Randspel Mijmeren in de marge van het dammen
Cees Teeuwen
Inhoud Woord Vooraf 1. Eindelijk de waarheid over de oorsprong van het dammen
blz.
4
2. Mr. Zwartenhalm en de jeugd van de jaren `10
7
3. Bijna een Belgische wereldkampioen dammen
10
4. Holland – België ofwel Springer contra Vaessen
13
5. WK `72: Janecek, de rode lantaarndrager
15
6. Trois dames contre une
17
7. Presburg en zijn passie voor de 4 om 1 eindspelen
21
8. Een opmerkelijk boek… in veel opzichten
24
9. De raadselen der symmetrie
26
10. Drie dammen tegen één
29
11. De kracht van de dam
33
12. Een dam op een bezet veld
35
13. De Turkse slag
37
14. Merkwaardige patstellingen
40
15. Blunders en damblindheid
42
16. De blitzpartij
44
17. 7 x 7 x 7
47
18. Motieven? Hoezo motieven?
49
19. Waar zijn ze gebleven: de gelegenheidsdichters
52
© 2005 Haarlemse Damclub
2
Woord vooraf Randspel, met als ondertitel “mijmeren in de marge van het dammen”, is eigenlijk een artikelenreeks die eind jaren ´80 en begin jaren ´90 verscheen in de “HDC-er” (het clubblad van mijn eigen cluppie de aloude Haarlemsche Damclub, opgericht 1 juli 1907). Een aantal artikelen werd ook gepubliceerd in het landelijke damblad “Dameldorado”, totdat dit tijdschrift in 1992 ter ziele ging. Toen ik in 1996 hoofdredacteur werd van een damblad van vier samenwerkende damverenigingen in Kennemerland, “4 om 1“ geheten, gingen de artikelen nog eens op herhaling. Je moet als hoofdredacteur nu eenmaal een blad vol krijgen en de meeste Kennemer dammers kenden het clubblad van HDC niet.
Als u denkt dat Randspel het nogal dubieuze spelsysteem met deze naam behandelt, komt u bedrogen uit. Het heeft hier niets mee te maken; leg dit werkje dan maar direct als niet interessant ter zijde. De titel leek mij wel aardig passen bij de randverschijnselen van het dammen, die ik in de serie behandelde, vandaar ook de ondertitel. Ik heb nu eenmaal altijd een zwak gehad voor merkwaardige en excentrieke zaken: hoe blundert een toernooispeler die bijna geen punt haalt, hoe ontstaan patstellingen, hoe heeft men in de loop der tijd geprobeerd het remisespook te bestrijden. Naast deze persoonlijke afwijking is de serie ook ontstaan uit onvrede met de vele damartikelen die (bijna) uitsluitend bestaan uit diagrammen met cijfertjes. Als alpha-man komen zulke artikelen altijd op mij over als het wiskundeboek dat ik vroeger zo snel mogelijk in een hoek gooide. Wil je mensen iets over het damspel vertellen dan moet er een evenwicht zijn tussen tekst en techniek: het moet uitnodigen tot lezen. Ton Sijbrands en Arie van der Stoep vind ik de gelukkige uitzonderingen op de saaie damjournalistieke regel: diagrammen en cijfertjes.
Om de artikelen niet te laten slapen in de vergetelheid van damtijdschriften heeft het bestuur van de HDC er een boekje van laten maken dat in januari 2002 aan de leden van de club wordt aangeboden als jubileumgeschenk. Op 1 juli 2002 bestaat de HDC namelijk 95 jaar. Er is inhoudelijk niets aan de artikelenserie veranderd; slechts het uiterlijk veranderde door een duidelijker diagram en een ander lettertype. U kunt ook wel eens een zelfde diagram in een ander hoofdstuk tegenkomen, maar dit is inherent aan de journalistiek: de serie werd in de loop van een drietal jaren geschreven. . Cees Teeuwen Haarlem december 2001
© 2005 Haarlemse Damclub
3
1. Eindelijk de waarheid over de oorsprong van het dammen !
Wij dammers gaan toch - in het algemeen - niet voor dom door, maar voor redelijk denkende mensen die een logische redenering kunnen opzetten. Zo niet echter wanneer wij het terrein der historie betreden: dan ineens blijken wij fantasten waarbij Jules Verne vergeleken een eenvoudige roddelbladjournalist is. Wij willen ons ouder voordoen dan we zijn, want dan schijn je belangrijker te worden en wijzen dan op de grijze oudheid. Zo, zo dat is lang geleden zeg. Er is op een Egyptische muurschildering een damspelende farao met zijn vrouwen te zien, althans dat wordt beweerd. J. F. Moser wijst hierop in zijn “Zakencyclopedie voor dammers” om na die mededeling direct de poten onder zijn eigen stoel weg te zagen door te zeggen:” De Egyptenaren speelden nl. met twee keer 5 kegelvormige stenen op een eveneens stenen bord. Ook de speelwijze van de Egyptenaren zal wel niets gemeen hebben met de onze, hoewel hieromtrent niets bekend is.” Ja zo kennen we er nog wel een paar; het komt mij voor dat hier de halmaïsten of de ganzebordianen meer recht van spreken hebben, dan wij dammers. En zelfs onze schaakbroeders zouden hier hun recht kunnen halen door te wijzen op de verwantschap tussen de kegelvormige Egyptische steen en de vorm van hun pion. Zij doen dat niet, want slechts hoongelach zou hun deel zijn. Laten we dit dus verder maar rusten. Dan gaat er nog een aardig verhaaltje over een Pool in Parijs; hij schijnt zich in deze toch bruisende stad nogal verveeld te hebben. Eerst zat hij wekenlang de ganse dag te dammen op een 64 velden bord, vond daar schijnbaar niets meer aan en vergrootte en passant - een aardige schaakuitdrukking in dit verband - het bord tot honderd velden. Een heerlijk verhaal dat wij moeten koesteren en doorvertellen aan onze kinderen en kleinkinderen. Wij houden per slot van rekening, en terecht, ook St. Nicolaas in stand, Romulus en Remus hebben tezamen met de wolvin een standbeeld in Rome en in Spaarndam houdt Hansje Brinker schijnbaar moeiteloos al jaren zijn vingertje in de dijk. Zonder sagen, mythen en legenden nu eenmaal geen geschiedenis. Dan gaan de heren van “Het Nieuwe Damspel” zich met de geschiedvorsing bezighouden: het woord “dam” wordt onderzocht, het woord “Pools” in Pools damspel onderuit gehaald en er worden 100 velden borden ontdekt die ouder zijn dan ons verhaaltje uit de achttiende eeuw. Degelijk onderzoekswerk, hulde daarvoor. Die heren zijn bijna bij de bron gekomen, maar kunnen helaas de laatste stap niet maken. Begrijpelijk want zij wonen nu eenmaal niet in het gebied waar je de oorsprong van het dammen zoeken moet, waar de echte wortels te vinden zijn. Ik zal eenieder eindelijk uit de droom helpen, nog langer zwijgen heeft geen zin. Kijk het is simpel: als je oude 100 veldenborden in Noord Holland vindt, ben je al dicht bij de oplossing. Voor ons als inwoners van de belangrijkste streek in Noord Holland is de stap dan niet moeilijk meer, wij begrijpen echter dat buitenstaanders er wat meer moeite mee hebben. Wij zijn te bescheiden om u dit euvel te duiden. Denk even met me mee en aanschouw de onderstaande diagrammen:
1
2
Als rechtgeaarde dammer herkent u ze in één oogopslag. © 2005 Haarlemse Damclub
4
Diagram 1 ontstaat na 32-28 (18-23) 37-32 ? en zwart wint door (23-29) en (17-22). Diagram 2 ontstaat na 33-28 (18-22) 39-33 ? en zwart wint door (22-27) en (19-23).
Hoe heten deze slagen? Juist: de Haarlemmer zet of gewoon het Haarlemmertje. En daar bent u dan bij de oorsprong van ons edele damspel: Haarlem. Wij, stadsbewoners, wisten dit natuurlijk al jaren, maar zijn te bescheiden om het overal rond te bazuinen. Wij laten de eer graag aan een ander. Nu het raadsel echter zo lang onoplosbaar leek, vond ik het tijd de onderzoekers dit voorzetje te geven. Wij gaan er niet prat op, wij dienen slechts de waarheid en konden het niet langer aanzien dat deskundige mensen hun kostbare tijd aan allerlei hersenschimmen zaten te verprutsen, terwijl de oplossing in Haarlem voor het grijpen ligt. De snelste overwinning in een dampartij behaalt u immers via de Haarlemmer zet; eeuwen geleden toen in onze stad het “Pools dammen” werd ontworpen moeten de eerste buiten-regionale spelers met verbijstering hebben toegekeken hoe zij door Haarlemmers al na een paar zetten van het bord werden geslagen. En al zijn wij Haarlemmers misschien niet meer de meest op de voorgrond tredende dammers (al mogen wij nooit vergeten dat Haarlem een speler als Wim de Jong heeft voortgebracht) de fossiele taalrest Haarlemmer is in het Haarlemmer zetje blijven voortbestaan als eerbetoon aan die schitterende stad aan het Spaarne waar ooit ons damspel zijn oorsprong vond. Onze Grote Markt heette vroeger niet voor niets ‘t Sant; menig dammer moest daar in het zand bijten, buigend voor de Haarlemse damkracht. Terloops wijs ik hier nog even op de in Haarlem nog steeds bestaande Damstraat. Hier zijn bij archeologisch onderzoek “steentjes” naar boven gekomen die verdacht veel gelijkenis vertonen met onze huidige damschijven. En dat men in Amsterdam, uit jaloezie, een plein “De Dam” is gaan noemen, daar kijkt toch iedere integere onderzoeker doorheen. Daar maken wij Haarlemmers geen woorden aan vuil. U zult ons ook geen onvertogen woord horen zeggen over de jaarlijkse bijeenkomst “Dammen op de Dam”; wij weten wel beter het had “Dammen in de Damstraat” moeten zijn, maar daar zijn wij niet klein in. En loopt er in de wereld een speler rond die niet ooit in zijn jeugd in het Haarlemmertje gelopen is? Een mooier bewijs is toch nauwelijks te leveren: aan het begin van je damleven staat de stad waar ooit het spel begon... Niet van doorslaggevend belang, maar toch aardig om even te vermelden is het volgende historische feit: de Haarlemmers deden één keer mee aan een Kruistocht en om welke stad ging het ? Jawel nu begrijpt u het ook: de stad Damiate (Dam-iate is dit vroeger geweest) daar waren de Haarlemmers wel voor te porren. En nog steeds klinken in onze stad de klokken die wij - insiders - “Damiaatjes” noemen. Dat dit geen toeval is, is misschien alleen voor een geboren Haarlemmer goed te begrijpen. Zij houden de herinnering aan ons damverleden dagelijks levend. En als u nu nog niet overstag bent, moet u het volgende eens bedenken: is er in de naamgeving van de slagzetten in het damspel een andere stadsnaam als Haarlem te noemen? (Het Rotterdammertje laten we hier als de bekende uitzondering op de regel en niet ter zake doende buiten beschouwing). Neen, geen enkele stad is in de historie ooit gekoppeld aan een slagzet en dat louter en alleen uit de eerbied die ons voorgeslacht had voor de stad die zij - terecht - als de oorsprong en de bakermat van het huidige damspel beschouwde. Dit opmerkelijke en markante feit kan zelfs de felste tegenstander van onze theorie toch geen toeval noemen. Ik bedoel maar... Nu u eindelijk weet hoe de damhistorische vork in de Haarlemse steel zit, wil ik u nog even laten genieten van een aantal echte Haarlemmertjes.
3 © 2005 Haarlemse Damclub
4 5
5
6
diagram 3: 27-22 (18x36) 34-30 (25x34) 40x7 (1x12) 28-22 (17x28) 32x25 diagram 4: 25-20 (14x25) 34-29 (23x34) 39x30 (25x34) 28-22 (17x39) 38-33 (39x28) 32x5 diagram 5: 25-20 (14x25) 35-30 (24x44) 33-29 (23x34) 28-22 (17x28) 32x1 (21x43) 1x9 diagram 6: 33-29 (24x35) 45-40 (35x44) 25-20 (14x25) 34-29 (23x34) 28-22 (17x28) 32x3 (21x32) 3x23 uit een partij tussen I. Koeperman en J. Verduijn.
© 2005 Haarlemse Damclub
6
2. Mr. Zwartenhalm en de jeugd van de jaren ‘10.
In januari 1912 verscheen het eerste nummer van het damtijdschriftje “Voor de Jeugd” , bijblad van het maandblad “Het Damspel” onder redactie van Chr. Van der Spek en C. Blankenaar. Prijs: 50 cents per jaar bij vooruitbetaling; losse nummers 5 cents. Een geweldig initiatief voor die tijd; we zitten nl. aan het begin van het georganiseerde dammen. Men schreef: ” Hulde aan den heer J. De Haas, Neerlands damkampioen, die zoovele harten en beurzen voor de jeugd wist te openen, trouw daarin terzijde gestaan door den heer I. Mijer en anderen”, en nu ruim 80 jaar later lees ik dit tijdschriftje nog met veel plezier. Zie bijvoorbeeld de eerste zinnen van het eerste nummer: “Jongens, je hebt zeker wel eens hooren zeggen van iemand, dien men geen knollen voor citroenen in de hand kan stoppen: Laat hem maar schuiven! Nu, dat is een lofspraak aan het damspel ontleend. Bij dit schijnbaar eenvoudige spel toch hangt alles af van goed uitkijken, zuiver berekenen, gevolgd door flink aanpakken en volhouden tot het uiterste. Allemaal zaken, waardoor je later in de wereld vooruit moet komen.” De herkomst van de uitdrukking “laat hem maar schuiven” lijkt mij voor discussie vatbaar; de opvoedkundige aspecten van het damspel worden echter direct benadrukt. Men zou eens kunnen denken dat men een spel om het spel speelde. Een dergelijke nutteloze bezigheid moest vanaf het eerste nummer de kop worden ingedrukt. Neen, ons spel bezat pedagogische kwaliteiten. De jeugd was zijn tijd niet aan het verdoen. De “homo ludens” was bezig aan zijn maatschappelijke vorming. Het is alleraardigst te zien hoe de auteurs trachten op de hurken de jeugd toe te spreken, maar de opgaven die zij de jeugd voorlegden waren niet bepaald “vom Kinde aus” te noemen.
1
Kijkt u maar eens naar het prijsprobleem uit het eerste nummer. “Voor de jongens, die al een beetje in het damspel gevorderd zijn, heeft Mr. Zwartenhalm een moeilijk vraagstukje samengesteld, een echt probleem.” Volgens mij moet je toch wel een beetje meer dan gevorderd zijn om dit probleem op te lossen. Probeer het maar eens. 36-9 (42-47) 9-36 (47x15) 36-47 (10-14) 30-24 en wint, of 36-9 (42-48) 9-3 of 36-9 (10-15) 9-31 (15x35) 31x48 (35-40) 48-39 (40-45) 39-50 of 36-9 (10-14) 9-31. Toch kwamen er nog 29 goede oplossingen binnen. Ik denk dat menig vader overuren heeft gemaakt. “Wie is toch Mr. Zwartenhalm ? vraagt een nieuwsgierig baasje. Wel vraag dat maar aan den eersten den besten dammer, die het groote maandblad voor het Damspel leest. Hij zal je onmiddellijk zeggen en tevens vertellen, hoe deze problemist de vraagstukken als ‘t ware uit zijn mouw schudt. De knapste dammers zitten er soms weken en maanden over te peinzen. Het oplossen van zijn eindspelen is nuttig en noodig om aan het eind van een partij nog winst te behalen, waar een ander nog slechts remise zou maken.” Een duidelijk antwoord, vindt u niet ? Bent u er trouwens al achter ? Nee ? Kijk dan nog eens naar de namen in de redactie, dan ziet u dat de bekende eindspelcomponist C. Blankenaar zich via een ludieke woordspeling presenteert als Mr. Zwartenhalm. Geen wonder dat zijn eindspelen in dit © 2005 Haarlemse Damclub
7
jeugdtijdschrift, naar de huidige didactische maatstaven, veel te moeilijk zijn voor de jeugd. Hij was nu eenmaal een eindspelcomponist van uitzonderlijke klasse; we kennen nog steeds het begrip “Blankenaartje”.
2
3
4
Diagram 2. Na het begrip “klemzet” te hebben uitgelegd, staat er te lezen: “Och, Mr. Zwartenhalm, bedenk eens een toepasselijk vraagstukje om te onderzoeken of de jongelui het bovenstaande goed begrepen hebben...Hokus, pokus, pas, klaargetoverd.” Toch niet eenvoudig is de volgende oplossing 24-20 (35x46) 47-24 (46-41 tot 23) 24-35 en wint. Op (46-10) volgt 24-47. Op (5-10) volgt 24-35 (15x24) 35x5. Als voorbeeld van een vrij tempo kwam het volgende eindspel uit de bus. (Diagram 3) “Mr. Zwartenhalm geeft weer een aardig en toch eenvoudig voorbeeld van den vrijen zet. Wit begint en wint in enkele zetten.” “Wit 17-11 Hoe zwart nu ook slaat, met dam of schijf, wit vervolgt met 47-36 en daarna met 36-27. Mr. Zwartenhalm geeft hier een aardig voorbeeld dat men door twee maal te laten slaan, den vrijen zet behoudt.” En wat dacht u van het volgende (diagram 4)? “Een fonkelnieuw meesterstukje van onzen grootsten problemist, voor de ervaren spelers om van te smullen, voor de jeugd om al de slagwendingen in het geheugen te prenten. Hoewel maar enkele zetten diep, is het vraagstuk een “kort begrip der damkunst”. 1. 39-6 (41-46) Op (41-47) volgt 27-22 en op (41-36) volgt 38-33 2. 27-22 (37-41) Op (46-41) wint 38-32, zwart mag schijf 37 niet offeren op 42, want wit haalt dan met schijf 22 dam en plaatst die bv. Op 35. Zwart blijft op de lange lijn maar wit rukt met schijf 47 op naar 24 en plaatst onderwijl dam 6 op 39. In dezen stand is zwart verloren Vier tegen één. 3. 5028! (45-50) Op (41-47) volgt 28-5 (47x17) of 11,6x50! 4. 28-5 (50x17 of 11) 5. 6x33 (41-47) 6. 33-15 W.”
Probeert u de volgende eindspelletjes van Mr. Zwartenhalm uit dit jeugdtijdschrift eens op te lossen, of nog beter geef ze eens ter oplossing aan de jeugd van uw vereniging. Zit daar iemand bij die dit moeiteloos oplost dan heeft u zonder twijfel een toekomstige kampioen in huis.
5
© 2005 Haarlemse Damclub
6
8
7
8
5. “De muizenval” 17-11 (7x16) 46-28 (39-43) 28-32 (43-49) 32-27 winst. Haalt zwart dam op 48 dan volgt 3237 (48x31) 26x37 oppositie. 6. “ Eenvoudig, hè zoo je ziet! Of zie je het eenvoudig niet? Als je er lang op suft, heb je geen dam-vernuft.” Niet bepaald een pedagogische aansporing, maar ja het was 1914 moet u maar denken. 25-34! (29x40 of 45) 4834 (45x41) 46x48. 7. “De lastige schijf” 18-13 (9x18) 19-13 (18x9) 28-22 onverschillig 22-17 en wint. De witte schijf is op tijd om de zwarte van dam te houden. 8. “Het einde draagt de last” Wit speelt 21-8 en 8-19. Haalt zwart dam op 46 dan wint wit door 20-14 onverschillig of zwart eerst schijf 5 offert. Gaat zwart op 47 dam halen dan vervolgt wit met 30-24 en 20-15. Op 36 vluchten of schijf 5 offeren baat zwart niet door het offeren van de witte dam op 41. Op 48 dam nemen leidt eveneens tot verlies door 19-14 en 14-3.
Al zal Blankenaar zijn “wegwerpwerk” in het jeugdtijdschrift hebben gepubliceerd dan nog blijft de waardering voor van der Spek en Blankenaar voor het redigeren van dit unieke tijdschrift. Op zulke mensen heeft het dammen altijd gedreven. En al waren de pedagogische en didactische kwaliteiten niet altijd je dat, hun initiatief is onbetaalbaar!
© 2005 Haarlemse Damclub
9
3. Bijna een Belgische wereldkampioen dammen
Nee hè. We beginnen toch niet flauw te doen; we gaan toch niet op de Belgenmoppentoer van “Ken je die van de Belgische wereldkampioen...”. Het zijn per slot onze mede-Nederlanders, slechts door een ongelukkige speling der geschiedenis tot een eigen staat geworden. En hoewel we al jarenlang de daminterland Nederland - België door onze B, C of D-keus laten beslissen, dan nog geeft dit niet het recht hier minnetjes over te doen. Er bestaat ook nog zoiets als ontwikkelingshulp. Toch heeft ooit een Belg een match gespeeld om het wereldkampioenschap. Hij stond dus op de drempel en dat kunnen niet zo heel veel dammers zeggen. We gaan terug naar de dertiger jaren: in 1934 wordt M. Raichenbach wereldkampioen door R.C. Keller in een match met 13 - 7 te verslaan (3 gewonnen en 7 remises), in 1936 verdedigt hij met succes zijn titel door J.H. Vos met 25 - 15 te verslaan (5 gewonnen 15 remises). En dan medio 1936 blijkt de vergeten match om het wereldkampioenschap gespeeld te zijn tussen M. Raichenbach (Frankrijk) en de Belgische kampioen L. Vaessen. Een soort reus - dwerg strijd; zoiets als een match Sijbrands - kampioen onderbond of Wiersma - plaatselijke clubkampioen.
1
2
Eerste partij (diagram 1) Wit (Raichenbach) heeft net 46-41 gespeeld. Vaessen gooit het hoofd nu in de strop door (26-31) 37x26 (22-27) 34-30 (13-19) 26-21 (27x16) 30-25 (2-8) 25x23 (15-20) 39-34 Was het tijdnood, waren het de zenuwen, wie zal het zeggen? Geen best begin voor de uitdager. 2de partij (diagram 2) Zoals u ziet is wit (Vaessen) totaal overspeeld. In plaats van opgeven speelt hij nog 28-23 (29x18) 32-28 (30-34) 38-33 (3-9) 42-38 (12-17) 22x11 (16x7) 28-22 (7-11) 33-28 (9-14) 38-32 (14-19) 37-31 (26x37) 32x41 (34-39) Zo dat is 4-0 voor Raichenbach; daar heeft hij zich nauwelijks voor hoeven inspannen.
3
© 2005 Haarlemse Damclub
4
10
In de derde partij (diagram 3) laat Vaessen zien dat hij in ieder geval kan combineren, want in deze stand neemt hij de remisecombinatie (24-30) 35x24 (19x30) 28x19 (13x24) 22x2 (30-35) 2x30 (35x42) 48x37 (25x34 en na nog een paar zetten was het remise. De hatelijke 0 is weggewerkt. 4de partij (diagram 4) Raichenbach (zwart) speelt hier (16-21) 27x16 (24-29) 33x24 (19x39) 28x19 (13x24) en hij heeft al weer een gewonnen stand bereikt er volgde nog 31-27 (24-30) 35x24 (20x29) 27-21 (17-22) 32-27 (22x31) 36x27 (6-11) 16x7 (12x1) 21-16 (1-7) 26-21 (8-12) 27-22 (18x27) 21x37 (29-34) 40x29 (39-44) en nu slaat de notatie op tilt, maar het is duidelijk dat Raichenbach met 7-1 voorkomt.
6
5
Diagram 5. In zijn wereldkampioenschapsmatches tegen Keller (10 partijen) en Vos (20 partijen) had Raichenbach nog geen enkele partij verloren. Tegen Vaessen gebeurt dit voor het eerst. Wit heeft net 38x29 gespeeld en de Belg laat zich dit cadeautje niet ontgaan. (26-31) 37x17 (16-21) 27x7 (18x47) 29x18 (2x33) 4641 (13x22) 48-42 (47x38) 43x32 Dat Raichenbach geen al te hoge pet van zijn tegenstander op heeft blijkt uit het feit dat hij nog 17 zetten in deze hopeloze stand doorspeelt alvorens op te geven. Diagram 6. In de 6de partij neemt Raichenbach weer wraak. Door secuur spel heeft hij Vaessen een schijf op veld 19 bezorgd en die gaat hij nu ophalen (8-12) 24-19 (9x20) 25x14 (4-9) 33-28 (9x20) en de gewonnen schijf zorgde later voor partijwinst. Stand 9-3.
7
8
Diagram 7. Wat Keller en Vos niet was gelukt, lukt de Belgische kampioen nu voor de tweede keer: winnen van Raichenbach. De wereldkampioen zal wel even hebben zitten dromen toen hij in de diagramstand 38-33 speelde. Zwart slaat toe met (23-29) 34x23 (12-18) 23x12 (14-20) 25x23 (11-17) Wakker geworden gaf Raichenbach het nu maar op. Diagram 8. De achtste en negende partij worden remise. In de tiende partij is het dan weer tijd voor een ZuidNederlands blundertje. Wit heeft net 40x29 gespeeld. Raichenbach zal wel weinig moeite hebben gehad het volgende te vinden (17-22) 28x17 (12x21) 16x27 (19-23) 29x18 (13x42 De rest was niet moeilijk meer.
De match eindigt in een 13-7 overwinning voor Raichenbach. Bij het naspelen heb je wel eens het idee dat de Belg hier nog goed mee weggekomen is. Het niveauverschil is enorm. Hij zal zich gevoeld © 2005 Haarlemse Damclub
11
hebben, zoals ik me altijd voel in een simultaan tegen Sijbrands of Wiersma: je ziet je stelling slechter worden, je weet dat je daar iets aan moet doen, maar je kunt de zetten niet vinden. Zij spelen een ander soort spel, zij het met dezelfde schijven en regels. Maar ere wie ere toekomt: het was een Belg die Raichenbach tijdens het wereldkampioenschap zijn eerste nederlagen toebracht, waar twee Nederlanders faalden. Slechts Springer zou dit een jaar later ook lukken, maar ook hij verloor de match in 1937 met 26-24. Een oneindig mooiere match overigens.
© 2005 Haarlemse Damclub
12
4. Holland – België ofwel Springer contra Vaessen
Het internationale dammen voor de tweede wereldoorlog is voornamelijk een Frans - Nederlandse aangelegenheid. Zij leveren de wereldkampioenen en ook beschikken zij over een flink aantal topspelers. Spelers uit andere landen stellen niets voor. Maar daar is dan ineens in de dertiger jaren een Belg die de internationale damarena betreedt: Léon Vaessen. Eerst speelt hij in 1936 een match om het wereldkampioenschap tegen de alom gevreesde M. Raichenbach. De wereldkampioen wint de match gemakkelijk met 13 - 7, maar omdat Raichenbach zijn tegenstander niet helemaal serieus nam, kon Vaessen bogen op twee overwinningen in deze tweestrijd. Een prestatie die tot op dat moment door geen enkele Nederlandse speler geleverd was. En omdat Nederland in deze tijd zijn wereldkampioen in ruste B. Springer weer tot het wedstrijddammen wil aanzetten, wordt er in oktober 1936 een match georganiseerd tussen hem en de zo verrassend dammende Belg. Ik denk dat de Belg later veel spijt heeft gehad van zijn toezegging, want de klappen die hij in deze match kreeg waren verschrikkelijk. Internationaal is nadien niets meer van de man gehoord. “Het verloop der match is voor den Belg zelfs min of meer dramatisch te noemen en het moedige doorzetten heeft de populariteit van Vaessen zeker vergroot”, schreef Het Damspel in 1936 ietwat meewarig, maar zoekend naar een positief puntje van Vaessen. Prof. Dr. G.A. van Poelje, directeur-generaal van Onderwijs, sprak bij de opening over een match die een belangrijk evenement was in de geschiedenis van het dammen. Ja wist de man veel; hij moest ook maar komen opdraven. En de nestor van het Nederlandse dammen J. De Haas sprak bij de huldiging na de tiende partij Vaessen toe, hem roemende om zijn steeds weer geboden dapperen tegenstand en om het eveneens steeds weer moedig en sportief gedragen verlies. Ja, wat moet je anders, je kunt toch moeilijk zeggen:” Waarde heer ik raad u aan voortaan te gaan ganzenborden. Je kunt de moeizame internationalisering van het damspel toch niet direct de grond in boren. Daarom voor de statistiek en de historisch geïnteresseerde nog even het verloop van de match: B. Springer 2 1 1 1 2 2 2 2 2 2 17 L. Vaessen 0 1 1 1 0 0 0 0 0 0 3 Eerste partij Vaessen - Springer. (blz. 9 diagram 1) Wit speelt 35-30? Niet zo’n best idee, want er volgde nu (18-23) 29x18 (14-20) 18x20 (15x44) 39x50 (28x39) de zetten 47-42 (6-11) 42-38 (11-16) waren vervolgens eigenlijk overbodig. Hierna speelt Vaessen drie partijen remise en dit blijkt dan het laatste positieve van de man in deze match.
2
1
De vijfde partij (Springer zwart, diagram 2) is de mooiste van de match en kreeg daardoor een naam. Het werd de “Monster lawine” genoemd, naar de plaats Monster waar deze partij gespeeld werd. Maar ook de andere betekenis van dit woord is hier zeer op zijn plaats: het zwarte monster drukt de witte schijven gewoon van het bord. (28-33) 43-39 (33x44) 40x49 (23-28) 42-37 (29-33) 38x29 (24x33) 37-32 (28x37) 31x42 (33-39) 30-24 (20x29) Dan loop je niet in een zetje, word je gewoon platgedrukt. Het leven is hard...
© 2005 Haarlemse Damclub
13
4
3
Diagram 3. Zwart (Vaessen) speelt hier (11-17) ? Het volgende lijkt mij voor Springer niet te moeilijk te vinden geweest 28-22 (17x28) 32x14) 21x42) 47x36 (9x20) 34-30 (25x34) 39x17 Diagram 4. In de zevende partij volgt dan de blunder 39-33 ? En uit de notatie blijkt dat zelfs Vaessen het ridicule van deze zet inzag en direct opgaf. Er volgt natuurlijk (24-29), (13-19) en (17x46) .
5
6
7
Diagram 5. Achtste partij (Springer wit). Als Vaessen niet in een zetje loopt, moet ik het maar positioneel doen, zal Springer gedacht hebben. Zijn laatste zet was 44-39 en nu restte de Belg slechts (17-22) 28x17 (19-24) 39-33 (25-30) 34x25 (23-29) 17-11 (29x38) 32x43 en zwart gaf het op. Diagram 6. Negende partij (Vaessen wit). Een zwakke korte vleugel van wit zorgt hier voor de overwinning van zwart. 31-27 (24-29) 34-30 (20-25) 30-24 (29x20) 36-31 (25-30) 43-39 (20-25) en verder spelen was zinloos voor wit. Diagram 7 (Springer wit). Die vervelende schijf op 24 moet zwart gedacht hebben en daarom speelde hij (8-13) na 21-27 (13-18) 24-19 gaf zwart het terecht op. Over strategische velden gesproken.
Zo werd de uitslag van de match 17 - 3. Springer bleek het spelletje nog te beheersen en onze Belgische vriend zag het zinloze van zijn damcarrière in en verdween in de anonimiteit. Dit soort matches zie je tegenwoordig niet meer, helaas. Het publiek wil bloed zien en dat vloeide in deze tweestrijd rijkelijk. De damhistorie is er natuurlijk minder mee gediend, maar een kniesoor die daar op let. We moeten de publiciteit halen en sponsors aantrekken: dammen moet weer gaan leven en het gesprek worden van alle dag. Ik bied me daarom aan, tegen vorstelijke betaling natuurlijk, als kop van jut te fungeren in een match tegen een Sijbrands, een Wiersma, een...vul maar in. De dagbladen kunnen dan eindelijk hun grootste letters uit de kast halen voor een kop als “20 - 0 !!!”. (Voor wie laten we nog even in het midden).
© 2005 Haarlemse Damclub
14
5. WK 1972: Janecek de rode lantaarndrager
Ik zal het maar direct toegeven: ik heb een vreemde afwijking. Bij het zien van een toernooitabel, kijk ik altijd als eerste naar de man of vrouw op de laatste plaats. Wat een martelgang moet het geweest zijn, welk een lijdensweg heeft hij of zij moeten gaan, vooral als er vrijwel uitsluitend nullen achter de naam staan. Zo’n persoon moet toch ook aspiraties gehad hebben; je komt toch niet uitsluitend voor nullen. Hoe is het met de geestesgesteldheid van zo iemand na het toernooi? Allemaal vragen waarop het slachtoffer slechts kan antwoorden , maar meestal doet hij dat niet. Ik ken namelijk geen artikelen of boeken met titels als “Mijn afgang”, “Mijn slechtste prestatie”, Mijn grootste serie nederlagen”, “Hoe ik werd afgeslacht”. De kop van jut van het wereldkampioenschap 1972 (met Sijbrands als winnaar) was de Tsjechoslowaak (zo heette dat toen nog) M. Janecek : hij behaalde slechts 1 punt uit 16 partijen. Maar vooral de manier waarop hij zijn ketting met nullen aaneen reeg, is, bij het naspelen van zijn partijen zoveel jaren later, ronduit onthutsend. Het lijkt net of je een boek doorbladert met elementaire slagzetten. Ik ben er toen, in 1972, niet persoonlijk bij geweest, maar deze man moet per ronde kleiner geworden zijn, want tussen verliezen en zó verliezen ligt een wereld van verschil. Dat kan nooit goed zijn voor een mens; wij hebben nadien ook nooit meer iets van hem gehoord. Toch wil ik enkele van deze Tsjechoslowaakse uitglijders aan de vergetelheid ontrukken: wellicht geeft u de moed dan niet op ooit nog eens aan een WK toernooi te kunnen deelnemen. Diagram1. In de eerste ronde maakte Janecek het wel erg gortig. Was het de grote naam van zijn tegenstander (de ex wereldkampioen), was hij te laat in ons land gearriveerd, of was hij gewoon super nerveus? Wie zal het zeggen...kijkt u zelf maar. Ik geef de hele partij: 1. 33-28; 20-24 2. 38-33; 18-23 3. 34-29; 23x34 4. 40x20; 15x24 5. 42-28; 13-18 6. 47-42; 8-13 7. 31-27; 2-8 8. 44-40? (Diagram 1). Ik denk dat Deslaurier even in zijn arm heeft geknepen om te kijken of hij toch echt niet droomde. Dit zal ook hij niet op een wereldkampioenschap hebben verwacht. Na “au” gezegd te hebben, speelde hij natuurlijk 8...24-29 9. 33x24; 19x30 10. 35x24; 18-22 11. 27x18; 13x35 Bedenktijd Deslaurier 4 minuten; Janecek had toch altijd nog 23 minuten nodig voor dit rampenplan.
1
2
3
2 en 3. Bekijkt u nu eens diagram 2 en 3. Het eerste is uit de tweede ronde Delhom - Janecek. Zwart kwam op het onzalige idee (6-11) te spelen via 44-40 (35x31) 37x6 had wit een eenvoudige doorbraak naar dam en won 14 zetten later. Een foutje zult u zeggen, een moment van onachtzaamheid. Maar kijk dan eens naar het volgende diagram uit de veertiende ronde tegen Smith (wit). Weer heeft zwart net (6-11) gespeeld om na 33-29 (24x31) 37x6 te constateren dat dit een zelfde doorbraak geeft. Tja, als Tsjech ken je het Nederlandse spreekwoord van die ezel en die steen natuurlijk niet. Leuke bijkomstigheid: Smith gebruikte voor de hele partij 10 minuten en ons lijdend voorwerp 1 uur en 6 minuten. 4. In de 12e ronde had Kuyken (wit) het niet al te moeilijk. )p de 25-ste zet speelde Janecek (10-14) en wit peuzelde simpel een schijfje op via 34-30 (35x24) 33-29 (24x33) 39x26. Toch geen combinatie uit een slagzettenboek voor gevorderden.
© 2005 Haarlemse Damclub
15
4
5
6
5. Ook Wiersma (wit) had in de 6de ronde een bijna vrije dag. Hij gebruikte 9 minuten voor de hele partij (26 zetten), helaas gebruikte zijn tegenstander 1 uur en 5 minuten, zodat hij niet direct kon gaan stappen. 11...5-10 was niet zo’n goed idee. 12. 34-30 24x35 13. 33-29 23x34 14. 39x30 35x24 15. 28-22 17x28 16. 32x5 6. Janecek - Agliardi negende ronde. 36-31? Is net gespeeld en het dammetje naar 47 is natuurlijk niet erg moeilijk te vinden, ook niet voor de man die de een na laatste plaats in dit toernooi bezette. (24-30) 35x24 (19x30) 28x19 (13x24) 25x34 (24-29) 34x21 (16x47).
7
8
7. Janecek - Koeperman, vijfde ronde. Wit heeft een vooruitgeschoven schijf op 22. Zwart wacht op het juiste moment deze schijf aan te vallen en te winnen, maar het wordt hem wel erg makkelijk gemaakt want wit heeft net 37-31? Gespeeld. Nu hoef je geen wereldkampioen te zijn om op het volgende idee te komen. (24-29) 34x23 en wit gaf het op; ook hij zag dat nu 13-18 zou volgen. 8. Janecek - Gantwarg, zevende ronde. Gantwarg heeft zijn tegenstander totaal weggespeeld, want wit heeft net 37-32 gespeeld (maar wat kon hij anders?). Nu eenvoudige schijfwinst door (17-22) 32x21 (22-28) 33x22 (24x44) 40x49 (18x16) De partij werd nog gerekt tot de 47-ste zet. Gantwarg had toen 25 minuten bedenktijd gebruikt en Janecek 1 uur en 58 minuten.
We zouden nog wel even kunnen doorgaan: zo gaf hij in partijen tegen Sijbrands, Hisard en Andreiko een schijfje te weinig verdediging en zag de schijf even later in het doosje verdwijnen, tegen Baba Sy pleegde hij gewoon zelfmoord en het trieste is dat zijn enige punt tegen Verpoest eigenlijk een 2 had kunnen zijn. Zoals Janecek speelde, spelen er in Nederland natuurlijk honderden, zo niet duizenden beter. We zullen dit soort spelers helaas (maar wel terecht) niet meer in toernooien om het wereldkampioenschap tegenkomen; men heeft bij de internationalisering van het dammen gekozen voor kwaliteit boven kwantiteit. Toch blijf ik een zwak houden voor dit soort dammers.
© 2005 Haarlemse Damclub
16
6. Trois dames contre une
We gaan niet moeilijk doen hoor; het bovenstaande is de Franse titel van een boekje uit 1901 door een zekere F.J. Bolzé geschreven. Toen al boog men zich over het eeuwige struikelblok: het eindspel drie dammen tegen 1 dam (vandaar de titel als u het nog niet begreep). En hoewel we er gemakshalve van uitgaan dat dit eindspel remise is, vertelt deze man uit 1901 ons dat er wel 10.000 (tienduizend !) standen zijn, waarin de partij met drie dammen het wint. Voorwaar geen kleinigheid; we staan er niet altijd bij stil. Een goed moment om het nu wel eens te doen. En neemt u het dan mee in uw bagage, wanneer u zich weer eens stort in de oeverloze en eindeloze discussie rond spelregelhervorming over dit punt. Gewapend met Kramers Woordenboek (Fr.-Ned / Ned.-Fr.) heb ik het boekje voor u doorgeploeterd. Ja dan had je je Frans ook maar moeten bijhouden, je oude leraar heeft daar nog zo op gehamerd! Het resultaat van dit gestoei vindt u hieronder. Bolzé verdeelt deze eindspelen in 8 genres of rubrieken en geeft die ieder een naam. Over deze indeling kun je van mening verschillen, maar daar gaat het nu niet om. Steeds geef ik u één voorbeeld met oplossing, de andere twee dient u dan zelf op te lossen, maar zijn op hetzelfde principe gebaseerd. Het zijn transposities, omzettingen van de voorbeeldstand. 1. Trébuchet (het geld- of goudschaaltje) Onder dit hoofdstuk rekent Bolzé ook de eenvoudige vangstellingen zoals: wit dammen op 37, 38 en 46; zwart dam op 44. Wit wint door 38-33 enz.
1
2
3
Diagram 1: Hier een moeilijk voorbeeld 21-49 (2-16A) 49-44B (16-2C) 39-30 (2x35) 44-49 A. Op (2-8 of 13) enz. Volgt 39-30 B. Ook 40-29 kan. C. Op (16-21) volgt 39-43 en 40-35. Van Embden.
2. L’enfermé (de opsluiting)
4 © 2005 Haarlemse Damclub
5
6 17
Diagram 4: Een stand van Manoury en Blonde 37-48 (43-32A) 48-43 (32x49) 7-16. A op (43-49) volgt 7-16; op (43-25) volgt 7-34; op (43-16) volgt 48-43 met opsluiting of 48-30 en 30-24.
3. Le trictrac (de trictrac lijnen, originele vertaling hè)
7
8
9
Diagram 7: Van Embden en Blonde 30-2 (7-45A) 2-7 (45x1) 50-45 (1-6) 45-50. A. Op (7-1) volgt 50-45; op (716) volgt 28-11.
4. La souricière (de muizenval)
10
11
12
Diagram 10: G. Balédent. De muizenval in zijn meest simpele vorm, een vangstprincipe met een wel heel fraaie Franse naam. 43-30 (2x35) 44-49 (35x44) 49x40.
5. Le Triangle (de driehoek, genoemd naar de opstelling van de witte dammen)
13 © 2005 Haarlemse Damclub
14
15 18
Diagram 13: Blonde 48-30A (8x35) 23-40 A 49-41 en 23-37 met hetzelfde vangprincipe . Een direct driehoek (mooie alliteratie).
6. La colonne (de zuil of de pilaar, weer genoemd naar de opstelling van de witte dammen; je hebt de horizontale en de verticale (laten we zeggen de omgevallen) pilaar. Voorwaar een originele benaming.
16
17
18
Diagram 16. Blonde 47-42 (3-8 of 12 of 17)A 27-21 (8x26) 42-48 (26x42) 48x31. A. Op (3-25) volgt 27-43 met hetzelfde spel. Op (3-26) volgt 42-48. 15
7. La coulisse (het schuifraampje lijkt mij hier de beste vertaling, gelet op de winstgang.
19
20
21
Zie diagram 19. 4-15 (20-25A) 15-42 (25-48B) 27-38 en op de volgende zet 38-43 en 37-26. A. Speelt zwart naar 47 dan 27-38, speelt zwart naar 3 dan 15-42 (met muizenval)B. Op (25-3) hetzelfde spel, op (25-34) volgt 27-43 enz.
8. Le composé (de gecomponeerde standen; beroemde standen uit de eindspelliteratuur.
© 2005 Haarlemse Damclub
19
22
23
24
Diagram 22. Huguenin 37-19 (25-9A) 41-36 (9-25B) 42-48 (25-20C) 36-47 (20-3D) 47-20 (3x25) en 19-30.A. Op (25-48) volgt 19-10 B. Op (9-4), 42-15; op (9-3) volgt 48-26 en 36-9 C. Op (25-3) volgt 48-36 en 36-9 D. Op (20-15 of 25) volgt 19-24 of 30 Als de tweede zwarte zet (25-3) is dan volgt 42-26 (3-25) 26-3 en 19-30
U bent nu weer geheel bijgewerkt op het gebied van de drie om één standen, althans historisch gezien. In een andere aflevering kom ik nog eens uitgebreid op dit onderwerp terug, maar dan vanuit een andere invalshoek. Wellicht krijgt u ooit in een echte partij de kans zo’n 3 om 1 eindspel tot winst te voeren. Dit lijkt mij een van de mooiste overwinningen, vooral omdat de tegenstander bij het bereiken van een dergelijk eindspel meestal ontspannen achterover leunt in de vaste overtuiging de remise binnen te hebben. En dan komt u...
© 2005 Haarlemse Damclub
20
7. Presburg en zijn passie voor de 4 om 1 eindspelen.
Iedere dammer weet het: komt hij terecht in een eindspel met 1 dam tegen 4 schijven dan is de partij met 1 dam (een aantal heel ongunstige opstellingen van de 4 schijven daargelaten) kansloos verloren. Hij gooit dan vaak het moede hoofd in de schoot en feliciteert zijn tegenstander; je laat je zoiets niet op het bord bewijzen, deze kwelling bespaar je jezelf. Toch gloort er nog vaak hoop in deze sombere damstanden. De ene dam kan een schijfje veroveren en zo de veilige remisehaven bereiken. Met name I. Presburg heeft zich in het verleden veel met deze standen beziggehouden en loodst de witte dam de remisehaven binnen. Vooral in de dertiger jaren heeft hij in het bondsblad “Het Damspel” talloze standen gepubliceerd waarin de 4 schijven het niet winnen; vaak standen waarin de 4 schijven zo staan opgesteld dat iedere dammer bij oppervlakkige (en vaak meer dan oppervlakkige) beschouwing ervan overtuigd is dat de stand gewonnen is. De mechanismen die tot de remise leiden zijn uiterst leerzaam en moeten basiskennis zijn voor iedere gevorderde dammer. Maar is dit ook zo? Om dit te testen eerst een drietal voorbeelden.
1
2
1. 35-13 (22-28) 13-19 (28-33) 19-30 Nu heeft zwart vier mogelijkheden, maar het is altijd remise. A. (33-38) 30-25 (20-24) 25-39! (16-21) 39-44 remise B. (20-25) 30-43 (6-11) 43-49 (33-39) 49-32 remise C. (16-21) 30-25 (20-24) 25-3 remise D. (6-11) 30-25 (20-24) 25-9 remise 2. 24-38 penning van de verste zwarte schijf (4-9A) 38-27 (9-14) 27-38 (14-19) zetten als (6-11 en 5-10) komen niet in aanmerking vanwege het onmiddellijke verlies van deze schijven. 38-32 (19-24) 32-28 (24-30) 38-43 (3035) 43-49 twee gepende schijven (5-10) 49-32 (10-15) 32-49 (15-20) 49-38 (20-25) 38-49 remise want zwart kan niet spelen zonder direct schijfverlies. A. (5-10) 38-32 (10-15) 32-27 zwart heeft maar één zet (15-20) 27-38 (20-25) 38-43 (4-10) 43-32 (10-15) 32-43 remise
3
© 2005 Haarlemse Damclub
4
21
3. 43-21 (8-13) 21-38 (20-25) 38-32 (bezetting van de middenlijn) (13-18A) 32-19 (2-7B) 19-2 (7-12) 2-19 (1822) 19-14 (22-27) 14-3 (12-18) 3-14 steeds blijft de gevaarlijke schijf op 36 onder controle (27-31) 14-28 (2530) 28-39 (30-35) 39-48 = A. (2-7) 32-16 (7-12) 16-21 (12-18) 21-32 (18-22) 32-37 (13-18) 37-32 (25-30) 32-43 = B. (18-22) 19-32 (2-8) (op 2-7 volgt 32-16-21-32) 31-21 (8-13) 21-32 (13-18) 32-37 (22-27) 37-31 (18-22) 3137 (25-30) 37-48 (30-35) 48-43 = Een schitterend staaltje, want wie gelooft met wit nu nog in remise als je de zwarte schijf op 36 ziet staan? Het meest is I. Presburg bekend geworden door het naar hem genoemde “vierkantje van Presburg”. (Diagram 4). Hij ontdekte dat in deze stand de witte dam, ongeacht zijn plaats op het bord, altijd remise kan maken. Zwart kan in deze stand dus nooit meer winnen. Een enkel bewijs: witte dam op 5: 5-14 (33-38) 14-25 (38-32) 25-48 = want op (23-28) 48-39 (29-33) 39-48 en op (29-33) 48-34 (23-28) 34-48. Witte dam op 13: 13-30 (ook 13-27 of 13-8 leiden tot remise) (28-32) 30-25 (23-28) 25-43 (33-38) 43-39 (2933) 39-48 = De andere mogelijkheden kunt u nu zelf wel ontdekken; altijd nuttig “ter leringh ende vermaek”.
In “Het Damspel” van februari 1933 werden de onderstaande vier diagrammen geplaatst met als wedstrijdelement “Wie het eerst in een dezer 4 standen de witte dam zoodanig plaatst dat de heer Presburg in gebreke blijft de remise aan te toonen, ontvangt een prijs van tien gulden”. Een behoorlijk bedrag als u bedenkt dat de jaarabonnementsprijs f 3,00 was. Men was nogal zeker van de zaak. Er staat nog zo fraai bijgeschreven: ”Zooals men ziet staan de zwarte stukken zoo gunstig, dat, indien een speler in de partij daarmede de winst zou verzuimen, hij uit vertwijfeling zou geraken tot iets, dat het midden houdt tusschen een boos humeur en zelfmoord”. Probeert u het ook eens, niet die zelfmoord natuurlijk.
5
6
7
8
Alle oplossingen geven is natuurlijk onmogelijk en wordt - eerlijk gezegd - toch door geen mens nagespeeld. Daarom een aantal voorbeelden. De rest wordt aan de eigen werkzaamheid overgelaten. 5. Dam op 46: 46-23 (6-11A) 23-12 (21-26) 12-18 (9-14) 18-23 (14-20) 23-18 (11-16) 18-29 (20-25) 29-18 (1621B) 18-13 (25-30) 13-9 (30-34) 9-25 (34-40) 25-43 = A. (21-26) 23-18 (9-14) 18-23 (14-20) 23-29 (20-25) 29-18 (6-11C) 18-22 (11-16) 22-18 = © 2005 Haarlemse Damclub
22
C. (25-30) 18-29 = B. (25-30) 18-12 (16-21) 12-7 = Dam op 2: 2-7 (9-14D) 7-12 (21-26) 12-23 (14-20) 23-29 = D. (9-13) 7-16 (21-26) 16-27 = 6. Dam op 47: 47-24 (8-12) 24-8 (12-18) 8-19 (18-22) 19-32 (3-9A) 32-19 (22-27) 19-37 (25-30) 37-31 = A. (3-8) 32-19 (8-12) 19-23 (12-17) 23-32 (25-30) 32-19 (30-35) 19-8 = Dam op 26: 26-37 (8-12) 37-32 (12-17) 23-37 (17-21) 37-26 (21-27) 26-37 (3-9) 37-19 (27-31) 19-28 = 7. Dam op 50: 50-22 (25-30A) 22-13 (30-35) 13-18 (7-11) 18-22 (11-16) 22-18 (15-20B) 18-29 (20-25) 29-18 (16-21C) 18-13 (25-30) 13-9 (30-34) 9-25 (34-40) 25-43 = C. (25-30) 18-12 (16-21) 12-8 = B. (16-21) 18-13 (15-20) 13-4 (20-25) 4-18 (25-30) 18-9 = A. (7-12) 22-13 (12-7) 13-9 (15-20) 9-4 (20-24) 4-15-33-38 = Dam op 46: 46-23-18 8. Dam op 35: 35-44 (25-30) 44-39 (30-35) 39-44 (15-20) 44-33 (20-25) 33-44 (5-10) 44-28 (10-15) 28-44 =
De hele trukendoos van penningen, achterlopen, lijnen afsluiten, schijven opdrijven en vooral stille zetten moet in dit soort eindspelen worden opengetrokken. Presburg wist dit harmonieus en tot in een hoge mate van perfectie op het bord te brengen. Kunst met een grote K, zij het voor een kleine (met een kleine k) groep liefhebbers en genieters.
© 2005 Haarlemse Damclub
23
8. Een opmerkelijk boek... in vele opzichten
In 1974 heb ik nog tegen hem gespeeld in het Kampioenschap van Haarlem (hoofdklasse). Een 80 jarige, sterk gebogen lopende man met een opvallend geplooid gezicht zat elke ronde te bewijzen dat dammen niet aan leeftijd gebonden was. Hij speelde met het enthousiasme van de jeugd en ging op stellingen in die de meeste jongeren als te riskant afwezen. Maar hij was dan ook een monument: hij damde net zo lang als de dambond bestond, was de auteur van honderden (of misschien wel duizenden) problemen en had ooit een befaamd boek geschreven “Geschiedenis Damproblematiek” . We hebben het over Dirk Kleen. Vooral dat boek boeide me, want het was toen al niet meer te krijgen. Er werd vaak lovend over gesproken of geschreven, maar ik had het nog nooit gezien, laat staan gelezen. Ook niemand binnen mijn kennissenkring had het in zijn bezit. Wel hoorde ik via via dat een exemplaar toen al minstens f 100,-- moest kosten. Dat maakte het boek alleen maar begerenswaardiger. En dan ineens heb je het in handen; speurend in de - helaas te weinig gebruikte - boekenvoorraad van de Haarlemsche Damclub zag ik het liggen, dat opmerkelijke boek. Opmerkelijk... je slaat het open en het blijkt niet gedrukt, maar gestencild. Vandaar dat veel diagrammen nauwelijks te lezen zijn en dan druk ik me nog uiterst vriendelijk uit. Opmerkelijk... D. Kleen ondertekent zijn inleiding met de datum 1-1-’45. Een oorlogsboek dus; dat maakt het nu juist spannend. Ik zie zo’n boek dan gestencild worden in een keldertje, waar anders de illegale blaadjes gedrukt worden. Maar dat zal mijn onstuimige fantasie wel zijn. Opmerkelijk... dit vaak lovend besproken boek valt me bij eerste lezing eerlijk gezegd tegen. Bij het woord “geschiedenis” in de titel denk ik aan beschrijvingen van tijdvakken: de grote lijnen van een periode worden geschetst, uit de veelheid van materiaal wordt het kenmerkende besproken en toegelicht. Maar wat we krijgen voorgeschoteld is een opsomming van namen en wat korte, vaak nauwelijks relevante, informatie en één of meerdere problemen van de betreffende persoon. Het telefoonboekprincipe dus. Opmerkelijk... je zou eens moeten tellen hoe vaak bij een persoonsbeschrijving staat “een van de grootste”, “een van de beroemdste”, “een van de bekendste”. Bestaan er alleen toppers in de geschiedenis van de problematiek? Ik kan het me nauwelijks voorstellen. Opmerkelijk... in taalgebruik. Kleen kon niet schrijven, dat is duidelijk. Want wat moet ik me voorstellen bij zinnen als “zijn genre was nogal het gebruik van dammen in zijn composities, zoodat deze veelal moeilijk waren op te lossen” of “het probleembelichamen op motieven in H.D. uit.V.A.D.” of “in tegenstelling met vele problemisten, die reeds op jeugdigen leeftijd begon te componeren en op 24-jarigen leeftijd op het toppunt van hun kunnen staan”. Zo makkelijk als hij problemen samenstelde, zo moeilijk had hij het met het onder woorden brengen van zijn gedachten. U denkt nu natuurlijk: er mankeert nogal wat aan het boek, hij zal het wel waardeloos vinden. En dat nu is niet waar; ondanks alles vind ik het een aandoenlijk boek. Misschien komt het omdat ik de schrijver in zijn nadagen nog gekend heb en hij in Haarlem een levend dammonument was. Misschien komt het door de gestencilde uitgave, die riekt naar moeilijke tijden. Tijden die ondanks alles toch maar zo’n damwerk hebben voortgebracht. Misschien komt het door mijn liefde voor de geschiedenis; elke poging op dit gebied wordt door mij altijd toegejuicht. Er staat natuurlijk ook veel moois in op damgebied. Lezen dus dit boek; het is in meerdere opzichten een waardevol boek. Een aantal fraaie damstaaltjes uit dit boek. Vooral gekozen uit de “prehistorie” van het dammen, maar daar liggen per slot van rekening onze wortels. 1. Een stand ontleend aan het werk van C. Manoury, de man die in 1787 het boek schreef “Traite sur le jeu de Dames à la Polenaise” en die voor het eerst de notatie gebruikte die wij nu nog kennen. Kleen schrijft boven het diagram “Coup de l’enfilade”, slag van de reeks. 29-24 (30x19) 28-22 (9x28) 32x5 de altijd intrigerende Turkse slag gekoppeld aan het 46/5 motief.
© 2005 Haarlemse Damclub
24
2. Ook eindspelletjes komen in het boek van D. Kleen voor. Hier zo’n eindspel van Everat uit een boek uit 1811. Wit 23-40 zwart kan nu niet los staan in verband met 44-50 dus speelt zwart (2-16) 26-21 weer kan zwart niet los slaan dus (16x49) en dan wint 40-45 (49x40) 45x34.
1
2
3
3. Een stand van I. Van Embden uit 1805 1-12 (27x9) 23-19 (24x13) 12-3 De zwarte dam staat mat, schrijft Kleen. Altijd verrassend dit soort kleine standjes.
4
5
6
4. A. Durupt 1870. 38-32 (24x44) 33x4 op (44-49) wint nu 27-22 dus speelt zwart (44-50) maar dan volgt 26-21 (17x26) 27-21 (26x17) 32-28 (50x22) 4x27. 5. Uit een boek van M. Dufour, verschenen in 1808. Wit wint aardig door 38-32 (36x47) 29-24 (47x27) 24x31 oppositie. 6. Een geestig stukje (zoals Kleen het noemt) van de Fransman Bouillion. Zwart lijkt het te redden, maar wit heeft nog een aardige oppositie achter de hand 43-39 (40-44) 38-33 (29x38) 39-33 (38x29) 50x39.
© 2005 Haarlemse Damclub
25
9. De raadselen der symmetrie
Ik damde pas en las wekelijks trouw de damrubriek van B. Dukel in het Haarlems Dagblad. Regelmatig plaatste hij een probleem in zijn rubriek met daaraan verbonden een prijsje voor de goede oplossing. Toen ik eindelijk ook eens de oplossing vond (het zal wel een eenvoudig probleempje geweest zijn) stuurde ik die op. Tot mijn niet geringe verbazing won ik de prijs. Pas later begreep ik dat B. Dukel t.a.v. nieuwe oplossers een “positief discriminatiebeleid” voerde, al bedekte hij dit door de volzin “na loting wordt de prijs toegestuurd aan...”. De toegekende prijs bleek het damboek van F. Raman getiteld “De raadselen der symmetrie”. Niet bepaald een boek voor beginners, maar een gegeven paard moet je nu eenmaal niet in de bek zien. Toen begreep ik niets van het boek, maar het bleef me wel door de jaren heen intrigeren. Want waarom las je in theorieboeken nooit iets over dit boek, terwijl de schrijver zelf spreekt over onze “nieuwe theorie”, gebaseerd op de symmetrie en tempi. Dat moet dan toch ergens doorklinken. Was hij een roepende in de woestijn, speelde zijn oorlogsverleden hem nog steeds parten, was hij een profeet die in eigen land niet geëerd wordt? Ik weet het niet. Voor degenen die dit merkwaardige boek niet kennen zal ik proberen iets van de essentie van het werk uit te leggen.
1 Dit het bekende kroonschijvenmotief. Wie aan zet is wint. Wit door 48-43 en de oppositie is bereikt. Zwart zal zijn schijf moeten geven. Is zwart aan zet dan speelt hij 3-8 en bereikt de oppositie, nu is het wit die straks zijn schijf moet weggeven.
Als voorbeeld een drietal problemen die op dit kroonschijvenmotief gecomponeerd zijn
2
3
4
2. 42-37 (33x31) 36x9 (19-24 wat anders?) 29x20 (25x3) 48-43. 3. 42-37 (41x23) 39x8 (7-11 wat anders?) 16x7 (1x3) 48-43. 4. A. Polman 24-20 (29x49) 20x27 (49x21) 26x8 (7-11 of ?) 16x7 (1x3) © 2005 Haarlemse Damclub
26
Nu gaat het in het boek over symmetrische standen (symmetrie: het aanwezig zijn van twee helften die elkaars spiegelbeeld zijn) anders gezegd: ga je achter het bord zitten aan de kant van wit dan is de opstelling van de witte schijven hetzelfde als die van de zwarte schijven als je aan de kant van zwart gaat zitten. Het klinkt ingewikkeld, maar elke dammer begrijpt wat ik bedoel. In het hiervoor genoemde kroonschijvenmotief (een symmetrische stand) wint degene die aan zet is, dus degene die de “voorzet” heeft. Raman trekt hieruit de conclusie: ”De voorzet in het kroonschijvenmotief bewijst, dat de voorzet in symmetrisch spel voordelig is en blijft en dat de partij gewonnen wordt door de speler die kans ziet het spel te laten eindigen op het kroonschijvenmotief”. Raman geeft nu een gecomponeerde symmetrische partij als voorbeeld van zijn bovengenoemde stelling. Het motief van de partij is: wit speelt op de symmetrie en zwart volgt geheel symmetrisch tot het bittere einde en verliest. 1. 33-28 18-23 2. 31-27 20-24 3. 34-30 17-21 4. 39-33 12-18 5. 37-31 14-20 6. 31-26 20-25 7. 26x17 11x31 8. 36x27 25x34 9. 40x20 15x24 10. 44-39 7-12 11. 41-37 10-14 12. 50-44 1-7 13. 46-41 5-10 14. 44-40 7-11 15. 41-36 10-15 16. 37-31 14-20 17. 39-34 12-17 18. 34-30 17-21 19. 31-26 20-25 20. 26x17 11x31 21. 36x27 25x34 22. 40x20 15x24 23. 43-39 8-12 24. 42-37 9-14 25. 37-31 14-20 26. 49-44 2-7 27. 44-40 7-11 28. 40-34 11-17 29. 34-30 17-21 30. 39-34 12-17 31. 31-26 20-25 32. 34-29 23x34 33. 30x39 17-22 34. 28x17 21x17 35. 27-21 16x27 36. 32x21 24-30 37. 35x24 19x30 38. 48-42 3-9 39. 42-37 9-14 40. 47-41 4-10 41. 41-36 10-15 42. 33-29 18-22 43. 37-31 14-20 44. 31-27 22x31 45. 26x37 20-24 46. 29x20 25x14 47. 37-31 14-20 48. 31-26 20-25
5
49. 39-33 12-18 50. 36-31 15-20 51. 33-29 18-22 52. 38-32 13-19 53. 32-27 19-24 54. 27x18 24x33 55. 45-40 6-11 56. 18-23 33-38 57. 13-9 38-42 (diagram 5) (i.p.v. 38-42 leidt 30-34 40x29 20-24 29x20 25x3 21-16 11-17 26-21 17x37 16-11 tot remise.) 58. 21-17 11x22 59. 31-27 22x31 60. 26x48 30-34? (30-35 40-34 25-30 34x14 35-40 remise) 61. 40x29 20-24 62. 29x20 25x3 en het kroonschijvenmotief is ontstaan! Als curiositeit natuurlijk een alleraardigst partijtje, maar welke zwartspeler leent zich hiervoor? Zoiets kun je toch nauwelijks dammen noemen. Wat is dan de praktische waarde van het boek van Raman, zo die er al is? Wellicht zijn beschouwingen over symmetrische standen en zijn afwijkende opvatting dat wie in symmetrische standen de voorzet heeft in het voordeel is. Tot dan toe was men van mening dat de voorzet in symmetrische stellingen een nadeel was; men moest dan zo snel mogelijk de symmetrie verbreken om nadeel te ontgaan.
© 2005 Haarlemse Damclub
27
Op blz. 147 zegt Raman in zijn boek: “Dit (het kroonschijvenmotief) te verwezenlijken in de praktijk lijkt bijna bovenmenselijk! Dat is waar, maar even waar is, dat een speelplan, vanaf de eerste zet gericht op het kroonschijvenmotief, het spelpeil op een geweldig hoog niveau brengt”. Zou het huidige hoge spelpeil van onze grootmeesters hierdoor komen; ik kan het me nauwelijks voorstellen, maar ik ben dan ook geen grootmeester en zal het nooit worden. Had ik Raman ook maar eerder moeten begrijpen.
6 Een aardig symmetrisch probleempje. Ook hier geldt: de voorzet wint, of in wat moderner Nederlands: wie aan zet is wint. 33-29! (50x36) meerslag gaat voor 1-6 tempozet (23x34) 32-27 (36x22) 6x12 via de velden 6x39x25x14x23x12 “alle nikkertjes van het bord”, schrijft Raman. Een dergelijke opmerking doet je tegenwoordig binnen de kortste keren voor de discriminatierechter belanden. Maar ach, het was 1952 moet u maar denken..
© 2005 Haarlemse Damclub
28
10. Drie dammen tegen één
Wij dammers weten het allemaal: hoe hard soms ook, maar drie dammen tegen één is niet te winnen. Ondanks de materiële voorsprong zul je in remise moeten berusten. Nu is dit natuurlijk lang niet altijd het geval; er zijn duizenden standen te bedenken, waarin dit 3 om 1 eindspel te winnen is. Maar laten we elkaar geen mietjes noemen, het zijn altijd 3 om 1 standen uit een boekje, je hebt ze nooit op het bord. Voor de volledigheid en als zout in de damwond toch maar even de drie hoofdprincipes voor winst. 1. De kleine combinatie
2
1 1. 39-28 (37x40) 45x1 2. Iets moeilijker te zien is 26-8 (19x2) 1-7 (2x11) 16x2
2. De minderheidspartij wordt vastgezet door twee dammen.
3
4
3. 14-9 (27x4) 41-36 en zwart kan niet meer weg. 4. 43-16 Nu volgt op (35-2) 49-35 en op (35-8 of 13 of 19 of 24) volgt 39-30 (bv. 8x35) en 16-2.
3. Het zogenaamde 46/5 motief: de opsluiting op de lange lijn.
© 2005 Haarlemse Damclub
29
5
6
5. 36-12 (hoe moet zwart nu slaan? Na (x41) wordt hij zelf geslagen; na (1x46) speelt wit 10-5 en zwart is opgesloten; na (1x5) volgt hetzelfde aan de andere kant 37-46 en weer is zwart opgesloten). 6. 48-30 en weer mag zwart kiezen hoe hij ten onder gaat.
Het 3 om 1 eindspel, het eeuwige struikelblok. Hoe is mogelijk, vragen veel mensen zich af, dat je met zo’n groot voordeel toch genoegen moet nemen met remise? Deze vraag hoor ik in de schaakwereld t.a.v. eindspelen nu nooit. Als oud-schaker herinner ik me een veelheid van dit soort “onrechtvaardigheden”. Neem nu het eindspel Koning tegen Koning en Paard: remise; Koning tegen Koning en Loper: remise; Koning tegen Koning en twee Paarden: heel vaak remise!! Toch ook allemaal behoorlijke voordeeltjes die niet in de uitslag doorwerken. En dan heb ik het nog niet eens over de “eeuwig-schaak”-regel, de noodrem voor de minder staande partij om de remise te forceren en de “patstelling” waarbij je de remise uit het vuur sleept door vrijwillig je stukken weg te geven! Schakers hoor ik daar nooit over zeuren, zij accepteren het als behorend tot hun spel. Maar dammers blijken op dit punt vaak doordrammers. Daarom even een paar diagrammetjes om af te koelen.
7
8
9
7. Een mooie eerste zet 40-35, waardoor een dubbele vangstelling wordt opgezet. Blijft zwart op de lijn 16-49, dan volgt bv. 25-43 en 22-44 met damvangst. En op de lijn 3-26 wint het vangprincipe 35-8 en 22-9. 8. 39-50 en zwart ontkomt niet aan 50-21 en 3-21 9. 39-50 op (40-49) volgt nu 2-16 (49-35) 50-44 (35x49) 33-38 (49x21) 16x49. Speelt zwart op de eerste zet bv. (40-23) dan volgt 2-7 (23x1) 50-45 en de zwarte dam gaat zijn eigen ongeluk tegemoet.
Om deze gemeende onrechtvaardigheid uit ons spel te bannen, hebben veel dammers in het verleden hun zinnige en onzinnige gedachtespinsels aan het papier toevertrouwd en als spelregelhervorming de damwereld ingeslingerd. Drie om één, ja zelfs twee om één diende gewonnen gemaakt te worden, dus gewonnen te zijn. Hier enkele voorgestelde ideeën, u mag er het uwe van denken, ik het mijne: • De dam moet bij het slaan onmiddellijk achter het laatst geslagen stuk worden neergezet. Stopplicht (nee geen stoplicht) van de dam tijdens het slaan. (Damme) • Het slaan met de dam gebeurt niet alleen diagonaal, maar ook horizontaal en verticaal (zoals in het Friese damspel). Zelfs twee dammen winnen het dan van één. (Hoogland). • In standen van drie om één, mag de minderheidspartij zijn dam niet “los” laten staan. (Polman) © 2005 Haarlemse Damclub
30
• De majeur (3 gestapelde schijven) en de mineur dam. De majeurdam heeft de gewone “damrechten”, die van de mineurdam zijn beknot. (Fayet) • De derde dam wordt een koningsdam met het privilege dat hij niet geslagen kan worden. (van Dam, is deze naamsovereenkomst nog toeval te noemen?) • Als iemand een derde dam haalt, splitst deze zich automatisch in twee dammen; je hebt dan een vier om 1 eindspel dat altijd gewonnen is. (Gortmans) • Haal in het 3 om één eindspel het veld 5 weg en op dit 49 veldenbord blijkt drie om één gewonnen. (Mertens) Je kunt ook een extra veld toevoegen, veld 10a, ook dan is dit eindspel gewonnen. U ziet het aan vindingrijkheid heeft het nooit ontbroken; dezelfde vindingrijkheid op het dambord zou de hele discussie vermoedelijk overbodig gemaakt hebben. Want denk nu niet meteen dat een gewonnen 3 om 1 eindspel tot een groter aantal gewonnen partijen leidt. Na een statistisch onderzoek (C.G. van den Berg) kwam men tot de conclusie dat in ons spel het remisepercentage 70% was en in het Russisch spel (op 64 velden) 80%. Bedenk daar eens bij dat in het Russisch spel 3 om 1 gewonnen is! En in 1974 kwam Ir. G. Bakker via allerlei wiskundige formules (die ik nooit begrijp, ik ben dan ook een typische “alpha man”, maar waaraan ik niet twijfel) tot de conclusie: ”Wie pleit voor meer spanning, voor meer onzekerheid in de uitslagen, voor een grotere kans op verlies door de sterkere, die moet pleiten voor verkleinen van de remisemarge. Maar wie wil pleiten voor een zo zuiver mogelijke afbeelding van de krachtsverhoudingen in toernooi- en matchuitslagen, die moet de remisemarge niet willen verkleinen. (Het Nieuwe Damspel 1974-1) Hieronder nog even een paar mooie gewonnen 3 om 1 standjes.
10
11
12
13
14
10. 25-3 (26-42AB) 10-15 (42-31) 15-4 (31-42) 4-31 (42x26) 32-21 A. (26-31) 10-4 (31-48) 4-31 (48x26) 32-21 B. (26-48) 3-26 (48-34) 32-43 (34x48) 10-37 11. Huguenin 1801; 9-25 tegen de dubbele dreiging 35-8, 28-14 en 25-43, 28-44 is geen verweer. 12. E. v. Embden 1785; 42-48 tegen de dubbele dreiging 48-30, 18-40 en 49-21, 18-31 is niets te verzinnen. 13. Manoury 1770; 41-36 (4-15) 32-27 (15-47 is gedwongen wegens 37-10) 27-4 (47-38) 37-42 en 4-15. © 2005 Haarlemse Damclub
31
14. Huguenin; 37-19 (25-3) het enige antwoord. Na (25-34) beslist 42-29 (34x5) 41-46. Op (25-9) volgt 41-36 (9-25) 42-48 (25-3) 48-26. Ook mogelijk (25-9) 41-36 (9-3) 42-26 (3-20) 36-9 (20x3) 19-8 (3x12) 26x3. Of (25-9) 41-36 (9-4) 42-15. Terug naar de hoofdvariant 42-26 (3-20) Na (3-9) volgt 41-36 met winst of (3-25) 26-3 (25-34) 19-30 (34x25) 41-14 met winst. 41-47 (20-9) 47-36 (9-25) 36-9 (25x3) 19-8 met winst.
Moet al dit schoons voortaan het museum in? U zegt het maar. Maar bedenk dan nog even eerst dat Ir. G. Bakker (Het Nieuwe Damspel 1991-3) een serie artikelen schreef onder de titel “Standaard collectie: drie dammen tegen één”. Eenvoudig gezegd (die “alphaman” weet u nog ) komt het hier op neer: men liet een computer alle mogelijke drie om één standen uitrekenen (14 dagen rekentijd) en die kwam tot 921.200 mogelijke standen. 486.444 standen blijken dan met wit aan zet gewonnen te zijn; dit is iets meer dan de helft. We moeten de ervaringsregel “drie om één” is remise dus vervangen door de regel dat dit eindspel “meestal” wint. Iets langer nadenken in dit eindspel heeft dus nut, maar ja ik zit altijd aan de verkeerde kant van dit woordje “meestal”, u ook?
© 2005 Haarlemse Damclub
32
11. De kracht van de dam
Hoe machtig is een dam? Een veel gestelde en nauwelijks te beantwoorden vraag. Vergelijken we het met de militaire rangenmaatschappij dan kan een dam in optima forma een almachtige vier sterren generaal zijn, maar ook het eenvoudige korporaaltje is soms voor hem weggelegd en alle rangen daartussen zijn mogelijk. De positie op het bord is bepalend: daar krijgt de dam zijn meerwaarde of “nauwelijks meerwaarde”. De vraag hoeveel schijven een dam mag kosten is dan ook nooit in het algemeen te beantwoorden; daar houd ik nu van, de enige zekerheid die je hebt is dat er geen zekerheid is! Laat ik hier eens wat extremen behandelen; de dam als vier sterren generaal.
1
2
1. Een dam wint het van 6 schijven. Niet bepaald praktijkstanden, maar wel een bewijs van de enorme kracht. Wit moet beginnen met 2-8 (2-35 geeft slechts remise) (14-19) 8x35 (20-24) 35x4 (op 35x5 volgt (25-30) 5-23 (9-14) 23x5 (30-34) met remise ) (25-30) 4-18 nu komt zwart de lijn 1-45 niet meer over. 2. Zwart begint hier met (7-12) 3x26 (1-7) 26-3 (2-8) 3x1 (16-21) de eerste lijn is overschreden, maar... 1-18 (11-17) (nu mag wit niet naar 31 of 36 spelen wegens (21-27) 18-13 (21-26) 13-9 (17-21) 9-4 (6-11) 4-9 (11-17) 9-13 (17-22) weer komt zwart een lijn verder maar dat is dan ook zijn laatste daad 13x16 (26-31) 16-32 (31-36) 32-27. U ziet het: er moesten nog wel wat hinderlaagjes worden overwonnen, maar dat is voor deze generaal met zijn jarenlange strategische opleiding een peulenschilletje.
Dan nu de dam in de rol van kolonel, nog steeds oppermachtig dus. Hij laat vier soldaten in het zand bijten. Als u na het voorgaande denkt “Och het zou wat”, dan moet u wel even voor ogen houden dat een vier om één eindspel normaal gewonnen is voor de partij met vier schijven en dat de partij met die ene dam in het gunstigste geval mag hopen op remise. In het laatste was Presburg ooit de grote specialist. 1. De Linie eindspelen.
3 © 2005 Haarlemse Damclub
4
5 33
3. Wit wint eenvoudig door 3-26 (11-17) 26x1 (16-21) 1-18 en zwart komt de lijn nooit meer over. 4. 4-9 (12-18) 9x11 (26-31) 11-28 en ook nu weer wordt de grenslijn niet meer overschreden. 5. 1-7 (30-34) 2x45 (25-30) 45-1 (24-29) 1x25) (34-40) denkt het net te redden, maar... 25-38 (40-45) 30-50 en zwart is net te laat.
2. De zwarte schijven zijn over het bord verdeeld, maar staan elkaar in de weg; zij kunnen slechts machteloos spartelen. Het einde nadert echter onontkoombaar. Door het machteloze gespartel wordt het wel genoemd naar de Trojaanse priester Laocoön die met zijn zoons werd gedood door twee slangen van monsterachtige afmetingen. Misschien kunt u zich dat beroemde beeld voor ogen halen: grijpende armen, kronkelende slangen, kansloos, machteloosheid. Zo dan hebben we ons stukje cultuur ook weer gehad. Wie wil nu nog beweren dat dammen geen kunst is?
6
7
8
10
9
6. 25-3 en zwart raakt minstens drie schijven kwijt, de laatste schijf is dan kansloos. 7. 49-16 zwart heeft geen goede zet. 8. 20-3 hopeloos voor zwart. 9. 20-3 (12-18) 3-8. 10. W. Monsma. 48-37 (28-33) 37-42 (33-39) 42-15 met winst.
Als u na het bovenstaande overtuigd bent van de vernietigende kracht van de dam, bedenk dan eens dat hij het soms niet eens kan winnen van twee of zelfs één schijf. Niets is zeker in dit leven.
© 2005 Haarlemse Damclub
34
12. Een dam op een bezet veld
Vroeger in mijn lagere schooltijd (let op, opa gaat vertellen) damde ik vaak met een vriendje dat in de buurt doorging voor bijna onverslaanbaar. Nou ja dammen... het was het bekende schuiven, het vergeten te slaan, het gespitst zijn op één om tweetjes, het gepriegel aan één kant van het bord, het hanteren van de regel: “damslag gaat voor”. Kortom alles wat kinderdammen nu juist zo leuk maakt, vooral als je er een semi-intelligent gezicht bij trekt: deze jongens laten het volkse straatvoetbal voor wat het is en vermeien zich in het edele damspel. Na een paar potjes dammen was er een sfeer ontstaan, waarin mijn schier onverslaanbare tegenstander mij toevertrouwde wat het geheim van zijn speelkracht was. “Kijk”, zei hij “Jij schuift maar wat en dan kom ik steeds op dam en win. Maar je moet je laatste rij schijven laten staan, dan kan er nooit dam gehaald worden en verlies je het nooit.” Een openbaring was dat, welk een strategisch inzicht, dat daar nou nog nooit iemand opgekomen was! Je ziet maar weer het geniale zit in het eenvoudige! Gesteund door deze ijzeren damregel begon ik partij na partij te winnen en waande mij reeds op weg naar het damkampioenschap van de buurt, de stad, het land, de wereld. Totdat ik tegen een clubdammer aanliep die mij in de harde werkelijkheid terugwierp: hij zorgde er steeds voor zoveel schijven bij mij weg te slaan dat ik genoodzaakt werd “die heilige vijf op de laatste rij” weg te spelen en zo regelrecht op mijn verlies af te stevenen. Een wereld stortte in; een ijzeren damregel bleek waardeloos. Steeds moet ik aan deze jeugdherinnering denken als ik een dam op een bezet veld zie. De verliezende partij denkt “mijn stelling ziet er hecht uit, er kan mij niets gebeuren, dammetjes zitten er niet in” en dan ineens uit het niets komt die combinatie die het stevige bolwerk sloopt en zelfs een dam tovert op een plek die gedekt was door een eigen schijf. Een heerlijke ervaring moet dat zijn, tenminste voor de uitvoerende partij.
1
2
3
1. Een eenvoudig (wat heet) voorbeeld als begin. Wit wint door: 34-40 (25x45) 37-32 (28x37) 41x21 (16x27) 15-10 (4x15) 44-40 (45x34) 39x19 (13x24) 33-28 (22x33) 31x4 2. Deze is iets moeilijker. Let op we gaan naar het gesloten veld 3. 27-21 (16x27) 26-21 (17x37) 28x8 (3x12) 42x22 (18x27) 38-32 (27x29) 34x3. Toch altijd lastig voor het voorstellingsvermogen. 3, G. Willemsen - M. Palmer. Zwart haalt een dam op een bezet veld door (24-29) 33x24 (19x30) 28x17 (11x22) 35x24 (22-28) 32x12 (21x43) 49x38 (14-20) 25x14 (9x49). Nu kan wit de dam afvangen door 12-7 (49x41) 46x37 (1x12, maar zwart heeft dan één schijf gewonnen. 4 v.d.Laan - Koot. Zwart heeft net (6-11?) gespeeld; er volgde 33-28 (24x22) 39-33 (18x29) 27x9 (4x13) 33x4. En nu (25-30) 4x6 (30x48) maar 6-28 moet dan voldoende zijn om te gaan winnen. 5. C. Pippel - W.v.d.Sluis. Na het foutief gespeelde (20-25?) verscheen het dammetje op een bezet veld via 2822 (19x17) 30x8 (2x13) 37-31 (26x28) 33x2 (21x32) 2x46.
© 2005 Haarlemse Damclub
35
4
5
6
6. Uit een simultaan: Th. Rutten - B. Springer. Als simultaanspeler haalde Springer hier het dammetje op het bezette veld 48 via (24-29) 33x24 (13-18) 24x22 (23-29) 34x23 (25x43) 48x39 (26-31) 37x26 (12-18) 23x12 (8x48). Voorwaar een aardige dam als je zo even vluchtig langs de borden loopt.
7
8
9
10
7. v. Riet - v. Es (Het damspel 1936). 28-22 (18x36) 25-20 (14x25) 34-30 (25x34) 40x9 (3x14) 37-31 (36x27) 32x3. 8. Bom (Het Damspel 1939). Een dam op een bezet veld halen door eerst de tegenstander een dam te geven. 2822 (17x26) 36-31 (21x34) 40x7 (2x11) 45-40 (26x37) 48-42 (37x48) 40-34 (48x30) 35x2. 9. Een studie van F. Raman. 27-22 (18x27) 29x18 (13x22) gedwongen 32x21 (16x27) 36-31 (27x36) of? 26-21 (17x26) 28x8 (3x12) 37-31 (26x37) of? 42x31 (36x27) 38-32 (27x29) 34x3 (25x34) 3x43. 10. Een studie van F. Raman. Als zwart nu denkt: ”Ik ga de zet van mijn leven uitvoeren: een dam op een bezet veld via (23-29) 33x24 (18-22) 27x18 (13x42) 24x2 (12-18) 47x38 (14-19) 3x24 (9-13) 24x21 (16x47) dit zal alle dambladen halen.” Dan heeft hij wel gelijk, zij het dat wit nog even laat volgen 30-24 (47x20) 25x5 en zwart tuimelt van de zevende hemel terug in de harde werkelijkheid. Dan heb je eens een helder moment, overkomt je dit...
Ze zijn maar dun gezaaid de “dammen op de bezette velden”. De meeste schrijvers van beginnersboeken beginnen er niet eens aan. Bewust? Ik zou het niet weten, wellicht denken zij dat deze kitteling van ons schoonheidsgevoel maar tot later bewaard moet worden. Er moet immers wat te raden overblijven...
© 2005 Haarlemse Damclub
36
13. De Turkse slag
Neem “meerslag gaat voor”, voeg daar aan toe “je mag niet tweemaal over dezelfde schijf” en maak het af met “je mag de schijven pas van het bord nemen, nadat je de volledige slag hebt uitgevoerd” het resultaat: een heerlijk toetje genaamd de Turkse slag, of in de duurdere tenten Coup Turc. Een merkwaardig en altijd verrassend slagprincipe, dat echter in het praktische spel een hoge zeldzaamheid is. Je bent geen uitzondering als je je hele leven damt en - bij het sluiten van je ogen - je deze zet nog nooit in een partij hebt uitgevoerd. Zou het één keer op de 100.000 partijen voorkomen, of is één op de 1.000.000 meer in de buurt. Laten we, voor de mensen die deze slag niet geheel duidelijk voor ogen hebben en dat is bepaald geen schande, een paar eenvoudige voorbeelden geven.
1
2
3
4
5
6
1. 31-27 ( 16x18) 22x4 2. 38-33 (24x28) ter illustratie: over de schijven 33, 37, 21 en 22 en dan stoppen op veld 28 en daarna pas de schijven verwijderen, want anders zou er doorgeslagen kunnen worden 32x5. Eén keer voordoen is wel genoeg hè. 3. 29-23 (19x29) 33x4 4. 28-23 (25x29) 33x2 5. 28-22 (18x28) 32x1 6. 29-24 (2x29) 33x4
Sla een woordenboek open en je zult woorden vinden als: Turkse tarwe (maïs), Turks leer (marokijn), Turks bad (damp- of zweetbad), Turks rood (fraai meekraprood), Turkse trom (trom die aan beide zijden geslagen wordt) en verder Turks fruit, Turks garen, Turkse molen, Turkse bonen, Turkse lelie, Turkse tortel, Turkse pijp, Turkse driehoek, Turkse tafelschel (wist u dat dit een aanduiding voor een hoer was?). Maar nergens de Turkse slag. In een artikelenreeks in “Het Damspel” (1915-1916) wordt de volgende veronderstelling gedaan: “Er was toen eens een tijd van de kromme Turkse sabel en daar de slag, zoowel bij wit als bij zwart, er krom van langs gaat, is hij misschien wel van de beroemde veldheer Sobriski afkomstig en heeft deze © 2005 Haarlemse Damclub
37
dien zelf wel toegepast, als tenminste het damspel zijn tijdverdrijf was. Wie weet het? Hoewel de laatste conclusie m.i. zeer gewaagd is, lijkt zij mij toch belangwekkend.” Aardig hè een schrijver die zijn eigen conclusie in de volgende zin al weer onderuit haalt; hij geloofde dan ook nog (heel gewoon in die tijd) dat ons spel uit Polen afkomstig was en zocht daar die veldheer Sobriski bij. Toch heeft dat kromme Turkse sabel en die slag die er “krom van langs gaat” zo zijn charme, hoewel het natuurlijk pure onzin is. Reeds in het boek van Manoury “Essai sur le Jeu de Dames” uit 1770 wordt de Coup Turc gedemonstreerd en de huidige benaming er bij vermeld. Zie diagram 7 “wit speelt 36-22 waarna de zwarte dam op 13 de meeste stukken slaat nl. 22, 37, 43 en 33 en door de witte stukken tegengehouden op 28 blijft staan; hierna neemt zwart de 4 geslagen witte stukken van het bord, waarna de losstaande schijf 32 den slag 32x5 uitvoert.”
7
8
9
10
Het meest komt de Turkse slag, door zijn verrassend karakter natuurlijk, nog voor in de problematiek. Een drietal aardige “oude” voorbeelden. 8. “Incroyable mais vrait” 47-41 (36x47) 32-27 (47x15) 39-33 (15x22) 28x10 (18-23) 10-5 (23-29) 5-28 (29-34) 28-44 en wint. 9. v. Damme 1871: 48-43 (37x48) 47-42 (48x29) 34x5 en de dam wint het van 4 schijven. 10. Een aardigheidje van G.L. Gortmans. Wit speelt 28-22 en nu moet zwart 9 van de 10 schijven slaan om op veld 28 tot stilstand te komen en door de Turkse slag te verliezen.
De schrijver van de artikelenreeks over de Turkse slag (1915-1916) meldt reeds dat er nauwelijks praktijkvoorbeelden van deze slag te vinden zijn. Het volgende curieuze voorbeeld wil ik u echter niet onthouden (11). Hij schrijft: “Toen dit artikel reeds bijna gereed was, speelden wij met den heer J. de Haas een vluggertje en alsof het toeval het zoo wilde, deed de Haas een Turkschen slag den eersten dien hij in al de jaren, dat hij speelt, uitvoert. De heer de Haas had als laatsten zet gespeeld 46-41, waarop zwart liet volgen 48-37. Nu ving wit de zwarte dam door middel van een Turkschen slag. Hij speelde nl. 32-28, de zwarte dam moet de stukken 28, 24, 40 en 39 slaan tot 33 en het losse witte stuk 29 slaat naar 38.”
© 2005 Haarlemse Damclub
38
11
12
13
12. Een mooi praktijkvoorbeeld uit 1911 van een zekere Mr. A.S.J. Kijker (weer zo’n aardig pseudoniem?) Wit dacht te winnen door 24-20 (25x14) 29-23 (28x19) 39-34 (40x29) 43-25 waarna zwart zeer verrassend volgen laat (14-20!) 25x24 (19x30) met remise. 13. Zelf zag ik in augustus 1997 tijdens de massakamp tussen 4 damverenigingen in Kennemerland de volgende Turkse slag uitvoeren. M. Deurloo (Heemstede) - M. Kosters (HDC) 2 - 0. Op de 30-ste zet speelde zwart (8-12). Er kwam toen een verrassende wending in de partij 37-31 (26x48) 47-42! (48x33) 38x7 coup Turc, maar de doorbraak kan verhinderd worden door (16-21) 7x27.
© 2005 Haarlemse Damclub
39
14. Merkwaardige patstellingen
Een historische veldslag: twee legers rijden op elkaar in, zwaarden flitsen door de lucht, pijlen storten zich over de hoofden der vechtenden uit, er wordt geschreeuwd, gehuild, gekermd, verwond, gedood. En dan, want we schrijven hier geen historische roman, is het ene leger totaal verpletterd en rest slechts de koning, misschien nog bijgestaan door enkele gewonde ondergeschikten. Zo’n koning geeft zich over en wordt ter plekke gedood of in het meer humane geval gevangen weggevoerd. Zo ging dat nu eenmaal in die donkere historische tijden. Het schaakspel, regelrecht van dit soort historische veldslagen afgeleid, vond zo’n slot onbevredigend. Die arme koning, misschien nog bijgestaan door enkele getrouwen die geen voet meer konden verzetten, hoefde zich niet over te geven, dat was al te gek. Welnee, zo’n arme koning hoefde slechts te roepen “Het is gelijkspel, want ik kan niets meer doen”. De andere koning trok zich dan wellicht de haren uit het hoofd, mompelde nog iets van “stom dat ik daar niet aan gedacht heb”, maar accepteerde het gelijke spel met de opmerking “Volgende week dan maar weer de volgende veldslag, maar dan maak ik je echt in”. Ziehier de merkwaardige gedachtekronkel van onze schaakbroeders: een patstelling is remise. Totaal in strijd met de logica wordt een verslagen leger een herkansing gegund. Napoleon had zijn Waterloo maar wat graag overgedaan, maar ja die damde nu eenmaal. En wij dammers zijn hard doch rechtvaardig. U moet zetten Napoleon, geen zielig gedoe over die arme eenzame koning, neen u moet zetten en zo u dit niet kunt, bent u verloren. Ik denk binnen de spelregels het meest essentiële verschil tussen schaken en dammen. Mij verbaast het slechts dat de onlogische schaakregel bij “het volk” meer bekend is dan onze weldadig logische damregel. Voer voor psychologen wellicht, of een leuk promotie-item voor zo’n softe socioloog. Over naar de harde werkelijkheid.
1
slotstand
1. Wit speelt 48-42 (36x40) 11-7 (25x43) 7x49 zie de slotstand: twee witte schijven winnen het van de drie zwarte, die nota bene bijna de damlijn bereikt hebben. Zwart kan niet zetten dus verliest hij het.
Maar we hebben ze nog sterker voor u: één enkele dam slechts wint het van 2 dammen en 2 schijven.
2 © 2005 Haarlemse Damclub
slotstand 40
37-31 (50x46) 31-27 (21x32) 42-37 (32x41) 47-42 (29x47) 4-15 zie de slotstand. Zwart kan zijn dam op 47 nog offeren, maar dan is het echt afgelopen. Hij kan geen vin meer verroeren.
In de volgende diagrammen maken we het steeds gekker: • 1 dam wint het van twee dammen en vier schijven! • 1 schijf wint het van 1 dam en vier schijven! • 1 schijf wint het van twee dammen en drie schijven! Totale ontreddering, zinsbegoocheling, het onmogelijke mogelijk gemaakt! Ja, zeggen wij dammers dan eenvoudig, zo is nu eenmaal ons spel. “A thing of beauty is a joy for ever”. Oplossingen: 3. 46-41 (36x37) 50-44 (47x50) 32-28 (22x33) 43-39 (33x44) 49-43 (16x49) 2x16 4. 50-44 (2x50) 48-43 (15x33 (43-39 (33x44) 42-48 (32x43) 41-37 (31x42) 47x49 5. 41-36 (1x47) 36-31 (32x41) 48-43 (26x37) 45-29 (24x33) 43-38 (33x42) 11-6 (22x11) 6x30 (25x43) 44-40 935x44) 50x48
3
slotstand
4
slotstand
5
slotstand
Onvoorstelbaar hè, je zult zo maar verliezen! De woestijn intrekken en een kluizenaarsbestaan opzetten, lijkt me dan nog het minste. Troost u echter met de gedachte dat het slechts in gecomponeerde stellingen en in nachtmerries voorkomt. © 2005 Haarlemse Damclub
41
15. Blunders en damblindheid
Het overkomt ons, eenvoudige damstervelingen wel enkele keren per seizoen: je hebt je zet gedaan, zit rustig rond te kijken en dan plotsklaps doet je tegenstander een totaal onverwachte zet, het bloed stijgt naar je hoofd, je slaat eens hier, je slaat eens daar en tergend langzaam en met enorme dreunen voert je tegenstander met een triomfantelijk lachje zijn slagzet uit die hem één of meer schijven winst of op dam brengt. “Dat heb ik niet gezien”. “Daar heb ik totaal niet naar gekeken”. “Goh, dat zat er ook nog in”. En om het geheel voor onszelf te verzachten, spreken we dan van “een blundertje”, “een foutje” waar we een enorme blunder of een grove fout bedoelen. Behoor je echter tot het walhalla der damelite dan is “blundertje” en “foutje” nog te grof. Deze lieden schijnen in zo’n geval tijdelijk visueel gehandicapt te zijn: zij spreken nl. van damblindheid. Wij stervelingen maken gewoon fouten, de damgoden zijn door een merkwaardige speling van het lot tijdelijk met blindheid geslagen geweest. Het is dus eigenlijk iets dat buiten hun wil omging. Het gaat ook altijd buiten mijn wil om, maar dit terzijde. Enkele van deze bovennatuurlijke momenten van damblindheid volgen nu.
1
2
3
1. Een klassiek geval. In het wereldkampioenschap 1912 speelde de Nederlander H. Hoogland, die toen de titel veroverde, met wit tegen de Fransman Fabre. Hij had een openingsnieuwtje bedacht. Let op vanuit de beginstand speelde hij 1. 33-28 18-23 2. 31-27 20-24 3. 28-22 17x28 4.36-31 met de bedoeling op de volgende zet 4136 te spelen en dan door 27-21 de geofferde schijf terug te winnen. Dat nu was het nieuwtje 4...11-17 5. 27-22 (zie diagram 1). Ook zo dacht wit zijn schijf terug te winnen. 5...17-21 6. 22x33 leidde inderdaad tot gelijk spel. Maar in plaats van 5. 17-21 had zwart 5. 28-33 moeten spelen. Dan leidt 38x18 (17x28) 32x23 (19x28) tot schijfwinst. Of 38x20 (17x28) ook schijfwinst. Een dubbel geval van damblindheid: Hoogland is door damblindheid geslagen geweest bij zijn voorbereiding en Fabre achter het bord. De verrassing van het onbekende werkte, hoewel we natuurlijk beter van een dubbele blunder kunnen spreken. 2. Zo vroeg in de opening al zo’n blunder; dat komt toch haast nooit voor. Dat ben ik met u eens; het overkomt mij ook praktisch nooit en dat wil war zeggen! Maar wat te denken van P. Bergsma - F. Drost, kampioenschap van Nederland 1971. Vanuit de opening 1. 33-29 18-22 2. 31-26 16-21 3. 36-31 (zie diagram 2) Zwart kwam nu op het onzalige idee 19-24 te spelen. Wit antwoordde 4. 31-27 en zwart zat tegen een schijf achterstand aan te kijken, want op (24x33) slaat wit eerst 27x16 en op (22x31) speelt wit 41-36. Een vroegtijdige bl..., geval van damblindheid. 3. Match om het wereldkampioenschap 1934 tussen de Fransman M. Raichenbach en de Nederlander R.C. Keller (door Raichenbach met 13-7 gewonnen). We schrijven de 5de partij: wit heeft net 45. 28-22 gespeeld en zwart, geschrokken door de doorbraakkansen van wit, geeft de partij op! Later gaven Raichenbach, Bizot en Fabre aan dat zwart remise had kunnen houden. Voor al deze varianten: zie het matchboek. Ik geef hier de hoofdvariant van Raichenbach (2-8) 22-17 (13-19) 27-21 (16x27) 17-11 (8-12) 11-6 (9-14) 45-40 (12-18) 40-35 (15-20) 41-37 (3-9) 48-43 (20-24) 29x20 (14x25) 43-38 (9-13) 38-33 (19-24) 33-28 (13-19) etc... remise. Murw gespeeld, taxatiefout of damblindheid? Wie zal het zeggen.
© 2005 Haarlemse Damclub
42
4
5
6
4. Nogmaals een match om het wereldkampioenschap. Nu 1937 tussen M. Raichenbach en B. Springer (door Raichenbach met 26-24 gewonnen). De 9e partij; we laten Springer aan het woord; 47...12-18?? “Ik meende nu de winststelling bereikt te hebben. Mij ontgaat het eenvoudige 27-21, 31x13. Ik zag slechts 27-21, 32x12. Een ongelooflijk staaltje van damblindheid, die in mijn hele damcarrière, zover ik mij herinner, nooit is voorgekomen. Een jammerlijk einde van een belangwekkende partij”. 5. Dan nu het wellicht bekendste, meest klassieke geval van algehele damblindheid. Zowel spelers, als deskundige omstanders waren met dit virus besmet. Het toernooi: Hoogezand-Sappermeer 1964. Voor de laatste ronde staat Wim de Jong op 16 punten en Baba Sy op 15 punten. In de laatste ronde ontmoeten zij elkaar en Wim de Jong, met zwart spelend, heeft genoeg aan remise om het toernooi op zijn naam te schrijven. In diagram 5 had Baba Sy 46-37 moeten spelen met winst. Hij speelde echter 24-19. Ook nu gaf de Jong het op en Baba Sy werd winnaar van het toernooi. Iedereen had daar vrede mee en ging voldaan naar huis. De Senegalees had nu eenmaal een mooie overwinning behaald op zijn naaste concurrent. Totdat.... pas veel later de Fransman M. Hisard en de Nederlander G. Cremer ontdekten dat na 24-19 de partij helemaal niet gewonnen was, maar remise!!! Hoe anders had de eindstand er dan uitgezien. De remise bereikt men als volgt 24-19? (26-31) 46-32 [op 19-13 volgt 18-23 en doorbraak] (31-36) [niet 18-23 en 9-14 dat verliest] 32-27 (18-23!) 19x28 (9-14) 28-23 (14-20) 23-19 (20-25) 19-13 (25-30) 13-8 (30-34) 8-2 (34-39 2-16 of ? (36-41) 37x46 (39-44) remise. 6. Tot slot het beroemde en beruchte fragment uit de partij G. Leclair - A. Andreiko. In het Brintatoernooi 1967 had Andreiko tegen de onbetekenende Amerikaan zo maar vlot wat zetten afgegeven in de overtuiging het toch wel te winnen. Toen de Amerikaan 44-40 speelde, ontdekte de Rus tot zijn schrik dat hij altijd een schijf gaat verliezen. Ook 17-21 gaat niet door 30-24 en 29-24. Wat doe je dus als grootmeester in zo’n stand: je biedt remise aan! Toen de Amerikaan dit afwees , ging Andreiko “denken”, ja zo lang “denken” tot zijn klok nog 5 minuten speeltijd aangaf voor 30 zetten. Vervolgens speelde hij (23-28), verloor natuurlijk een schijf door 29-23 en zette de partij voort als een vluggertje. De Amerikaan werd hierdoor zo van zijn stuk gebracht dat hij ternauwernood remise kon maken. De bekende Andreiko-psychologie.
Is dit nu allemaal leedvermaak? Neen het is slechts troost. Mocht u na een blunder(tje) weer eens van plan zijn het dambord door het raam te gooien, of nog erger het kapot te slaan op het hoofd uwer tegenstander, lees dan het bovenstaande nog eens door en wees getroost. Ook de groten moeten soms ervaren, wat wij zo veel vaker doen.
© 2005 Haarlemse Damclub
43
16. De blitzpartij
Misschien wel de verschrikkelijkste ervaring als dammer. Je hebt zin in een lekker partijtje, noteert uit de losse pols de eerste zetten, loopt eens naar de bar voor een kopje koffie, knikt vriendelijk naar bekenden, maakt een kort praatje en dan... teruggekomen aan het bord de ontgoocheling: je hebt iets gedaan waardoor je altijd één of meer schijven achterkomt. De partij is eigenlijk al afgelopen voor hij begonnen is. Bij teamwedstrijden wordt de dader direct gestraft: hij moet nog zo’n 4 uur wachten op zijn clubgenoten, de verwijtende en meewarige blikken manmoedig dragend. Nu zijn we natuurlijk allemaal in het begin van onze dammersloopbaan wel eens in het openingshaarlemmertje gelopen. De geduldige jeugdtrainer liet dit soort zetjes echter zo vaak zien dat ook de minst getalenteerden het direct herkenden. Je kunt je dan ook nauwelijks voorstellen dat zelfs, op het laagste clubniveau, er nog iemand te vinden is die zich door dit zetje laat verschalken. En toch... in het eerste dameswereldkampioenschap (Amsterdam 1974) speelde de Joegoslavische Nizic in haar partij tegen Michailowskaja (USSR) 1. 33-28 18-22 2. 39-33? En diezelfde Nizic deed dit nog even dunnetjes over door in hetzelfde toernooi de zettenreeks 1. 32-28 18-23 2. 33-29 23x32 3. 37x28 12-18? op het bord te brengen. Zij was vanzelfsprekend niet de eerste die in dit soort zetjes tippelde, maar wel de eerste die het deed in een wereldkampioenschap. Een record dat, lijkt mij, niet voor verbetering vatbaar is. Het vrouwendammen is dit niveau gelukkig al mijlenver ontstegen, denk alleen maar aan de overwinning van Lewina op haar mannelijke collega-grootmeester Virni (toch niet de eerste de beste) in het Abcoude damtoernooi 1990! Het blitzpartijtje (zeg maar tot 10 zetten) zal in een simultaanseance nog wel eens voorkomen, op clubniveau zal het al een uitzondering zijn en in belangrijke nationale en internationale wedstrijden, nee daar komt zo iets niet voor. En toch... bladerend in wat damboeken en damtijdschriften kwam ik een aantal fraaie staaltjes van deze damellende tegen.
1
2
3
1. De stand kwam in het vorige hoofdstuk al voor, maar verdient het hier nogmaals genoemd te worden, want aan Frank Drost komt de twijfelachtige eer toe record-slachtoffer op het gebied van de blitzpartij te zijn (kampioenschap van Nederland 1971. Hij verloor met zwart op de volgende hoogst originele wijze: 1. 33-29 18-22 2. 31-26 16-21 3. 36-31 (zie diagram) en nu speelde hij de in de theorie onbekende zet 19-24? om na 4. 31-27 tot de ontdekking te komen dat hij wel eens betere ideeën heeft gehad, want zwart verliest nu altijd een schijf. Een onaantastbaar record. 2. Uit het kampioenschap van Nederland voor dames 1980. P. Veenboer - E. Nieuwenhuizen 1. 34-30 18-23 2. 30-25 12-18 3. 40-34 7-12 4. 34-30 17-21 5. 31-26 1-7 6. 26x17 12x21 7. 37-31 21-26 ? (diagram 2) Niet zo slim, want nu volgt een bekende, maar altijd verrassende combinatie 8. 33-29 26x28 9. 30-24 19x30 10. 35x24 23x34 11. 39x30 20x29 12. 38-33 28x39 13. 43x1. Een combinatie die Pietje Veenboer al vaker had uitgevoerd. Onbegrijpelijk is het dan dat je zo’n partij nog remise laat lopen. 3. Het Europees kampioenschap voor landenploegen 1978. De wedstrijd Nederland - Italië. Sijbrands - Fanelli. 1. 32-28 19-23 2. 28x19 14x23 3. 37-32 10-14 4. 41-37 13-19 5. 46-41 8-13 6. 35-30 2-8 7. 30-25 17-21 8. 31-26 26x17 (diagram 3) En nu ziet u dat Fanelli slagkeuze heeft. Je zou dan zeggen: hij gaat er rustig © 2005 Haarlemse Damclub
44
voor zitten en de goede slag ontdekken is dan niet zo moeilijk meer. Sijbrands schreef dat hij toen al voelde dat de Italiaan het fout zou doen. En jawel hoor er volgde 9... 11x22 ? 10. 34-29 23x34 11. 40x20 15x24 12. 33-28 22x33 13. 38x20.
4
5
6
4. De eerste damolympiade in Valkenburg 1986. Uit de wedstrijd Nederland - Joegoslavië. Van der Wal Petricevic. 1. 31-26 18-23 2. 33-29 13-18 3. 39-33 20-25 4. 44-39 14-20 5. 37-31 8-13 6. 41-37 2-8 7. 46-41 1014 8. 32-27 5-10 ? Er is nog geen schijf van het bord geruild en nu reeds doet de Joegoslaaf het verkeerd. Van der Wal zal weinig moeite gehad hebben het volgende te vinden: 9. 27-22 18x27 10. 31x22 17x28 11. 33x22 20-24 12. 29x18 12x23 13. 22-17 11x22 14. 34-30 25x34 15. 40x27 5. Kampioenschap van Nederland 1968. Okrogelnik - Bom 1. 32-28 18-22 2. 37-32 12-18 3. 31-26 7-12 4. 36-31 18-23 5. 31-27 22x31 6. 26x37 13-18 7. 34-30 9-13 8. 30-25 16-21 ? (zie diagram 5) De volgende zet zal als zijn spreekwoordelijke naamgenoot zijn ingeslagen. Wit speelde nl. 9. 28-22. En hoe je ook slaat er volgt altijd 37-31 en 32-28. Dit liet zwart zich niet meer bewijzen. 6. Wereldkampioenschap 1972 (Hengelo). Janecek - Deslauriers 1. 33-28 20-24 2. 38-33 18-23 3. 34-29 23x34 4. 40x20 15x24 5. 42-38 13-18 6. 47-42 8-13 7. 31-27 2-8 8. 44-40 ? (diagram 6) Hoe is het mogelijk in een wereldkampioenschap. Zo zie ik ze zelfs bij ons op de club niet en ik kan u verzekeren dat daar heel wat gelachen en afgeblunderd wordt. Al neem ik alleen mezelf... Deslauriers die voor de hele partij 4 minuten bedenktijd nodig had, speelde natuurlijk 8...24-29 9. 33x24 19x30 10. 35x24 18-22 11. 27x18 13x35. Toch niet echt moeilijk.
7
8
7. Kampioenschap van Nederland voor correspondentiedammers 1990. Kwart finale groep A. E. Kersten - M. Kwint.1. 34-30 20-25 2. 30-24 19x30 3. 35x24 18-22 4. 31-26 16-21 5. 36-31 22-28 6. 33x22 17x28 7. 26x17 11x22 8. 32x23 (diagram 7). Nu zou je zeggen: ”Je hebt in het correspondentiedammen tijd genoeg dus speel je als zwart 22-27 en 13-18 met gelijk spel.” Maar nee hoor, zwart dacht dat direct 13-18 ? ook goed was. Dit wilde wit wel, want die speelde nu 9. 24-19 18x29 10. 39-34 14x23 11. 34-30 25x34 12. 38-33 29x38 13. 40x27 12-18 14. 42x33 en wit staat een schijf voor. Toch geen record in het correspondentiedammen: ooit heb ik in deze spelsoort op de volgende manier gewonnen 1. 33-29 18-22 2. 35-30 ? 20-24 !. Maar dit zullen we maar niet serieus nemen. © 2005 Haarlemse Damclub
45
8. Kampioenschap van Nederland voor clubteams 1978. Uit de wedstrijd Almelo - IJmuiden. De wedstrijd T. Sijbrands - M. Morsink. 1. 34-30 18-22 2. 31-26 12-18 3. 37-31 7-12 4. 30-25 1-7 5. 32-27 19-23 6. 33-29 23x34 7. 40x29 13-19 8. 39-34 8-13 9. 34-30 2-8 ? (diagram 8) En nu even opletten: 10. 30-24 19x30 11. 35x24 en zwart staat hopeloos! Hij kan slechts een schijf offeren en dat al na 10 zetten! Hij deed dit ook met 16-21 maar was tegen de grootmeester natuurlijk kansloos. Opgeven was vermoedelijk beter geweest, want wat heb je aan zelfkastijding ? Toch een uniek partijtje in het blitzpartij genre, daarvoor dank.
“Neemt hier exempel an”, schreef men reeds in de middeleeuwen. Dat lijkt me een goed advies voor ons, eenvoudige clubdammers. Het is dus niet uit leedvermaak dat het bovenstaande getoond werd; maar dat niets menselijks de dammer vreemd is (ook in de wedstrijden waaraan wij nooit toekomen) is goed voor onze gemoedsrust. Wij zouden het beter gedaan hebben....is dat echt zo?
© 2005 Haarlemse Damclub
46
17. 7 x 7 x 7
Het magische getal 7: laat honderden mensen snel een getal onder de tien noemen en het meest zal het antwoord 7 eruit rollen. En schreef niet reeds de Bijbel dat we elkaar 7 keer 7 keer moeten vergeven ? Niet in de betekenis van 49 maal, maar in de betekenis van een oneindig aantal keren. Bij de damproblematiek horen 7 om 7 standen nog net bij de miniaturen: kleine standen met verrassende ontledingen en oneindige mogelijkheden. En dan het partijspel: 7 om 7 standen vormen vaak de overgang van het late middenspel naar het eindspel. En in deze fase worden de meeste partijen beslist. Sterker nog - maar dat is een gevoel en geen wetenschappelijk bewezen stelling - dit soort stellingen zijn de beste graadmeter voor de speelsterkte van iemand. Want hoe wint een grootmeester van een meester, een meester van een zeer goede hoofdklasser, een zeer goede hoofdklasser van een hoofdklasser en ga zo maar door... Niet door een openingszetje of een slagzetje, maar door zijn surplus aan kennis en techniek te gebruiken in dit soort flinterdunne standjes. Daar waar de remisegrenzen opdoemen wordt nog één keer de koffer met tactische en strategische trucs opengetrokken en blijkt vaak de mindere speler nog net in het zicht van de haven te stranden. Gerechtigheid: de 7 om 7 stand als scherprechter. Zou het toeval zijn of is het toch de magie van het getal? Bladerend in 7 damboeken en dambladen vond ik in 7 keer 7 minuten de onderstaande 7 om 7 standen (blz. 41): praktijkvoorbeelden, waarin de trucendoos nog eenmaal opengaat. Zeven tot de zevende macht zou ook mogelijk geweest zijn, maar daar moet je oneindig meer tijd aan besteden. Misschien een item voor een boek of iets voor later in de zevende hemel...
1
2
3
1. M.v.d.Parel - M. F. de Jonge 1938 In tijdnood werd de foutzet (25-30) gevolgd door het eveneens foute 50-45. Winst was natuurlijk het slagmechanisme 28-23 (19x37) 38-32 (37x28) 33x2 (21x32) 39-34 (30x39) 2x27 2. J. Vos - J. Worms Uit een zg. voorgiftpartij. Wit heeft de voorgift al teruggewonnen en speelt nu een mooie lokzetcombinatie 3227 (17-21? fout maar erg verleidelijk, zeker voor de minder getalenteerde) 38-32 (21-26) gedwongen anders volgt 31-26 en 16x36) 24-19 (26x39) 19-14 (22x31) 14x3 (15x24) 16-11 (6x17) 3x22. 3. G. Zonneveld - H. Zonneveld 40-35 Nu levert (30-34) vermoedelijk een winnende stand op, maar zwart kon de verleiding van de damcombinatie niet weerstaan en speelde (8-13) 35x24 (13-19) 24x13 (3-9) 13x4 (21-27) 4x31 (26x46) maar kreeg nu de deksel op de neus via 32-28 (23x32) 42-37 (32x41) 48-42 (16-21) 42-38 (21-27?) 36-31 (27x36) 3833 en zwart staat pat.
© 2005 Haarlemse Damclub
47
4
5
4. A. M. Olsen - G. Pors 34-30 Als zwart nu sluit volgt 31-26 met schijfwinst, daarom koos zwart voor (35-40) 30x8 (40-49) Nu volgt heel fraai 33-29 (23x34) 27-21 (17x28) 8-3 (49x32) 3x27 (28-33) 27-43 enz. met winst. 5. Th. Weiland - J. Harmsen Wit won hier op waarlijk problematische wijze door 39-33 (28x30) 37-31 (27x36) 47-41 (36x47) 40-34 (47x40) 45x21.
7
6
6. P. v.d. Kuil - P. Schenk 1931 Wit speelt hier 36-31 en zwart loopt in de val door (21-26) Nu volgt leuk 49-43 (26x37) 48-42 (37x48) 30-24 (20x29) 39-34 (48x30) 25x3 en zwart kan het verder wel vergeten. 7. K. de Jong - B. Dukel 1939 31-26 (21-27) 26-21 (37-32 ?) Nu wint wit op schitterend problematische wijze door 39-34 (30x50) 23-19 (50x42) 19x17 (11x22) 48x17. Deze stelling ontkracht natuurlijk mijn these dat de betere speler in 7 om 7 standen zijn surplus aan dambagage kan uitbuiten. Maar ach... alles heeft nu eenmaal twee kanten. En is het niet leuk dat ook de mindere speler niet bij voorbaat kansloos is? Trouwens wie zou niet van een dergelijke winst dromen? Het toppunt van damgenot!
Toegegeven op een enkeling na zijn de namen van de spelers bij bovenstaande diagrammen niet van nationaal, laat staan van internationaal niveau. Maar wat voor materiaal moet het dan wel niet opleveren als we ons werkelijk gaan verdiepen in de 7 om 7 standen van de nationale en internationale (groot) meesters.
© 2005 Haarlemse Damclub
48
18. Motieven ? Hoezo motieven ?
Buiten het relatief kleine en selecte groepje van de damproblemisten is het uitgestrekte terrein van de motieven slechts bij weinigen bekend. Want wat is een motief nu eigenlijk? Het verklarend woordenboek der Nederlandse taal van Koenen / Endepols streelt onze dammersziel door de verklaring “onderwerp door een kunstenaar uitgewerkt”. Om nu elke dammer een kunstenaar te noemen gaat wat ver, een goede damproblemist is het echter zeker: hij houdt zich bezig met de poëzie van het damspel. En zo u weet rekenen wij de poëzie tot de kunsten. F.J. Sterkenburg, een kenner van de motieven, schreef eens in de “Problemist”: “Laten we het motief zien als een stand, die net iets meer is dan een oppositie, iets minder dan een eindspel en die ten dienste staat van de damproblematiek. Als wij deze waarde aan het motief toekennen, dan overschatten noch verachten wij het motief, dat slechts pretendeert het damprobleem met wat zwier te willen doen eindigen”. Laat ik het als leek, in lekentermen, nog even vertalen: het motief is een eindstand met weinig materiaal; zwart en niet wit is aan zet. Bij oppervlakkige beschouwing denk je dat zwart er nog wel remise uit kan halen, maar in werkelijkheid kan hij slechts wat spartelen en gaat hij zijn ondergang onherroepelijk tegemoet. Vooral de verrassing, het onverwachte maken motieven zeer goed verteerbaar: zij zijn het smakelijke toetje na de voortreffelijke maaltijd die damprobleem heet. Een van de meest klassieke motieven - en voor iedere eenvoudige dammer ook zonder bord voorstelbaar - is het zg. 46 / 5 motief. Zet een witte dam op 46 en een zwarte op 5 (of omgekeerd) en zwart die aan zet is zal altijd verliezen. Twee andere klassieke motieven zijn:
1
2
1. Dit motief werd eerst Canalejas genoemd, naar de schrijver van een Spaans damboek uit 1650 hierin kwam het motief voor. Het is van het 64 ruitenbord overgezet naar ons 100 ruitenbord. De problemisten spraken altijd gekscherend van “knaljassen” als zij problemen op dit motief maakten. Later werd ontdekt dat het in een nog ouder Spaans damboek voorkomt en vanaf die tijd werd het motief J. Timoneda 2 genoemd. Je moet de oplossing wel een keer gezien hebben: A. (6-11) 2x16 (25-30) op [ (1-6) volgt 16-2] 16-43 (30-35) 43-34 (1-6) 34-7 B. (1-7) 2x16 (25-30) 16-43 (30-35) 43-49 (6-11) 44-49 2. Dit stond altijd al bekend onder de naam Timoneda en heet nu Timoneda 1. De oplossing (26x37) 47-41 (3742) 48x37 en de zwarte dam is opgesloten. Om deze slotstand gaat het: curieus.
Hoe beroemd of geliefd de drie genoemde motieven zijn, blijkt wel uit het feit dat van alle drie probleemverzamelingen zijn aangelegd. Het bekendst is wel de vijf delen tellende verzameling van J. A. Pennings 4650 problemen op 46/5 - 5/46. Als honderden problemisten zich geroepen voelen om deze motieven zo origineel mogelijk te bewerken, dan moet er toch wel een magische aantrekkingskracht van uitgaan. © 2005 Haarlemse Damclub
49
Bladerend in damtijdschriften en damboeken noteerde ik een aantal motieven; geheel toevallig hier bijeen, laten ze toch een aantal karakteristieke wendingen zien. Niet zo moeilijk zijn de volgende drie.
3
4
5
3. (30-35) gedwongen, maar nu wint wit door de meerslag 25-20 (35x33) 20x38 Naturel noemen de problemisten deze overgebleven schijf. 4. Blonde. Zwart kan met zijn dam naar heel wat velden, maar wordt steeds afgevangen door 12-7 of 12-17 met oppositie. 5. Manoury. Een dubbele oplossing. Op (5-10) 24-35 (15x24) 35x5 hebben we het 46/5 motief. Als zwart zich denkt te redden door (46-10) volgt 24-47 (25x14) en 47x4
Iets ingewikkelder zijn de volgende diagrammen. Bij oppervlakkige beschouwing acht je remise voor zwart minstens mogelijk. Toch blijkt dat er niet in te zitten; je wordt op het verkeerde been gezet en daarom val je om, wellicht van verbazing.
6
7
8
6. J. C. Vink. (36-41) 46x37 (38-42) 27-21 (16x38) 37-32 (38x27) 48x37 of (38-42) 48x37 (36-41) en weer 2721 en 37-32. 7. Polman. Zwart heeft heel wat “vrije” zetten en toch verliest alles. Schijnbaar heeft zwart twee goede zetten om zijn dam in veiligheid te brengen, maar...op (49-44) 4x34 (49-32) 34-43 en 50-44. Op (44-6) ook 4x34 dreigt 34-39, dus (6-1) en 50-45. 8. W. Lente. (21-27) 41-36 (27-32) 11-7 (1x12) 6-1 (12-17) 1-6 (17-21) 6-11 (21-27) 11-16 (26-31) 16-21 (27x16) 36x38. Een fraaie en lange winstgang die je toch niet zo één, twee, drie aan de diagramstand afziet.
En of één motief als slot al niet mooi genoeg is, bedachten de heren problemisten ook standen die op twee motieven eindigen. Een zwarte meerderheid verliest het van een beter opgestelde minderheid. Ik laat u twee van die “plaatjes” zien, zonder commentaar. Mooier? Nou nee, een kwestie van smaak natuurlijk, maar overdaad schaadt... © 2005 Haarlemse Damclub
50
9
10
Zo mooi en vol verstilde schoonheid motieven vaak kunnen zijn, zo luidruchtig was dikwijls het wereldje van hen die zich motievenkenners (of nog erger “motivisten”) noemen. Ik weet er als totale leek op dit gebied te weinig van, maar ik heb in het verleden met verbazing het gekissebis en het gekrakeel in de damperiodieken gelezen. Vooral in Dameldorado vochten Scheijen en Zonneveld een persoonlijke vete uit die voor buitenstaanders totaal onbegrijpelijk was. Verdachtmakingen en persoonlijke aanvallen waren aan de orde van de dag en dit alles in een Nederlands dat geschreven leek als een examenopgave: haal minimaal 10 spel- of stijlfouten uit deze tekst. Gelukkig lees je dit soort teksten niet meer, hoewel... het was wel altijd lachen geblazen. Motieven spreken een andere taal, soms een verbluffend mooie. Ga daar eens naar luisteren.
© 2005 Haarlemse Damclub
51
19. Waar zijn ze gebleven: de gelegenheidsdichters ?
In mijn jonge jaren heb ik gevoetbald en gehonkbald bij een plaatselijk clubje. Ik hoor nu menig kennis schamper lachen, maar het gaat niet om mijn sportprestaties, maar om het weekkrantje dat deze club TYBB (The Yellow Black Boys; hoe verzin je zoiets) uitgaf. Ik herinner mij daarvan dat elk nummer geopend werd met een kort gedicht van de clubdichter DeKa (De Kale, een gezien zijn haartooi, passend pseudoniem). Dat ging in de stijl van: ”Jongens ga eens meer naar voren, want anders kom je nooit tot scoren” of “Als we er met z’n allen wat meer aan doen, worden we zeker kampioen!”. Deze vermaningen kregen door de poëtische verpakking een extra dimensie; en aan het eind van het seizoen had je een geschiedschrijving op rijm. En ook bij mijn eerste damvereniging liep er zo’n clubpoeet rond. Om u een idee te geven van het hoge niveau van deze clubpoëzie een fragment uit het lied “DVS Kampioen” (DVS was nl. kampioen geworden van de tweede klasse van het district Kennemerland). Het gedicht is gemaakt op de toen populaire wijs van “Ik sta op wacht” (zanger Joop de Knecht). Voorwaar een grote prestatie, niet alleen dichten, maar je ook nog wringen in het metrische schema van een lied. Hier komt het: Met angst en vrees zij wij het seizoen begonnen Maar tegen DCK werd mooi gewonnen En daarna vraten we ze allen op Want tegen ons kreeg elk het kousje op z’n kop. refrein: Ons DVS is kampioen zelfs ongeslagen bleven wij in dit seizoen (bis) Heerlijke woorden toch die het clubhart warm maken. Het mag oubollig en zelfs kneuterig zijn; toch had het wel iets en het werkt nu - jaren later - zelfs vertederend. Denk nu niet dat dit soort gedichten alleen op clubniveau voorkwamen. Neen, in de jaren dertig werden zelfs dammatches om het wereldkampioenschap met dit soort poëtische uitspattingen begeleid. Lees eens het hieronder staande gedicht dat geschreven werd bij het begin van de match tussen Raichenbach en Vos (uitslag 25-15) in 1936. Er wordt zelfs verwezen naar het wereldkampioenschap schaken dat Euwe net veroverd had op Aljechin. Een eerste integratie van denksporten via de poëzie. En ook het pseudoniem van de dichter P. Gasus vraagt onze aandacht. Wie het even vergeten is: Pegasus is het gevleugelde mythologische paard van de dichters. Wie wil er nu nog beweren dat dammen geen cultuur heeft ? DAMDUEL Wij zijn ternauwernood bekomen Van de sensatie van het schaak Of er zijn duidlijke symptomen Van damemotie-in-den-maak. Ook hier staat voor de corypheeën De hoogste titel op het spel, Ook hier bereiden zij getweeën Zich voor op een verwoed duel. Zal Raichenbach zijn kroon bewaren Als ‘s werelds damspelvirtuoos, Of tot zijn schâ de kracht ervaren Van onze eigen Vosje-loos ? Zal straks ons damhart heftig kloppen Zooals ons schaakhart heeft gedaan, En zal men met verhitte koppen, Ook hun partijen volgen gaan ? ‘t Zou schoon zijn, als na Euwe’s zege Ook deze titel hierheen kwam, Men is toch nergens zoo terdege vertrouwd als hier, met dijk en dam. © 2005 Haarlemse Damclub
52
Eén januari zal ‘t beginnen, Wij hopen zeker met elkaar, Dat onze Vos den strijd zal winnen, Veel zege, Vos, in ‘t nieuwe jaar. P. GASUS (uit Haarlem’s Dagblad) Natuurlijk ook even twee damtechnische fragmentjes uit deze match:
1
2
1. Tiende partij Vos - Raichenbach Wit heeft net 39-33 ? gespeeld en zwart combineert fraai naar dam via (18-22) 27x20 (15x35) 33x24 (16x27) 31x2212-18) 22x13 (8x50) 2. Dertiende partij Raichenbach - Vos Vos heeft een goede stand opgebouwd en denkt nu via een doorbraak daarvan de vruchten te plukken. U begrijpt het al, helaas hij zag een finesse over het hoofd. (25-30) 34x25 (14-19) 25x23 (3-8) 29x20 (18x38) 39-33 dit was Vos even ontgaan (38x29) 27-22 en zwart geeft het op.
Ook bij de match om het wereldkampioenschap tussen Raichenbach en Springer (uitslag 26-24) kon P. Gasus het niet laten zijn dichterslicht over dit duel te laten schijnen. Op een klein foutje na, Raichenbach verloor niet de eerste, maar de tweede partij, is het weer lyriek om van te smullen. Let eens op het gestoei met de plaatsnamen die op -dam eindigen; waarlijk een dichterlijke vondst die je niet dagelijks tegen komt. En ook het licht chauvinistische trekje in de laatste regels maken van dit poëem een typisch Hollands product. DAMDUEL (De Nederlandse damspeler Springer heeft in zijn tweekamp tegen den Franschen wereldkampioen Raichenbach na de eerste partijen een kleinen voorsprong bevochten.) Springer sprong direct naar voren In het kampioensduel. Raichenbach heeft het verloren In het allereerste spel. Nog een dikke twintig malen Komt het tweetal voor het bord. Om de glorie te behalen In die schoone denkerssport. Er zijn dus nog vele kansen, Om zijn Franschen slag te slaan. Voor den sterken jongen Franschen Kampioen - vóór ‘t is gedaan. © 2005 Haarlemse Damclub
53
‘t Loopt nog over heel veel schijven. Vóór ‘t uiteindelijk gewin, Maar men zal het onderschrijven: ‘t Halve werk is goed begin. Vage hoop rijst in de harten Van elk, dien het intresseert, Dat de titel, na zulk starten, In ons landje weder keert. Rotter-, Ilpen, Amsterdammers volgen daaglijks het verloop, Volen-, E- en Zwammerdammers leven eveneens in hoop; Dat het Springer zal gelukken zulk een sterken dam te slaan, Dat zelfs Raichenbach moet bukken, En voor hem op zij moet gaan. ‘k Hoop, dat van de mededingers Die het sterkst is, winnen mag, Maar dat zij dan liever Springer Als het kan, dan Raichenbach. P. GASUS
3
4
3. De bekende tweede partij. Raichenbach (zwart) denkt een schijf te winnen door (24-29) 33x24 (22x33) 38x29 (20-25) 29-23! Springer had dit alles thuis al op het bord gehad (18x20) 31-27 (25x34) 27-22 (17x28) 32x25 en schijf 34 gaat voor zwart verloren. De lokzet heeft perfect gewerkt. 4. De zestiende partij Springer - Raichenbach. Springer heeft net 42-37? gespeeld. Voor iemand van zijn kaliber een geweldige blunder. Eenvoudig combineerde Raichenbach naar dam met (21-27) 22x31 (13-18) 23x12 (11-17) 12x21 (16x47)
Zo u heeft weer even een vleugje historie kunnen opsnuiven.. Een verloren tijd, wellicht een wat kneuterige tijd, maar wel een tijd waarin de damsport leefde. Zij zijn verdwenen de gelegenheidsdichters; we zijn nu eenmaal harder en zakelijker geworden. Maar als dammen kunst is en soms poëzie, waarom zou dit dan niet poëtisch begeleid mogen worden ? Van mij mogen ze terugkomen, zo snel mogelijk graag.
© 2005 Haarlemse Damclub
54
Artikelenreeks, aanvankelijk verschenen in het clubblad van HDC en het Kennemer damblad “Vier om één”. In januari 2002, aan het begin van het jubileumjaar “HDC 95 jaar jong”, aangeboden als boek door het bestuur aan de leden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt worden in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch of door fotokopieën, opname, of op enige andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het bestuur van de Haarlemse Damclub.
© 2005 Haarlemse Damclub
55