RAADSVOORSTEL Onderwerp
Belastingverordeningen 2014
Agendanummer
16
Nummer
80/2013
Steller
M.J.M. van de Ven
Portefeuillehouder(s)
J.C.M. Hendriks-van Kemenade/ R.A. Dekkers
Doorkiesnummer steller
0413 – 481230
Bijlagen
-5-
Coördinerende afdeling
Ondersteuningszaken
Coördinerend team
Financiën en Belastingen
Bereikbaar op: maandag, woensdag en donderdag (v.m)
Behandeling raadscommissie Behandeling gemeenteraad
19-12-2013
Beslispunten: 1. Vast te stellen de verordening reclamebelasting 2014 2. Vast te stellen de verordening toeristenbelasting 2014 3. Vast te stellen de verordening rioolheffing 2014 4. Vast te stellen de verordening afvalstoffenheffing 2014 5. Vast te stellen de verordening onroerende zaakbelastingen 2014
Onderwerp Belastingverordeningen 2014 Wat is het vraagstuk/ vraagstuk /wat wijzigt er? er ? In achtereenvolgens de kadernota, de programmabegroting 2014 en de memorie van aanvulling programmabegroting 2014 is ingegaan op de belastingvoorstellen voor het jaar 2014. In overeenstemming hiermede dienen de belastingverordeningen aangepast te worden. Wat willen we bereiken? Een verordening die voldoet aan de wettelijke eisen/regels. Met de belastingverordeningen 2014 worden de aanslagen gemeentelijke belastingen opgelegd. Wat gaan we daarvoor doen? Verordening reclamebelasting 2014 Met ingang van 1 januari 2012 is de verordening reclamebelasting ingevoerd. De reclamebelasting betreft een algemeen dekkingsmiddel en het staat de gemeente vrij op welke wijze men deze wenst te besteden. Bij het invoeren van de reclamebelasting is als uitgangspunt gehanteerd dat de opbrengst minus de perceptiekosten wordt gebruikt voor de voeding van een ondernemersfonds. Het ondernemersfonds wordt beheerd door het centrummanagement. De tarieven 2014 voor de reclamebelasting zijn niet gewijzigd. Wel wordt voorgesteld om artikel 11 (termijnen van betaling) aan te passen. Na overleg met centrummanagement is de mogelijkheid opgenomen om met ingang van het jaar 2014 gebruik te maken van automatische incasso. Indien geen gebruik wordt gemaakt van de automatische incasso dan dient de aanslag in 2 termijnen betaald te worden (dit was één termijn).
1/3
Verordening toeristenbelasting 2014 In een eerder stadium is in het kader van de bezuinigingen c.q. ruimtescheppende maatregelen uitgegaan van een jaarlijkse verhoging van de opbrengst toeristenbelasting met € 3.000,-- per jaar (cumulatief ). Aanvullend hierop is in de kadernota respectievelijk de programmabegroting 2014 uitgegaan van een trendmatige verhoging van 1,65 %. Het tarief in het jaar 2013 bedraagt € 1,07 per overnachting. Rekening houdende met de vorenstaande komt het tarief voor het jaar 2014 uit op € 1,14 per overnachting. Verordening rioolheffing 2014 Voor de tarieven rioolheffing 2014 is aangesloten bij het door de gemeenteraad vastgestelde Verbreed Gemeentelijk Rioleringsplan++ (gemeenteraad d.d. juni 2012). Op basis hiervan zijn de tarieven 2014 gelijk aan het jaar 2013. Het tekort dat ontstaat wordt ten laste van de egalisatiereserve gebracht. Om te komen tot een uniformering binnen de Ple1n-gemeenten wordt voor het jaar 2014 gekomen tot een harmonisatie van de termijnen van betaling (artikel 11 van de verordening rioolheffing). Bij automatische incasso wordt het aantal termijnen verhoogd van 9 naar 10 gelijke termijnen. Verordening afvalstoffenheffing (Diftar) 2014 Op basis van de bijgestelde raming komt voor het jaar 2014 het gemiddelde tarief uit op € 203,10 (in 2013 bedraagt het gemiddelde tarief per aansluiting € 194,65). De stijging van het gemiddelde tarief wordt met name veroorzaakt door lagere vergoeding voor inzameling kunststof verpakkingsmateriaal en loon- en prijsstijging. Rekening houdende met het vorenstaande zijn de tarieven voor het jaar 2014 als volgt: Tarief per lediging € 2,00 (in 2013 € 2,00) Tarief per kilo GFT € 0,00 (in 2013 € 0,00) Tarief per kilo overig afval € 0,18 (in 2013 € 0,18) Vastrecht per jaar € 111,00 (in 2013 € 102,00). Voor de verzamelcontainers zijn de tarieven afgeleid van vorenstaande tarieven. Voor een volledig overzicht wordt verwezen naar de tarieventabel bij de verordening. Om te komen tot een uniformering binnen de Ple1n-gemeenten wordt voor het jaar 2014 gekomen tot een harmonisatie van de termijnen van betaling (artikel 8 van de verordening afvalstoffenheffing). Bij automatische incasso wordt het aantal termijnen verhoogd van 9 naar 10 gelijke termijnen. Verordening onroerende zaakbelastingen 2014 Jaarlijks worden op basis van de in de vastgestelde begroting geraamde opbrengsten en rekening houdende met de uitkomsten van de (jaarlijkse) taxatie de tarieven onroerende zaakbelastingen (OZB) berekend. Voor het jaar 2014 dient uitgegaan te worden van de waarde naar de peildatum 1 januari 2013. Momenteel zijn nog niet alle waarden bekend of gecontroleerd. Hierdoor is het niet mogelijk om in de raadsvergadering van 19 december 2013 de definitieve tarieven voor het jaar 2014 vast te stellen. Voorgesteld wordt dan ook om de tarieven voor het jaar 2014 fictief hoog vast te stellen. Zodra inzicht bestaat in de totale waarde naar de waardepeildatum 1 januari 2013 zullen de tarieven voor het jaar 2014 definitief worden berekend. In de voorliggende verordening onroerende zaakbelastingen 2014 is uitgegaan van de navolgende fictieve (hoge) tarieven (de fictieve tarieven 2014 zijn aanzienlijk hoger dan de tarieven 2013; een daling van de waarde leidt immers, bij het realiseren van een gelijke opbrengst, tot een stijging van het tarief en er dient rekening te worden gehouden met een stijging van de totale opbrengst met 1,65%).
Woning eigenaar Niet-woning eigenaar Niet-woning gebruiker
Tarief 2013 20 13 0,1184 % 0,1654 % 0,1298 %
2/3
Tarief 2014 2014 (fictief ) 0,1500 % 0,2000 % 0,1750 %
Kanttekeningen Voordat de aanslagen 2014 opgelegd worden, wordt aan de gemeenteraad het voorstel voorgelegd tot vaststelling van de definitieve tarieven onroerende zaakbelastingen voor het jaar 2014. De wet- en regelgeving verzet zich niet tegen de hiervoor beschreven werkwijze; het is mogelijk om met terugwerkende kracht de tarieven lager vast te stellen (het is niet mogelijk om met terugwerkende kracht hogere tarieven vast te stellen). Wat kost het? Voor de berekening van de tarieven is uitgegaan van de door de gemeenteraad vastgestelde begroting 2014. Duurzaamheid n.v.t. Communicatie en interactie Conform artikel 139 van de Gemeentewet moet het vaststellen van een verordening bekend gemaakt worden. Het niet voldoen aan de bekendmakingsplicht kan leiden tot onverbindendheid van de verordening. De bekendmaking zal plaatsvinden via MooiRooi zodra de verordening is opgenomen in de “verzameling Besluiten/Verordeningen”. Bijlage(n) Dit voorstel bevat de volgende bijlage(n): 1. Verordening reclamebelasting 2014 2. Verordening toeristenbelasting 2014 3. Verordening rioolheffing 2014 4. Verordening afvalstoffenheffing (Diftar) 2014 5. Verordening onroerende zaakbelastingen 2014 Ter inzage Berekening tarief afvalstoffenheffing (Diftar) 2014
Sint-Oedenrode, 19 november 2013 Burgemeester en wethouders van Sint-Oedenrode, de secretaris, de burgemeester, P.J.E. van de Loo P.M. Maas
Dit voorstel is behandeld in de voorbereidingscommissie van 3 december 2013
3/3
RAADSBESLUIT
De raad van de gemeente SintSint - Oedenrode;
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 november 2013, met nummer …./2013;
en gelet op artikel 227 van de Gemeentewet
Besluit: Besluit
vast te stellen de volgende verordening: Verordening Ver ordening op de heffing en invordering invor dering van reclamebelasting 2014 (Verordening reclamebelasting 2014)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. Reclameobject: openbare aankondiging in letters, symbolen of kleuren, of een combinatie daarvan, zichtbaar vanaf de openbare weg; b. Bouwwerk: elke constructie van enige omvang van hout, steen, metaal of ander materiaal, die hetzij direct of indirect met de grond verbonden is, hetzij directe of indirecte steun vindt in of op de grond; c. Vestiging: een gebouw, of deel daarvan, dat door één organisatie of bedrijf wordt gebruikt; d. Tussenpersoon: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zijn bedrijf maakt van het verlenen van bemiddeling bij het tot stand brengen en sluiten van overeenkomsten in opdracht en op naam van personen tot wie hij niet in vaste betrekking staat; e. Exploitant: een natuurlijke persoon of rechtspersoon die zijn bedrijf maakt van het ten behoeve van derden tegen vergoeding aanbrengen van reclameobjecten op door hem daartoe beschikbaar gestelde oppervlakten; f. Kwartaal: een kalenderkwartaal; g. Jaar: een kalenderjaar
Artikel 2 Gebiedsomschrijving Deze verordening is van toepassing binnen het centrumgebied van de gemeente Sint-Oedenrode zoals aangegeven op de bij deze verordening behorende kaart inclusief gebiedsomschrijving.
Artikel 3 Belastbaar feit Onder de naam reclamebelasting wordt, binnen het gebied zoals aangewezen in artikel 2, een belasting geheven voor een openbare aankondiging die zichtbaar is vanaf de openbare weg.
Artikel 4 Belastingplicht 1. 2.
De reclamebelasting wordt geheven van degene van wie, dan wel ten behoeve van wie de openbare aankondiging wordt aangetroffen. In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste lid wordt de reclamebelasting voor een openbare aankondiging, die met vermelding van de naam van een tussenpersoon is gedaan in verband met de verhuur of de verkoop van roerende en onroerende zaken, geheven van die tussenpersoon.
1/4
3.
In afwijking in zoverre van het bepaalde in het eerste en tweede lid wordt de reclamebelasting voor een openbare aankondiging die is aangebracht door tussenkomst van een natuurlijk persoon of rechtspersoon die zijn beroep of bedrijf maakt van ten behoeve van derden tegen vergoeding aanbrengen van openbare aankondigingen op daartoe beschikbaar gestelde oppervlakken, geheven van die natuurlijk persoon of rechtspersoon.
•
Artikel 5 Vrijstellingen De reclamebelasting wordt niet geheven voor openbare aankondigingen: a. Waarvoor op grond van een privaatrechtelijke overeenkomst betaling aan de gemeente moet geschieden dan wel een vergoeding aan de gemeente verschuldigd is; b. Die als algemene bewegwijzering waarmee een algemeen belang wordt gediend kunnen worden aangemerkt; c. Die door de gemeente of in opdracht van de gemeente is geplaatst of aangebracht, indien en voor zover de openbare aankondiging geschiedt ter uitvoering van de publieke taak; d. Die door politieke partijen zijn aangebracht of die een ideëel belang dienen; e. Aangebracht door of namens winkeliersverenigingen of wijkorganen, waarbij het reclameobject uitsluitend bestaat uit een afbeelding met naam van de winkeliersvereniging of het wijkorgaan; f. Die een onlosmakelijk onderdeel zijn van de voor verkoop of verhuur bestemde artikelen en producten in een etalage of winkel; g. Bestemd voor de verkoop of verhuur van onroerende zaken, indien deze aanwezig zijn in de onmiddellijke nabijheid van de te verkopen of verhuren onroerende zaak; h. Op bouwterreinen, voor zover de opschriften rechtstreeks betrekking hebben op de op dat terrein in uitvoering zijnde bouwwerkzaamheden; i. Die uit cultureel, maatschappelijk, charitatief of ideëel belang zijn aangebracht door (semi-)overheden of cultureel-maatschappelijke instellingen of –verenigingen.
Artikel 6 Maatstaf van heffing en belastingtarief 1. 2.
3. 4.
De reclamebelasting wordt geheven naar de oppervlakte van een reclameobject met inachtneming van het overige in deze verordening bepaalde. Voor de toepassing van dit artikel worden de op basis van artikel 7 bepaalde oppervlakte van reclameobjecten, die bij één vestiging, bouwwerk of deel daarvan behoren, bij elkaar opgeteld. Indien meerdere bouwwerken of delen daarvan naast elkaar zijn gelegen en tezamen worden gebruikt door één belastingplichtige voor één vestiging, worden de oppervlakten van reclameobjecten die bij deze bouwwerken of delen daarvan behoren voor de toepassing van dit artikel bij elkaar opgeteld. Reclameobjecten behoren in elk geval tot één bouwwerk indien zij daarmee fysiek zijn verbonden of daarmee tezamen worden gebruikt. Het tarief van de reclamebelasting is opgenomen in de bij deze verordening behorende tarieventabel.
Artikel 7 Berekening van de reclamebelasting 1.
2.
De oppervlakte van een reclameobject wordt vastgesteld als volgt: A. Indien de openbare aankondiging wordt gedaan op een zuil, bord, vlag, (span)doek, poster of soortgelijk aankondigingsvoorwerp, wordt de oppervlakte van de aankondiging bepaald op de oppervlakte van het voorwerp waarop de aankondiging wordt gedaan. Indien het voorwerp niet rechthoekig is, wordt de oppervlakte van het aankondigingsvoorwerp bepaald door de lengte of de hoogte en de breedte van de denkbeeldige rechthoek die het voorwerp omsluit. B. Indien de openbare aankondiging wordt gedaan door middel van een combinatie van verschillende losse voorwerpen of een opschrift met losse letters of symbolen, wordt de oppervlakte van het reclameobject bepaald door de lengte c.q. hoogte en de breedte van de denkbeeldige rechthoek die de voorwerpen of het opschrift omsluit. Indien het reclameobject slechts voor een deel zichtbaar is vanaf de openbare weg wordt de oppervlakte van het reclameobject bepaald op het van de openbare weg zichtbaar gedeelte van het reclameobject
2/4
Artikel 8 Belastingtijdvak Het belastingtijdvak is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 9 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. 2. 3.
4.
De belastingschuld ontstaat bij het begin van het belastingtijdvak. Indien de belastingplicht na het begin van het belastingtijdvak aanvangt, ontstaat de belastingschuld bij de aanvang van de belastingplicht. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak aanvangt is de reclamebelasting verschuldigd voor zoveel kalanderkwartalen als er in dat jaar, na het tijdstip van de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalenderkwartalen overblijven. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingtijdvak eindigt dan wel vermindert, wordt de aanslag op verzoek van belastingplichtige verminderd met zoveel vierde gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde reclamebelasting als er in dat jaar na het tijdstip van de beëindiging of vermindering van de belastingplicht, nog volle kalenderkwartalen overblijven.
Artikel 10 Wijze van heffing De reclamebelasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 11 Termijn van betaling 1.
2.
3.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. In afwijking van het eerste lid geldt, in het geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,00 doch minder is dan € 3.500,00, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 10 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijn. •
Artikel 12 1 2 Kwijtschelding Bij de invordering van de reclamebelasting wordt geen kwijtschelding verleend.
Artikel 13 1 3 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de reclamebelasting.
Artikel 14 1 4 Inwerkingtreding en citeerartikel 1.
De "Verordening reclamebelasting 2013", vastgesteld bij raadsbesluit van 20 december 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2. Deze verordening treedt in werking met ingang van de derde dag na die van bekendmaking. 3. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014. 4. Deze verordening wordt aangehaald als “Verordening reclamebelasting 2014” Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 19 december 2013. De griffier,
De voorzitter,
M.H.J. van Els
P.M. Maas
3/4
TARIEVENTABEL BEHORENDE BIJ DE VERORDENING RECLAMEBELASTING 2014 2014
Het tarief voor het hebben van een reclameobject bedraagt per jaar:
a. b. c. d.
Indien de oppervlakte van het reclameobject niet meer is dan 0,1 m2 Indien de oppervlakte van het reclameobject meer is dan 0,1 m2 en minder dan 10 m2 Indien de oppervlakte van het reclameobject 10 m2 od meer is maar minder dan 20 m2 Indien de oppervlakte van het reclameobject 20 m2 of meer
Behorende bij het raadsbesluit van 19 december 2013
De griffier van de gemeente Sint-Oedenrode
4/4
Tarief € 0,00 € 450,00 € 650,00 € 850,00
Gebiedsomschrijving en kaart behorende bij de verordening reclamebelasting recl amebelasting SintSint- Oedenrode 2014 De verordening is van toepassing in het gebied zoals weergegeven op onderstaande kaart (voor de gebiedsafbakening is aangesloten bij de door de gemeenteraad in de vergadering van 1 juli 2010 vastgestelde detailhandelsvisie). Het totale gebied wordt begrensd door: Borchmolendijk oneven tot en met nummer 15 en even tot en met nummer 24 (pand hoek Passtraat). Markt Kerkplein Kerkstraat Heuvel Borchgrave Kofferen oneven tot en met nummer 29 en even tot en met nummer 26 Streepenstraat tot nummer 8 Hertog Hendrikstraat even tot en met 16 en oneven tot en met 5a
Behoort bij de verordening reclamebelasting 2014 De griffier
RAADSBESLUIT
De raad van de gemeente SintSint- Oedenrode;
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 november 2013, met nummer …./2013;
en gelet op artikel 224 van de Gemeentewet
Besluit
Vast te stellen de volgende verordening:
"VERORDENING 2014 4" "VERORDENING OP DE HEFFING EN INVORDERING VAN TOERISTENBELASTING 201 (Verordening toeristenbelasting 2014)
Artikel 1: Belastbaar feit Onder de naam ‘toeristenbelasting’ wordt een directe belasting geheven voor het houden van verblijf met overnachting binnen de gemeente tegen een vergoeding in welke vorm dan ook door personen die niet als ingezetene met een adres in de gemeente in de basisregistratie personen zijn ingeschreven.
Artikel 2: Belastingplicht 1. 2. 3.
Belastingplichtig is degene die gelegenheid biedt tot verblijf als bedoeld in artikel 1. De belastingplichtige is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene die verblijf houdt als bedoeld in artikel 1. Als er geen persoon is aan te wijzen die gelegenheid beidt tot verblijf, is degene belastingplichtig die verblijf houdt als bedoeld in artikel 1.
Artikel 3: Vrijstellingen De belasting wordt niet geheven voor het verblijf: 1. Van degene die verblijft in een toegelaten instelling als bedoeld in artikel 5, eerste lid, van de Wet Toegelaten Zorginstellingen. 2. Van een vreemdeling als bedoeld in artikel 29, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000, die rechtmatig in Nederland verblijft in de zin van artikel 8, letters c, d, f, g, h, van voornoemde wet, en voor zover deze persoon verblijf houdt als bedoeld in artikel1 van de Verordening, onder verantwoordelijkheid van het Centraal Orgaan opvang Asielzoekers.
1/3
Artikel 4: Maatstaf van heffing De belasting wordt geheven naar het aantal overnachtingen in het belastingjaar. Het aantal overnachtingen wordt gesteld op het aantal overnachtende personen vermenigvuldigd met het aantal nachten.
Artikel 5: Belastingtarief Per overnachting bedraagt het tarief € 1,14.
Artikel 6: Forfaitaire berekeningswijze van de maatstaf van heffing 1.
2.
3. 4.
In afwijking van het gestelde in artikel 4 kan belastingplichtige opteren voor een ‘forfaitaire’ berekeningwijze inhoudende dat de belasting wordt berekend over de vergoeding die voor het verblijf in rekening wordt gebracht. De toeristenbelasting daarbij niet in begrepen. Indien de belastingplichtige ondernemer is in de zin van de Wet op de omzetbelasting wordt als vergoeding aangemerkt het bedrag dat als verschuldigd wegens verblijf aan de heffing van de omzetbelasting is onderworpen. De door belastingplichtige te overleggen gegevens, zoals bedoeld in lid 1 en lid 2, dient voorzien te zijn van een goedkeurende verklaring van de accountant. Indien belastingplichtige opteert voor de berekening als hiervoor in lid 1 is bedoeld dan bedraagt de belasting 7,5% van de verblijfsvergoeding.
Artikel 7: Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8: Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9: Aanslaggrens Een belastingaanslag wordt niet opgelegd indien het aantal overnachtingen, waartoe gelegenheid wordt of is gegeven, tijdens het belastingjaar minder dan 20 zal of heeft belopen.
Artikel 10: Termijnen van betaling 1.
2.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld, en de tweede twee maanden later. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
2/3
Artikel 11: Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de toeristenbelasting
Artikel 12: Aanmeldingsplicht De belastingplichtige als bedoeld in artikel 2, eerste lid, is gehouden voordat hij de eerste maal na het inwerkingtreden van deze verordening gelegenheid tot overnachten verschaft, zulks schriftelijk te melden aan de door het college van burgemeester en wethouders aangewezen gemeenteambtenaren , bedoeld in artikel 231, tweede lid, onderdeel b en d, van de gemeentewet.
Artikel 13: Inwerkingtreding en citeerartikel 1.
2. 3. 4.
De "Verordening Toeristenbelasting 2013", vastgesteld bij raadsbesluit van 20 december 2012 wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2014. Deze verordening kan worden aangehaald als “Verordening toeristenbelasting 2014”.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 19 december 2013.
De griffier,
De voorzitter,
M.H.J. van Els
P.M. Maas
3/3
RAADSBESLUIT
De raad van de gemeente SintSint- Oedenrode;
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 november 2013, met nummer …/2013
en gelet op artikel 228a van de Gemeentewet
Besluit
Vast te stellen de volgende verordening:
“ Verordening Verordening op de heffing en invordering van rioolheffing 2014 201 4 ” (Verordening rioolheffing 2014)
Artikel 1 Begripsomschrijvingen Deze verordening verstaat onder: a. perceel: een roerende of onroerende zaak of een zelfstandig gedeelte daarvan; b. gemeentelijke riolering: een voorziening of combinatie van voorzieningen voor inzameling, verwerking, zuivering of transport van afvalwater, hemelwater of grondwater, in eigendom, in beheer of in onderhoud bij de gemeente; c. verbruiksperiode: de periode waarop de afrekening van het waterbedrijf betrekking heeft; d. water: huishoudelijk afvalwater, bedrijfsafvalwater, hemelwater of grondwater.
Artikel 2 Aard van de belasting Onder de naam rioolheffing wordt een directe belasting geheven ter bestrijding van de kosten die voor de gemeente verbonden zijn aan: a. de inzameling en het transport van huishoudelijk afvalwater en bedrijfsafvalwater, alsmede de zuivering van huishoudelijk afvalwater; en b. de inzameling van afvloeiend hemelwater en de verwerking van het ingezamelde hemelwater, alsmede het treffen van maatregelen teneinde structureel nadelige gevolgen van de grondwaterstand voor de aan de grond gegeven bestemming zoveel mogelijk te voorkomen of te beperken.
Artikel 3 Belastbaar feit en belastingplicht 1. 2.
De belasting wordt geheven van de gebruiker van een perceel van waaruit water direct of indirect op de gemeentelijke riolering wordt afgevoerd. Als gebruiker, als bedoeld in het eerste lid, wordt aangemerkt: a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld het perceel al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt;
1/4
b. ingeval een gedeelte van een perceel – niet een gedeelte als bedoeld in artikel 4 – voor gebruik is afgestaan: degene die dat gedeelte voor gebruik heeft afgestaan.
Artikel 4 Zelfstandige gedeelten Indien gedeelten van een in artikel 3 bedoeld perceel blijkens hun indeling bestemd zijn om als afzonderlijk geheel te worden gebruikt, wordt de belasting geheven ter zake van elk als zodanig bestemd gedeelte, met dien verstande dat indien twee of meer van die gedeelten tezamen als één geheel worden gebruikt, deze als één perceel worden aangemerkt.
Artikel 5 Maatstaf van heffing 1. Voor een perceel uitsluitend dienende tot gezinswoning wordt het recht geheven naar het aantal bewoners op 1 januari van het belastingjaar. 2. Voor percelen die niet behoren tot de in het eerste lid genoemde percelen, wordt het recht geheven naar het aantal kubieke meters afvalwater dat vanuit het perceel wordt afgevoerd. 3. Het aantal kubieke meters afvalwater wordt gesteld op het aantal kubieke meters water dat in de laatste aan het begin van het belastingjaar voorafgaande verbruiksperiode naar het eigendom is toegevoerd of is opgepompt. Ingeval de verbruiksperiode niet gelijk is aan een periode van twaalf maanden, wordt de hoeveelheid water door herleiding naar tijdsgelang bepaald. Bij die herleiding wordt een gedeelte van een kalendermaand voor een volle maand gerekend. 4. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een pompinstallatie moet die pompinstallatie zijn voorzien van een: a. watermeter, waarvan de hoeveelheid opgepompt water kan worden afgelezen, of b. bedrijfsurenteller, waarvan het aantal uren dat een pompinstallatie met vaste capaciteit in bedrijf is geweest kan worden afgelezen. De eerste volzin is niet van toepassing indien vaststelling van de hoeveelheid opgepompt water geschiedt op grond van enige andere wettelijke bepaling. 5. De op voet van het derde lid berekende hoeveelheid toegevoerd of opgepompt water wordt verminderd met de hoeveelheid water die niet als afvalwater is afgevoerd. Dit dient aangetoond te worden door meting of aannemelijk te worden gemaakt middels nauwkeurige berekeningen.
Artikel 6 Belastingtarieven Het tarief bedraagt jaarlijks: a. voor een perceel uitsluitend dienende tot gezinswoning, bewoond door: één persoon € 84,00 twee personen € 147,00 drie- of meer personen € 210,00 b. voor percelen, die niet behoren tot de in artikel 5 eerste lid genoemde percelen, voor een afgevoerde hoeveelheid afvalwater, zoals bepaalt in artikel 5, van: 1 t/m 250 m3 : € 147,00 251 t/m 500 m3: € 210.00 501 t/m 1.000 m3 : € 210,00 vermeerderd met € 178,80 voor elke 100 m3 water of gedeelte daarvan, boven het aantal van 500 m3; 1.001 t/m 3.000 m3 : € 1.104,00 vermeerderd met € 97,80 voor elke 100 m3 water of gedeelte daarvan, boven het aantal van 1.000 m3; 3.001 t/m 6.000 m3 : € 3.060,00 vermeerderd met € 78,00 voor elke 100 m3 water of gedeelte daarvan, boven het aantal van 3.000 m3;
2/4
6.001 t/m 10.000 m3 :
€ 5.400,00
10.001 m3 of meer :
€ 7.800,00
vermeerderd met € 60,00 voor elke 100 m3 water of gedeelte daarvan, boven het aantal van 6.000 m3; vermeerderd met € 30,00 voor elke 100 m3 water of gedeelte daarvan, boven het aantal van 10.000 m3.
Artikel 7 Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 8 Wijze van heffing De belasting wordt bij wege van aanslag geheven.
Artikel 9 Vrijstellingen Van het recht zijn vrijgesteld: a. gemeente-eigendommen, voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs. b. eigendommen, die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van zodanige onroerende zaken die dienen als woning.
Artikel 10 Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. 2.
3.
4.
De belasting is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar of voor het gebruikersdeel, zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd over zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de belastingplicht met betrekking tot het perceel voor het gebruikersdeel in de loop van het belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing voor zoveel twaalfde gedeelten van het voor dat jaar verschuldigde gebruikersdeel als er in dat jaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Het tweede en derde lid zijn niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in gebruik neemt.
Artikel 11 Termijnen van betaling 1.
2.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. In afwijking van het eerste lid geldt, in het geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,00 doch minder is dan € 3.500,00, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 10 gelijke termijnen. De eerste
3/4
3.
termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in het eerste lid gestelde termijnen.
Artikel 12 Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en de invordering van de rioolheffing.
Artikel 13 Inwerkingtreding en citeertitel 1.
2. 3. 4.
De 'Verordening rioolheffing 2013' van 20 december 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014. Deze verordening wordt aangehaald als 'Verordening rioolheffing 2014.
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 19 december 2013.
De griffier,
De voorzitter,
M.H.J. van Els
P.M. Maas
4/4
RAADSBESLUIT
De raad van de gemeente SintSint - Oedenrode;
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders 19 november 2013, met nummer …/2013;
en gelet op artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer
Besluit
Vast te stellen de volgende verordening:
Verordening Verordening op de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing 2014 201 4 (Diftar) (Verordening afvalstoffenheffing 2014)
Artikel 1: Begripsomschrijvingen Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder: a. minicontainer: het van gemeentewege voor de inzameling van groente-, fruit- en tuinafval en/of restafval verstrekt inzamelmiddel; b. verzamelcontainer: het van gemeentewege voor de inzameling van groente-, fruit- en tuinafval en/of restafval verstrekt inzamelmiddel ten behoeve van een groep van percelen. c. perceel: een gebouwde onroerende zaak, of gedeelte daarvan, dat blijkens indeling en inrichting bestemd is om als afzonderlijk geheel door een particuliere huishouding te worden gebruikt; d. groep van percelen: een groep van meerdere percelen waarvoor gemeenschappelijk gebruik wordt gemaakt van één of meerdere verzamelcontainers e. gebruik maken: gebruik maken in de zin van artikel 15.33 Wet milieubeheer
Artikel 2: Aard van de heffing en belastbaar feit 1. 2.
Onder de naam “afvalstoffenheffing” wordt een directe belasting geheven als bedoeld in artikel 15.33 van de Wet Milieubeheer. De afvalstoffenheffing als bedoeld in deze verordening en de daarbij behorende tarieventabel wordt naar afzonderlijke grondslagen geheven ter zake van het feitelijk gebruik van een perceel ten aanzien waarvan krachtens artikel 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
Artikel 3: Belastingplicht 1.
De belasting wordt geheven van degene die in de gemeente feitelijk gebruik maakt van een perceel ten aanzien waarvan ingevolge artikel 10.21 en 10.22 van de Wet milieubeheer een verplichting tot het inzamelen van huishoudelijke afvalstoffen geldt.
1/5
2.
Voor de toepassing van het eerste lid wordt als gebruiker aangemerkt: a. degene die naar de omstandigheden beoordeeld al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht feitelijk gebruik maakt van het perceel; b. ingeval een gedeelte van een perceel ten gebruike is afgestaan: degene die dat gedeelte ten gebruike heeft afgestaan.
Artikel 4: Maatstaf van heffing en belastingtarief 1. 2.
3.
4.
5.
6.
7.
De belasting wordt geheven naar de maatstaven en de tarieven opgenomen in hoofdstuk 1 van de bij deze verordening behorende tarieventabel met inachtneming van de overige leden van dit artikel. Het aantal ledigingen per perceel en het gewicht van de periodiek ingezamelde afvalstoffen van een perceel wordt, naast een vast bedrag per perceel, aangemerkt als maatstaf van heffing van de hoofdstuk 1 van de tarieventabel genoemde belasting. Het aantal ledigingen per perceel, niet zijnde een groep van percelen waarvoor gebruik wordt gemaakt van een verzamelcontainer, wordt vastgesteld met behulp van containerherkennings- en de registratieapparatuur op de inzamelauto. Voor de berekening van de belasting wordt uitgegaan van het aantal malen dat een inzamelcontainer dan wel een afvalemmer ter lediging wordt aangeboden zoals is vastgesteld met behulp van de containerherkenningsen registratieapparatuur op de inzamelauto. De vaststelling van het totaal per belastingjaar ingezamelde gewicht van de periodiek ingezamelde afvalstoffen van een perceel dan wel groep van percelen vindt plaats door een optelling van de gewichten van het periodiek ingezamelde groente-, fruit- en tuinafval van dit perceel dan wel deze groep van percelen in het betreffende belastingjaar en een optelling van de gewichten van de periodiek ingezamelde overige afvalstoffen van dit perceel dan wel deze groep van percelen. Het gewicht van de periodiek ingezamelde afvalstoffen per inzamelbeurt per perceel dat niet behoort tot een groep van percelen wordt vastgesteld als het verschil van het gewicht van de betreffende container voor lediging en het gewicht na lediging. Het gewicht van de periodiek ingezamelde afvalstoffen per inzamelbeurt per perceel dat behoort tot een groep van percelen waarvoor gebruik wordt gemaakt van een verzamelcontainer wordt vastgesteld als een naar het aantal geregistreerde percelen van de betrokken groep van percelen evenredig gedeelte van het totale gewicht van de periodiek ingezamelde afvalstoffen per inzamelbeurt van de betrokken groep van percelen. Voor de berekening van de belasting wordt uitgegaan van de gewichten die zijn vastgesteld met behulp van de weegapparatuur op de wegende inzamelauto. Indien tijdens enige inzamelbeurt door een calamiteit of technische storing van de wegende inzamelauto of van de op de inzamelauto geplaatste containerweeg- of containerherkennings- of containerregistratieapparatuur of van de middelen waarmee de gegevens van de geledigde containers worden opgeslagen, van een aangeboden container geen automatische weging of herkenning of registratie of gegevensverwerking plaatsvindt, wordt voor de inzameling van de afvalstoffen per perceel dan wel groep van percelen voor alle betrokken percelen dan wel groepen van percelen, ongeacht of de bij deze percelen behorende containers worden aangeboden, voor betreffende inzamelbeurt een forfaitair gewicht per perceel dan wel groep van percelen vastgesteld overeenkomstig het gestelde in lid 6 en lid 7. Het forfaitair gewicht per perceel dan wel groep van percelen als bedoeld in lid 5 wordt bepaald als een evenredig gedeelte van het totaal over het voorafgaande belastingjaar bij het betreffende perceel dan wel groep van percelen vastgestelde gewicht van de overeenkomstige afvalstoffen en het totaal aantal inzamelbeurten van de overeenkomstige afvalstoffen gedurende het voorafgaande belastingjaar. Indien de belastingplicht in de loop van het belastingjaar aanvangt, of indien om andere redenen geen forfaitair gewicht als bedoeld in lid 5 kan worden vastgesteld wordt het forfaitair gewicht voor een perceel waarbij gebruik wordt gemaakt van een gft-container dan wel restafvalcontainer voor de betreffende inzamelbeurt vastgesteld op 10 kg voor het groente-, fruit en tuinafval welke periodiek wordt ingezameld en 10
2/5
8.
kg voor de restafvalstoffen welke periodiek worden ingezameld. Ingeval gebruik wordt gemaakt van een afvalemmer wordt het forfaitair gewicht voor betreffende inzamelbeurt vastgesteld op 2 kg. Voor een perceel dat behoort tot een groep van percelen wordt het forfaitair gewicht voor betreffende inzamelbeurt vastgesteld op 10 kg voor de restafvalstoffen welke periodiek worden ingezameld. Indien tijdens enige inzamelbeurt door een calamiteit of door een technische storing van de inzamelauto of van de op de inzamelauto geplaatste containerherkennings- of registratie-apparatuur waarmee de gegevens van de geledigde containers worden opgeslagen geen automatische herkenning, registratie of gegevens verwerking plaatsvindt, wordt voor de inzameling van de afvalstoffen per perceel, ongeacht of de bij deze percelen behorende containers of afvalemmers wel of niet worden aangeboden voor de inzamelbeurt, geen forfaitaire lediging in rekening gebracht.
Artikel Artikel 5: Belastingjaar Het belastingjaar is gelijk aan het kalenderjaar.
Artikel 6: Wijze van heffing De belasting, bedoeld in hoofdstuk 1 van de tarieventabel, wordt geheven bij wege van aanslag met dien verstande dat per grondslag van de heffing een afzonderlijke aanslag kan worden opgelegd.
Artikel 7: Ontstaan van de belastingschuld en heffing naar tijdsgelang 1. 2.
3.
4.
5.
De belasting bedoeld in hoofdstuk 1, onderdeel 1.1 van de tarieventabel is verschuldigd bij het begin van het belastingjaar, of zo dit later is, bij de aanvang van de belastingplicht. Indien de belastingplicht in de loop van een belastingjaar aanvangt, is de belasting verschuldigd van de in de tarieventabel onder 1.1 genoemde tarief voor zoveel twaalfden gedeelten van dat jaar verschuldigde belasting als er in dat belastingjaar na de aanvang van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Indien de belastingplicht in de loop van een belastingjaar eindigt, bestaat aanspraak op ontheffing van de in de tarieventabel onder 1.1 genoemde tarief voor zoveel twaalfden gedeelten van de voor dat jaar verschuldigde belasting als er in dat belastingjaar, na het einde van de belastingplicht, nog volle kalendermaanden overblijven. Voor de belasting bedoeld in onderdeel 1.1 van de tarieventabel zijn het tweede en derde lid niet van toepassing indien de belastingplichtige binnen de gemeente verhuist en aldaar een ander perceel in feitelijk gebruik neemt. Voor de overige belastingen genoemd in de hoofdstuk 1 van de tarieventabel (1.2 tot en met 1.5) is de belasting verschuldigd bij het einde van het belastingjaar.
Artikel 8: Termijn van betaling 1.
2.
3.
In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. In afwijking van het eerste lid geldt, in het geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,00 doch minder is dan € 3.500,00, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 10 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen.
3/5
Artikel 9: Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van Burgemeester en Wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de afvalstoffenheffing.
Artikel 10: Inwerkingtreding Inwerkingtredi ng en citeerartikel 1.
2. 3. 4.
De “Verordening afvalstoffenheffing (Diftar) 2013", vastgesteld bij raadsbesluit van 20 december 2012, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van de heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van bekendmaking. De datum van ingang van heffing is 1 januari 2014. Deze verordening kan wordt aangehaald als “Verordening afvalstoffenheffing 2014 (Diftar)".
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 19 december 2013.
De griffier,
De voorzitter,
M.H.J. van Els
P.M. Maas
4/5
TARIEVENTABEL
Behorende bij de “Verordening afvalstoffenheffing afv alstoffenheffing 2014 2014 (Diftar)”
Algemeen De bedragen genoemd in deze tarieventabel zijn inclusief omzetbelasting, indien deze verschuldigd is.
HOOFDSTUK 1: M AATSTAVEN EN TARIEVEN TARIEVE N AFVALSTOFFENHEFFING AFVALSTOFFENHEFFING 1.1.
De belasting bedraagt per perceel en per belastingjaar
1.2.
Onverminderd het bepaalde in onderdeel 1.1. wordt de belasting voor percelen die beschikken over een eigen afvalcontainer voor overige huishoudelijke afvalstoffen (restafvalcontainer) en een groente-, fruit- en tuinafvalcontainer (gft-container) als volgt geheven: voor het ledigen van een restafvalcontainer per lediging voor het ledigen van een gft-container per lediging voor het restafval welke periodiek wordt ingezameld per kilogram voor groente-, fruit- en tuinafval welke periodiek wordt ingezameld per kilogram
€ 2,00 € 2,00 € 0,18 € 0,00
Onverminderd het bepaalde in onderdeel 1.1 wordt voor percelen, zijnde individuele bovenwoningen, die beschikken over een afvalemmer van 40 liter de belasting als volgt geheven: voor het ledigen van een afvalemmer per lediging per kilogram aangeboden afval
€ 1,00 € 0,18
1.2.1. 1.2.2. 1.2.3. 1.2.4. 1.3.
1.3.1. 1.3.2.
€ 111,00
Tarieven verzamelcontainers 1.4.
1.4.1. 1.5.
1.5.1. 1.5.2. 1.5.3.
Onverminderd het bepaalde in onderdeel 1.1 wordt voor percelen die niet zelf over een afvalcontainer voor overige huishoudelijke afvalstoffen (restafvalcontainer) en niet zelf over een groente-, fruit- en tuinafvalcontainer (gft-container) beschikken en die gebruik maken van een verzamelcontainer de belasting als volgt geheven: per kilogram aangeboden afval Onverminderd het bepaalde in onderdeel 1.1 wordt voor percelen die niet zelf over een afvalcontainer voor overige huishoudelijke afvalstoffen (restafvalcontainer) beschikken en die gebruik maken van een verzamelcontainer en die beschikken over een groente-, fruit- en tuinafvalcontainer (gft-container) de belasting als volgt geheven: per kilogram aangeboden restafval per kilogram aangeboden gft-afval per lediging van de gft-container
Behorende bij het raadsbesluit van 19 december 2013
De griffier van de gemeente Sint-Oedenrode
5/5
€ 0,19
€ 0,19 € 0,00 € 2,00
RAADSBESLUIT
De raad van de gemeente SintSint - Oedenrode;
Gezien het voorstel van burgemeester en wethouders van 19 november 2013, met nummer .../2013; en gelet op de artikelen 220 tot en met 220H van de Gemeentewet
Besluit
Vast te stellen de volgende verordening:
onroerende--zaakbelastingen 2014 Verordening op de heffing en invordering van onroerende 201 4 (Verordening onroerendeonroerende - zaakbelastingen 2014 2014 )
Artikel 1. Belastingplicht. 1) Onder de naam "onroerende-zaakbelastingen" worden ter zake van binnen de gemeente gelegen onroerende zaken twee directe belastingen geheven: a) een gebruikersbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar een onroerende zaak die niet in hoofdzaak tot woning dient, al dan niet krachtens eigendom, bezit, beperkt recht of persoonlijk recht gebruikt, verder te noemen: gebruikersbelasting; b) een eigenarenbelasting van degene die bij het begin van het kalenderjaar van een onroerende zaak het genot heeft krachtens eigendom, bezit, beperkt recht, verder te noemen: eigenarenbelasting; 2) Bij de gebruikersbelasting wordt: a) gebruik door degene aan wie een deel van een onroerende zaak in gebruik is gegeven, aangemerkt als gebruik door degene die dat deel in gebruik heeft gegeven; degene die het deel in gebruik heeft gegeven, is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie dat deel in gebruik is gegeven; b) het ter beschikking stellen van een onroerende zaak voor volgtijdig gebruik aangemerkt als gebruik door degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld; degene die de onroerende zaak ter beschikking heeft gesteld is bevoegd de belasting als zodanig te verhalen op degene aan wie die zaak ter beschikking is gesteld. 3) Met betrekking tot de eigenarenbelasting wordt als genothebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht aangemerkt degene die bij het begin van het kalenderjaar als zodanig in de kadastrale registratie is vermeld, tenzij blijkt dat hij op dat tijdstip geen genot hebbende krachtens eigendom, bezit of beperkt recht is. Artikel 2. Belastingobject. 1) Als onroerende zaak wordt aangemerkt de onroerende zaak, bedoeld in hoofdstuk III van de Wet waardering onroerende zaken. 2) Een onroerende zaak dient in hoofdzaak tot woning indien de waarde die op grond van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken is vastgesteld voor die onroerende zaak in hoofdzaak kan worden toegerekend aan delen van die onroerende zaak die dienen tot woning dan wel volledig dienstbaar zijn aan woondoeleinden. Artikel 3. Maatstaf van heffing. 1) De heffingsmaatstaf is de op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken voor de onroerende zaak vastgestelde waarde voor het kalenderjaar bedoeld in artikel 1.
1/3
2) Indien met betrekking tot een onroerende zaak geen waarde is vastgesteld op de voet van hoofdstuk IV van de Wet waardering onroerende zaken wordt de heffingsmaatstaf van die onroerende zaak bepaald met overeenkomstige toepassing van het bepaalde bij of krachtens de artikelen 17, 18 en 20, tweede lid, van de Wet waardering onroerende zaken. Artikel 4. Vrijstellingen. 1) In afwijking in zoverre van artikel 3 wordt bij de bepaling van de heffingsmaatstaf buiten aanmerking gelaten, voor zover dit niet reeds is geschied bij de bepaling van de in dat artikel bedoelde waarde, de waarde van: a) ten behoeve van de land- of bosbouw bedrijfsmatig geëxploiteerde cultuurgrond, daaronder mede begrepen de open grond, alsmede de ondergrond van glasopstanden, die bedrijfsmatig aangewend wordt voor de kweek of teelt van gewassen, zonder daarbij de ondergrond als voedingsbodem te gebruiken; b) glasopstanden, die bedrijfsmatig worden aangewend voor de kweek of teelt van gewassen, voor zover de ondergrond daarvan bestaat uit de in onderdeel a bedoelde grond; c) onroerende zaken die in hoofdzaak zijn bestemd voor de openbare eredienst of voor het houden van openbare bezinningssamenkomsten van levensbeschouwelijke aard, een en ander met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; d) één of meer onroerende zaken die deel uitmaken van een op de voet van de Natuurschoonwet 1928 aangewezen landgoed dat voldoet aan de voorwaarden genoemd in artikel 8 van het Rangschikkingsbesluit Natuurschoonwet 1928, met uitzondering van de daarop voorkomende gebouwde eigendommen; e) natuurterreinen, waaronder mede worden verstaan duinen, heidevelden, zandverstuivingen, moerassen en plassen, die door rechtspersonen met volledige rechtsbevoegdheid welke zich uitsluitend of nagenoeg uitsluitend het behoud van natuurschoon ten doel stellen, beheerd worden; f) openbare land- en waterwegen en banen voor openbaar vervoer per rail, een en ander met inbegrip van kunstwerken; g) waterverdedigings- en waterbeheersingswerken die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; h) werken die zijn bestemd voor de zuivering van riool- en ander afvalwater en die worden beheerd door organen, instellingen of diensten van publiekrechtelijke rechtspersonen, met uitzondering van de delen van zodanige werken die dienen als woning; i) werktuigen die van een onroerende zaak kunnen worden afgescheiden zonder dat beschadiging van betekenis aan die werktuigen wordt toegebracht en die niet op zichzelf als gebouwde eigendommen zijn aan te merken; j) onroerende zaken voor zover die bestemd zijn te worden gebruikt voor de publieke dienst van de gemeente, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die bestemd zijn te worden gebruikt voor het geven van onderwijs; k) straatmeubilair, waaronder begrepen alle zodanige gebouwde eigendommen - niet zijnde gebouwen welke zijn geplaatst ten gerieve of in het belang van het publiek, ten dienste van het verkeer of ter verfraaiing van de gemeente, zoals lichtmasten, verkeersinstallaties, standbeelden, monumenten, fonteinen, banken, abri's, hekken en palen; l) plantsoenen, parken en waterpartijen, die bij de gemeente in beheer zijn of waarvan de gemeente het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning; m) begraafplaatsen, urnentuinen en crematoria, met uitzondering van delen van zodanige onroerende zaken die dienen als woning. 2) De vrijstelling met betrekking tot de in onderdeel j van het eerste lid bedoelde onroerende zaken voor de eigenarenbelasting geldt niet voor zover de gemeente van die zaken niet het genot heeft krachtens eigendom, bezit of beperkt recht. Artikel 5. Belastingtarieven 1) Het tarief van de belasting bedraagt een percentage van de heffingsmaatstaf.
2/3
Het percentage bedraagt voor: a) de gebruikersbelasting 0,1750%; b) de eigenarenbelasting 1. voor onroerende zaken die in hoofdzaak tot woning dienen 0,1500%; 2. voor onroerende zaken die niet in hoofdzaak tot woning dienen 0,2000%. 2) Het bedrag van de belasting wordt per belastingaanslag naar beneden afgerond op hele euro’s. Artikel 6. Wijze van heffing. De belastingen worden bij wege van aanslag geheven. Artikel 7. Termijnen van betaling. 1) In afwijking van artikel 9, eerste lid, van de Invorderingswet 1990 moeten de aanslagen worden betaald in twee gelijke termijnen waarvan de eerste vervalt op de laatste dag van de maand volgend op de maand die in de dagtekening van het aanslagbiljet is vermeld en de tweede twee maanden later. 2) In afwijking van het eerste lid geldt, in het geval het totaalbedrag van de op één aanslagbiljet verenigde aanslagen, of als het aanslagbiljet maar één aanslag bevat het bedrag daarvan, meer is dan € 100,00 doch minder is dan € 3.500,00, en zolang de verschuldigde bedragen door middel van automatische betalingsincasso kunnen worden afgeschreven, dat de aanslagen moeten worden betaald in 10 gelijke termijnen. De eerste termijn vervalt één maand na de dagtekening van het aanslagbiljet en elk van de volgende termijnen telkens een maand later. 3) De Algemene termijnenwet is niet van toepassing op de in de voorgaande leden gestelde termijnen. Artikel 8. Nadere regels door het college van burgemeester en wethouders Het college van burgemeester en wethouders kan nadere regels geven met betrekking tot de heffing en invordering van de onroerende zaakbelastingen. Artikel 9. Inwerkingtreding en citeerartikel. 1) De "eerste wijziging van de verordening onroerende-zaakbelastingen 2013", vastgesteld bij raadsbesluit van 31 januari 2013, wordt ingetrokken met ingang van de in het derde lid genoemde datum van ingang van heffing, met dien verstande dat zij van toepassing blijft op de belastbare feiten die zich voor die datum hebben voorgedaan. 2) Deze verordening treedt in werking met ingang van de eerste dag na die van de bekendmaking. 3) De datum van ingang van de heffing is 1 januari 2014. 4) Deze verordening kan worden aangehaald als "Verordening onroerende-zaakbelastingen 2014".
Aldus besloten in de openbare vergadering van de raad, gehouden op 19 december 2013.
De griffier,
De voorzitter,
M.H.J. van Els
P.M. Maas
3/3