de zelfanalyse wordt geschetst van (recent) verleden en heden van het BMG-onderwijs heeft de commissie ervoor gekozen om deze interne studie – in het bijzonder de onderscheiden aandachtspunten - aIs startpunt voor haar beoordelingsproces te hanteren. Over de aandachtspunten is door de commissie uitgebreid van gedachten gewisseld, waarna deze ten grondslag hebben gelegen aan de agenda voor de site visit (4 december 2007, zie bijlage I). Deze gesprekken met alle geledingen binnen het iBMG hebben interessante, sterk op de onderwijspraktijk toegesneden, toelichtingen opgeleverd. In haar eindanalyse van de positie van het BMG-onderwijs heeft de commissie deze input vanuit de onderwijspraktijk samengevoegd met de (somtijds) meer afstandelijke weergave vanuit de zelfstudie.
De zorgvuldige weging van alle verkregen informatie heeft de commissie verwerkt tot voorliggende rapportage. Conform de procedure tussentijdse EUR-evaluatie wordt dit rapport - tezamen met de zelfstudie en het Beleidsplan Onderwijs - aangeboden aan de decaan. Deze draagt vervolgens zorg voor het informeren van de opleidingsdirecteur van het iBMG alsmede het College van Bestuur.
1
iBMG, 2007. BMG-Onderwijs in beweging. Zelfanalyserapport Tussentijdse EUR-evaluatie Opleidingen gezondheidswetenschappen van het instituut Beleid&Management Gezondheidszorg. Rotterdam: iBMG.
2
iBMG, 2006. BMG-Onderwijs in perspectief. Beleidsplan 2006-2010 voor de opleidingen gezondheidswetenschappen van het instituut Beleid&Management Gezondheidszorg. Rotterdam: iBMG.
-4-
2.
BEVINDINGEN
In haar verkenning heeft de commissie de volgende kernthema’s onderscheiden: o
Internationalisering
o
Instroom
o
Competentiegerichte onderwijsvisie
o
Kwaliteitsbeleid
o
Studeerbaarheid en rendementen
Per kernthema geeft de commissie onderstaand haar bevindingen weer volgens een vast stamien. Eerst komen de hoofdlijnen vanuit de zelfstudie aan de orde. Daarna volgt een samenvattende beschrijving van de toelichtingen, die BMG-medewerkers en –studenten tijdens de site visit hebben gegeven. Aansluitend formuleert de commissie haar conclusies en aanbevelingen.
2.1
Internationalisering
Zelfstudie De onvoldoende beoordeling van het BMG-onderwijs wat betreft internationale oriëntatie (visitatie 2004) is volgens de zelfstudie aanleiding geweest om een inhaalslag te maken ter realisatie van een verdedigbaar evenwicht tussen internationalisering ‘at home’ en ‘abroad’. Als voorbeeld wordt aangegeven dat de contacten met buitenlandse universiteiten (Helsinki, Londen, Oslo, Bocconi) ondertussen zijn geïntensiveerd, waardoor er nu meer uitwisselingsmogelijkheden zijn voor studenten. At home is er sprake van een toename van internationale casuïstiek en literatuur in het onderwijs en de vergevorderde ontwikkeling van een Engelstalige minor in de bachelor en Engelstalige vakken in de master Zorgmanagement (2007:9-10,55-56). Site visit Teneinde studenten “gevoelig te maken voor issues die internationaal spelen” wordt het beoogde, internationale karakter van de bachelor binnenkort geborgd in de herziene eindtermen. Daarbij blijft het - aldus de docenten van de opleiding - toch altijd de vraag of “studenten zelf wel of niet willen.” At home inzoemen op de Nederlandse situatie wordt begrijpelijk genoemd, terwijl er tegelijkertijd mogelijkheden worden gezien voor een ruimere verwijzing naar Engelstalige literatuur. De bachelorstudenten daarentegen geven aan “internationale contacten verrijkend” te vinden en reeds in de eerste twee jaar van het curriculum interesse te hebben in meer internationaal georiënteerde casuïstiek. Bovendien willen zij graag een keuzevak in het buitenland volgen. Tot op heden ontmoeten zij echter nog (te) vaak logistieke problemen (bijvoorbeeld: het vinden van de juiste financiële regelingen en contactpersonen).
Gezien de hoge kwaliteit van de banen die de huidige masters Zorgmanagement direct na hun afstuderen weten te vinden, moeten we volgens het opleidingsmanagement zorgvuldig omgaan met voortgaande internationalisering van de ZoMa. “Zijn we anders niet met iets bezig waar studenten zelf helemaal niet mee bezig zijn?” De tegenvallende belangstelling voor een site visit aan Engelse
-5-
gezondheidszorginstellingen lijkt in die richting te wijzen. De geïnterviewde ZoMa-studenten plaatsen eveneens kanttekeningen. Zo geven zij aan “zeker de ogen niet te willen sluiten voor internationale ontwikkelingen, bijvoorbeeld de invloed van Europese regelgeving”, maar betwijfelen tegelijkertijd de toegevoegde waarde van al te veel (Amerikaanse) casuïstiek. In dit verband wordt zowel door het opleidingsmanagement als door de studenten aangegeven dat het curriculum mogelijk meer dient te differentiëren op geleide van de verschillende subpopulaties van de ZoMa: deels bachelor-instromers, die waarschijnlijk wel internationale verdieping zoeken en deels zij-instromers die hun masteropleiding combineren met een dienstverband binnen de gezondheidszorg. De interesses van deze laatste groep richten zich voornamelijk op de Nederlandse situatie.
Binnen de master HEPL spelen bovenstaande overwegingen rondom voortgaande internationalisering geen rol aangezien deze master van oorsprong reeds een internationaal karakter bezit. Wel geven de studenten aan een uitgebreidere inbreng van buitenlandse gastdocenten te missen. Bovendien hebben zij problemen ervaren met de aansluiting van de sterk nationaal gerichte bachelor op de internationaal georiënteerde HEPL. Aansluitingsproblemen die, weliswaar op een andere manier, volgens de studenten ook een rol spelen voor de buitenlandse studenten. Voor hen blijkt het vereiste vooropleidingsniveau (met name wiskunde en economie) onvoldoende duidelijk te zijn. Het HEPL-vak Economics and Finances of Health Care is bedoeld om deze lacunes op te vangen, maar houdt daardoor voor de BMG-bachelor instromers een herhaling van bachelorstof in. Tot slot wijzen de studenten op logistieke problemen (regeling huisvesting, bankaccounts etc.) die buitenlandse studenten (soms) ervaren. Door het opleidingsmanagement wordt in dit verband nog gewezen op het uitblijven van groei wat betreft buitenlandse instroom. Conclusies en aanbevelingen Naar het oordeel van de commissie is de BMG er de afgelopen jaren inderdaad in geslaagd om een eerste inhaalslag te maken in de vergroting van het internationale karakter van haar opleidingen. Onder verwijzing naar de reeds in het Beleidsplan Onderwijs (2006:39-41) geformuleerde voorgenomen verbeteracties laat de commissie deze voldoende beoordeling vergezeld gaan van de volgende aanbevelingen.
Vroegtijdige (reeds vanaf het eerste bachelorjaar) inbedding van internationaal georiënteerde gezondheidszorgvraagstukken in het curriculum zal niet alleen bijdragen aan een vergroting van het beoogde internationale karakter van de bachelor. Eveneens kan daardoor een vloeiender aansluiting van de bachelor op met name de master HEPL worden bevorderd;
De ontwikkeling van een Engelstalige minor dient aangegrepen te worden om colleges van buitenlandse gastdocenten in te bedden in het bacheloronderwijs;
Ter vergroting van de internationale bekendheid van de master HEPL zijn meer gerichte marketingactiviteiten noodzakelijk, waarbij de commissie met name denkt aan het beter benutten van ervaringsverhalen van (ex) HEPL-studenten alsmede van buitenlandse collegiale contacten van HEPL-docenten;
-6-
Variatie in internationale casuïstiek (in casu: voorbeelden vanuit niet Angelsaksische landen) zal ten goede komen aan een meer internationaal georiënteerde belangstelling van masterstudenten Zorgmanagement;
Teneinde ook op Europees niveau studenten voor de master Zorgmanagement te kunnen interesseren dient nader onderzoek te worden verricht naar de ontwikkelingsmogelijkheden van een Engelstalige master gebaseerd op een combinatie van ZoMa- en HEPL-vakken;
De logistieke ondersteuning van BMG-studenten die naar het buitenland willen, dient zorgvuldig(er) te worden geborgd;
Het iBMG dient zich actiever in te zetten voor de stimulering, organisatie en promotie van studiereizen,
beurs-
en
uitwisselingsprogramma’s.
Voor
de
beoogde
doelen
dient
instituutsbreed draagvlak gecreëerd te worden, waarbij streefcijfers kunnen ondersteunen.
2.2
Instroom
Zelfstudie Het “risicovolle
karakter
van
de
instroomcijfers”,
zoals
in
2004
geconstateerd
door
de
visitatiecommissie, is ondertussen omgebogen in een “substantiële verhoging van de instroomcijfers” waardoor de aandacht zich volgens de zelfstudie “met behulp van een uitgebalanceerd marketingbeleid voornamelijk zal richten op stabilisatie van deze cijfers” (2007:11). Site visit Naar het oordeel van de commissie vertonen de BMG-opleidingen inderdaad prachtige instroomcijfers, maar - zo heeft de commissie tijdens de site visit aan haar gesprekspartners gevraagd - is de BMG wel op de hoogte van de achterliggende oorzaken van deze cijfers? Zijn deze stijgende lijnen te verklaren en op welke manier vertaalt de BMG deze forse studentenaantallen naar voorzieningen en intern (personeels)beleid?
In reactie op deze kanttekeningen van de commissie bij de sterk toegenomen instroom geeft het opleidingsmanagement aan dat niet alleen een betere marketing debet is aan de groei. Waarschijnlijk is er ook sprake van een autonoom toenemende groei doordat steeds meer belangstelling bestaat voor de gezondheidszorg als segment van de samenleving. In aansluiting hierop is door de BMG nog onvoldoende geanalyseerd “wat de behoefte is vanuit de markt en welk type student nu precies aan de poort staat.” De mogelijkheden om de instroom goed te voorspellen worden “gelimiteerd” genoemd. Ervaringsfeit is wel dat alle afgestudeerden tot op heden heel snel een betaalde baan weten te vinden. Desgevraagd geeft de studieadviseur aan in de EUR-brede invoering van het Bindend Studie Advies (BSA) geen verklaring te zien voor de toegenomen bachelorinstroom.
De door de commissie inherent aan de hoge instroom veronderstelde druk op kleinschalige, interactieve onderwijsvormen wordt door de meeste gesprekspartners herkend. Hetzelfde geldt voor de beschikbaarheid van adequate voorzieningen. Zo worden computertrainingen met grotere groepen
-7-
door de studenten zelfs “een ramp” genoemd. Problemen op personeelsgebied, zowel kwantiteit als kwaliteit van inzetbaar docerend en ondersteunend personeel, worden door het merendeel van de gesprekspartners eveneens beaamd. Met name bij de vakken van het eerste trimester zijn de problemen soms “knellend”. Desondanks geeft het opleidingsmanagement aan “geen mensen aan te willen trekken speciaal voor het onderwijs.” Conclusies en aanbevelingen De BMG-opleidingen kunnen zich verheugen in een sterk toenemende belangstelling. Juist deze groei blijkt het iBMG voor een aantal problemen te stellen, die weliswaar afdoende worden opgelost, maar waaruit naar het oordeel van de commissie onvoldoende leerpunten worden gedestilleerd teneinde anticiperend beleid mogelijk te maken. In dit verband heeft de commissie de volgende aanbevelingen geformuleerd.
De aanhoudend stijgende tendens van de instroomcijfers dient het iBMG aan te grijpen om streefcijfers te benoemen. Daartoe dient op korte termijn inzicht te worden verkregen in:
-
de behoeften van de markt aan afgestudeerde BMG-ers;
-
de kernmerken van de huidige studentenpopulatie;
-
de effecten van het BSA van andere faculteiten op de BMG-instroom;
Teneinde te kunnen anticiperen op de sterk toenemende instroom dient het iBMG beleid te ontwikkelen ter vergroting van haar docentencapaciteit, niet alleen in kwantitatieve zin maar evenzo in kwalitatieve zin. In dit verband denkt de commissie aan de ontwikkeling van verplichte introductiecursussen en begeleidingstrajecten voor beginnende docenten - niet alleen extern ondersteund en aansluitend bij recente landelijke ontwikkelingen inzake de Basis Kwalificatie Onderwijs (BKO), maar ook intern in de vorm van mentorschappen te vervullen door meer ervaren docenten. Bovendien vraagt de commissie zich in relatie tot de capaciteitsproblemen af of een herbezinning op vigerend beleid om geen personeel met louter onderwijstaken aan te nemen, gewenst is. Hierbij realiseert de commissie zich overigens terdege dat dit raakt aan de combinatie onderzoek / onderwijs als kenmerk van academisch onderwijs;
Rekening houdende met het spanningsveld tussen studentenaantallen en beschikbare onderwijscapaciteit acht de commissie een discussie over groepsgroottes, kleinschalige onderwijsvormen en de inzet van studentassistenten op zijn plaats;
EUR-brede
plannen
ter
realisatie
van
uitgebreidere
computer-
en
kleinschalige
onderwijsvoorzieningen dienen door het iBMG te worden ondersteund en geïnitieerd.
-8-
2.3
Competentiegerichte onderwijsvisie
Zelfstudie In haar zelfanalyse geeft het iBMG aan dat er de afgelopen periode veel aandacht is besteed aan de verbetering van de competentiegerichtheid van het bachelorprogramma. De (her)definiëring van eindtermen, vakleerdoelen, invoering van een vaardighedenlijn, portfolio en ontwikkeling van nieuw toetsinstrumentarium worden als voorbeelden genoemd. Toch is “het gewenste competentiegerichte karakter nog niet geheel geborgd.” De HEPL sluit hierbij aan door aan te geven dat “de HEPL als academie de intellectuele betrokkenheid van studenten graag nog verder zou willen vergroten.” Voor de master Zoma worden op vaardighedengebeid eveneens (voortgaande) aanpassingen van het curriculum beschreven die ten goede komen aan het competentiegerichte karakter (2007:20,56-57). Site visit De bachelorcoördinator heeft bovenstaande schets van de huidige stand van zaken van een nadere toelichting voorzien met als accenten: de doorontwikkeling van de vaardighedenlijn, opdat studenten longitudinaal in ontwikkeling gevolgd kunnen worden, en de intensieve training en begeleiding van docenten teneinde competentiegerichte leerdoelen te vertalen in competentiegerichte onderwijs- en toetsvormen. De bachelorstudenten daarentegen plaatsen enige kritische kanttekeningen. Zo geven zij bijvoorbeeld aan dat “de verlangde competenties lang niet altijd helder zijn” en hebben zij moeite met de wijze waarop schrijf- en presentatieopdrachten van feedback worden voorzien. Schrijfopdrachten worden aan het eind van een blok ingeleverd, waardoor de feedback verwatert. Bovendien worden de formulieren soms zeer summier ingevuld. Tot slot nuanceren zij de mate waarin het bacheloronderwijs conform PGO-uitgangspunten wordt vormgegeven en uitgevoerd. In het derde bachelorjaar is daar “eigenlijk niets meer van over” waarbij de werkgroepsamenstelling en de docent “te sterk bepalend zijn voor datgene wat uit de groepsbijeenkomsten naar voren komt. Gewenste verdieping ontbreekt te vaak.” Wel “pak je uit de studie mee dat dit (zevensprong conform PGO en samenwerking in een groep) een goede manier is om problemen aan te pakken.” De bachelordocenten tot slot bevestigen de diversiteit in opvattingen over het PGO. Met als argument dat je “op die manier sneller een kennisbasis opbouwt” geven enkelen zelfs aan over te zijn gestapt naar de traditionele manier van onderwijs. Tegelijkertijd herkennen andere docenten zich juist wel in het PGO en vinden dit “een mooi instrument om competenties te ontwikkelen.”
Bij de masteropleidingen speelt de discussie over PGO niet zozeer een rol. Zo is de master ZoMa vanaf de start opgezet volgens de ‘case teaching’ methode en worden er zeer verschillende toetsingsvormen gebruikt. Desgevraagd bevestigen de studenten dit accent op groepswerk, hetgeen volgens hen niet altijd ten goede komt aan individuele feedback. In de HEPL tot slot wordt volgens de opleidingscoördinator wel gebruik gemaakt van verschillende onderwijs- en toetsvormen, maar “de lijn is niet altijd duidelijk. Wat wordt nu precies ontwikkeld?” “Samenwerken leeft niet echt”, volgens de HEPL-studenten die eveneens een gemis aan feedback op schrijfopdrachten signaleren. Tot slot blijken de eindtermen bij bachelorstudenten “alleen in de reader te staan”, bij de HEPL-studenten “bestaan ze wel, maar leven absoluut niet” en bij de ZoMa-studenten “zijn ze wel bekend en worden ze gaande de rit steeds duidelijker.”
-9-
Conclusies en aanbevelingen De commissie herkent zich in de constatering vanuit de zelfstudie dat er de afgelopen periode door het iBMG veel aandacht is besteed aan de doorontwikkeling van de competentiegerichte onderwijsvisie. Naar het oordeel van de commissie komt uit de gesprekken met betrokkenen echter een te veelkleurig beeld naar voren. Over het PGO in de bachelor, de wijze waarop schrijf-en presenteeropdrachten van feedback worden voorzien en de omzetting van eindtermen in leerdoelen en toetsvormen wordt naar het oordeel van de commissie te divers gedacht. Teneinde meer uniformiteit te bewerkstelligen doet de commissie de volgende aanbevelingen.
De formulering van competentiegerichte eindtermen en de vertaling naar leerdoelen en competentiegerichte toetsvormen verdient in alle opleidingen extra aandacht;
Binnen alle opleidingen is de implementatie van instrumenten om de ontwikkeling van vaardigheids- en houdingsaspecten van competenties per student zichtbaar en volgbaar te maken dringend gewenst. In dit verband denkt de commissie aan instrumenten als het portfolio, het persoonlijk ontwikkelplan (POP) en individuele coachingsmomenten;
BMG-breed is een herbezinning op de wijze en het tijdstip waarop schrijf- en presenteeropdrachten van feedback worden voorzien wenselijk;
Bachelor-breed is een herbezinning op de positionering van het PGO gewenst. Meer in het bijzonder denkt de commissie hierbij aan het spanningsveld tussen enerzijds de theoretische uitgangspunten en anderzijds de dagelijkse, praktische vormgeving van PGO.
2.4
Kwaliteitsbeleid
Zelfstudie “In het licht van de interne kwaliteitszorg stemt de systematische documentatie van de omzetting van evaluatieresultaten in verbetermaatregelen helaas nog tot zorg” aldus het iBMG in haar zelfanalyse (2007:47,55). Datzelfde geldt voor het personeelsbeleid op onderwijsgebied. Niet alleen op instituutsniveau, maar ook bij de medewerkers zelf blijft het “een zoeken naar de juiste balans tussen onderzoeks- en onderwijsinspanningen” (ibid.:46). Site visit De gesprekspartners van de commissie blijken de onderwijs evaluatieformulieren voor verbetering vatbaar te vinden. Zo geven de bachelorstudenten aan dat “het tijdstip waarop de formulieren worden uitgedeeld (in casu: laatste werkgroep of college van een vak) slecht gekozen is. Daardoor weet je lang niet altijd meer exact om welke bijeenkomsten en welke docenten het gaat; de vragen zijn slecht gekozen en je krijgt er vrij weinig van terug.” Deze mening wordt gedeeld door de masterstudenten, die zich ook afvragen “wat er nu precies met de resultaten gebeurt. Groepen na ons hebben daar waarschijnlijk meer zicht op dan wijzelf.” De docenten plaatsen eveneens kanttekeningen bij de
-10-
evaluatieformulieren, die “irrelevante vragen bevatten. De formulieren zijn dringend aan herziening toe.” Ter verbetering worden suggesties gedaan als: het toevoegen van foto’s van docenten, wellicht per vak een tussentijdse- en een eindevaluatie waarin ook het tentamen meegenomen kan worden, meer ruimte reserveren voor ‘open’ opmerkingen. Aansluitend geven de docenten aan betrouwbare evaluatieformulieren des te belangrijker te vinden nu resultaten van deze evaluaties ook een vast onderdeel vormen van de functioneringsgesprekken. De opleidingscommissie onderschrijft het belang van juiste informatie uit de evaluatieformulieren eveneens en voegt daaraan toe “nog steeds enigszins te worstelen met de invulling van haar eigen rol als kwaliteitsmonitorend orgaan. Dient de OC zich daarbij pro-actief of juist reactief op te stellen?”
Over de studentenpanels, die zich richten op een kwalitatieve evaluatie van het gegeven onderwijs en door hun hoge frequentie directe doorvoering van verbeteringen mogelijk maken, wordt aanzienlijk positiever gedacht. Volgens de studenten worden “punten uit het studentenpanel wel zichtbaar meegenomen en ook wordt daaraan door de docenten gerefereerd.” Op dit punt zijn de docenten het met hen eens. Zij noemen de panels “gezien de mogelijkheden tot directe (inter)actie zeker waardevol.” Conclusies en aanbevelingen Naar het oordeel van de commissie is het terecht dat het iBMG in de zelfstudie haar kwaliteitsbeleid als “licht zorgelijk” kenschetst. Zowel de onderwijsevaluaties als het personeelsbeleid verdienen op korte termijn extra aandacht van het opleidingsmanagement. Daarbij onderschrijft de commissie de reeds in het Beleidsplan Onderwijs en in de zelfstudie beschreven voorgenomen dan wel reeds in gang gezette verbeteracties. Ter aanvulling doet zij de volgende aanbevelingen.
Het iBMG dient beleid te ontwikkelen om de resultaten van kwantitatieve en kwalitatieve onderwijsevaluaties voor alle betrokkenen (docenten, studenten, opleidingsmanagement) zichtbaar te maken. Idealiter wordt het in de figuur van kwaliteitscycli herleidbaar uit welke evaluatie-uitkomsten welke verbeteracties zijn voortgekomen. Daarbij zal het naar het oordeel van de commissie de kunst zijn om een overkill aan bureaucratie te voorkomen;
Onder verwijzing naar de reeds onder paragraaf 2.2 geformuleerde aanbevelingen op het gebied van personeelsbeleid en aansluitend bij landelijke ontwikkelingen op het gebied van docentprofessionalisering benadrukt de commissie het belang van de ontwikkeling van andere (dan
louter
student-)
indicatoren
die
eveneens
gebruikt
kunnen
worden
om
onderwijsinspanningen van docenten te evalueren. Hetzelfde geldt voor de opzet van een scholingstraject (sequentieel in plaats van losse cursussen) voor docenten en daaraan gekoppeld: een kritische beschouwing van de beloning van onderwijsinspanningen;
De evaluatieformulieren zijn, zowel wat betreft inhoud als wat betreft lay-out, met een optimale benutting van digitale mogelijkheden aan herziening toe.
-11-
2.5
Studeerbaarheid en rendementen
Zelfstudie In de zelfstudie wordt gewezen op reeds geïmplementeerde aanpassingen van het bachelor- en ZoMacurriculum teneinde de studeerbaarheid van de programma’s te verbeteren. De studeerbaarheid van deze programma’s vormen dan ook geen punten van zorg. Dat is wel het geval met het HEPLprogramma, dat “door de studenten als zwaar wordt ervaren.” Bij de HEPL wordt eveneens een knelpunt gesignaleerd in de afstudeerfase, waar studenten te veel uitstelgedrag vertonen hetgeen een negatief effect heeft op de rendementen (ongeveer 50% na afloop van deze tweejarige master). Tegelijkertijd blijft het rendement van de master Zorgmanagement zich stabiel bewegen rond de 70% na afloop van deze eenjarige master. Het bachelorrendement tot slot is in het eerste bachelorjaar in positieve zin beïnvloed door het Bindend Studieadvies, hoewel het effect minder groot is geweest dan verwacht. Weliswaar is er sprake van een lichte stijging tot 30%, maar dit getal is nog steeds te laag. Na drie bachelorjaren ligt het rendement iets hoger dan het landelijk gemiddelde, op 33% (2007:1516,18,23,57). Site visit Volgens de bachelorstudenten behoeft het curriculum geen aanpassingen om de studeerbaarheid te verhogen. In dit verband noemen zij de BSA-normen “niet moeilijk om te behalen”; zij vinden het BSA een goede regeling, “een stimulans”. “Het is moeilijk” is volgens hen eerder een kwestie van beeldvorming. Een kenschets die later door de HEPL-studenten wordt herhaald wanneer zij aangeven dat de bachelor “te licht” is. Tegelijkertijd ervaren zij de HEPL-studielast niet als te hoog, zelfs “minder hoog dan vergelijkbare masteropleidingen in bijvoorbeeld de USA.” De ZoMa-studenten tot slot vinden de vrijdag als enige dag met contactonderwijs “overvol, maar daarnaast is het lees- en studiewerk thuis goed te doen.” In het gesprek met de masterstudenten komt ook naar voren dat de HEPL sterk gericht is op kennisoverdracht en veel minder het accent plaatst op samenwerken en het toepassen van de kennis. Naar het oordeel van de ZoMa-studenten besteedt ‘hun’ master juist wel veel aandacht aan het werken in groepen dat door de studenten ook “als coachend” wordt ervaren. De docenten bevestigen dit verschil in karakter van de masteropleidingen, die zij “hele verschillende werelden” noemen. De combinatie onderzoek/onderwijs treedt volgens hen bij de HEPL meer op de voorgrond. Conclusies en aanbevelingen Naar het oordeel van de commissie bieden het Beleidsplan Onderwijs alsmede de zelfstudie voldoende aangrijpingspunten ter verbetering van studeerbaarheid en rendementen van de opleidingen. In de manier waarop het iBMG het BSA heeft ingevoerd en vertaald naar beleidsinformatie spreekt de commissie bovendien haar vertrouwen uit. Niettemin ziet de commissie bij dit kernthema een voornaam punt van zorg: de afstemming tussen de twee masteropleidingen. De commissie acht het van groot belang dat het iBMG erop toeziet dat de twee masters niet teveel ‘uit elkaar gaan lopen’. Ter voorkoming van verdergaande discrepanties doet de commissie de volgende aanbevelingen.
-12-
Met regelmaat dient het iBMG het academisch karakter van beide masteropleidingen te evalueren. Een onafhankelijke eindpuntmeting in de figuur van het blind laten beoordelen van scripties van beide opleidingen verdient volgens de commissie een plaats in deze aanbevolen evaluatie;
Onderzocht dient te worden of de rendementen van de master HEPL verbeterd kunnen worden door het doorvoeren van veranderingen in de begeleiding van afstudeerders naar analogie van de groepsgewijze begeleiding in de master Zorgmanagement;
Onderzocht dient te worden welk samenbindend vermogen uit kan gaan van de voorgestane ontwikkeling van een Engelstalige master, gericht op de Europese markt en gebaseerd op een combinatie van ZoMa- en HEPL-vakken.
-13-
3.
TOT BESLUIT
Conform haar opdracht heeft de commissie tussentijdse EUR-evaluatie zich een beeld gevormd van de positie van het BMG-onderwijs in relatie tot het eerstvolgende landelijke accreditatiemoment. In voorgaande paragrafen is dat beeld toegespitst op een aantal kernthema’s. Het spreekt voor zich dat daarmee niet het gehele palet van het BMG-onderwijs is geschetst. Dat is ook niet de bedoeling van deze tussentijdse evaluatie. Toch hecht de commissie er aan ter completering van haar eindrapportage nog aandacht te vragen voor de volgende BMG-brede kwesties.
De afgelopen periode zijn er binnen het iBMG op onderwijsgebied veel zaken ontwikkeld. Zo heeft de commissie met instemming kennisgenomen van de voorgenomen en reeds gerealiseerde verbeteracties uit het Beleidsplan Onderwijs en de zelfstudie. Hetzelfde geldt voor de instelling van een innovatiefonds onderwijs, waardoor er jaarlijks gelden beschikbaar komen voor onderwijsinhoudelijk vernieuwingen. Niettegenstaande dat draagt alle dynamiek naar het oordeel van de commissie het gevaar in zich dat betrokkenen niet meer synchroon geïnformeerd zijn, waardoor commitment met voorgestane veranderingen verloren kan gaan.
Een tweede opmerking betreft de BMG-onderwijscultuur. Stijgende studentenaantallen zetten het charmante, kleinschalige karakter van het instituut in toenemende mate onder druk. Improviseren en direct reageren gaat goed, maar ontbeert tegelijkertijd te vaak distantie en anticiperend vermogen noodzakelijk voor de ontwikkeling van een lange termijnvisie. Daardoor vindt bijvoorbeeld de borging en analyse van gegevens en bereikte resultaten onvoldoende plaats. Dat die resultaten bereikt worden, is mede het gevolg van de doorgevoerde herziening van de aansturing van het onderwijs door de benoeming van opleidingscoördinatoren en het Opleidings Coördinatoren Team. Enerzijds zijn de lijnen daardoor helderder dan in het verleden. Anderzijds doet deze coördinatiestructuur een extra beroep op de zorgvuldigheid waarmee beleid wordt ontwikkeld en geïmplementeerd. Verlies aan draagvlak benoemt de commissie ook in dit verband als een risico.
Het iBMG heeft haar zelfstudie als titel meegegeven: BMG - onderwijs in beweging. Afgelopen periode is het de commissie duidelijk geworden welke bewegingen het BMG-onderwijs maakt, reeds gemaakt heeft en nog wil maken met het oog op het volgende landelijke visitatiemoment. Naar het oordeel van de commissie zijn dit positieve en ambitieuze bewegingen, grotendeels geborgd in het Beleidsplan Onderwijs en gericht op kwalitatief hoogwaardig onderwijs. Daarbij past de samenwerkingsgerichte sfeer, die de commissie tijdens de site visit heeft ervaren. Tot besluit van deze rapportage wil de commissie het iBMG daarvoor bedanken en succes wensen bij de verdere ontwikkeling van haar onderwijsgebouw.
-14-
BIJLAGE I
GESPREKSONDERWERPEN SITE VISIT 4 DECEMBER 2007
Commissie tussentijdse EUR-evaluatie Opleidingen Gezondheidswetenschappen van het iBMG
10.00 – 10.45 uur
commissie: voorbespreking
10.45 – 11.30 uur
gesprek met opleidingscoördinatoren en opleidingsdirecteur - Martin Buijsen, coördinator master Health Economics, Policy & Law; - Isabelle Fabbricotti, coördinator bachelor; - Anna Nieboer, coördinator master Zorgmanagement; - Roland Bal, opleidingsdirecteur.
11.30 – 12.15 uur
gesprek met studenten bachelor - Esmee Boogh; - Sophie Konings; - Manon Koster; - Wendy Verhoeven.
12.15 – 13.00 uur
gesprek met studenten master - Igna Bonfrer, studente master Health Economics; - Amanda Huber, Amerikaanse studente master Health Economics; - Laura Wauters, studente master Health Economics, Policy & Law; - Nathan van den Hogenband, student master Zorgmanagement; - Christine Roedolf, studente master Zorgmanagement.
Lunch
14.00 – 15.00 uur
gesprek met docenten - Sam Adams (sectie Health Care Governance); - Gerrit Koopmans (sectie Evaluatie van Zorg); - Wim Labree, coördinator lijnprogramma vaardigheden; - Gerard Scholten (sectie Bedrijfsvoering van Zorgorganisaties); - Erik Schut (sectie Ziektekosten Verzekeringen); - Elly Stolk (sectie Gezondheids Economie); - Kees van Wijk, per 1 januari 2008 coördinator master Zorgmanagement; - Martin Buijsen namens de sectie Gezondheidsrecht.
-15-
15.00 – 15.30 uur
gesprek met MT-leden: - Wilfried Notten (voorzitter sinds 1 november 2007); - Frans Rutten (voorzitter tot 1 november 2007); - Marieke Veenstra;
15.30 – 16.00 uur
gesprek met coördinator Studie Service Centrum en studieadviseur - Jeannet Muilenburg, coördinator Studie Service Centrum (SSC); - Barbara Thiels, studieadviseur.
16.00 – 16.30 uur
gesprek met voorzitters OC en EC - Antoinette de Bont, voorzitster OC; - Martin Buijsen, voorzitter EC.
16.30 – 16.45 uur
gesprek met opleidingsdirecteur Roland Bal
Rond 16.45 uur
afsluiting met drankje en hapje (BMG-zaal)
-16-