Raf Myncke & Brecht Vandekerckhove
Toekomstige ruimtebehoefte voor ouderen in Vlaanderen
Onderzoek uitgevoerd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Departement RWO - Woonbeleid. november 2007
VOORWOORD Voor u ligt een van de resultaten van de onderzoeksopdracht ‘Ruimte voor woonbeleid’, uitgevoerd door het Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid. De zin en waarde van wetenschappelijk onderzoek als basis voor een effectief beleid wordt tegenwoordig algemeen erkend. De overheidsmiddelen efficiënt inzetten, kan enkel op basis van de nodige kennis en inzichten over de problematiek. Het voeren van beleid is immers in de eerste plaats gefundeerde keuzes maken, waarbij vaak een afweging moet gemaakt worden tussen diverse vragen, behoeften en problemen. Ook in de opvolging en de evaluatie van de gemaakte keuzes en het gevoerde beleid, speelt wetenschappelijk onderzoek en dataverzameling een onmisbare rol. Slechts door het verzamelen en analyseren van de relevante gegevens kan men tot een kritische bevraging komen van de doelmatigheid van het beleid. Slechts vanuit deze kennis en inzichten kan het gevoerde beleid worden bijgestuurd. Ondanks bovenstaand inzicht, is het gestructureerd en gecoördineerd onderzoek naar het wonen in Vlaanderen van een relatief recente datum. Als Vlaams minister van wonen gaf ik einde 2003 een driejarige onderzoeksopdracht ‘Ruimte voor Woonbeleid’ aan het Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid. Zo werden voor het eerst de onderzoeksinspanningen over wonen afgestemd en gebundeld. De algemene doelstelling van de opdracht bestond erin om te komen tot relevante en actuele gegevens en inzichten over de diverse aspecten van het wonen in Vlaanderen. Naast een grondige analyse van beschikbare data werd een eigen survey uitgevoerd met betrekking tot zowel de bewoners als het woningbestand van de woonmarkt. Deze grootschalige survey omvatte enerzijds een technische inspectie van de uitwendige kwaliteit van de woning. Anderzijds werden de bewoners bevraagd over hun woonsituatie, woongeschiedenis en woonwensen. Op basis van de resultaten van deze survey en andere bestaande databanken werd een set van basisindicatoren i.v.m. wonen en woonbeleid ontwikkeld die toelaat vergelijkingen te maken in tijd en ruimte. De indicatoren kunnen aangeven hoe de situatie in Vlaanderen evolueert, onder meer onder invloed van het gevoerde beleid en van ontwikkelingen op de markt. Tevens werd een dynamisch, econometrisch woningmarktmodel ontwikkeld dat moet toelaten de effecten van het beleid te meten en toekomstige ontwikkelingen op de woningmarkt te voorspellen. Ten slotte werden door het Kenniscentrum voor Duurzaam Woonbeleid nog verschillende specifieke beleidsgerichte onderzoeken uitgevoerd. Eén van deze beleidsgerichte onderzoeken maakt het onderwerp uit van deze studie: de studie ‘Onderzoek naar de toekomstige ruimtebehoefte voor ouderen in Vlaanderen’. Ik heb deze studie laten uitvoeren omdat ouderen een steeds prominentere plaats innemen op de woonmarkt. In 2012 zal een kwart van onze bevolking ouder zijn dan 60 jaar, een woonbeleid moet hier rekening mee houden. De ouderen van vandaag zijn een heterogene groep, maar verrassend homogeen op vlak van woontevredenheid: 96% is tevreden tot zeer tevreden over de huidige woning en wil liefst niet verhuizen. In de studie wordt de impact van de vergrijzing op het ruimtegebruik en de vraag naar aangepaste ouderenwoningen geraamd. Marino Keulen Vlaams minister van Binnenlands Bestuur, Stedenbeleid, Wonen en Inburgering
INHOUDSPAGINA 1.
Hoofdstuk 1: Inleiding .......................................................................................................................... 1
1.1.
Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid ............................................................................................. 9
1.2.
Onderzoek toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen ........................................ 9
1.3.
Afbakening doelgroep ouderen....................................................................................................... 11
2.
Hoofdstuk 2: Beleid op het vlak van ouderen................................................................................ 12
2.1.
Naar een vernieuwd Vlaams Ouderenbeleid ................................................................................. 12
2.2.
Visienota over wonen van ouderen................................................................................................. 14
2.3.
Regeerakkoord en beleidsnota’s van de Vlaamse Regering ......................................................... 15
2.4.
Besluit beleid........................................................................................................................................ 18
3.
Hoofdstuk 3: Bevolkingsprojecties in Vlaanderen.......................................................................... 19
3.1.
De MIRA projecties in Vlaanderen .................................................................................................... 19
3.2.
Projectieresultaten ............................................................................................................................... 22
3.3.
Besluit .................................................................................................................................................... 34
4.
Hoofdstuk 4: Huishoudprojecties in Vlaanderen ........................................................................... 35
4.1.
Methodologie huishoudprojecties................................................................................................... 35
4.2.
Projectieresultaten ............................................................................................................................... 36
4.3.
Besluit .................................................................................................................................................... 43
5.
Hoofdstuk 5: De actuele woonsituatie van ouderen in Vlaanderen........................................... 44
5.1.
Woonomgeving ................................................................................................................................... 44
5.2.
De woning............................................................................................................................................ 53
5.3.
Besluit woonsituatie ouderen............................................................................................................ 65
6.
Hoofdstuk 6: Gezondheid, zelfredzaamheid en zorgbehoefte................................................. 66
6.1.
Indicatoren met betrekking tot de bewegingsvrijheid .................................................................. 66
6.2.
Evolutie zorgbehoefte........................................................................................................................ 70
6.3.
Veranderingen in de maatschappij................................................................................................... 72
6.4.
Conclusie en implicaties voor de gewenste woonoplossing...................................................... 73
7.
Hoofdstuk 7: Socio-economische positie van ouderen .............................................................. 75
7.1.
Opleiding, beroep en inkomen ........................................................................................................ 75
7.2.
Betaalbaarheid van het wonen.......................................................................................................... 79
7.3.
Besluit socio-economisch luik ........................................................................................................... 81
1
8.
Hoofdstuk 8: Verhuisgeneigdheid uit de woning en woonomgeving ....................................... 82
8.1.
Verhuisgeneigdheid uit de woonbuurt ........................................................................................... 82
8.2.
Verhuisgeneigdheid uit de woning .................................................................................................. 84
8.3.
Verhuis: reactie of anticipatie op veranderende situatie .............................................................. 86
8.4.
Besluit verhuisgeneigdheid................................................................................................................. 87
9.
Hoofdstuk 9: Woon en zorgtypologie voor ouderen .................................................................. 88
9.1.
Woontypologie ................................................................................................................................... 88
9.2.
Typologie (zorg)voorzieningen ........................................................................................................ 95
9.3.
Besluit typologie woon- en zorgvoorzieningen............................................................................. 98
10.
Hoofdstuk 10: Trends op de woningmarkt m.b.t. ouderen......................................................... 99
10.1.
Ontwikkelingen op het vlak van wonen .......................................................................................... 99
10.2.
Ontwikkelingen op het vlak van zorg .............................................................................................100
10.3.
Ontwikkelingen in de maatschappij................................................................................................101
10.4.
Streven naar het uitbouwen van een woonzorgzone................................................................102
11.
Hoofdstuk 11: methodologie behoefteberekening ....................................................................104
11.1.
Inleiding: ramingen en planologische kentallen ............................................................................104
11.2.
Facetten en componenten van de toekomstige ruimtebehoefte .............................................104
11.3.
Extramuralisering: opstellen van een model voor Vlaanderen ...................................................105
12.
Hoofdstuk 12: Berekening bijkomende ruimtebehoefte (zorg)voorzieningen .......................110
12.1.
Bijkomende vraag dagverzorgingscentra .......................................................................................110
12.2.
Bijkomende vraag centra voor kortverblijf .....................................................................................113
12.3.
Bijkomende vraag lokale dienstencentra........................................................................................116
12.4.
Bijkomende ruimtebehoefte (zorg)voorzieningen.......................................................................120
13.
Hoofdstuk 13: Berekening bijkomende ruimtebehoefte woonvoorzieningen........................124
13.1.
Bijkomende vraag collectieve voorzieningen ...............................................................................124
13.2.
Bijkomende vraag aangepaste woonvorm....................................................................................128
13.3.
Bijkomende ruimtebehoefte voor woonvoorzieningen voor ouderen....................................134
14.
Hoofdstuk 14: Centrale en decentrale voorzieningen ................................................................137
14.1.
Een toekomstscenario ......................................................................................................................137
14.2.
Concepten van de woonzorgzone en het woonzorgcomplex ..............................................147
14.3.
Aspecten met betrekking tot de woonomgeving .......................................................................150
2
15.
Hoofdstuk 15: Beleidsaanbevelingen.............................................................................................152
Beknopte bibliografie.........................................................................................................................................153 16.
Bijlage...................................................................................................................................................156
16.1.
Bijlage I: type voorbeelden..............................................................................................................156
16.2.
Bijlage II: Regionale dienstencentra .................................................................................................169
16.3.
Bijlage III: Planologische kengetallen Nederland............................................................................175
16.4.
Bijlage IV: Doelgroep van de ouderen...........................................................................................177
16.5.
Bijlage V: SVR-2005-Bevolkingsprojecties......................................................................................178
16.6.
Bijlage VII: Huishoudensprojecties ..................................................................................................183
KAARTEN Kaart 1: Bevolkingsdichtheid in Vlaanderen in 2004....................................................................................... 23 Kaart 2: Evolutie bevolking in Vlaanderen tussen 2004 en 2025.................................................................. 24 Kaart 3: Spreiding van 60 plussers in Vlaanderen in 2004............................................................................. 28 Kaart 4: Evolutie 60 plussers in Vlaanderen tussen 2004 en 2012 .............................................................. 29 Kaart 5: Spreiding 80 plussers in Vlaanderen in 2004.................................................................................... 32 Kaart 6: Evolutie van het aandeel 80 plussers in de totale bevolking tussen 2004 en 2012 in Vlaanderen ............................................................................................................................................................ 33 Kaart 7: Aandeel alleenwonende 60+ers in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2004 .......... 38 Kaart 8: Aandeel 60+ers in een collectieve voorziening in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2004 ............................................................................................................................................................... 39 Kaart 9: Aandeel van de 60+ers die inwonen bij een kind in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2004 ............................................................................................................................................................... 40 Kaart 10: Aandeel alleenwonende 60+ers in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2012........ 41 Kaart 11: Aandeel 60+ers in een collectieve voorziening in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2012 ............................................................................................................................................................... 42 Kaart 12: Aandeel van de 60+ers die inwonen bij een kind in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2012 .................................................................................................................................................... 43
3
TABELLEN Tabel 1: Ontgroening en vergrijzing, regionale verschillen in Vlaanderen 2004-2025.............................. 26 Tabel 2: Aantal ouderen (60+) per projectiejaar, per provincie................................................................. 27 Tabel 3: Evolutie 60 plussers volgens typologie Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen............................... 30 Tabel 4: Evolutie 80 plussers volgens typologie Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen............................... 34 Tabel 5: Verdeling van de huishoudens in 2004 op Vlaams niveau............................................................ 36 Tabel 6: Aantal private huishoudens 60+ per projectiejaar, per provincie ............................................... 37 Tabel 7: Aard van het contact met de buren (%) .......................................................................................... 45 Tabel 8: Voorkomen van conflicten met buren bij ouderen, naar type woning (%)................................ 45 Tabel 9: Aard van het contact van ouderen met de buren naar typologie RSV........................................ 46 Tabel 10: Onveiligheidsgevoel in de woonbuurt (%).................................................................................... 46 Tabel 11: Onveiligheidsgevoel van ouderen in de woonbuurt, in functie van zorgbehoefte (%)......... 47 Tabel 12: Onveiligheidsgevoel van ouderen in de woonbuurt naar typologie RSV (%) ......................... 47 Tabel 13: Voorzieningen op wandelafstand van de woning van ouderen (60+) ................................... 48 Tabel 14: Voorzieningen op wandelafstand van de woning van ouderen (60+) ................................... 49 Tabel 15: Stellingen in verband met woonomgeving van ouderen (in %) ................................................. 50 Tabel 16: Voorkomen van buurtproblemen in de woonomgeving (% dat zegt geen probleem)........ 51 Tabel 17: Algemene tevredenheid woonbuurt .............................................................................................. 52 Tabel 18: Algemene tevredenheid woonbuurt volgens typologie RSV (in %).......................................... 52 Tabel 19: Evolutie leefbaarheid van de woonbuurt (%) ............................................................................... 53 Tabel 20: Evolutie leefbaarheid van de woonbuurt van ouderen volgens typologie RSV....................... 53 Tabel 21: Eigendomsstatuut volgens verschillende leeftijdscategorieën..................................................... 54 Tabel 22:Eigendomsstatuut van ouderen naar leeftijdsklassen (in %).......................................................... 54 Tabel 23: Type woning (in %)............................................................................................................................ 54 Tabel 24: Type woning ouderen volgens verschillende eigendomsstatuten............................................. 55 Tabel 25: Eigendomsstatuut ouderen volgens verschillende leeftijdscategorieën .................................... 56 Tabel 26: Aanwezigheid van drempels in de woning (in %) ....................................................................... 56 Tabel 27: Aanwezigheid van drempels in de woning van ouderen (in %) ............................................... 56 Tabel 28: Slaapkamer, badkamer en toilet op gelijkvloers (in %)................................................................. 57 Tabel 29: Ouderen met slaapkamer, badkamer en toilet op gelijkvloers ifv zorgbehoefte (in%) .......... 57 Tabel 30: Gewenste aanpassingen (in %)........................................................................................................ 58 Tabel 31: Bouwjaar van de woning................................................................................................................... 58 Tabel 32: Comfort van de woning (in %)......................................................................................................... 59 Tabel 33: Comfort van de woningen, Vlaanderen.......................................................................................... 60 Tabel 34: Percentage woningen van ouderen dat beschikt over een eigen tuin, koer of patio ............. 60 Tabel 35: Algemene tevredenheid over de woning (in %) .......................................................................... 61 Tabel 36: Tevredenheid van ouderen over woning in functie van eigendomstatuut (in %).................... 62 Tabel 37: Tevredenheid van ouderen over woning in functie van de zorgbehoefte (in %)................... 62 Tabel 38: Stellingen in verband met de woning van ouderen (in %).......................................................... 63
4
Tabel 39: Positieve elementen van woning...................................................................................................... 64 Tabel 40: Negatieve elementen van de woning ............................................................................................. 64 Tabel 41: Fysieke beperkingen (in %) ............................................................................................................... 66 Tabel 42: Fysieke beperkingen in functie van de leeftijd (in %).................................................................... 67 Tabel 43: Bewegingsindicatoren van ouderen (60+) in Vlaanderen .......................................................... 67 Tabel 44: Bewegingsindicatoren van ouderen (60+) in Vlaanderen .......................................................... 68 Tabel 45: Fysieke of financiële moeilijkheden bij het onderhoud van de woning van ouderen............. 70 Tabel 46: Levensverwachting in België, bij geboorte en op een leeftijd van 65 jaar ................................ 70 Tabel 47: Gezondheidsverwachting (in jaren) voor Vlaanderen, 2001...................................................... 72 Tabel 48: Het hoogst behaalde diploma of getuigschrift, naar leeftijd (%)................................................ 75 Tabel 49: Leefsituatie niet werkers, naar leeftijd (%)....................................................................................... 76 Tabel 50: Netto belastbaar maandelijks inkomen van ouderen, in euro (in%)........................................... 76 Tabel 51: Gemiddeld jaarlijks inkomen, naar beroepscategorie, België, 2001, in prijzen van 2004 ...... 77 Tabel 52: Spaargedrag van ouderen in Vlaanderen per leeftijdscategorie (%)......................................... 77 Tabel 53: Ouderen die eigenaar zijn van andere woningen / gebouwen (%).......................................... 78 Tabel 54: Woonquote voor ouderen (%) ....................................................................................................... 80 Tabel 55: Woonquote voor ouderen naar categorieën van eigendomsstatuut (%)................................. 80 Tabel 56: Maandelijks resterend inkomen ouderen, eigenaars / huurders (absolute aantallen) .............. 81 Tabel 57: Afbetalingsproblemen bij ouderen die huren (%)........................................................................ 81 Tabel 58: Verhuisgeneigdheid van ouderen (60+) uit woonbuurt ............................................................ 82 Tabel 59: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit de woonomgeving in functie van de leeftijd (in %).... 82 Tabel 60: Verhuisgeneigdheid van ouderen (60+) uit woonbuurt in functie van zorgbehoefte .......... 83 Tabel 61: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit woning in functie van eigendomsstatuut (in %) ........... 83 Tabel 62: Verhuisgeneigdheid uit woning (in %)............................................................................................ 84 Tabel 63: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit de woning in functie van de leeftijd (in %) .................. 84 Tabel 64: Verhuisgeneigdheid van ouderen (60+) uit woning in functie van zorgbehoefte ................. 85 Tabel 65: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit woning in functie van eigendomsstatuut (in %) ........... 85 Tabel 66: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit woning ifv de kwaliteit van de woning (in %).............. 86 Tabel 67: Bouwtechnische kwaliteiten serviceflats ......................................................................................... 90 Tabel 68: Programmatiecijfers serviceflats per provincie voor 2006 ........................................................... 90 Tabel 69: Toestand woongelegenheden in RVT / ROB in Vlaanderen voor 2006 .................................... 94 Tabel 70: Programmatiecijfers dagverzorgingscentra op 01/01/2006 ........................................................ 96 Tabel 71: Programmatiecijfers centra voor kortverblijf op 01/01/2006....................................................... 96 Tabel 72: Programmatiecijfers lokale dienstencentra op 01/01/2006 ......................................................... 97 Tabel 73: Programmatiecijfers regionale dienstencentra op 01/01/2006 ................................................... 98 Tabel 74: Verwachte extramuralisering in 2015 volgens STAGG scenario ...............................................106 Tabel 75: Extramuralisering: berekening van de toe te passen percentages............................................109 Tabel 76: Dagverzorgingscentra: actueel aanbod en programmatie, 2006 (plaatsen) ..........................110 Tabel 77: Dagverzorgingscentra: programmatie 2006 – 2020 (plaatsen) ................................................111
5
Tabel 78: Dagverzorgingscentra: bijkomende vraag o.b.v. component demografie (plaatsen)...........111 Tabel 79: Dagverzorgingscentra: bijkomende vraag o.b.v. component extramuralisering (plaatsen) ..112 Tabel 80: Dagverzorgingscentra: totale bijkomende vraag t.o.v. 2006 o.b.v. verschillende scenario’s (plaatsen).............................................................................................................................................................113 Tabel 81: Centra voor kortverblijf: actueel aanbod en programmatie in Vlaanderen, 2006 (plaatsen)114 Tabel 82: Centra voor kortverblijf: programmatie 2006-2020 (plaatsen) .................................................114 Tabel 83: Centra voor kortverblijf: bijkomende vraag o.b.v. component demografie (plaatsen).........114 Tabel 84: Bijkomende behoefte centra voor kortverblijf 2020 volgens verschillende scenario (plaatsen)115 Tabel 85: Centra voor kortverblijf: totale bijkomende vraag o.b.v. verschillende scenario’s (plaatsen)116 Tabel 86: Programmatiecijfers lokale dienstencentra op 01/01/2006 (centra)........................................117 Tabel 87: Programmatie lokale dienstencentra per provincie (centra)......................................................117 Tabel 88: Lokale dienstencentra: bijkomende vraag o.b.v. component demografie (centra) ..............117 Tabel 89: Lokale dienstencentra: bijkomende vraag o.b.v. component extramuralisering (centra) .....118 Tabel 90: Lokale dienstencentra: totale bijkomende vraag t.o.v. 2006 o.b.v. verschillende scenario’s (centra) 119 Tabel 91: Dagverzorgingscentra: Bijkomende ruimtebehoefte in m² voor verschillende scenario’s ....121 Tabel 92: Centra voor kortverblijf: bijkomende ruimtebehoefte in m² voor verschillende scenario’s..122 Tabel 93: Lokale dienstencentra: Bijkomende ruimtebehoefte in m² voor verschillende scenario’s ....123 Tabel 94: Voorzieningen RVT / ROB: actueel aanbod en programmatie, 2006 (bedden) ....................124 Tabel 95: Voorzieningen RVT / ROB: programmatie in Vlaanderen, 2006 tot 2020 (bedden).............125 Tabel 96: Voorzieningen RVT / ROB: component demografie (bedden) ................................................125 Tabel 97: Voorzieningen RVT / ROB: component extramuralisering (bedden)........................................126 Tabel 98: Voorzieningen RVT / ROB: totale bijkomende vraag volgens verschillende scenario’s (bedden).............................................................................................................................................................127 Tabel 99: Type serviceflats: actueel aanbod en programmatie, 2006 (wooneenheden) .....................128 Tabel 100: Type serviceflats: programmatie 2006 – 2020 (wooneenheden).........................................128 Tabel 101: Type serviceflats:component demografie (wooneenheden) ................................................129 Tabel 102: Type serviceflats: component extramuralisering (wooneenheden) ......................................129 Tabel 103: Type serviceflats: bijkomende vraag volgens verschillende scenario’s (wooneenheden) 130 Tabel 104: Aantal private huishoudens van 60+ers per projectiejaar, per provincie ............................131 Tabel 105: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit de woning in functie van de leeftijd (in %) ..............131 Tabel 106: Aantal huishoudens van 60+-ers die geneigd zijn te verhuizen uit de eigen woning, per provincie en per projectiejaar..........................................................................................................................132 Tabel 107: Alternatieve woonvormen: bijkomende behoefte in Vlaanderen .........................................132 Tabel 108: Prognose van de bruto private nieuwbouw in het Vlaams Gewest tot 2021 in vier scenario’s, samengevat per planperiode .......................................................................................................133 Tabel 109: Voorzieningen RVT / ROB: bijkomende vraag o.b.v. verschillende scenario’s in m² ...........134 Tabel 110: Type serviceflats: bijkomende vraag volgens verschillende scenario’s (wooneenheden) 135 Tabel 111: Aangepaste woonvormen: bijkomende ruimtebehoefte in Vlaanderen (in m²) .................136 Tabel 112: Voorzieningen RVT / ROB: aantal plaatsen per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s.............................................................................................................................................................137
6
Tabel 113: Serviceflats: aantal woongelegenheden per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s.............................................................................................................................................................138 Tabel 114: Alternatieve woonvormen: aantal woongelegenheden per 1.000 60+-ers .......................138 Tabel 115: Dagverzorgingscentra: aantal plaatsen per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s139 Tabel 116: Centra voor kortverblijf: aantal plaatsen per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s140 Tabel 117: Lokale dienstencentra: aantal centra per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s141 Tabel 118: Voorzieningen RVT / ROB: aantal plaatsen per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s.............................................................................................................................................................142 Tabel 119: Serviceflats: aantal plaatsen per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s..........143 Tabel 120: Andere woonvormen: aantal woongelegenheden per 10.000 inwoners...........................143 Tabel 121: Dagverzorgingscentra: aantal plaatsen per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s.............................................................................................................................................................144 Tabel 122: Centra voor kortverblijf: aantal plaatsen per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s.............................................................................................................................................................145 Tabel 123: Lokale dienstencentra: aantal centra per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s146 Tabel 124: Regionale dienstencentra: programma en actueel aanbod op 01/01/2006 (centra) ........169 Tabel 125: Regionale dienstencentra: bijkomende vraag o.b.v. component achterstand in realisatie (centra) 169 Tabel 126: Regionale dienstencentra: programmatie 2006 – 2020 per provincie (centra) ..................169 Tabel 127: Regionale dienstencentra: bijkomende vraag o.b.v. component demografie (centra)......170 Tabel 128: Regionale dienstencentra: bijkomende behoefte o.b.v. component extramuralisering (centra) .............................................................................................................................................................170 Tabel 129: Regionale dienstencentra: totale bijkomende vraag t.o.v. 2006 o.b.v. verschillende scenario’s (centra)..............................................................................................................................................171 Tabel 130: Regionale dienstencentra: bijkomende ruimtebehoefte in m² voor verschillende scenario’s172 Tabel 131: Regionale dienstencentra: aantal centra per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s173 Tabel 132: Regionale dienstencentra: aantal centra per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s.............................................................................................................................................................174 Tabel 133: Planologische kengetallen: personen. Behoefte aan wonen in diverse extramurale woonvormen in 2015, in een woongebied van 10.000 inwoners ...........................................................175 Tabel 134: Planologische kengetallen: woningen. Relatie personen-woonoppervlaktewoningbezetting-woningen voor een wijk van 10.000 inwoners – scenario 2015. ..............................176 Tabel 135: SVR-2005-Bevolkingsprojectie, totale bevolking per provincie, periode 2004-2025........178 Tabel 136: SVR-2005-Bevolkingsprojectie, 60 plussers per provincie, periode 2004-2025, absolute aantallen .............................................................................................................................................................179 Tabel 137: SVR-2005-Bevolkingsprojectie, 60 plussers per provincie, periode 2004-2025, index....180 Tabel 138: SVR-2005-Bevolkingsprojectie, 80 plussers per provincie, periode 2004-2025, absolute aantallen .............................................................................................................................................................181 Tabel 139: SVR-2005-Bevolkingsprojectie, 80 plussers per provincie, periode 2004-2025, index....182 Tabel 140: Huishoudensprojectie ouderen met partner, 60 plussers per provincie, periode 20072020 .............................................................................................................................................................183 Tabel 141: Huishoudensprojectie alleenwonende ouderen, 60 plussers per provincie, periode 20072020 .............................................................................................................................................................183
7
Tabel 142: Huishoudensprojectie ouderen met kind, 60 plussers per provincie, periode 2007-2020184 Tabel 143: Huishoudensprojectie ouderen in andere constellatie, 60 plussers per provincie, periode 2007-2020 ..........................................................................................................................................................184 Tabel 144: Huishoudensprojectie ouderen met partner, 80 plussers per provincie, periode 20072020 .............................................................................................................................................................185 Tabel 145: Huishoudensprojectie alleenwonende ouderen, 80 plussers per provincie, periode 20072020 .............................................................................................................................................................185 Tabel 146: Huishoudensprojectie ouderen met kind, 80 plussers per provincie, periode 2007-2020186 Tabel 147: Huishoudensprojectie ouderen anders, 80 plussers per provincie, periode 2007-2020 186
FIGUREN Figuur 1: Evolutie totale bevolking in Vlaanderen, 2004 tot 2025.................................................................. 1 Figuur 2: Bevolkingspiramide in Vlaanderen in 2004....................................................................................... 25 Figuur 3: Bevolkingspiramide in Vlaanderen in 2025....................................................................................... 25 Figuur 4: Evolutie aandeel 60+ers in de totale bevolking, 2004 – 2025 ................................................... 27 Figuur 5: Evolutie aandeel 80+ers in de totale bevolking, 2004 – 2025 ..................................................... 1 Figuur 6: Zelfredzaamheidsgraad, in percentage .............................................................................................. 1 Figuur 7: Spaarquote in % van het totaal beschikbaar inkomen, op basis van het huishoudbudgetonderzoek 1978-2001.......................................................................................................... 78 Figuur 8: Het STAGG-scenario voor het landelijk gebied ............................................................................149 Figuur 9: Het STAGG-scenario voor het stedelijk gebied ............................................................................150 Figuur 10: Huidige en toekomstige situatie Ten Kerselaere ..........................................................................156 Figuur 11: Woon- en zorghuis Ten Kerselaere ...............................................................................................159 Figuur 12: Project ’t Roetje in Wuustwezel .....................................................................................................160 Figuur 13: Residentie Hulsbos: bouwen van 12 ouderenvilla's in de dorpskern .....................................162 Figuur 14: De woonzorgzone in Wervik .........................................................................................................165 Figuur 15: Schema duo-woning woningcorporatie Rotterdam ..................................................................168
8
Hoofdstuk 1: Inleiding Dit is een rapport in het kader van het onderzoek ‘toekomstige ruimtebehoefte voor ouderen in Vlaanderen’. Deze studie kadert in de bredere opdracht ‘Ruimte voor Woonbeleid’ van het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid.
1.1
Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid
Het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid heeft als hoofdopdracht het verzamelen van basisinformatie over wonen en woonbehoeften in Vlaanderen en het uitvoeren van specifieke onderzoeksopdrachten ter voorbereiding van het Vlaamse woonbeleid. De onderzoeksopdracht ‘Ruimte voor woonbeleid’ is een opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Afdeling Woonbeleid en die loopt van 1 januari 2004 tot 31 december 2006. De opdracht omvat: • • • • •
Analyse van het woningbestand in Vlaanderen Analyse van de woonconsument in Vlaanderen Constructie van indicatoren en de raming van de woningbehoeften Specifieke studies en onderzoeken Ontsluiting en valorisatie van onderzoeksresultaten
Ter voorbereiding van het Vlaamse Woonbeleid en het Ruimtelijk Ordeningsbeleid ontbreekt het in belangrijke mate aan basisgegevens. Het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid heeft daarom een grootschalige survey georganiseerd die peilde naar de woonsituatie en de woonbehoeften van gezinnen in Vlaanderen. Tegelijk werd onderzoek gedaan naar de uitwendige kwaliteit van het Vlaamse woningpatrimonium.
1.2
Onderzoek toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen
SumResearch voert in kader van de genoemde specifieke studies een onderzoek uit naar de toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen. De vergrijzing in de samenleving heeft een impact op alle aspecten van het leven, dus ook het vlak van wonen en zorg. Het raakvlak tussen beide beleidsdomeinen en het brede beleidsdomein van de ruimtelijke ordening vormen het kader van deze studie. 1.2.1
Doel van de opdracht
Het onderzoek heeft als doel om deze verschillende woonwensen van ouderen te identificeren en na te gaan hoe hierop een antwoord kan geboden worden vanuit een ruimtelijk aanbodbeleid. Dit onderzoek geldt mede als een voorbereiding op de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Deze studie heeft tot doel de toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen te kwantificeren. De toenemende vergrijzing in Vlaanderen heeft een ruimtelijke impact door de vraag naar meer (zorg)voorzieningen en een uitgebreider en gedifferentieerd aanbod aan huisvesting voor ouderen.
9
Deel 1: Demografische prognoses In kader van dit onderzoek is het belangrijk te vertrekken vanuit betrouwbare prognoses ten aanzien van het aantal individuen, maar ook ten aanzien van het aantal huishoudens. (Zorg)voorzieningen worden verstrekt op een individuele basis, maar beslissingen ten aanzien van een woonoplossingen op latere leeftijd worden genomen op het niveau van het huishouden. In dit eerste deel brengen we de vergrijzing in Vlaanderen tot 2025 in beeld. We baseren ons hiervoor op de geactualiseerde MIRA bevolkingsprojecties zoals opgesteld door de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Deze bevolkingsprojecties zijn beschikbaar per gemeente en dat voor de periode tussen 2004 en 2025. In een volgende stap werd de bevolkingsprojectie omgerekend naar een huishoudprojectie.
Deel II: Woonwensen en woonbehoeften van ouderen in Vlaanderen In een tweede fase van het onderzoek hebben we de databank van het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid onderzocht om een zicht te krijgen op de woonwensen en woonbehoeften van ouderen in Vlaanderen. De bevindingen uit de Woonsurvey werden getoetst aan de resultaten van andere onderzoeken (o.a. LOVO onderzoek). Meer bepaald wordt in het rapport aandacht besteed aan: • • • • •
De actuele woonsituatie van ouderen Gezondheid, zorg en ondersteuning Socio-economische positie van ouderen Verhuisplannen van ouderen Trends en ontwikkelingen op het vlak van wonen van ouderen
De kwantitatieve analyse werd in belangrijke mate uitgediept aan de hand van een aantal interviews met bevoorrechte en betrokken getuigen. Woonwensen en woonbehoeften zijn immers moeilijk in een survey te bevragen. Ouderen antwoorden dergelijke vragen vanuit een ideaal of vanuit wat ze kennen. Actoren uit het veld hebben ons geholpen de inzichten aan te scherpen of te nuanceren. In kader van het tweede deel van het rapport werden de volgende mensen gesproken: • • • • • • • • • • • •
Gerd de Keyser en Kurt Herregodts – VMSW1 Ingrid Quintens en Marijke Molemans – Provincie Limburg Dion Veys – Platform Wonen van Ouderen Renaat Vander Stock en Eddy Gers – Dexia Bank Guy Denissen en Natascha Cornelis – Serviceflat Invest Vlaanderen Steven Duccateeuw en Tim Bourgonjon – Kenniscentrum PPS Mark Cockx en Christophe Cousaert – VIPA2 Pieter Van Hoof en Jan Van Velthoven – De Kleine Kasteeltjes Leo Schoofs – Molse Bouwmaatschappij Riki van Overbeek – Kenniscentrum Ouderen Nederland Armand Hermans – Ten Kerselaere Johan Truyers en Kristel Wijshof – OKRA studiedienst3
1
VMSW staat voor Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen. Het is de opvolger van de Vlaamse Huisvestingsmaatschappij 2 VIPA staat voor Vlaams Infrastructuurfonds voor Persoonsgebonden Aangelegenheden. Als financieringsinstrument van de Vlaamse overheid verleent het VIPA financiële steun aan welzijns- en gezondheidsvoorzieningen die infrastructuurwerken willen uitvoeren. Dat maakt het mogelijk voorzieningen aan te bieden die betaalbaar zijn en voldoen aan hedendaagse normen inzake woon- en zorgcomfort. 3 OKRA staat voor Open, Kristelijk, Respectvol, Actief. OKRA is de opvolger van de Kristelijke Beweging voor Gepensioneerden (KBG) en is zowat de grootste ouderenbeweging van Vlaanderen.
10
Er werden ook een aantal best-practices uit de publieke en private sector bezocht en daarnaast werd er in het kader van dit onderzoek ook een ronde tafel georganiseerd met de stedenbouwkundige ambtenaren van de IVA’s Ruimtelijke Ordening.
Deel III: Ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen De woonwensen en de woonbehoeften gecombineerd met de demografische ontwikkelingen in Vlaanderen laten ons toe de toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen te kwantificeren. De ruimtebehoefte van ouderen wordt bepaald door de vraag naar (zorg)voorzieningen en aangepaste woongelegenheden, maar de vergrijzing in Vlaanderen stelt ook eisen aan de bredere woonomgeving. We willen in het onderzoek een ruimtebehoefte berekenen en aanbevelingen formuleren ten aanzien van de bredere woonomgeving.
1.3
Afbakening doelgroep ouderen
Ouderen worden als groep afgebakend op basis van hun leeftijd. Welke leeftijdsgrens daarbij gebruikt wordt, hangt vaak af van het onderzoek. Het LOVO onderzoek4 bijvoorbeeld bestudeert de groep van de 55-plussers. Andere studies hanteren grenzen die gelegd worden op 60 jaar, 65 jaar of zelfs nog ouder. Het onderzoeksteam erkent dat er tussen de leeftijd van 55 en 65 jaar belangrijke transities gebeuren die een grote invloed kunnen hebben op de woonsituatie van ouderen. Wij kiezen er in dit onderzoek bewust voor om de groep ouderen te definiëren als de groep zestig plussers. We gebruiken hiervoor onder meer de volgende argumenten: • • • •
Vooral vanaf de leeftijd van 60 jaar gebeuren belangrijke transities die een invloed hebben op de vraag naar aangepaste woongelegenheden en het gebruik van zorginfrastructuur5. In de wetgeving wordt de grens van 60 jaar onder meer gebruikt in de programmatienorm met betrekking tot de voorzieningen RVT / ROB in Vlaanderen. Ook in de beleidsnota’s van Vlaamse ministers wordt steeds meer de leeftijd van 60 jaar als grens gebruikt. In de wetenschappelijke literatuur worden coëfficiënten6 met betrekking tot veroudering gedefinieerd aan de hand van de leeftijdsgrens van 60 jaar.
In wat volgt worden de doelgroep van de ouderen dus bepaald aan de hand van de leeftijdsgrens van 60 jaar. Om de vergrijzing binnen de vergrijzing aan te duiden worden in kaarten onder meer gewerkt met het aandeel 80 plussers in de totale bevolking. Maar we mogen en kunnen niet meer spreken over dé senior. De diversiteit binnen de grote groep van ouderen is de laatste jaren immers sterk toegenomen. Bovendien is het niet de leeftijd alleen, maar juist het afhankelijk zijn of het afhankelijk worden die in belangrijke mate de beleving van het oud zijn bepaalt7.
Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies 5 Mens en Ruimte (2005) Onderzoek naar de woonwensen en woonbehoeften van thuiswonende Genkse senioren, een studie in opdracht van de stad Genk, het OCMW van Genk en de bouwmaatschappijen 4
Landwaarts en Nieuw Dak. Veroudering drukt de verhouding uit tussen het aantal ouderen (meer dan 60 jaar) en het aantal jongeren (tussen 0 en 19 jaar). De ratio afhankelijkheid van ouderen drukt de verhouding uit tussen den 60-plussers en de bevolking in de leeftijdscategorie tussen 20 en 59 jaar. De ratio intensiteit van veroudering verwijst naar het proces van de dubbele vergrijzing. De ratio behandelt de verhouding tussen het aantal 80 jarigen ten opzichte van het aantal mensen ouder dan 60 jaar. De vergrijzingcoëfficiënt is een maat voor de veroudering van de bevolking. De coëfficiënt geeft het aandeel van 60-plussers of 80-plussers in de totale bevolking. 7 Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies 6
11
Hoofdstuk 2: Beleid op het vlak van ouderen De analyse van het ouderenbeleid in Vlaanderen gebeurt beleidsdocumenten en visieteksten. We bespreken achtereenvolgens: • • •
op
basis
van
bestaande
Rapportage Stuurgroep Vernieuwd Ouderenbeleid Rapportage Denktank Wonen en Welzijn Beleidsnota’s Vlaamse Regering
2.1
Naar een vernieuwd Vlaams Ouderenbeleid
2.1.1
Stuurgroep Vernieuwd Ouderenbeleid
In 2001 werden een overkoepelende stuurgroep vernieuwd ouderenbeleid en zeven werkgroepen van deskundigen uit het veld opgericht in opdracht van Vlaams minister van Welzijn, Gezondheid en Gelijke Kansen. Een van de werkgroepen werd specifiek opgericht om na te denken over kwaliteitsvol wonen van ouderen. In deze werkgroep werden een aantal voorstellen, bedenkingen en uitgangspunten geformuleerd. In het eindrapport van de stuurgroep vernieuwd ouderenbeleid8 worden de volgende uitgangspunten geformuleerd wat betreft kwaliteitsvol wonen van ouderen: •
•
Een eerste uitgangspunt is het streven om te komen tot een verdere afstemming tussen de sectoren wonen en zorg. Op het vlak van het wonen is de beleidsaandacht de laatste jaren verschoven van de individuele woning naar de totale woonomgeving. De omgeving verwijst daarbij zowel naar de fysieke woonomgeving zoals straten, pleinen en de aanwezigheid van diensten en voorzieningen als naar de aanwezigheid van voorzieningen en diensten met betrekking tot zorg. Een tweede uitgangspunt heeft betrekking op het aanbod van diensten wonen en zorg. Wat betreft het aanbod van diensten wonen en zorg, staan twee principes voorop: zorg op maat en het streven naar een gedifferentieerd aanbod. Zorg op maat verwijst naar het gegeven dat de zorg de oudere moet bereiken, ongeacht waar deze woont. Het is niet langer zo dat de woning bepalend is voor het aanbod aan (zorg)voorzieningen, maar dat de vraag of de behoefte van de persoon primeert. Er moet daarom werk gemaakt worden van een uitgebreid en gedifferentieerd aanbod aan (zorg)voorzieningen. Dit betekent een flexibel aanbod aan voorzieningen, zowel wat betreft de aard van de dienst, de duur, de prijs, de instelling, enz. Binnen de grote groep van ouderen zullen de verschillende subgroepen een andere behoefte voelen. Het is om aan deze diversiteit te beantwoorden dat een gedifferentieerd aanbod van diensten noodzakelijk is.
8
http://www.wvc.vlaanderen.be/ouderenzorg/beleidsinfo/ouderenbeleid/eindrapporten/documenten/eindrapp ortouderenbeleid.pdf
12
•
In het rapport van de stuurgroep wordt gepleit voor een inclusief ouderenbeleid. Het beleid is ook preventief. Het wil niet enkel oplossingen bieden wanneer er een behoefte aan oplossingen is ontstaan, het maakt ook werk van het voorbereiden, informeren, sensibiliseren van een grote groep mensen die zich nog niet in een situatie van behoefte bevindt maar dat op termijn wel kan worden. Het beleid is ten derde ook participatief. Er moet aandacht gaan naar de drie doelgroepen van ouderen die we kunnen onderscheiden: ouderen die thuis wonen, ouderen die bereid zijn te verhuizen naar een alternatieve woonvorm en zij die in een voorzieningen RVT / ROB wonen. Tot slot heeft het beleid ook bijzondere aandacht voor de kwaliteit. De kwaliteit van de woning, de woonomgeving en van het aanbod aan diensten en voorzieningen is daarbij een cruciaal uitgangspunt.
2.1.2
Beleidsadviezen eindrapport vernieuwd ouderenbeleid
De beleidsadviezen in het eindrapport vernieuwd ouderenbeleid9 werden geformuleerd onder de vorm van strategische doelstellingen en operationele adviezen. Strategische doelstellingen zijn daarbij de objectieven die een overheid om middellange termijn na moet streven en die een antwoord bieden op een behoefte in de maatschappij. Operationele adviezen zijn concrete stappen of maatregelen die moeten helpen om de strategische doelen te bereiken: •
•
Operationele doelstellingen die moeten helpen de woonkwaliteit voor ouderen te verbeteren zijn bijvoorbeeld het versterken van de instrumenten voor het opwaarderen van het woningaanbod in het algemeen, het versterken van de instrumenten voor woningaanpassingen specifiek aan de noden van ouderen, het opnemen van de principes van de ontwerpgids levenslang wonen in de bouwvoorschriften en het garanderen van de woonkwaliteit binnen een woon- en zorgcentrum en in nieuwe woonvormen met zorggarantie. Operationele doelstellingen die moeten helpen een ruimer en meer gedifferentieerd aanbod aan woonvormen te creëren zijn bijvoorbeeld het stimuleren van nieuwe woonvormen teneinde het zelfstandig wonen te maximaliseren, het inbedden van de bestaande serviceflats in een bredere regelgeving van nieuwe woonvormen, het stimuleren van alternatieven voor het huidige rusthuis en het bepalen van welzijnscriteria waaraan woonvormen dienen te voldoen in functie van een erkenning.
Andere pistes die in het eindrapport naar voren worden geschoven zijn het verbreden van de werking van residentiële voorzieningen. Residentiële voorzieningen hebben een ruimere taak dan louter het opvangen van zorgbehoevenden. Op termijn moeten deze voorzieningen ook met hun diensten naar buiten treden. In hetzelfde rapport wordt ook gepleit voor een sterkere samenwerking tussen huisvestingactoren en welzijnsactoren. Deze samenwerking moet gestimuleerd worden teneinde de integratie van wonen en zorg te optimaliseren.
9
http://www.wvc.vlaanderen.be/
13
2.2
Visienota over wonen van ouderen
De visienota over wonen van ouderen10 is gegroeid uit de denktank wonen – welzijn. Deze denktank werd in juli 2003 door minister Byttebier en minister Keulen geactiveerd. Het raakvlak tussen wonen en welzijn is het studieterrein van deze denktank. De denktank vertrekt vanuit het idee dat er een complementariteit bestaat van de diverse woonvormen van ouderen en dit in afstemming op de woonwensen en zorgbehoefte van ouderen. De eigen woning en een verblijf in een residentieel voorzieningen zijn twee polen waartussen een gamma aan alternatieve woonoplossingen ontwikkeld werden. De grote wachtlijsten voor rusthuisbedden bewijzen dat er naast een nood aan kwalitatief hoogstaande rusthuizen, eveneens een nood is aan alternatieven voor de opvang van ouderen. Doordat de nood zo hoog is kan er geen sprake zijn van een concurrentie tussen de diverse systemen van zorgwonen. Het toekomstige landschap moet dus ook plaats bieden aan woonzorgvormen zoals bijvoorbeeld woonzorgzones, rusthuizen, serviceflats, kangoeroewoningen, aanleunflats en duplexwonen. Daarnaast moet er ook gedacht worden aan een preventief aspect. Het streven om mensen zo lang mogelijk thuis en zelfstandig te laten wonen betekent dat deze mensen moeten kunnen beschikken over de nodige hulp en dienstverlening. Dat is mogelijk wanneer mensen de zorgkwaliteit van bestaande rusthuizen ook buiten het rusthuis kunnen krijgen. Dit moet organiseerbaar en vooral ook betaalbaar zijn. De oplossing die traditioneel voorgesteld was de woonfunctie ondergeschikt te maken aan het zorgcomfort. Wanneer een persoon zwaar zorgbehoevend is geworden, dan moest die naar een voorziening verhuizen om een bepaalde graad van zorg gegarandeerd (want gesubsidieerd) te zien. Dit koppelen van zorg en wonen beperkt het streven om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen. De toekomstgerichte beleidsaccenten zijn er op gericht wonen en zorg van elkaar los te koppelen: de zorg moet kunnen verhuizen naar de mensen. Mensen hebben onafhankelijk van hun zorggraad ook recht op een basis wooncomfort. Anderzijds is het aspect van rotatie niet onbelangrijk als we ons bedenken dat ouderen van in een té grote woning wonen. Er worden twee stappen beschreven in het loskoppelen van wonen en zorg: •
•
10
Een eerste stap wordt gevormd door de invoering van een label ‘levenslang – aanpasbaar wonen’ per woning. Inspiratie voor een dergelijk label kan gevonden worden bij de ‘Ontwerpgids Levenslang Wonen’. Dit label kan deel uitmaken van een pakket stimuli die op termijn moeten leiden tot een uitbreiding van het aantal levenslange woningen. Een label moeten ingevoerd worden voor particuliere en gesubsidieerde woningen. In de visienota wordt een concrete strategie op korte en lange termijn voorgesteld om een dergelijk label ‘levenslang wonen’ tot gemeengoed te maken. Een tweede stap is het lanceren van een stuurgroep experimenten wonen – welzijn. Het moet gezegd dat de regelgeving in beide sectoren – wonen en welzijn – niet is aangepast aan vernieuwingen zoals woonzorgzones, woonzorgcomplexen, duplexwoningen, kangoeroewoningen, enz. Het voorstel van de Denktank Wonen – Welzijn is een stuurgroep op te richten om het pad te effenen. Het doel van een dergelijke stuurgroep is dan het op weg helpen van projecten, het doorgeven van kennis en ervaringen, het meehelpen regelgeving aan te passen, een brugfunctie vervullen tussen de beleidsdomeinen wonen en welzijn en het initiëren en opvolgen van onderzoeksopdrachten rond wonen van ouderen en vernieuwende projecten.
Denktank Wonen – Welzijn: wonen van ouderen
14
2.3
Regeerakkoord en beleidsnota’s van de Vlaamse Regering
In het Regeerakkoord van de Vlaamse Regering11 is een algemene clausule opgenomen waarin ook kangoeroewonen vermeld wordt. In het kader van de vergrijzing wordt immers ingezet op het aanmoedigingen van nieuwe woonvormen. Er wordt daarbij onder meer gedacht aan de realisatie van kangoeroewoningen en het aanpassen van grote woningen om er meerdere woongelegenheden in te maken. Belangrijk is dat het stedenbouwkundig moet mogelijk zijn om bestaande woningen op te delen. In deze paragraaf beperken we ons tot een korte bespreking van de beleidsnota’s huisvesting, welzijn en ruimtelijke ordening. 2.3.1
Beleidsdomein huisvesting
In de beleidsnota 2004-2009 met betrekking tot het Vlaamse Woonbeleid12 wordt gesproken over raakvlakken tussen de beleidsdomeinen van wonen en welzijn. De twee beleidsdomeinen vragen zowel een samenwerking als een afbakening. De nood aan afstemming is het grootst op het lokale niveau, op het niveau waar de concrete noden zich manifesteren, onder andere de toenemende vergrijzing. Een van de uitgangspunten van de beleidsnota is dat de sociale huisvestingssector de expertise heeft opgebouwd om bouwprojecten tot een goed einde te brengen. Welzijn heeft de taak in te staan voor de zorg en de begeleiding. Samenwerking tussen beide sectoren ligt voor de hand, maar wel in een kader waarin beide sectoren hun opdracht behouden. In de beleidsnota 2004-2009 worden een aantal vlakken benoemd waar een constructieve samenwerking moet nagestreefd worden. We beperken ons hier tot het kort bespreken van twee vlakken die ook in kader van deze studie relevantie hebben: •
•
Verhuring buiten het sociaal huurstelsel: Op het lokale niveau worden samenwerkingsprojecten tussen de huisvestingssector en de actoren binnen welzijn doorgaans georganiseerd door de verhuring buiten het sociale huurstelsel. In een dergelijke constructie verhuurt een sociale huisvestingsmaatschappij een woning aan een welzijnsinstelling, die de woning op haar beurt door verhuurt aan een cliënt. Om deze mogelijkheid ten volle te kunnen benutten zijn verdere afspraken nodig tussen wonen en welzijn. Ouderen: De vergrijzing van de bevolking heeft specifieke gevolgen voor de huidige en toekomstige woonbehoeften in Vlaanderen. Uitgangspunt is dat ouderen het liefst zo lang mogelijk zelfstandig en in hun vertrouwde woning en woonomgeving willen blijven wonen, ook al is de eigen woning te groot, onaangepast of niet meer kwaliteitsvol. Deze trend is enkel mogelijk in combinatie met een andere tendens. Binnen de zorgsector zijn er duidelijke tendensen waar te nemen naar extramuralisering van de zorg en naar meer thuiszorg.
Het uitgangspunt ten aanzien van wonen is natuurlijk kwaliteit. Om in deze context van zo lang mogelijk in de eigen vertrouwde omgeving te blijven, zijn initiatieven ten aanzien van informatieverstrekking, sensibilisatie en ondersteuningsmaatregelen rond woningaanpassing en het concept van levenslang wonen nodig (preventieve aspecten). Voor ouderen voor wie de kwaliteit van het wonen niet meer gegarandeerd kan worden, moet een aanbod voorzien worden van aantrekkelijke woonoplossingen voor de latere leeftijd. Daarom moeten ook nieuwe woonvormen zoals kangoeroewonen, groepswonen en duplexwonen verder onderzocht worden.
11 12
http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/regeerakkoord/vlaamsregeerakkoord2004.pdf http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/regering/beleidsnotas2004/index.htm
15
2.3.2
Beleidsdomein Welzijn
In de beleidsnota 2004-2009 met betrekking tot welzijn, volksgezondheid en gezin13 wordt er gepleit voor een inclusief, een geïntegreerd ouderenbeleid. Het uitgangspunt van het hoofdstuk rond ouderen is dat de woon-, leef- en zorgbehoeften van de ouderen aanzienlijk veranderd zijn. De ouderen zijn veel meer divers: mondiger, veeleisender en hebben andere comfortbehoeften. Een grotere verscheidenheid in het aanbod en een ruimer aanbod aan onder meer ondersteunende maatregelen zijn een antwoord. Ouderen moeten zo lang mogelijk zo normaal mogelijk kunnen leven. Daarom moeten mensen maximaal thuis ondersteund worden. De nadruk in de beleidsnota wordt sterk gelegd op woon- en leefaspecten in het algemeen in plaats van enkel te focussen op zorg. Het wordt belangrijk geacht ouderen maximaal te laten participeren aan de samenleving en te proberen het afbrokkelende sociale weefsel meer actief te ondersteunen. We staan in dit hoofdstuk graag kort stil bij een aantal ontwikkelingen op het vlak van thuiszorgondersteuning en op het vlak van residentiële voorzieningen. Deze diensten en voorzieningen maken het immers mogelijk dat ouderen langer thuis, zelfstandig en in de eigen omgeving kunnen blijven wonen. •
Thuiszorgondersteuning: Het verlangen om zo lang mogelijk thuis te kunnen blijven onder comfortabele levensomstandigheden en met ruime aandacht voor de levenskwaliteit, wordt steeds krachtiger geformuleerd en uitgesproken. In de beleidsnota wordt duidelijk gesteld dat het continueren van de thuiszorg vaak een duidelijke keuze is van de persoon met een zorgbehoefte en zijn mantelzorger. Het eerste uitgangspunt in kader van de thuiszorgondersteuning is de gezinszorg. Een blijvende aandacht voor de noden en een evaluatie van de bestaande programmatie moeten verder richting geven aan de gezinszorg. Het spreekt voor zich dat de mantelzorg, vrijwilligers en ambulante professionele thuiszorgdiensten niet steeds in staat zijn alle zorg 24 uur per dag en zeven dagen op zeven op te nemen. In dat opzicht spelen tijdelijke opvangmogelijkheden een belangrijke rol. In het beleidsplan worden daarom twee pistes naar voren geschoven: bestendigen bestaande aanbod (de in het kader van het thuiszorgdecreet erkende voorzieningen moeten kansen krijgen tot een verdere uitbouw) en de aandacht voor vernieuwing (ook nieuwe initiatieven moeten kansen krijgen. Hier wordt onder meer gedacht aan de lopende experimenten in het kader van opvang in gastgezinnen, nachtopvang, zorgboerderijen, …). Er moet voldoende aandacht besteed worden aan de betaalbaarheid van de thuiszorg. In kader van de thuiszorg zijn verder nog belangrijk: mantelzorg, vrijwilligerswerk, technologische hulpmiddelen en vooral overleg.
Thuiszorg is echter niet altijd een haalbare kaart. Thuiszorg en residentieel ouderenbeleid zijn geen twee gescheiden werelden. Daarom is het belangrijk dat thuiszorg, tijdelijke opvangmogelijkheden en residentiële voorzieningen elkaar vinden, aanvullen en versterken.
13
http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/regering/beleidsnotas2004/index.htm
16
•
Residentiële voorzieningen: In kader van de beleidsnota 2004-2009 met betrekking tot welzijn, volksgezondheid en gezin14 wordt er gestreefd naar een zorg op maat. In eerste instantie wordt er gestreefd naar een actualisering van de bestaande beleidsinstrumenten. Het Vlaamse beleid is gebaseerd op een ouderendecreet dat inmiddels dateert van 1985. De federale RIZIVfinanciering is geënt op de bekende Katz-schaal die intussen 40 jaar oud is. Het ouderenbeleid moet geënt worden op de actuele maatschappelijke situatie. Er wordt daarom gestreefd naar de uitwerking van het woon-zorgdecreet en een uniform en eenduidig indicatiesysteem voor alle personen met een zorgbehoefte. Uit studies van onder meer het CBGS15 blijkt dat de instroom in residentiële voorzieningen op almaar oudere leeftijd gebeurt. Waar het overgrote deel van de instroom zich nu situeert in de leeftijdscategorie van 80 tot 85, verschuift dit tegen 2010 met vijf jaar naar de categorie van 85 tot 90. De woon- en zorgcentra zullen zich meer en meer moeten toespitsen op de ouderen met een zware zorgbehoefte, zowel fysiek als psychisch. Vlaanderen telt momenteel 28.661 RVT-bedden. Toch zijn er nog steeds meer dan 10.000 RVT-gerechtigde bewoners opgenomen in Vlaamse rustoordbedden die (nog) niet over een RVT-erkenning beschikken. Deze erkenning is afhankelijk van een programmacijfer dat door de federale overheid wordt vastgelegd en gefinancierd. De beleidsnota dringt er bij de federale overheid op aan hiertoe effectief bijkomende middelen te voorzien, zodat de huidige achterstand kan weggewerkt worden. Er moet daarbij ook aandacht besteed worden aan een betere regionale spreiding van de bijkomende RVT-erkenningen. Elementen als flexibel bouwen, levenslang wonen, kleinschalige wijken en wooncomfort treden steeds meer op de voorgrond. Zoals in de inleiding al gezegd kruisen de sectoren huisvesting en welzijn elkaars terrein. Hierin wordt een duidelijk opportuniteit tot samenwerking erkend. Een geïntegreerd woon-zorgdecreet moet de kruisbestuivingen die in de praktijk al bestaan ondersteunen door een voldoende flexibel juridisch kader aan te reiken. De zorg moet naar de bewoner gebracht worden, niet omgekeerd. Residentiële ouderenvoorzieningen zullen waar mogelijk moeten uitgroeien tot kleinschalige, geïndividualiseerde, genormaliseerde woon- en zorgcentra, zorgflats, kangoeroe- of duplexwoningen,… geïntegreerd in de wijk. Het nieuwe woon-zorgdecreet zal uitgewerkt worden binnen de contouren van een geëvalueerd en desgevallend bijgestuurd decreet op de zorgregio’s.
2.3.3
Beleidsdomein Ruimtelijke Ordening
In de beleidsnota 2004-2009 met betrekking tot ruimtelijke ordening16 wordt gesteld dat het ruimtelijk ordeningsbeleid maximaal ten dienste staat van de maatschappelijke doelstellingen op het vlak van ondernemen, wonen en maatschappelijke dienstverlening. Het uitgangspunt bij het bepalen van het woonaanbod en de woonomgeving is een veranderende samenstelling van de bevolking. In dat opzicht worden er in het regeerakkoord drie grote trends gesignaleerd: een toenemende vergrijzing, een stijgende migratiedruk en een verdergaande gezinsverdunning. Mensen met uiteenlopende leefstijlen, die leven in verschillende gezinstypes (alleenstaanden, gezinnen zonder kinderen, nieuw samengestelde gezinnen, gepensioneerden,…), hebben specifieke voorkeuren voor bepaalde woonvormen, ruimte voor vrijetijdsbesteding, mobiliteit en publieke ruimte.
14
http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/regering/beleidsnotas2004/index.htm Afdeling woonbeleid Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1998), Handboek wonen van ouderen, een veelzijdige kijk op het wonen van een nieuwe generatie ouderen, Brussel. 16 http://www2.vlaanderen.be/ned/sites/regering/beleidsnotas2004/index.htm 15
17
In de beleidsnota ruimtelijke ordening wordt specifiek verwezen naar de problematiek van de verkavelingen van de jaren zestig en zeventig waar verschillende woningen vrij komen. Oudere eigenaars verhuizen naar de dorpskern, de stad of de kust. De woningen die zij verlaten - die vaak landelijk gelegen zijn – maken deel uit van het beschikbaar aanbod, maar beantwoorden niet steeds meer aan de actuele vraag naar woningen. Er dient daarom onderzocht te worden hoe op een eenvoudige wijze en onder bepaalde voorwaarden een vergunning kan bekomen worden om deze woningen om te vormen tot tweewoonst of kangoeroewoonst17.
2.4
Besluit beleid
Het beleid in Vlaanderen op het vlak van wonen voor ouderen wil ouderen zo lang mogelijk ondersteunen zelfstandig en onafhankelijk te laten leven. Dit kan onder meer met behulp van thuiszorgondersteunende diensten. Voor ouderen voor wie het echt niet meer mogelijk is zelfstandig en onafhankelijk te wonen moet de mogelijkheid bestaan te stap te zetten naar een meer aangepaste woning of woonoplossing. De eigen woning en een verblijf in een residentieel voorzieningen zijn twee polen waartussen een gamma aan alternatieve woonoplossingen ontwikkeld werden. Wat betreft het wonen is de laatste jaren de aandacht verschoven van louter de individuele woning naar de totale woonomgeving. De woonomgeving verwijst daarbij zowel naar de fysieke woonomgeving zoals straten, pleinen en de aanwezigheid van diensten en voorzieningen als naar de aanwezigheid van voorzieningen en diensten met betrekking tot zorg. Het beleid in Vlaanderen legt ook bijzondere nadruk op het preventieve aspect met betrekking tot het wonen van ouderen. Dit betekent dat er speciale aandacht besteed wordt aan bijvoorbeeld de implementatie van de principes van Levenslang Wonen, maar ook dat ouderen voldoende geïnformeerd en gesensibiliseerd worden op tijd de stap te zetten naar een meer aangepaste woonvorm. Preventie moet dan ook vertrekken vanuit een uitgebreid en divers aanbod aan woonvormen. Er moet ook gestreefd worden naar een verdere afstemming tussen de sectoren wonen en zorg. Het moet gezegd dat de regelgeving in beide sectoren niet is aangepast aan vernieuwingen zoals woonzorgzones, woonzorgcomplexen, duplexwoningen, kangoeroewoningen, enz. Wat betreft het aanbod van diensten moet vertrokken worden van zorg op maat en van een streven naar een gedifferentieerd aanbod. Vanuit de sector Welzijn wordt sterk de nadruk gelegd op het feit dat thuiszorg en residentieel ouderenbeleid geen twee gescheiden werelden zijn. De thuiszorgondersteuning wordt in de eerste plaats gegeven door de gezinszorg, maar worden aangevuld met tijdelijke opvangmogelijkheden. Thuiszorg, tijdelijke opvangmogelijkheden en residentiële voorzieningen vinden elkaar steeds vaker, vullen elkaar aan en versterken elkaar.
17
Deze verkavelingen zijn vaak gelegen buiten een dorpskern en beschikken over het algemeen over relatief weinig voorzieningen. De vraag moet dus gesteld worden of deze woonwijken wel een goede woonvorm bieden voor ouderen. Zou het niet beter zijn deze verkavelingen voor te behouden voor een jonger publiek en ouderen die er wonen aan te zetten te verhuizen naar de kernen?
18
Hoofdstuk 3: Bevolkingsprojecties in Vlaanderen In dit hoofdstuk wordt de vergrijzing in Vlaanderen in beeld gebracht via bevolkingsprojecties. We hebben in deze studie gebruik gemaakt van de actualisatie van de MIRA projecties 2005. Dit zijn de meest actuele bevolkingsprognoses in Vlaanderen die beschikbaar zijn op middellange termijn en op gemeentelijk niveau. De middellange termijn is belangrijk omdat de studie geldt als voorbereiding van de herziening van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Het gemeentelijk niveau is belangrijk vanuit de vaststelling dat er in Vlaanderen grote regionale verschillen zijn in de vastgestelde evoluties.
3.1
De MIRA projecties in Vlaanderen
3.1.1
De MIRA projecties
Oorspronkelijk werden de MIRA projecties gemaakt ten behoeve van het Milieu- en Natuurrapport Vlaanderen. Bij de actualisatie van de projecties werd het doelpubliek echter steeds meer verruimd. Een eerste actualisatie werd uitgevoerd ten behoeve van het MIRA scenariorapport in 2000 (MIRA-S2000). Een tweede actualisatie van het beleid is in 2005 uitgevoerd en dat vanuit de Studiedienst van de Vlaamse Regering18. In deze laatste SVR-2005 bevolkingsprojectie per gemeente voor de periode 2004-2025 werd vertrokken van de bevolking op 1 januari 2004 als basisjaar en de projectie loopt tot 1 januari 2025. De resultaten van de projectie zijn beschikbaar: • • • •
Per projectiejaar (voor de periode 204-2025) Per gemeente (308 gemeenten van het Vlaams Gewest) Naar leeftijd (leeftijd per leeftijdsjaar) Naar geslacht
3.1.2
Methodologie
Deze paragraaf is gebaseerd op een methodologische nota19 zoals opgesteld door dhr. Willems van de Studiedienst van de Vlaamse Regering. Het maken van een bevolkingsprojectie komt overeen met het berekenen van de omvang van de toekomstige populatie en haar structuur naar leeftijd en geslacht vertrekkend van een geobserveerde basispopulatie en met behulp van hypothesen inzake sterfte, vruchtbaarheid en migraties. Een bevolkingsprojectie wordt berekend aan de hand van een demografische balansvergelijking die zegt dat het aantal inwoners op tijdstip t+1 gelijk is aan het aantal inwoners op tijdstip t, verminderd met overlijdens en emigraties in de periode van t tot t+1 en vermeerderd met geboorten en immigraties in diezelfde periode. In symbolen kan deze formule als volgt worden uitgedrukt:
P t +1 = P t − O t ,t +1 + G t ,t +1 + I t ,t +1 − E t ,t +1 waarbij: t = 1 januari van het jaar t P = Populatie O = Overlijdens
E = Emigraties G = Geboorten I = Immigraties
In kader van deze studie bespreken we kort de gemaakte hypothesen met betrekking tot de sterftekans en migratiecijfers. De hypothese rond vruchtbaarheidscijfers zijn in kader van dit onderzoek (ouderen) minder relevant.
Bij de hervorming van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap in 2006 hield het CBGS immers op te bestaan en werd een deel ervan geïntegreerd in de reeds vernoemde Studiedienst van de Vlaamse Regering. 19 Willems; P., Bevolkingsprojecties 2004-2025 voor de 308 gemeenten van het Vlaamse Gewest, SVR-Technisch Rapport 2006/2, Studiedienst van de Vlaamse Regering 18
19
Hypothese overlijdens en sterftekans In de demografie drukt een sterftekans uit welk percentage van het aantal mensen in de loop van een bepaald tijdsinterval zal sterven. De sterftekansen voor de MIRA projectie werden afgeleid uit een set van sterftetafels voor het Vlaamse Gewest over de periode van 1971 tot 2003. De hypothese voor de toekomst trekt de trend van stelselmatige daling van de sterftekansen in het verleden door. In onderstaande figuur wordt bijvoorbeeld de sterftekans gegeven voor vrouwen op een leeftijd van 94 jaar. Voor de MIRA projecties werd de sterfte niet regionaal gedifferentieerd. Er wordt verondersteld dat in elke gemeente dezelfde sterftekansen gelden als degene die op het niveau van het Gewest gelden. Figuur 1: Sterftekansen op leeftijd 94 jaar - Vlaams Gewest: observaties (1971 tot 2003) en hypothese (2004 tot 2025).
Bron: Willems; P., Bevolkingsprojecties 2004-2025 voor de 308 gemeenten van het Vlaamse Gewest, publicatie in voorbereiding
Hypothese migratiecijfers Naarmate projecties betrekking hebben op een kleinere geografische eenheid, wordt de impact van migraties groter. Het migratiecijfer wordt bepaald door de som van het intern en het extern migratiesaldo. Het migratiesaldo wordt als volgt berekend: Migratiesaldo = intern migratiesaldo + extern migratiesaldo. Waarbij het intern migratiesaldo gelijk is aan het verschil tussen de interne immigraties en de interne emigraties. Het extern migratiesaldo is het verschil tussen externe immigraties en externe emigraties min schrappingen en plus herinschrijvingen. Figuur 2 toont ter illustratie de leeftijdsspecifieke migratieprofielen van de stad Antwerpen voor de periode van 1997 tot 2003.
20
Figuur 2: Leeftijdsprofiel van netto-migratiecijfers per 10.000 inwoners - Antwerpen (1997 tot 2003).
Bron: Willems; P., Bevolkingsprojecties 2004-2025 voor de 308 gemeenten van het Vlaamse Gewest, publicatie in voorbereiding
3.1.3
Betrouwbaarheid MIRA projecties
De SVR-2005-bevolkingsprojectie is een zogenoemde 'bottom-up' projectie, d.w.z. dat de projecties werden gemaakt voor elke gemeente afzonderlijk. De resultaten voor het Vlaams Gewest zijn met andere woorden het aggregaat van de 308 gemeenten van het Vlaams Gewest. In een technische nota van dhr. Willems wordt een evaluatie gemaakt van de betrouwbaarheid van de MIRA projecties 200520. Enkele vaststellingen: •
De betrouwbaarheid van de projecties is zeer groot wat betreft de oudere leeftijdsgroepen
•
De projecties zijn zowel op het Vlaams als op het gemeentelijk niveau bijzonder betrouwbaar
•
Zowel de hypotheses inzake migraties en sterfte mogen als accuraat beschreven worden
3.1.4
Conclusie
De SVR-2005-bevolkingsprojectie is in de eerste plaats bedoeld als een instrument om zicht te krijgen op demografische evolutie op middellange termijn in de gemeenten21. De SVR-2005bevolkingsprojectie laten ons toe het effect van de demografische evolutie ruimtelijk fijn te differentiëren. Nadelen van de gebruikte SVR-2005-bevolkingsprojectie is dat de veelheid aan ruimtelijke entiteiten niet toelaat op langere termijn te werken. De veelheid maakt het ook quasi onmogelijk in de projecties met meerdere scenario’s te werken.
Willems; P., Bevolkingsprojecties 2004-2025 voor de 308 gemeenten van het Vlaamse Gewest, SVR-Technisch Rapport 2006/2, Studiedienst van de Vlaamse Regering 21 Willems; P., Bevolkingsprojecties 2004-2025 voor de 308 gemeenten van het Vlaamse Gewest, SVR-Technisch Rapport 2006/2, Studiedienst van de Vlaamse Regering 20
21
3.2
Projectieresultaten
In deze paragraaf bespreken we de projectieresultaten voor Vlaanderen. We leggen daarbij de nadruk op de ruimtelijke verschillen. Om de impact van de vergrijzing goed te situeren, starten we met de bespreking van de evolutie van de totale bevolking in Vlaanderen. De vergrijzing brengen we in beeld door de groep 60-plussers in meer detail te bespreken. De vergrijzing binnen de vergrijzing wordt in beeld gebracht aan de hand van de groep 80-plussers. 3.2.1
Totale bevolking
Tussen 2004 en 2025 zal de totale bevolking in Vlaanderen toenemen met 3,4% van 6.016.024 tot 6.223.231. De jaarlijkse toename is groter in het begin van de beschouwde periode in vergelijking met het einde. In de bijlage staat een tabel opgenomen met de bevolkingsprojecties per provincie tot 2025. Figuur 1: Evolutie totale bevolking in Vlaanderen, 2004 tot 2025 Totale bevolking in Vlaanderen 6250000 6200000 6150000 6100000 6050000 6000000 5950000 5900000 2004
2009
2014
2019
2024
Totale bevolking in Vlaanderen
Bron: SVR-2005-bevolkingsprojecties 2004 – 2025, eigen bewerking
22
Vlaanderen is natuurlijk geen homogeen gegeven. Het is dan ook belangrijk de regionale verschillen te bespreken. Onderstaande kaart geeft het aantal inwoners per km² in 2004. Het is duidelijk dat in de Vlaamse Ruit veel gemeenten liggen met een grote bevolkingsdichtheid. Ook rond Kortrijk en HasseltGenk liggen een aantal gemeenten met relatief hoge bevolkingsdichtheden. De gemeenten met het laagste aantal inwoners per km² vinden we onder meer terug in de Westhoek, in de gemeenten tussen Gent, Brugge en Kortrijk, in de gemeenten tussen Leuven en Hasselt en in het noorden van de provincies Antwerpen en Limburg. Kaart 1: Bevolkingsdichtheid in Vlaanderen in 2004
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties, eigen bewerking
23
In onderstaande kaart wordt de evolutie van de totale bevolking per gemeente vergeleken met de gemiddelde evolutie in Vlaanderen. Het resultaat is per gemeente een afwijking in standaarddeviatie ten opzichte van het Vlaamse gemiddelde. Een blauwe kleur geeft aan dat de gemeente een evolutie toont die onder het Vlaamse gemiddelde ligt, een rode kleur toont een evolutie boven het gemiddelde in Vlaanderen. Zoals uit de onderstaande kaart blijkt zullen vooral gemeenten in de brede rand rond Brussel – deels ten gevolge van de stadsvlucht – en in het noordoosten van de provincies Antwerpen en Limburg – de evolutie in de (Antwerpse en Limburgse) Kempen is deels toe te schrijven aan een hoge natuurlijke bevolkingsaangroei – een bovengemiddelde groei laten optekenen. Ook de steden Antwerpen en Gent (en de gemeenten langs de snelweg tussen deze steden) en een aantal kustgemeenten vertonen een dergelijke groei. De bevolkingsevolutie in grote delen van de provincies Oost- en West-Vlaanderen zal echter achterblijven op de gemiddelde evolutie in Vlaanderen. Al van in de jaren ’80 vermindert de bevolking in een aantal geïsoleerde landelijke gemeenten. De zwakke verkeersontsluiting van het gebied is daarbij één van de verklarende factoren. Kaart 2: Evolutie bevolking in Vlaanderen tussen 2004 en 2025
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties, eigen bewerking
24
De leeftijdspiramide van de Vlaamse bevolking heeft het typische profiel van een verouderde bevolking: een zware top en een relatief smalle basis. De bevolkingsprojecties voor 2025 geven aan dat de veroudering van de bevolking in Vlaanderen zich verder zet: de top wordt nog zwaarder en de basis nog smaller. Demografen spreken van zowel vergrijzing als van ontgroening. Ontgroening verwijst naar het aandeel jongeren in de totale bevolking. Vergrijzing is een maat voor het aandeel van ouderen in de totale bevolking. Figuur 2: Bevolkingspiramide in Vlaanderen in 2004
Bron: Willems; P., Bevolkingsprojecties 2004-2025 voor de 308 gemeenten van het Vlaamse Gewest, SVRTechnisch Rapport 2006/2, Studiedienst van de Vlaamse Regering Figuur 3: Bevolkingspiramide in Vlaanderen in 2025
Bron: Willems; P., Bevolkingsprojecties 2004-2025 voor de 308 gemeenten van het Vlaamse Gewest, SVRTechnisch Rapport 2006/2, Studiedienst van de Vlaamse Regering
25
Ten opzichte van Vlaanderen heeft Limburg een duidelijke jongere leeftijdsstructuur dan de andere provincies: in 2004 was in Limburg maar 20% van de bevolking ouder dan 60 tegenover 23% in Vlaanderen. West-Vlaanderen is de provincie met de meest vergrijsde bevolking: een vierde van de bevolking in West-Vlaanderen is ouder dan 60 jaar. Uit onderstaande tabel blijkt dat het aandeel jongeren in de totale bevolking tussen 2004 en 2025 in elke provincie in Vlaanderen zal afnemen. Het aandeel ouderen zal sterk stijgen. Tabel 1: Ontgroening en vergrijzing, regionale verschillen in Vlaanderen 2004-2025
2004 0-19 60+ Totale bevolking % 0 -19 jaar % 60 plussers 2025 0-19 60+ Totale bevolking % 0 -19 jaar % 60 plussers
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
376.590 374.577 1.668.812 23 % 22 %
181.493 162.406 805.786 23 % 20 %
299.733 311.441 1.373.720 22 % 23 %
233.632 228.784 1.031.904 23 % 22 %
250.689 279.265 1.135.802 22 % 25 %
1.342.137 1.356.473 6.016.024 22 % 23 %
370.994 534.200 1.754.558 21 % 30 %
171.606 272.849 857.352 20 % 32 %
279.814 435.812 1.401.480 20 % 31 %
221.346 329.225 1.076.254 21 % 31 %
218.415 385.394 1.133.586 19 % 34 %
1.262.175 1.957.055 6.223.230 20 % 31 %
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties, eigen bewerking
3.2.2
60 plussers
Tussen 2004 en 2025 zal het aantal 60 plussers in Vlaanderen toenemen met 44,3% van 1.356.473 tot 1.957.468. In 2012 zal een vierde van de bevolking ouder zijn dan 60 jaar. De kaap van een derde zal niet veel later dan 2025 bereikt worden. Eind jaren ’90 waren er ongeveer evenveel jongeren onder de 15 jaar als 60 plussers. Rond 2025 zullen er echter al dubbel zoveel ouderen als jongeren zijn. In 2010 dient zich in Vlaanderen een heuse ouderenboom aan22. Deze boom is een echo effect van de naoorlogse babyboom generatie. Deze generatie zal immers in 2010 de grens van 60 jaar bereiken.
22
Afdeling woonbeleid Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1998), Handboek wonen van ouderen, een veelzijdige kijk op het wonen van een nieuwe generatie ouderen, p.9
26
Figuur 4: Evolutie aandeel 60+ers in de totale bevolking, 2004 – 2025 Aandeel 60+ plussers in de totale bevolking 35,0
30,0
25,0
20,0 60+ plussers 15,0
10,0
5,0
2025
2024
2023
2022
2021
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
0,0
Bron: MIRA projecties 2004 – 2025, eigen berekening
De vergrijzing zal zich in de vijf Vlaamse provincies met een verschillende snelheid manifesteren. De snelheid wordt daarbij in belangrijke mate bepaald door de huidige leeftijdsstructuur. Hoewel de vergrijzing zich sterk zal manifesteren in heel Vlaanderen, valt in onderstaande tabel onmiddellijk de relatieve sterke vergrijzing in Limburg op. Tabel 2: Aantal ouderen (60+) per projectiejaar, per provincie
2007 2012 2017 2022 2025
ANT 391.935 422.809 460.426 505.369 534.201
LIM 173.863 198.172 225.179 255.040 272.849
OVL 325.930 352.671 380.413 413.640 435.812
VLB 238.980 258.983 282.391 311.112 329.224
WVL 293.683 316.970 341.208 367.684 385.393
VL 1.424.387 1.549.602 1.689.617 1.852.845 1.957.479
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojectie - Verwerking SumResearch
27
Uit de onderstaande kaart moeten we afleiden dat het aandeel van 60 plussers in de totale bevolking het hoogst ligt in de kustgemeenten. Het zijn de enige gemeenten in Vlaanderen met een aandeel groter dan 26%. Verder stellen we in Vlaanderen een gradiënt vast van west naar oost: het aandeel ouderen in de totale bevolking ligt het hoogst in het westen en het laagst in het oosten. De gemeenten in het noordoosten van de provincie Antwerpen en in het noordoosten van de provincie Limburg hebben als enige gemeenten in Vlaanderen minder dan een vijfde 60 plussers in hun bevolking. Kaart 3: Spreiding van 60 plussers in Vlaanderen in 2004
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties
28
In onderstaande kaart wordt de evolutie van het aandeel ouderen in de totale bevolking vergeleken met de gemiddelde evolutie in Vlaanderen. De meeste gemeenten in de provincies Antwerpen en Limburg23 vertonen duidelijk een hoger dan gemiddelde groei. Een aantal kustgemeenten en een aantal gemeenten tussen Antwerpen en Gent zitten in een zelfde situatie. Veel gemeenten in de provincies Oost- en West-Vlaanderen vertonen opmerkelijk lage groeicijfers. Op onderstaande kaart is ook duidelijk dat de steden in Vlaanderen het aandeel van ouderen in hun bevolking minder snel zullen zien groeien in vergelijking met Vlaanderen. Een mogelijke verklaring is dat de immigratie in de grote Vlaamse steden zorgt voor een relatief jonge bevolkingsstructuur. Kaart 4: Evolutie 60 plussers in Vlaanderen tussen 2004 en 2012
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties
23
De relatief jonge bevolkingsstructuur van de provincie Limburg indachtig, is het niet onlogisch dat de grootste vergrijzingsgolf te herkennen zal zijn in Limburg. De situatie in de provincie Limburg wordt in belangrijke mate verklaard door de snelle bevolkingsstijging na de Tweede Wereldoorlog. Door de snelle industriële ontwikkeling en dan vooral de ontginning van steenkool in de mijnen kende Limburg een belangrijke immigratie van buitenlandse arbeiders. Deze arbeiders hadden in vergelijking met de rest van Vlaanderen een jonger leeftijdsprofiel. Limburg maakt op dit moment als het ware een groot deel van de achterstand goed.
29
In onderstaande tabel staat de evolutie van het aantal 60 plussers in Vlaanderen, volgens een typologie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Tussen 2007 en 2022 zal het aantal 60 plussers in Vlaanderen groeien met 30%. Het buitengebied, het kleinstedelijk gebied op provinciaal niveau en de randgemeenten van regionaalstedelijk gebied vertonen een groeipercentage dat hoger ligt dan het Vlaamse gemiddelde. De centrumgemeenten van het grootstedelijk gebied en van het regionaalstedelijk gebied vertonen een groeipercentage dat lager ligt dan het Vlaamse gemiddelde. Tabel 3: Evolutie 60 plussers volgens typologie Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
Aantallen Buitengebied Grootstedelijk gebied centrum Grootstedelijk gebied rand Kleinstedelijk gebied provinciaal niveau Regionaalstedelijk gebied centrum Regionaalstedelijk gebied rand Kleinstedelijk gebied str.ondersteunend Stedelijk gebied rond Brussel Vlaanderen Index (2007 = 100) Buitengebied Grootstedelijk gebied centrum Grootstedelijk gebied rand Kleinstedelijk gebied provinciaal niveau Regionaalstedelijk gebied centrum Regionaalstedelijk gebied rand Kleinstedelijk gebied str.ondersteunend Stedelijk gebied rond Brussel Vlaanderen
2007
2012
2017
2022
557.283 165.065 65.701 136.359 197.676 82.479 151.979 67.839 1.424.381
618.640 168.564 71.462 150.987 210.467 91.652 165.498 72.316 1.549.586
683.627 176.008 77.768 166.488 226.586 100.976 179.982 78.159 1.689.594
757.895 186.042 85.264 184.316 245.339 111.101 196.667 86.236 1.852.860
100 100 100 100 100 100 100 100 100
111 102 109 111 106 111 109 107 109
123 107 118 122 115 122 118 115 119
136 113 130 135 124 135 129 127 130
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojectie
3.2.3
80 plussers
Tussen 2004 en 2025 zal het aantal 80 plussers toenemen met 67,2% van 243.291 tot 406.820. Het procentueel aandeel van de 80 plussers in de totale bevolking stijgt daarmee van 4,0% tot 6,5%. Het bovenstaande groeipercentage toont aan dat binnen de grote en groeiende groep van ouderen ook de groep op zeer hoge leeftijd sterk zal toenemen. We spreken in dat opzicht van de vergrijzing binnen de vergrijzing.
30
Figuur 5: Evolutie aandeel 80+ers in de totale bevolking, 2004 – 2025 Aandeel 80 + ers in totale bevolking 7,00
6,00
5,00
4,00
3,00
2,00
1,00
2025
2024
2023
2022
2021
2020
2019
2018
2017
2016
2015
2014
2013
2012
2011
2010
2009
2008
2007
2006
2005
2004
0,00
% 80 + ers
Bron: MIRA projecties 2004 – 2025, eigen berekening
31
Onderstaande kaart toont voor de gemeenten in Vlaanderen het aandeel ouderen van 80 jaar en ouder in de totale bevolking. In een aantal kustgemeenten wordt een aandeel opgetekend van meer dan 5%. Heel wat gemeenten in (het noordoosten van) de provincies Antwerpen en Limburg hebben een aandeel van 80 plussers van 3% of minder. Kaart 5: Spreiding 80 plussers in Vlaanderen in 2004
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties
32
In onderstaande kaart wordt de evolutie van het aandeel 80-plussers in de totale bevolking vergeleken met de gemiddelde evolutie in Vlaanderen. De meeste gemeenten in de provincies Antwerpen en Limburg vertonen duidelijk een hogere dan gemiddelde groei. Veel gemeenten in de provincies Oost- en West-Vlaanderen vertonen lage groeicijfers. Op onderstaande kaart is ook duidelijk dat de steden in Vlaanderen het aandeel van 80-plussers in hun bevolking minder snel zullen zien groeien in vergelijking met Vlaanderen. Kaart 6: Evolutie van het aandeel 80 plussers in de totale bevolking tussen 2004 en 2012 in Vlaanderen
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojectie
33
In onderstaande tabel staat de evolutie van het aantal 80 plussers in Vlaanderen, volgens een typologie van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen. Tussen 2007 en 2022 zal het aantal 80 plussers in Vlaanderen groeien met 50%. Het buitengebied, het kleinstedelijk gebied op provinciaal niveau en de randgemeenten van regionaalstedelijk gebied vertonen een groeipercentage dat hoger ligt dan het Vlaamse gemiddelde. De centrumgemeenten van het grootstedelijk gebied en van het regionaalstedelijk gebied vertonen een groeipercentage dat lager ligt dan het Vlaamse gemiddelde. Tabel 4: Evolutie 80 plussers volgens typologie Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen
Aantallen Buitengebied Grootstedelijk gebied centrum Grootstedelijk gebied rand Kleinstedelijk gebied provinciaal niveau Regionaalstedelijk gebied centrum Regionaalstedelijk gebied rand Kleinstedelijk gebied str.ondersteunend Stedelijk gebied rond Brussel Vlaanderen Index (2007 = 100) Buitengebied Grootstedelijk gebied centrum Grootstedelijk gebied rand Kleinstedelijk gebied provinciaal niveau Regionaalstedelijk gebied centrum Regionaalstedelijk gebied rand Kleinstedelijk gebied str.ondersteunend Stedelijk gebied rond Brussel Vlaanderen
2007
2012
2017
2022
103.111 36.992 12.845 25.295 40.319 14.232 29.945 13.415 276.154
126.652 40.331 15.811 30.956 47.442 17.733 35.669 16.258 330.852
144.478 41.931 17.830 35.503 52.415 21.071 39.855 17.805 370.888
154.599 41.498 18.679 38.233 54.069 23.186 41.763 17.888 389.915
100 100 100 100 100 100 100 100 100
123 109 123 122 118 125 119 121 120
140 113 139 140 130 148 133 133 134
150 112 145 151 134 163 139 133 141
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojectie
3.3
Besluit
Vlaanderen zal geconfronteerd worden met een sterke vergrijzing. Tussen 2004 en 2025 zal het aantal 60-plussers in Vlaanderen toenemen met liefst 44,3%. In 2012 zal een vierde van de bevolking ouder zijn dan 60 jaar. De kaap van een derde zal niet veel later dan 2025 bereikt worden. De vergrijzing zal zich niet overal in Vlaanderen met een zelfde kracht manifesteren. Vooral de gemeenten in de provincies Antwerpen en Limburg vertonen een bovengemiddelde groei. Grote delen van de provincies Vlaams-Brabant, Oost-Vlaanderen en West-Vlaanderen vertonen een groei van het aantal ouderen die minder groot is dan de gemiddelde groei voor Vlaanderen. Binnen de vergrijzing moeten we ook vaststellen dat het aantal ouderen op hoge leeftijd – de vergrijzing binnen de vergrijzing – sterk zal toenemen.
34
Hoofdstuk 4: Huishoudprojecties in Vlaanderen In Vlaanderen bestaan er geen actuele huishoudprojecties waarbinnen we de doelgroep van de ouderen kunnen afzonderen. Nochtans zouden dergelijke projecties ons helpen in het onderzoek naar de toekomstige woonbehoefte van ouderen in Vlaanderen. Beslissingen in verband met een woonoplossing worden immers genomen op het niveau van het huishouden.
4.1
Methodologie huishoudprojecties
In overleg met het Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies werd een methodologie ontwikkeld die de geactualiseerde bevolkingsprojecties (zie hfdstk 3) omrekent naar een aantal huishoudens. De ontwikkelde methodologie werd getoetst aan de expertise van de Studiedienst van de Vlaamse Regering (dhr. Paul Willems), het Steunpunt Demografie van de VUB (dhr. Johan Surkyn) en ADSEI (FOD economie – Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie) Huishoudprojecties brengen twee grote groepen variabelen in rekening: de bevolkingsevoluties en de evoluties op het vlak van de samenstelling van het gezin. De geactualiseerde bevolkingsprojecties werden gebruikt om de bevolkingsevoluties in rekening te brengen (cfr. hfdstk. 3) Omdat we niet beschikken over actuele of bruikbare informatie met betrekking tot evoluties op het vlak van de samenstelling van de gezinnen, hebben we de aanname moeten doen dat wat dat betreft er geen grote veranderingen zullen optreden tussen 2004 en 2020. We beperken de projectie dan ook bewust tot de nabije toekomst. Om het aantal huishoudens te berekenen op basis van de bevolkingsprojecties werd gewerkt met de referentiepersoon24 van het huishouden zoals die terug te vinden is in het Rijksregister. De relatie van een oudere tot deze referentiepersoon vormt de basis waarop we een indeling hebben gemaakt naar de aard van het huishouden van de oudere. We hebben de LIPRO huishoudtypologie gebruikt als basis. De 11 posities die LIPRO binnen het huishouden onderscheidt zijn: • • • • • • • • • • •
Kinderen van een gehuwd samenwonend ouderpaar Kinderen van een ongehuwd samenwonend ouderpaar Kinderen levend in een éénoudergezin Alleenwonende personen die een éénpersoonshuishouden vormen Gehuwd samenwonende mannen en vrouwen zonder kinderen Gehuwd samenwonende mannen en vrouwen met kinderen Ongehuwd samenwonende mannen en vrouwen zonder kinderen Ongehuwd samenwonende mannen en vrouwen met kinderen Alleenstaande ouder met één of meer kinderen Niet verwante personen die in het huishouden verblijven, maar op zichzelf geen huishouden vormen. Anderen: o.a. personen wonend in collectieve huishoudens: gevangenissen, ziekenhuizen enz.
24
E. Lodewijckx , Huishoudens en hun referentiepersoon. Veranderingen tussen 1991 en 2003. www.cbgs.be, Bijdragen Onderzoek, 8 juli 2004.
35
Deze typologie is in kader van een onderzoek naar toekomstige ruimtebehoeften van ouderen in Vlaanderen te ingewikkeld. We hebben de LIPRO typologie daarom vereenvoudigd en gebruiken in wat volgt enkel de volgende indeling: • • • • • •
Alleenwonend Wonend met partner Wonend met kind Inwonend bij partner, inwonend bij zoon / dochter, enz. Wonend in een collectief huishouden Anders: samenwonende broers, …
Bij de toepassing van LIPRO in de eigen berekening wordt uitgegaan van de verdeling van de populatie in vijfjaarlijkse leeftijdsklassen, naar geslacht en naar LIPRO-huishoudenspositie. Op basis van de verdeling van de ouderen over een aantal huishoudposities anno 2004, wordt een benadering gemaakt van het aantal huishoudens in de toekomst in Vlaanderen. Deze oefening wordt gemeente per gemeente hernomen om een maximale nauwkeurigheid na te streven.
4.2 4.2.1
Projectieresultaten Verdeling huishoudens anno 2004
Onderstaande tabel toont ons de verdeling van de huishoudens van ouderen over de verschillende huishoudvormen in Vlaanderen. De helft van de 60 plussers woonde in 2004 samen met een partner. Ruim een derde van de ouderen was een alleenstaande. Ongeveer evenveel 60 plussers woonde in bij een van de kinderen als dat er ouderen in een collectieve voorzieningen woonden. Op de leeftijd van 80 jaar is het aandeel ouderen dat samenwoonde met een partner gedaald tot minder dan een vierde. Daartegenover staat dat één vijfde van de 80+ers in een collectieve instelling woonde en bijna 50% stond geregistreerd als alleenstaande. Naarmate de leeftijd stijgt, neemt ook het aandeel toe dat in een collectieve voorziening woont. Tabel 5: Verdeling van de huishoudens in 2004 op Vlaams niveau
Met partner Inwonend bij kind Anders Alleenwonend Collectief Totaal
60+ 50,3% 5,1% 1,4% 36,4% 6,6% 100,0%
80+ 23,8% 6,2% 1,6% 48,6% 19,9% 100,0%
Enkel de huishoudens ‘met partner’, ‘anders’ en ‘alleenwonend’ vormen een particulier huishouden. De evolutie van het aantal bijkomende particuliere gezinnen van ouderen tussen 2004 en 2020 zal een belangrijk gegeven blijken bij de berekening van de bijkomende ruimtebehoefte ten gevolge van de vergrijzing in Vlaanderen. De bijkomende vraag naar collectieve voorzieningen zal in hoofdstuk 11 worden ingeschat aan de hand van de programmatienorm ten aanzien van rust- en verzorgingshuizen. De huishoudvorm ‘inwonend bij kind’ blijft in deze studie verder buiten beschouwing omdat dit niet onmiddellijk leidt tot een bijkomende ruimtebehoefte in Vlaanderen. Voor de volledigheid bespreken we in dit hoofdstuk wel nog de ruimtelijke spreiding van deze huishoudvorm in Vlaanderen.
36
4.2.2
Projectieresultaten tot 2020
In onderstaande tabel staan de resultaten van de berekening met betrekking tot het aantal huishoudens van ouderen opgenomen per provincie en tot 2020. Het aantal private huishoudens van ouderen zal tussen 2007 en 2020 toenemen van 880.000 tot 1.100.000. In bijlage staan de samenstellende tabellen opgenomen. Tabel 6: Aantal private huishoudens 60+ per projectiejaar, per provincie
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
ANT 236.908 241.000 244.787 248.425 251.831 255.095 259.224 263.267 267.655 272.100 276.672 281.540 286.587 292.209
VLB 150.373 152.920 155.530 157.926 160.145 162.437 164.918 167.492 170.265 173.175 176.269 179.586 183.017 186.627
LIM 107.562 110.449 113.541 116.527 119.490 122.445 125.657 128.817 132.054 135.369 138.643 142.078 145.680 149.470
OVL 202.749 206.211 209.705 212.926 215.843 218.737 221.764 224.775 228.105 231.468 234.949 238.657 242.610 246.780
WVL 183.522 186.770 190.015 192.935 195.472 197.955 200.816 203.572 206.443 209.398 212.460 215.526 218.829 222.069
TOT 881.114 897.349 913.577 928.740 942.781 956.669 972.380 987.922 1.004.521 1.021.510 1.038.993 1.057.387 1.076.723 1.097.154
Bron: Eigen berekening
37
4.2.3
Geografische spreiding van de huishoudvormen in Vlaanderen in 2004
In het Vlaams Gewest woont in 2004 36% van de ouderen alleen. Uit onderstaande kaart blijkt duidelijk dat opmerkelijk hoge concentraties van alleenwonende ouderen worden aangetroffen in de grootsteden en hun omgeving, en in de regionale steden. Ook de kustgemeenten vertonen in vergelijking met het hinterland hoge waarden. Het laagste aandeel alleenwonende ouderen wordt genoteerd in de provincie Limburg en de Antwerpse Kempen. Kaart 7: Aandeel alleenwonende 60+ers in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2004
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
38
Gemiddeld woont 7% van de 60+ers in een collectieve voorziening. De percentages voor de gemeenten variëren echter tussen 0% en 20% en meer. De regionale verschillen hangen onder meer samen met verschillen in de opvangcapaciteit in de verschillende gemeenten. Ouderen uit een gemeente waar er geen collectieve voorzieningen aanwezig zijn, verhuizen eventueel naar een instelling in een naburige gemeente25. Op onderstaande kaart valt het duidelijk op dat veel gemeenten in de provincie Limburg een beperkte aandeel ouderen in een collectieve voorziening hebben. Opvallende concentraties van ouderen in een collectieve voorziening vinden we terug in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Kaart 8: Aandeel 60+ers in een collectieve voorziening in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2004
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
25
Lodewijckx & T. Jacobs, De woonsituatie van de ouderen in 2000, http://www.cbgs.be, Bijdragen onderzoek - Ouderen, 26 november 2002
39
Gemiddeld woont 5% van de ouderen in Vlaanderen in bij een zoon of een dochter26. Het aandeel inwonende ouderen in het totaal aantal huishoudens kan in bepaalde gemeenten echter oplopen tot 10% en meer. Het inwonen is een fenomeen dat vooral voorkomt in drie gebieden: ten westen van de Brusselse agglomeratie, rond Mechelen en in de provincie Limburg27. De conclusie ten aanzien van Limburg verwondert natuurlijk niet in het licht van bovenstaande kaarten. Inwonen bij een van de kinderen komt duidelijk minder voor in de grootsteden en randgebieden en in de regionale steden. Ook in de provincie West-Vlaanderen komt deze woonvorm minder voor. Kaart 9: Aandeel van de 60+ers die inwonen bij een kind in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2004
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
26
Zie ook: Deboosere P., R. Lesthaeghe, J. Surkyn, P-M Boulanger, A. Lambert (1997), Algemene Volks- en Woningtelling op 1 maart 1991. Huishoudens en Gezinnen. Nationaal Instituut voor de Statistiek Monografie nr. 4. 27 Lodewijckx & T. Jacobs, De woonsituatie van de ouderen in 2000, http://www.cbgs.be, Bijdragen onderzoek - Ouderen, 26 november 2002
40
4.2.4
Geografische spreiding in 2012
Uit onderstaande kaart blijkt duidelijk dat ook in 2012 hoge concentraties van alleenwonende ouderen worden aangetroffen in de grootsteden en hun omgeving, en in de regionale steden. In 2012 zal in veel steden in Vlaanderen het aandeel alleenstaande ouderen in steden hoger liggen dan 40% van het totaal aantal huishoudens van ouderen. Ook de kustgemeenten blijven in vergelijking met het hinterland hogere waarden tonen. Zoals in 2004 zullen in 2012 de laagste aandelen alleenwonende ouderen worden genoteerd in de provincie Limburg en de Antwerpse Kempen. Toch zal ook in deze gebieden de vergrijzing zich manifesteren tussen 2004 en 2012. Kaart 10: Aandeel alleenwonende 60+ers in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2012
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
41
In vergelijking met 2004 zal het aandeel ouderen in een collectieve voorziening in 2012 vooral in een aantal gemeenten tussen Antwerpen en Gent, ten westen van Gent en in het zuidwesten van de provincie West-Vlaanderen relatief hoog liggen. De verschillen tussen bijvoorbeeld West-Vlaanderen en g de provincie Limburg zijn verder uitgediept. Kaart 11: Aandeel 60+ers in een collectieve voorziening in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2012
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
42
Het inwonen bij een zoon of een dochter blijft ook vooral voorkomt in ten westen van de Brusselse agglomeratie en in grote delen van de provincie Limburg voorkomen. Ook in en rond Mechelen onderscheiden we in 2012 – net als in 2004 – relatief hoge waarden. Dit woonpatroon komt in de grootsteden en randgebieden, in de regionale steden en in de rurale gemeenten van de provincies West-Vlaanderen en Oost-Vlaaanderen minder frequent voor. De gebieden met de laagste proporties wonend in een instelling scoren globaal bekeken ook in 2012 het hoogst voor het inwonen. Kaart 12: Aandeel van de 60+ers die inwonen bij een kind in het totaal aantal huishoudens van 60+ers in 2012
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
4.3
Besluit
In dit hoofdstuk hebben we op basis van de SVR-2005-bevolkingsprojecties een berekening gemaakt van het aantal huishoudens van ouderen in Vlaanderen. Het aantal private huishoudens van ouderen zal tussen 2007 en 2020 toenemen van ongeveer 880.000 tot bijna 1.100.000. Wat betreft de verdeling volgens huishoudvorm, zien we dat het aandeel alleenstaande ouderen opmerkelijk hoog is in de kustgemeenten en in steden en hun directe omgeving. Wat het aandeel ouderen in een collectieve voorziening betreft, merken we relatief lage percentages op in de provincie Limburg. Daartegenover staat dat we opvallende concentraties van ouderen in een dergelijke voorziening terugvinden in de provincies Oost- en West-Vlaanderen. Uiteraard is dit sterk gelinkt aan de aanwezigheid van deze voorzieningen. Het inwonen van ouderen bij een kind is vooral in de provincie Limburg, ten westen van Brussel en in een aantal gemeenten rond Mechelen nog een optie voor ouderen. De regionale verschillen die bestonden in 2004 vinden we ook in 2012 terug, zij het veelal meer uitgesproken.
43
Hoofdstuk 5: De actuele woonsituatie van ouderen in Vlaanderen In dit hoofdstuk willen we de actuele woonsituatie van ouderen in Vlaanderen bespreken. De woning is en blijft belangrijk, maar het is vooral de woonomgeving die ouderen de mogelijkheid geeft contact te houden met familie en vrienden en actief te blijven deelnemen aan de maatschappij28. We starten dit hoofdstuk dan ook met de bespreking van een aantal aspecten van de woonomgeving.
5.1
Woonomgeving
Als ouderen geconfronteerd worden met fysieke beperkingen, raken ze steeds meer aangewezen op de directe leefomgeving29. De fysieke wereld van ouderen wordt als het ware kleiner. De buurt krijgt een steeds belangrijkere rol in het leven van ouderen. In de Survey van het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid werd zowel naar objectieve als naar subjectieve elementen van de woonomgeving gepeild. 5.1.1
Sociale cohesie
In dit onderdeel willen we kort stil staan bij de sociale contacten van ouderen en het aanbod aan voorzieningen en diensten in de onmiddellijke woonomgeving.
Sociale contacten Onderstaande tabel toont de aard van de sociale contacten van ouderen vergeleken met de totale bevolking. Ouderen onderhouden over het algemeen een relatief goed contact met de buren in de eigen straat of de woonblok. Slechts een heel kleine groep ouderen heeft problemen met de buren in de zin dat ze niet overeen komen. Echt goede contacten met de buren komen voor bij ongeveer een senior op de tien. Ouderen hebben in vergelijking met de totale bevolking ook een iets intenser contact met de buren.
28
Als ouderen gevraagd worden wat zij belangrijk vinden in hun leven, dan blijkt over het algemeen dat de mogelijkheid om naar buiten te gaan, zelf een brief op de bus doen, andere mensen te kunnen ontmoeten, leuke dingen te kunnen doen relatief vaker worden genoemd dan de woning zelf. 29 Volgens het CBS leggen mensen van 40 jaar per dag gemiddeld 40 kilometer af, tegenover een dagelijks gemiddelde van 12 kilometer voor mensen van 75 jaar en ouder. Dit is een indicatie dat de kwaliteit van de woonbuurt steeds belangrijker wordt naarmate de leeftijd van de oudere stijgt.
44
Tabel 7: Aard van het contact met de buren (%) Ouderen 9,6 21,1 49,6 19,0 0,6 1.865
Bezoeken elkaar regelmatig Lopen soms bij elkaar binnen Maken een praatje Zeggen elkaar goedendag, meer niet Komen niet overeen N (100%) =
Totale bevolking 7,9 20,7 50,6 20,2 0,6 5.208
Bron: Woonsurvey 2005
Het overgrote deel van de ouderen (90%) heeft het laatste jaar geen conflicten gehad met de buren. Respectievelijk 6% en 5% van de ouderen heeft een enkele keer en meerdere keren in een conflictsituatie gezeten. Zoals uit onderstaande tabel blijkt, komen conflicten met buren iets meer voor in meergezinswoningen in vergelijking met eengezinswoningen. 87% van de ouderen in een meergezinswoning geeft aan nooit een conflict te hebben met de buren, tegenover 91% van de ouderen in een eengezinswoning. Ook ouderen die hun woning huren hebben in vergelijking met eigenaars vaker conflicten met hun buren. Tabel 8: Voorkomen van conflicten met buren bij ouderen, naar type woning (%)
Meerdere keren Een enkele keer Nooit N (100%) =
Eengezinswoning 3,7 5,4 90,9 1.445
Meergezinswoning 7,3 6,1 86,5 423
Bron: Woonsurvey 2005, Χ²= 10,409 df =4 p = 0,034
Uit onderstaande tabel blijkt dat de intensiteit van de sociale contacten van ouderen in stedelijke gebieden duidelijk minder hoog ligt in vergelijking met het buitengebied. Uit verdere analyse blijkt dat de intensiteit van de contacten niet sterk afhankelijk is van de leeftijd, noch van de graad van zorgbehoevendheid.
45
Tabel 9: Aard van het contact van ouderen met de buren naar typologie RSV30
Bezoeken elkaar regelmatig Lopen soms bij elkaar binnen Maken een praatje Zeggen elkaar goedendag, meer niet Komen niet overeen N (100%) =
SG 8,0 18,6 47,9 24,7 0,7 853
KBG 10,8 23,5 51,5 13,7 0,6 686
BG 11,0 23,1 51,0 14,1 0,7 290
Totaal 9,5 21,2 49,8 18,9 0,7 1.829
Bron: Woonsurvey 2005, χ²= 45,34; df= 15; p= 0,000
Onveiligheidsgevoel in de woonbuurt Ouderen voelen zich over het algemeen veilig in de woonbuurt, ook als het donker is. Een senior op vijf geeft aan zich zeer veilig te vinden. Nog eens meer dan de helft van de ouderen voelt zich veilig als het donker is. Toch samen 15% van de ouderen geeft aan zich niet veilig te voelen (eerder onveilig, onveilig en zeer onveilig). Het veiligheidsgevoel van ouderen is in vergelijking met de totale bevolking wel minder groot. Tabel 10: Onveiligheidsgevoel in de woonbuurt (%)
Zeer veilig Veilig Eerder veilig Eerder onveilig Onveilig Zeer onveilig N (100%) =
Ouderen 20,2 53,2 11,9 8,1 4,8 1,8 1.857
Totale bevolking 26,4 52,8 11,3 5,6 2,8 1,2 5.202
Bron: Woonsurvey 2005
Drie factoren hebben een belangrijke invloed op het onveiligheidsgevoel van ouderen, met name leeftijd, geslacht en zorgbehoevendheid31. Naarmate de persoon ouder wordt, neemt het veiligheidsgevoel af. Over het algemeen – ouderen maar ook de Vlaamse bevolking in het algemeen – voelen vrouwen zich iets minder veilig in vergelijking met mannen. Ook ouderen die geconfronteerd worden met fysieke beperkingen voelen zich in vergelijking meer onveilig. Zo voelt 13% van de ouderen zonder fysieke beperkingen zich (eerder tot zeer) onveilig tegenover telkens 18% van ouderen met een matige of ernstige beperking.
30
Het stedelijk gebied is het gebied waar intense ruimtelijke, culturele en socio-economische samenhang en verweving bestaat tussen wonen, diensten, werken, enz. In het stedelijk gebied overheerst de dichte bebouwing. Het is een optie van het RSV om ontwikkelingen te stimuleren en te concentreren in de stedelijke gebieden. Kernen van het buitengebied bestaan uit de hoofddorpen en woonkernen. Het buitengebied bestaat uit enerzijds uit kernen (KBG) en anderzijds uit een gebied buiten deze kernen (BG). In de kernen van het buitengebied wordt het principe van de gedeconcentreerde bundeling vooropgesteld. In het buitengebied buiten de kernen worden ruimtelijke ontwikkeling met betrekking tot wonen en verzorgende activiteiten in deze kernen geconcentreerd. Het buitengebied is het gebied waarin de open en onbebouwde ruimte overweegt. Het buitengebied is een beleidsmatig begrip 31 Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies.
46
Tabel 11: Onveiligheidsgevoel van ouderen in de woonbuurt, in functie van zorgbehoefte (%)
(Zeer) veilig Eerder veilig Eerder onveilig (Zeer) onveilig N (100%) =
Niet 75,3 11,9 7,3 5,5 1.150
Fysieke beperkingen Matig 68,9 13,1 9,3 8,7 473
Totaal Ernstig 73,1 9,0 9,0 9,0 234
73,4 11,8 8,0 6,7 1.857
Bron: Woonsurvey 2005, χ²= 32,24; df= 14; p= 0,004
Naarmate ouderen in meer verstedelijkt gebied wonen, neemt het veiligheidsgevoel sterk af. In buitengebied zegt ongeveer 30% van de ouderen zich zeer veilig te voelen tegenover amper 14% van de ouderen die in stedelijk gebied wonen. Dat is te verklaren doordat de sociale kwaliteit van de buurt een zeer grote rol speelt bij het veiligheidsgevoel32. De kwaliteit wordt daarbij bepaald door eventuele hinder, maar vooral door de manier waarop buren met elkaar omgaan33. Hoger zagen we dat ouderen in het buitengebied een intenser contact hebben met hun buren in vergelijking met ouderen in stedelijk gebied. Tabel 12: Onveiligheidsgevoel van ouderen in de woonbuurt naar typologie RSV (%)
Zeer veilig Veilig Eerder veilig Eerder onveilig Onveilig Zeer onveilig N (100%) =
SG 13,9 51,4 13,9 11,1 6,6 3,1 844
KBG 24,1 56,5 10,7 5,1 2,5 1,2 685
BG 30,1 50,3 9,6 5,5 4,1 0,3 292
Totaal 20,3 53,2 12,0 8,0 4,7 1,9 1.821
Bron: Woonsurvey 2005, χ²= 99,83; df= 21; p= 0,000
5.1.2
Fysieke kwaliteit
De fysieke kwaliteit van de woonomgeving wordt onder meer bepaald door de aanwezigheid van diensten en voorzieningen, aspecten die verbonden zijn aan mobiliteit en de mate waarin woningen en gebouwen toegankelijk zijn.
Aanwezigheid van voorzieningen Omdat ouderen in hun bewegingsvrijheid beperkt worden (zie verder), is het belangrijk dat voorzieningen en diensten op wandelafstand van de eigen woning aanwezig zijn. In de Woonsurvey van het Kenniscentrum werden een hele reeks vragen opgenomen om na te gaan of een selectie van voorzieningen en diensten op wandelafstand van de woning van ouderen gelegen zijn. Daarbij werd duidelijk aangegeven dat het niet van belang was of de respondent de diensten ook effectief gebruikt. In deze vraag schuilt een subjectiviteit, de interpretatie van wandelafstand kan namelijk nogal verschillen van persoon tot persoon. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de aanwezigheid van voorzieningen op wandelafstand van de woning van ouderen. Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies. 33 Van Overbeek, R. (2004) Ouder worden we allemaal. Trendstudies en toekomstdebatten over de vergrijzing in Nederland, Utrecht Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. 32
47
Ouderen geven in vergelijking met de totale bevolking aan dat er minder voorzieningen op wandelafstand van de woning aanwezig zijn. Deze vaststelling geldt voor elke voorziening, behalve de eigen huisarts. De gezondheidssituatie van ouderen maakt dat het begrip ‘op wandelafstand’ in beide groepen anders ingevuld wordt. Tabel 13: Voorzieningen op wandelafstand van de woning van ouderen (60+)
Dagelijkse voorzieningen Bakker Slager Groentewinkel Kruidenier / Superette Supermarkt Medische voorzieningen De eigen huisarts Apotheker Andere voorzieningen Gemeentehuis of districtshuis Politiekantoor Geldautomaat Openbaar vervoer Bus of tram Trein Sport en ontspanning Sporthal of sportterrein Speelplein of groenvoorziening Ontmoetingsruimte of dienstencentrum
Ouderen
Totale bevolking
73 64 62 64 50
77 68 64 67 53
48 70
47 72
34 36 58
36 36 59
87 18
91 21
36 61 53
43 67 55
Bron: Woonsurvey 2005
Uit onderstaande tabel blijkt zeer duidelijk dat ouderen vinden dat het stedelijk gebied op het vlak van diensten en voorzieningen veel beter is uitgerust in vergelijking met het buitengebied. In het buitengebied zijn de voorzieningen vooral geconcentreerd in de kernen. Deze kernen van het buitengebied zijn in vergelijking met stedelijke gebieden minder uitgerust, maar beter in vergelijking met de rest van het buitengebied.
48
Tabel 14: Voorzieningen op wandelafstand van de woning van ouderen (60+)
Dagelijkse voorzieningen Bakker Slager Groentewinkel Kruidenier / Superette Supermarkt Medische voorzieningen De eigen huisarts Apotheker Andere voorzieningen Gemeentehuis of districtshuis Politiekantoor Postkantoor Geldautomaat Openbaar vervoer Bus of tram Trein Sport en ontspanning Sporthal of sportterrein Speelplein of groenvoorziening Jeugdlokaal Ontmoetingsruimte of dienstencentrum Bibliotheek of bioscoop
SG
KBG
BG
Totaal
87,0 79,4 76,2 77,6 67,6
73,1 61,0 59,5 62,6 42,3
28,5 24,1 23,7 26,2 10,7
72,5 63,7 61,5 63,8 49,1
58,9 85,7
47,6 69,2
20,6 27,1
48,6 70,2
41,9 48,9 61,5 72,5
34,0 30,3 38,8 55,8
9,3 8,2 12,0 18,6
33,7 35,4 45,1 57,6
93,9 27,8
86,9 10,9
65,6 3,8
86,8 17,7
45,5 73,9 47,2 62,4 43,1
33,2 57,4 46,1 49,1 36,8
14,8 25,8 18,2 22,0 12,7
36,0 60,1 42,2 51,0 35,9
Bron: Woonsurvey 2005
In de Woonsurvey van het Kenniscentrum werd ook gevraagd welke dienst of voorziening ouderen misten in de woonomgeving. Er werd daarbij gevraagd enkel de belangrijkste dienst te vermelden. Meer dan de helft van de ouderen (56,3%) geeft aan geen enkele dienst of voorziening te missen in de buurt. Naar indeling van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, dan blijkt dat 61,8% van de ouderen in stedelijk gebied, 52,5% van de ouderen in kernen van het buitengebied en 49,3% van de ouderen in het buitengebied geen enkele dienst of voorziening missen in hun buurt. Als er toch een dienst of een voorziening gemist wordt, dan zijn dat de volgende: • Ouderen die in het buitengebied wonen, missen in de eerste plaats een kruidenier of een superette (15%). Andere voorzieningen die gemist worden zijn een tram of een bus (8%), een supermarkt (5%) en een bakker (4%). • In de kernen van het buitengebied worden voorzieningen als een kruidenier of een superette (6%), een supermarkt (4%) of een postkantoor (5%) het meest vernoemd door de ouderen. • Ook in stedelijk gebied wordt een kruidenier of superette het meest vernoemd als voorziening die ontbreekt op wandelafstand (5%). 4% van de ouderen in een stedelijk gebied mist een supermarkt.
49
Stellingen in verband met de woonomgeving In de Woonsurvey werden ook een aantal stellingen voorgelegd aan de ouderen die betrekking hadden op verschillende aspecten van de woonomgeving. Gevraagd werd in welke mate de ouderen akkoord waren met de voorgelegde stellingen. Zoals uit onderstaande tabel blijkt zijn voor ouderen belangrijke aandachtspunten uit de woonomgeving de verkeersveiligheid, de aanwezigheid van winkels voor dagelijkse voorzieningen en het aanbod aan diensten zoals openbaar vervoer. Tabel 15: Stellingen in verband met woonomgeving van ouderen (in %) helemaal eens
Eens
noch eens / oneens
oneens
helemaal N (100%) oneens =
Ik woon in een groene buurt
32,3
42,6
8,6
13,9
2,7
1.865
Mijn buurt is verkeersveilig
25,3
39,8
12,8
17,1
5,0
1.957
Mijn woning ligt dicht genoeg bij familie\vrienden
22,0
51,0
9,9
13,3
3,8
1.866
In mijn buurt zijn er voldoende voorzieningen en activiteiten voor ouderen
14,8
51,0
13,0
16,4
4,8
1.778
Mijn woning ligt te ver van winkels voor dagelijkse voorzieningen
10,0
12,4
7,1
44,7
25,8
1.861
Er is te weinig openbaar vervoer in mijn buurt
6,5
11,8
7,5
51,0
23,2
1.853
Bron: Woonsurvey 2005
50
Voorkomen van buurtproblemen Over het algemeen klagen ouderen weinig over het voorkomen van buurtproblemen in de woonomgeving. In vergelijking met de totale bevolking zeggen ouderen zelfs iets vaker dat ze geen probleem hebben. Verkeerslawaai, slecht onderhouden straten en pleinen en hondenpoep of rommel blijken bij ouderen het meest tot irritatie te leiden. De problemen die door ouderen naar voren worden geschoven, zijn in belangrijke mate dezelfde als voor de totale bevolking. Een analyse van het voorkomen van buurtproblemen naar stedelijk versus buitengebied toont tenslotte aan dat problemen van sociale overlast, verloedering en geluidsoverlast allen significant meer gerapporteerd worden in stedelijk gebied. Tabel 16: Voorkomen van buurtproblemen in de woonomgeving (% dat zegt geen probleem)
Burengerucht Verkeerslawaai Ander lawaai van buiten Reuk- of geurhinder Hondenpoep of rommel Vandalisme Verkrotting Slecht onderhouden straten, pleinen Marginaal gedrag bewoners Concentratie van vreemdelingen N (100%) =
Ouderen 89,8 71,6 88,2 86,9 77,1 87,3 95,4 74,8 91,7 92,3 1.868
Totale bevolking 86,1 68,2 84,5 84,0 77,7 86,1 94,6 75,8 89,5 92,5 5.210
Bron: Woonsurvey 2005
51
5.1.3
Tevredenheid woonomgeving
Algemene tevredenheid met de woonomgeving Nu we een aantal aspecten met betrekking tot de woonomgeving hebben besproken, verwondert het niet dat ouderen over het algemeen positief zijn over de woonomgeving. 39% van de ouderen is zeer tevreden over de woonbuurt en nog eens 56% is tevreden. Gevraagd naar het meest positieve aspect, worden de rust en de stilte (30%) , de centrale ligging (23%), de mooie en goed onderhouden buurt (16%) en de aanwezigheid van groen (14%) het vaakst vernoemd door de ouderen. Tabel 17: Algemene tevredenheid woonbuurt Ouderen 38,9 56,0 3,4 1,4 0,2 1.867
Zeer tevreden Tevreden Noch tevreden / noch ontevreden Ontevreden Zeer ontevreden N (100%) =
Totale bevolking 34,1 58,7 4,8 1,8 0,5 5.213
Bron: Woonsurvey 2005
Uit onderstaande tabel blijkt dat ouderen die in een stedelijk gebied wonen minder uitgesproken tevreden (zeer tevreden) zijn over de woonbuurt in vergelijking met ouderen die in het buitengebied wonen. Zo zegt 35% van de ouderen die in een stedelijk gebied wonen zeer tevreden te zijn tegenover respectievelijk 40% en 45% voor de kernen van het buitengebied en het buitengebied. Tabel 18: Algemene tevredenheid woonbuurt volgens typologie RSV (in %)
Zeer tevreden Tevreden Noch tevreden / noch ontevreden Ontevreden Zeer ontevreden N (100%) =
SG 35,1 58,3 4,2 2,2 0,2 853
KBG 40,3 55,9 2,6 1,0 0,1 683
BG 45,4 52,2 2,4 0,0 0,0 291
Totaal 38,6 56,4 3,3 1,4 0,2 1.827
Bron: Woonsurvey 2005, χ²= 23,317 df = 15 p = 0,078
Veranderingen in de leefbaarheid Zoals uit onderstaande tabel blijkt, denkt ongeveer drie vierde van de ouderen dat de leefbaarheid in de eigen buurt de afgelopen vijf jaren hetzelfde is gebleven. Iets meer dan een tiende van de ouderen geeft aan dat de leefbaarheid de afgelopen jaren verbeterd is tegenover 14% die spreekt van een verslechtering. Ouderen blijken in dit oordeel over het algemeen negatiever in vergelijking met de totale bevolking.
52
Tabel 19: Evolutie leefbaarheid van de woonbuurt (%) Ouderen 11,2 75,3 13,5 1.833
Verbeterd Hetzelfde gebleven Verslechterd N (100%) =
Totale bevolking 14,6 74,4 11,1 5.026
Bron: Woonsurvey 2005
Indien we de opdeling maken naar indeling volgens het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen, dan moeten we toch een aantal verschillen vaststellen. Ongeveer 11% van de ouderen in een stedelijk gebied vindt dat de leefbaarheid van de woonbuurt de afgelopen vijf jaar is verbeterd tegenover 17% die vindt dat het verslechterd is. Uit onderstaande tabel blijkt dat ouderen die in een kern van het buitengebied of in het buitengebied zelf wonen opvallend minder vaak vinden dat de leefbaarheid van de woonbuurt de afgelopen jaren is verslechterd. Ouderen vinden met andere woorden dat de leefbaarheid van de steden in de beschouwde periode in vergelijking het sterkst is achteruitgegaan. Tabel 20: Evolutie leefbaarheid van de woonbuurt van ouderen volgens typologie RSV
Verbeterd Hetzelfde gebleven Verslechterd N (100%) =
SG 11,2 72,0 16,8 831
KBG 12,1 77,5 10,5 679
BG 9,1 80,1 10,8 287
Totaal 11,2 75,3 13,5 1.797
Bron: Woonsurvey 2005, χ²= 32,92; df= 12; p= 0,001
5.2
De woning
Als ouderen geconfronteerd worden met fysieke beperkingen, zijn natuurlijk ook kenmerken van de woning – zoals de toegankelijkheid en het comfort van de woning – belangrijke aandachtspunten. In deze paragraaf bespreken we de actuele woonsituatie van ouderen in Vlaanderen. 5.2.1
Algemene kenmerken van de woning
Naarmate de leeftijd stijgt zijn steeds meer mensen eigenaar van hun woning en steeds vaker zonder dat ze nog een lening af te betalen hebben. In Vlaanderen is zo 77% van de ouderen eigenaar van de woning tegenover ‘slechts’ 74% van de totale bevolking. Iets meer dan één senior op vijf huurt de woning en 2% is geen eigenaar van de woning, maar kan wel gratis over de woning beschikken. In deze gevallen gaat het dan meestal om vruchtgebruik.
53
Tabel 21: Eigendomsstatuut volgens verschillende leeftijdscategorieën Ouderen 76,6 21,6 1,9 1.868
Eigenaar Huurder Anders N (100%) =
Totale bevolking 74,4 24,1 1,5 5.213
Bron: Woonsurvey 2005
Onderstaande tabel toont dat de leeftijd een belangrijke bepalende factor is wat betreft het eigendomsstatuut van de ouderen. 79% van de 60 tot 64 jarigen is eigenaar van zijn woning tegenover 66% van de ouderen ouder dan 80 jaar. Na de leeftijd van 80 jaar zijn ouderen opvallend minder nog eigenaar van hun woning. Het aandeel huurders neemt toe van 21% bij de 60-64 jarigen tot 34% bij de 80 jarigen en ouder. Vanaf de leeftijd van ongeveer 70 jaar moeten we blijkbaar een belangrijke breuk vaststellen. Tabel 22:Eigendomsstatuut van ouderen naar leeftijdsklassen (in %)
Eigenaar Huurder Anders N (100%) =
60-64 jaar 79,2 19,4 1,4 418
65-69 jaar 81,2 17,8 1,0 399
70-74 jaar 79,2 19,3 1,6 379
75-79 jaar 76,0 22,2 1,8 329
> 80 jaar 66,1 30,4 3,5 342
Totaal 76,6 21,5 1,8 1.867
Bron: Woonsurvey 2005 - χ² = 30,999 df = 8 p = 0,000
Ouderen die hun woning huren, doen dat meestal op de private huurmarkt. Zo huurt twee derde van de ouderen de woning bij een particulier of bij een privé-vennootschap. In vergelijking met de totale bevolking huren ouderen echter opvallend meer een woning van een sociale huisvestingsmaatschappij of een OCMW. Minder dan een tiende van de ouderen die een woning huren, heeft nog het verlangen ooit eigenaar te worden. In de totale bevolking is dat meer dan de helft van de huurders. 5.2.2
Type woning
Uit onderstaande tabel blijkt dat 77% van de ouderen in Vlaanderen in een ééngezinswoning woont, de rest in een appartement. Slechts een heel klein percentage ouderen woont in een studio, een loft of een kamer. In vergelijking met de totale bevolking wonen meer ouderen in appartementen (22% van de 60 plussers tegenover 19% van de totale bevolking). Uit een verdere analyse – niet in de tabel – blijkt dat ouderen in vergelijking met de totale bevolking opvallend vaker in een woning wonen met maar één verdieping. Zo woont 37% van de ouderen in een woning met één verdiep, tegenover 30% van de totale bevolking. Dit is een eerste indicatie dat ouderen in de mate van het mogelijke lijken te anticiperen op hun oude dag. Tabel 23: Type woning (in %)
Eengezinswoning Appartement Studio Andere N (100%) =
Ouderen 77,4 21,9 0,6 0,1 1.868
Totale bevolking 79,8 18,9 0,9 0,3 5.214
Bron: Woonsurvey 2005
54
Uit onderstaande tabel blijkt dat huurders opvallend vaker in een appartement wonen. Ouderen die eigenaar zijn van een woning, wonen bijna uitsluitend in een eengezinswoning. Deze woningen zijn logischerwijze minder aangepast aan de veranderende behoefte op latere leeftijd (grootte van de woning, aanwezigheid van een tuin, toegankelijkheid, enz.). Tabel 24: Type woning ouderen volgens verschillende eigendomsstatuten
Eengezinswoning Appartement Studio, loft, kamer, andere N (100%) =
Eigenaar 89,1 34,4 23,1 1.430
Huurder 10,9 65,6 76,9 437
N (100%) = 1.444 410 13 1.867
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 552,988 / df = 2 / p = 0,000
Om dit beeld nog te verduidelijken, hebben we in onderstaande tabel het type woning uitgezet ten opzicht van de leeftijd van de ouderen. De bevindingen hangen samen met bovenstaande conclusies. Naarmate de leeftijd toeneemt van ouderen, groeit het aandeel dat de woning huurt. Ouderen die een woning huren, blijken vaker in een appartement, studio of loft te wonen. Het is dan ook logisch dat uit onderstaande tabel blijkt dat naarmate de leeftijd stijgt van ouderen, het aandeel ouderen afneemt die in een eengezinswoning wonen. Ouderen tussen de 60 en 64 jaar wonen vaak nog in het huis waar ze hun kinderen hebben grootgebracht. Naarmate ze ouder worden en dus meer geconfronteerd worden met beperkingen in de fysieke mogelijkheden, zullen ze in de mate van het mogelijke hun woonsituatie aanpassen in functie van de veranderende woonbehoefte en woonwensen.
55
Tabel 25: Eigendomsstatuut ouderen volgens verschillende leeftijdscategorieën
60-64 jaar 65-69 jaar 70-74 jaar 75-79 jaar 80 jaar en ouder Totaal
Eengezinswoning 83,0 81,0 78,6 70,9 71,3 77,4
Meergezinswoning 17,0 19,0 21,4 29,1 28,7 22,6
N (100 %) = 418 399 379 330 342 1.867
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 30,487 / df = 8 / p = 0,000
5.2.3
Toegankelijkheid van de woning
Aanwezigheid van drempels in de woning In het geval bewoners minder mobiel worden, bepaalt de toegankelijkheid van de woning in belangrijke mate of een oudere al dan niet zelfstandig kan blijven wonen. Ruim drie vierde van de ouderen moet één of meerdere drempels of trappen doen om de woning binnen te gaan. Respectievelijk 57% en 17% van de ouderen in Vlaanderen moet dat doen om te gaan slapen of vanuit de woonkamer naar de WC te gaan. Uit onderstaande tabel blijkt nog dat ouderen in vergelijking met de totale bevolking duidelijk minder vaak een trap of een drempel moeten nemen om te gaan slapen. Tabel 26: Aanwezigheid van drempels in de woning (in %) Ouderen 76,4 57,1 16,7
Drempel woning binnengaan Drempel gaan slapen Drempel woonkamer – wc
Totale bevolking 77,6 65,8 17,1
Bron: Woonsurvey 2005
De aanwezigheid van drempels en trappen moet vooral geëvalueerd worden in functie van de aanwezigheid van fysieke beperkingen bij de bewoners. Minder dan de helft van de ouderen met een ernstige fysieke beperking moeten een drempel doen om te gaan slapen tegenover 61% van de ouderen zonder beperkingen. We vermoeden dat ouderen in zekere mate anticiperen of reageren op een veranderende situatie op een oudere dag. Ze kunnen dit onder meer doen door te verhuizen naar een gelijkvloerse woning of de slaapkamer op het gelijkvloerse niveau te installeren. Tabel 27: Aanwezigheid van drempels in de woning van ouderen (in %)
Drempel gaan slapen Ja Neen N (100%) =
Helemaal niet 60,7 39,3 1.153
Beperkingen In beperkte mate 54,8 45,2 476
In ernstige mate 44,4 55,6 239
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 22,997 / df = 2 / p = 0,000
56
Gelijkvloerse ligging van slaapkamer, badkamer en toilet Een andere indicator die we kunnen gebruiken om de kenmerken van de woning van ouderen te beschrijven is de gelijkvloerse ligging van slaapkamer, badkamer en toilet. In het geval deze voorzieningen op een zelfde niveau zijn gelegen, mogen we veronderstellen dat deze woning meer is aangepast aan de veranderende woonbehoeften van ouderen. Bij ruim 40% van de ouderen liggen de slaapkamer, de badkamer en het toilet op het gelijkvloers, in vergelijking met de totale bevolking is dit een stuk hoger. Tabel 28: Slaapkamer, badkamer en toilet op gelijkvloers (in %)
Ja Neen N (100%) =
Ouderen 44,0 56,0 1.829
Totale bevolking 36,7 63,2 5.153
Bron: Woonsurvey 2005
Zoals in het geval van de aanwezigheid van drempels of trappen in de woning, zo wordt ook nu de gelijkvloerse ligging van de voorzieningen voor een groot deel bepaald door de fysieke beperkingen van de ouderen. 41% van de ouderen zonder een fysieke beperking heeft de genoemde voorzieningen op het gelijkvloers liggen tegenover respectievelijk 47% en 52% van de ouderen met een beperkte en ernstige lichamelijke beperking. Ook uit onderstaande tabel blijkt dat ouderen anticiperen of reageren op veranderende woonbehoeften bij een toegenomen leeftijd. We mogen natuurlijk niet vergeten dat bijna de helft van de ouderen met een ernstige fysieke beperking een woning heeft waar slaapkamer, badkamer en toilet niet op het gelijkvloers zijn gelegen. Tabel 29: Ouderen met slaapkamer, badkamer en toilet op gelijkvloers ifv zorgbehoefte (in%)
Ja Neen N (100%) =
Geen 41,2 58,8 1.137
Fysieke beperkingen Beperkt 47,0 53,0 466
Ernstig 51,8 48,2 226
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 14,490 / df = 6 / p = 0,025
Werken in functie van de leeftijd In de Survey van het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid werd een vraag gesteld in welke mate ouderen de afgelopen tien jaar omwille van de leeftijd of omwille van de gezondheid een ingrijpende maatregel – zoals bijvoorbeeld het gelijkvloers brengen van een slaapkamer, WC of een badkamer – hadden genomen. Uit onderstaande tabel blijkt dat een klein deel van de ouderen de afgelopen tien jaar een slaapkamer (8%), een WC (4%) en de badkamer (4%) gelijkvloers hebben gebracht. Tussen de 2% en 4% geeft aan dat een dergelijk ingreep eigenlijk gewenst is. Hieruit concluderen we dat ouderen slechts heel beperkt anticiperen of reageren op veranderingen – leeftijd, zorgbehoefte – maar dat er een grote groep ouderen is die de woning niet specifiek aanpast.
57
Tabel 30: Gewenste aanpassingen (in %)
Gelijkvloers brengen slaapkamer Gelijkvloers brengen WC Gelijkvloers brengen badkamer
Ja 8,0 4,1 3,9
Niet nodig 87,6 93,9 92,8
Gewenst 4,4 2,0 3,3
N (100%) = 1.860 1.861 1.853
Bron: Woonsurvey 2005
5.2.4
Comfort en uitrusting van de woning
Bouwjaar van de woning Het bouwjaar van de woning geeft een eerste indicatie van de mogelijke kwaliteit en comfort van woning. 9% van de woningen van ouderen dateert van voor de Eerste Wereldoorlog, 13% van woningen werd gebouwd tussen de twee Wereldoorlogen. Slechts een beperkt aandeel van ouderen woont in een woning die recent werd gebouwd. Ouderen wonen in vergelijking met totale bevolking in Vlaanderen gemiddeld in oudere woningen.
de de de de
Tabel 31: Bouwjaar van de woning
Voor 1919 1919 – 1945 1946 – 1960 1961 – 1970 1971 – 1980 1981 – 1990 1991 – 2000 Na 2000 N (100 %) =
Ouderen 9,3 13,4 18,3 24,3 18,3 6,4 7,5 2,4 1.793
Totale bevolking 8,9 15,0 16,4 15,0 17,6 10,1 12,3 4,7 5.214
Bron: Woonsurvey 2005
Ouderen die hun woning huren wonen over het algemeen in recenter gebouwde woningen in vergelijking met eigenaars. Zo woont 45% van de ouderen die eigenaar zijn van de woning in een woning die voor 1960 is gebouwd tegenover amper 27% van de huurders. De oudste woningen worden veelal bewoond door personen op een hoge leeftijd. Van de ouderen van 80 jaar en ouder woont 28% in een woning die voor 1945 is gebouwd tegenover 18% van de ouderen tussen 60 en 69 jaar. We moeten besluiten dat er binnen de grote groep van ouderen een specifieke groep is op een hoge leeftijd en eigenaar en die in de oudste woningen wonen. Zij verdienen beleidsaandacht, omdat hun woningen vaak ook essentieel comfort ontbreken.
58
Comfort van de woning De onderstaande tabel geeft een overzicht van het comfort van de woning van ouderen op basis van de aan- of afwezigheid van een aantal comfortelementen in de woning. Uit de tabel blijkt dat met uitzondering van de aanwezigheid van elektriciteit en kabelaansluiting de woningen van ouderen over het algemeen over minder comfort beschikken in vergelijking met de totale bevolking. Tabel 32: Comfort van de woning (in %)
Centrale verwarming Warm stromend water in keuken Warm stromend water in badkamer Elektriciteit living + keuken Lig / zitbad Afzonderlijke douche Eigen tuin Eigen terras Kabelaansluiting Internetverbinding Microgolfoven Koelkast Auto
Ouderen 77,5 93,4 96,0 99,7 81,8 35,2 82,2 16,7 97,7 23,2 75,5 99,1 76,7
Totale bevolking 80,0 96,1 98,3 99,7 83,6 46,9 82,7 17,3 95,9 54,3 85,7 99,5 84,5
Bron: Woonsurvey 2005
Een gekende indicator met betrekking tot het comfort van de woning werd geconstrueerd naar aanleiding van de Algemene Volks- en Woningtelling uit 1991 (ook voor 1981). De indicator laat toe de woningen op te delen volgens de aanwezigheid van klein, middelmatig en groot comfort. De gegevens van de woonsurvey laten toe deze indicator opnieuw samen te stellen34. Deze klassen worden als volgt gedefinieerd: • • •
Klein comfort = aanwezigheid van stromend water binnen de woning + wc met waterspoeling + badkamer of stortbad Middelmatig comfort = klein comfort + centrale verwarming in de woning Groot comfort = middelmatig comfort + keuken van ten minste 4 m² + telefoonaansluiting + tenminste één auto in het huishouden
Onderstaande tabel geeft de opdeling van de woningen van ouderen en van de totale Vlaamse bevolking volgens de comfortklassen zoals hierboven gedefinieerd. Uit de tabel blijkt dat anno 2005 6% van de woningen van ouderen in Vlaanderen zelfs niet over klein comfort beschikt. In 18% van de woningen is enkel klein comfort aanwezig. In vergelijking met de totale bevolking wonen ouderen duidelijk in woningen met minder comfort. 58% van de ouderen woont in een woning met groot comfort tegenover 69% van de totale bevolking. Het grootste verschil in aandeel vinden we echter terug bij woningen met een middelmatig comfort.
34
Enkel wat betreft groot comfort stelt zich een probleem, aangezien de aanwezigheid van een telefoonaansluiting niet werd bevraagd. Het feit of een telefoonaansluiting nog steeds een element van comfort uitmaakt, kunnen we echter sterk betwisten (omwille van de grote verspreiding van GSM’s). Daarom beschouwen we het ontbreken van deze informatie geenszins problematisch, groot comfort wordt dan gedefinieerd als middelmatig comfort aangevuld met een keuken en minstens één auto.
59
Tabel 33: Comfort van de woningen, Vlaanderen Ouderen 5,6 18,1 17,9 58,4 100,0
Geen klein comfort Klein comfort Middelmatig comfort Groot comfort Totaal
Totale bevolking 3,3 17,8 10,4 68,5 100,0
Bron: Woonsurvey 2005, eigen verwerking
Buitenruimte van de woning In totaal beschikt 81% van de woningen voor ouderen in Vlaanderen over een eigen tuin, een koer of een patio. Vergelijking naar type woning toont grote verschillen: van de eengezinswoningen heeft 98% een buitenruimte, van de meergezinswoningen slechts 24%. De aanwezigheid van een buitenruimte moet geëvalueerd worden in het licht van de vaststelling die we verder in dit rapport zullen doen dat ouderen vaak aangaven moeilijkheden te hebben met het onderhoud van een tuin. Tabel 34: Percentage woningen van ouderen dat beschikt over een eigen tuin, koer of patio
ja neen N (100%) =
eengezinswoning 98,2 1,8 1.445
meergezinswoning 23,8 76,2 423
totaal 81,3 18,6 1.868
Bron: Woonsurvey 2005
5.2.5
Tevredenheid woning
Tevredenheid woning Het merendeel van de ouderen is zeer tevreden over de huidige woning, ook al zijn hun woningen niet altijd speciaal gebouwd voor ouderen of aangepast aan veranderende behoeften op latere leeftijd. Respectievelijk 40% en 56% van de 60-plussers is zeer tevreden en tevreden met de huidige woning. Ook uit het LOVO onderzoek trouwens bleek een zeer grote tevredenheid over de woning in Vlaanderen35. We weten natuurlijk dat het verwachtingspatroon van ouderen ten aanzien van hun woning in vergelijking met de totale bevolking een stuk lager ligt. Ze beoordelen hun woning vanuit een andere vertrekpositie, in de zin dat ouderen zijn opgegroeid in een tijd waar het actuele wooncomfort niet altijd al aan de orde was.
Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies.
35
60
Tabel 35: Algemene tevredenheid over de woning (in %)
Zeer tevreden Tevreden Noch tevreden / noch ontevreden Ontevreden Zeer ontevreden N (100%) =
Ouderen 40,4 55,8 2,8 0,7 0,3 1.867
Totale bevolking 36,5 56,5 4,7 1,6 0,6 5.211
Bron: Woonsurvey 2005
Ouderen die eigenaar zijn van hun woning zijn over het algemeen meer tevreden over de eigen woning dan huurders. Tot 3,5% van de huurders is ontevreden over de huidige woning ten opzichte van 0,4% van de eigenaars. Het gaat hierbij deels om een belevingsaanpassing, waarbij de keuze om ergens te blijven leidt tot een aanvaarding van de tekorten aan de woning36. Objectief gezien zijn de woningen waarin ouderen wonen minder goed uitgerust, maar dat leidt bij hen niet automatisch tot klachten37.
Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies.
36
37
Stativaria 31: Wonen in Vlaanderen. Hoe goed wonen we en wat vinden de Vlamingen zelf? Een publicatie van de administratie Planning en Statistiek, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, juli 2004.
61
Tabel 36: Tevredenheid van ouderen over woning in functie van eigendomstatuut (in %)
Zeer tevreden Tevreden Noch tevreden / noch ontevreden Ontevreden Zeer ontevreden N (100%) =
Eigenaar 42,2 55,2 2,2 0,3 0,0 1.430
Huurder 34,5 57,5 4,6 2,1 1,4 438
Totaal 40,4 55,8 2,8 0,7 0,3 1.867
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 44,784 / df = 5 / p = 0,000
Onderstaande tabel toont dat de beoordeling van de woning ook verbonden kan worden aan de fysieke situatie van de oudere. Van de ouderen die helemaal niet geconfronteerd worden met een zorgbehoefte, is 97% minstens tevreden over de woning. Voor ouderen die in ernstige mate beperkt worden in hun bewegingsvrijheid, is dat gedaald tot 94%. Het aandeel ouderen dat zeer tevreden is, ligt in de eerste groep (44%) bovendien duidelijk hoger dan in de tweede groep (34%). Tabel 37: Tevredenheid van ouderen over woning in functie van de zorgbehoefte (in %)
Zeer tevreden Tevreden Noch tevreden / noch ontevreden Ontevreden Zeer ontevreden N (100%) =
Geen 44,2 52,7 2,3 0,7 0,2 1.155
Fysieke beperkingen Beperkt 33,5 61,4 3,4 1,0 0,6 477
Ernstig 35,9 59,1 4,2 0,4 0,4 237
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 29,486 / df = 10 / p = 0,001
Stellingen in verband met tevredenheid over de woning In de Woonsurvey van het Kenniscentrum werden aan de respondenten een aantal stellingen voorgelegd in verband met de woning. Ze laten ons toe beter inzicht te krijgen in de tevredenheid van ouderen met hun woning. Hieronder worden de antwoorden in tabelvorm weergegeven. We beperken de bespreking tot de voornaamste punten met betrekking tot deze stellingen in verband met de woning. Een aantal cijfers: • • • • •
93% van de ouderen vindt dat de woning waar ze in wonen in een goede staat verkeert. 54% is het helemaal eens met de stelling en 38% is het eens. 5% van de ouderen geeft aan dat de woning te klein is tegenover 16% die de eigen woning te groot vinden 9% van de ouderen is het eens met de stelling dat de tuin of het terras te klein zou zijn. 12% van de ouderen vindt dat de tuin te groot is. 94% zegt dat er in de woning voldoende comfort is. Ongeveer een senior op vier geeft aan dat er onvoldoende isolatie aangebracht werd in de woning. Een senior op vier is het eens met de uitspraak dat de woning hen te weinig beschermd tegen lawaai.
62
Tabel 38: Stellingen in verband met de woning van ouderen (in %) Helemaal eens
Eens
Noch eens / oneens
Oneens
Helemaal oneens
De woning waarin ik woon is in goede staat.
54,2
38,4
4,8
2,2
0,4
Mijn woning is te klein.
1,9
2,8
2,9
51,2
41,2
48,4
45,8
2,4
2,9
0,5
5,9
18,4
11,4
47,1
17,2
21,9
41,0
14,0
19,4
3,7
3,5
5,0
4,6
51,6
35,3
1,2
3,7
2,5
57,4
35,2
2,8
13,0
10,0
54,8
19,4
44,7
47,7
2,5
3,2
2,0
3,3
8,2
9,2
58,6
20,7
De woning waarin ik woon biedt mij voldoende comfort. Mijn woning biedt te weinig bescherming tegen lawaai. De woning waarin ik woon is voldoende geïsoleerd. De tuin of het terras bij mijn woning is te klein. Mijn woning is moeilijk te verluchten. Mijn woning is te groot. De woning krijgt voldoende natuurlijk licht. De tuin of het terras bij mijn woning is te groot. Bron: Woonsurvey 2005
Positieve en negatieve elementen Ouderen vinden net als de totale bevolking het comfort en de inrichting van de woning het meest belangrijke aspect.38 In vergelijking met de totale bevolking vernoemen ouderen opvallend meer als meest positieve element dat alles op een zelfde verdieping gelegen is (de gelijkvloers). In de bevraging werd echter enkel gevraagd naar het meest positieve aspect. Aspecten zoals de grootte van de woning en de kostprijs of de huurprijs spelen over het algemeen een mindere rol. Verwacht kan worden dat aspecten van betaalbaarheid en grootte van de woning zeer belangrijke secundaire elementen zijn.
Zie ook Heylen K., Le Roy M., Vanden Broucke S., Vandekerckhove B. & Winters S. (2007) Wonen in Vlaanderen. De resultaten van de Woonsurvy 2005 en de Woningschouwing 2005, Ministerie van de Vlaamse 38
Gemeenschap, Departement RWO – Woonbeleid, Brussel.
63
Tabel 39: Positieve elementen van woning
Aanwezigheid van een (grote) tuin Grootte woning Inrichting van de woning Comfort van de woning Alles is op het gelijkvloers Oriëntatie van de woning Privacy Staat van de woning Kostprijs of huurprijs Vertrouwdheid
Ouderen 9,6 7,2 17,3 23,8 14,2 6,1 4,6 2,2 2,3 1,6
Totale bevolking 11,1 11,4 19,3 21,8 9,4 8,9 4,6 3,3 4,8 1,8
Bron: Woonsurvey 2005
Uit onderstaande tabel – het meest negatieve elementen van de woning – blijkt opnieuw dat ouderen graag alles op het gelijkvloers zouden hebben. Elementen zoals de afwezigheid van een tuin en een slechte staat van de woning worden in vergelijking met de totale bevolking minder vaak als meest negatieve element naar voren geschoven. Dat de kwaliteit van de woning minder hard doorweegt, is deels te verklaren door de belevingsaanpassing van ouderen. Tabel 40: Negatieve elementen van de woning
Afwezigheid van een tuin Te kleine woning Gebrek aan comfort Slechte indeling van de woning Niet alle ruimtes op gelijkvloers Slechte staat van de woning Ontbreken van een garage Isolatie of lawaaihinder Onvoldoende bergruimte Te groot
Ouderen 2,7 3,0 6,6 4,6 12,6 2,4 3,4 3,8 3,9 4.0
Totale bevolking 6,7 11,9 7,2 16,2 9,2 11,1 4,2 5,1 5,6 3,3
Bron: Woonsurvey 2005
64
5.3
Besluit woonsituatie ouderen
De woning is en blijft belangrijk voor ouderen, maar het is de woonomgeving die ouderen de mogelijkheid geeft contact te houden met familie en vrienden en actief te blijven deelnemen aan de maatschappij. In dit hoofdstuk hebben we de actuele woonsituatie van ouderen in Vlaanderen besproken. Ouderen zijn over het algemeen zeer tevreden over de woonbuurt waarin ze wonen. Zo is 39% van de ouderen zeer tevreden en nog eens 56% is tevreden. Ouderen wonen meestal al heel lang in een buurt en er is dus zeker sprake van een belevingsaanpassing. De ‘rust en de stilte’, de ‘centrale ligging’, de ‘mooie en goed onderhouden buurt’ en de ‘aanwezigheid van groen’ worden door ouderen het vaakst als meest positieve aspect van de woonomgeving vernoemd. Belangrijke aandachtspunten voor ouderen wat betreft de woonomgeving zijn de verkeersveiligheid, de aanwezigheid van winkels voor dagelijkse voorzieningen en het aanbod aan diensten zoals openbaar vervoer. Ouderen zijn – meer nog dan de gemiddelde Vlaming – eigenaar van hun woning. Vanaf een leeftijd van 70 jaar treedt hierin een verandering op: het aandeel eigenaars neemt vanaf die leeftijd af ten voordele van het aandeel huurders. Een groot deel van de ouderen woont in een woning die eigenlijk niet meer is aangepast aan de veranderende behoefte. Uit de analyse blijkt wel dat naarmate ouderen ouder worden en dus meer geconfronteerd worden met fysieke beperkingen, ze zullen anticiperen of reageren in functie van de veranderende woonbehoefte en woonwensen. Over het algemeen zijn ouderen echt bijzonder tevreden over de eigen woning. Het kan ook hier gaan om een ‘belevingsaanpassing’, waarbij de keuze om ergens te blijven leidt tot een aanvaarding van de tekorten aan de woning. Respectievelijk 40% en 56% van de 60-plussers zijn zeer tevreden en tevreden met de huidige woning. In dat opzicht zijn eigenaars over het algemeen meer tevreden over de eigen woning dan huurders.
65
Hoofdstuk 6: Gezondheid, zelfredzaamheid en zorgbehoefte De mate waarin een oudere zelfredzaam is, bepaalt in belangrijke mate de mogelijkheden om zelfstandig te blijven wonen. Beperkingen in de bewegingsvrijheid hebben een grote invloed op de sociale contacten, op de ontspanningsmogelijkheden en de integratie van de ouderen in de maatschappij39. In deze paragraaf bespreken we daarom de gezondheid en zelfredzaamheidsgraad van ouderen in Vlaanderen.
6.1
Indicatoren met betrekking tot de bewegingsvrijheid
De Wereldgezondheidsorganisatie definieert gezondheid als het gezond zijn, het gevoel dat alles in orde is, zowel in lichamelijk, in geestelijk, als in maatschappelijk opzicht. In deze paragraaf leggen we de nadruk op het lichamelijk functioneren van ouderen. We bespreken een aantal indicatoren met betrekking tot de bewegingsvrijheid van ouderen in Vlaanderen. 6.1.1
Fysieke beperkingen
Fysieke beperkingen kunnen optreden als gevolg van een ziekte, een handicap of een andere lichamelijke beperking. Meer dan 60% van alle ouderen wordt in zijn dagelijkse bezigheden niet beperkt door een of andere fysieke beperking. Een vierde van de ouderen wordt matig gehinderd en toch 13% in ernstige mate. In vergelijking met de totale bevolking worden ouderen zeer duidelijk vaker geconfronteerd met fysieke beperkingen. Tabel 41: Fysieke beperkingen (in %)
Niet beperkt In beperkte mate beperkt In ernstige mate beperkt N (100%) =
Ouderen 61,7 25,5 12,8 1.869
Totale bevolking 77,8 14,8 7,5 5.214
Bron: Woonsurvey 2005
De leeftijd blijkt evident een belangrijke bepalende factor in het voorkomen van fysieke beperkingen van ouderen. Naarmate de leeftijd stijgt, daalt het aandeel ouderen zonder een dergelijke fysieke beperking. Van de groep 60-64 jarigen wordt 75% helemaal niet gehinderd, tegenover amper 40% van de groep 80 jarigen en ouder.
Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies.
39
66
Tabel 42: Fysieke beperkingen in functie van de leeftijd (in %)
Helemaal niet In beperkte mate In ernstige mate N (100%) =
60-64 jaar 74,6 17,5 7,9 418
65-69 jaar 72,7 19,0 8,3 399
70-74 jaar 62,9 27,6 9,5 380
75-79 jaar 53,6 28,2 18,2 330
> 80 jaar 39,8 37,7 22,5 343
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 138,390 / df = 8 / p = 0,000
6.1.2
Bewegingindicatoren LOVO onderzoek
De bewegingsvrijheid van ouderen werd in het LOVO onderzoek onder meer ingeschat aan de hand van vragen naar het vermogen om in huis rond te lopen, zich te verplaatsen in de buurt of zich te verplaatsen naar afgelegen plaatsen. Het percentage 60-plussers dat zonder moeite de verschillende opgesomde activiteiten kan doen varieert tussen 91% (in huis rondlopen) en 74% (een voorwerp van 5 kilogram 10 meter dragen). Opvallend is dat slechts drie vierde van al de ouderen zonder moeite trappen op en af kan gaan. Ouderen blijken ook in grote mate problemen te hebben met het afleggen van afstanden, het gebruiken van het openbaar vervoer en het onderhoud van de tuin. Tabel 43: Bewegingsindicatoren van ouderen (60+) in Vlaanderen
in huis rond te lopen buitenhuis te gaan trappen op en af te gaan het openbaar vervoer te gebruiken 400 meter aan één stuk te stappen een voorwerp van 5 kilo 10 meter dragen auto te rijden de tuin te onderhouden
Zonder moeite
Enige moeite
Niet
90,5 84,0 75,4 82,7 77,2 73,9 84,4 74,4
7,7 7,7 16,2 2,4 6,5 7,8 1,6 5,0
1,8 8,3 8,4 14,9 16,3 18,3 14 20,6
Bron: LOVO onderzoek, 2002
Dergelijke bewegingsbeperkingen treden ook nu weer progressief op met de leeftijd. De vermindering van de bewegingsvrijheid wordt bij een stijging van de leeftijd waargenomen voor elke activiteit. Op basis van het LOVO onderzoek40 weten we bijvoorbeeld dat 84% van de 60 tot 64 jarigen zonder moeite trappen op en af kan gaan tegenover amper 48% van de 85 tot 89 jarigen. Het percentage ouderen die geen 400 meter aan één stuk meer kunnen stappen stijgt van 4% voor de 60 tot 64 jarigen tot 35% voor de 85 tot 89 jarigen. 6.1.3
Voorkomen van handicap in mobiliteit
Een volgende indicator die we zouden kunnen gebruiken om de bewegingsvrijheid van ouderen te beschrijven vinden we terug in de gezondheidsenquête van het Wetenschappelijk Instituut voor de Volksgezondheid41. In deze enquête worden de gevolgen van aandoeningen – chronische ziekten of langdurige aandoeningen – op het lichamelijk functioneren van ouderen beschreven. Dit gebeurt aan de hand van de indicator ‘voorkomen van handicap in mobiliteit’. Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies.
40
41
Demarest S, Drieskens S, Gisle L, Hesse E, Miermans PJ, Tafforeau J, Van der Heyden J., Health Interview Survey Interactive Analysis, Unit of Epidemiology, Scientific Institute of Public Health, Brussels, Belgium
67
Uit onderstaande tabel blijkt dat 83% van de bevolking van 60 jaar en ouder geen handicap heeft in de mobiliteit. Negen percent heeft een matige handicap en is daardoor beperkt tot verplaatsing in eigen woning (huis of tuin). Acht procent heeft een ernstige handicap en wordt in hun bewegingsvrijheid beperkt tot de zetel of het bed. In onderstaande tabel wordt ook inzicht gegeven in de evolutie van deze indicator in Vlaanderen tussen 1997 en 2004. Tabel 44: Bewegingsindicatoren van ouderen (60+) in Vlaanderen
Geen handicap Matige handicap Ernstige handicap: beperkt tot zetel Ernstige handicap: beperkt tot bed N (100%) =
1997 86,4 10 3,1 0,5 671
2001 84,1 8,8 5,7 1,4 855
2004 83,3 9,2 6,5 1 /
Bron: Health Interview Survey, Belgium, 1997 - 2001 – 2004
6.1.4
Zelfredzaamheidsgraad
Nog in het LOVO onderzoek werd een beeld geschetst van de zelfredzaamheidsgraad van ouderen ten aanzien van bewegings-, lichamelijke, huishoudelijke en ‘bijzondere’ activiteiten van het dagelijks leven. Aan de hand van een aantal indicatoren voor deze verschillende dimensies, werd een synthese index opgesteld die uitdrukking geeft aan de mate waarin iemand in staat is zelfstandig te functioneren. In het totaal werden 22 items in deze analyse betrokken. Het LOVO onderzoek42 onderscheid vier categorieën van zelfredzaamheid: • • • •
Zelfredzaam: De persoon in kwestie heeft geen hulp nodig. Bijna zelfredzaam: De persoon heeft enige hulp nodig. Matig zelfredzaam: Uitgebreide hulp is aangewezen. Niet zelfredzaam: De persoon is afhankelijk van anderen.
Uit onderstaande figuur blijkt dat meer dan twee derde van de ouderen zelfredzaam is en dus geen hulp nodig heeft. 1 senior op 20 is echter volledig afhankelijk van derden. Deze laatste ouderen kunnen niet meer voor zichzelf instaan en hebben duidelijk hulp nodig. Respectievelijk 19% en 8% van de ouderen worden gecatalogeerd als bijna zelfredzaam en matig zelfredzaam. De zelfredzaamheid van ouderen vermindert met de leeftijd. Ze daalt van 77% voor de 55 tot 64 jarigen, 69% voor de 65-74 jarigen tot amper 50% voor de 75 tot 90 jarigen. Het aandeel ouderen dat afhankelijk is van anderen stijgt van 1% voor de 55 tot 64 jarigen, 5% voor de 65-74 jarigen tot 13% voor de 75 tot 90 jarigen.
Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies.
42
68
Figuur 6: Zelfredzaamheidsgraad, in percentage
100%
75%
50%
25%
0% 55-64 jaar
65-74 jaar
75-90 jaar
Niet zelfredzaam Matig zelfredzaam Bijna zelfredzaam Zelfredzaam
Bron: LOVO onderzoek
6.1.5
Implicatie naar het onderhoud van de woning
Ouderen die in hun mogelijkheden beperkt worden, hebben het evident moeilijker hun woning te onderhouden. In de Woonsurvey van het Kenniscentrum wordt een vraag gesteld in welke mate problemen met het onderhoud van de woning het gevolg zijn van financiële en van fysieke moeilijkheden. Uit onderstaande tabel blijkt dat de problemen zich meer op het vlak van de fysieke mogelijkheden van de ouderen situeren dan op het financiële vlak. 26,4% van de ouderen is het helemaal eens of eens met de stelling dat ze fysiek niet meer in staat zijn om de eigen woning goed te onderhouden. Als gevraagd wordt te kijken naar de financiële mogelijkheden dan is maar 11,0% akkoord met de voorgelegde stelling.
69
Tabel 45: Fysieke of financiële moeilijkheden bij het onderhoud van de woning van ouderen
Helemaal eens Eens Noch eens / noch oneens Oneens Helemaal oneens N (100%) =
Ouderen Fysiek Financieel 3,1 8,2 7,9 18,2 9,3 11,1 54,9 45,5 24,9 17,0 1.863 1.867
Totale bevolking Fysiek Financieel 2,9 4,0 6,6 8,2 8,1 5,8 54,3 48,0 28,1 33,9 5.202 5.210
Bron: Woonsurvey 2005
6.2
Evolutie zorgbehoefte
Het is in het kader van een onderzoek naar de toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen ook belangrijk te kijken naar de evolutie van de zorgbehoefte. Er zullen in Vlaanderen immers niet alleen meer ouderen zijn, ouderen zullen gemiddeld ook een hogere leeftijd bereiken. De discussie of deze toegenomen levensverwachting nu juist tot een grotere of net een kleinere zorgvraag zal leiden is niet eenduidig beantwoord. Tabel 46: Levensverwachting in België, bij geboorte en op een leeftijd van 65 jaar
Levensverwachting bij geboorte (m/v) Levensverwachting op 65 jaar (m/v)
1900 48 / 52
1951 65 / 70 13 / 14
2000 75 / 82 16 / 20
2050 83 /90 21 /27
Bron: Pacolet, J., Catteart G en Van Steenbergen, A. (2006) De rijkdom van de ouderdom herbekeken in: Gids op Maatschappelijk Gebied, mei 2006.
6.2.1
Expansietheorie versus compressietheorie
Met betrekking tot de ontwikkeling van de gezondheid en de vraag naar zorg bestaan er twee tegenstrijdige theorieën43..In dit opzicht is er sprake van de expansie- en de compressietheorie. Een derde theorie, de dynamische evenwichttheorie, houdt het midden tussen de twee andere theorieën. •
•
•
De expansie-theorie vertrekt van het idee dat de extra levensjaren op latere leeftijd vooral ongezonde levensjaren zullen zijn. Een stijgende levensverwachting gaat in deze hypothese samen met een toenemend gebruik van de gezondheidszorg en gezondheidsvoorzieningen. De compressie-theorie vertrekt van een positief effect van een gezondheidszorg die steeds beter wordt, van levensgewoonten die steeds gezonder worden, enz. Het resultaat van deze evoluties is dat zelfs bij een stijgende levensverwachting het gebruik van de gezondheidszorg en gezondheidsvoorzieningen zal verminderen. Volgens de dynamische evenwichttheorie zal het optreden van chronische ziekten toenemen, maar zal het invaliderende karakter niet zo snel toenemen.
Welk van de modellen nu de toekomstige ontwikkelingen het best beschrijft is nog steeds voorwerp van een wetenschappelijk debat. Het debat voert hevig tussen verschillende wetenschappers, in Vlaanderen en in Europa.
43
Zie onder meer: Innovatieprogramma Wonen en Zorg (2002), Planologische kengetallen wonen en zorg, Utrecht.
70
•
•
•
•
De evolutie in de gezondheidsverwachting in België kan onder meer onderzocht worden op basis van een databank in verband met de gezonde levensverwachting tussen de jaren 1974 en 1984. De bevindingen wijzen op een compressie van de morbiditeit. De levensverwachting zonder beperkingen nam zowel bij mannen als vrouwen toe, terwijl de levensverwachting met beperkingen voor de vrouwen ongeveer constant bleef en bij de mannen er een sterke daling merkbaar is. De empirische gegevens zijn voor België echter duidelijk te beperkt om gefundeerde conclusies te trekken. Op grond van diverse onderzoeken besluiten Lesthaeghe en collega’s44 dat de levensduur met beperkingen op activiteiten van het dagelijks leven een compressie kent, vooral voor mannen. Voor vrouwen blijft het aantal jaren met beperkingen ongeveer constant. Deze evolutie betekent echter niet dat de vraag naar zorg in de toekomst zal afnemen. Tegenover deze relatieve toename van zelfredzaamheid, staat een groei van de risicopopulatie door de veroudering van de bevolking. De globale vraag naar diverse zorgen zal volgens de onderzoekers blijven stijgen. De gezondheidszorg, thuiszorg en zorg in aangepaste woonvormen zullen volgens de onderzoekers vanaf 2015 dan ook duidelijk meer middelen vragen. James Franklin Fries, Professor aan de Stanford University School of Medicine, heeft het begrip ‘compressie van de morbiditeit’ ingevoerd45. Hij stelt vast dat vandaag mensen niet alleen langer leven, maar dat zij ook langer in een goede gezondheid verkeren. De leeftijd waarop chronische problemen zich beginnen voordoen, wordt nu geraamd op 56 jaar. Vroeg of laat sterft iedereen, maar volgende de professor kan de wetenschap de leeftijd waarop men ziek wordt duidelijk nog wel verschuiven. In Nederland lijkt er in de periode 1981 – 1990 een compressie van de morbiditeit plaats te vinden, zowel op basis van de gezonde levensverwachting als de levensverwachting zonder beperkingen. Op basis van de levensverwachting zonder beperkingen stelt men in Australië (1981-1988) een duidelijke expansie van de morbiditeit vast. In de USA vindt men tegengestelde trends, afhankelijk van de studie voor de periode midden jaren ’60 tot midden jaren ’80. In het Verenigd Koninkrijk stelt men geen duidelijke trends vast.
6.2.2
Gezonde levensverwachting
Bij het aanhalen van enkele argumenten in het debat met betrekking tot de evolutie van de zorgvraag, wordt een paar keren verwezen naar het begrip gezonde levensverwachting. In Vlaanderen moet hiervoor verwezen worden naar het werk van Prof. Van Oyen: levensjaren in goede gezondheid. Jozef Pacolet formuleert het als: “Het is niet de leeftijd of de ouderdom die telt, maar wel de leeftijd tot dewelke men in goede gezondheid verkeert’.
44
R. Lesthaeghe, W. Meeusen, K. Vandewalle / VUB: Steunpunt Demografie – UA: Vakgroep Algemene Economie, 1998. 45 Verslag van de conferentie over de vergrijzing in België en de Verenigde Staten, op initiatief van het Belgisch Ministerie van Volksgezondheid en de Ambassaede van de Verenigde Staten (31.03.06).
71
Een indicator over levensverwachting in een goede gezondheid46 geeft enerzijds een idee van de levensverwachting en anderzijds over de mate waarin deze jaren nog in een goede gezondheid zullen kunnen worden doorgebracht. Een dergelijke indicator focust dus meer op de kwaliteit van het leven in plaats van enkel de kwantiteit. Om dit te meten ontwikkelde men de gezondheidsverwachting47: een maat voor het verwachte aantal gezonde levensjaren48. Naar schatting kan een vrouw van 65 jaar in Vlaanderen nog 20 levensjaar verwachten waarvan er 8 in een goede gezondheid doorgebracht zullen worden. Voor mannen zijn deze cijfers respectievelijk 16 jaar en 7 jaar. Tabel 47: Gezondheidsverwachting (in jaren) voor Vlaanderen, 2001
Levens verwachting
Gezonde levens verwachting
% in goede gezondheid
76.44 82.30
60.41 62.23
79.02 75.62
71.90 77.69
55.89 57.62
77.73 74.17
16.65 20.59
7.41 8.00
44.50 38.87
Op leeftijd van 0 jaar Mannen Vrouwen Op leeftijd van 5 jaar Mannen Vrouwen Op leeftijd van 65 jaar Mannen Vrouwen
Bron: Van Oyen, H. (2005) Composite health measures in Belgium based on the 2001 census, Insituut voor Hygiëne en Epidemiologie
6.3
Veranderingen in de maatschappij
Er zijn ook een aantal veranderingen in de maatschappij die onrechtstreeks een belangrijke invloed hebben op de gezondheid van ouderen. We beperken ons hier tot een aantal ontwikkelingen zoals bijvoorbeeld active ageing, de opkomst van een nieuwe generatie ouderen en een aantal ontwikkelingen op het vlak van de gezinspositie van ouderen. 6.3.1
Active ageing
De grote groep van ouderen blijven over het algemeen ook langer actief deelnemen aan de maatschappij. In de literatuur staat dit gegeven bekend als active ageing49, actief ouder worden. De grote meerderheid van de ouderen vult hun dag actief in met bezigheden allerhande. Het begrip active ageing houdt echter veel meer in dan het tegendeel van een rustig leven. Het heeft ook te maken met de gedachte dat de leeftijd op zich geen reden is om te stoppen met productieve arbeid of om te stoppen met leren. Het doen aan sport, het participeren aan cultuur buitenshuis, deelname aan het verenigingsleven en het uitvoeren van vrijwilligerswerk vormen integraal deel van het leven van ouderen. 46
Van Oyen, H. (2005) Composite health measures in Belgium based on the 2001 census, Insituut voor Hygiëne en Epidemiologie 47 Afdeling woonbeleid Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1998), Handboek wonen van ouderen, een veelzijdige kijk op het wonen van een nieuwe generatie ouderen, Brussel 48 De SEE2001 was de eerste Belgische census waarin ook vragen rond de gezondheid werden gesteld. Deze vragen werden overgenomen uit de Geondheidsenquetes van 1997 en 2001. Op basis van vragen zoals ‘hoe is uw gezondheid in het algemeen?’ en ‘Hebt u last van een of meer langdurige ziektes, aandoeningen of handicaps?’ werden de gezonde levensverwachting ingeschat free of chronic morbidity, the diability-free life expectancy ans the life expectancy with moderate ans severe disability. 49 Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55-plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies.
72
We mogen de activiteiten van ouderen evenwel niet enkel beperken tot ontspanning, ouderen kunnen en zullen een steeds actievere rol innemen in de samenleving. In dat opzicht willen ouderen verantwoordelijkheden opnemen, ouderen willen actief en betrokken zijn. 6.3.2
Nieuwe generatie ouderen
Er is ook sprake van een nieuwe generatie ouderen. We weten al dat de levensverwachting van ouderen alsmaar stijgt. De globale zelfredzaamheid onder de thuiswonende bevolking van 65 jaar en ouder is de afgelopen 25 jaar toegenomen. Ouderen zullen hoger geschoold zijn, beter geïnformeerd, kritischer en zoals net gezegd actiever in hun vrije tijd. Na het pensioen kunnen de ouderen nog genieten van een lange levensfase waarbij de periode van afhankelijkheid relatief kort zal zijn. Van die nieuwe generatie ouderen is onder meer geweten dat ze wensen: • • • • •
Zelfstandig te kunnen wonen; Een eigen identiteit aan de woning te kunnen geven; In de vertrouwde omgeving te blijven; Te wonen in de nabijheid van dienstenaanbod wanneer hulp en zorg nodig worden. Eigen keuzes te kunnen maken.
6.3.3
Evoluties op het vlak van gezinspositie van ouderen
Evident dat een we door de vergrijzing ook een aantal trends kunnen vaststellen met betrekking tot de gezinspositie van ouderen. Voor deze gezinspositie van 65 plussers in België – het onderzoek is gebeurd voor de doelgroep van de 65 plussers – kan men bijvoorbeeld voorspellen dat tegen 2011: • • •
6.4
Ouderen aanzienlijk langer blijven leven als paar. De typische gezinsverdunning door verweduwing schuift op naar steeds latere leeftijden. Bij verweduwing blijven mannen en vrouwen vooral achter als alleenstaande en steeds minder in huishoudens met andere verwanten. Het aandeel oudere vrouwen in instellingen daalt, maar de absolute aantallen blijven bijna ongewijzigd. Bij mannen dalen echter ook de absolute aantallen.
Conclusie en implicaties voor de gewenste woonoplossing
Het grootste deel van de ouderen wordt in zijn dagelijkse bezigheden niet beperkt door een of andere fysieke beperking. Dergelijke fysieke beperkingen nemen echter wel toe met een stijging van de leeftijd. Fysieke beperkingen zijn ernstiger naarmate men met meer dagelijkse handelingen in de woning en in de woonomgeving problemen heeft: naast traplopen, bijvoorbeeld de woning verlaten en binnengaan en boodschappen doen. Vanaf de leeftijd van ongeveer 75 jaar worden ouderen over het algemeen geconfronteerd met de eerste fysieke belemmeringen. Wat betekent dit nu voor de gewenste woonoplossing op latere leeftijd? • •
•
Ouderen die in een goede gezondheid zijn, kiezen er voor om zo lang mogelijk thuis en in de vertrouwde omgeving blijven wonen. Voor ouderen die geconfronteerd worden met een lichte zorgbehoefte is het niet altijd meer evident de dagelijkse activiteiten zonder hulp van andere personen uit te voeren. Zij kunnen thuis in de vertrouwde woning en woonomgeving blijven wonen als zij een beroep kunnen doen op familie of thuiszorgdiensten. In functie van hun fysieke beperkingen moet het huis ook aangepast worden. Anderzijds wenst een deel van deze ouderen te verhuizen naar een meer aangepaste woonvorm. Ouderen met nog grotere zorgbehoefte worden best opgenomen in een gespecialiseerde instelling. De eigen woning en de eigen woonomgeving zijn voor zwaar zorgbehoevenden immers ondergeschikt geworden aan de behoefte aan zorg.
73
De levensverwachting stijgt in Vlaanderen. In welke mate de toegenomen levensverwachting een stijging inhoudt van de zorgvraag is niet eenduidig te beantwoorden. Langs de ene kant zijn er ontwikkelingen op het vlak van de gezondheid van de ouderen en de gezondheidszorg voor ouderen. Langs de andere kant zijn er ook een aantal maatschappelijke ontwikkelingen die onrechtstreeks een belangrijke invloed hebben op de zorgvraag van ouderen. Op basis van een overzicht van een aantal belangrijke argumenten in het debat neigen we te aanvaarden dat de toegenomen levensverwachting gepaard zal gaan met een compressie van de zorgvraag. Het antwoord is belangrijk omdat het in de derde fase van het onderzoek een model opstellen ten aanzien van de toekomstige vraag naar zorgvoorzieningen in Vlaanderen. Hoe dan ook, de kwaliteit van de woonoplossing moet gegarandeerd blijven. Naast de aanpassing van de woningvoorraad moet ook het bevorderen van de professionele zorg in de directe woonomgeving een belangrijk beleidsdoel zijn. Het is de combinatie van wonen met zorg die voor ouderen een cruciaal gegeven wordt.
74
Hoofdstuk 7: Socio-economische positie van ouderen In dit hoofdstuk willen we de socio-economische positie van ouderen onderzoeken. De socioeconomische positie van ouderen wordt evident in de eerste plaats besproken in het licht van de betaalbaarheid van het wonen in Vlaanderen.
7.1
Opleiding, beroep en inkomen
Wat de sociaal-economisch status betreft, maken we een onderscheid tussen drie belangrijke dimensies: de opleiding, het beroep en het inkomen. In deze paragraaf wordt ook bijkomend de spaarquote van ouderen besproken. 7.1.1
Opleiding
Uit onderstaande tabel blijkt dat bijna 1 oudere op 20 over geen enkel diploma of getuigschrift beschikt. Ruim 1 op 3 heeft hoogstens lager onderwijs genoten. Het aandeel dat hogere studies heeft gevolgd – niet universitair of universitair – beperkt zich tot 16%. Met stijgende leeftijd neemt het aandeel ouderen dat hoogstens lager onderwijs heeft genoten toe, terwijl het aandeel van degene met een hogere opleiding daalt. Het is al op basis van onderstaande tabel duidelijk dat toekomstige generaties ouderen over het algemeen hoger opgeleid zullen zijn in vergelijking met huidige generaties. Tabel 48: Het hoogst behaalde diploma of getuigschrift, naar leeftijd (%)
60 – 69 jaar 70 – 79 jaar 80 jaar en ouder Totaal
< Lager Onderwijs50 28,7 41,5 52,5 37,9
Lager Secundair Onderwijs51 26,5 24,8 19,6 24,6
Hoger Secundair Onderwijs52 23,9 20,5 17,6 21,4
Hoge School of Universiteit53 20,9 13,3 10,3 16,0
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 106,9 / df = 24 / p = 0,000
7.1.2
Beroep
Logischerwijs daalt het aandeel gezinnen van ouderen met looninkomsten met een stijging van de leeftijd. Eens de pensioengerechtigde leeftijd voorbij beschikt maar een kleine minderheid van de gezinnen over beroepsinkomsten. Zo heeft amper 6% van de 60 plussers in Vlaanderen op dit moment nog betaald werk. Onderstaande tabel geeft de leefsituatie van de niet-werkende ouderen. De overgrote meerderheid van de ouderen is logischerwijs met pensioen.
50
Geen of diploma lager onderwijs Lager secundair beroepsonderwijs, lager secundair technisch onderwijs, lager secundair algemeen onderwijs 52 Hoger secundair beroepsonderwijs, hoger secundair technisch onderwijs, hoger secundair algemeen onderwijs 53 Niet universitair hoger onderwijs korte type, niet universitair hoger onderwijs lange type, universiteit 51
75
Tabel 49: Leefsituatie niet werkers, naar leeftijd (%)
Op brug pensioen Op pensioen Huisvrouw / man In ziekteverlof Verlof zonder wedde Arbeidsongeschikt Werkloos N (100%) =
60-69 jaar 18,6 70,7 1,6 0,9 4,5 3,5 0,1 741
70-79 jaar 1,6 96,5 1,9 0,0 0,0 0,0 0,0 694
80 jaar en ouder 1,8 95,7 2,1 0,0 0,3 0,0 0,0 329
Totaal 8,8 85,5 1,8 0,4 1,9 1,5 0,1 1.764
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 263,270 / df = 12 / p = 0,000
7.1.3
Inkomen
Een eerste bron met betrekking tot het inkomen van ouderen is de Woonsurvey van het Kenniscentrum. Enige voorzichtigheid is echter geboden, omdat ouderen – zoals alle Belgen trouwens – vaak vragen die peilen naar het inkomen wantrouwen. Anderzijds is het voor veel ouderen vaak niet mogelijk te antwoorden op dergelijke vragen. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van het gezamenlijk netto belastbaar inkomen dat het huishouden van de oudere de maand voor de bevraging heeft mogen ontvangen. In dit inkomen zitten vakantiegeld, eindejaarspremie of inkomsten uit vermogen niet in. Onderstaande tabel maakt duidelijk dat de inkomenspositie van 60 tot 69 jarigen beter is dan die van ouderen van 80 jaar en ouder. Zo zijn er opvallend meer ouderen van 80 jaar en ouder die met minder dan 1.000 euro per maand moeten toekomen in vergelijking met ouderen tussen 60 en 69 jaar. Het aandeel ouderen dat kan beschikken over meer dan 1.500 euro per maand ligt dan weer duidelijk hoger in de groep 60 tot 69 jarigen in vergelijking met de ouderen van 80 jaar en ouder. Tabel 50: Netto belastbaar maandelijks inkomen van ouderen, in euro (in%)
< 749 euro 750 euro - 999 euro 1000 euro - 1249 euro 1250 euro - 1499 euro 1500 euro - 1999 euro > 2000 euro N (100%) =
60 – 69 jaar 6,6 11,9 16,5 14,9 18,4 31,7 776
70 – 79 jaar 13,0 19,6 24,5 14,1 12,0 16,7 682
80 jaar en ouder 16,6 27,5 20,9 11,6 8,1 15,3 320
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 162,606 / df = 22 / p = 0,000
Een tweede bron met betrekking tot het inkomen van ouderen is het huishoudbudgetonderzoek. In de onderstaande tabel werd gekeken naar het gezin, de persoon en de verbruikseenheid als eenheid. Via het werken met een verbruikseenheid wordt gecorrigeerd naar de gezinsgrootte door aan de verschillende gezinsleden een ander gewicht te geven, om de extra kosten van een tweede of derde gezinslid in te schatten. In een gezin zijn immers vaste kosten die moeten gemaakt worden onafgezien van het aantal gezinsleden (bv. woning, verwarming, verlichting, enz. ). Uit onderstaande tabel blijkt het grote verschil in gemiddeld jaarlijks inkomen tussen actieve en niet actieve ouderen. Uitgedrukt per verbruikseenheid is er een verschil van 6.840 euro per jaar.
76
Tabel 51: Gemiddeld jaarlijks inkomen, naar beroepscategorie, België, 2001, in prijzen van 2004
Totaal België Actieven (58,8%) Niet actieven (42,2%) 55 tot en met 64 jaar Actief Niet actief Zelfstandigen (7,75%) Werknemers (31,96%) Werklozen (9,67%) Gepensioneerden (32,06%) Pre-gepensioneerden (16,57%)
Per capita 15.688 16.781 14.106 17.086 19.636 15.180 22.233 18.980 11.061 17.356 14.085
Per huishouden 33.752 42.186 21.544 31.117 39.169 25.095 47.037 37.182 15.901 27.580 26.605
Per verbruikseenheid 20.734 23.721 16.410 21.064 24.977 18.137 28.487 24.090 12.475 20.412 17.799
Bron: Pacolet, J., Catteart G en Van Steenbergen, A. (2006) De rijkdom van de ouderdom herbekeken in: Gids op Maatschappelijk Gebied, mei 2006.
7.1.4
Spaargedrag
Een van de belangrijkste conclusies in verband met de rijkdom van de ouderdom54 is dat ouderen vandaag de levensstijl van toen ze jonger waren willen blijven handhaven. Op het moment dat men echter stopt met een actieve loopbaan, verminderen de inkomsten echter aanzienlijk. En dat terwijl ouderen hun uitgavenpatroon niet of nauwelijks lijken aan te passen. Sommige mensen houden iedere maand nog een bepaald bedrag over dat ze dan kunnen sparen. Uit onderstaande tabel op basis van de Woonsurvey blijkt dat minder dan de helft van de ouderen tussen 60 en 69 jaar maandelijks nog een bedrag spaart. Bij de groep ouderen van 80 jaar en ouder is dat aandeel gedaald tot amper 35%. Een groot deel van de ouderen zal op latere leeftijd eerder ontsparen in plaats van te sparen. Tabel 52: Spaargedrag van ouderen in Vlaanderen per leeftijdscategorie (%)
60 – 69 jaar 70 – 79 jaar 80 jaar en ouder Totaal ouderen
Ja 43,8 33,0 35,1 38,1
Neen 56,2 67,0 64,9 61,9
N (100%) = 817 709 342 1.868
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 22,464 / df = 4 / p = 0,000
Het huishoudbudgetonderzoek leidt tot een gelijkaardige vaststellen. Onderstaande grafiek geeft de resultaten met betrekking tot de spaarquote zoals berekend op basis van verschillende huishoudbudgetonderzoeken en maakt men een onderscheid tussen gepensioneerden en alle gezinnen. Tot de huishoudbudgetenquête van 1997-1998 moest men vaststellen dat ouderen niet ontspaarden55, maar verder bleven sparen. Sinds dat jaar is de spaarquote van de gepensioneerden quasi altijd negatief geweest. 54
Pacolet, J., Catteart G en Van Steenbergen, A. (2006) De rijkdom van de ouderdom herbekeken in: Gids op Maatschappelijk Gebied, mei 2006. 55 Tijdens het leven wordt een vermogen opgebouwd, eerst onder de vorm van een woning, dan onder de vorm van financiële activa. Normaal gaat men dan ontsparen op het moment men met pensioen gaat. Er zijn verschillende motieven waarom ouderen verder zijn blijven sparen: een besef dat men in de toekomst met hogere kosten zal geconfronteerd worden, men kan sparen uit een erfenismotief, ouderen kunnen als gepensioneerde ook een hogere uitkering hebben dan ze eigenlijk verwacht hadden, of ten slotte ouderen kunnen meer geconfronteerd worden met fysieke beperkingen, waardoor men niet meer in staat is te consumeren.
77
Ouderen blijken op latere leeftijd een deel van hun opgebouwd kapitaal te ontsparen. Dit is waarschijnlijk het gevolg van het feit dat ze kost wat kost hun levensstandaard van voor de pensionering willen behouden, ook al vallen de inkomsten naar een lager niveau. Figuur 7: Spaarquote in % van het totaal beschikbaar inkomen, op basis van het huishoudbudgetonderzoek 1978-2001
Bron: Pacolet, J. Catteart G en Van Steenbergen, A. (2006) De rijkdom van de ouderdom herbekeken in: Gids op Maatschappelijk Gebied, mei 2006.
7.1.5
Eigenaar van een andere woning
Een laatste vorm van inkomen die we kunnen achterhalen is het bezit van een andere dan de eigen woning. Uit onderstaande tabel blijkt dat bijna 20 procent van de ouderen nog eigenaar is van andere woningen of gebouwen. In ongeveer de helft van de gevallen heeft deze woning of appartement wonen als hoofdbestemming. In ongeveer een kwart van de gevallen gaat het om een buitenverblijf met een vakantiefunctie als hoofdbestemming. In bijna 70% van de gevallen wordt de tweede woning of gebouw verhuurd. Dat betekent dat deze ouderen een huurinkomst hebben, aanvullend op hun maandelijks inkomen. Tabel 53: Ouderen die eigenaar zijn van andere woningen / gebouwen (%)
60 – 69 jaar 70 – 79 jaar 80 jaar en ouder Totaal ouderen
Ja 21,0 19,5 15,2 19,4
Neen 79,0 80,5 84,8 80,6
N (100%) = 815 708 341 1.864
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 6,001 / df = 4 / p = 0,199
78
7.2
Betaalbaarheid van het wonen
De betaalbaarheid van het wonen wordt een steeds belangrijkere factor die een rechtstreekse invloed heeft op de keuze voor een bepaalde woonvorm. We bespreken in dit deel een aantal indicatoren die inzicht geven in de betaalbaarheid van het wonen in Vlaanderen. 7.2.1
Evaluatie van het inkomen
De evaluatie van het inkomen geldt als een subjectieve maatstaf die gebruikt kan worden om de betaalbaarheid van het wonen te bevragen. Inkomen alleen zegt onvoldoende over de financiële positie of mogelijkheden van ouderen. Naast dat inkomen, is het belangrijk na te gaan of dat inkomen voldoende is om rond te komen. In het LOVO onderzoek werd daarom de ouderen zelf gevraagd het inkomen te evalueren. De vraag luidde: ‘Een huishouden kan verschillende bronnen van inkomen hebben en meerdere leden van dit huishouden kunnen daartoe bijdragen. Met het inkomen van uw huishouden voor ogen, vindt u het dan zeer moeilijk, moeilijk, eerder moeilijk, eerder gemakkelijk, gemakkelijk of zeer gemakkelijk is om de eindjes aan elkaar te knopen?’ Uit het LOVO onderzoek blijkt dat de meerderheid van de ouderen eerder geneigd is om hun inkomenspositie positief in te schatten. 38% van de ouderen zegt in het onderzoek (zeer) gemakkelijk rond te komen, 30% van de ouderen geeft aan eerder gemakkelijk rond te komen. Respectievelijk 17% en 14% van de ouderen kan slechts eerder moeilijk of (zeer) moeilijk rondkomen. 7.2.2
Woonquote
Om na te gaan of een woning al dan niet betaalbaar is voor een huishouden, wordt vaak de verhouding tussen de woonuitgave en het netto gezinsinkomen berekend. Deze verhouding wordt ook de woonquote genoemd. In deze studie werd met de ‘naakte’ woonuitgaven gewerkt: enkel de huurprijs of de aflossing van de lening56. In het onderzoek naar doelgroepen van het woonbeleid57 wordt een woonquota van 20% als een maximale aanvaarbare grens omschreven. In andere onderzoeken worden normen naar voren geschoven die variëren tussen 20 en 30 procent. Omdat we geconfronteerd worden met een hoge non-responsgraad met betrekking tot deze vraag in de Woonsurvey van het Kenniscentrum, hebben we zelf de woonquota berekend58. Hiervoor maakten we gebruik van de vragen betreffende het netto belastbaar gezinsinkomen, de inkomsten uit verhuring, de maandelijkse huurprijs zonder kosten (voor de huurders) en de vragen over de maandelijkse afbetaalde bedragen voor de hypothecaire leningen (kopers, bouwers). Het (roerend en onroerend) vermogen werd buiten beschouwing gelaten, terwijl inkomsten uit verhuring wel werden opgenomen. Verder werd rekening gehouden met inkomens uit zowel inkomensvervangende als -aanvullende (gezinsbijslag) sociale zekerheidsuitkeringen en sociale bijstand (Leefloon)59. In totaal hebben we op die manier voor meer dan 96% van de ouderen de woonquote kunnen achterhalen.
56
Bijkomende kosten voor verwarming, electriciteit, water, etc. zijn hier niet inbegrepen. Meulemans, B. e.a. (1996), Wonen in Vlaanderen. Onderzoek naar de doelgroepen van het woonbeleid¸Afdeling Woonbeleid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel. 58 Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid (2006), Analyses op het gekoppelde databestand ‘woningaanbod en woonconsument, in kader van de onderzoeksopdracht Ruimte voor Woonbeleid. 59 Er werd de respondenten gevraagd om het gezamenlijk netto belastbaar inkomen dat hun huishouden heeft ontvangen in de laatste maand, op te geven. De respondenten werd hierbij gevraagd geen rekening te houden met inkomsten uit vermogen, met vakantiegeld en eindejaarspremies maar wel met de optelsom van alle andere netto-bedragen die werden ontvangen door het huishouden, zoals onder meer kinderbijslag en alimentatiegeld. 57
79
Tabel 54: Woonquote voor ouderen (%)
0% Minder dan 20% Tussen 20% en 30% Tussen 30% en 40% Meer dan 40%
Ouderen 75,7 6,9 7,4 4,9 5,1
Totale bevolking 46,5 23,5 30,0 12,7 5,2
Bron: Woonsurvey 2005
Uit bovenstaande tabel concluderen we dat drie vierde van de ouderen geen woonkost (woonquote = 0) hebben. In totaal hebben meer dan vier vijfde van de ouderen een woonkost onder de 20%. In vergelijking met de totale bevolking hebben ouderen een opvallend lagere woonkost. We moeten de nodige nuancering aanbrengen, door te differentiëren naar eigendomsstatuut. Meer dan 9 op de 10 ouderen die eigenaar zijn van hun woning – zie onderstaande tabel – hebben geen woonkost terwijl 23% van de huurders een woonkost hebben tussen de 30% en 40% en nog eens 24% een woonkost van meer dan 40%. Tabel 55: Woonquote voor ouderen naar categorieën van eigendomsstatuut (%)
Geen woonkost Minder dan 20% Tussen 20% en 30% Tussen 30% en 40% Meer dan 40% N (100%) =
Kopers60 91,1 4,6 2,8 0,8 0,7 616
Bouwers 95,6 2,6 0,6 0,6 0,6 710
Eigenaars 93,7 3,4 1,6 0,6 0,7 1.425
Huurders 0,0 22,0 31,8 22,7 23,5 350
Totaal 75,7 6,9 7,4 4,9 5,1 1.809
Bron: Woonsurvey 2005
7.2.3
Resterend inkomen
Een derde methode om een idee te krijgen van de baalbaarheid van het wonen is de methode van het ‘resterend inkomen’. Het resterend inkomen61 is het inkomen dat overblijft na het betalen van de woonuitgaven. In onderstaande tabel worden de resultaten weergegeven wat betreft het maandelijks resterend inkomen, zowel berekend aan de hand van het netto huishoudinkomen als het equivalent netto huishoudinkomen62. Het equivalent netto huishouden houdt rekening met de grootte van het huishouden.
60
In de Woonsurev 2005 wordt een onderscheid gemaakt tussen de eigenaars die hun bestaande woning hebben gekocht of een nieuwe woning hebben gebouwd. 61 Inkomen na betaling van de naakte woonkost (dus exclusief kosten voor elektriciteit, water, stokolie, …). Voor eigenaars werd de maandelijks afbetaalde som als naakte woonkost gerekend, voor huurders de maandelijkse huurprijs zonder kosten. 62 De methodologie van de berekeningen wordt uitgelegd in het volgende rapport: Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid (2006), Analyses op het gekoppelde databestand ‘woningaanbod en woonconsument, in kader van de onderzoeksopdracht Ruimte voor Woonbeleid.
80
Het ‘gemiddeld resterend inkomen’, berekend voor alle eigenaars onder de ouderen en via de methode van het huishoudinkomen, bedraagt 1.598 euro en ligt aanzienlijk hoger dan dat van de huurders, dat 907 euro bedraagt. Het verschil in ‘gemiddeld resterend inkomen’ bedraagt dus maar liefst 609 euro per maand. Indien we rekening houden met de grootte van het huishouden (equivalent huishoudinkomen) dan moeten we vaststellen dat het gemiddelde resterende inkomen van de ouderen die eigenaar zijn van hun woning 1.155 euro bedraagt, tegenover 671 euro voor huurders. Tabel 56: Maandelijks resterend inkomen ouderen, eigenaars / huurders (absolute aantallen) Gemiddeld resterend inkomen, in Euro equivalent huishoudinkomen N (100%) = huishoudinkomen 1155 1598 1.248 671 907 351 1050 1440 1.634
Eigenaars Huurders Totaal Bron: Woonsurvey 2005
7.2.4
Afbetalingsproblemen
Naast de woonquota levert de woonsurvey ons nog een andere – vierde – indicatie voor de betaalbaarheid van het wonen voor ouderen in Vlaanderen. De vraag die we hier gebruiken was of ouderen ooit al problemen gehad hebben bij de afbetaling van de leningen (eigenaars) of de betaling van de huur inclusief de onderhouds- of verbruikskosten (huurders). Ouderen hebben over het algemeen weinig te maken met betalingsproblemen. Van alle eigenaars onder ouderen heeft 97,5% nog nooit problemen gehad bij de afbetaling van de lening of bij de betaling van verbruikskosten en andere kosten. Van alle huurders heeft 90,6% nog nooit problemen gehad bij de betaling van de huur of bij de betaling van verbruikskosten en andere kosten. In onderstaande tabel staat enkel het voorkomen van afbetalingsproblemen bij ouderen die hun woning huren. Tabel 57: Afbetalingsproblemen bij ouderen die huren (%)
Vaak Regelmatig Soms Ooit Nooit N (100%) =
Ouderen 0,3 1,4 2,4 5,4 90,6 403
Totale bevolking 0,2 2,2 2,4 3,4 91,8 5.214
Bron: Woonsurvey 2005
7.3
Besluit socio-economisch luik
In dit hoofdstuk werden verschillende methoden gebruikt om inzicht te krijgen in het vermogen van ouderen in relatie tot de kostprijs van het wonen. Over het algemeen hebben ouderen weinig problemen met de woonkost. Deze vaststelling is logisch aangezien een groot deel van de ouderen eigenaar zijn van hun woning zonder daarbij nog een lening te moeten afbetalen. Toch moeten we specifieke aandacht besteden aan een specifieke doelgroep op de woningmarkt. Ouderen die een woning huren worden in belangrijke mate geconfronteerd met een hoge woonkost. In dat opzicht hebben we moeten vaststellen dat respectievelijk 23% van de huurders onder de ouderen een woonkost hebben tussen de 30% en 40% en nog eens 24% heeft een woonkost van meer dan 40%. Deze groep ouderen neemt een precaire positie in op de globale woningmarkt!
81
Hoofdstuk 8: Verhuisgeneigdheid uit de woning en woonomgeving De mate waarin ouderen geïnteresseerd zijn of gebruik zullen maken van alternatieve woonvormen houdt sterk verband met de mate waarin ouderen geneigd zijn uit hun huidige woning en woonomgeving te verhuizen. We behandelen in deze paragraaf de verhuisgeneigdheid van ouderen uit de eigen woning en uit de woonomgeving.
8.1
Verhuisgeneigdheid uit de woonbuurt
De verhuisgeneigdheid uit de woonbuurt is een indicatie voor de mate waarin ouderen in de eigen, vertrouwde omgeving willen blijven wonen. In de Survey van het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid werd een vraag gesteld in welke mate ouderen geneigd zijn – als ze over de mogelijkheid zouden beschikken – te verhuizen uit de eigen woonbuurt. Uit onderstaande tabel blijkt dat 4% van de 60-plussers aangeeft zeker te zullen verhuizen, nog eens 5% geeft aan waarschijnlijk te zullen verhuizen en 11% zou misschien de stap zetten om te verhuizen uit de woonbuurt. De verhuisbereidheid uit de woonbuurt ligt voor ouderen opvallend lager in vergelijking met de totale bevolking. Oude bomen verplant je niet! Tabel 58: Verhuisgeneigdheid van ouderen (60+) uit woonbuurt
Zeker verhuizen Waarschijnlijk verhuizen Misschien verhuizen Zeker niet verhuizen N (100%) =
Ouderen 4,4 4,6 11,0 79,8 1.863
Totale bevolking 8,8 7,2 19,3 64,8 5.191
Bron: Woonsurvey 2005
In functie van de leeftijd De leeftijd blijkt een belangrijke bepalende factor te zijn in de verhuisgeneigdheid uit de woonomgeving van ouderen. Uit onderstaande tabel blijkt dat van de 60 tot 69 jarigen 73% aangeeft zeker niet te zullen verhuizen tegenover 88% van de groep ouderen ouder dan 80 jaar. De neiging om in de huidige buurt te blijven wonen, wordt groter naarmate de senior ouder wordt. Tabel 59: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit de woonomgeving in functie van de leeftijd (in %)
Zeker verhuizen Waarschijnlijk verhuizen Misschien verhuizen Zeker niet verhuizen N (100%) =
60-69 5,9 6,1 15,3 72,5 817
70-79 3,5 3,7 8,0 84,2 710
80 jaar en ouder 2,6 2,9 6,7 87,7 342
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 52,971 / df = 8 / p = 0,000
In functie van de zorgbehoefte De verhuisgeneigdheid ligt het hoogst bij de groep ouderen die in een beperkte mate geconfronteerd worden met een fysieke beperking. De groep ouderen die niet geconfronteerd worden met een beperking achten het nog niet nodig te verhuizen. Ouderen die in ernstige mate geconfronteerd worden met fysieke beperkingen zien op tegen de last die een verhuis met zich meebrengt, of zijn al verhuisd naar een meer aangepaste woning of beter uitgeruste woonomgeving en sluiten een nieuwe verhuis om evidente redenen uit.
82
Tabel 60: Verhuisgeneigdheid van ouderen (60+) uit woonbuurt in functie van zorgbehoefte
Zeker verhuizen Waarschijnlijk verhuizen Misschien verhuizen Niet verhuizen Weet niet N (100%) =
Voorkomen van beperkingen In ernstige mate Helemaal niet In beperkte mate 3,7 6,7 2,9 4,2 6,1 3,3 11,3 10,7 9,6 80,3 76,3 84,1 0,4 0,2 0,0 1.153 476 239
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 14,897 / df = 8 / p = 0,061
In functie van het eigendomsstatuut Bijna 83% van de eigenaars geeft aan zeker niet te verhuizen, tegenover 71% van de ouderen die huren. De flexibiliteit tot verhuizen ligt met andere woorden hoger bij huurders. Ongeveer 6% van de eigenaars en 19% van de huurders geeft aan waarschijnlijk of zeker te zullen verhuizen. Tabel 61: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit woning in functie van eigendomsstatuut (in %)
Zeker verhuizen Waarschijnlijk verhuizen Misschien verhuizen Zeker niet verhuizen Totaal
Eigenaars 2,9 3,4 10,9 82,5 1.430
Huurders 9,1 8,7 11,0 70,8 437
Totaal 4,4 4,6 10,9 79,8 1.863
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 74,190 / df = 4 / p = 0,000
In functie van de tevredenheid met de woonomgeving Een senior die zegt zeer tevreden te zijn over de huidige woonbuurt, zal in 92% van de gevallen zeker niet verhuizen. Dit percentage daalt tot 78% voor ouderen die tevreden zijn 43% voor ouderen die aangeven nog tevreden, noch ontevreden te zijn en 14% voor ouderen die aangeven ontevreden te zijn over de huidige woonomgeving. Meer dan drie vierde van de ouderen (77%) die in buitengebied wonen geven aan zeker niet te zullen verhuizen. Voor ouderen die een woning hebben in de kern van een buitengebied ligt dit percentage zelfs nog hoger: 80%. In stedelijk gebied ligt het percentage niet hoger dan 69%.
83
8.2
Verhuisgeneigdheid uit de woning
In de Survey van het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid werd ook een vraag gesteld in welke mate ouderen geneigd zijn – als ze over de mogelijkheid zouden beschikken – te verhuizen uit de eigen woning. Ongeveer 7% van de 60-plussers antwoordt zeker te zullen verhuizen, 6% geeft aan waarschijnlijk te zullen verhuizen en 14% zou misschien de stap zetten om te verhuizen. Deze resultaten liggen in de lijn van het LOVO onderzoek. Tabel 62: Verhuisgeneigdheid uit woning (in %)
Zeker verhuizen Waarschijnlijk verhuizen Misschien verhuizen Zeker niet verhuizen N (100%) =
Totale bevolking 13,7 9,7 21,8 54,8 5.201
Ouderen 6,7 5,5 14,2 73,6 1.862
Bron: Woonsurvey 2005
In functie van de leeftijd De leeftijd blijkt een belangrijke bepalende factor te zijn in de verhuisgeneigdheid van ouderen. Uit onderstaande tabel blijkt dat van de 60 tot 69 jarigen 64% aangeeft zeker niet te zullen verhuizen tegenover 83% van de groep ouderen ouder dan 80 jaar. Naarmate de leeftijd stijgt, vormt een verhuis een steeds grotere stap: fysiek, emotioneel, financieel, organisatorisch, … Tabel 63: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit de woning in functie van de leeftijd (in %)
Zeker verhuizen Waarschijnlijk verhuizen Misschien verhuizen Zeker niet verhuizen N (100%) =
60-69 7,8 8,6 19,2 64,3 816
70-79 6,7 3,3 10,2 79,9 705
80 jaar en ouder 4,4 2,6 10,3 82,7 341
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 73,647 / df = 8 / p = 0,000
In functie van de zorgbehoefte Het verband tussen de zorgbehoefte en de verhuisgeneigdheid uit de woning wordt in onderstaande tabel verduidelijkt. Het aandeel van de ouderen dat zeker niet zal verhuizen varieert in de databank van het Kenniscentrum tussen 75% en 78%. In de databank van het Kenniscentrum geeft 5% van de ouderen zonder fysieke beperking aan zeker te zullen verhuizen tegenover respectievelijk 8% en 7% van de ouderen die in beperkte en ernstige mate gehinderd worden in hun activiteiten. Ook nu weer blijken de ouderen die in een beperkte mate geconfronteerd worden met een fysieke beperking het meest geneigd tot verhuizen.
84
Tabel 64: Verhuisgeneigdheid van ouderen (60+) uit woning in functie van zorgbehoefte
Zeker verhuizen Waarschijnlijk verhuizen Misschien verhuizen Niet verhuizen Weet niet N (100%) =
Voorkomen van beperkingen Helemaal niet In beperkte mate In ernstige mate 5,2 10,3 7,1 5,7 5,2 5,0 15,2 13,2 10,9 73,5 70,9 77,0 0,3 0,4 0,0 1.153 478 239
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 17,847 / df = 8 / p = 0,022
In functie van het eigendomsstatuut Meer dan drie vierde van de eigenaars geeft aan zeker niet te verhuizen, tegenover zes ouderen op tien die huren. De flexibiliteit tot verhuizen ligt bij huurders veel hoger doordat de gevolgen veel minder ingrijpend zijn dan wanneer men eigenaar is van zijn woning. Uit het LOVO onderzoek blijkt dat 18% van de eigenaars mogelijk zou verhuizen tegen 29% van de huurders. Tabel 65: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit woning in functie van eigendomsstatuut (in %)
Zeker verhuizen Waarschijnlijk verhuizen Misschien verhuizen Zeker niet verhuizen Totaal
Eigenaars 4,7 4,1 13,3 77,8 1.425
Huurders 13,3 9,8 16,9 60,0 437
Totaal 6,7 5,5 14,2 73,6 1.862
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 74,190 / df = 4 / p = 0,000
In functie van de kwaliteit van de woning In onderstaande tabel wordt de relatie gelegd tussen de verhuisgeneigdheid van ouderen uit de woning en de kwaliteit63 van de woning die daarbij verlaten wordt. Er blijkt een zeer duidelijk verband te bestaan, in de zin dat 78% van de ouderen die in een goede woning wonen aangeven zeker niet te zullen verhuizen. Dit percentage daalt tot 65% voor woningen met een matige kwaliteit en 53% voor woningen met een slechte kwaliteit.
63
Naar aanleiding van de Socio-Economische Enquête werd door de auteurs van de huisvestingsmonografie (2007) een indicator ontwikkeld die, op basis van zes vragen over de staat van de woning, de fysische staat van de woning in beeld brengt. De methodologie werd door de auteurs reeds toegelicht in Ruimte en Planning63. Dezelfde vragen werden opgenomen in de vragenlijst van de Woonsurvey 2005, waardoor deze indicator ook kan herberekend worden op deze data.
85
Tabel 66: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit woning ifv de kwaliteit van de woning (in %)
zeker verhuizen waarschijnlijk verhuizen misschien verhuizen zeker niet verhuizen N (100%) =
goed 4,8 3,8 12,9 78,4 1.326
matig 8,2 8,2 18,5 65,1 438
slecht 21,2 16,5 9,4 52,9 85
zeer slecht 50,0 0,0 50,0 0,0 8
Totaal 6,6 5,4 14,2 73,8 1.857
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 125,531 / df = 9 / p = 0,000
In functie van de tevredenheid met de woning Hoe meer ouderen zeggen tevreden te zijn met de huidige woning, hoe lager de verhuisbereidheid. Dit is een logische vaststelling en blijkt onder meer uit de volgende gegevens: een senior die zegt zeer tevreden te zijn over de huidige woning, zal in 89% van de gevallen zeker niet willen verhuizen. Dit percentage daalt tot 70% voor ouderen die tevreden zij, 36% voor ouderen die aangeven nog tevreden, noch ontevreden te zijn.
8.3
Verhuis: reactie of anticipatie op veranderende situatie
Een verhuis is altijd een reactie op een veranderende situatie in het huishouden of een anticipatie op een dergelijke verandering. Veranderingen in de situatie in het huishouden zijn bijvoorbeeld een overlijden, een verandering in de gezondheidssituatie, een verandering van de samenstelling van het huishouden, enz. Er wordt met andere woorden een onderscheid gemaakt tussen anticiperend en reagerend gedrag. •
•
De wetenschap dat de kans op lichamelijke beperkingen groter wordt met het stijgen van de leeftijd, brengt ouderen tot de overweging om hierop te anticiperen en nog voordat zich problemen voordoen hun woonsituatie aan te passen. Door op niet al te hoge leeftijd en in een relatief goede gezondheid de verhuisstap te maken, is het gemakkelijker om aan een nieuwe situatie – een nieuwe woning en eventueel een nieuwe woonomgeving – te wennen en weer een sociaal netwerk op te bouwen. Eigenaar - bewoners zijn minder geneigd een dergelijke stap te zetten, zelfs bij gelijke leeftijd en beperkingen. Daarnaast zijn er nog ouderen die niet aangeven om gezondheidsredenen te willen verhuizen, maar die toch in elk geval een toegankelijke woning wensen. Ook hierin schuilt een vorm van anticiperend gedrag, al is de gezondheid niet de primaire verhuisreden. Door te anticiperen heeft een oudere meer tijd om te zoeken naar een geschikte woning. Anticiperende ouderen maken een bewuste keuze voor een aangepaste woning. Het aanbod van geschikte woningen zal groter moeten zijn dan wanneer niet geanticipeerd wordt en het aanbod zal ook divers en op maat moeten zijn. Vooral ouderen die graag kleiner zouden willen wonen zijn voor de doorstroming op de woningmarkt interessant. Reagerend gedrag doet zich voor wanneer een ouderen door een verandering in zijn fysieke toestand of een verandering in de samenstelling van het huishouden geconfronteerd worden met de noodzaak te verhuizen naar een meer aangepaste woning. Het traplopen gaat steeds moeizamer en de tuin is eigenlijk te groot om nog goed te kunnen onderhouden. Net omdat deze stap gebeurt uit noodzaak is de tijd om te zoeken en zich opnieuw te integreren in een nieuwe situatie kleiner en de kans op slagen beperkter. Argumenten worden gemakkelijk gevonden: ‘de omgeving is zo prachtig’, ‘we kunnen het zo goed vinden met de buren’ en ‘de kinderen zijn hier grootgebracht’. Hoewel ouderen soms niet meer in de woning kunnen blijven wonen, wordt de verhuis steeds weer uitgesteld.
86
Ouderen hebben meestal meer dan één reden voor een verhuis en veel redenen zijn te herleiden tot aspecten van vitaliteit en gezondheid64: het huis is te groot, het onderhoud van de tuin zorgt voor problemen, trappen lopen wordt steeds moeilijker, de boodschappen worden te zwaar, enz. Het overlijden van een partner kan een dergelijke stap versnellen: er is niemand meer om voor te zorgen en sociaal contact moet voortaan buiten de deur gezocht worden. Tegenover deze verhuisredenen staan een aantal factoren die een eventuele belemmering vormen. Belemmeringen zijn enerzijds van financiële aard, maar anderzijds en vooral ook van praktische en organisatorische aard65. De stap om te verhuizen is voor ouderen psychologisch vaak enorm groot. Onderzoek in onder meer Genk66 heeft aangetoond dat ouderen die de stap hebben gezet meestal deze verhuis als bijzonder positief ervaren.
8.4
Besluit verhuisgeneigdheid
Ouderen zijn in vergelijking met de totale bevolking minder geneigd te verhuizen uit de woning en de woonbuurt. Doorheen de jaren hebben ouderen een sterke band opgebouwd met de woning en de woonomgeving. Een verhuis betekent voor een oudere dan eigenlijk ook een grote stap: ze verhuizen niet alleen uit de woning maar ook uit de woonomgeving. Het spreekwoord zegt dan ook dat je oude bomen niet verplant. Uit de Survey van het Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid blijkt toch dat – indien ze over de mogelijkheden zouden beschikken – 4% van de 60-plussers zeker zal verhuizen uit de woonomgeving, nog eens 5% geeft aan waarschijnlijk te zullen verhuizen en 11% zou misschien de stap zetten om te verhuizen. Ongeveer 7% van de 60-plussers antwoordt zeker te zullen verhuizen uit de woning, 6% geeft aan waarschijnlijk te zullen verhuizen en 14% zou misschien de stap zetten om te verhuizen. Ouderen zijn dus lang niet zo immobiel als we misschien wel denken. Ouderen anticiperen of reageren op een verandering op latere leeftijd: een overlijden, een mindere fysieke conditie, kinderen die het huis verlaten, enz. Er zijn toch een aantal belangrijke bepalende factoren. De leeftijd blijkt een eerste belangrijke bepalende factor te zijn. Ook het eigendomsstatuut blijkt een belangrijke factor. Huurders zijn meer geneigd te verhuizen dan eigenaars. Meer dan drie vierde van de eigenaars geeft aan zeker niet te verhuizen, tegenover zes ouderen op tien die huren. Ook de zorgbehoefte blijkt bepalend, in de zin dat ouderen met een matige beperking vaker aangeven te willen verhuizen in vergelijking met ouderen zonder of met ernstige beperkingen.
Van Overbeek, R. (2004) Ouder worden we allemaal. Trendstudies en toekomstdebatten over de vergrijzing in Nederland, Utrecht Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn.
64
65
Zie voor een uitgebreide analyse van de verhuisbelemmeringen bijvoorbeeld naar de studie van Mens en Ruimte naar de Woonbehoefte van thuiswonende Genkse ouderen in opdracht van de stad Genk, OCMW Genk en de bouwmaatschappijen Landwaarts en Nieuw Dak (2005) 66 idem
87
Hoofdstuk 9: Woon en zorgtypologie voor ouderen Deze studie moet leiden tot een kwantificering van de toekomstige ruimtebehoefte van senioren in Vlaanderen. In dat opzicht is het belangrijk dat we een typologie opstellen ten aanzien van woon- en zorgvoorzieningen voor ouderen. We bespreken in dit hoofdstuk achtereenvolgens een woontypologie en een typologie van (zorg)voorzieningen.
9.1
Woontypologie
Het idee dat er op latere leeftijd maar twee oplossingen zouden zijn – de eigen woning en het rusthuis – is achterhaald. Tussen deze twee oplossingen zijn er de laatste jaren meerdere initiatieven ontwikkeld. Er kan een onderscheid gemaakt worden tussen: • • •
Eigen woning Wonen in een aangepaste woning Wonen in een complex waar men verzorgd of verpleegd kan worden.
Wat het wonen in een aangepaste woning en in een complex waar verzorgd of verpleegd kan worden staan in bijlage een aantal typevoorbeelden beschreven. 9.1.1
Eigen woning
Evident speelt de eigen woning een belangrijke rol in de gewenste woonoplossing op latere leeftijd67. Zoals gebleken is bij de bespreking van de verhuisbereidheid van ouderen uit hun woning, is er een groot deel van de ouderen die aangeven niet te willen verhuizen. Zelfs als met een stijging van de leeftijd de zelfredzaamheid afneemt, kunnen ouderen er nog voor kiezen in de eigen woning te blijven wonen. Deze ouderen willen zo lang mogelijk zelfstandig blijven wonen en daarbij de eigen regie over het leven houden. Het beleid moet voor deze groep ouderen gericht zijn op het zo lang mogelijk zelfstandig en onafhankelijk te laten wonen in de eigen woning. Daarom moeten de nodige voorzieningen aangebonden worden opdat de ouderen in een kwalitatief goede woning waardig ouder kunnen worden. Initiatieven die op dit moment bijvoorbeeld genomen worden zijn het verstrekken van premies om een woning aan te passen aan de veranderende behoefte en het aanbieden aan thuiszorg. Het is evident dat het aanbod aan zorg voor deze groep ouderen een belangrijk gegeven is.
67
Op basis van de Woonsurvey weten we dat meer dan vier vijfde van alle 60-plussers over de eigen woning spreekt als een definitieve woning. Voor veel ouderen geldt de huidige woning als het eindstation. Ruim een tiende heeft het over een woning die op dit moment het best past bij de huidige levensfase, maar dewelke waarschijnlijk niet de woning is waar men denkt altijd te blijven wonen. Minder dan 5% van de ouderen spreekt in negatieve termen – een tijdelijke oplossing, een noodoplossing – over de eigen woning.
88
9.1.2
Wonen in een aangepaste woonvorm
In de meeste Europese landen is men al geruime tijd op zoek naar oplossingen om het wooncomfort van ouderen te verbeteren, maar tegelijk hun zelfstandigheid zo goed als mogelijk te ondersteunen. Dit kan door het aanpassen van bestaande woningen, door het creëren van nieuwe woonvormen of door het extra ondersteunen van de thuiszorg. De nieuwe woonvormen vormen een duidelijke groep woonoplossingen die zich hebben ingeschakeld tussen enerzijds de individuele woning en anderzijds het klassieke rusthuis. Van al deze woonvormen zijn de serviceflats zeker de bekendste. Maar we spreken ook van kangoeroewoningen, duplexwoningen, groepswoningen, aanleunwoningen, enz. Er dient opgemerkt dat er op dit moment nog geen eensgezindheid bestaat over de juiste definitie van de verschillende woonvormen. Kenmerkend van deze woonvormen is dat ouderen naast het verkrijgen van mogelijke zorg toch in staat zijn – door het concept van de woning – autonoom en onafhankelijk te blijven wonen.
Serviceflats Concept Een serviceflat68 is bedoeld voor ouderen die nog in staat zijn, eventueel met hulp, voor zichzelf te zorgen. Het is een appartement of een woning waar men zelfstandig woont, maar waar men facultatief gebruik kan maken van allerlei dienstverlening. De dienstverlening beoogt de zelfstandigheid en de zelfzorg te versterken. De dienstverlening in een serviceflat kan uit verschillende elementen bestaan: warme maaltijden, poetshulp, gezinshulp, thuisverpleging, boodschappendiensten, wasserette, kapper, vervoer, enz69. Bewoners betalen een huurprijs waarin gewoonlijk de naakte huurkosten en een minimale dienstverlening zijn inbegrepen. Het appartement zelf is meestal voorzien van een oproepsysteem. Het doelpubliek van een serviceflat is per definitie ouderen die nog mobiel en zelfredzaam zijn. Serviceflats zijn dus flats of woningen in een woningcomplex waar ouderen zelfstandig beschermd wonen en facultatief kunnen gebruik maken van dienstverlening. Er is geen 24h op 24h zorgpermanentie aanwezig. Meestal is er wel een soort van huisconciërge aanwezig die eventuele dringende oproepen van de bewoners kan opvangen. De kwaliteit van een serviceflat heeft met veel factoren te maken: de ligging van het project, de architecturale en functionele kwaliteiten van het gebouw en de flat, de bouwtechnische kwaliteit, het afwerkingspeil en de technische uitrusting. De aandacht voor elk van deze aspecten is de afgelopen jaren sterk toegenomen. Het concept van de serviceflat heeft ook een aantal beperkingen. De voorwaarden voor erkenning stipuleren immers dat serviceflats niet geschikt is voor ouderen die geconfronteerd worden met een zwaardere zorgbehoefte. In principe kunnen de meeste diensten die in een serviceflat worden aangeboden ook thuis aangevraagd worden. De meerwaarde van een serviceflat zit dan ook in de eerste plaats in de optimaal aangepaste woningen, de aanwezigheid van een conciërge en in de koppeling met een dienstencentrum van het OCMW. Serviceflats komen overal in Vlaanderen voor.
68
Besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985 tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met dienstverlening of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen. 69 Dezelfde diensten kunnen in principe ook in iedere andere woonvorm en thuis geleverd worden.
89
Regelgeving Iedere woongelegenheid in een erkend serviceflatgebouw en een woningcomplex met dienstverlening moet ten minste uit een leefruimte, een kookruimte, een slaapruimten een afzonderlijke toiletruimte en een badgelegenheid bestaan. De nettovloeroppervlakte van de leefruimte en de slaapruimte moet in totaal ten minste 24m² bedragen. De ruimten die bestemd zijn voor het gemeenschappelijk gebruik door de bejaarden, moeten ten minste bestaan uit een lokaal voor polyvalent gebruik waarvan de oppervlakte in verhouding is tot het aantal bewoners. Om voor subsidiëring in aanmerking te komen moeten serviceflatgebouwen aan een aantal voorwaarden voldoen: • Ingeplant zijn in of bij een bewoonde wijk • Ten minste 10 individuele wooneenheden omvatten • Beschikken over een maximale capaciteit van 90 wooneenheden De onderstaande tabel geeft een aantal kenmerken van de bouwkundige kwaliteiten van een serviceflat zoals gebouwd door Serviceflats Invest. De kenmerken worden vergeleken met de regelgeving terzake. Het blijkt duidelijk dat de regelgeving terzake het absolute minimum is. Tabel 67: Bouwtechnische kwaliteiten serviceflats Criteria
Drempels Deuren
Regelgeving Living en slaapkamer 24 m² Geen bepaling Geen voorschriften
Keuken
Geen voorschriften
Bemeubeling
Geen voorschriften
Oppervlakte flat
Oppervlakte ontmoetingsruimte
Minimum 1 m² per flat
BEVAK serviceflats Living en slaapkamer: 32 m² Totaal: 54 m² / flat Maximum 1 cm Breedte 93 cm Volwaardig uitgeruste keuken Verlaagbaar aanrecht Flexibele plaatsingsmogelijkheden + / - 2 m² / flat
Bron: Serviceflats Invest, 2006
Programmatie In 2006 was in Vlaanderen slechts één derde van de programmatie gerealiseerd. In onderstaande tabel wordt een overzicht gegeven van de realisatiegraad per Vlaamse provincie. De realisatiegraad varieert tussen 27% in de provincie Limburg en 49% in de provincie Oost-Vlaanderen. Er dient opgemerkt dat in de bovenstaande realisatiegraad enkel de erkende serviceflats worden in rekening gebracht. Er bestaan heel wat formules die qua concept nauw aansluiten bij een serviceflat, maar niet als dusdanig erkend worden. Voor initiatiefnemers of bouwpromotoren is het immers soms interessanter geen erkenning aan te vragen (procedure, uitbetaling, enz.). Daartegenover staat dat de serviceflats in onderzoek wel al als een realisatie worden ingebracht. Tabel 68: Programmatiecijfers serviceflats per provincie voor 2006
Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Totaal
Erkend 3.632 1.561 1.008 3.216 2.841 12.258
In onderzoek 204 12 18 204 69 507
Programma 8.341 5.101 3.867 6.953 6.255 30.517
Tekort 4.505 3.528 2.841 3.533 3.345 17.752
Invulling 46% 31% 27% 49% 47% 42%
Bron: Serviceflats Invest, 2006
90
Afgeleide concepten Het concept van de quattrowoning70 houdt het midden tussen een serviceflat-complex en vormen van groepswonen. Het gaat om een gebouw met een vierkant grondplan waarin 4 individuele woningen zijn ondergebracht. Elke woning bestaat uit een woonruimte, een zithoek, een kookhoek, een slaapkamer, een badkamer, een hall en een zolder. Gemeenschappelijk voor de vier woningen zijn er een wasruimte en een wintertuintje of een zithoek. Tussen de woningen wordt er een oproepmogelijkheid voorzien, zodat bewoners elkaar snel kunnen bereiken in geval van nood. Een tweede concept dat nauw aansluit bij het principe van de serviceflat is de zorgflat. Een zorgflat is dan een woning die de oudere de garantie biedt dat ze niet meer moeten verhuizen, ook niet bij een grote zorgbehoefte. De woning is zodanig geconcipieerd en ingeplant in een omgeving dat ouderen alle nodige zorgen in de woning kunnen ontvangen. Zorgflats zijn dus een soort serviceflats die wel in de buurt van een voorziening RVT / ROB worden gebouwd en daardoor een permanent en groot aanbod aan diensten en zorg kunnen aanbieden. De meerwaarde van een zorgflat ten aanzien van een serviceflat moet gezocht worden in de snelheid van interventie en de continuïteit van dat aanbod.
Groepswonen Groepswonen van ouderen betekent dat ieder individu of huishouden een eigen complete woning heeft, waarbinnen het privé-leven gewaarborgd blijft. Groepswonen houdt anderzijds ook in dat er tussen de bewoners van de groep een groepsverband bestaat. Het betekent ook dat bepaalde ruimten en voorzieningen worden gedeeld. Net zoals bij het kangoeroewonen is het aspect van wederzijdse hulpverlening belangrijk. De grote onderlinge betrokkenheid verhoogt het gevoel van veiligheid en stimuleert de zelfzorg. Zelfstandig wonen, maar toch niet alleen wonen, dat is wat ouderen zoeken en vinden in een woongemeenschap. Het groepswonen is voornamelijk gericht op valide ouderen. Er zijn echter ook projecten van groepswonen waar de nadruk ligt op het ondersteunend wonen. Deze ondersteuning kan gebeuren door vrijwilligers of het kan zijn dat ouderen met jongeren samen wonen, waardoor de projecten ook voorbeelden worden van intergenerationele solidariteit. Deze woonvorm bestaat bijvoorbeeld ook voor dementerenden. Het is niet gemakkelijk een sluitende definitie te geven van deze woonvorm in de zin dat de verscheidenheid van vormen groot is, enerzijds qua samenstelling van de groep, anderzijds ook qua woonfilosofie.
Kangoeroe en duplexwoning Kangoeroewoning Kangoeroewonen is een woonformule waarbij een oudere of een ouder koppel de gelijkvloerse verdieping van een woning betrekt. Een jong gezin bewoont de andere verdiepingen. Een interfoon in de woning laat toe om in noodsituaties onmiddellijk hulp te vragen. Het jonge gezin kan bijvoorbeeld boodschappen doen of hulp bieden bij een zware klus. De ouderen kunnen op hun beurt op de kinderen passen. Deze vorm van wonen biedt met andere woorden voor beide generaties veel kansen om intergenerationele solidariteit een kans te geven. Essentieel in een project van kangoeroewonen is het aspect van wederzijdse dienstverlening tussen de bewoners. Kangoeroewoningen kunnen deel uitmaken van een woonproject, een sociale woonwijk of in privébezit zijn. In een antwoord in de commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed heeft Minister Van Mechelen drie voorwaarden naar voren geschoven om werkelijk over een kangoeroewoning te kunnen spreken71.
70
Deze woonvorm is geen algemeen concept, maar wel een woningtype ontwikkeld door een private projectontwikkelaar (De Leefboom). 71 Vergadering van de commissie voor Leefmilieu en Natuur, Landbouw, Visserij en Plattelandsbeleid en Ruimtelijke Ordening en Onroerend Erfgoed van 17/11/2005 en vraag om uitleg van de heer Frans Peeters.
91
Tegenwoordig wordt trouwens eerder gesproken van een zorgwoning: jongere mensen zorgen voor ouderen en omgekeerd. De voorwaarden zijn: • • •
Een wil tot samenwerking en zelfs tot samenleven tussen twee betrokken gezinnen Een wederzijdse beschikbaarheid voor noodgevallen (bv. een huistelefoon De wil tot het verstrekken van wederzijdse hulp.
Minister Keulen wil tijdens de huidige legislatuur aandacht besteden aan kangoeroewonen en Minister Vervotte werkt aan een woon- en zorgdecreet, waarbij ook kangoeroewonen gestimuleerd zou worden. Er bestaan echter nog altijd een groot aantal knelpunten ten aanzien van de realisatie en het succes van kangoeroewonen in Vlaanderen: •
•
•
Het Decreet op de Ruimtelijke Ordening stelt dat voor een wijziging van het aantal woongelegenheden een stedenbouwkundige vergunning moet worden aangevraagd. Wanneer een eengezinswoning wordt omgevormd tot een meergezinswoning zal in principe ook het Kadastraal Inkomen van deze woning verhoogd worden. In bepaalde gebieden zal door de van toepassing zijnde stedenbouwkundige beperkingen zoals bijvoorbeeld Bijzondere Plannen van Aanleg en Verkavelingsvergunningen het niet mogelijk zijn om eengezinswoning om te vormen tot een meergezinswoning Er is een probleem van bewaking van continuïteit. Er kan een vergunning afgeleverd worden om een woning om te bouwen tot een kangoeroewoning, maar de vraag blijft wat er met de woning zal gebeuren na het overlijden van de oudere.
Duplexwoning Wanneer een oudere een annexwoning bij een bestaande woning, of een gedeelte van een gezinswoning betrekt, meestal bewoond door andere leden van de familie, spreekt men van duplexwonen. De oudere heeft op die manier een afzonderlijk woongedeelte, dat bij voorkeur een eigen toegang heeft omwille van de privacy. Kenmerkend voor deze woonvorm is wel het familiaal verband dat bestaat tussen de bewoners. Het kan bijvoorbeeld gaan om ouderen die omwille van een verminderde zelfredzaamheid, dichter bij de kinderen gaan wonen. Ook in deze woonvorm wordt een wederzijdse dienstverlening mogelijk.
Aanleunwoningen Aanleunwoningen zijn een woonvorm van ondersteunend en beschermd wonen. Het is een vorm waarbij de oudere semi-zelfstandig woont in een woning, een appartement of een flat. In principe is een aanleunwoning vergelijkbaar met een serviceflat, alleen is het aanbod aan diensten en voorzieningen door de nabijheid van het woon- en zorgcentrum duidelijk groter. De woningen zijn gebouwd in de onmiddellijke nabijheid van een rusthuis en / of een verzorgingstehuis, zodat de bewoners van dit serviceaanbod gebruik kunnen maken. Er bestaan verschillende varianten, gaande van een situatie waarbij de bewoners gebruik maken van warme maaltijden en badinfrastructuur tot een systeem waarbij ze ook verpleging krijgen of gebruik kunnen maken van een oproepsysteem. Het Platform Wonen van Ouderen bestudeert aanleunwoningen als een voorbeeld van een collectieve woonvorm. Het aanleunwonen is daarbij een oplossing in een andere fase voor ouderen die later in een woon- en zorgcentrum zouden terecht moeten.
92
9.1.3
Wonen in een complex waar men verzorgd of verpleegd kan worden
Definitie Een rusthuis wordt gedefinieerd als een of meer gebouwen die functioneel een inrichting voor collectief verblijf vormen waar, onder welke benaming ook, aan bejaarden die er op duurzame wijze verblijven, huisvesting wordt gegeven alsmede geheel of gedeeltelijk, de gebruikelijke gezins- en huishoudelijke verzorging. Een rusthuis kan ook bijkomend erkend zijn als rust- en verzorgingstehuis (RVT). Hier kunnen bejaarden terecht die wegens een langdurige aandoening, sterk afhankelijk zijn van de hulp van derden om dagelijkse levenshandelingen te kunnen verrichten. Om opgenomen te worden in een RVT moeten een drietal voorwaarden vervuld zijn: •
• •
De kandidaat bewoners hebben reeds alle noodzakelijke behandelingen ondergaan, maar dit heeft niet geleid tot een volledig herstel van de functies met betrekking tot het dagelijkse leven. Anderzijds is een dagelijks medisch toezicht of een gespecialiseerde medische behandeling evenmin nodig Een opname in een RVT blijkt noodzakelijk, ook nadat al de mogelijkheden op thuiszorg werden onderzocht De algemene gezondheidstoestand vereist dat naast de medische zorg van de huisarts, de verpleegkundige en de paramedische zorg ook hulp bij de dagelijkse levensactiviteiten noodzakelijk is.
Erkenningsnormen Voor de rusthuizen worden de erkenningsnormen bepaald in het besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985. In dit besluit worden de normen bepaald die betrekking hebben op het opnamebeleid, het onthaal, de vrijheid van de in de inrichting verblijvende personen en de eerbiediging van hun ideologische, filosofische of godsdienstige overtuigingen; de voeding, hygiëne en de te verstrekken zorgen; het gebouw en de veiligheid; het aantal en de kwalificaties van de personen werkzaam in de inrichting; de inspraak en het onderzoeken van de suggesties en bedenkingen van bewoners en de boekhouding. In 2000 werd de gemiddelde oppervlakte (subsidiale oppervlakte) per bewoner in voorzieningen RVT / ROB verhoogd van 55 m² naar 65 m². Deze verhoging is er gekomen na hard aandringen vanuit de sector. Er wordt vanuit de sector aangevoeld dat de verruiming van de standaardoppervlakte tot 65 m² voldoende is en niet onmiddellijk opnieuw zal wijzigen. De kamers in een voorziening RVT / ROB moeten een nettovloeroppervlakte hebben van tenminste 8 m² per bewoner, toilet niet inbegrepen. Er moeten ook ten minste twee zitkamers van voldoende afmeting worden voorbehouden voor de bejaarden. In nieuwe voorzieningen RVT / ROB of nieuwe gedeelten mag de totale capaciteit van de kamers met twee of meer bedden niet hoger zijn dan 20 pct. van de totale opnamecapaciteit en elke individuele kamer moet een vloeroppervlakte hebben van 12 m², toilet niet inbegrepen.
93
Om voor subsidiëring in aanmerking te komen moeten voorzieningen RVT / ROB aan een aantal voorwaarden voldoen: • • • •
Ingeplant zijn in of bij een bewoonde wijk Ten minste 40 bejaarden kunnen herbergen Ten minste 30 bejaarden kunnen herbergen in combinatie met serviceflatgebouw of woningcomplex met dienstverlening Beschikken over een maximale capaciteit van 180 wooneenheden
Programmatie Het programma wordt opgemaakt door de Vlaamse Gemeenschap, vertrekkende van de wettelijke programmacijfers en de bevolkingsgegevens. Het geeft aan wat de norm is voor de uitbouw van voorzieningen in Vlaanderen. In een dergelijk programma worden toekomstige demografische evoluties in rekening gebracht en dat voor een periode van 5 jaar. De huidige programmatienormen houdt met andere woorden nog geen rekening met de sterke vergrijzing. Sinds 1 april 1998 zijn er nieuwe programmatiecijfers woongelegenheden in voorzieningen RVT / ROB waarbij het aantal woongelegenheden gerelateerd wordt aan de verschillende leeftijdscategorieën. De huidige programmatienorm woongelegenheden zijn als volgt bepaald: • • • • •
1 woongelegenheid per 100 ouderen tussen 60 en 74 jaar 4 woongelegenheden per 100 ouderen tussen 75 en 79 jaar 12 woongelegenheden per 100 ouderen tussen 80 en 84 jaar 23 woongelegenheden per 100 ouderen tussen 85 en 89 jaar 32 woongelegenheden per 100 ouderen van 90 jaar of ouder
In vergelijking met andere voorzieningen voor ouderen is de programmatie met betrekking tot woongelegenheden in voorzieningen RVT / ROB in Vlaanderen relatief goed is ingevuld. De achterstand is het hoogst in de provincie Limburg. Tabel 69: Toestand woongelegenheden in RVT / ROB in Vlaanderen voor 2006
Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Vlaanderen
Programma 21.190 12.940 8.637 17.686 16.017 76.470
Erkend 17.376 9.358 5.094 16.228 13.975 62.031
Onderzoek 396 56 73 143 69 737
Gepland 2.261 2.158 1.866 1.430 1.132 8.874
Totaal 20.033 11.572 7.033 17.801 15.176 71.642
Realisatie 95% 89% 81% 101% 95% 94%
Bron: http://www.wvc.vlaanderen.be/ouderenzorg/programma/
Evolutie naar woon- en zorgcomplexen Rusthuizen hebben op dit moment nog enigszins af te rekenen met een negatief imago. Het wooncomfort van deze huizen was immers meestal ondergeschikt aan het zorgaspect. Elementen zoals de kostprijs, het gebrek aan privacy en autonomie zijn belangrijke hinderpalen gebleken voor een nieuwe generatie ouderen. Er wordt nu hard gewerkt om dit negatieve imago om te buigen in een positieve kijk. De huidige rust- en zorgvoorzieningen worden echter anders opgevat als de klassieke en gekende voorbeelden. Het aanbod aan diensten, voorzieningen en zorg compenseert deels voor het verlies aan autonomie en privacy waarmee de ouderen in een rust- en verzorgingstehuis worden geconfronteerd. Zowel voor de oudere als voor de familie van de oudere moet de nieuwe levensfase aanvaard worden.
94
Moderne rust- en verzorgingstehuizen besteden bijzondere aandacht aan de zelfredzaamheid van de oudere, aan een volwaardig respect voor de leefgewoonte van de oudere en aan de woonkwaliteit.
Aspecten van inplanting Het belangrijkste criterium bij de keuze van een voorziening RVT / ROB is de nabijheid van de vroegere woonplaats. In dat verband werd in het onderzoek van de Universiteit Luik72 bevraagd op hoeveel kilometer afstand van de vroegere woning het gekozen voorziening is gelegen: • • • • • •
Van 1 tot 10 km: 74,7% Van 11 tot 20 km: 14,9% Van 21 tot 30 km: 2% Van 31 tot 40 km: 2,7% Van 41 tot 50 km: 2% Meer dan 50 km: 3,7%
9.2
Typologie (zorg)voorzieningen
Naast de residentiële opvang zijn er ook een groot aantal diensten of voorzieningen die de thuiszorg aan de oudere moet helpen. Thuiszorgdiensten zoals bijvoorbeeld het Wit-Gele Kruis en poets- en klusjesdiensten worden in dit hoofdstuk niet afzonderlijk besproken, maar ondersteunen ouderen natuurlijk ook zo lang mogelijk zelfstandig te blijven wonen. We beperken ons tot dagverzorgingscentra, centra voor kortverblijf, lokale en regionale dienstencentra. 9.2.1
Dagverzorgingscentra
Dagverzorgingscentra zijn bedoeld voor ouderen die thuis wonen maar bijkomende verzorging nodig hebben. Ouderen kunnen één of meerdere keren per week naar een dergelijk centrum gaan. De maximale subsidieerbare oppervlakte voor een dagverzorgingscentrum bedraagt 20m² per verblijfseenheid. De programmacijfers voor dagverzorgingscentra in Vlaanderen worden bepaald in functie van de leeftijd van de ouderen: • • • • •
0,2 eenheden per 3.000 inwoners tussen 18 en 64 jaar, 1 eenheid per 3.000 inwoners tussen 65 en 69 jaar, 5 eenheden per 3.000 inwoners tussen 70 en 79 jaar, 10 eenheden per 3.000 inwoners tussen 80 en 89 jaar, 25 eenheden per 3.000 inwoners vanaf 90 jaar.
In Vlaanderen is 81% van de programmatie wat betreft dagverzorgingscentra effectief gerealiseerd. Een aanzienlijk deel van deze voorzieningen hebben echter het statuut van schorsing73. De provincie West-Vlaanderen heeft op dit moment meer dagverzorgingscentra gerealiseerd als voorzien in de programmatie. De provincie Vlaams-Brabant heeft slechts 65% van de programmatie gerealiseerd.
72
Casman, M.T. en Lenoir, V. (1998), Oud worden in een rusthuis: rust of onrust, Universiteit van Lui, Faculteit Economie, Management en Sociale Wetenschappen, Departement Sociale Wetenschappen, Brussel. 73 Dit omvat onder meer de plaatsen voorzien in vervangingsbouw en nieuwbouw in afwachting tot uitbating. Deze plaatsen zijn met andere woorden al vergund, maar op dit moment niet concreet uitgebaat.
95
Tabel 70: Programmatiecijfers dagverzorgingscentra op 01/01/2006
Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Vlaanderen
Programma 686 420 296 568 514 2.484
Erkend 287 93 176 205 470 1.231
Schorsing 205 181 54 264 68 772
Vergund 8 0 6 0 0 14
Totaal 500 274 236 469 538 2.017
Realisatie 73% 65% 80% 83% 105% 81%
Bron: http://www.wvc.vlaanderen.be/thuiszorg
9.2.2
Centra voor kortverblijf
Soms stelt zich het probleem dat door vakantie, ziekte of een te hoge zorgdruk één of meerdere van de mantelzorgers tijdelijk het systeem van de thuissituatie in gedrang brengen. Toch is een opname in een voorziening klassiek rusthuis niet direct nodig. Ook bijvoorbeeld na een hospitalisatie is een terugkeer naar huis soms te zwaar. Een centrum voor kortverblijf kan dan voor een korte periode in de plaats treden van de thuiszorg. Doelstelling is dat de bewoner nadien terugkeert naar huis. De diensten die een centrum voor kortverblijf aanbiedt, zijn gericht naar ouderen die verzorging nodig hebben maar toch thuis willen blijven wonen. De maximale subsidieerbare oppervlakte voor een centrum voor kortverblijf bedraagt 65 m² per verblijfseenheid.De programmacijfers voor centra voor kortverblijf in Vlaanderen worden als op een zelfde manier bepaald als die voor dagverzorgingscentra: • • • • •
0,2 eenheden per 3.000 inwoners tussen 18 en 64 jaar, 1 eenheid per 3.000 inwoners tussen 65 en 69 jaar, 5 eenheden per 3.000 inwoners tussen 70 en 79 jaar, 10 eenheden per 3.000 inwoners tussen 80 en 89 jaar, 25 eenheden per 3.000 inwoners vanaf 90 jaar.
In heel Vlaanderen is 71% van de programmatie van centra voor kortverblijf gerealiseerd. Er dient ook hier weer opgemerkt dat het merendeel van de erkenningen in schorsing zijn. De provincie WestVlaanderen spant de kroon met 89% tegenover amper 49% voor de provincie Limburg. Tabel 71: Programmatiecijfers centra voor kortverblijf op 01/01/2006
Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Vlaanderen
Programma 686 420 296 568 514 2.484
Erkend 189 56 36 174 194 649
Schorsing 262 223 108 261 265 1.119
Totaal 451 279 144 435 459 1.768
Realisatie 66% 66% 49% 77% 89% 71%
Bron: http://www.wvc.vlaanderen.be/thuiszorg
9.2.3
Dienstencentra
Voor lokale en regionale dienstencentra bedraagt de subsidiale oppervlakte maximaal 600 m² per dienstencentrum voor de aanvaarde noodzakelijke oppervlakte voor de gemeenschappelijke dienstverlening.
96
Lokale dienstencentra Dienstencentra streven door hun werking naar het verhogen van de levenskwaliteit onder meer van ouderen. De opdracht van een dienstencentrum is het aanbieden van activiteiten van: • •
Algemene informatieve, recreatieve en vormende aard met het oog op het versterken van het sociale netwerk en dit in overleg met lokale sociaal-culturele verenigingen en verenigingen Ter plaatse hulp bij activiteiten van het dagelijkse leven, inzonderheid hygiënische zorg, aan te bieden of binnen het bereik van de gebruikers te brengen
In tegenstelling tot de programmacijfers voor dagverzorgingscentra en centra voor kortverblijf worden de programmatie met betrekking tot lokale en regionale dienstencentra niet gekoppeld aan het aantal ouderen in een gemeente, maar aan het aantal inwoners. De programmacijfers voor lokale dienstencentra in Vlaanderen plannen één dienstencentrum per begonnen schijf van 15.000 inwoners. Onderstaande tabel toont dat er in Vlaanderen een grote achterstand bestaat ten aanzien van het invullen van de programmatienorm. Tabel 72: Programmatiecijfers lokale dienstencentra op 01/01/2006
Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Vlaanderen
Programma 149 99 77 125 106 556
Erkend 52 16 20 20 32 140
Schorsing 21 9 2 11 19 62
Totaal 73 25 22 31 51 202
Realisatie 49% 25% 29% 25% 48% 36%
Bron: http://www.wvc.vlaanderen.be/thuiszorg
Regionale dienstencentra Regionale dienstencentra hebben een duidelijke informatieve, educatieve en adviserende taak hebben. Zij trachten alle mogelijke vormen van materiële en immateriële hulp- en dienstverlening binnen het bereik van de gebruikers te brengen. Ze hebben met andere woorden een uitgesproken toeleidingsfunctie. Bovendien ondersteunen zij de zelforganisaties van de gebruikers, de mantelzorgers en de vrijwilligers. Regionale dienstencentra ondersteunen met andere woorden (zorg)voorzieningen die ouderen ondersteunen zo lang mogelijk zelfstandig en onafhankelijk te blijven wonen. De analyse met betrekking tot regionale dienstencentra hoort misschien niet onmiddellijk thuis in dit rapport, maar voor de volledigheid staat ze hier opgenomen. De programmatie van regionale dienstencentra wordt ook gekoppeld aan het aantal inwoners van een gemeente. De programmacijfers voor regionale dienstencentra in Vlaanderen voorziet in een maximum van één regionaal dienstencentrum per 100.000 inwoners per provincie. De minister bepaalt per provincie een aantal regio's en per regio het maximale te erkennen aantal regionale dienstencentra. Het is duidelijk dat de invulling van de regionale dienstencentra in Vlaanderen meer gevorderd is in vergelijking met de lokale dienstencentra.
97
Tabel 73: Programmatiecijfers regionale dienstencentra op 01/01/2006
Antwerpen Vlaams-Brabant Limburg Oost-Vlaanderen West-Vlaanderen Vlaanderen
Programma 16 10 8 13 11 60
Invulling 11 7 7 13 11 50
Realisatie 69% 70% 88% 100% 100% 83%
Bron: http://www.wvc.vlaanderen.be/thuiszorg
9.3
Besluit typologie woon- en zorgvoorzieningen
In dit hoofdstuk hebben we een typologie opgesteld zowel ten aanzien van de woonvormen als ten aanzien van zorgvoorzieningen. Deze typologie zullen we gebruiken om de toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen te kwantificeren. Tussen de eigen woning en het klassieke rusthuis zijn er de laatste jaren tal van nieuwe woonvormen ontstaan. De ouderen krijgen een groot aanbod aan mogelijkheden als alternatief voor hun oude dag. Zorgvoorzieningen ondersteunen de ouderen in het zo lang mogelijk thuis en zelfstandig wonen. Ten aanzien van een aantal van de woon- en zorgvoorzieningen bestaan er wettelijke programmatienormen. Deze geven aan wat de norm is ten aanzien van de uitbouw van deze voorzieningen in Vlaanderen. We moeten vaststellen dat er in Vlaanderen een grote achterstand bestaat ten aanzien van de invulling van de programmatie. De toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen wordt met andere woorden ook bepaald door een component die te wijten is aan een achterstand in realisatie ten aanzien van zorgvoorzieningen.
98
Hoofdstuk 10: Trends op de woningmarkt m.b.t. ouderen In deze paragraaf willen we de belangrijkste ontwikkelingen op het vlak van wonen van ouderen beschrijven. Deze paragraaf vormt daarom als het ware de conclusie van het tweede deel van de studie. De paragraaf vormt ook de logische overstap naar het derde deel van de studie, waarin de toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen gekwantificeerd zal worden. In bijlage worden een aantal typevoorbeelden van projecten in Vlaanderen beschreven. Ieder van deze voorbeelden brengen een aantal interessante inzichten naar boven. Op basis van deze case studies, op basis van gesprekken met bevoorrechte getuigen en op basis van bestaande literatuur kunnen we een aantal trends en ontwikkelingen onderscheiden relevant voor het wonen voor ouderen.
10.1 10.1.1
Ontwikkelingen op het vlak van wonen Wens van ouderen om zelfstandig en onafhankelijk te blijven wonen
Omdat ouderen een relatief grote zelfredzaamheid aan de dag leggen, blijven ouderen zo lang mogelijk wonen in de eigen woning en woonomgeving. Ouderen willen daarbij in de eerste plaats hun leven in eigen handen houden. Dat kan in de eigen woning, maar dan kan ook in de schaduw van bijvoorbeeld een zorgcampus74. Het beleid in Vlaanderen is er op gericht ouderen zo lang mogelijk te ondersteunen zelfstandig en onafhankelijk te laten leven. Voor ouderen voor wie dit niet meer mogelijk is, moet een aanbod voorzien worden opdat ouderen hun oude dag in optimale condities kunnen doorbrengen. 10.1.2
Diversiteit in de gewenste woonoplossingen
Wonen is en blijft vooral een individueel gegeven. Eigenlijk, hoeveel ouderen er zijn, zoveel individuele en verschillende woonwensen zijn er. Als we vaststellen dat binnen de groep ouderen de diversiteit is toegenomen, dan wil dat ook zeggen dat het aantal woonoplossingen op latere leeftijd quasi eindeloos is geworden. Wonen voor ouderen is wonen op maat. Net zoals in Europa, moeten we vaststellen dat in Vlaanderen een toegenomen interesse is ontstaan in woonformules zoals het kangoeroewonen, duplexwonen, levenslang wonen, groepswonen, enz. Ook het beleid vermeldt deze nieuwe concepten steeds vaker in de respectievelijke beleidsdocumenten. 10.1.3
Nood aan het voeren van een aanbodbeleid
Via een aanbodbeleid kunnen we ouderen op elk niveau en op elk moment een correcte woonoplossing bieden en dat in functie van veranderende behoeften of wensen. Het aanbod aan woningen voor ouderen moet ons inziens verspreid gebeuren, in zowel buitengebied, kernen van buitengebied en stedelijk gebied. Net zoals het uitbreiden van het aanbod in de sociale sector moet gebeuren, maar ook deels gerealiseerd kan worden op de private markt.
Van Overbeek, R. (2004) Ouder worden we allemaal. Trendstudies en toekomstdebatten over de vergrijzing in Nederland, Utrecht Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. 74
99
10.2 10.2.1
Ontwikkelingen op het vlak van zorg Beleidsdomeinen wonen en zorg ontmoeten elkaar steeds meer
In heel Europa moet men vaststellen dat de grenzen tussen wonen en zorg vervagen. Bij het ontwerpen van een woning voor ouderen wordt steeds meer aandacht besteed aan een mogelijke zorgbehoefte. Ook vanuit de welzijnssector wordt er steeds meer aandacht besteed aan de omgeving waarbinnen de zorg verstrekt wordt. De beleidsdomeinen wonen en zorg vinden elkaar steeds beter, ook in Vlaanderen. 10.2.2
Het klassieke rusthuis als sluitstuk in een waaier van mogelijkheden
De huidige generatie ouderen heeft niet meer dezelfde behoeften, noden en wensen in vergelijking met vorige generaties. De standaardoplossing volstaat niet meer, ze bestaat ook niet meer. De diversiteit in woonoplossingen voor op latere leeftijd is enorm toegenomen, maar het complex waar ook verzorgd kan worden blijft een oplossing voor een segment van ouderen met een grote zorgbehoefte. Voorzieningen RVT / ROB zijn al een ruime tijd in een proces van verregaande professionalisering en specialisering. Het aantal RVT en ROB bedden in voorzieningen RVT / ROB wordt gemaximaliseerd. Ouderen die nog in zekere mate zelfredzaam zijn worden opgevangen in andere woonvormen. 10.2.3
Zorg op maat
In Nederland en Scandinavië75 wordt er steeds vaker uitgegaan van kleinschaligheid van voorzieningen, vraaggestuurde zorg, openheid en toegankelijkheid van instellingen voor meerdere doelgroepen en omwonenden en een integratie van voorzieningen binnen de gewone leef- en woonomgeving. Ook in Vlaanderen willen ouderen steeds meer zorg op maat aangeboden krijgen. Zorg op maat verwijst naar het gegeven dat de zorg de oudere moet bereiken, in plaats van de oudere de zorg76. Ouderen die een zorgbehoefte hebben, moeten niet meer per definitie verhuizen naar een gespecialiseerde instelling. In de mate van het mogelijke wordt de zorg naar de mensen gebracht, in plaats van de mensen naar de zorg. 10.2.4
Nood aan extramuralisering zorgdiensten
De vraag of de behoefte van de persoon primeert steeds meer. Opdat optimale condities gecreëerd zouden worden om ouderen zo lang mogelijk zelfstandig te laten wonen, moeten de bestaande zorgdiensten verder extramuraliseren. Residentiële voorzieningen hebben een ruimere taak dan louter het opvangen van (zwaar) zorgbehoevenden. Deze voorzieningen moeten steeds vaker met hun diensten naar buiten treden. Het beleid in Vlaanderen onderschrijft trouwens deze nood aan een verregaand proces van extramuralisering77.
75
Zie onder meer Vanderhaeghen, J. (2005), De toekomst van onze ouderen en het ontwerpen van hun woningen: uitdagingen en opportuniteiten, Confederatie Bouw Brussel-Hoofdstad en Van Overbeek, R. (2004) Ouder worden we allemaal. Trendstudies en toekomstdebatten over de vergrijzing in Nederland, Utrecht Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. 76 Zie onder meer: de Klerk, M. (2004) Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen. Rapportage Ouderen 2004, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. 77 Zie onder meer Beleidsnota 2004 – 2009 met betrekking tot welzijn, volksgezondheid en gezin van de Vlaamse Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin.
100
10.2.5
Clustering van diensten
De klassieke voorzieningen RVT / ROB evolueren ook steeds meer naar het aanbieden van een totaaloplossing. Er is sprake van een branchevervaging78. Het aanbieden van een dienstencentrum, een centrum voor dagverzorging en een centrum voor kortverblijf past binnen de strategie om de oudere een totaaloplossing te bieden en op die manier in de regio uit te groeien tot de referentieinstelling voor ouderen. De organisatie van deze diensten kunnen meestal relatief eenvoudig geïntegreerd worden in de reguliere werking van voorzieningen RVT / ROB. 10.2.6
Clustering van doelgroepen
Door de nieuwe ontwikkeling vervagen de grenzen tussen de verschillende doelgroepen van het zorgbeleid79. Er treedt een verschuiving op van een beleid dat gericht is op de specifieke vraag van specifieke doelgroepen naar een meer algemeen beleid dat gericht is op alle doelgroepen van de samenleving. Zie ook ontwikkeling van woonzorgzone verder. Een dergelijk beleid blijft echter ook maximale kansen bieden op de integratie van groepen met een specifieke woon- en zorgbehoefte.
10.3 10.3.1
Ontwikkelingen in de maatschappij Diversiteit op het niveau van de projecten en binnen elk project
Via het streven naar diversiteit op het niveau van de projecten wordt het aanbod aan woonvormen voor op latere leeftijd vergroot en verruimd. Via het streven naar diversiteit binnen elk project, wordt vermeden dat ouderen te vaak een standaardoplossing wordt aangeboden. Ouderen willen diversiteit in de woonoplossingen op latere leeftijd. Deze diversiteit komt bijvoorbeeld terug in de bezochte voorbeeldprojecten in Vlaanderen. We denken hierbij bijvoorbeeld aan het project van de Kleine Kasteeltjes in Brecht en aan ’t Roetje in Wuustwezel. Voorzieningen hebben natuurlijk wel een bepaalde minimum schaalgrootte nodig vanuit organisatorische overwegingen en om financieel rendabel te zijn. 10.3.2
Geintegreerd in de maatschappij, maar mogelijkheid om zich terug te plooien
Ouderen hebben niet alleen contact met leeftijdsgenoten, maar ook met mensen uit andere generaties. Ouderen willen daarom het liefst in een gemengde woonomgeving wonen: een omgeving waar gespeeld, gewerkt, ontspannen, geleefd wordt. De woonomgeving moet echter ook voldoende rust kunnen bieden en het moet een garantie zijn dat het contact met de leeftijdsgenoten niet verloren wordt. De combinatie van deze twee factoren betekent met andere woorden dat ouderen in zowel een gescheiden als een gemende woonomgeving willen wonen. Daarom wordt steeds meer geëvolueerd naar kleinere clusters binnen een gemengde woonomgeving waar er ruimte is om samen te leven maar waar evenzeer cruciale garanties aanwezig zijn voor een veilige en comfortabele privacy.
78
Zie onder meer Vanholder, M. (2006) De woonzorgwijk d’Oude Molen in Heist-op-den-Berg: op weg naar een betere integratie van wonen en zorg, toespraak afgevaardigd bestuurder ouderenzorg. 79 Winters, S. (2003), Muren afbreken: Een verkenning van de mogelijkheden en knelpunten van
‘woonzorgzones’ in Vlaanderen vanuit het demonstratieproject ‘Woonzorgzone d’Oude Molen’ in Heist-opden-Berg, HIVA, Leuven.
101
10.3.3
Toegenomen aandacht voor kwaliteit woonomgeving
Voor ouderen is de directe woonomgeving van de woning – meer nog dan voor andere leeftijdsgroepen – belangrijk. Naar de toekomst zal er meer aandacht besteed moeten worden aan de fysieke en mentale toegankelijkheid van de leefomgeving. Er moeten meer rustpunten komen, trottoirs moeten breder zijn, er is nood aan een goede verlichting, winkels moeten toegankelijker worden, er moet rekening gehouden worden met een lager tempo en banken, winkels, haltes en gezondheidsvoorzieningen moeten op loopafstand bereikbaar zijn. Voor ouderen wordt vaak een grens van 400 meter80 gebruikt, dat wil zeggen dat binnen een straal van 400 meter van de woning alle basisvoorzieningen bereikbaar zouden moeten zijn.
10.4
Streven naar het uitbouwen van een woonzorgzone
In Nederland wordt al langer geëxperimenteerd met het opzetten van een levensloopbestendige leefomgeving. De Stichting Architecten Onderzoek Gebouwen Gezondheidszorg (STAGG) heeft een scenario uitgewerkt hoe een dergelijke woonomgeving eruit zou moeten zien in de vorm van woonzorgzones81. In een woonzorgzone wonen kwetsbare groepen ‘verdund’ in cirkelgebieden rond centrale dienstencentra. Voor een deel wonen deze groepen in kleine clusters, voor een deel verspreid in losse zorgwoningen. In het STAGG model82 worden er drie typen functies onderscheiden: dienstverlening, zorg, en wonen. Daarbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen haalfuncties (zaken waarvoor de klant zijn huis verlaat en elders aanklopt), brengfuncties (zaken waarvoor de aanbieder naar het huis van de klant toekomt) en interne functies (dit is het geval als de aanbieder in het gebouw zetelt waar ook de klant woont). Op andere plaatsen in Nederland gaat men uit van een spreiding binnen een wijk en niet van een concentratie83. In dat geval spreekt men van woonservicegebieden of van ‘breed wonen’. Op wijkniveau worden servicepunten ingericht voor alle inwoners waar men gebruik kan maken van allerlei voorzieningen84. Een woonzorgzone85 is een (deel van een) wijk, dorp of stad waarin optimale condities zijn gecreëerd voor wonen met zorg en welzijn, tot en met de niet-planbare 24-uurszorg. De verweving met het bestaande woonweefsel wordt steeds belangrijker. Een woonzorgzone heeft dus een centrale dienstverlening, met mogelijks een aantal intramurale woonvormen en tevens een aantal aanleunvormen, maar vooral een groot aantal clusters in de nabije omgeving die tegelijk een grotere zelfstandigheid en dienstverlening, alsook privacy en een sociaal netwerk mogelijk maken:
Van Overbeek, R. (2004) Ouder worden we allemaal. Trendstudies en toekomstdebatten over de vergrijzing in Nederland, Utrecht Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. 81 Laagland’advies (2003) Aan de slag met woonzorgzones. Instrumenten voor initiatiefnemers, in opdracht van 80
roject!mpuls voor wonen met zorg en welzijn / Kenniscentrum Wonen – Zorg, Utrecht. http://www.stagg.nl/ 83 Laagland’advies (2003) Aan de slag met woonzorgzones. Instrumenten voor initiatiefnemers, in opdracht van roject!mpuls voor wonen met zorg en welzijn / Kenniscentrum Wonen – Zorg, Utrecht. 84 Het verschil met het STAGG model zit hem in twee zaken. Het concept gaat verder dan alleen wonen, zorg en diensten. Men besteedt in het geval van ‘breed wonen’ aandacht aan de hele (sociale) infrastructuur van de wijk, waaronder dus ook een veilige leefomgeving, toezicht en betrokkenheid van de bewoners. Ten tweede streeft men ook naar een algemeen beleid. Er is geen sprake meer van specifieke voorzieningen voor doelgroepen zoals ouderen of gehandicapten, maar van voorzieningen waar alle bewoners van een wijk van kunnen profiteren. 85 Concept van de woonrzorgzone wordt onder meer beschreven in Mens en Ruimte (2005), Woonbehoefteonderzoek bij de Genkse ouderen, in opdracht van het OCMW van Genk, de stad Genk en de bouwmaatschappijen Landwaarts en Nieuw Dak. 82
102
Uitgangspunt is dat iedereen die zorg nodig heeft gewoon in woonwijken woont en dat bovenlokale centra nog slechts een beperkte functie houden voor korter durend verblijf. De woonzorgzone is in de eerste plaats een gewoon woongebied waarin de zorg beslist niet domineert. Binnen de woonzorgzone maakt een iets hoger percentage van de bevolking gebruik van de aangeboden zorg. Een zo groot mogelijk deel van deze zorgbehoevende populatie dient hetzij individueel in zelfstandige woningen te zijn gehuisvest, hetzij in kleinschalige woonvormen86. Binnen de woonzorgzones vertolken de verschillende dienstverlenende centra een taak dat zich op onderscheiden niveaus afspeelt, waarbij lokale centra, het kleinste bereik hebben en andere diensten voor een grotere actieradius functioneren. Het hoogste niveau is de grootste en belangrijkste zorgvoorziening, namelijk het ziekenhuis. Tegelijk hebben deze centra die op de hogere niveau’s werken, ook de voorzieningen van de lokale centra en werken zij dus ook op lokaal niveau. Dit is immers integraal in de logica van de gebiedsdekkende integrale woonzorgvoorzieningen begrepen.
86
In de studie naar de woonwensen van thuiswonende Genkse ouderen werd de norm voor kleinschaligheid bepald op 25 bewoners per wooncluster opgebouwd uit afzonderlijke woningen voor 4 tot 8 bewoners.
103
Hoofdstuk 11: methodologie behoefteberekening Voor we beginnen met de eigenlijke behoefteberekening (hfdstk. 12 en 13) zetten we een aantal belangrijke uitgangspunten op een rij. Deze uitgangspunten moeten in het achterhoofd gehouden worden bij de interpretatie van de onderzoeksresultaten in de volgende hoofdstukken.
11.1
Inleiding: ramingen en planologische kentallen
In deze studie wordt een raming gemaakt van de toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen. Een raming is per definitie een eenvoudige of vereenvoudigde kijk op de realiteit. De werkelijkheid is té complex om volledig met een beperkt aantal parameters beschreven te worden. Een raming vertrekt vanuit een aantal veronderstellingen en aannames en reduceert de complexiteit tot een beheersbaar en overzichtelijk geheel. Ramingen zeggen zeker iets over de toekomst. Ze begroten, meten, geven indicatie. We houden ons er hier echter aan enkele belangrijke bedenkingen te formuleren: •
•
•
• •
De betrouwbaarheid van de raming vermindert naarmate de tijdshorizon verschuift van het heden naar een verdere toekomst. In dit onderzoek werd daarom bewust gekeken naar 2020 als uiterste tijdshorizon. De betrouwbaarheid van de raming kan door de lezer geverifieerd worden omdat we de gevolgde redenering duidelijk geformuleerd en de aangenomen hypotheses neergeschreven hebben. Omdat de realiteit een complex gegeven is en het onmogelijk is met alle factoren rekening te houden, werd er gewerkt met een aantal verschillende scenario’s. Deze scenario’s zijn als het ware alternatieven voor het resultaat. Een raming moet in de mate van het mogelijk rekening houden met de verschillende opties van het beleid. Ramingen moeten op regelmatige basis en in functie van de veranderende context hernieuwd en bijgestuurd worden.
Planologische kengetallen zijn nodig ter onder- en uitbouwing van het beleid. De opgenomen kengetallen zijn geen wet, geen wetenschap, maar te begrijpen als een hulpmiddel bij een berekening op een lokale en / of regionale situatie. Ze drukken de behoefte aan woon- en (zorg)voorzieningen uit ten opzichte van het aantal inwoners of het aantal ouderen in een gebied. De planologische kengetallen moeten altijd op lokaal en / of regionaal niveau geëvalueerd en eventueel bijgesteld te worden.
11.2
Facetten en componenten van de toekomstige ruimtebehoefte
Zoals in het hoofdstuk 3 besproken, zal Vlaanderen geconfronteerd worden met een sterke vergrijzing. Deze vergrijzing heeft een belangrijk gevolg voor de ruimtevraag of ruimtebehoefte van ouderen. De toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen heeft ons inziens twee facetten: •
Vraag naar woongelegenheden: In hoofdstuk 9 van dit rapport hebben we een typologie van woonvoorzieningen opgesteld die ons nu zal toelaten de toekomstige ruimtebehoefte wat betreft de vraag naar woonvoorzieningen te kwantificeren. De vraag naar woonvoorzieningen is een gegeven dat afhankelijk is van het aantal huishoudens van ouderen. De stap om al dan niet te verhuizen is een beslissing die op het niveau van het huishouden genomen wordt.
104
•
• •
•
•
Vraag naar (zorg)voorzieningen: In hoofdstuk 9 hebben we ook een typologie opgesteld van (zorg)voorzieningen. De bijkomende vraag naar (zorg)voorzieningen is een gegeven dat gerelateerd moet worden aan het aantal ouderen. De analyse met betrekking tot de regionale dienstencentra wordt in bijlage opgenomen (cfr. hoger) Zowel wat betreft de bijkomende vraag naar woon- en (zorg)voorzieningen wordt de toekomstige ruimtebehoefte van ouderen anderzijds bepaald door drie componenten: Component achterstand in realisatie: Zoals in hoofdstuk 9 bespoken is voor de meeste (zorg)voorzieningen en woonvoorzieningen de programmatie niet volledig gerealiseerd. Er is met andere woorden een bijkomende ruimtebehoefte die het gevolg is van de achterstand in realisatie ten opzichte van de programmatie 2006. Component demografie: Door de vergrijzing zal de vraag naar (zorg)voorzieningen en aangepaste woongelegenheden toenemen. De demografische component zal in rekening gebracht worden door de actuele programmatiecijfers toe te passen op de bevolkingsprojecties. We maken daarbij het verschil tussen de vraag op basis van de programmatie 2020 en 2006. Op die manier bepalen we – los van de achterstand in realisatie – de bijkomende vraag ten gevolge van de vergrijzing. Component extramuralisering: In Vlaanderen bestaan er geen bruikbare indicatoren met betrekking tot de extramuralisering van zorgdiensten. We willen op basis van de ontwikkelingen in Nederland en Scandinavië een model opstellen dat de situatie in Vlaanderen kan beschrijven. Wij zijn ons als onderzoekers bewust van de beperkingen van een dergelijke werkwijze, maar zijn toch ook overtuigd van de bruikbaarheid ervan
11.3
Extramuralisering: opstellen van een model voor Vlaanderen
Zoals net gesteld bestaan er in Vlaanderen geen bruikbare indicatoren met betrekking tot de extramuralisering van zorgdiensten. In deze paragraaf wordt de situatie in Nederland en Scandinavië gebruikt als inspiratie voor de Vlaamse situatie. 11.3.1
STAGG scenario
De behoefte aan (zorg)voorzieningen in Nederland wordt op dit moment regionaal of zelfs lokaal bepaald, waarbij nationale toekomstscenario’s en planologische kengetallen – de zogenaamde STAGG scenario’s87 – als kader gebruikt kunnen worden88. In het STAGG scenario werd verondersteld dat de ontwikkelingen richting extramuralisering, kleinschaligheid en scheiden van wonen en zorg rond het jaar 2015 voor het grootste deel zou zijn afgerond. Het STAGG scenario is gebaseerd op de veronderstelling dat de extramuralisering die zich heeft voorgedaan tussen 1985 en 2000 zich sneller zal doorzetten tussen 2000 en 2015. Daarvoor is een vergelijking gemaakt met wat in 2000 al mogelijk bleek te zijn in Scandinavische landen. In onderstaande tabel staat ter illustratie de verwachte extramuralisering volgens het STAGG scenario. Het STAGG scenario gaat uit van de veronderstelling dat tussen 2000 en 2015 de capaciteit door extramuralisering zal verminderen met 155.000 plaatsen. Voor de verschillende zorgsectoren wordt een verschillende snelheid van extramuralisering mogelijk geacht.
87
Verblijven of wonen, zorg voor een ieder, door J.J.W. Heuvelink en J.P.J. Singelenberg, Stichting Architectuuronderzoek Gebouwen Gezondheidszorg, 2e druk, Amsterdam, 2000. 88 Voorbeelden: Toekomstscenario’s en planologische kengetallen wonen en zorg, door J.P.J. Singelenberg, Aedes-Arcares Kenniscentrum Wonen-Zorg, Utrecht, mei 2004 en Planologische Kengetallen Wonen en Zorg, door J.P.J. Singelenberg en J.J. van der Leeuw, in het kader van Innovatieprogramma Wonen en Zorg (IWZ), Utrecht, maart 2002 en Regionale analyses Wonen en Zorg, door J. Brouwer, ABF Research, Den Haag, 2003 en Nationale analyse zorg en wonen, door G. Sogelee, ABF Research, Den Haag, 2003.
105
Tabel 74: Verwachte extramuralisering in 2015 volgens STAGG scenario
Verzorgingshuizen Verpleeghuizen Internaten verstandelijk gehandicapten Gezinsvervangende tehuizen Woonvormen lichamelijk gehandicapten Psychiatrische ziekenhuizen Reguliere instellingen beschermd wonen Totaal verblijfsvoorzieningen
Capaciteit 2000 107.000 58.000 33.000 17.000 3.000 23.000 5.000 Van: 246.000
Percentage extramuraal 2015 -75% -33% -66% -90% -100% -50% -90% Naar: 91.000
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojectie
Er zijn in Nederland nadien ook alternatieve toekomstscenario’s ontwikkeld, die gemeen hebben dat ze behoudender zijn wat betreft het tempo van extramuralisering. De Rijksuniversiteit Utrecht en ABF Research hebben een scenario ontwikkeld dat uitgaat van een tempo van extramuralisering van 2,7% per jaar. Een derde scenario werd opgesteld door het College Bouw Ziekenhuisvoorzieningen en gaat uit van een tempo van extramuralisering van 3% per jaar voor wat betreft het verzorgingstehuis. 11.3.2
Evaluatie van de verschillende scenario
In Denemarken is het proces van extramuralisering opgetreden volgens een tempo van 3% per jaar. In Nederland is tussen 1985 en 2000 het proces van extramuralisering effectief vastgesteld met een gemiddeld tempo van 1% per jaar. Het is duidelijk dat de ambitieuze scenario’s zoals net beschreven bijgesteld moeten worden. De opvatting dat het huidige aanbod aan intramurale en semi-intramurale voorzieningen té groot is, heeft aan bijstand gewonnen. Een deel van de huidige bewoners zou decentraal en extramuraal in de wijk kunnen en willen wonen, met evident de handhaving van de huidige zorgintensiteit. De vraag blijft in welke mate en hoe snel dit proces van extramuralisering zal verlopen. Hoeveel ouderen die thans verblijven in een intramurale voorzienig zullen zich in de komende jaren aanbieden als kandidaat voor een kleinschalige woonvorm, eventueel met begeleiding en zorg? Of als kandidaat voor een zelfstandige woning, die slechts een aanleunrelatie onderhoudt met een zorgcentrum? Extramuralisering is geen autonome trend. Het tempo van extramuralisering wordt in belangrijke mate bepaald door de mate waarin belemmeringen worden weggenomen. Daarbij zijn beleidskeuzes op het nationaal, regionale en lokale niveau bepalend. Private actoren hebben ook een grote invloed door het al dan niet realiseren van een aanbod aan extramurale voorzieningen. De beleidskeuzes hebben onder meer betrekking op: • • • •
Beschikbaarheid bouwgronden voor extramurale bouw Cultuuromslag bij zorgaanbieders Financiering intramurale en extramurale zorg Enz.
106
11.3.3
Scenario’s voor Vlaanderen
We worden in Vlaanderen geconfronteerd met een trend naar extramuralisering. Een aantal belangrijke trends op de woningmarkt m.b.t. ouderen werden reeds in hoofdstuk 10 besproken. We verwijzen hier nogmaals naar trends zoals de clustering van diensten, het streven naar de uitbouwen van een woonzorgzone en het stijgende belang van thuiszorgdiensten. Maar in welke mate en hoe snel zal dit proces van extramuralisering in Vlaanderen verlopen? Nederland en zeker de Scandinavische landen zijn de absolute voorlopers op het vlak van nieuwe ontwikkelingen op het vlak van wonen en zorg. De onderzoekers zijn zich bewust van het feit dat zowel de woonmarkt als de zorgsector in deze landen in belangrijke mate verschillend is van de context in Vlaanderen. Toch kunnen we aan de hand van de voorbeelden, de studie van wat ook effectief gerealiseerd is in deze landen en door contacten met experten, ook voor Vlaanderen een aantal mogelijke scenario’s ontwikkelen. We benadrukken nogmaals dat de mate waarin de gedefinieerde scenario’s ook effectief gerealiseerd zullen worden, afhankelijk is van de publieke sector en in reactie ook de private sector. De scenario’s proberen voor Vlaanderen ontwikkelingen in de maatschappij, het beleid en de zorgvraag te kwantificeren. Een aantal overwegingen: • •
•
In Denemarken heeft men voorzieningen weten te extramuraliseren aan een tempo van 3% per jaar. Extramuralisatie is in Denemarken echter al sinds 1987 één van de hoekstenen van het beleid. In Nederland is de afgelopen 15 jaar het aanbod aan voorzieningen geextramuraliseerd aan een tempo van 1% per jaar. De uitgangspunten van het STAGG scenario bleken té ambitieus en moeten worden bijgesteld. Naar de toekomst toe wordt verwacht dat er een versnelling zal optreden in het tempo van extramuralisatie. Verder rekenen met een tempo van 1% per jaar wordt in Nederland als te beperkend ervaren.
Overal in Europa en meer specifiek in Scandinavië en Nederland worden scenario’s ontwikkeld op basis van ervaringscijfers. Op basis van de voorbeelden en ervaringen in Nederland en Scandinavië89 hebben we voor Vlaanderen vier scenario’s gedefinieerd. Nog eens, de extramuralisatie is een proces dat sterk afhankelijk is van een aantal beleidskeuzes en de reactie van zorginstellingen en private actoren in Vlaanderen. • •
•
Scenario 0: Het eerste scenario is een soort nulscenario, waarbij geen veranderingen te noteren vallen ten aanzien van de huidige programmatienormen. Er is geen sprake van extramuralisering. Scenario 1: Een realistisch scenario waarbij het tempo van extramuralisering bepaald wordt op 1% per jaar. Dit scenario komt overeen met de ontwikkelingen zoals die zich hebben voorgedaan in Nederland tussen 1985 en 2000. Scenario 2: Een ambitieuzer scenario kan vertrekken vanuit een model van extramuralisering aan een tempo van 2% per jaar.
89
De mate waarin de scenario’s als realistisch gelden, houdt onder andere verband met het zorgprofiel in Vlaanderen en Nederland. Het is niet gemakkelijk het zorgprofiel te vergelijken, maar we kunnen een vergelijking maken op basis van enerzijds het LOVO onderzoek en anderzijds een bevraging van het Centraal Bureau voor de Statistiek (www.cbs.nl). In Vlaanderen geeft 15% van de ouderen tussen 65 en 90 jaar aan in een zeer goede gezondheid te zijn, 43% in een goede gezondheid en 43% in een minder dan goede gezondheid (som van de categorieën ‘het gaat wel’, ‘slecht’ en ‘zeer slecht’). In Nederland liggen deze verhoudingen als volgt: 9,6 van de 65-plussers evalueert de eigen gezondheid als zeer goed, 47,2% als goed en 43% als minder dan goed. De gezondheidsbeleving is een subjectieve indicator, maar in diverse onderzoeken (onder meer Kempen & Ormel, 1996; Benyamini & Idler, 1999 en Idler & Benyamini, 1999) werden duidelijke verbanden vastgesteld tussen de gezondheidstoestand op basis van ‘objectieve’ gezondheidsmaten en de subjectieve inschatting van de gezondheid.
107
•
Scenario 3: Naar analogie met Denemarken zal het aanbod aan intramurale 24-uurs zorg in Vlaanderen met ongeveer 3% per jaar verminderen.
Scenario 1 en 2 worden door de onderzoekers op basis van overleg en gesprekken met (binnen- en buitenlandse) experten en actoren in Vlaanderen in de nabije toekomst als realistisch en geloofwaardig geacht. De mate waarin de scenario’s gerealiseerd kunnen worden, is afhankelijk van beleidskeuzes maar (in mindere) mate ook van de reactie van de private sector. De mate waarin de scenario’s realistisch zijn, houdt evident onder andere ook verband met het profiel van de huidige bewoners van de RVT / ROB voorzieningen in Vlaanderen. De verschillende scenario’s vormen daarom als het ware een vork waarbinnen de ontwikkelingen in Vlaanderen zich zullen voordoen. Scenario 0 is daarbij het absolute minimum en scenario 3 het absolute maximum. Welk scenario uiteindelijk de realiteit zal beschrijven is evident ook afhankelijk van de lokale context. 11.3.4
Verwerking van de scenario’s
Elk van de gedefinieerde scenario’s houdt rekening met een verschillend tempo van extramuralisering. Elk van de gedefinieerde scenario’s is trouwens ook opgebouwd uit een aantal componenten. In onderstaande paragraaf willen we zowel voor de woongelegenheden als voor de (zorg)voorzieningen de scenario’s voor een goed begrip eenvoudig opbouwen. Het lijkt ons echter ook belangrijk nogmaals een aantal opmerkingen te herhalen. Door de programmatienormen als uitgangspunt te nemen, wordt expliciet gekozen voor een aanbodgerichte benadering. Een dergelijke benadering komt ons inziens niet noodzakelijk tegemoet aan de veranderende vraag omdat ze vertrekt vanuit de gekende concepten en onvoldoende rekening houdt met nieuwe concepten wat betreft wonen en zorg. Dit is zeker het geval wat betreft dienstencentra. In het huidige beleid vervullen deze dienstencentra een eerder beperkte rol, terwijl ze in nieuwe concepten een meer centrale rol zouden moeten spelen. Bij de interpretatie van de bijkomende behoefte aan dienstencentra moet de lezer dus duidelijk onthouden dat de vraag naar dergelijke voorzieningen hoger zal liggen dan berekend in dit rapport. Hetzelfde geldt voor de inschatting van de bijkomende oppervlaktebehoefte. Deze gaat uit van de huidige subsidieerbare oppervlakte.
Woongelegenheden Door de extramuralisering van intramurale voorzieningen zal de vraag naar plaatsen in voorzieningen RVT / ROB in Vlaanderen verminderen en dat met een tempo afhankelijk van het scenario. De component extramuralisering wordt dan wat betreft voorzieningen RVT / ROB ook in vermindering gebracht. Scenario 0: achterstand realisatie + component demografie Scenario 1: achterstand realisatie + component demografie - component extramuralisering Scenario 2: achterstand realisatie + component demografie - component extramuralisering Scenario 3: achterstand realisatie + component demografie - component extramuralisering Dit betekent ook dat de vraag naar andere woonvormen in Vlaanderen zal toenemen. De plaatsen die ‘verloren’ gaan in intramurale voorzieningen, zullen als het ware moeten worden gecompenseerd door andere woonvormen (serviceflats, aanleunwoningen, appartementen, enz.). Het equivalent van het aantal plaatsen die ‘verloren’ gaan in intramurale voorzieningen, moet dus extramuraal moeten worden gerealiseerd. De component extramuralisering wordt dan wat andere woonvoorzieningen ook in surplus gebracht.
108
Scenario 0: achterstand realisatie + component demografie Scenario 1: achterstand realisatie + component demografie + component extramuralisering Scenario 2: achterstand realisatie + component demografie + component extramuralisering Scenario 3: achterstand realisatie + component demografie + component extramuralisering
(Zorg)voorzieningen Door de extramuralisering van intramurale voorzieningen zal de vraag ook de vraag naar (zorg)voorzieningen in Vlaanderen groter worden. Deze verschillende voorzieningen zijn ons inziens sterk complementair en samen bieden ze een pakket dat ouderen kan helpen langer zelfstandig te blijven wonen. De vraag naar dergelijke (zorg)voorzieningen zal dan ook groeien en dat met een tempo afhankelijk van het scenario. De component extramuralisering wordt dan wat betreft (zorg)voorzieningen ook in vermeerdering gebracht. Scenario 0: achterstand realisatie + component demografie Scenario 1: achterstand realisatie + component demografie + component extramuralisering Scenario 2: achterstand realisatie + component demografie + component extramuralisering Scenario 3: achterstand realisatie+ component demografie + component extramuralisering
Tempo van extramuraliseren De scenario’s zoals net gedefinieerd refereren aan een tempo van extramuralisering: 1%; 2% of 3% per jaar. Een tempo van 1% per jaar komt niet overeen met 15% op 15 jaar, maar wel met in totaal 13,1% over de hele periode. We extramuraliseren immers steeds 1% van een steeds kleiner wordend aanbod. In onderstaande tabel worden ter illustratie de percentages opgenomen die gebruikt zullen worden om de component extramuralisering te bepalen. Tabel 75: Extramuralisering: berekening van de toe te passen percentages Projectiejaar T+0 T+1 T+2 T+3 T+4 T+5 T+6 T+7 T+8 T+9 T+10 T+11 T+12 T+13 T+14
Jaar 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
Scenario 1(1%) Aanbod: 100% 1,0% 2,0% 3,0% 3,9% 4,9% 5,9% 6,8% 7,7% 8,6% 9,6% 10,5% 11,4% 12,2% 13,1%
Scenario 2 (2%) Aanbod: 100% 2,0% 4,0% 5,9% 7,9% 9,8% 11,7% 13,6% 15,5% 17,3% 19,1% 20,9% 22,7% 24,5% 26,3%
Scenario 3 (3%) Aanbod: 100% 3,0% 6,0% 8,9% 11,8% 14,7% 17,6% 20,4% 23,2% 25,9% 28,7% 31,4% 34,1% 36,7% 39,4%
Bron: Eigen berekening
109
Hoofdstuk 12: Berekening bijkomende ruimtebehoefte (zorg)voorzieningen We bespreken achtereenvolgens de bijkomende vraag naar dagverzorgingscentra, centra voor kortverblijf en lokale dienstencentra. Ten aanzien van regionale dienstencentra bestaat er ook een wettelijke programmatie, maar voor de berekeningen met betrekking tot de regionale dienstencentra wordt verwezen naar de bijlagen. We hernemen kort de gebruikte methodologie met betrekking tot de bijkomende (zorg)voorzieningen: •
•
•
Component achterstand in realisatie: Een eerste stap in de berekening van de bijkomende behoefte aan (zorg)voorzieningen in Vlaanderen is te vertrekken van de achterstand in de realisatie anno 2006 ten opzichte van de programmatienorm voor 2006. Het programma geeft aan wat de norm is voor de uitbouw van voorzieningen in Vlaanderen. Component demografie: Een tweede stap in de berekening van de bijkomende behoefte aan (zorg)voorzieningen in Vlaanderen is te vertrekken van de programmatiecijfers ten aanzien van (zorg)voorzieningen en deze toe te passen op de bevolkingsprojecties. De demografische component refereert dus aan de programmatienorm en de geactualiseerde bevolkingsprognoses zoals die werden besproken in hoofdstuk 3. De component demografie houdt – los van een eventuele achterstand in realisatie – rekening met de bijkomende vraag naar woon- en zorgvoorzieningen door de vergrijzing. Component extramuralisering: In de veronderstelling dat een deel van de ouderen decentraal en extramuraal wil wonen, met een zelfde garantie op het aanbod van diensten en voorzieningen, dan mag men verwachten dat de vraag naar (zorg)voorzieningen in Vlaanderen zal toenemen. We gebruiken de gedefinieerde scenario’s om de bijkomende behoefte aan (zorg)voorzieningen te berekenen. Er is in Vlaanderen naar wij weten geen cijfermateriaal voor handen met betrekking tot het zorgprofiel van de ouderen die door de extramuralisering extern zouden kunnen worden opgevangen.
12.1
Bijkomende vraag dagverzorgingscentra
12.1.1
Component achterstand in realisatie
In de onderstaande tabel wordt de realisatie van de wettelijke programmatie met betrekking tot dagverzorgingscentra weergegeven per provincie. In Vlaanderen is op 1 januari 2006 81% van de programmatie van dagverzorgingscentra gerealiseerd. Door het verschil te berekenen tussen het actuele aanbod aan dagverzorgingscentra en de (wettelijke) programmatiecijfers, kunnen we de component achterstand in realisatie bepalen. Tabel 76: Dagverzorgingscentra: actueel aanbod en programmatie, 2006 (plaatsen)
Programmatie Actueel aanbod Component achterstand in de realisatie
ANT 686 500
LIM 296 236
OVL 568 469
VLB 420 274
WVL 514 538
VL 2.484 2.017
+186
+146
+60
+99
-24
+467
Bron: http://www.wvc.vlaanderen.be/thuiszorg - eigen berekening
110
12.1.2
Component demografie
We kunnen de wettelijke programmatienorm ook toepassen op de SVR-2005-bevolkingsprognoses. Onderstaande tabel geeft de toekomstige programmatie ten aanzien van dagverzorgingscentra in Vlaanderen. Tabel 77: Dagverzorgingscentra: programmatie 2006 – 2020 (plaatsen) ANT 686 698 766 815 877
2006 2007 2012 2017 2020
LIM 296 304 348 388 426
OVL 568 581 640 679 727
VLB 420 424 467 496 534
WVL 514 522 578 613 653
VL 2.484 2.530 2.799 2.990 3.217
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Door het verschil te maken tussen de programmatie voor 2020 (gebaseerd op de bevolkingsprojecties voor 2025) en de programmatie voor 2006, kunnen we de component demografie berekenen van de bijkomende vraag aan dagverzorgingscentra in Vlaanderen. Tabel 78: Dagverzorgingscentra: bijkomende vraag o.b.v. component demografie (plaatsen) ANT +12 +80 +129 +191
2007 2012 2017 2020
LIM +8 +52 +92 +130
OVL +13 +72 +111 +159
VL BR +4 +47 +76 +114
WVL +8 +64 +99 +139
VL +46 +315 +506 +733
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
12.1.3
Component extramuralisatie
In onderstaande tabellen wordt per provincie en voor de drie gedefinieerde scenario’s de component extramuralisatie berekend. We herinneren de lezer er aan dat de extramuralisering in surplus wordt gebracht. Ter illustratie berekenen we als voorbeeld de verschillende scenario’s en dat voor 2007 en 2012 en dat voor Vlaanderen. De percentages die in deze berekening gebruikt worden, staan opgenomen in tabel 75. 2007, scenario 1: 2.530 x 1,0% = + 25,3 of + 25 afgerond 2007, scenario 2: 2.530 x 2,0% = + 50,6 of + 51 afgerond 2007, scenario 3: 2.530 x 3,0% = + 75,9 of + 76 afgerond 2012, scenario 1: 2.799 x 5,9% = + 165,1 of + 165 afgerond 2012, scenario 2: 2.799 x 11,4% = + 319,1 of + 319 afgerond 2012, scenario 3: 2.799 x 16,7% = + 467,4 of + 467 afgerond
111
Tabel 79: Dagverzorgingscentra: bijkomende vraag o.b.v. component extramuralisering (plaatsen)
2007 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+7 +14 +21
+3 +6 +9
+6 +12 +17
+4 +8 +13
+5 +10 +16
+25 +51 +76
+45 +87 +128
+21 +40 +58
+38 +73 +107
+28 +53 +78
+34 +66 +97
+165 +319 +467
+86 +162 +232
+41 +77 +111
+71 +135 +194
+52 +99 +141
+64 +122 +175
+314 +595 +852
+115 +216 +304
+56 +105 +148
+95 +179 +252
+70 +131 +185
+86 +161 +227
+421 +791 +1.116
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
112
12.1.4
Conclusie dagverzorgingscentra
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bijkomende vraag aan dagverzorgingscentra in Vlaanderen op basis van de verschillende gedefinieerde scenario’s. Tabel 80: Dagverzorgingscentra: totale bijkomende vraag90 t.o.v. 2006 o.b.v. verschillende scenario’s (plaatsen)
2007 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2012 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2017 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2020 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+198 +205 +212 +219
+154 +157 +160 +163
+73 +79 +85 +90
+103 +107 +111 +116
-16 -11 -6 +0
+513 +538 +564 +589
+266 +311 +353 +394
+198 +219 +238 +256
+132 +170 +205 +239
+146 +174 +199 +224
+40 +74 +106 +137
+782 +947 +1.101 +1.249
+315 +401 +477 +547
+238 +279 +315 +349
+171 +242 +306 +365
+175 +227 +274 +316
+75 +139 +197 +250
+973 +1.287 +1.568 +1.825
+377 +492 +593 +681
+276 +332 +381 +424
+219 +314 +398 +471
+213 +283 +344 +398
+115 +201 +276 +342
+1.200 +1.621 +1.991 +2.316
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
12.2 12.2.1
Bijkomende vraag centra voor kortverblijf Component achterstand in realisatie
In onderstaande tabel wordt de realisatie van de programmatie met betrekking tot centra voor kortverblijf weergegeven per provincie. In Vlaanderen is op 1 januari 2006 71% van de programmatie van centra voor kortverblijf gerealiseerd. De achterstand wat betreft de invulling van de programmatie van centra voor kortverblijf is dus nog net iets groter in vergelijking met de invulling van de programmatie voor dagverzorgingscentra. Door het verschil te berekenen tussen het actuele aanbod aan centra voor kortverblijf en de (wettelijke) programmatiecijfers, kunnen we de component achterstand in realisatie bepalen.
90
De totale bijkomende vraag ten opzichte van 2006 wordt bepaald door drie componenten: component achterstand in realisatie, component demografie en component extramuralisering Wat betreft scenario 0, herinneren we er aan dat hier de component extramuralisering achterwege blijft.
113
Tabel 81: Centra voor kortverblijf: actueel aanbod en programmatie in Vlaanderen, 2006 (plaatsen)
Programmatie Actueel aanbod Achterstand realisatie
ANT 686 451 +235
LIM 296 144 +152
OVL 568 435 +133
VLB 420 279 +141
WVL 514 459 +55
VL 2.484 1.768 +716
Bron: http://www.wvc.vlaanderen.be/ouderenzorg/programma
12.2.2
Component demografie
Ook nu blijkt dat – als we rekening houden met de demografische evoluties in Vlaanderen - het te verwachten valt dat de vraag naar centra voor kortverblijf in Vlaanderen de komende jaren zal toenemen. Tabel 82: Centra voor kortverblijf: programmatie 2006-2020 (plaatsen) ANT 686 698 766 815 877
2006 2007 2012 2017 2020
LIM 296 304 348 388 426
OVL 568 581 640 679 727
VL BR 420 424 467 496 534
WVL 514 522 578 613 653
VL 2.484 2.530 2.799 2.990 3.217
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Door het verschil te maken tussen de programmatie voor 2020 (gebaseerd op de bevolkingsprojecties voor 2025) en de realisatiegraad anno 2006, kunnen we de component demografie berekenen. Tabel 83: Centra voor kortverblijf: bijkomende vraag o.b.v. component demografie (plaatsen) ANT +12 +80 +129 +191
2007 2012 2017 2022
LIM +8 +52 +92 +130
OVL +13 +72 +111 +159
VL BR +4 +47 +76 +114
WVL +8 +64 +99 +139
VL +46 +315 +506 +733
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
12.2.3
Component extramuralisering
In onderstaande tabel wordt per provincie en voor de drie gedefinieerde scenario’s de bijkomende behoefte aan centra voor kortverblijf berekend ten opzichte van de programmatienorm en dat voor verschillende jaren. Onderstaande tabel geeft de component extramuralisering.
114
Tabel 84: Bijkomende behoefte centra voor kortverblijf 2020 volgens verschillende scenario (plaatsen)
2007 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+7 +14 +21
+3 +6 +9
+6 +12 +17
+4 +8 +13
+5 +10 +16
+25 +51 +76
+45 +87 +128
+21 +40 +58
+38 +73 +107
+28 +53 +78
+34 +66 +97
+165 +319 +467
+86 +162 +232
+41 +77 +111
+71 +135 +194
+52 +99 +141
+64 +122 +175
+314 +595 +852
+115 +216 +304
+56 +105 +148
+95 +179 +252
+70 +131 +185
+86 +161 +227
+421 +791 +1.116
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
115
12.2.4
Conclusie centra voor kortverblijf
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bijkomende vraag aan centra voor kortverblijf in Vlaanderen op basis van de verschillende gedefinieerde scenario’s. Tabel 85: Centra voor kortverblijf: totale bijkomende vraag91 o.b.v. verschillende scenario’s (plaatsen)
2007 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2012 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2017 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2020 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+247 +254 +261 +268
+160 +163 +166 +169
+146 +152 +158 +163
+145 +149 +153 +158
+63 +68 +73 +79
+762 +787 +813 +838
+315 +360 +402 +443
+204 +225 +244 +262
+205 +243 +278 +312
+188 +216 +241 +266
+119 +153 +185 +216
+1.031 +1.196 +1.350 +1.498
+364 +450 +526 +596
+244 +285 +321 +355
+244 +315 +379 +438
+217 +269 +316 +358
+154 +218 +276 +329
+1.222 +1.536 +1.817 +2.074
+426 +541 +642 +730
+282 +338 +387 +430
+292 +387 +471 +544
+255 +325 +386 +440
+194 +280 +355 +421
+1.449 +1.870 +2.240 +2.565
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
12.3
Bijkomende vraag lokale dienstencentra
12.3.1
Component achterstand in realisatie
In onderstaande tabel wordt de realisatie van de programmatie met betrekking tot lokale dienstencentra weergegeven per provincie. In Vlaanderen was op 1 januari 2006 amper 36% van de programmatie ten aanzien van lokale dienstencentra ingevuld. Daarmee loopt de invulling van het programma met betrekking tot de lokale dienstencentra van alle (zorg)voorzieningen het meest achterop. Door het verschil te berekenen tussen het actuele aanbod aan lokale dienstencentra en de (wettelijke) programmatiecijfers, kunnen we de component achterstand in realisatie bepalen.
91
De totale bijkomende vraag ten opzichte van 2006 wordt bepaald door drie componenten: component achterstand in realisatie, component demografie en component extramuralisering Wat betreft scenario 0, herinneren we er aan dat hier de component extramuralisering achterwege blijft.
116
Tabel 86: Programmatiecijfers lokale dienstencentra op 01/01/2006 (centra)
Programmatie Actueel aanbod Achterstand realisatie
ANT 149 73 +76
LIM 77 22 +55
OVL 125 31 +94
VLB 99 25 +74
WVL 106 51 +55
VL 556 202 +354
Bron: http://www.wvc.vlaanderen.be/ouderenzorg/programma
12.3.2
Component demografie
Wanneer we rekening houden met de demografische evoluties in Vlaanderen, dan blijkt ook nu weer dat de vraag naar lokale dienstencentra in Vlaanderen de komende jaren beperkt zal toenemen. Ondanks de vergrijzing in Vlaanderen moeten we vaststellen dat het aanbod aan lokale dienstencentra op basis van de component demografie amper zal toenemen. Dit is het gevolg van het feit dat de programmatienorm rekening houdt met het bewonersaantal en niet met het aantal ouderen in een gemeenten, provincie of regio. In de nieuwe concepten van wonen en zorg (bv. woonzorgzone) is het dienstencentrum echter de spil. We moeten dus verwachten dat de bijkomende behoefte aan lokale dienstencentra veel hoger zal liggen dan we op basis van de wettelijke programmatienorm kunnen berekenen. De berekeningen met betrekking tot de lokale dienstencentra moeten dus met de nodige omzichtigheid geïnterpreteerd worden en gelden enkel als een absoluut minimale schatting. Een beleid dat extramuralisering beoogd, zal een aanbod moeten creëren dat veel hoger ligt dan de wettelijke programmatie. Het zou in ieder geval beter zijn de programmatienormen af te stemmen op het aantal ouderen in plaats van het aantal inwoners. Tabel 87: Programmatie lokale dienstencentra per provincie (centra) ANT 149 149 149 150 150
2006 2007 2012 2017 2020
LIM 77 77 77 79 79
OVL 125 125 125 126 126
VL BR 99 99 99 101 103
WVL 106 106 106 106 105
VL 556 556 556 562 563
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Door het verschil te maken tussen de programmatie voor 2020 (gebaseerd op de bevolkingsprojecties voor 2025) en de realisatiegraad anno 2006, kunnen we de component demografie berekenen. Tabel 88: Lokale dienstencentra: bijkomende vraag o.b.v. component demografie (centra) ANT +0 +0 +1 +1
2007 2012 2017 2022
LIM +0 +0 +2 +2
OVL +0 +0 +1 +1
VL BR +0 +0 +2 +4
WVL +0 +0 +0 -1
VL +0 +0 +6 +7
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
12.3.3
Component extramuralisering
In onderstaande tabel wordt per provincie en voor de drie gedefinieerde scenario’s de bijkomende behoefte aan lokale dienstencentra berekend ten opzichte van de programmatienorm en dat voor verschillende jaren. Onderstaande tabel geeft de component extramuralisering.
117
Tabel 89: Lokale dienstencentra: bijkomende vraag o.b.v. component extramuralisering (centra)
2007 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+1 +3 +4
+1 +2 +2
+1 +3 +4
+1 +2 +3
+1 +2 +3
+6 +11 +17
+9 +17 +25
+5 +9 +13
+7 +14 +21
+6 +11 +17
+6 +12 +18
+33 +63 +93
+16 +30 +43
+8 +16 +23
+13 +25 +36
+11 +20 +29
+11 +21 +30
+59 +112 +160
+20 +37 +52
+10 +19 +27
+17 +31 +44
+13 +25 +36
+14 +26 +36
+74 +138 +195
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
12.3.4
Conclusie lokale dienstencentra
Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bijkomende vraag aan lokale dienstencentra in Vlaanderen op basis van de verschillende gedefinieerde scenario’s. Zoals net geargumenteerd zal de behoefte aan lokale dienstencentra in werkelijkheid veel hoger liggen dan we op basis van de wettelijke programmatienormen kunnen inschatten. Enige omzichtigheid met betrekking tot de interpretatie van de onderstaande tabel is met andere woorden nodig.
118
Tabel 90: Lokale dienstencentra: totale bijkomende vraag92 t.o.v. 2006 o.b.v. verschillende scenario’s (centra)
2007 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2012 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2017 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2020 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+76 +77 +79 +80
+55 +56 +57 +57
+94 +95 +97 +98
+74 +75 +76 +77
+55 +56 +57 +58
+354 +360 +365 +371
+76 +85 +93 +101
+55 +60 +64 +68
+94 +101 +108 +115
+74 +80 +85 +91
+55 +61 +67 +73
+354 +387 +417 +447
+77 +93 +107 +120
+57 +65 +73 +80
+95 +108 +120 +131
+76 +87 +96 +105
+55 +66 +76 +85
+360 +419 +472 +520
+77 +97 +114 +129
+57 +67 +76 +84
+95 +112 +126 +139
+78 +91 +103 +114
+54 +68 +80 +90
+361 +435 +499 +556
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
92
De totale bijkomende vraag ten opzichte van 2006 wordt bepaald door drie componenten: component achterstand in realisatie, component demografie en component extramuralisering Wat betreft scenario 0, herinneren we er aan dat hier de component extramuralisering achterwege blijft.
119
12.4
Bijkomende ruimtebehoefte (zorg)voorzieningen
Er bestaan een aantal normen met betrekking tot maximale subsidieerbare oppervlakte voor een aantal (zorg)voorzieningen. In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de bijkomende ruimtebehoefte wat betreft de verschillende (zorg)voorzieningen. • • •
De maximale subsidieerbare oppervlakte voor een dagverzorgingscentrum bedraagt 20 m² per verblijfseenheid. De maximale subsidieerbare oppervlakte voor een centrum voor kortverblijf bedraagt 65 m² per verblijfseenheid. Voor lokale dienstencentra bedraagt de subsidiale oppervlakte maximaal 600 m² per dienstencentrum voor de aanvaarde noodzakelijke oppervlakte voor de gemeenschappelijke dienstverlening.
We benadrukken dat de kwantificering van de ruimtebehoefte gebeurd is op basis van de subsidieerbare oppervlakte per (zorg)voorziening. We vertrekken met andere woorden van de wettelijke normen, hoewel de vraag misschien anders ligt. In de mate van het mogelijke is rekening gehouden met de realiteit anno 2006 en de verwachtingen naar de nabije en verdere toekomst. Enige voorzichtigheid bij de interpretatie blijft dus aangewezen.
120
12.4.1
Dagverzorgingscentra
Hieronder staat de tabel opgenomen voor dagverzorgingscentra. De maximale subsidieerbare oppervlakte voor een dagverzorgingscentrum bedraagt 20 m² per verblijfseenheid. Tabel 91: Dagverzorgingscentra: Bijkomende ruimtebehoefte in m² voor verschillende scenario’s
2007 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2012 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2017 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2020 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+3.960 +4.100 +4.240 +4.380
+3.080 +3.140 +3.200 +3.260
+1.460 +1.580 +1.700 +1.800
+2.060 +2.140 +2.220 +2.320
-320 -220 -120 +0
+10.260 +10.760 +11.280 +11.780
+5.320 +6.220 +7.060 +7.880
+3.960 +4.380 +4.760 +5.120
+2.640 +3.400 +4.100 +4.780
+2.920 +3.480 +3.980 +4.480
+800 +1.480 +2.120 +2.740
+15.640 +18.940 +22.020 +24.980
+6.300 +8.020 +9.540 +10.940
+4.760 +5.580 +6.300 +6.980
+3.420 +4.840 +6.120 +7.300
+3.500 +4.540 +5.480 +6.320
+1.500 +2.780 +3.940 +5.000
+19.460 +25.740 +31.360 +36.500
+7.540 +9.840 +11.860 +13.620
+5.520 +6.640 +7.620 +8.480
+4.380 +6.280 +7.960 +9.420
+4.260 +5.660 +6.880 +7.960
+2.300 +4.020 +5.520 +6.840
+24.000 +32.420 +39.820 +46.320
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
121
12.4.2
Centra voor kortverblijf
Hieronder staat de tabel opgenomen voor centra voor kortverblijf. De maximale subsidieerbare oppervlakte voor een centrum voor kortverblijf bedraagt 65 m² per verblijfseenheid. Tabel 92: Centra voor kortverblijf: bijkomende ruimtebehoefte in m² voor verschillende scenario’s ANT 2007 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2012 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2017 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2020 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+4.095 +4.420 +4.745 +5.135
+49.530 +51.155 +52.845 +54.470
+16.055 +16.510 +16.965 +17.420
+10.400 +9.490 +9.425 +10.595 +9.880 +9.685 +10.790 +10.270 +9.945 +10.985 +10.595 +10.270
+20.475 +23.400 +26.130 +28.795
+13.260 +14.625 +15.860 +17.030
+13.325 +15.795 +18.070 +20.280
+12.220 +7.735 +67.015 +14.040 +9.945 +77.740 +15.665 +12.025 +87.750 +17.290 +14.040 +97.370
+23.660 +29.250 +34.190 +38.740
+15.860 +18.525 +20.865 +23.075
+15.860 +20.475 +24.635 +28.470
+14.105 +17.485 +20.540 +23.270
+10.010 +14.170 +17.940 +21.385
+79.430 +99.840 +118.105 +134.810
+27.690 +35.165 +41.730 +47.450
+18.330 +21.970 +25.155 +27.950
+18.980 +25.155 +30.615 +35.360
+16.575 +21.125 +25.090 +28.600
+12.610 +18.200 +23.075 +27.365
+94.185 +121.550 +145.600 +166.725
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
122
12.4.3
Lokale dienstencentra
Hieronder staat de tabel opgenomen voor lokale dienstencentra. Voor lokale dienstencentra bedraagt de subsidiale oppervlakte maximaal 600 m² per dienstencentrum voor de aanvaarde noodzakelijke oppervlakte voor de gemeenschappelijke dienstverlening. Tabel 93: Lokale dienstencentra: Bijkomende ruimtebehoefte in m² voor verschillende scenario’s
2007 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2012 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2017 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2020 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+45.600 +46.200 +47.400 +48.000
+33.000 +33.600 +34.200 +34.200
+56.400 +57.000 +58.200 +58.800
+44.400 +45.000 +45.600 +46.200
+33.000 +33.600 +34.200 +34.800
+212.400 +216.000 +219.000 +222.600
+45.600 +51.000 +55.800 +60.600
+33.000 +36.000 +38.400 +40.800
+56.400 +60.600 +64.800 +69.000
+44.400 +48.000 +51.000 +54.600
+33.000 +36.600 +40.200 +43.800
+212.400 +232.200 +250.200 +268.200
+46.200 +55.800 +64.200 +72.000
+34.200 +39.000 +43.800 +48.000
+57.000 +64.800 +72.000 +78.600
+45.600 +52.200 +57.600 +63.000
+33.000 +39.600 +45.600 +51.000
+216.000 +251.400 +283.200 +312.000
+46.200 +58.200 +68.400 +77.400
+34.200 +40.200 +45.600 +50.400
+57.000 +67.200 +75.600 +83.400
+46.800 +54.600 +61.800 +68.400
+32.400 +40.800 +48.000 +54.000
+216.600 +261.000 +299.400 +333.600
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
123
Hoofdstuk 13: Berekening bijkomende ruimtebehoefte woonvoorzieningen Het beleid ten aanzien van ouderen heeft minstens twee sporen. Voor ouderen die niet bereid zijn te verhuizen, moet de eigen woning in de mate van het mogelijke aangepast worden aan de veranderende behoeften. Voor ouderen die bereid zijn de stap naar een meer aangepaste woning te zetten, is het belangrijk dat het aanbod van dergelijke woningen uitgebreid wordt. Het is evident dat deze tweede groep van ouderen ons in dit hoofdstuk interesseren. Ouderen hebben op latere leeftijd verschillende mogelijke woonoplossingen. Zij hebben daarbij de keuze uit: • • •
Zelfstandig Wonen Wonen in een aangepaste woonvorm Wonen in een complex waar verzorgd kan worden
In dit hoofdstuk wordt de bijkomende vraag en ruimtebehoefte wat betreft de woonvoorzieningen berekend93.
13.1 13.1.1
Bijkomende vraag collectieve voorzieningen Component achterstand in realisatie
In onderstaande tabel wordt de realisatie van de programmatie met betrekking tot voorzieningen RVT / ROB weergegeven per provincie. In Vlaanderen is op 1 januari 2006 slechts 94% van de programmatie gerealiseerd. Door het verschil te berekenen tussen het actuele aanbod aan voorzieningen RVT / ROB en de (wettelijke) programmatiecijfers, kunnen we de component achterstand in realisatie bepalen. Tabel 94: Voorzieningen RVT / ROB: actueel aanbod en programmatie, 2006 (bedden)
Programmatie Actueel aanbod Achterstand realisatie
ANT LIM OVL VLB WVL VL 21.190 8.637 17.686 12.940 16.017 76.470 20.033 7.033 17.801 11.572 15.176 71.642 +1.157 +1.604 -115 +1.368 +841 +4.828
Bron: http://www.wvc.vlaanderen.be/ouderenzorg/programma
93
We benadrukken hier dat ook rekening gehouden is met de realisatiegraad. Dit wil zeggen dat de serviceflats in onderzoek, de voorzieningen RVT / ROB in onderzoek en gepland als gerealiseerd beschouwd worden. Voor dergelijke voorzieningen is er met andere woorden geen bijkomende ruimtebehoefte nodig, hoewel ze nog niet gerealiseerd zijn.
124
13.1.2
Component demografie
Op basis van de berekening in onderstaande tabel waarin de wettelijke programmatiecijfers worden toegepast op de SVR-2005-bevolkingsprojecties, kunnen we verwachten dat tegen 2020 in Vlaanderen 103.267 bedden in een voorziening RVT / ROB nodig zullen zijn. Dit cijfer komt sterk overeen met het aantal ouderen in een collectieve voorziening in 2020 (zie hoofdstuk 4). Tabel 95: Voorzieningen RVT / ROB: programmatie in Vlaanderen, 2006 tot 2020 (bedden)
2006 2007 2012 2017 2020
ANT 21.190 21.850 24.501 26.586 28.078
LIM 8.637 9.027 10.859 12.418 13.404
OVL 17.686 18.276 20.567 22.251 23.434
VLB 12.940 13.357 14.961 16.101 16.963
WVL VL 16.017 76.470 16.539 79.048 18.673 89.562 20.278 97.633 21.388 103.267
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Door de demografische evolutie zal de vraag stijgen van 76.470 in 2006 tot 103.267 in 2020. Door de programmatie in een bepaald jaar te vergelijken met de programmatie in 2006, kunnen we de component demografie bepalen. Onderstaande tabel geeft voor de verschillende jaren het resultaat. Tabel 96: Voorzieningen RVT / ROB: component demografie (bedden)
2007 2012 2017 2020
ANT LIM OVL VL BR WVL VL +660 +390 +590 +417 +522 +2.578 +3.311 +2.222 +2.881 +2.021 +2.656 +13.092 +5.396 +3.781 +4.565 +3.161 +4.261 +21.163 +6.888 +4.767 +5.748 +4.023 +5.371 +26.797
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
125
13.1.3
Component extramuralisering
In onderstaande tabel wordt per provincie en per scenario de bijkomende behoefte aan bedden in voorzieningen RVT / ROB in Vlaanderen bepaald, rekening houdend met de component extramuralisering. Deze component wordt uitvoerig beschreven in de inleiding op dit deel van het rapport. We doen dit voor een aantal geselecteerde jaren. Tabel 97: Voorzieningen RVT / ROB: component extramuralisering (bedden)
2007 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
-219 -437 -656
-90 -181 -271
-183 -366 -548
-134 -267 -401
-165 -331 -496
-790 -1.581 -2.371
-1.446 -2.793 -4.092
-641 -1.238 -1.813
-1.213 -2.345 -3.435
-883 -1.706 -2.498
-1.102 -2.129 -3.118
-5.284 -10.210 -14.957
-2.792 -5.291 -7.577
-1.304 -2.471 -3.539
-2.336 -4.428 -6.342
-1.691 -3.204 -4.589
-2.129 -4.035 -5.779
-10.251 -19.429 -27.825
-3.678 -6.907 -9.743
-1.756 -3.297 -4.651
-3.070 -5.765 -8.132
-2.222 -4.173 -5.886
-2.802 -5.261 -7.422
-13.528 -25.404 -35.834
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
126
13.1.4
Conclusie lokale RVT / ROB voorzieningen
In onderstaande tabellen wordt een overzicht gegeven van de bijkomende behoefte wat betreft plaatsen in voorzieningen RVT / ROB. Daarbij wordt rekening gehouden met de achterstand in realisatie, demografische component en de component extramuralisering Tabel 98: Voorzieningen RVT / ROB: totale bijkomende vraag94 volgens verschillende scenario’s (bedden)
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
+1.817 +1.599 +1.380 +1.162
+1.994 +1.904 +1.813 +1.723
+475 +292 +109 -73
+1.785 +1.651 +1.518 +1.384
+1.363 +1.198 +1.032 +867
+7.406 +6.616 +5.825 +5.035
+4.468 +3.022 +1.675 +376
+3.826 +3.185 +2.588 +2.013
+2.766 +1.553 +421 -669
+3.389 +2.506 +1.683 +891
+3.497 +2.395 +1.368 +379
+17.920 +12.636 +7.710 +2.963
+6.553 +3.761 +1.262 -1.024
+5.385 +4.081 +2.914 +1.846
+4.450 +2.114 +22 -1.892
+4.529 +2.838 +1.325 -60
+5.102 +2.973 +1.067 -677
+25.991 +15.740 +6.562 -1.834
+8.045 +4.367 +1.138 -1.698
+6.371 +4.615 +3.074 +1.720
+5.633 +2.563 -132 -2.499
+5.391 +3.169 +1.218 -495
+6.212 +3.410 +951 -1.210
+31.625 +18.097 +6.221 -4.209
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
94
De totale bijkomende vraag ten opzichte van 2006 wordt bepaald door drie componenten: component achterstand in realisatie, component demografie en component extramuralisering. Wat betreft scenario 0, herinneren we er aan dat hier de component extramuralisering achterwege blijft.
127
13.2
Bijkomende vraag aangepaste woonvorm
Er bestaat een heel reeks alternatieven tussen enerzijds de eigen woning en anderzijds het klassieke rust- en verzorgingstehuis. Voorbeelden zijn serviceflats, kleine appartementen in het centrum aanleunwoningen, enz. 13.2.1
Woonvorm type serviceflats
De toekomstige vraag naar woonvormen van het type serviceflats kan worden bepaald aan de hand van de programmatienorm. We maken daarbij een onderscheid tussen de componenten achterstand in realisatie, demografie en extramuralisering. Component achterstand in realisatie In onderstaande tabel wordt de realisatie van de programmatie met betrekking tot serviceflats weergegeven per provincie. In Vlaanderen was op 1 januari 2006 amper 42% van de programmatie ook effectief ingevuld. Door het verschil te berekenen tussen het actuele aanbod aan serviceflats en de (wettelijke) programmatiecijfers, kunnen de component achterstand in realisaties bepalen. Tabel 99: Type serviceflats: actueel aanbod en programmatie, 2006 (wooneenheden)
Programmatie Actueel aanbod Achterstand realisatie
ANT LIM OVL VLB WVL VL 8.341 3.867 6.953 5.101 6.255 30.517 3.836 1.026 3.420 1.573 2.910 12.765 +4.505 +2.841 +3.533 +3.528 +3.345 +17.752
Bron: Serviceflat Invest
Component demografie De wettelijke programmatie ten aanzien van serviceflats in Vlaanderen is vastgelegd op 2% van het aantal 60 plussers in Vlaanderen. Wanneer we rekening houden met de demografische evoluties in Vlaanderen, dan blijkt ook nu weer dat de vraag naar serviceflats in Vlaanderen de komende jaren zal toenemen. Op basis van de berekening in onderstaande tabel waarin de wettelijke programmatiecijfers worden toegepast op de SVR-2005-bevolkingsprojecties, kunnen we verwachten dat tegen 2020 in Vlaanderen 39.150 wooneenheden in serviceflats nodig zullen zijn. Tabel 100: Type serviceflats: programmatie 2006 – 2020 (wooneenheden)
2007 2012 2017 2020
ANT 8.456 9.209 10.107 10.684
LIM 3.963 4.504 5.101 5.457
OVL 7.053 7.608 8.273 8.716
VLB 5.180 5.648 6.222 6.584
WVL 6.339 6.824 7.354 7.708
VL 30.992 33.792 37.057 39.150
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
128
Onderstaande tabel geeft de component demografie wat betreft de bijkomende vraag naar serviceflats per provincie. Tabel 101: Type serviceflats:component demografie (wooneenheden) ANT LIM OVL VLB WVL VL +117 +99 +103 +80 +83 +482 +869 +639 +658 +548 +568 +3.282 +1.768 +1.236 +1.323 +1.123 +1.097 +6.547 +2.345 +1.592 +1.766 +1.485 +1.451 +8.639
2007 2012 2017 2020
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Component extramuralisering In onderstaande tabel wordt per provincie en per scenario de bijkomende behoefte aan serviceflats in Vlaanderen bepaald rekening houdend met de component extramuralisering. Ouderen die door de extramuralisering niet meer terecht zullen kunnen in een RVT / ROB voorzieningen, kunnen voor een deel opgevangen worden in een serviceflat. De extramuralisering maakt dus dat de vraag naar serviceflats groter zal zijn dan enkel op basis van de achterstand in realisatie en de demografische ontwikkelingen zou kunnen ingeschat worden. Tabel 102: Type serviceflats: component extramuralisering (wooneenheden)
2007 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
+219 +437 +656
+90 +181 +271
+183 +366 +548
+134 +267 +401
+165 +331 +496
+790 +1.581 +2.371
+1.446 +2.793 +4.092
+641 +1.238 +1.813
+1.213 +2.345 +3.435
+883 +1.706 +2.498
+1.102 +2.129 +3.118
+5.284 +10.210 +14.957
+2.792 +5.291 +7.577
+1.304 +2.471 +3.539
+2.336 +4.428 +6.342
+1.691 +3.204 +4.589
+2.129 +4.035 +5.779
+10.251 +19.429 +27.825
+3.678 +6.907 +9.743
+1.756 +3.297 +4.651
+3.070 +5.765 +8.132
+2.222 +4.173 +5.886
+2.802 +5.261 +7.422
+13.528 +25.404 +35.834
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
129
Overzicht bijkomende vraag serviceflats Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bijkomende vraag en ruimtebehoefte aan woongelegenheden van het type serviceflats in Vlaanderen op basis van de verschillende gedefinieerde scenario’s. Tabel 103: Type serviceflats: bijkomende vraag95 volgens verschillende scenario’s (wooneenheden)
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
+4.622 +4.841 +5.059 +5.278
+2.940 +3.030 +3.121 +3.211
+3.636 +3.819 +4.002 +4.184
+3.608 +3.742 +3.875 +4.009
+3.428 +3.593 +3.759 +3.924
+18.234 +19.024 +19.815 +20.605
+5.374 +6.820 +8.167 +9.466
+3.480 +4.121 +4.718 +5.293
+4.191 +5.404 +6.536 +7.626
+4.076 +4.959 +5.782 +6.574
+3.913 +5.015 +6.042 +7.031
+21.034 +26.318 +31.244 +35.991
+6.273 +9.065 +11.564 +13.850
+4.077 +5.381 +6.548 +7.616
+4.856 +7.192 +9.284 +11.198
+4.651 +6.342 +7.855 +9.240
+4.442 +6.571 +8.477 +10.221
+24.299 +34.550 +43.728 +52.124
+6.850 +10.528 +13.757 +16.593
+4.433 +6.189 +7.730 +9.084
+5.299 +8.369 +11.064 +13.431
+5.013 +7.235 +9.186 +10.899
+4.796 +7.598 +10.057 +12.218
+26.391 +39.919 +51.795 +62.225
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
95
De totale bijkomende vraag ten opzichte van 2006 wordt bepaald door drie componenten: component achterstand in realisatie, component demografie en component extramuralisering. Wat betreft scenario 0, herinneren we er aan dat hier de component extramuralisering achterwege blijft.
130
13.2.2
Alternatieve woonvormen naast het type serviceflat
Naast woonvormen van het type serviceflat zijn er nog tal van andere alternatieven tussen enerzijds de eigen woning en anderzijds het klassieke rust- en verzorgingstehuis. Voorbeelden hier zijn onder andere kleine appartementen in het centrum, levenslange woningen en aanleunwoningen. De bijkomende ruimtebehoefte wordt berekend in drie stappen. Verhuisgeneigdheid van ouderen Onderstaande tabel – zie ook hoofdstuk 4 – geeft het aantal private huishoudens per Vlaamse provincie en dat voor de verschillende projectiejaren. Het aantal private huishoudens van ouderen zal toenemen van 881.114 in 2007 tot 1.097.154 in 2020. Tabel 104: Aantal private huishoudens van 60+ers per projectiejaar, per provincie
2007 2012 2017 2020
ANT 236.908 255.095 276.672 292.209
VLB 150.373 162.437 176.269 186.627
LIM 107.562 122.445 138.643 149.470
OVL 202.749 218.737 234.949 246.780
WVL 183.522 197.955 212.460 222.069
TOT 881.114 956.669 1.038.993 1.097.154
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
De verhuisgeneigdheid96 – zie hoofdstuk 8 – is de belangrijkste parameter die we kunnen gebruiken om de vraag naar een alternatieve woonvorm te kwantificeren. Onderstaande tabel geeft de verhuisgeneigdheid van ouderen uit de woning in functie van de leeftijd. Tabel 105: Verhuisgeneigdheid van ouderen uit de woning in functie van de leeftijd (in %)
Zeker verhuizen Waarschijnlijk verhuizen Misschien verhuizen Zeker niet verhuizen N (100%) =
60-69 7,8 8,6 19,2 64,3 816
70-79 6,7 3,3 10,2 79,9 705
80 jaar en ouder 4,4 2,6 10,3 82,7 341
Totaal 5,7 4,6 14,1 75,4 0,2
Bron: Woonsurvey 2005, χ² = 73,647 / df = 8 / p = 0,000
We combineren het aantal private huishoudens van 60+-ers met de verhuisgeneigdheid uit de eigen woning. Een combinatie van deze gegevens toont ons dat er in Vlaanderen in 2007 en 2020 respectievelijk 214.992 en 267.706 huishoudens zijn van ouderen die in meerdere of mindere mate geneigd zijn hun woning te verlaten. Het scenario geldt daarbij als een potentie op de woningmarkt dat van toepassing is als het aanbod aan alternatieve woonvormen voldoende groot zouden zijn.
96
In de Woonsurvey 2005 werd de vraag als volgt gefomuleerd: Als u over de mogelijkheden zou beschikken, zou u dan uit deze woning zeker verhuizen? Waarschijnlijk verhuizen? Misschien verhuizen? Zeker niet verhuizen?
131
Tabel 106: Aantal huishoudens van 60+-ers die geneigd zijn te verhuizen uit de eigen woning, per provincie en per projectiejaar
2007 2012 2017 2020
ANT 57.806 62.243 67.508 71.299
VLB 36.691 39.635 43.010 45.537
LIM 26.245 29.877 33.829 36.471
OVL 49.471 53.372 57.328 60.214
WVL 44.779 48.301 51.840 54.185
TOT 214.992 233.427 253.514 267.706
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Correctiefactor De bevraging is afgenomen op een moment dat er in Vlaanderen maar 42% van de wettelijke programmatie ten aanzien van serviceflats was gerealiseerd. Een deel van de ouderen dat aangaf te willen verhuizen had in principe al terecht moeten kunnen in een serviceflat. Uiteraard moeten we bij volgende prognoses van een realisatiegraad van 100% vertrekken. We gebruiken daarom een coëfficiënt(- 8%)97 om de actuele achterstand in realisatie ook in de toekomstige vraag naar aangepaste woonvoorzieningen in rekening te brengen. Onderstaande tabel geeft de bijkomende behoefte aan alternatieve woonvormen in Vlaanderen naast het type serviceflat. Tabel 107: Alternatieve woonvormen: bijkomende behoefte in Vlaanderen
2007 2012 2017 2020
ANT 52.937 57.001 61.822 65.294
VLB 33.601 36.297 39.387 41.702
LIM 24.035 27.361 30.980 33.399
OVL 45.304 48.877 52.500 55.142
WVL 41.007 44.233 47.474 49.621
TOT 196.884 213.767 232.162 245.158
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Er bestaat in 2007 en 2020 een vraag naar alternatieve woonvormen die gekwantificeerd zou kunnen worden op in totaal respectievelijk 196.884 en 245.158 huishoudens. We moeten drie nuanceringen maken ten aanzien van dit aantal: •
•
•
Het gaat hier om een potentie ten aanzien van andere woonvormen die ingeschat werd op basis van de verhuisgeneigdheid uit de eigen woning. Een deel van deze potentie wordt op dit moment gerealiseerd op de private woningmarkt (bijvoorbeeld appartementsbouw specifiek gericht op senioren). Deze bijkomende behoefte impliceert niet onmiddellijk een evenredige bijkomende ruimtebehoefte. De ouderen die geneigd zijn te verhuizen, wonen op dit moment in een woning die vaak groter zal zijn dan de nieuwe woning. De bijkomende behoefte manifesteert zich wel in een volledig andere woningtypologie. In dat opzicht is er dus eerder sprake van een andere woonruimte dan van een bijkomende ruimtebehoefte. In welke mate deze potentie nu door nieuwbouw of vervangingsbouw gerealiseerd zal worden, is moeilijk te berekenen. In het onderzoek naar de prognoses voor de Vlaamse Woningmarkt tot 202198 wordt een verband gelegd tussen de toename van het aantal huishoudens en de vraag naar private nieuwbouw. Er wordt gewerkt met een aantal mogelijke scenario’s. In de onderstaande tabel wordt de verhouding getoond tussen de toename van het aantal huishoudens in de totale bevolking (rechtse kolommen) enerzijds en de nood aan private
97
# niet gerealiseerde woningen volgens programmatie/# verhuisbereide huishoudens = 8 % Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid – Centrum Economische Studiën: Prognoses voor de Vlaamse Woningmarkt tot 2021.
98
132
nieuwbouw op de woningmarkt anderzijds (linkse kolommen). Wat betreft de toename van het aantal huishoudens wordt gewerkt met twee scenario’s. Wat betreft de behoefte aan private nieuwbouw volgens vier scenario’s. In het geval van een sterke gezinsverdunning bijvoorbeeld, houdt de toename van het aantal huishoudens een bijkomende vraag in aan nieuwbouw die groter (afkoeling – sterke verdunning) of kleiner (crash – zwakker verdunning) is dan de toename van het aantal huishoudens. Een vergelijking tussen de verschillende scenario’s (prognose private nieuwbouw) en de woonbehoeften voor senioren betekent evenwel niet dat er enkel en vooral nog kan of mag voor deze doelgroep gebouwd worden. Het toont vooral de noodzaak aan een evolutie van het woningpark aan. Tabel 108: Prognose van de bruto private nieuwbouw in het Vlaams Gewest tot 2021 in vier scenario’s, samengevat per planperiode afkoeling sterke verdunning 2007-2011 2012-2016 2017-2021 2007-2021
149.828 124.067 97.528 371.422
afkoeling crash crash - sterke zwakke zwakke verdunning verdunning verdunning 115.894 92.105 71.565 279.565
122.255 99.513 82.200 303.968
94.659 73.866 60.318 228.843
Toename Toename huishoudens huishoudens (sterke (zwakke verdunning) verdunning) 112.267 86.917 98.090 73.169 81.935 60.794 292.291 220.880
Bron: Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid – Centrum Economische Studiën: Prognoses voor de Vlaamse Woningmarkt tot 2021.
133
13.3
Bijkomende ruimtebehoefte voor woonvoorzieningen voor ouderen
In deze paragraaf vertalen we de bijkomende vraag naar woonvoorzieningen naar een concrete ruimtebehoefte. 13.3.1
In een collectieve voorziening
De gemiddelde subsidieerbare oppervlakte per bewoner in een voorziening RVT / ROB bedraagt sinds 2000 65m². Op basis van gesprekken met experten in Vlaanderen mogen we stellen dat deze norm een stevig uitgangspunt vormt. Onderstaande tabel geeft dus een raming van de bijkomende ruimtebehoefte voor wat betreft woongelegenheden in voorzieningen RVT / ROB. Tabel 109: Voorzieningen RVT / ROB: bijkomende vraag o.b.v. verschillende scenario’s in m²
2007 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2012 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2017 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2020 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
42.900 103.935 89.700 75.530
25.350 123.760 117.845 111.995
38.350 18.980 7.085 -4.745
27.105 107.315 98.670 89.960
33.930 77.870 67.080 56.355
167.570 430.040 378.625 327.275
290.420 196.430 108.875 24.440
248.690 207.025 168.220 130.845
179.790 100.945 27.365 -43.485
220.285 162.890 109.395 57.915
227.305 1.164.800 155.675 821.340 88.920 501.150 24.635 192.595
425.945 244.465 82.030 -66.560
350.025 265.265 189.410 119.990
289.250 137.410 1.430 -122.980
294.385 184.470 86.125 -3.900
331.630 1.689.415 193.245 1.023.100 69.355 426.530 -44.005 -119.210
522.925 283.855 73.970 -110.370
414.115 299.975 199.810 111.800
366.145 166.595 -8.580 -162.435
350.415 205.985 79.170 -32.175
403.780 2.055.625 221.650 1.176.305 61.815 404.365 -78.650 -273.585
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
134
13.3.2 In een aangepaste woonvorm We bespreken de bijkomende ruimtebehoefte aan aangepaste woningen, zowel serviceflats als andere woonvormen op basis van de bovenstaande berekening.
Type Serviceflats De wettelijke norm m.b.t. de oppervlakte van een serviceflat geldt als een absoluut minimum. We gebruiken ze hier niet, omdat de meeste serviceflats in Vlaanderen ruimer gebouwd worden. In de BEVAK serviceflats wordt de oppervlakte van de flat (living en slaapkamer) bepaald op 54 m² plus een extra 2 m² per flat wat betreft ontmoetingsruimte. Toch moeten we ook hier stellen dat dit een eerder minimale schatting is. Woningen van het type serviceflat worden doorgaans groter gebouwd. Tabel 110: Type serviceflats: bijkomende vraag99 volgens verschillende scenario’s (wooneenheden)
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
+258.832 +271.096 +283.304 +295.568
+164.640 +169.680 +174.776 +179.816
+203.616 +213.864 +224.112 +234.304
+202.048 +209.552 +217.000 +224.504
+191.968 +201.208 +210.504 +219.744
+1.021.104 +1.065.344 +1.109.640 +1.153.880
+300.944 +381.920 +457.352 +530.096
+194.880 +230.776 +264.208 +296.408
+234.696 +302.624 +366.016 +427.056
+228.256 +277.704 +323.792 +368.144
+219.128 +280.840 +338.352 +393.736
+1.177.904 +1.473.808 +1.749.664 +2.015.496
+351.288 +507.640 +647.584 +775.600
+228.312 +301.336 +366.688 +426.496
+271.936 +402.752 +519.904 +627.088
+260.456 +355.152 +439.880 +517.440
+248.752 +367.976 +474.712 +572.376
+1.360.744 +1.934.800 +2.448.768 +2.918.944
+383.600 +589.568 +770.392 +929.208
+248.248 +346.584 +432.880 +508.704
+296.744 +468.664 +619.584 +752.136
+280.728 +405.160 +514.416 +610.344
+268.576 +425.488 +563.192 +684.208
+1.477.896 +2.235.464 +2.900.520 +3.484.600
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Andere woonvormen De ruimtebehoefte voor de andere woonvormen wordt ingeschat op basis van de praktijkvoorbeelden die we bezocht hebben in Vlaanderen, op basis van de normen die in Nederland gebruikt worden en op basis van wat de bevraagde experten als realistisch inschatten. We gaan er van uit van een ruimtebehoefte van 60 m², 90 m² en 120 m² afhankelijk van de socioeconomische positie van de ouderen. De socio-economische positie wordt ingeschat op basis van de Woonsurvey. De redenering is dat de grootte van de woning gekozen wordt in functie van het beschikbare budget.
99
De totale bijkomende vraag ten opzichte van 2006 wordt bepaald door drie componenten: component achterstand in realisatie, component demografie en component extramuralisering. Wat betreft scenario 0, herinneren we er aan dat hier de component extramuralisering achterwege blijft.
135
Klasse 1: een maandelijks inkomen tot 1.249 euro > 60 m² Klasse 2: een maandelijks inkomen tussen 1.250 en 1999 euro > 90 m² Klasse 3: een inkomen dat meer is dan 2000 euro > 120 m² Tabel 111: Aangepaste woonvormen: bijkomende ruimtebehoefte in Vlaanderen (in m²)
2007 2012 2017 2020
ANT +4.352.925 +4.687.042 +5.083.508 +5.368.979
VLB +2.762.917 +2.984.607 +3.238.752 +3.429.041
LIM +1.976.309 +2.249.807 +2.547.402 +2.746.351
OVL +3.725.281 +4.019.035 +4.316.931 +4.534.253
WVL +3.371.962 +3.637.177 +3.903.672 +4.080.256
TOT +16.189.394 +17.577.592 +19.090.190 +20.158.880
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
We herhalen (zie hoger) dat de bijkomende behoefte in oppervlakte die in deze stap berekend wordt, begrepen moet worden als een potentie op de woningmarkt. Er bestaat een reële vraag. Het moet echter ook duidelijk zijn dat de behoefte zich in een volledig andere woningtypologie manifesteert als op dit moment beschikbaar op de woningmarkt. De vraag en de behoefte bestaat, betekent misschien ook de nood aan nieuw te bouwen eenheden of woongelegenheden, maar betekent in ieder geval geen bijkomende ruimtebehoefte. De behoefte aan ruimte wordt immers gecompenseerd door een aantal woningen of ruimte die vrij komt nadat ouderen hun oude woning heeft verlaten.
136
Hoofdstuk 14: Centrale en decentrale voorzieningen Bij de ontwikkeling van nieuwe concepten rond wonen met zorg in bestaande of in nieuwe woongebieden, wordt een onderscheid gemaakt tussen voorzieningen die centraal en decentraal worden georganiseerd.
14.1
Een toekomstscenario
Het toekomstscenario heeft betrekking op een gemeente of wijk van 10.000 inwoners of 1.000 ouderen. We beginnen met de planologische kengetallen per 1.000 ouderen. 14.1.1
Behoefte berekend per 1.000 ouderen
We bespreken eerst de planologische kengetallen wat betreft de woonvoorzieningen en dan die met betrekking tot de (zorg)voorzieningen.
Woonvoorzieningen In onderstaande tabel staat de behoefte aan plaatsen in een voorzieningen RVT / ROB, berekend per 1.000 ouderen per provincie. Tabel 112: Voorzieningen RVT / ROB: aantal plaatsen per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
56 55 55 54
52 51 51 50
56 56 55 54
56 55 55 54
56 56 55 55
55 55 54 54
58 55 51 48
55 52 49 46
58 55 52 49
58 54 51 48
59 55 52 49
58 54 51 48
58 52 46 41
55 49 44 39
58 52 47 42
57 51 46 41
59 53 48 42
58 52 46 41
58 50 43 38
55 48 42 36
59 51 44 38
57 49 43 37
60 52 45 39
58 50 44 38
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
137
In onderstaande tabel wordt de toekomstige behoefte aan serviceflats in Vlaanderen berekend per 1.000 ouderen per provincie. Tabel 113: Serviceflats: aantal woongelegenheden per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
22 22 23 23
23 23 24 24
22 22 23 23
22 22 23 23
22 22 23 23
22 22 23 23
22 25 28 31
23 26 29 32
22 25 28 31
22 25 28 31
22 25 28 31
22 25 28 31
22 28 33 38
23 28 34 38
22 28 33 38
22 28 33 38
22 28 33 38
22 28 33 38
22 29 36 42
22 30 36 42
22 29 36 42
22 29 36 42
22 29 36 42
22 29 36 42
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
In onderstaande tabel wordt de toekomstige behoefte aan alternatieve woonvormen in Vlaanderen berekend per 1.000 ouderen per provincie. Tabel 114: Alternatieve woonvormen: aantal woongelegenheden per 1.000 60+-ers
2007 2012 2017 2020
ANT 135 135 134 134
VLB 193 183 175 172
LIM 74 78 81 83
OVL 190 189 186 184
WVL 140 140 139 139
TOT 138 138 137 137
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
138
(zorg)voorzieningen In onderstaande tabel staat de behoefte aan plaatsen in een dagverzorgingscentra, berekend per 1.000 ouderen per provincie. Tabel 115: Dagverzorgingscentra: aantal plaatsen per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
1,78 1,80 1,82 1,83
1,75 1,77 1,78 1,80
1,78 1,80 1,82 1,83
1,77 1,79 1,81 1,83
1,78 1,79 1,81 1,83
1,78 1,79 1,81 1,83
1,81 1,92 2,02 2,11
1,76 1,86 1,96 2,05
1,81 1,92 2,02 2,12
1,80 1,91 2,01 2,10
1,82 1,93 2,03 2,13
1,81 1,91 2,01 2,11
1,77 1,96 2,12 2,27
1,72 1,91 2,07 2,22
1,78 1,97 2,14 2,29
1,76 1,94 2,11 2,26
1,80 1,98 2,15 2,31
1,77 1,96 2,12 2,27
1,80 2,04 2,24 2,42
1,75 1,98 2,18 2,36
1,82 2,05 2,26 2,45
1,78 2,02 2,22 2,40
1,83 2,07 2,28 2,47
1,80 2,04 2,24 2,43
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
139
In onderstaande tabel wordt de toekomstige behoefte aan centra voor kortverblijf in Vlaanderen berekend per 1.000 ouderen per provincie. Tabel 116: Centra voor kortverblijf: aantal plaatsen per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
1,78 1,80 1,82 1,83
1,75 1,77 1,78 1,80
1,78 1,80 1,82 1,83
1,77 1,79 1,81 1,83
1,78 1,79 1,81 1,83
1,78 1,79 1,81 1,83
1,81 1,92 2,02 2,11
1,76 1,86 1,96 2,05
1,81 1,92 2,02 2,12
1,80 1,91 2,01 2,10
1,82 1,93 2,03 2,13
1,81 1,91 2,01 2,11
1,77 1,96 2,12 2,27
1,72 1,91 2,07 2,22
1,78 1,97 2,14 2,29
1,76 1,94 2,11 2,26
1,80 1,98 2,15 2,31
1,77 1,96 2,12 2,27
1,80 2,04 2,24 2,42
1,75 1,98 2,18 2,36
1,82 2,05 2,26 2,45
1,78 2,02 2,22 2,40
1,83 2,07 2,28 2,47
1,80 2,04 2,24 2,43
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
140
In onderstaande tabel wordt de toekomstige behoefte aan lokale dienstencentra in Vlaanderen uitgedrukt per 1.000 ouderen. Tabel 117: Lokale dienstencentra: aantal centra per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
0,38 0,38 0,39 0,39
0,44 0,45 0,45 0,45
0,38 0,39 0,39 0,40
0,41 0,42 0,42 0,43
0,36 0,36 0,37 0,37
0,39 0,39 0,40 0,40
0,35 0,37 0,39 0,41
0,39 0,41 0,43 0,45
0,35 0,37 0,39 0,41
0,38 0,41 0,42 0,45
0,33 0,35 0,37 0,39
0,36 0,38 0,40 0,42
0,33 0,36 0,39 0,42
0,35 0,39 0,42 0,45
0,33 0,37 0,40 0,43
0,36 0,40 0,43 0,46
0,31 0,34 0,37 0,40
0,33 0,37 0,40 0,43
0,31 0,35 0,38 0,41
0,32 0,37 0,40 0,44
0,31 0,36 0,39 0,42
0,34 0,39 0,43 0,46
0,29 0,33 0,37 0,40
0,32 0,36 0,39 0,42
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
141
14.1.1
Behoefte berekend per 10.000 inwoners
In deze paragraaf hebben we de vraag aan bijkomende woon- en (zorg)voorzieningen uitgedrukt per 10.000 inwoners in een wijk. We houden hierbij rekening met de verschillende gedefinieerde scenario’s. In een dergelijke wijk van 10.000 inwoners wonen in 2007 en 2020 respectievelijk ongeveer 2.350 en 2.880 ouderen (60+).
Woonvoorzieningen In onderstaande tabellen wordt de toekomstige behoefte aan voorzieningen RVT / ROB in Vlaanderen berekend per 10.000 inwoners per provincie. Tabel 118: Voorzieningen RVT / ROB: aantal plaatsen per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
130 128 127 126
110 109 108 107
132 131 129 128
128 127 125 124
145 144 142 141
130 129 128 126
145 137 129 121
130 122 115 108
147 139 130 123
141 133 125 118
163 154 145 136
146 137 129 121
153 137 123 110
146 131 117 105
159 142 127 113
151 135 121 108
177 159 142 127
158 141 126 113
161 140 122 105
157 137 118 103
167 145 126 109
159 138 120 104
188 163 141 123
166 145 125 109
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
142
In onderstaande tabellen wordt de toekomstige behoefte aan serviceflats in Vlaanderen berekend per 10.000 inwoners per provincie. Tabel 119: Serviceflats: aantal plaatsen per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
50 51 53 54
48 50 51 52
51 52 54 55
50 51 52 53
56 57 59 60
51 52 54 55
54 62 70 78
54 61 69 75
54 63 71 79
53 62 70 77
60 69 78 87
55 64 72 79
58 74 89 102
60 75 89 102
59 76 91 104
58 74 88 101
64 83 100 115
60 76 91 105
61 82 101 117
64 85 103 118
62 84 103 120
62 82 101 117
68 92 114 133
63 85 104 121
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
In onderstaande tabel wordt de toekomstige behoefte aan aangepaste woonvormen in Vlaanderen berekend per 10.000 inwoners en per provincie. Tabel 120: Andere woonvormen: aantal woongelegenheden per 10.000 inwoners
2007 2012 2017 2020
ANT 31 33 36 37
VLB 41 43 46 49
LIM 17 20 22 24
OVL 43 46 49 52
WVL 36 39 42 44
TOT 32 35 37 39
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
143
(zorg)voorzieningen In onderstaande paragraaf wordt de behoefte aan (zorg)voorzieningen herrekend per 10.000 inwoners van een wijk of een dorp. Tabel 121: Dagverzorgingscentra: aantal plaatsen per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
4 4 4 4
4 4 4 4
4 4 4 4
4 4 4 4
5 5 5 5
4 4 4 4
5 5 5 5
4 4 5 5
5 5 5 5
4 5 5 5
5 5 6 6
5 5 5 5
5 5 6 6
5 5 5 6
5 5 6 6
5 5 6 6
5 6 6 7
5 5 6 6
5 6 6 7
5 6 6 7
5 6 6 7
5 6 6 7
6 6 7 8
5 6 6 7
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
144
In onderstaande tabel wordt de toekomstige behoefte aan centra voor kortverblijf in Vlaanderen hernomen per provincie. Tabel 122: Centra voor kortverblijf: aantal plaatsen per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
4 4 4 4
4 4 4 4
4 4 4 4
4 4 4 4
5 5 5 5
4 4 4 4
5 5 5 5
4 4 5 5
5 5 5 5
4 5 5 5
5 5 6 6
5 5 5 5
5 5 6 6
5 5 5 6
5 5 6 6
5 5 6 6
5 6 6 7
5 5 6 6
5 6 6 7
5 6 6 7
5 6 6 7
5 6 6 7
6 6 7 8
5 6 6 7
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
145
In onderstaande tabel wordt de toekomstige behoefte aan lokale dienstencentra in Vlaanderen hernomen per provincie. Tabel 123: Lokale dienstencentra: aantal centra per 10.000 inwoners volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
0,9 0,9 0,9 0,9
0,9 1,0 1,0 1,0
0,9 0,9 0,9 0,9
0,9 1,0 1,0 1,0
0,9 0,9 0,9 1,0
0,9 0,9 0,9 0,9
0,9 0,9 1,0 1,0
0,9 1,0 1,0 1,1
0,9 0,9 1,0 1,0
0,9 1,0 1,0 1,1
0,9 1,0 1,0 1,1
0,9 1,0 1,0 1,1
0,9 1,0 1,0 1,1
0,9 1,0 1,1 1,2
0,9 1,0 1,1 1,2
0,9 1,1 1,1 1,2
0,9 1,0 1,1 1,2
0,9 1,0 1,1 1,2
0,9 1,0 1,1 1,2
0,9 1,0 1,1 1,2
0,9 1,0 1,1 1,2
1,0 1,1 1,2 1,3
0,9 1,0 1,1 1,2
0,9 1,0 1,1 1,2
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
146
14.2
Concepten van de woonzorgzone en het woonzorgcomplex
Nu we de ruimtebehoefte gekwantificeerd hebben per 10.000 inwoners en per 1.000 ouderen is het interessant de concepten van de woonzorgzone en het woonzorgcomplex te hernemen (cfr. hfdstk 9). 14.2.1
Woonzorgcomplex
Voorzieningen RVT / ROB zijn al een ruime tijd in een proces van verregaande professionalisering en specialisering100. Het aantal RVT en ROB bedden wordt zoveel mogelijk gemaximaliseerd. Binnen de trend naar grootschaligheid hebben we in de analyse van de projecten in Vlaanderen ook een trend naar kleinschaligheid moeten vaststellen. De schaalgrootte van de projecten gaat daarbij vaak gepaard met een kleinschaligheid wat betreft de organisatie of vormgeving. Ouderen die nog in zekere mate zelfredzaam zijn worden opgevangen in andere woonvormen(bv. aanleunwoningen) dan de voorzieningen RVT / ROB. Indien het mogelijk is worden deze woonvormen gebouwd in de nabijheid van het centrale zorgcentrum. Op die manier ontstaat een cluster, een complex of een campus van woon en (zorg)voorzieningen. We spreken dan ook van een woonzorgcomplex. 14.2.2
Woonzorgzone
Een woonzorgzone101 is een (deel van een) wijk, dorp of stad waarin optimale condities zijn gecreëerd voor wonen met zorg en welzijn. In een dergelijk concept kan elke mogelijke vorm van zorg ontvangen worden, in principe tot en met de niet-planbare 24-uurszorg. Het concept gaat ook uit van een verweving met het bestaande woonweefsel. In een woonzorgzone bestaat dus uit een centrale dienstverlening, inclusief eventueel een aantal intramurale woonvormen. In de directe omgeving rond het centrale punt worden een aantal aanleunvormen voorzien. In de bredere omgeving zijn een groot aantal clusters voorzien die tegelijk garant staan voor een grote zelfstandigheid en dienstverlening, zonder daarbij inbreuk te doen op de privacy van de ouderen. Een eigen woning vormt tenslotte ook de garantie dat de ouderen ingeschakeld blijven in de maatschappij en in contact blijven met hun sociaal netwerk. Iedereen die zorg nodig heeft, woont gewoon in de woonwijken. De bovenlokale centra houden nog slechts een beperkte functie voor crisisopvang. De woonzorgzone is in de eerste plaats een gewoon woongebied waarin de zorg beslist niet domineert. Binnen de woonzorgzone maakt een iets hoger percentage van de bevolking gebruik van de aangeboden zorg. Een zo groot mogelijk deel van deze zorgbehoevende populatie dient hetzij individueel in zelfstandige woningen te zijn gehuisvest, hetzij in clusters van woningen (kleinschalig!). Binnen de woonzorgzones vertolken de verschillende dienstverlenende centra een taak dat zich op onderscheiden niveaus afspeelt.
100
Hierbij moet bijvoorbeeld gedacht worden aan de vele fusies in de sector. In het verleden werden in een rusthuis naast zwaar zorgbehoevenden, ook O en A zorgbehoevende ouderen gehuisvest. Tegenwoordig is meer dan 60 à 70% van de bewoners zwaar zorgbehoevend (B, C en C dement). De financiering wordt in belangrijke mate gekoppeld aan het zorgprofiel van de bewoners. Minder zwaar zorgbehoevenden kunnen nu in het circuit van de thuiszorg of in bijvoorbeeld serviceflats, dagverzorgingscentra en centra voor kortverblijf opgevangen worden. 101 Verblijven of wonen; zorg voor eenieder, door J.J.W. Heuvelink, Stichting Architectenonderzoek Gebouwen Gezondheidszorg, Amsterdam, herziene uitgave 2000.
147
• •
•
De lokale centra hebben het kleinste bereik. Het zijn kleinschalige voorzieningen (cluster) die een functie hebben voor een klein aantal woningen in de directe woonomgeving. Andere diensten hebben een groter draagvlak nodig en hebben dus een groter bereik. Ze functioneren met andere woorden met een grotere actieradius. Het bereik van een dergelijke voorzieningen is dus de som van een aantal van de kleinere clusters. Het zorgcentrum neemt het hoogste niveau in als grootste en meest gespecialiseerde zorgvoorziening. Deze centra vervullen een bovenlokale functie voor een groot deel van de wijk of het dorp, of zelfs verder.
Tegelijk hebben deze centra die op de hogere niveaus werken, ook de voorzieningen van de lokale centra en werken zij dus ook op lokaal niveau. Dit is immers integraal in de logica van de gebiedsdekkende integrale woonzorgvoorzieningen begrepen. In een woonzorgzone wonen kwetsbare groepen met ‘verdund’ in cirkelgebieden rond centrale dienstencentra. Voor een deel wonen deze groepen in kleine clusters, voor een deel verspreid in losstaande zorgwoningen. In een woonzorgzone worden er drie typen functies onderscheiden: dienstverlening, zorg, en wonen. Daarbij wordt er een onderscheid gemaakt tussen: • • •
Haalfuncties: zaken waarvoor de klant zijn huis verlaat en elders aanklopt Brengfuncties: zaken waarvoor de aanbieder naar het huis van de klant toekomt Interne functies: dit is het geval als de aanbieder in het gebouw zetelt waar ook de klant woont.
Er zouden een tweetal scenario’s beschreven kunnen worden wat betreft de woonzorgzone. Daarbij wordt een onderscheid gemaakt tussen een woonzorgzone op het platteland en een woonzorgzone in de stad. Deze scenario’s zijn gebaseerd op een publicatie van de Stichting Architectuuronderzoek Gebouwen Gezondheidszorg102. •
Scenario ‘platteland’: Het scenario platteland houdt rekening met een verspreide bebouwing. De 10.000 inwoners wonen verspreid over een aantal kernen en daarbuiten een aantal woningen verspreid over de gemeente. We zouden kunnen veronderstellen dat het gebied te beschouwen valt als twee kleine kernen van elk 2.500 bewoners en een grotere kern van 5.000 bewoners. We zouden kunnen veronderstellen dat in elke kern een voorziening moet zijn waar haalfuncties zijn ondergebracht. Dit maakt dat in elke kern bijvoorbeeld ruimte nodig is voor activiteiten en voor dagopvang. In de grootste kern is een coördinatiepunt aanwezig, dat ook voor de kleinere kernen functioneert. Een dergelijk punt kan verbonden worden met een zorgkruispunt. In de kleinere kernen zouden onder meer spreekuren gehouden kunnen worden. Deze zorg kan in clusters van woningen gegeven worden. Gespecialiseerde zorg is te vinden in het zorgkruispunt dat in de grootste kern gelegen is. In een ander geval kan het gespecialiseerde zorgaanbod voorzien worden door een andere voorziening in de regio. We denken daarbij bijvoorbeeld aan een ziekenhuis of een woonzorgcomplex. De overgrote meerderheid van de ouderen blijft in een dergelijk scenario wonen in de eigen woning. Aan deze woning kunnen eventueel de nodige aanpassingen gedaan worden. Voor een klein deel van de ouderen zal een aangepaste huisvesting gewenst zijn. Dit kunnen onder meer serviceflats, appartementen of aanleunwoningen zijn. In het geval van een grote zorgbehoefte kan gedacht worden aan een thuisvervangende woonoplossing. Het is belangrijk dat de ouderen een woonoplossing kunnen vinden in de directe omgeving van de oude woning. Wanneer dit niet mogelijk is, toch zoveel mogelijk in de eigen dorpskern.
102
Verblijven of wonen, zorg voor een ieder, door J.J.W. Heuvelink en J.P.J. Singelenberg, Stichting Architectuuronderzoek Gebouwen Gezondheidszorg, 2e druk, Amsterdam, 2000
148
Figuur 8: Het STAGG-scenario voor het landelijk gebied103
.
•
Woonzorgzone in de stad: In tegenstelling kunnen we dit scenario opbouwen met de aanname dat de woonzorgzone een deel van een wijk is. Net zoals in het eerste scenario is er één coördinatiepunt nodig. Het coördinatiepunt kan samenvallen met het zorgkruispunt. In de woonzorgzone worden de activiteitencentra ingepland afhankelijk van de bebouwingsdichtheid en de loopafstanden. We gaan uit van een drietal dergelijke centra waar ontspannende activiteiten georganiseerd worden evenals dagopvang. Aan de activiteitencentra kunnen kleine zorgposten gekoppeld worden die een aantal zorgen kunnen verstrekken aan de bewoners van de nabijgelegen woningen. Het zorgkruispunt verstrekt de gewenste hulp. Ziekenhuizen, rusthuizen, enz. leveren indien nodig de zeer gespecialiseerde zorg. Ook in dit scenario blijft de overgrote meerderheid van de ouderen in de eigen woning. Aan deze woning kunnen eventueel de nodige aanpassingen gedaan worden. Voor een klein deel van de ouderen zal een aangepaste huisvesting gewenst zijn. Dit kunnen onder meer serviceflats, appartementen of aanleunwoningen zijn. In het geval van een grote zorgbehoefte kan gedacht worden aan een thuisvervangende woonoplossing. In stedelijk milieu – meer nog dan in het scenario m.b.t. platteland – moet meer aandacht besteed worden aan de veiligheid van de ouderen. Woningen worden bij voorkeur geclusterd. Een aantal van 8 woningen lijkt ons daarbij een maximum. Op die manier komen we tegemoet aan het principe van gemengd maar gescheiden. In de mate van het mogelijke moeten de woningen gekoppeld worden aan de activiteitencentra.
103
Bron: Verblijven of wonen, zorg voor een ieder, door J.J.W. Heuvelink en J.P.J. Singelenberg, Stichting Architectuuronderzoek Gebouwen Gezondheidszorg, 2e druk, Amsterdam, 2000
149
Figuur 9: Het STAGG-scenario voor het stedelijk gebied104
14.3
Aspecten met betrekking tot de woonomgeving
Hoger stelden we dat de toekomstige ruimtebehoefte van ouderen in Vlaanderen bestaat uit drie componenten: behoefte aan bijkomende (zorg)voorzieningen, behoefte aan bijkomende woningen en aspecten die betrekking hebben op de woonomgeving. Deze laatste aspecten met betrekking tot de woonomgeving willen we kort in deze paragraaf behandelen. 14.3.1
Design for all
Voor ouderen is de directe woonomgeving van de woning – meer nog dan voor andere leeftijdsgroepen – belangrijk. De woonomgeving is meer nog dan de woning de garantie voor ouderen om actief ingeschakeld te blijven in de maatschappij105. Een veilige en toegankelijke woonomgeving is ook veilig voor alle andere bewoners106. Ook wat betreft de woonomgeving wordt het concept ‘design for all’107 naar voren geschoven. Ouderen zijn met andere woorden een goede referentiegroep wat betreft de sociale en fysieke leefomgeving.
104
Bron: Verblijven of wonen, zorg voor een ieder, door J.J.W. Heuvelink en J.P.J. Singelenberg, Stichting Architectuuronderzoek Gebouwen Gezondheidszorg, 2e druk, Amsterdam, 2000. 105 Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies. 106 Een verkeersarme straat is veilig voor ouderen, maar wordt ook geapprecieerd door spelende kinderen. Een voorziening die aandacht besteedt aan een toegankelijkheid voor ouderen, is tegelijk gemakkelijk toegankelijk voor een persoon met een handicap. Een laagdrempelige bus is toegankelijk voor ouderen, maar is tegelijk een pluspunt om met een kinderwagen op te stappen. 107 Van Overbeek, R. (2004) Ouder worden we allemaal. Trendstudies en toekomstdebatten over de vergrijzing in Nederland, Utrecht Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn.
150
14.3.2
Fysiek en mentale toegankelijkheid van de leefomgeving
Naar de toekomst zal er meet aandacht besteed moeten worden aan de fysieke en mentale toegankelijkheid van de leefomgeving. Dit betekent onder meer: • • • • • •
Meer rustpunten Bredere trottoirs Goede verlichting Toegankelijkere winkels Een lager tempo Banken, winkels, haltes en gezonheidsvoorzieningen op loopafstand
Voor ouderen wordt vaak een grens van 400 meter108 gebruikt, dat wil zeggen dat binnen een straal van 400 meter van de woning alle basisvoorzieningen bereikbaar zouden moeten zijn. Ook in Genk werd deze grens empirisch vastgesteld. 14.3.3
Gemengd maar gescheiden
Ouderen hebben niet alleen contact met leeftijdsgenoten, maar ook met mensen uit andere generaties. Ouderen willen daarom het liefst in een gemengde woonomgeving wonen: een omgeving waar gespeeld, gewerkt, ontspannen, geleefd wordt. De woonomgeving moet echter ook voldoende rust kunnen bieden en het moet een garantie zijn dat het contact met de leeftijdsgenoten niet verloren wordt. De combinatie van deze twee factoren betekent met andere woorden dat ouderen in zowel een gescheiden als een gemende woonomgeving willen wonen109. Ouderen willen actief deelnemen aan het maatschappelijk leven, maar toch ook de mogelijkheid hebben terug te plooien in een veilige, vertrouwde omgeving. Daarom wordt steeds meer geëvolueerd naar kleinere clusters binnen een gemengde woonomgeving waar er ruimte is om samen te leven maar waar evenzeer cruciale garanties aanwezig zijn voor een veilige en comfortabele privacy. Het project van ’t Roetje is bijvoorbeeld volgens dit principe gebouwd (zie verder).
Van Overbeek, R. (2004) Ouder worden we allemaal. Trendstudies en toekomstdebatten over de vergrijzing in Nederland, Utrecht Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. 109 Mens en Ruimte (2005), Woonbehoefteonderzoek bij de Genkse ouderen, in opdracht van het OCMW van 108
Genk, de stad Genk en de bouwmaatschappijen Landwaarts en Nieuw Dak.
151
Hoofdstuk 15: Beleidsaanbevelingen Vlaanderen zal tussen 2007 en 2020 geconfronteerd worden met een sterke vergrijzing. Deze vergrijzing heeft een grote ruimtelijke impact door zowel een bijkomende vraag naar meer aangepaste woonvoorzieningen als een bijkomende vraag naar meer (zorg)voorzieningen. Hieronder willen we een aantal concrete beleidsaanbevelingen formuleren ten aanzien van de Vlaamse Overheid: •
•
•
•
•
•
Tweesporenbeleid: Ouderen willen vaak zo lang mogelijk in de eigen woning blijven wonen. De overheid moet deze ouderen dan ook ondersteunen in deze optie en in de mate van het mogelijke investeren in de kwaliteit van de woningen van deze groep. Er is echter een grote groep ouderen die anticiperen of reageren op een veranderende behoefte op latere leeftijd. De overheid moet deze ouderen in de mate van het mogelijke helpen de stap te zetten naar een meer aangepaste woonformule. Aanbodbeleid: De diversiteit binnen de groep van ouderen is sterk toegenomen. Een standaardoplossing op latere leeftijd volstaat al lang niet meer. Via een aanbodbeleid moet de overheid het aanbod aan aangepaste woningen voor ouderen helpen uitbreiden. Het is daarbij belangrijk dat zowel een diversiteit bestaat op het niveau van de projecten maar ook binnen ieder project. Een tweede uitgangspunt is het concept ‘gemengd maar gescheiden’. Extramuraliseren van zorgdiensten: De beleidsdomeinen wonen en zorg moeten nog beter op elkaar afgestemd worden. In de mate van het mogelijke moet de zorg verplaatst worden naar de oudere in plaats van de oudere naar de zorg. Intramurale voorzieningen moeten in belangrijke mate extramuraliseren, mede in het licht van de problematiek van de betaalbaarheid van de zorgverlening in Vlaanderen. Door het extramuraliseren van zorgdiensten kan de overheid het concept van de woonzorgzone in de praktijk realiseren. Uitbouwen van ondersteunende (thuis)zorgdiensten: In de uitbouw van een woonzorgzone zullen dagverzorgingscentra, centra voor kortverblijf en vooral lokale dienstencentra een belangrijke schakel worden. De achterstand in realisatie ten aanzien van de wettelijke programmatie van deze thuiszorgondersteunende diensten moet weggewerkt worden. Door ook de vergrijzing en de nood aan extramuralisatie in rekening te brengen, zal het aanbod aan zowel lokale dienstencentra, dagverzorgingscentra als aan centra voor kortverblijf sterk moeten uitgebreid worden. Aandacht voor de kwaliteit van de woonomgeving: Ouderen zijn in belangrijke mate aangewezen op de eigen woonbuurt. Het is belangrijk dat deze buurt toegankelijk is voor ouderen, voldoende uitgerust met diensten en voorzieningen en bereikbaar met het openbaar vervoer. De woonomgeving is voor ouderen de garantie dat ze ingeschakeld blijven in het maatschappelijk leven. Aandacht voor specifieke doelgroepen op de woningmarkt: De Vlaamse Overheid moet voldoende aandacht hebben aan ouderen op een hoge leeftijd die nog eigenaar zijn van de woning waarin ze wonen. Zij wonen vaak in bijzonder oude woningen en woningen die onvoldoende aangepast zijn aan de verander(en)de behoeften. Ouderen die in een beperkte mate geconfronteerd worden met fysieke beperkingen vertonen de grootste verhuisgeneigdheid. De Overheid moet deze ouderen helpen de juiste stap te zetten.
152
Beknopte bibliografie
Administratie Planning en Statistiek (2005), Demografische ontwikkelingen in Vlaanderen en de gevolgen van de veroudering, studie in opdracht van het Vlaams Parlement, resolutie maart 2005. Administratie Planning en Statistiek, Demografische ontwikkelingen in Vlaanderen en de gevolgen van de veroudering voor meerdere levensdomeinen, Studie in opdracht van het Vlaams Parlement, resolutie maart 2005; oktober 2005 Afdeling woonbeleid Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap (1998), Handboek wonen van ouderen, een veelzijdige kijk op het wonen van een nieuwe generatie ouderen, p.9 Beleidsnota 2004 – 2009 met betrekking tot welzijn, volksgezondheid en gezin van de Vlaamse Minister van Welzijn, Volksgezondheid en Gezin. Besluit van de Vlaamse Regering van 17 juli 1985 tot vaststelling van de normen waaraan een serviceflatgebouw, een woningcomplex met deinstverlening of een rusthuis moet voldoen om voor erkenning in aanmerking te komen. Bossuyt, N. en H. Van Oyen (2000), Gezondheidsverwachting volgens socio-economische gradiënt in België, Brussel: IPH / EPI reports Nr. 2000 Casman, M.T. en Lenoir, V. (1998), Oud worden in een rusthuis: rust of onrust, Universiteit van Lui, Faculteit Economie, Management en Sociale Wetenschappen, Departement Sociale Wetenschappen, Brussel. Casman, M.T. en Lenoir, V. (1998), Oud worden in een rusthuis: rust of onrust, Universiteit van Lui, Faculteit Economie, Management en Sociale Wetenschappen, Departement Sociale Wetenschappen, Brussel. de Klerk, M. (red.) (2004) Zorg en wonen voor kwetsbare ouderen. Rapportage ouderen 2004, Sociaal en Cultureel Planbureau, Den Haag. Deboosere P., R. Lesthaeghe, J. Surkyn, P-M Boulanger, A. Lambert (1997), Algemene Volks- en Woningtelling op 1 maart 1991. Huishoudens en Gezinnen. Nationaal Instituut voor de Statistiek Monografie nr. 4. Decreet van 15 juli 1997 houdende de Vlaamse Wooncode, nadien meermaals gewijzigd. Demarest S, Drieskens S, Gisle L, Hesse E, Miermans PJ, Tafforeau J, Van der Heyden J., Health Interview Survey Interactive Analysis, Unit of Epidemiology, Scientific Institute of Public Health, Brussels, Belgium Denktank Wonen – Welzijn: wonen van ouderen, visienota wonen van ouderen, Geurts, V. (1998) De woonsituatie van de bejaarden in Vlaanderen. Gegevens vanuit het onderzoek naar de doelgroepen van het woonbeleid. In handboek Wonen van Ouderen, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Innovatieprogramma Wonen en Zorg (2002), Planologische kengetallen wonen en zorg, Utrecht. J.J.W. Heuvelink en J.P.J. Singelenberg, Gezondheidszorg, 2e druk, Amsterdam, 2000.
Stichting
Architectuuronderzoek
Gebouwen
153
J.P.J. Singelenberg, Aedes-Arcares Kenniscentrum Wonen-Zorg, Utrecht, mei 2004 en Planologische Kengetallen Wonen en Zorg, door J.P.J. Singelenberg en J.J. van der Leeuw, in het kader van Innovatieprogramma Wonen en Zorg (IWZ), Utrecht, maart 2002 en Regionale analyses Wonen en Zorg, door J. Brouwer, ABF Research, Den Haag, 2003 en Nationale analyse zorg en wonen, door G. Sogelee, ABF Research, Den Haag, 2003. Jacobs, T., L. Vanderleyden en Lut Vanden Boer (red.) (2004) Op latere leeftijd. De leefsituatie van 55plussers in Vlaanderen, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid (2006), Analyses op het gekoppelde databestand ‘woningaanbod en woonconsument, in kader van de onderzoeksopdracht Ruimte voor Woonbeleid. Laagland’advies (2003) Aan de slag met woonzorgzones. Instrumenten voor initiatiefnemers, in opdracht van roject!mpuls voor wonen met zorg en welzijn / Kenniscentrum Wonen – Zorg, Utrecht. Lesthaeghe, R. en W. Meeusen, K. Vandewalle / VUB: Steunpunt Demografie – UA: Vakgroep Algemene Economie, 1998 Lodewijckx E. & T. Jacobs, De woonsituatie van de ouderen in 2000, http://www.cbgs.be, Bijdragen onderzoek - Ouderen, 26 november 2002 Lodewijckx E., Huishoudens en hun referentiepersoon. Veranderingen tussen 1991 en 2003. www.cbgs.be, Bijdragen Onderzoek, 8 juli 2004. Mens en Ruimte naar de Woonbehoefte van thuiswonende Genkse ouderen in opdracht van de stad Genk, OCMW Genk en de bouwmaatschappijen Landwaarts en Nieuw Dak (2005) Meulemans, B. e.a. (1996), Wonen in Vlaanderen. Onderzoek naar de doelgroepen van het woonbeleid¸Afdeling Woonbeleid van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, Brussel Pacolet, J., Catteart G en Van Steenbergen, A. (2006) De rijkdom van de ouderdom herbekeken in: Gids op Maatschappelijk Gebied, mei 2006 Platform Wonen van Ouderen (2005), Een keuze aan woonvormen¸ brochure. Stativaria 31: Wonen in Vlaanderen. Hoe goed wonen we en wat vinden de Vlamingen zelf? Een publicatie van de administratie Planning en Statistiek, Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, juli 2004 SVR-2005-Bevolkingsprognoes kan verwezen worden naar de nota ‘Vergelijking van het aantal inwoners volgens de Mira-S-2000 projecties met geobserveerde aantallen inwoners’ op de website http://mis.vlaanderen.be/cognos7/. Van Damme B., Winters S. (2003), Ouder worden in de Westhoek, op zoek naar toekomstgerichte modellen voor wonen en zorg in de Westhoek, Onderzoek in opdracht van de Provincie WestVlaanderen. Van Damme, B. en Winters, S. (2002), Op zoek naar toekomstgerichte modellen voor wonen en zorg in de Leuvense binnenstad, HIVA, Leuven. Van den Eede, E. (2006) Zorg op maat in Floordam. Vraaggestuurd zorgverlenen: een nieuwe manier van werken én denken in Brussel en de Rand, ACW.
154
Van Overbeek, R. (2004) Ouder worden we allemaal. Trendstudies en toekomstdebatten over de vergrijzing in Nederland, Utrecht Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn. Van Oyen, H. (2005) Composite health measures in Belgium based on the 2001 census, Insituut voor Hygiëne en Epidemiologie Vanden Boer, L. (2003), Hulp nodig? Raming van het aantal hulpbehoevende thuiswonende 55plussers in Vlaanderen, CBGS-werkdocument 2003/5, Brussel: Centrum voor Bevolkings- en Gezinsstudies. Vanderhaeghen, J. (2005), De toekomst van onze ouderen en het ontwerpen van hun woningen: uitdagingen en opportuniteiten, Confederatie Bouw Brussel-Hoofdstad Vanholder, M. (2006) De woonzorgwijk d’Oude Molen in Heist-op-den-Berg: op weg naar een betere integratie van wonen en zorg, toespraak afgevaardigd bestuurder ouderenzorg. Verblijven of wonen; zorg voor eenieder, door J.J.W. Heuvelink, Stichting Architectenonderzoek Gebouwen Gezondheidszorg, Amsterdam, herziene uitgave 2000. Verslag van de conferentie over de vergrijzing in België en de Verenigde Staten, op initiatief van het Belgisch Ministerie van Volksgezondheid en de Ambassade van de Verenigde Staten (31.03.06). Willems, P., Grafische vergelijking van het aantal inwoners volgens de Mira-S-2000 projecties met geobserveerde aantallen inwoners, On-line publicatie op http://www.vlaanderen.be/mis > Bevolking. Willems; P., Bevolkingsprojecties 2004-2025 voor de 308 gemeenten van het Vlaamse Gewest, SVRTechnisch Rapport 2006/2, Studiedienst van de Vlaamse Regering Winters S. (2004) Wonen en Zorg voor ouderen in Limburg, rapport in opdracht van het Provinciebestuur van Limburg. Winters, S. (2003), Muren afbreken: Een verkenning van de mogelijkheden en knelpunten van ‘woonzorgzones’ in Vlaanderen vanuit het demonstratieproject ‘Woonzorgzone d’Oude Molen’ in Heist-op-den-Berg, HIVA, Leuven
155
16
Bijlage
16.1
Bijlage I: type voorbeelden
In dit hoofdstuk willen we een aantal voorbeeldprojecten in Vlaanderen bespreken. Deze projecten tonen elk een ander facet van het wonen voor ouderen in Vlaanderen. Er werd geprobeerd zowel publieke als private initiatieven te bespreken. 16.1.1
Ten Kerselaere, Heist-op-den-Berg
Meer en meer mensen bereiken een hoge leeftijd. De meeste ouderen verkeren daarbij in goede gezondheid. Het project van Ten Kerselaere110 wil deze mensen op alle mogelijke manieren ondersteunen zo lang mogelijk thuis in de eigen woning en in de vertrouwde omgeving te laten wonen. Toch krijgen sommigen ouderen te maken met gezondheidsproblemen. Het uitgangspunt van het project is dat thuiszorg en mantelzorg als concept een aantal beperkingen hebben. Op een bepaald moment bij een grote zorgbehoefte ontstaat de nood de oudere te laten opnemen in een gespecialiseerde instelling. Figuur 10: Huidige en toekomstige situatie Ten Kerselaere
Links de oude situatie. Rechts de nieuwe. Rechts zijn duidelijk de clusters te zien. De fysieke verbinding tussen de verschillende entiteiten zijn verbroken. Het woon- en zorgcentrum wordt opnieuw kleiner en het echte hart van het grotere project.
110
Zie ook Winters, S. (2003), Muren afbreken: Een verkenning van de mogelijkheden en knelpunten van ‘woonzorgzones’ in Vlaanderen vanuit het demonstratieproject ‘Woonzorgzone d’Oude Molen’ in Heist-opden-Berg, HIVA, Leuven.
156
In een aantal gevallen is een bezoek aan een centrum voor dagverzorging of tijdelijke opvang in een centrum voor kortverblijf voldoende. In een aantal gevallen wordt er echter gestreefd naar een verhuis naar een woning met een permanente dienstverlening of een opname in een voorzieningen RVT / ROB. Het is duidelijk dat op de site van Ten Kerselaere vooral ouderen met een relatief grote zorgbehoefte samen wonen. Meer mobiele ouderen of oudere met een relatief grote zelfredzaamheid wonen amper op de site. In de eerste plaats zijn de verschillende vormen van opvang die het Woon- en Zorgcentrum Ten Kerselaere en de vzw Emmaüs waartoe Ten Kerselaere behoort aanbieden ondersteunend aan de thuiszorg, een aantal vormen zijn effectief thuisvervangend. Het rust- en verzorgingstehuis met een opvangcapaciteit van ongeveer 110 woongelegenheden heeft drie afdelingen. De afdeling Klimop (40 woongelegenheden) helpt lichamelijk zorgbehoevenden bijvoorbeeld door een heupfractuur, een hersenbloeding, de ziekte van Parkinson, MS, enz. Er wordt alle nodige hulp gegeven: hygiënische verzorging, aan- en uitkleden, toilet, maaltijden, enz. De afdelingen De Dennen en Klavertje Vier (elk 30 woongelegenheden) zijn bestemd voor ouderen met een verstoring van het geestelijk verouderingsproces, zoals dementie. Een deel van één van de afdelingen is omgezet in een project voor kleinschalig groepswonen dat als soort experiment dient voor de nieuw te bouwen woningen voor ouderen in Ten Kerselaere. In het zorghotel met een capaciteit van 10 wooneenheden – waarvan twee palliatieve eenheden – kunnen zorgbehoevende ouderen die thuis worden verzorgd, een aantal weken komen wonen wanneer hun thuisverzorger een tijdje niet voor hun verzorging kan instaan of even op adem wil komen. In Ten Kerselaere is er ook een centrum voor dagverzorging. Hier kunnen 30 zorgbehoevende ouderen terecht die thuis wonen, maar toch verzorging nodig hebben die thuis moeilijk kan worden gegeven. Ook ouderen in revalidatie kunnen in een van de dagverzorgingscentra terecht. In 2001 werd een erkenning bekomen voor uitbating van een lokaal dienstencentrum. Deze erkenning is opgeschort tot de werken aan de campus verleden tijd zijn. De tien aanleunwoningen Ten Kerselaere zijn bedoeld als huisvesting voor (zwaar) zorgbehoevende ouderen met partner of alleenstaande licht zorgbehoevende ouderen met behoefte aan sociaal contact. Deze aanleunwoningen voor zorgbehoevende ouderen met hun valide partner waren één van de eerste projecten in Vlaanderen van een samenwerking tussen de welzijns- en huisvestingssector. De inplanting en vormgeving van het complex geven aan de bewoners ruime mogelijkheden op zelfstandig wonen, mits (onze) ondersteuning en/of begeleiding. De optie 24 uur oproepbaarheid en bereikbaarheid van verpleegkundigen garandeert een continue zorgverlening en verhoogt het gevoel van veiligheid. Het concept van de aanleunwoningen wordt op dit moment als achterhaald beschouwd. OP het moment dat deze woningen werden gebouwd waren voorzieningen zoals de thuiszorg nog niet bestaande. De bewoners van deze flats zijn ouderen die nu in hun thuissituatie opgevangen zouden worden. Er zijn 2 woningen met één slaapkamer en 8 woningen met twee slaapkamers. Deze worden gegroepeerd rond een overdekte straat welke met een verbindingsgang (110 m) aansluit op het Woon- en Zorghuis Ten Kerselaere. Deze straat heeft drie verbredingen of uitgebouwde hoeken die als gemeenschappelijke ruimte zijn uitgewerkt. Elke woning is onafhankelijk toegankelijk. Alle woningen hebben een eigen rolstoelaangepast klein tuintje. De oppervlakte van een woning met één slaapkamer bedraagt 61 m², deze met twee slaapkamers 71 m². In het Woon- en Zorghuis Ten Kerselaere worden diensten aangeboden die ook gebruikt kunnen worden door bewoners die in Heist-op-den-Berg en Hallaar wonen. Diensten die aangeboden worden zijn onder meer: • • • •
Medische zorgverlening Team verpleegkundigen, paramedici en verzorgenden Palliatieve begeleiding Sociale verpleegkundige
157
• • • • • • • •
Kinesisten Ergotherapeuten Activiteitenbegeleiders Pastorale diensten Kapsalon Keukendienst Schoonmaakploeg Technische dienst
Naast het Woon- en Zorghuis zijn er ook een PVT van 30 woongelegenheden geëxploiteerd door het Psychiatrisch Centrum Duffel en een nursingtehuis Home Marjorie waar 10 mensen verblijven met de ziekte van Huntington. Het PVT maakt integraal deel uit van het project, terwijl Home Marjorie iets meer in de rand van het project werd ingepland. Eind 2000 werd een zorgstrategisch plan opgemaakt om de voorzieningen verder te laten evolueren tot een woonzorgzone. In 2003 wordt gestart met de realisatie van de plannen. Naast Ten Kerselaere zijn ook de Sociale Huisvestingsmaatschappij, het OCMW en het gemeentebestuur van Heist-op-denBerg betrokken bij het project. Er werd bewust gekozen om het Woon- en Zorghuis beter te integreren in de wijk en in de lokale gemeenschap. In de woonzorgzone moet op termijn zowel kleuter als rolstoelgebruikers, ouderen met kinderwagen tot hoogbejaarden in het straatbeeld te zien zijn. Woonafdelingen van dertig à veertig personen zijn niet meer gewenst. Mensen willen oud worden in een gezellige, huiselijke omgeving die hun oorspronkelijke thuissituatie zoveel mogelijk benadert. Kleinschaligheid is daarbij van essentieel belang. De oude RVT afdelingen wordt verbouwd en gerenoveerd. Hier zullen diensten zoals het dienstencentrum worden ondergebracht. Daarnaast worden een aantal clusters van woningen gebouwd. In totaal worden er 2 clusters van 32 woningen voorzien (4 X 8 bewoners) en 1 cluster van 48 woningen (4 X 8 bewoners plus een halfwayhouse). De clusterwoningen voor ouderen bevatten een zitslaapkamer met eigen sanitair van ongeveer 25 m². In de woning zijn er gemeenschappelijke voorzieningen zoals een huiskamer, keuken, bergruimte, badkamer en tuintje. Per bewoner is er een totale oppervlakte van 65 m² (inclusief gemeenschappelijke ruimten). De clusters van woningen hebben elk een eigen voordeur. Voor de somatische patiënten is er een ruim terras aan de straatzijde, voor de dementerende ouderen is er een achterdeur die uitgeeft op de afgesloten binnentuin. In het concept wordt ook bijzondere aandacht besteed aan de woonomgeving. Er werd bijvoorbeeld geopteerd voor obstakelvrije, langzame verkeersroutes, toegankelijke voorzieningen en een goede bereikbaarheid.
158
Figuur 11: Woon- en zorghuis Ten Kerselaere
De inplanting van het project in de rand van kernen zoals Heist-op-den-Berg en Hallaar is van minder groot belang. De primaire doelgroep van het Woon- en Zorghuis zijn immers zwaar zorgbehoevende ouderen. De bereikbaarheid en mobiliteit wordt anderzijds wel gegarandeerd door een uitgebreide mobiliteitsdienst. Vlak naast het Woon- en Zorghuis Ten Kerselaere is de lokale bouwmaatschappij van Heist-op-denBerg bezig met een nieuwe wijk te bouwen. In het gedeelte het dichtst bij Ten Kerselaere worden tien woningen gebouwd in principe voorbehouden voor ouderen, waarbij Ten Kerselaere diensten aanbiedt voor niet planbare zorg. Bij een crisissituatie moet iemand van het verplegend personeel van Ten Kerselaere binnen de 15 minuten ter plaatse zijn. Op die manier groeit Ten Kerselaere steeds meer naar een Woon- en Zorgcentrum waarbij de ouderen in de eerste plaats gekenmerkt worden door een zware zorgbehoefte. Hoe dichter bij het centrum van het project, hoe groter de zorgbehoefte. In de rand van het project worden ouderen in de mate van het nodige geholpen met thuiszorgdiensten. Het is de bedoeling dat op termijn – onder meer door de aanleg van een weg voor zachte weggebruikers juist naast het project Ten Kerselaere en dat zal aansluiten op het rolstoeltoegankelijk pad in het provinciaal natuurdomein de Averechten - ook andere leeftijdsgroepen hun weg vinden naar het project en het cafetaria. De woonwijk van de lokale bouwmaatschappij wordt bewust voorbehouden voor een gemengd publiek.
159
16.1.2
’t Roetje, Wuustwezel
’t Roetje is een project van 15 ouderenwoningen en 1 appartement. De woningen zijn gelegen vlak achter de kerk in de woonwijk Nieuwendijk. De 15 gelijkvloerse woningen zijn volledig aangepast voor ouderen. In eerste instantie was het appartement bedoeld als conciërgewoning maar op de eerste bewonersraad is duidelijk gebleken dat de ouderen niet ‘gecontroleerd’ wilden worden. Figuur 12: Project ’t Roetje in Wuustwezel
Iedere woning beschikt over een woonkamer, een keuken, een slaapkamer, een badkamer en een bergruimte. Dit project biedt niet alleen aangepaste woongelegenheden, de bewoners worden aangemoedigd zich te integreren in het sociale dorpsgebeuren van de wijk (o.a. school). De meerwaarde van het project is: •
•
•
Aangepaste woongelegenheden: De 15 gelijkvloerse woningen zijn specifiek ingericht voor personen vanaf 55 jaar: lage drempels, ruime slaapkamers, handgrepen aan douche, enz. Alle gelijkvloerse woningen zijn rolstoelbeweeglijk. Straat als ontmoetingsruimte: De woningen zijn met elkaar verbonden via een overdekte lichtstraat. Deze straat – een officiële straat – werd door de bewoners ingericht en gevormd tot een gezellige ontmoetingsruimte. In deze overdekte straat worden ook sporadisch activiteiten of vergaderingen georganiseerd. De straat wordt ’s nachts afgesloten, dit om het veiligheidsgevoel voor de bewoners te vergroten. Centraliseren van hulpverlening: In de mate van het mogelijk en met respect voor de vrije keuze van iedere oudere, wordt voor elke nood een specifieke dienst vooropgesteld. Op die manier wordt de hulpverlening efficiënter georganiseerd.
Doordat er van bij de opstart van het project een maatschappelijke assistentie betrokken was, is er tussen de bewoners een groepsgevoel ontstaan. Op die manier werd er van bij de start gewerkt aan een verbondenheid en een wederzijdse dienstverlening. Ouderen helpen elkaar bijvoorbeeld met winkelen, onderhoud, vervoer, enz. Het concept schept voor de ouderen de mogelijkheid om in alle weeromstandigheden te bewegen en sociale contacten te onderhouden. Deze woonvorm is een reactie tegen sociale isolatie, voor een verhoogd veiligheidsgevoel, voor een behoud van zelfbeschikkingsrecht. Iedere woning in het project is identiek aan elke andere woning. Elke woning heeft een oppervlakte van ongeveer 60 m². De badkamer heeft een oppervlakte van 6 m², de slaapkamer van ongeveer 20 m². Iedere woning heeft een klein tuintje en wat alle ouderen belangrijk vinden, voldoende bergruimte.
160
16.1.3
vzw Christelijke Woon- en Zorgcentra, Zonhoven
In de jaren ’50 werd er in Zonhoven een klooster gebouwd, met in één vleugel een rusthuis. Vanaf 1988 is het H. Catharinarusthuis formeel erkend als Rust en Verzorgingstehuis (RVT). Sindsdien stijgt het aantal woongelegenheden steeds. Het gebouw wordt in de periode 1986 tot 1991 geherconditioneerd tot een verzorgingstehuis. De vzw bouwt in 1992 het Pand voor zelfstandige ouderen. Dit Pand wordt begin 2006 uitgebreid tot een serviceflatgebouw met 60 appartementen. In 2006 wordt ook De Wilg als een vijfde verblijfsafdeling in gebruik genomen. De Wilg biedt een aangepaste accommodatie aan ouderen met een geheugenprobleem. Het H. Catharinarusthuis telt 142 bewoners, zowel matige als ernstig zorgbehoevenden. Het rusthuis is georganiseerd volgens vijf afdelingen, met elk een eigen identiteit. Op een beperkt aantal uitzonderingen na, zijn alle kamers eenpersoonskamers. Daarnaast zijn er in het rusthuis ook een cafetaria, een krantenhoek, een kapel, ontmoetingsruimten, een kapsalon en een kine- en hobbyruimte voorzien. Het Apostelhuis telt 5 wooneenheden voor kortverblijf. De eenheden zijn zodanig gelegen dat ze gesitueerd zijn dicht bij de hoofdingang van het H. Catharinarusthuis. Een ouderen kan maximaal 60 opeenvolgende dagen, met een maximum van 90 dagen per jaar in het Apostelhuis verblijven. Naast de kamers zijn er in het huis nog een ruime living en een badkamer. Het Pand is een serviceflatgebouw met in totaal 60 appartementen. De doelgroep is duidelijk een grote groep van ouderen die weinig of geen verzorging nodig hebben. De appartementen bestaan elk uit een living met ingerichte keuken, een slaapkamer, een badkamer en een berging. Er zijn in het gebouw ook een aantal gemeenschappelijke faciliteiten zoals een wasserette, een cafetaria en een extra badkamer. Bij de nieuwe uitbreiding van het oude kloosterpand werd de gemiddelde oppervlakte van de verblijven verhoogd. De RVT kamers in het kloosterpand hebben een oppervlakte van 20 m² en de eerste serviceflats een oppervlakte van 50 m². Bij de uitbreiding werd er uitgegaan van een grotere gemiddelde oppervlakte per individueel verblijf. De RVT kamers hebben een oppervlakte van 30 m² en de serviceflats een oppervlakte van 65 m². De nieuwe woongelegenheden hebben ook een volledig uitgeruste badkamer met persoon. Doorheen de jaren is de aandacht ook steeds groter geworden voor de kwaliteit van de woonomgeving. Aspecten van bereikbaarheid, toegankelijkheid en inrichting worden steeds nadrukkelijker bestudeerd.
161
16.1.4
Residentie Hulsbos in Poederlee (Lille)
Dit project omvat de bouw van 12 ouderenvilla’s in de dorpskern van Poederlee in het kader van Levenslang Wonen. Het is een mooi voorbeeld van verdichting in een kern van het buitengebied. Figuur 13: Residentie Hulsbos: bouwen van 12 ouderenvilla's in de dorpskern
De
projectsite is gelegen vlakbij de dichte bebouwing van de dorpskern en de kerk en het parochiecentrum van Poederlee. De site sluit aan op een recente klassieke verkaveling. Deze verkaveling is een inbreidingsproject achter een typisch voorbeeld van de klassieke lintbebouwing. Het terrein is via een netwerk van voetwegen en secundaire ontsluitingen verbonden met de dorpskern. Het project vertrekt vanuit de vaststelling dat er een groot tekort bestaat aan aangepaste woonvormen voor ouderen. Specifieke projecten voor zelfstandig wonen in een aangename en aangepaste woonomgeving in Vlaanderen zijn relatief zeldzaam. De uitdaging van dit project op het platteland is de inkadering in een voldoende rijke sociale omgeving. Implicaties naar ontwerpaspecten:
162
• • • • • •
Wonen in het groen zonder arbeidsintensief onderhoud van een eigen tuin (gemeenschappelijk groen) Centraal wonen, dicht bij de dorpskern, kerk, parochiecentrum teneinde de sociale verweving optimaal te houden Gemengd programma, ouderenwoningen maar ook woningen waarbij ouderen kunnen inwonen bij een gezin, woningen voor alleenstaanden of een klein gezin Gemeenschappelijkheid onder de bewoners bevorderen (centraal plein met een baan om te petanquen en zitbanken onder bomen) Kwalitatief wonen door uitzicht, oriëntatie en bezonning van woningen te optimaliseren. Noodzaak van een auto voor de woning. Compactheid, maar met voldoende ruimte. Er is voldoende aandacht voor individuele bergruimte per woning, plaats voor een vuilnis en een groencontainer.
Iedere woning heeft een eigen terras, gericht naar het centrale plein, maar gelegen achter een middelhoog groenmassief. Op die manier wordt tegelijk afscherming en privacy verkregen. De leefruimte van iedere woning is gericht naar het centrale plein. Iedere woning heeft ook een parkeerplaats vlakbij de eigen woning. Er zijn vier verschillende type woningen: •
•
• •
Woning type A: één slaapkamer en een tweede kamer bruikbaar als hobbyruimte, bijkomende slaapkamer of logeerkamer. Individueel toegangspaadje en ruim terras in relatie tot het centrale plein. Individuele parkeerplaats. Woning type B: drie slaapkamers waarvan 1 op de begane grond. Geschikt voor een gezin of voor een specifieke situatie waarbij iemand minder mobiel is. Badkamer op de begane grond, in relatie met grote slaapkamer. Individueel toegangspaadje en ruim terras in relatie tot het centrale plein. Individuele parkeerplaats. Woning type C: vergelijkbaar met woning type B. Woonkamer uitgewerkt als erker voor relatie met het plein en terras dat aan achterzijde gelegen is, ingesloten in het groen. Woning type D: vergelijkbaar met woning type A. Diagonaal uitgewerkte leefruimte zodat grote ruimtewerking ontstaat. Een tweede kamer bruikbaar als hobbyruimte, bijkomende slaapkamer of logeerkamer.
163
16.1.5
De Kleine Kasteeltjes in Brecht, De Haan en Tongeren
Zowel het bouwen, verbouwen en herinrichten van een woning als het wonen in een serviceflat of een rusthuis zijn voor veel ouderen een vrij dure aangelegenheid. In de gemeenten Brecht, Tongeren en De Haan werd er gestart met een project de Kleine Kasteeltjes. Deze woongelegenheden voor ouderen worden gekenmerkt door een aparte financieringsformule (obligatiepakker en welzijnsverzekering) en anderzijds door een concentratie van voorzieningen. De projecten zijn slechts weinig verweven met het bestaande woonweefsel. De integratie van de ouderen wordt op alle mogelijke manieren kunstmatig bevorderd (zie verder). De Kleine Kasteeltjes is een privaat initiatief, dat opgezet werd als pilootproject van de afdeling gerontologie van de Vrije Universiteit Brussel. Het project in Brecht heeft vorm gekregen op een terrein met een oppervlakte van 2,6 ha. Het project heeft een vloeroppervlakte van 10.000 m² met een bijkomende 1.000 m² voor het kinderdagverblijf en naschoolse opvang. De bedoeling van de Kleine Kasteeltjes is dat de ouderen op een actieve en aangename manier in het project kunnen verblijven: •
•
•
Het project DKK De Haan is in oprichting en zal uit 78 serviceflats, 50 zorgstudio’s (rusthuiswerking) en een dienstencentrum bestaan. Het project bevat ook een restaurant, cafetaria, kinezaal, fitnessruimte en een zwembad. Het rusthuis bestaat uit 50 individuele zorgstudio’s en heeft drie leefgroepen. Een eerste leefgroep staat in voor de opvang van ouderen met psycho-geriatrische problemen. Een tweede leefgroep zorgt voor de opvang van lichamelijk zorgbehoevende ouderen en een derde leefgroep verstrekt palliatieve zorgen. Dit maakt dat de bewoners in principe nooit meer hoeven te verhuizen naar een andere instelling. DKK Tongeren bestaat uit een rusthuis en serviceflats. Het rusthuis heeft 30 individuele zorgstudio’s. Binnen het project zijn er ook 37 luxueuze serviceflats. De behoeften van ouderen worden in het project vanuit 3 invalshoeken benaderd: er wordt aangepaste, zelfstandige huisvesting in een beschermde woonomgeving geboden met facultatieve dienstverlening. Buiten de minimale basisnormen wordt het comfort en verhoogd door een restaurant, een ontmoetingsruimte, een kapsalon, een fitnessruimte, een wasserette, een stille ruimte en een bibliotheek. Ook de bejaardenwoningen en de serviceflats van DKK Brecht werden opgevat als wooneenheden voor wonen met zorg. Binnen het rusthuis en de zorgflats wordt er gezorgd voor een aangepaste huisvesting voor 60+-ers waarbinnen een huishoudelijke sfeer en respect voor de privacy van elke bewoner centraal staan. Belangrijk is dat alle vormen van zorgverlening (beschermd wonen, aanleunwonen, verzorging binnen zorgflats of rusthuis en palliatieve zorgen) naadloos in elkaar overvloeien. Het rusthuis heeft een capaciteit van 60 woongelegenheden (34 rusthuiskamers en 26 zorgflats). Binnen het project zijn er ook 20 serviceflats. Er zijn 3 verschillende types serviceflats: serviceflats met één slaapkamer, met twee slaapkamers en met drie slaapkamers en een afzonderlijke keuken. Binnen het project zijn er nog 10 woningen met dienstverlening. Het betreft hier allemaal zogenaamde “aanleunwoningen”. In het project zijn woongelegenheden voorzien van zowel 60, 75, 90, 120 en 200 m².
In DKK Brecht is ook een kinderdagverblijf en een centrum voor buitenschoolse kinderopvang voorzien. Op die manier wordt er gestreefd naar een combinatie of clustering van doelgroepen. Als antwoord op de kritiek van een gebrekkige integratie zal in de toekomst geprobeerd worden om verschillende generaties in DKK te brengen. Concrete toekomstige projecten in De Haan en in Temse zouden een netto vloeroppervlakte van 2O.000 en 30.000 m² moeten hebben.
164
16.1.6
Woonzorgzone Wervik111
Voor een nieuwe generatie ouderen is een opname in een klassiek RVT een schrikbeeld. We moeten echter vaststellen dat een dergelijke schrik samen gaat met een afname van de mantelzorg (tweeverdieners, privacy, enz.). In Wervik zijn ze dan ook overtuigd dat toekomstige woonoplossingen voor ouderen dan ook in de eerste plaats gezocht moeten worden in de vertrouwde omgeving. De zorg moet daarbij naar de woning gebracht worden. Wervik is in Vlaanderen bezig met de uitbouw van een woonzorgzone. Figuur 14: De woonzorgzone in Wervik
Het Sint-Janshospitaal in het centrum van Wervik is zorgkruispunt van de woonzorgzone. Voor de woonvormen die zich situeren rond dit hospitaal werd geprobeerd hen een zelfde dienstverlening aan te bieden als ten aanzien van de serviceflats die zich ook op de campus gesitueerd zijn. In Wervik wordt het concept van de woonzorgzone toegepast op de bestaande morfologie van de wijk. In de afgebakende zone zijn ook nog twee rust- en verzorgingstehuizen gesitueerd. In totaal zijn hier 184 woongelegenheden voorzien. In 2007 starten de bouwwerken om het aantal bedden uit te breiden met 15 eenheden naar in totaal 199. Het aanbod in Wervik bestaat daarnaast uit: • • • • • • •
111
Ouderenwoningen De Molenmeersen: 32 woningen voor 24 alleenstaanden en 8 koppels Ouderenwoningen Sint-Jansstraat: 20 woningen voor 19 alleenstaanden en 1 koppel Serviceflat ’t Kloosterhof: 21 appartementen voor 7 koppels en 10 alleenstaanden Serviceflat Ter Drapiers: 17 flats voor 6 koppels en 11 alleenstaanden Sociale huurflat Volderspand: 16 flats voor 12 alleenstaanden en 4 koppels De Klimop: 12 appartementen voor alleenstaanden Koestraat: 2 rijwoningen die worden omgebouwd tot 4 appartementen volgens principes Levenslang Wonen
Deloddere, M. Woonzorgzone: duiding bij de stad Wervik in OCMW visies, nr. 3, 21ste jaargang 2006.
165
De basiscriteria voor het uitbouwen van een woonzorgzone in Wervik werden als volgt vastgelegd: 1. Het is een duidelijk afgebakend gebied met speciale woonvormen of aanleunmogelijkheden. Minimaal 4 % en maximaal 25 % moet uit dergelijke woningen bestaan. 2. Van de bewoners maakt minimaal 5 % en maximaal 25 % gebruik van ouderenzorg, gehandicaptenzorg of de dienst geestelijke gezondheidszorg = de doelgroep. 3. Binnen een straal van 200 m is een 24 uren zorgcentrum gelegen. 4. In die zone is een verhoogd niveau van diensten aanwezig. 5. De omgeving moet zowel verkeers-, als sociaal veilig zijn. Het afgebakend gebied betreft op dit moment een zone met 1,5 kilometer doorsnee in het centrum van Wervik. Dit gebied valt grotendeels samen met het bijzondere gebied dat de stad Wervik afbakende. De gemeente en de sociale huisvestingsmaatschappij kunnen er hun voorkooprecht uitoefenen én extra subsidies verwerven bij de aankoop of renovatie indien ze later verhuurd worden volgens het sociale huurbesluit. In totaal zullen er weldra 188 aangepaste woningen staan op een totaal van 2.273 woningen. Er wordt verder gewerkt om op termijn het aanbod levenslange woningen te vergroten. Er wordt ook gewerkt aan het uitbreiden van de dienstverlening naar buiten de perimeter van het afgebakende gebied. Het uitgangspunt dat binnen een straal van 200 meter een 24 uren zorgcentrum moet gelegen zijn, bleek niet haalbaar in Wervik. Het OCMW Wervik bracht de norm daarom op 750 meter en waarschijnlijk is ook 1000 meter haalbaar. Alle woningen van het OCMW binnen de afgebakende zone worden uitgerust met een noodoproeptoestel. Ook bewoners die voldoen aan de criteria van de doelgroep kunnen een dergelijk systeem laten installeren. Vanuit het Sint-Janshospitaal is er zowel overdag als ’s nachts 1 verpleegkundige en 1 verzorgende ter beschikking om bij een oproep binnen de 10 minuten de woning te bereiken. In Wervik wordt deze service verstrekt aan 48 woningen. Ervaringen in Wervik leren ons dat de zorgbehoevendheid vaak alleen een probleem vormt ’s nachts. Er is daarom gestart met een experimenteel project nachtopvang. Binnen de afgebakende zone is er een verhoogd aanbod aan diensten en voorzieningen. Daarbij wordt onder meer gedacht aan boodschappendienst, thuiszorgwinkel, kledijdienst, vervoerservice, warme maaltijden-aan-huis, ontmoetingsplaatsen, poetshulp, klusjesdienst, strijkdienst, enz. In Wervik werd er ook speciale aandacht besteed aan de woonomgeving. Er werd bijvoorbeeld een voetgangerscirkel ontwikkeld. Deze voetgangerscirkel heeft de vorm aangenomen van een aaneengesloten looproute, met pijlen op de grond, met een rustpunt om de 200 meter, met voetpaden die het jaar rond toegankelijk en geschikt zijn voor rolstoelgebruikers. Er werd ook werk gemaakt van het onderhoud, verlichting en markering. Oversteekplaatsen hebben een vloeiend hellend vlak, verzakkingen in het voetpad worden herwerkt, er wordt speciale aandacht besteed aan hinderende verkeersborden en deksels van nutsvoorzieningen. In de woonzorgzone en op de voetgangerscirkel zijn diverse winkels gevestigd zoals bakkers, slagers, vishandel, banken, post, kappers, stadhuis, enz.
166
16.1.7
Nederland
In Nederland is de SEV op zoek naar initiatieven voor ‘mini communities’ voor ouderen112. Er zijn in Nederland een paar honderd woongemeenschappen van ouderen met een gemiddelde omvang van 20 woningen. Nu zijn er plannen voor complete ouderendorpen (200 woningen) en zelfs voor een ouderenstad (2000 inwoners). Er is echter ook groep ouderen die misschien niet alleen willen staan op het moment dat er hen iets voorvalt, maar die zich ook niet thuis voelen in deze grootschalige en monoculturele concepten. Deze ouderen zijn op zoek naar een woning waarbij het contact met de buren goed is en waar men in geval van nood een beroep op kan doen. De gemeenschappelijke ruimten zijn in een dergelijke duo-, trio- en quattro-wonen beperkt tot een minimum. Ouderen wonen in een villa met twee, drie of vier min of meer gelijkwaardige appartementen. Of, op het platteland een paar bungalows op een zelfde kavel.Dergelijke woonvormen worden in Nederland voorlopig enkel teruggevonden als particuliere initiatieven in de koopsector: • • •
Drie paren die elkaar kennen sinds hun studententijd zijn bezig drie woningen te realiseren op een bouwkavel Drie oudere mannen willen graag apart together gaan wonen in een herenhuis in Rotterdam. Vier oudere alleenstaande hebben samen een pand gekocht in het buitengebied om er 4 wooneenheden te realiseren en samen paarden te kunnen houden.
Onderstaand is een schema van een duo-woning gerealiseerd door een woningcorporatie in Rotterdam. Dit project is absoluut geen succes gebleken omdat zowel de badkamer als de keuken gemeenschappelijk werden voorzien. Aspecten van privacy blijken cruciaal.
112
www.sev.nl
167
Figuur 15: Schema duo-woning woningcorporatie Rotterdam
Het centrale knelpunt in een dergelijk project is natuurlijk het probleem van de gelijktijdige verhuizing (cfr. kangoeroewonen). Ouderen beginnen samen aan zo’n project, maar de kans dat ze er tegelijk uitgaan is veel minder groot. Bij een overlijden moet de persoon vervangen worden door iemand waarmee opnieuw een vertrouwensband wordt opgebouwd.
168
16.2
Bijlage II: Regionale dienstencentra
In deze paragraaf wordt de oefening herhaald voor de regionale dienstencentra. In eerste instantie wordt de bijkomende vraag naar regionale dienstencentra berekend. In een tweede stap wordt de bijkomende vraag vertaald naar een bijkomende ruimtebehoefte. 16.2.1
Bijkomende vraag naar regionale dienstencentra
Component achterstand in de realisatie De invulling van de regionale dienstencentra in Vlaanderen is verder gevorderd in vergelijking met de lokale dienstencentra. Toch is op 1 januari 2006 slechts 83% van de huidige programmatienorm ingevuld voor heel Vlaanderen. In onderstaande tabel wordt de realisatie van de programmatie met betrekking tot regionale dienstencentra weergegeven per provincie. Tabel 124: Regionale dienstencentra: programma en actueel aanbod op 01/01/2006 (centra)
Programma Actueel aanbod
ANT 16 11
LIM 8 7
OVL 13 13
VLB 10 7
WVL 11 11
VL 60 50
Bron: http://www.wvc.vlaanderen.be/thuiszorg
Door het verschil te berekenen tussen het actuele aanbod aan regionale dienstencentra en de (wettelijke) programmatiecijfers, kunnen we de component ‘achterstand in realisatie’ bepalen. De onderstaande tabel geeft per provincie de component achterstand in realisatie voor de lokale dienstencentra Tabel 125: Regionale dienstencentra: bijkomende vraag o.b.v. component achterstand in realisatie (centra) ANT LIM OVL VLB WVL VL Achterstand realisatie +5 +1 +0 +3 +0 +10 Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Component demografie Het valt te verwachten dat de vraag naar regionale dienstencentra in Vlaanderen de komende jaren zal toenemen, zeker als we rekening houden met de demografische evoluties. De toename is echter niet zo groot, met een verwachte stijging van 60 regionale dienstencentra in Vlaanderen in 2007 naar 62 in 2022. Tabel 126: Regionale dienstencentra: programmatie 2006 – 2020 per provincie (centra)
2006 2007 2012 2017 2020
ANT 16 16 16 17 17
LIM 8 8 8 8 8
OVL 13 13 13 14 14
VL BR 10 10 10 10 10
WVL 11 11 11 11 11
VL 60 60 60 61 62
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
169
Door het verschil te maken tussen de programmatie voor 2020 (gebaseerd op de bevolkingsprojecties voor 2025) en de realisatiegraad anno 2006, kunnen we de bijkomende vraag aan regionale dienstencentra in Vlaanderen berekenen. Tabel 127: Regionale dienstencentra: bijkomende vraag o.b.v. component demografie (centra)
2007 2012 2017 2020
ANT +0 +0 +1 +1
LIM +0 +0 +0 +0
OVL +0 +0 +1 +1
VL BR +0 +0 +0 +0
WVL +0 +0 +0 +0
VL +0 +0 +1 +2
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Component extramuralisering In onderstaande tabel wordt per provincie en voor de drie gedefinieerde scenario’s de bijkomende behoefte aan regionale dienstencentra berekend ten opzichte van de programmatienorm en dat voor 2020. Tabel 128: Regionale dienstencentra: bijkomende behoefte o.b.v. component extramuralisering (centra)
2007 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+0 +0 +0
+0 +0 +0
+0 +0 +0
+0 +0 +0
+0 +0 +0
+1 +1 +2
+1 +2 +3
+0 +1 +1
+1 +1 +2
+1 +1 +2
+1 +1 +2
+4 +7 +10
+2 +3 +5
+1 +2 +2
+1 +3 +4
+1 +2 +3
+1 +2 +3
+6 +12 +17
+2 +4 +6
+1 +2 +3
+2 +3 +5
+1 +2 +3
+1 +3 +4
+8 +15 +22
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
170
Conclusie regionale dienstencentra Onderstaande tabel geeft een overzicht van de bijkomende vraag aan regionale dienstencentra in Vlaanderen op basis van de verschillende gedefinieerde scenario’s. Tabel 129: Regionale dienstencentra: totale bijkomende vraag113 t.o.v. 2006 o.b.v. verschillende scenario’s (centra)
2007 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2012 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2017 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2020 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+5 +5 +5 +5
+1 +1 +1 +1
+0 +0 +0 +0
+3 +3 +3 +3
+0 +0 +0 +0
+10 +11 +11 +12
+5 +6 +7 +8
+1 +1 +2 +2
+0 +1 +1 +2
+3 +4 +4 +5
+0 +1 +1 +2
+10 +14 +17 +20
+6 +8 +9 +11
+1 +2 +3 +3
+1 +2 +4 +5
+3 +4 +5 +6
+0 +1 +2 +3
+11 +17 +23 +28
+6 +8 +10 +12
+1 +2 +3 +4
+1 +3 +4 +6
+3 +4 +5 +6
+0 +1 +3 +4
+12 +20 +27 +34
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
113
De totale bijkomende vraag ten opzichte van 2006 wordt bepaald door drie componenten: component achterstand in realisatie, component demografie en component extramuralisering
171
16.2.2
Bijkomende ruimtebehoefte regionale dienstencentra
Hieronder staat de tabel opgenomen met de bijkomende ruimtebehoefte ten aanzien van regionale dienstencentra. Voor regionale dienstencentra bedraagt de subsidiale oppervlakte maximaal 600 m² per dienstencentrum voor de aanvaarde noodzakelijke oppervlakte voor de gemeenschappelijke dienstverlening. Tabel 130: Regionale dienstencentra: bijkomende ruimtebehoefte in m² voor verschillende scenario’s
2007 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2012 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2017 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3 2020 Scenario 0 Scenario 1 Scenario 2 Scenario 3
ANT
LIM
OVL
VL BR
WVL
VL
+3.000 +3.000 +3.000 +3.000
+600 +648 +696 +744
+0 +78 +156 +234
+1.800 +1.860 +1.920 +1.980
+0 +66 +132 +198
+6.000 +6.360 +6.720 +7.080
+3.000 +3.600 +4.200 +4.800
+600 +883 +1.147 +1.402
+0 +460 +889 +1.303
+1.800 +2.154 +2.484 +2.802
+0 +389 +752 +1.102
+6.000 +8.124 +10.104 +12.012
+3.600 +4.800 +5.400 +6.600
+600 +1.104 +1.555 +1.968
+600 +1.482 +2.272 +2.994
+1.800 +2.430 +2.994 +3.510
+0 +693 +1.313 +1.881
+6.600 +10.443 +13.883 +17.031
+3.600 +4.800 +6.000 +7.200
+600 +1.229 +1.781 +2.266
+600 +1.700 +2.666 +3.515
+1.800 +2.586 +3.276 +3.882
+0 +865 +1.624 +2.290
+7.200 +12.073 +16.351 +20.108
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
172
16.2.3 Regionale dienstencentra: planologische kengetallen In onderstaande tabel wordt de toekomstige behoefte aan regionale dienstencentra in Vlaanderen hernomen per provincie en uitgedrukt per 1.000 ouderen. Tabel 131: Regionale dienstencentra: aantal centra per 1.000 60+-ers volgens verschillende scenario’s
2007 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2012 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2017 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3 2020 scenario 0 scenario 1 scenario 2 scenario 3
ANT
LIM
OVL
VLB
WVL
VL
0,04 0,04 0,04 0,04
0,05 0,05 0,05 0,05
0,04 0,04 0,04 0,04
0,04 0,04 0,04 0,04
0,04 0,04 0,04 0,04
0,04 0,04 0,04 0,04
0,04 0,04 0,04 0,04
0,04 0,04 0,05 0,05
0,04 0,04 0,04 0,04
0,04 0,04 0,04 0,05
0,03 0,04 0,04 0,04
0,04 0,04 0,04 0,05
0,04 0,04 0,04 0,05
0,04 0,04 0,04 0,04
0,04 0,04 0,04 0,05
0,04 0,04 0,04 0,05
0,03 0,04 0,04 0,04
0,04 0,04 0,04 0,05
0,03 0,04 0,04 0,05
0,03 0,04 0,04 0,05
0,03 0,04 0,04 0,05
0,03 0,04 0,04 0,04
0,03 0,03 0,04 0,04
0,03 0,04 0,04 0,05
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
173
In onderstaande tabel wordt de toekomstige behoefte aan regionale dienstencentra in Vlaanderen hernomen per provincie en uitgedrukt per 10.000 inwoners van een wijk of een stadsdeel. Tabel 132: Regionale dienstencentra: aantal centra per 10.000 scenario’ ANT LIM OVL 2007 0,1 0,1 0,1 scenario 0 scenario 1 0,1 0,1 0,1 scenario 2 0,1 0,1 0,1 scenario 3 0,1 0,1 0,1 2012 scenario 0 0,1 0,1 0,1 scenario 1 0,1 0,1 0,1 scenario 2 0,1 0,1 0,1 scenario 3 0,1 0,1 0,1 2017 scenario 0 0,1 0,1 0,1 scenario 1 0,1 0,1 0,1 scenario 2 0,1 0,1 0,1 scenario 3 0,1 0,1 0,1 2020 scenario 0 0,1 0,1 0,1 scenario 1 0,1 0,1 0,1 scenario 2 0,1 0,1 0,1 scenario 3 0,1 0,1 0,1
inwoners volgens verschillende VLB 0,1
WVL 0,1
VL 0,1
0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1 0,1
0,1 0,1 0,1 0,1
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
174
16.3 16.3.1
Bijlage III: Planologische kengetallen Nederland De planologische kengetallen
In Nederland is door het Innovatieprogramma Wonen en Zorg een prognose opgesteld voor 2015. Deze prognose is het resultaat van een combinatie tussen een toekomstscenario en extramurale woonvormen. Bij de prognose is verondersteld dat de huidige intramuraal verblijvende doelgroepen zich in de toekomst zullen verdelen over de extramurale voorzieningen en dat volgens de sleutel in onderstaande tabel. Tabel 133: Planologische kengetallen: personen. Behoefte aan wonen in diverse extramurale woonvormen in 2015, in een woongebied van 10.000 inwoners Woonvorm Intramuraal verblijf Cluster wonen114 Begeleid / beschut wonen115 Totaal onzelfstandig Zelfstandig wonen in een woonzorgcomplex Individueel zelfstandig, met thuiszorg Totaal wonen en zorg in de wijk
Situatie 2000 154 4 8 166 81 106 199
Scenario 2015 58 45 50 153 144 141 380
Bron: Planologische kengetallen wonen en zorg, IWZ
Uitgesplitst naar zorgvorm betekent dit: • Intramurale 24-uurs zorg: van 154 naar 58 • Extramurale 24-uurs zorg: van 12 naar 95 • Complexgebonden thuiszorg: van 81 naar 144 • Individuele permanente thuiszorg: van 106 naar 141 • Totale (langdurige) zorg in de wijk: van 199 naar 380 16.3.2
De planologische kengetallen, uitgedrukt in aantal woningen
In een volgende stap is een vertaling gemaakt van bewoners (bovenstaande tabel) naar woningen. De ruimtebehoefte in vierkante meters werd daarbij als maatstaf genomen. Een overzicht: In geclusterde woonvormen wordt uitgegaan van een woonslaapkamer met eigen sanitair en gemeenschappelijke woonkamer en keuken plus zorgruimten. Het aantal personen per standaardwoning van 100 – 120 m² bedraagt in de huidige projecten met kleinschalig groepswonen gemiddeld 2,7. Er is in de nieuwe volkshuisvestelijke woonprogramma’s een trend naar 60 m² per persoon. In beschutte woonvormen wordt uitgegaan van zelfstandige één- en tweepersoonswooneenheden, met daarnaast gemeenschappelijke voorzieningen en zorgruimten. De verhouding tussen m² private woonruimte en m² gemeenschappelijke ruimten ligt anders dan bij clusterwonen, maar het totale vloeroppervlak per persoon wijlt niet wezenlijk van elkaar af: een halve standaardwoning per persoon. In woonzorgcomplexen zijn complete levensloopbestendige driekamerwoningen van 90 – 120 m² als uitgangspunt gekozen.
114
Huidige indicatie verpleeghuis, internaat verstandelijk gehandicapten, algemeen psychiatrisch ziekenhuis Huidige indicatie verzorgingshuis, gezinsvervangend tehuis, lichamelijk gehandicapten, Regionale Instellingen Beschermd Wonen
115
175
Tabel 134: Planologische kengetallen: woningen. Relatie personen-woonoppervlaktewoningbezetting-woningen voor een wijk van 10.000 inwoners – scenario 2015. Clusterwonen 60 m² per persoon Gemiddelde woningbezetting Benodigd aantal wooneenheden Aantal clusterwoningen Aantal standaardwoningen Aantal clusters per wijk Beschut wonen 60 m² per persoon Gemiddelde woningbezetting Benodigd aantal wooneenheden Aantal standaardwoningen Aantal aanleunpunten Woonzorgcomplex 90 – 120 m² per persoon Gemiddelde woningbezetting Aantal aangepaste standaardwoningen Aantal woonzorgcomplexen Verspreid zelfstandig wonend in aangepaste woningen met thuiszorg 90 tot 150 m² per persoon Gemiddelde woningbezetting Aantal aangepaste standaardwoningen
2 45 6 tot 9 22 2 tot 3 2 50 25 2 tot 3 1,2 120 1 tot 3
1,8 80
Bron: Planologische kengetallen wonen en zorg, IWZ
In Nederland wonen gemiddeld 2,2 personen per wijk. Voor een wijk van 10.000 inwoners zijn er met andere woorden 4.500 woningen nodig. Volgens het scenario beschreven in de bovenstaande tabel zijn daarvan 5,5% of 247 woningen een aangepaste of buitengewone woning. Naast deze aangepaste standaardwoningen zijn er nog een aantal andere woonvormen die moeten voorzien worden voor ouderen (clusterwoningen, woonzorgcomplexen, enz). In functie van een veranderende leeftijdsopbouw in de loop van de tijd vermeerdert en vermindert de vraag naar diverse type woningen. Flexibel bouwen is daarom het uitgangspunt. In Nederland wordt hard nagedacht hoe één woonzorgwoning kan omgezet worden in twee wooneenheden beschut wonen en vice versa. De zorginfrastructuur van een dergelijk woonzorgcomplex moet natuurlijk op een dergelijke flexibiliteit berekend zijn.
176
16.4
Bijlage IV: Doelgroep van de ouderen
Onderstaande tabel geeft de verdeling van de ouderen over de verschillende afgebakende leeftijdsklassen. Het lijkt naar betrouwbaarheid toe beter de leeftijdsklassen vanaf 80 jaar samen te voegen tot één nieuwe klasse. In een aantal gevallen werd gewerkt met de volgende klassen: 60-69 jaar, 70-79 jaar en 80 jaar en ouder. Dit om tegemoet te komen aan de vastgestelde diversiteit in de grote groep van ouderen. Tabel 135: Indeling ouderen volgens leeftijdsklassen
60 – 64 jaar 65 – 69 jaar 70 –74 jaar 75 – 79 jaar 80 – 84 jaar 85 – 89 jaar 90 jaar en ouder Totaal
Aantallen 418 399 379 330 238 82 22 1868
Procenten 22,4 21,4 20,3 17,7 12,7 4,4 1,2 100,0
Bron: Survey Kenniscentrum Duurzaam Woonbeleid, 2005
In het rapport werden in de tabellen geen absolute aantallen weergegeven, enkel percentages. Waar het nodig was, werden antwoordcategorieën samengenomen tot een nieuwe klasse. Dit was bijvoorbeeld nodig bij de bespreking van de antwoorden met betrekking tot het opleidingsniveau.
177
16.5
Bijlage V: SVR-2005-Bevolkingsprojecties
Tabel 135: SVR-2005-Bevolkingsprojectie, totale bevolking per provincie, periode 2004-2025
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025
ANT 1.668.812 1.674.878 1.680.851 1.686.630 1.692.274 1.697.768 1.703.051 1.708.121 1.712.940 1.717.469 1.721.694 1.725.585 1.729.118 1.732.494 1.735.727 1.738.828 1.741.805 1.744.655 1.747.356 1.749.917 1.752.322 1.754.558
LIM 805.786 810.288 814.623 818.776 822.774 826.595 830.215 833.622 836.787 839.687 842.301 844.621 846.630 848.465 850.129 851.642 853.004 854.210 855.253 856.126 856.827 857.352
OVL 1.373.720 1.377.360 1.380.913 1.384.242 1.387.376 1.390.268 1.392.879 1.395.205 1.397.214 1.398.882 1.400.219 1.401.216 1.401.873 1.402.333 1.402.627 1.402.783 1.402.825 1.402.754 1.402.580 1.402.317 1.401.953 1.401.480
VLB 1.031.904 1.036.032 1.039.925 1.043.552 1.046.935 1.050.068 1.052.931 1.055.543 1.057.898 1.059.997 1.061.852 1.063.466 1.064.855 1.066.168 1.067.435 1.068.683 1.069.933 1.071.190 1.072.449 1.073.720 1.074.997 1.076.254
WVL 1.135.802 1.137.325 1.138.786 1.140.071 1.141.233 1.142.238 1.143.057 1.143.691 1.144.107 1.144.288 1.144.224 1.143.906 1.143.321 1.142.636 1.141.849 1.140.973 1.140.018 1.138.972 1.137.817 1.136.551 1.135.146 1.133.586
VL 6.016.024 6.035.882 6.055.099 6.073.272 6.090.592 6.106.936 6.122.133 6.136.183 6.148.947 6.160.323 6.170.290 6.178.794 6.185.798 6.192.096 6.197.767 6.202.909 6.207.585 6.211.782 6.215.455 6.218.631 6.221.245 6.223.231
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
178
Tabel 136: SVR-2005-Bevolkingsprojectie, 60 plussers per provincie, periode 2004-2025, absolute aantallen
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025
ANT 374.577 379.803 384.484 391.935 398.581 404.780 410.906 416.965 422.809 430.003 437.002 444.536 452.410 460.426 468.847 477.583 487.117 495.903 505.369 514.790 524.501 534.201
LIM 162.406 165.661 169.441 173.863 178.475 183.447 188.346 193.244 198.172 203.484 208.719 214.109 219.689 225.179 230.915 236.825 243.105 248.965 255.040 261.088 266.958 272.849
OVL 311.441 315.619 319.731 325.930 331.447 336.999 342.366 347.504 352.671 357.906 362.998 368.601 374.429 380.413 386.693 393.260 400.103 406.626 413.640 420.717 428.190 435.812
VLB 228.784 231.802 234.764 238.980 242.998 247.162 251.096 254.972 258.983 263.177 267.534 272.183 277.148 282.391 287.940 293.550 299.473 305.361 311.112 316.792 322.904 329.224
WVL 279.265 283.471 287.987 293.683 298.731 303.830 308.506 312.821 316.970 321.760 326.321 331.065 336.062 341.208 346.299 351.614 356.867 362.112 367.684 373.350 379.149 385.393
VL 1.356.473 1.376.357 1.396.406 1.424.387 1.450.233 1.476.219 1.501.220 1.525.506 1.549.602 1.576.326 1.602.574 1.630.491 1.659.739 1.689.617 1.720.693 1.752.832 1.786.665 1.818.970 1.852.845 1.886.737 1.921.700 1.957.479
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
179
Tabel 137: SVR-2005-Bevolkingsprojectie, 60 plussers per provincie, periode 2004-2025, index
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025
ANT 100 101 103 105 106 108 110 111 113 115 117 119 121 123 125 127 130 132 135 137 140 143
LIM 100 102 104 107 110 113 116 119 122 125 129 132 135 139 142 146 150 153 157 161 164 168
OVL 100 101 103 105 106 108 110 112 113 115 117 118 120 122 124 126 128 131 133 135 137 140
VLB 100 101 103 104 106 108 110 111 113 115 117 119 121 123 126 128 131 133 136 138 141 144
WVL 100 102 103 105 107 109 110 112 114 115 117 119 120 122 124 126 128 130 132 134 136 138
VL 100 101 103 105 107 109 111 112 114 116 118 120 122 125 127 129 132 134 137 139 142 144
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
180
Tabel 138: SVR-2005-Bevolkingsprojectie, 80 plussers per provincie, periode 2004-2025, absolute aantallen
2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025
ANT 69.344 72.038 74.824 77.545 80.059 82.690 85.492 88.776 91.614 94.346 96.351 98.094 99.786 101.331 102.842 104.961 106.285 106.705 105.957 106.320 108.092 110.785
LIM 23.379 25.082 26.832 28.408 30.036 31.689 33.324 35.264 36.988 38.767 40.273 41.768 43.098 44.371 45.800 47.252 48.546 49.424 49.546 50.169 51.228 52.152
OVL 57.760 59.916 62.370 64.531 66.423 68.662 70.752 73.621 76.518 78.998 81.158 83.051 84.447 85.858 87.201 88.782 90.054 90.057 88.841 88.593 90.045 92.057
VLB 41.246 43.206 45.204 47.106 48.875 50.521 52.201 54.309 56.243 57.918 59.208 60.357 61.162 61.804 62.621 63.457 64.071 64.068 63.502 63.620 64.876 66.343
WVL 51.562 53.934 56.377 58.572 60.501 62.531 64.602 67.051 69.505 71.788 73.512 75.156 76.368 77.541 79.049 80.686 82.086 82.332 82.056 82.212 83.665 85.492
VL 243.291 254.175 265.608 276.158 285.893 296.094 306.370 319.021 330.867 341.813 350.503 358.423 364.860 370.905 377.512 385.140 391.042 392.587 389.902 390.914 397.904 406.827
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
181
Tabel 139: SVR-2005-Bevolkingsprojectie, 80 plussers per provincie, periode 2004-2025, index 80+ 2004 2005 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025
ANT 100 104 108 112 115 119 123 128 132 136 139 141 144 146 148 151 153 154 153 153 156 160
LIM 100 107 115 122 128 136 143 151 158 166 172 179 184 190 196 202 208 211 212 215 219 223
OVL 100 104 108 112 115 119 122 127 132 137 141 144 146 149 151 154 156 156 154 153 156 159
VLB 100 105 110 114 118 122 127 132 136 140 144 146 148 150 152 154 155 155 154 154 157 161
WVL 100 105 109 114 117 121 125 130 135 139 143 146 148 150 153 156 159 160 159 159 162 166
VL 100 104 109 114 118 122 126 131 136 140 144 147 150 152 155 158 161 161 160 161 164 167
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
182
16.6
Bijlage VII: Huishoudensprojecties
Tabel 140: Huishoudensprojectie ouderen met partner, 60 plussers per provincie, periode 20072020
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
ANT 125.442 127.534 129.395 131.233 132.960 134.657 136.897 139.014 141.390 143.908 146.537 149.307 152.081 155.238
LIM 82.547 83.782 85.050 86.222 87.324 88.533 89.850 91.199 92.713 94.404 96.225 98.158 100.092 102.150
OVL 61.060 62.483 64.072 65.600 67.137 68.733 70.469 72.164 73.951 75.800 77.685 79.596 81.572 83.713
VLB 108.322 110.046 111.731 113.309 114.765 116.272 117.848 119.300 120.993 122.853 124.818 126.898 128.992 131.217
WVL 98.755 100.264 101.770 103.086 104.247 105.403 106.816 108.111 109.514 111.112 112.772 114.407 116.102 117.760
VL 476.126 484.109 492.019 499.449 506.432 513.596 521.881 529.788 538.561 548.076 558.036 568.367 578.839 590.076
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Tabel 141: Huishoudensprojectie alleenwonende ouderen, 60 plussers per provincie, periode 20072020 ANT LIM OVL VLB WVL VL 2007 98.271 57.665 36.997 80.918 74.700 348.551 2008 100.000 58.782 38.165 82.398 76.237 355.583 2009 101.669 59.926 39.367 83.946 77.778 362.686 2010 103.229 60.969 40.530 85.339 79.201 369.268 2011 104.670 61.915 41.668 86.566 80.418 375.238 2012 106.027 62.837 42.753 87.734 81.596 380.946 2013 107.652 63.824 43.933 88.954 82.875 387.238 2014 109.307 64.861 45.102 90.273 84.170 393.713 2015 111.036 65.925 46.262 91.664 85.466 400.353 2016 112.688 66.950 47.435 92.932 86.657 406.661 2017 114.343 68.016 48.538 94.204 87.886 412.988 2018 116.146 69.178 49.749 95.574 89.148 419.795 2019 118.099 70.445 51.039 97.150 90.564 427.297 2020 120.221 71.754 52.355 98.800 91.955 435.086 Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
183
Tabel 142: Huishoudensprojectie ouderen met kind, 60 plussers per provincie, periode 2007-2020
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
ANT 11.578 11.816 12.041 12.254 12.464 12.649 12.883 13.123 13.373 13.618 13.873 14.131 14.413 14.716
LIM 8.952 9.125 9.301 9.461 9.612 9.753 9.910 10.075 10.247 10.417 10.599 10.794 10.997 11.211
OVL 8.466 8.730 8.998 9.261 9.517 9.763 10.027 10.291 10.550 10.811 11.065 11.345 11.644 11.941
VLB 11.843 12.071 12.303 12.524 12.731 12.925 13.128 13.341 13.556 13.766 13.981 14.209 14.458 14.718
WVL 8.688 8.865 9.040 9.199 9.339 9.471 9.619 9.764 9.915 10.062 10.214 10.361 10.528 10.695
VL 49.528 50.607 51.682 52.698 53.662 54.561 55.567 56.594 57.641 58.673 59.732 60.840 62.039 63.279
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Tabel 143: Huishoudensprojectie ouderen in andere constellatie, 60 plussers per provincie, periode 2007-2020
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
ANT 1.617 1.650 1.681 1.710 1.737 1.762 1.792 1.823 1.855 1.887 1.920 1.955 1.993 2.034
LIM 1.210 1.231 1.252 1.274 1.294 1.314 1.335 1.357 1.381 1.405 1.429 1.456 1.484 1.513
OVL 1.039 1.071 1.104 1.136 1.167 1.196 1.228 1.260 1.291 1.323 1.355 1.389 1.425 1.462
VLB 1.665 1.695 1.726 1.754 1.782 1.807 1.835 1.861 1.891 1.918 1.946 1.976 2.011 2.045
WVL 1.379 1.404 1.427 1.450 1.469 1.486 1.506 1.527 1.548 1.567 1.587 1.609 1.635 1.659
VL 6.910 7.051 7.191 7.325 7.450 7.565 7.696 7.828 7.966 8.099 8.237 8.385 8.548 8.712
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
184
Tabel 144: Huishoudensprojectie ouderen met partner, 80 plussers per provincie, periode 20072020 ANT LIM OVL VLB WVL VL 2007 14.136 9.542 5.508 12.188 11.875 53.249 2008 14.609 9.889 5.819 12.532 12.245 55.093 2009 15.085 10.161 6.128 12.944 12.611 56.929 2010 15.533 10.435 6.392 13.269 12.951 58.580 2011 16.038 10.770 6.720 13.720 13.338 60.586 2012 16.450 11.076 7.003 14.200 13.755 62.485 2013 16.883 11.343 7.305 14.620 14.146 64.298 2014 17.144 11.511 7.527 14.945 14.395 65.522 2015 17.344 11.663 7.761 15.232 14.634 66.634 2016 17.515 11.702 7.926 15.354 14.751 67.248 2017 17.687 11.719 8.114 15.491 14.871 67.882 2018 17.855 11.802 8.321 15.653 15.094 68.725 2019 18.220 11.926 8.562 15.874 15.395 69.977 2020 18.408 12.001 8.759 16.049 15.636 70.853 Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Tabel 145: Huishoudensprojectie alleenwonende ouderen, 80 plussers per provincie, periode 20072020
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
ANT 31.018 32.091 33.198 34.306 35.539 36.617 37.652 38.391 39.058 39.740 40.327 40.914 41.713 42.198
LIM 19.115 19.886 20.628 21.323 22.161 22.921 23.597 24.106 24.581 24.933 25.223 25.561 25.899 26.143
OVL 10.609 11.248 11.893 12.514 13.235 13.872 14.535 15.084 15.635 16.141 16.628 17.159 17.695 18.178
VLB 24.854 25.644 26.561 27.330 28.376 29.427 30.331 31.111 31.802 32.310 32.830 33.323 33.892 34.348
WVL 23.345 24.175 25.040 25.895 26.847 27.812 28.690 29.352 29.997 30.479 30.958 31.577 32.237 32.787
VL 108.941 113.044 117.321 121.368 126.158 130.650 134.806 138.045 141.073 143.603 145.965 148.534 151.436 153.654
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
185
Tabel 146: Huishoudensprojectie ouderen met kind, 80 plussers per provincie, periode 2007-2020
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
ANT 3.171 3.285 3.406 3.532 3.684 3.819 3.957 4.062 4.155 4.245 4.329 4.410 4.521 4.598
LIM 2.558 2.659 2.756 2.849 2.965 3.071 3.168 3.242 3.312 3.366 3.408 3.456 3.506 3.543
OVL 2.285 2.417 2.551 2.680 2.834 2.972 3.112 3.232 3.348 3.450 3.555 3.671 3.791 3.896
VLB 3.491 3.608 3.744 3.867 4.035 4.196 4.337 4.461 4.568 4.652 4.739 4.825 4.918 4.992
WVL 2.583 2.680 2.780 2.873 2.984 3.098 3.199 3.276 3.351 3.408 3.463 3.527 3.601 3.665
VL 14.087 14.650 15.236 15.801 16.502 17.155 17.773 18.272 18.734 19.120 19.494 19.889 20.336 20.694
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
Tabel 147: Huishoudensprojectie ouderen anders, 80 plussers per provincie, periode 2007-2020
2007 2008 2009 2010 2011 2012 2013 2014 2015 2016 2017 2018 2019 2020
ANT 387 402 418 433 451 467 481 493 502 512 522 532 545 553
LIM 321 332 344 356 370 383 396 405 415 421 427 434 440 445
OVL 276 294 311 327 345 361 377 390 404 415 426 438 451 463
VLB 455 469 486 500 521 541 559 574 588 597 606 615 626 635
WVL 350 362 373 385 398 411 424 433 442 448 453 461 471 479
VL 1.789 1.859 1.931 2.001 2.085 2.163 2.238 2.296 2.352 2.393 2.434 2.480 2.534 2.575
Bron: SVR-2005-Bevolkingsprojecties – Verwerking: SumResearch
186
Verantwoordelijke uitgever: Departement Ruimtelijke Ordening, Woonbeleid en Onroerende Erfgoed Woonbeleid Koning Albert II-laan 19 bus 21 B-1210 Brussel Vormgeving: Van Cromphaut L. D/2007/3241/311
187
188