Raadplegingen van de Europese burgers
Raadpleging van Belgische burgers over de toekomst van Europa Informatiefiches
De informatiefiches bieden u de gelegenheid om kennis te maken met de thema's van de raadpleging. Deze documenten worden u enkel ter informatie toegestuurd, u bent dus niet verplicht om ze te lezen en nog veel minder om alles te onthouden. Tijdens het hele weekend zullen professionele ‘facilitators’ aanwezig zijn om de discussies te begeleiden. Zij zullen ervoor zorgen dat iedereen kan deelnemen op zijn eigen kennisniveau. De informatie in deze fiches werd samengesteld door het European Policy Centre, een onafhankelijk studiecentrum dat in Brussel gevestigd is en werkt rond Europese vragen.
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
1. DE ECOLOGISCHE EN ECONOMISCHE IMPACT VAN HET EUROPESE ENERGIEVERBRUIK Waar gaat het om? Het voorbije jaar is dit onderwerp hoger op de agenda komen te staan als gevolg van de groeiende energiebehoefte, de recente sterke stijging van de energieprijzen en de bezorgdheid over de toenemende afhankelijkheid van de Europese Unie van de invoer van gas en olie. De EU moet momenteel olie en gas importeren om te voldoen aan 50% van haar energiebehoeften. Volgens deskundigen zou dit aandeel tegen 2003 kunnen stijgen tot 70%. De groeiende vraag naar energie heeft aanleiding gegeven tot bezorgdheid op verschillende terreinen, onder andere over de zekerheid van de energievoorziening en de gevolgen van de diverse vormen van energie voor het leefmilieu. Uit een onderzoek in januari 2006 van Eurobarometer, het onderzoeksbureau van de EU, bleek dat 47% van de bevolking meende dat beslissingen over het energiebeleid op Europees niveau zouden moeten worden genomen. 37% gaf de voorkeur aan nationale initiatieven en 8% wilde lokale actie. Er bleek ook een sterke vraag te bestaan naar meer informatie over mogelijkheden voor efficiënt energieverbruik (43% stelde dat dit een prioriteit zou moeten zijn), maar 65% gaf aan niet bereid te zijn om meer te betalen voor de energie die ze verbruiken. Dit alles heeft het debat aangewakkerd over de nood aan een gemeenschappelijk Europees energiebeleid, waarbij de lidstaten zouden samenwerken om deze thema's aan te pakken. Momenteel ligt de verantwoordelijkheid voor beslissingen met betrekking tot de energiesector hoofdzakelijk bij de nationale overheid, hoewel de regels voor de Europese interne markt, belangrijke milieuwetten en de doelstellingen voor het tegengaan van vervuiling worden vastgelegd op het niveau van de EU.
De Europese interne markt In het kader van de inspanningen van de Europese Unie om een echte interne markt zonder grenzen te creëren voor haar 490 miljoen inwoners, worden de markten voor openbare voorzieningen als elektriciteit en gas die vroeger werden beschermd, opengesteld voor concurrentie. Vanaf juli 2007 zal de energiemarkt binnen de EU volledig geliberaliseerd zijn, waardoor zowel bedrijven als consumenten in heel Europa de mogelijkheid krijgen om te kiezen wie hun van stroom en gas voorziet en op zoek te gaan naar de beste koopjes. Het toezicht op deze sectoren gebeurt door onafhankelijke nationale regelgevende instanties, die wel hun activiteiten coördineren op het niveau van de EU. Maar zowel de netwerken voor elektriciteit als in mindere mate ook voor gas zijn ontworpen en ontwikkeld op basis van de nationale behoeften. Daardoor bestaat er binnen de EU geen volledig eengemaakt ‘energienet’. (Zo blijven regio's als de Baltische staten, het Iberische schiereiland, het Verenigd Koninkrijk en Ierland bijvoorbeeld allemaal geïsoleerd van het elektriciteitsnet van de andere delen van Europa.) Het is ook dringend nodig om de Europese energie-infrastructuur te moderniseren. Deskundigen menen dat hiervoor de komende twintig jaar investeringen nodig zullen zijn van in totaal ongeveer € 800 miljard.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 2/18 2/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Energiebronnen Globaal genomen is ongeveer 80% van de energie die de EU verbruikt, momenteel afkomstig van fossiele brandstoffen – olie, aardgas en steenkool. Olie is goed voor 38% van het verbruik, gas voor 24%, vaste brandstoffen voor 18%, kernenergie voor 14% en hernieuwbare energie voor 6%. De Europese ‘binnenlandse’ energieproductie is voor 29% afkomstig uit kernenergie, voor 21% uit gas, voor 22% uit vaste brandstoffen, voor 16% uit olie en voor 12% uit hernieuwbare energie. Ongeveer de helft van de energie die de EU nodig heeft, wordt ingevoerd van buiten de Unie. Maar er bestaat een groot verschil in de mate waarin de lidstaten afhankelijk zijn van geïmporteerde energie. Denemarken is bijvoorbeeld volledig zelfvoorzienend, maar Spanje en Italië moeten een beroep doen op externe aanvoer om te voorzien in ongeveer 80% van hun behoeften.
Duurzame ontwikkeling ‘Duurzame ontwikkeling’ betekent in essentie ontwikkeling die tegemoet komt aan de huidige noden zonder de mogelijkheid van toekomstige generaties in het gedrang te brengen om aan hun behoeften te voldoen. In het Verdrag van Amsterdam van 1997 hebben de regeringen afgesproken dat duurzame ontwikkeling een basisdoelstelling van de EU moet zijn en er werden beleidslijnen ontwikkeld om zowel binnen als buiten de grenzen van de Unie duurzame ontwikkeling te bevorderen. De meest recente EU-strategie voor duurzame ontwikkeling werd in juni 2006 goedgekeurd. Zij bepaalt dat het belangrijkste doel erin bestaat het welzijn van de Europese burgers voortdurend te verbeteren. Dit zou moeten worden bereikt door de ontwikkeling van een duurzame samenleving “die in staat is om de hulpbronnen op efficiënte wijze te beheren en te gebruiken, het potentieel voor ecologische en sociale innovatie van de economie aan te boren en tegelijk welvaart, milieubescherming en sociale cohesie te garanderen”.
De strijd tegen de klimaatverandering De EU beschikt over een aantal beleidslijnen die bedoeld zijn om de gevolgen van het groeiende energieverbruik voor het leefmilieu te beperken, nu er steeds meer bezorgdheid groeit over de impact van broeikasgassen op het klimaat op aarde. Deze beleidslijnen zijn opgesteld binnen het ruimere kader van het Kyotoprotocol over de strijd tegen klimaatverandering. In het kader van dit internationale akkoord heeft de EU beloofd om de uitstoot van broeikasgassen tussen 2008 en 2012 met 8% te verminderen (in vergelijking met het niveau van 1990). Om dit doel te bereiken heeft de EU zich verbonden tot een drieledig actieplan: 1) een gevoelige verhoging van de energie-efficiëntie; 2) een uitbreiding van het gebruik van hernieuwbare energiebronnen (tot 12% van het totale energieverbruik en meer specifiek tot 22% van de elektriciteitsproductie, tegen 2010); en 3) het bevorderen van het gebruik van biobrandstoffen voor het vervoer (tot 5,75% tegen 2010). De resultaten zijn tot nog toe heel gevarieerd. Sommige EU-lidstaten doen het veel beter dan andere en het is niet duidelijk of de EU als geheel haar belofte zal kunnen nakomen. Aangezien het huidige Kyotoverdrag in 2012 verstrijkt, neemt de discussie over hoe de strijd tegen de klimaatverandering moet worden voortgezet, steeds verder toe en veel deskundigen wijzen erop dat er veel meer inspanningen nodig zullen zijn.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 3/18 3/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Investeren in hernieuwbare energiebronnen Hernieuwbare of duurzame energiebronnen zijn brandstoffen die ofwel geen koolstof bevatten of ‘koolstofneutraal’ zijn (wat betekent dat zij net zoveel kooldioxide verbruiken als ze produceren). Daardoor kunnen zij een toename van de uitstoot van broeikasgassen voorkomen. Biogas, biomassa, geothermische energie, waterkracht, gas uit afvalstortplaatsen, gas uit rioolwaterzuiveringsinstallaties, zonne- en windenergie zijn allemaal hernieuwbare energiebronnen. De toenemende bezorgdheid over de impact van de uitstoot van broeikasgassen op het klimaat voedt de drang om hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen. De strategie van de EU wil ook de Europese afhankelijkheid van geïmporteerd gas en elektriciteit beperken. In 2001 heeft de EU afgesproken om het aandeel van stroom uit hernieuwbare energiebronnen op te trekken tot 21% in 2010 (van 15,2% in 2001). Maar de lidstaten moeten zelf beslissen welke maatregelen zij nemen om deze doelstelling te bereiken door de productie en de consumptie van hernieuwbare stroom te promoten. De productie van hernieuwbare energie is de voorbije dertig jaar met ongeveer 30% gestegen, maar die stijging is allerminst gelijkmatig verdeeld over heel Europa. Globaal genomen ziet het er niet naar uit dat het mogelijk zal zijn om de doelstellingen die in 2001 zijn vastgelegd, ook effectief te realiseren.
Kernenergie Kernenergie levert ruwweg een derde van de elektriciteit die in de EU wordt geproduceerd, maar het is een uiterst controversieel onderwerp. De aanhangers van kernenergie voeren aan dat er veel voordelen zijn, zoals de grote toevoerzekerheid, de lage kosten (zelfs rekening houdend met de opslag van kernafval en de ontmanteling van installaties) en het feit dat er stroom wordt geproduceerd zonder uitstoot van kooldioxide. De tegenstanders maken zich dan weer zorgen om de veiligheid van kerncentrales, het veilige beheer van kernafval en zij wijzen op de kosten om een nieuwe generatie van kerncentrales te bouwen en op de publieke weerstand tegen kernenergie. Momenteel kunnen de afzonderlijke lidstaten zelf bepalen of zij kernenergie willen produceren en gebruiken als energiebron of niet. Dit gebrek aan een gecoördineerde aanpak geldt ook voor de vraag wat er moet gebeuren met radioactief afval. De EU produceert elk jaar meer dan 40.000 m³ radioactief afval, waarvan 80% maar een korte levensduur heeft en gewoon kan worden begraven. De overige 20% is hoogradioactief afval en kan meer dan twintig jaar actief blijven. Het onderzoek dat tot dusver is uitgevoerd, wijst aan dat het opslaan van dit afval in stabiele geologische bergplaatsen (graniet, zout en klei) de veiligste en duurzaamste oplossing is. Maar hierover bestaat nog lang geen eensgezindheid.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 4/18 4/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Een verzekerde energievoorziening ‘Zekerheid van energievoorziening’ verwijst naar het vermogen van landen om een stabiele en voorspelbare toevoer van energie binnen hun grenzen te verzekeren. De toenemende afhankelijkheid van de EU van ingevoerde energie, in combinatie met de recente verstoringen in de toevoer, hebben aanleiding gegeven tot een groeiende bezorgdheid over de zekerheid van deze invoer op lange termijn. De olie- en gasvoorraden zijn ongelijk verdeeld over de aarde en de vraag naar die grondstoffen is toegenomen, niet alleen als gevolg van het groeiende verbruik in de meest geïndustrialiseerde landen van de wereld, maar ook door de gestage ontwikkeling van de grote nieuwe economieën (vooral China en India). De grootste voorraden bevinden zich ook in politiek en economisch onstabiele regio's (het MiddenOosten en Rusland) en geschillen tussen buurlanden in die regio's – zoals die tussen Rusland en Oekraïne in januari 2006 en tussen Rusland en Wit-Rusland in januari 2007 – kunnen de uitvoer naar de EU-lidstaten via pijpleidingen verstoren. De geopolitieke aspecten van het Europese energiebeleid vormen nog altijd een essentieel onderdeel van het buitenlandse beleid van elk van de 27 lidstaten van de EU, al wordt er nu wel gewerkt aan de ontwikkeling van een gemeenschappelijk extern energiebeleid.
Consumenteninformatie De EU heeft geharmoniseerde regels uitgewerkt met betrekking tot de informatie die aan consumenten wordt gegeven, zodat zij op geïnformeerde wijze kunnen kiezen wat zij kopen op de interne markt van de hele EU waar zij op zoek kunnen gaan naar goederen en diensten. In dit kader is een systeem van ecolabels ingevoerd om informatie te verstrekken over de milieuimpact van producten. Door de toenemende bezorgdheid over de klimaatverandering zijn de Europese Commissie en de EU-lidstaten ook informatiecampagnes gaan lanceren om uit te leggen hoe individuele burgers door energie te besparen een belangrijke bijdrage kunnen leveren aan de strijd tegen de klimaatverandering. De gezinnen in de EU zijn verantwoordelijk voor ongeveer 16% van de totale Europese uitstoot van broeikasgassen. Volgens experts kunnen eenvoudige handelingen – zoals de verwarming één graadje lager instellen – al helpen om de uitstoot aanzienlijk te verminderen.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 5/18 5/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Plannen voor toekomstige actie op het niveau van de EU Het voorbije jaar heeft de Europese Commissie een aantal voorstellen bekendgemaakt die bedoeld zijn om een “duurzame, concurrerende en veilige” energievoorziening in de EU te garanderen. In maart 2006 heeft de Commissie plannen uiteengezet om de interne energiemarkt voor gas en elektriciteit te voltooien, om de ‘solidariteit’ tussen de EU-lidstaten te bevorderen in geval van een verstoorde toevoer, om hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen, om de opwarming van de aarde aan te pakken, om te komen tot een betere coördinatie van activiteiten op het vlak van onderzoek en ontwikkeling met betrekking tot energie en om een gemeenschappelijk extern energiebeleid uit te werken. In de herfst van 2006 volgde dan een voorstel van actieplan om het energieverbruik in Europa tegen 2020 met 20% te verminderen. Dat actieplan schetste meer dan 75 mogelijke maatregelen om dit doel te bereiken, zoals strengere energienormen voor elektrische apparaten, een strategie voor energiezuinig bouwen en brandstofefficiënte wagens. In januari 2007 publiceerde de Europese Commissie vervolgens een uitgebreid pakket met voorstellen om de concurrentie in de energiesector te stimuleren, de klimaatverandering aan te pakken en de “externe kwetsbaarheid” van Europa bij de invoer van gas en olie te beperken. Het tienpuntenplan van de Commissie bevat onder andere maatregelen om de ontwikkeling van een Europees energienet te bevorderen en nieuwe initiatieven om de ontwikkeling en het gebruik van hernieuwbare energiebronnen aan te moedigen. Met betrekking tot de klimaatverandering stelt dit plan tegen 2020 een daling voor met ten minste 20% van de Europese uitstoot van broeikasgassen (in vergelijking met het niveau van 1990) – en meer indien er een internationaal akkoord kan worden gesloten over de nood aan actie door alle industrielanden. Deze voorstellen zullen aan bod komen op de top van de staats- en regeringsleiders van de EU in maart 2007.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 6/18 6/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
2. DE SOCIALE EN ECONOMISCHE OMSTANDIGHEDEN VOOR HET GEZIN IN EUROPA Waar gaat het om? In de Europese Unie zijn de systemen van sociale bijstand sterk ontwikkeld, om de mensen te beschermen tegen de risico's van een onvoldoende inkomen ten gevolge van werkloosheid, ziekte en invaliditeit, ouderlijke plichten, ouderdom of het verlies van een partner of een ouder. Dit vormt een essentieel onderdeel van wat we het ‘Europese sociale model’ noemen. Maar aangelegenheden op het vlak van sociaal welzijn en ‘gezinsbeleid’ worden niet op het niveau van de EU beslist. Zij zijn nog altijd materie voor de afzonderlijke lidstaten, die voor zichzelf beslissen hoe zij het geld bijeenbrengen dat nodig is om dergelijke maatregelen te financieren en hoeveel zij daarvoor willen uitgeven. Het staat de nationale regeringen dus vrij om bijvoorbeeld te beslissen welke uitkeringen zij verstrekken, wie in aanmerking komt om die te ontvangen en hoe hoog die steun dan moet liggen en welke medische behandeling moet worden aangeboden door de nationale gezondheidszorg. Er bestaan grote verschillen in de benadering binnen de EU. Zo zijn er bijvoorbeeld regeringen die hun inwoners zwaarder belasten en grotere uitkeringen toekennen, terwijl andere staten lagere belastingen heffen en ook minder steun bieden. Maar de EU-lidstaten moeten wel voldoen aan de basisprincipes van gelijke behandeling en nondiscriminatie die door de EU-wetgeving zijn vastgelegd. En er bestaat ook Europese regelgeving met betrekking tot onderwerpen als het recht van EU-onderdanen om gelijk waar in de Unie te wonen en te werken, veiligheid en gezondheid op het werk en bevallingsverlof. Gezien de heel beperkte bevoegdheid van de EU op dit terrein, is het sleutelwoord op het vlak van sociaal beleid ‘samenwerking’. Toch zijn de regeringen van de EU het erover eens dat het nodig is om de nationale strategieën meer te gaan coördineren. De hamvraag hierbij is of de EU een grotere rol kan en moet spelen bij het uitwerken van beleidslijnen die steun voorzien voor gezinnen met kinderen, vooral met het oog op de snel verouderende Europese bevolking ten gevolge van de dalende geboortecijfers en de stijgende levensverwachting. Dit is een bijzonder gevoelig onderwerp, omdat het precies te maken heeft met de essentie van het ‘soevereine’ recht van de lidstaten om te beslissen welke belastingen zij hun inwoners opleggen en hoe zij dat geld besteden.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 7/18 7/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Wetgeving met betrekking tot de Europese interne markt Op een aantal terreinen zijn Europese wetten ingevoerd om ervoor te zorgen dat werknemers zich vrij kunnen verplaatsen, dat zij kunnen rekenen op bepaalde basisrechten en dat er een ‘gelijk speelterrein’ bestaat binnen de interne markt. Er zijn heel wat EU-wetten over thema's in verband met veiligheid en gezondheid op het werk die allerlei zaken regelen gaande van het maximale aantal werkuren tot de minimale duur van het bevallingsverlof. Deze wetten zijn bedoeld om te verhinderen dat bedrijven die actief zijn op de eengemaakte Europese markt concurrentievoordelen halen op hun rivalen door hun werknemers uit te buiten. Voor mensen die beslissen om gebruik te maken van hun basisrecht om zich vrij te verplaatsen in de EU en te gaan wonen en werken waar zij dat wensen, is de sociale zekerheid van essentieel belang. De EU heeft regels ingevoerd om de meeste mogelijke grensoverschrijdende problemen op te lossen, maar eens te meer zijn die regels bedoeld om de sociale zekerheidsstelsels van de lidstaten te coördineren en niet om ze te harmoniseren. Toch kunnen uitspraken van het Europese Gerechtshof op dit terrein een rechtstreekse impact hebben op de nationale voorzieningen. Zo heeft het hof bijvoorbeeld geoordeeld dat EUonderdanen het recht hebben om behandeling te zoeken in een andere EU-lidstaat – en de kosten te laten vergoeden door hun eigen nationale gezondheidsdienst – wanneer zij in hun eigen land te lang op een behandeling moeten wachten.
Demografische veranderingen De Europese bevolking veroudert, dankzij de dalende geboortecijfers en de hogere levensverwachting. Er bestaat veel discussie over de redenen voor de dalende geboortecijfers. Sommige deskundigen voeren aan dat het stijgende aantal ‘tweeverdieners’ en de grotere kansen voor vrouwen ertoe leiden dat veel mensen langer wachten om kinderen te krijgen en dan ook uiteindelijk minder kinderen hebben. Als gevolg hiervan, en in combinatie met de hogere levensverwachting, wordt nu voorspeld dat het aantal 55- tot 64-jarigen in de EU tussen nu en 2030 met 25% zal stijgen en dat het aantal jongere mensen met 10% zal dalen. Op een langere termijn betekent dit dat het aandeel van de Europeanen die ouder zijn dan 80 jaar tegen 2050 naar verwachting bijna zal verdrievoudigen en dat een vierde van de totale Europese bevolking dan zal bestaan uit 60- tot 79-jarigen. De inkrimping van de Europese actieve bevolking betekent niet alleen dat er een tekort aan arbeidskrachten te verwachten valt, maar zal ook een zware belasting betekenen voor de sociale zekerheid en de pensioenen. Dat heeft sommige EU-landen aangezet tot pogingen om de pensioenleeftijd op te trekken en mensen te stimuleren om langer te blijven werken. Het heeft ook geleid tot een groeiende discussie over de nood aan een ‘actief’ gezinsbeleid dat vrouwen zou aanmoedigen om meer kinderen te krijgen. Maar er bestaan grote verschillen tussen de manier waarop de lidstaten deze onderwerpen aanpakken. Sommige landen bieden een heel hoge kinderbijslag en zwangerschapsuitkering en veel faciliteiten voor kinderopvang, terwijl andere daarbij sterk achterop liggen.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 8/18 8/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Een meer ‘inclusieve’ actieve bevolking De veroudering van de Europese bevolking heeft ook geleid tot grotere inspanningen om meer vrouwen aan te moedigen om actief te worden en te blijven op de arbeidsmarkt en om oudere mensen te overtuigen om langer te blijven werken. Er wordt ook steeds meer aandacht besteed aan ‘levenslang leren’, aan de aanpassing van de onderwijssystemen om mensen de mogelijkheid te bieden om tijdens hun beroepsleven nieuwe vaardigheden te blijven verwerven en hun de instrumenten te bieden die zij nodig hebben om te kunnen voldoen aan de veranderende noden van de werkgevers. De regeringen van de EU hebben zich tot doel gesteld om de werkzaamheidsgraad bij de actieve bevolking op te trekken tot 70%, en meer specifiek tot 60% voor vrouwen en tot 50% voor oudere werknemers. Maar niet alle landen maken even grote vorderingen bij het bereiken van deze cijfers: de werkzaamheidsgraad in de EU is maar heel licht gestegen, tot 63,3%; de werkgelegenheid bij vrouwen (55,7%) is blijven stijgen, maar de vooruitgang verloopt nu weer trager; en de werkgelegenheid bij oudere werknemers bedraagt nog altijd maar 41%. De werkloosheid bij 15- tot 24-jarigen ligt met 17,7 % twee keer zo hoog als het algemene gemiddelde van 9%. In deze leeftijdsgroep heeft slechts 36,8 % van de mensen een baan. Bovendien zijn er ook grote verschillen tussen de prestaties van de verschillende lidstaten op dit terrein. Enkele landen zijn erin geslaagd om meer mensen ervan te overtuigen later met pensioen te gaan en andere hebben een hoog cijfer van vrouwelijke deelname aan de arbeidsmarkt, maar sommige slagen er helemaal niet in om de vooropgezette streefdoelen te halen. Volgens cijfers van de Europese Commissie zijn meer dan 60 miljoen mensen (18%) in de EU arm of met armoede bedreigd. Ongeveer de helft van hen is arm is op lange termijn. Vooral kinderen en jongeren, oudere mensen, werklozen en eenoudergezinnenlopen lopen meer risico. De relatieve armoedecijfers (mensen die leven onder de drempel van 60% van de mediaan van het nationale inkomen) variëren aanzienlijk tussen de lidstaten, van 8% in Denemarken tot 23% in Portugal. In 2000 hebben de regeringen van de EU afgesproken dat het nodig is om in te grijpen om een “beslissende” impact te hebben om de uitroeiing van de armoede tegen 2010. Zes jaar later keurden zij een kader goed om dit doel te bereiken, dat gebaseerd was op de coördinatie van hun inspanningen op drie specifieke terreinen: bestrijding van armoede en sociale uitsluiting; het verwezenlijken van “voldoende en leefbare” pensioenen; en het garanderen van toegankelijke, duurzame gezondheidszorg van een hoge kwaliteit. De lidstaten hebben niet alleen gezamenlijke doelstellingen vastgelegd, maar er wordt ook gewerkt met een systeem van ‘benchmarking’ om de vooruitgang te meten en om de landen aan te moedigen om te leren van elkaars ervaringen. Maar de beslissingen over de manier waarop het stelsel van pensioenen en gezondheidszorg wordt georganiseerd, maken nog altijd deel uit van de nationale bevoegdheden. De doelstelling om te streven naar een meer inclusieve arbeidsmarkt is ook vastgelegd in de Europese Tewerkstellingsstrategie, een ‘beleidskader’ waarin de lidstaten hun nationale tewerkstellingsstrategieën coördineren op basis van beste praktijken en gezamenlijke streefdoelen.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 9/18 9/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Steun voor gezinnen In het kader van de inspanningen om te komen tot een meer ‘inclusieve’ arbeidsbevolking, wordt er nu meer aandacht besteed aan de bevordering van het gezinsleven en de verbetering van het evenwicht tussen werk en vrije tijd. Dit wordt niet alleen als belangrijk beschouwd om meer vrouwen te stimuleren tot deelname aan het arbeidsleven, maar ook om de economische prestaties van Europa op te drijven. De ‘Geïntegreerde richtlijnen voor groei en werkgelegenheid’ 2005-2008 van de EU zijn bedoeld om een “benadering van werk die gebaseerd is op de levenscyclus” te bevorderen en die erkent dat mensen van alle leeftijden een belangrijke bijdrage kunnen leveren in het beroepsleven en tegelijk een gezin grootbrengen, enzovoort. Dit heeft betrekking op allerlei zaken, gaande van werkgelegenheid voor jongeren, verschillen tussen mannen en vrouwen op het vlak van loon en werkgelegenheid, de combinatie van werk en privéleven, kinderopvang en het aanmoedigen van werknemers om langer te blijven werken en van werkgevers om hen langer in dienst te houden.
Gelijke kansen Het principe van non-discriminatie werd vastgelegd in het Verdrag van Rome uit 1957 over de oprichting van de EU en er bestaan Europese wetten die discriminatie op het werk omwille van geslacht, ras, etnische achtergrond, religie of geloof, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid verbieden. Er is op Europees niveau ook financiering voorzien voor initiatieven zoals ‘genderactieprogramma's’ die gelijke kansen voor iedereen promoten. De aanpak van de EU op dit terrein wil garanderen dat er bij alle beleidsinitiatieven rekening wordt gehouden met onderwerpen die verband houden met gelijke kansen (dit proces staat bekend als ‘mainstreaming’). Belangrijke elementen hierbij zijn het aanpakken van de loonkloof tussen mannen en vrouwen, het stimuleren van een beter evenwicht tussen werken en leven, het uitroeien van gendergebonden geweld en mensenhandel en het bevorderen van gendergelijkheid buiten de EU. De antidiscriminatiewetgeving van de EU behandelt een grote verscheidenheid aan punten in verband met gelijkheid, maar de lidstaten moeten zelf beslissen hoe zij de afgesproken doelstellingen proberen te realiseren – en ook hier zijn er weer grote verschillen in de bereikte resultaten.
Kinderen Beleidslijnen met betrekking tot kinderen zijn net als andere thema's in verband met sociaal welzijn veeleer materie voor de nationale regeringen dan voor de EU. Maar een deel van het geld van de Structuurfondsen van de EU, die bedoeld zijn om de kloof tussen de rijkste en de armste regio's te dichten, wordt wel besteed aan het verbeteren van de toegang tot kinderopvang. De EU levert ook financiering aan niet-gouvernementele organisaties die actief zijn op het vlak van sociale aangelegenheden, waaronder ook de bescherming van kinderen. Maar afgezien daarvan blijft de rol van de Europese Commissie beperkt tot het aanmoedigen van regeringen om samen te werken, tot het coördineren van de nationale wetten en beleidslijnen en tot het bevorderen van grensoverschrijdende akkoorden over ondersteuningsprogramma's in verband met kinderen die behoefte hebben aan hulp.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 10/18 10/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Verwachte bevolkingstrends in de EU in de periode 2005-2050 Totale bevolking Kinderen (0-14) Jongeren (15-24) Jongvolwassenen (25-39) Volwassenen (40-54) Oudere werknemers (55-64) Ouderen (65-79) Kwetsbare ouderen (80+)
In duizenden -8.659 -13.811 -14.035 -24.867 -18.666 +4.721 +25.688 32.311
Verandering in percentage -1,9% -18,6% -24,3% -25,0% -19,0% +9,1% +44,5% +171,6%
Verwachtingen per land: bevolkings- en vruchtbaarheidscijfers Bevolking (in miljoen) Vruchtbaarheid (aantal kinderen/vrouw) 2005 2050 2004 2050 België 10,4 10,9 1,6 1,7 Bulgarije 7,7* N/A 1,3* N/A Cyprus 0,7 1,0 1,5 1,5 Denemarken 5,4 5,4 1,8 1,8 Duitsland 82,5 74,6 1,4 1,5 Estland 1,3 1,1 1,4 1,6 Finland 5,2 5,2 1,8 1,8 Frankrijk 60,6 65,7 1,9 1,9 Griekenland 11,1 10,6 1,3 1,5 Hongarije 10,1 8,9 1,3 1,6 Ierland 4,1 5,5 2,0 1,8 Italië 58,5 52,7 1,3 1,4 Letland 2,3 1,9 1,3 1,6 Litouwen 3,4 2,9 1,3 1,6 Luxemburg 0,5 0,6 1,7 1,8 Malta 0,4 0,5 1,7 1,6 Nederland 16,3 17,4 1,8 1,8 Oostenrijk 8,2 8,2 1,4 1,4 Polen 38,2 33,7 1,2 1,5 Portugal 10,5 10,0 1,5 1,6 Roemenië 21,6 N/A 1,3* N/A Tsjechische Republiek 10,2 8,9 1,2 1,5 Verenigd Koninkrijk 60,0 64,3 1,7 1,8 Slowakije 5,4 4,7 1,2 1,6 Slovenië 2,0 1,9 1,2 1,5 Spanje 43,0 42,8 1,3 1,4 Zweden 9,0 10,2 1,7 1,9 UE-25** 459,5 449,8 1,5 1,6 N/A = niet beschikbaar, * Cijfers van december 2006, ** UE-25 (Bulgarije en Roemenië niet inbegrepen)
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 11/18 11/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
3. DE ROL VAN EUROPA IN DE WERELD EN HET OMGAAN MET IMMIGRATIE Waar gaat het om? Immigratie is in veel lidstaten bovenaan op de agenda komen te staan doordat steeds meer mensen van buiten de Europese Unie naar Europa komen, op zoek naar een betere toekomst of op de vlucht voor oorlog, vervolging en natuurrampen. De scheepsladingen illegale immigranten die deze zomer de kusten van Spanje en Italië bereikten, schetsen op treffende wijze de omvang van het probleem en de uitdaging die deze situatie met zich mee brengt voor de lidstaten van de EU. Dit alles heeft geleid tot twee essentiële vragen: hoe kan de EU vermijden dat mensen op illegale wijze de grenzen van de Unie oversteken en dan gebruik maken van het feit dat er binnen Europa geen grenscontroles meer bestaan om niet te worden betrapt, en wat kan de EU doen om de landen te helpen waar veel van deze migranten vandaan komen, zodat het voor hen minder aantrekkelijk wordt om hun land te verlaten? De verouderende bevolking in Europa heeft ook aanleiding gegeven tot een toenemende discussie over de aanpak van de legale migratie: hoe kunnen lidstaten de mensen aantrekken die ze nodig hebben om de tekorten op hun arbeidsmarkt aan te vullen zonder de deur open te zetten voor een ongecontroleerde toevloed van migranten die een last zouden kunnen vormen voor de staat? En ten slotte is er ook nog de vraag ‘wie moet wat doen?’: in welke mate moet het immigratiebeleid een bevoegdheid blijven van de lidstaten van de EU en in welke mate moet dit worden opgepakt door de EU of zelfs op wereldvlak in onze moderne wereld waarin de mobiliteit steeds groter wordt?
De aanpak van de EU Ongeveer twee derde van de migranten over de hele wereld zijn afkomstig uit de minder ontwikkelde landen en de helft van deze mensen trekt naar de ontwikkelde landen. Naarmate het aantal immigranten toeneemt, trachten de regeringen van de EU gezamenlijke oplossingen uit te werken voor de uitdagingen die deze toestand met zich mee brengt. In 1999 beslisten de leiders van de EU om een ruimte te creëren die zij omschreven als een ruimte van ‘vrijheid, veiligheid en rechtvaardigheid’. Zij kenden de EU nieuwe bevoegdheden toe op een aantal beleidsterreinen, zoals immigratie en asielbeleid en grenscontrole. (Drie EU-lidstaten – het Verenigd Koninkrijk, Ierland en Denemarken – hebben zich het recht voorbehouden om ‘niet mee te doen’ aan alle wetgeving op deze terreinen.)
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 12/18 12/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Immigratie Bijna 4% van de Europese bevolking bestaat uit migranten van buiten de EU. Legale migranten komen naar de EU om allerlei verschillende redenen, onder andere omwille van werk of studie, om zich bij hun familieleden te voegen of om zich te beroepen op humanitaire bescherming. In 1999 hebben de Europese lidstaten afgesproken om hun nationale beleid in verband met de legale immigratie te coördineren op het niveau van de EU, met de uiteindelijke bedoeling om te komen tot één enkel stelsel voor alle migranten die de Unie willen binnenkomen. Momenteel blijft de rol van de EU beperkt tot het bepalen van minimumnormen. De afzonderlijke lidstaten hebben nog altijd de volledige zeggenschap over hun immigratiestelsel en over aspecten als het toekennen van werk- en verblijfsvergunningen en het vastleggen van quota voor de verschillende soorten arbeidsmigranten. In enkele EU-lidstaten heeft de regering beslist om amnestie te verlenen aan migranten die vroeger illegaal waren om hun zo de mogelijkheid te bieden het wettelijke recht te verwerven om in hun ‘gastland’ te wonen en te werken. Naar aanleiding hiervan is de vraag opgedoken of lidstaten in staat zijn om de migrantenstromen onder controle te houden. Om in te spelen op dergelijke bekommernissen, wordt een onderling communicatiesysteem ontwikkeld waarbij de regeringen van de EU-lidstaten de Europese Commissie moeten informeren over alle eventuele veranderingen in hun immigratie- en asielbeleid (zoals amnestie voor illegale migranten) die mogelijk een impact kunnen hebben op andere lidstaten. Sinds 2004 is de Europese Commissie bevoegd om wetsvoorstellen op dit terrein te formuleren. Wetten met betrekking tot legale immigratie moeten unaniem worden goedgekeurd in de Raad van Ministers en één enkele lidstaat kan dus zijn veto stellen tegen elk voorstel. Maar over wetten in verband met illegale migratie wordt beslist met een gekwalificeerde meerderheid van de stemmen in de Raad en door het Europese Parlement, dat op dit terrein medebeslissingsbevoegdheid heeft. Tot op heden heeft de EU zich toegespitst op het vastleggen van gemeenschappelijke minimumnormen en niet op het vervangen van de nationale immigratiesystemen.
Asiel Het recht om asiel te zoeken, werd meer dan vijftig jaar geleden ingesteld door een internationaal akkoord, dat bekend staat als de Conventie van Genève. Asielzoekers zijn migranten die bescherming vragen tegen vervolging in hun thuisland omwille van een aantal mogelijke redenen, zoals ras, religie of politieke overtuiging. Een vluchteling is een persoon van wie het verzoek tot asiel is aanvaard door het gastland. In 2005 ontvingen de 25 lidstaten van de EU samen in totaal 237.840 asielaanvragen (een daling met 46% sinds 2001). De lidstaten hebben afgesproken om tegen 2010 een Gemeenschappelijk Europees Asielstelsel uit te werken, met de bedoeling één enkel stelsel van regels uit te werken om te beslissen over alle asielaanvragen. Op nationaal niveau passen regeringen hun eigen asielregeling toe. Maar de EU heeft wel voor een aantal terreinen minimumnormen vastgelegd. De beslissingen op dit gebied worden gezamenlijk genomen door de Ministerraad en het Europese Parlement. Een multinationaal akkoord dat bekend staat als de Conventie van Dublin, legt regels vast om te bepalen welke lidstaat asielaanvragen moet behandelen – normaal gezien is dat het eerste land waar de asielzoeker is binnengekomen. Dit is bedoeld om ‘asielshopping’ tegen te gaan; dat wil zeggen het indienen van meer dan één asielaanvraag. Ter ondersteuning van deze conventie werd Eurodac
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 13/18 13/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
ontwikkeld, een systeem voor het identificeren van alle asielzoekers die de buitengrenzen van de EU overschrijden. De Europese Commissie werkt ook aan Regionale Beschermingsprogramma's om migranten te helpen die gedwongen worden te verhuizen omwille van een conflict of van vervolging. Een Europees Vluchtelingenfonds verstrekt geld aan de lidstaten om asielzoekers beter te kunnen opvangen, om maatregelen te nemen voor de integratie van vluchtelingen en voor hulpverlening aan wie naar huis terug wil keren. Enkele zuidelijke EU-lidstaten dringen erop aan om de last voor het aanpakken van de toestroom van asielzoekers wat gelijker te verdelen over de hele Unie, maar op dit terrein is nog niet zoveel vooruitgang bereikt.
Grenscontroles Het recht van burgers om zich vrij te bewegen binnen de EU was een van de ‘fundamentele vrijheden’ die werden vastgelegd in het oprichtingsverdrag van de Unie van 1957. Maar wanneer mensen zich toen verplaatsten tussen EU-landen, waren ze nog altijd onderworpen aan grenscontroles. In 1995 werd het Verdrag van Schengen van kracht – een verdrag dat de meeste EU-lidstaten hebben ondertekend en dat de controle aan hun gezamenlijke grenzen opheft (hoewel enkele oudere EU-landen liever niet wilden meewerken met het systeem en de landen die in 2004 en 2007 tot de Unie zijn toegetreden nog niet zijn toegelaten. Daardoor is er nog altijd controle aan de grenzen tussen die landen en de landen in de Schengen-zone). Maar zelfs migranten die het wettelijke recht hebben verworven om in een van de EU-lidstaten te wonen, kunnen zich niet noodzakelijk vrij bewegen in de Unie. De wetgeving die het langdurige verblijf van migranten regelt, voorziet het recht op vrij verkeer voor personen die sinds ten minste vijf jaar wettelijk in een lidstaat verblijven. Voor die tijd mogen migranten niet in een ander EU-land wonen of werken zonder de uitdrukkelijke toelating van de betrokken lidstaat. (Bijvoorbeeld migranten die in een bepaalde lidstaat amnestie hebben gekregen, hebben geen vrije toegang tot andere landen van de Unie.) De afschaffing van de grenscontroles tussen de Schengenlanden ging ook gepaard met ‘compenserende maatregelen’ om de buitengrenzen van de EU te versterken. Terwijl de lidstaten nog altijd toezicht houden op hun eigen grenzen, hanteren zij daarbij wel gemeenschappelijk regels en normen, zoals gezamenlijke procedures voor het verstrekken van visa en voor het uitvoeren van grensoverschrijdende controles, het opstellen van een gezamenlijke lijst van landen wier inwoners een visum moeten hebben en de coördinatie van de grensbewaking. De EU heeft ook ‘ondersteunende maatregelen’ ontwikkeld, zoals het Schengen Informatiesysteem (SIS), dat de uitwisseling van informatie tussen nationale grensautoriteiten moet bevorderen en financieringsprogramma's voor opleiding en administratieve samenwerking. In 2005 werd FRONTEX gelanceerd, een agentschap voor grensbeheer. Dat is bedoeld om de operationele samenwerking te coördineren, ondersteuning te bieden bij de opleiding van grenswachten, lidstaten bij te staan op terreinen die steeds meer technische en operationele ondersteuning vergen en om onderzoek en risicoanalyse te ontwikkelen.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 14/18 14/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Integratie De EU-lidstaten hebben de voorbije jaren heel veel aandacht besteed aan de integratie van migranten in hun samenleving. Vanuit het inzicht dat zij voor een aantal gezamenlijke uitdagingen staan, beklemtonen de lidstaten steeds meer dat het nodig is om de samenwerking tussen de EUlanden op het vlak van het integratiebeleid te bevorderen. In 2000 keurde de EU wetten inzake antidiscriminatie goed – de Richtlijn inzake Rassengelijkheid en de Richtlijn over Gelijke Behandeling in Arbeid en Beroep. Die waren bedoeld om komaf te maken met de verschillen omwille van een aantal redenen, waaronder ras en etnische afkomst. De Ministerraad keurde ook elf Gemeenschappelijke Basisprincipes voor Integratie goed, die een kader moeten scheppen waarbinnen de lidstaten beleidslijnen kunnen opstellen voor de integratie van migranten. Deze principes benadrukken onder andere het belang van de toegang tot taalonderwijs, werkgelegenheid en dienstverlening in het gastland. Maar veel verder reikt de actie van de EU niet. Er zijn heel grote verschillen in de manier waarop de lidstaten met integratie omgaan en de Unie heeft geen juridische bevoegdheid om een gemeenschappelijk model te ontwikkelen. In plaats daarvan werkt zij aan een aantal instrumenten om het beleid op nationaal niveau te ondersteunen en de uitwisseling van ervaringen en goede praktijken te bevorderen (zoals een handboek over integratie, een integratiewebsite en een integratieforum en een integratiefonds dat plannen voor de integratie van migranten kan helpen uitwerken).
Migratiebeheer: de externe dimensie Veel immigranten bereiken de grenzen van Europa zonder de nodige papieren, zoals een inreisvisum of een arbeidsvergunning. De EU heeft een drieledige strategie ontwikkeld om hiermee om te gaan: • meer grenscontroles om het probleem op korte termijn aan te pakken; • gesprekken aanknopen met de landen waar de meeste migranten vandaan komen om op middellange termijn de samenwerking op het vlak van migratiebeheer te bevorderen; • de ontwikkeling in de ‘uitsturende’ landen aanmoedigen om de toevloed van migranten op lange termijn te helpen beperken. In bepaalde gevallen krijgen de ‘uitsturende’ landen stimulansen aangeboden, zoals gerichte financiering, opleidingsmogelijkheden en hogere ‘quota’ voor legale immigratie op voorwaarde dat zij meer inspanningen leveren om de emigratiestromen af te remmen. In het kader van het Europese nabuurschapsbeleid, dat bedoeld is om nauwere relaties aan te knopen met landen aan de grenzen van de Unie, biedt de EU stimulansen zoals een soepelere visumregeling voor landen die bereid zijn om illegale immigranten terug te nemen. Ook regionale partnerschapsakkoorden met groepen van landen worden gebruikt om dit probleem aan te pakken. Om de samenwerking bij het beheer van de migratiestromen te bevorderen en de ontwikkeling aan te moedigen, biedt de EU bijvoorbeeld financiële steun aan ‘transitlanden’ om hun grenscontrole en hun asielprocedure te verbeteren.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 15/18 15/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Het ontwikkelingsbeleid van de EU De EU maakt gebruik van een combinatie van beleidslijnen op het vlak van hulpverlening en handel om de ontwikkeling in de armere landen te bevorderen en zo emigratie minder aantrekkelijk te maken. De EU en haar lidstaten bieden in totaal meer dan € 30 miljard hulp per jaar aan de ontwikkelingslanden – bijna de helft van alle geld dat wereldwijd wordt uitgegeven aan hulp voor arme landen. Ongeveer € 6 miljard wordt verdeeld via de Europese Commissie, de rest is rechtstreeks afkomstig van de nationale regeringen. In de loop der jaren heeft de EU duizenden projecten gefinancierd. Die hadden niet alleen aandacht voor het opdrijven van de economische ontwikkeling, het bevorderen van de zelfredzaamheid en armoedebestrijding, maar ook voor steun bij het opbouwen van democratische instellingen en het bevorderen van vrede, stabiliteit en mensenrechten. In een poging om de economische groei in de ontwikkelingslanden aan te zwengelen, heeft de Europese Unie ook tarieven verlaagd of geschrapt en quota afgeschaft op de meeste goederen die zij uit die landen invoert. Maar de EU-landen hebben wel ook zelf voordeel bij dergelijke initiatieven, omdat de handel met de betrokken landen daardoor toeneemt. Vaak zijn het de best opgeleide, jonge en meest bekwame mensen die de tocht aanvatten om vanuit de ontwikkelingslanden weg te trekken en naar de EU te komen, en velen zenden een deel van het geld dat ze hier verdienen naar hun familie in het thuisland. Het totale bedrag dat in 2005 op die manier wereldwijd werd teruggestuurd, bedroeg naar schatting meer dan € 182 miljard – dat is meer dan het bedrag van de officiële hulp die de internationale gemeenschap in veel landen verstrekt.
Het buitenlands en defensiebeleid van de EU Het ‘Gemeenschappelijke Buitenlands en Veiligheidsbeleid’ werd gelanceerd in het kader van de veranderingen in de Europese regelgeving die de lidstaten hebben goedgekeurd tijdens de onderhandelingen over het Verdrag van Maastricht in 1992. Het is bedoeld om het buitenlandse beleid van de 27 EU-lidstaten te coördineren waar dat mogelijk is. De beslissingen op dit terrein worden genomen door de nationale regeringen en de Europese Commissie speelt maar een beperkte rol. De EU heeft in het kader van dit beleid veel initiatieven genomen en onder andere diplomatieke inspanningen geleverd om vrede na te streven, waarnemers uit te sturen naar probleemgebieden en troepen te leveren voor vredeshandhaving. Hulp bij het oplossen van conflicten en de bevordering van vrede en stabiliteit worden als essentieel beschouwd om het aantal mensen te beperken dat hun thuisland ontvlucht om te ontsnappen aan geweld of vervolging. Het ‘Europees Veiligheids- en Defensiebeleid’ werd gelanceerd in 1999 met de bedoeling om de EU in staat te stellen operaties uit te voeren door de ontplooiing van een snelle interventiemacht van maximaal 60.000 soldaten, die binnen 60 dagen kunnen worden ingezet en die tot een jaar ter plaatse kunnen blijven. Voor de lidstaten is het niet altijd zo gemakkelijk om overeenstemming te bereiken over een gezamenlijke aanpak op dit terrein. In enkele gevallen heeft dit ertoe geleid dat de pogingen om te streven naar een gemeenschappelijke aanpak zijn opgegeven. In andere gevallen kan het gebeuren dat kleinere groepen van lidstaten beslissen om specifieke initiatieven op het vlak van het buitenlands of het veiligheidsbeleid te lanceren en dat andere landen daar liever niet aan deelnemen.
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 16/18 16/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Migrantenstromen in Europa in 2005 Nettomigratie (d.w.z. immigratie min emigratie) Top 5 (in absolute cijfers) Spanje
651.300
Top 5 (migranten per 1.000 inwoners) Cyprus 19
Italië
260.700
Spanje
15
Verenigd Koninkrijk
220.000
Ierland
12,8
Frankrijk
97.500
Oostenrijk
6
Duitsland
79.000
Luxemburg
5,8
Nettomigratie naar de 25 EU-lidstaten (per 1000 nationale inwoners) in 2005 België Bulgarije
4,8 0
Luxemburg
5,8
Malta
0,3
Cyprus
19,0
Nederland
0,6
Denemarken
1,2
Oostenrijk
6,0
Duitsland
1,0
Polen
-0,3
Portugal
3,6
Estland
0
Finland
1,7
Roemenië
-0,3
Frankrijk
1,6
Slowakije
0,6
Griekenland
3,6
Slovenië
3,3
Hongarije
1,7
Spanje
15,0
Ierland
12,8
Tsjechische Republiek
3,5
Italië
4,4
Verenigd Koninkrijk
3,7
Letland
-0,2
Zweden
3,0
Litouwen
-2,6
Raadplegingen van de Europese burgers
Pagina 17/18 17/18
Raadplegingen van de Europese burgers Laat uw stem horen www.european-citizens-consultations.eu
Aantal migranten in enkele EU-landen in 2005 (als percentage van de bevolking) België
11,4%
Nederland
10,6%
Denemarken
6,3%
Oostenrijk
13,0%
Duitsland
13,0%
Polen
1,6%
Finland
3,2%
Portugal
6,7%
Frankrijk
10,0%
Slowakije
3,9%
Griekenland
10,3%
Spanje
5,3%
Hongarije
3,2%
Tsjechische Republiek
4,9%
Ierland
11,0%
Verenigd Koninkrijk
9,3%
Italië
2,5%
Zweden
12,2%
Luxemburg
33,1%
Aantal vluchtelingen in Europa in 2005 België
15.282
Luxemburg
1.822
Bulgarije
4.413
Malta
1.939
Cyprus
701
Nederland
118.189
Denemarken
44.374
Oostenrijk
21.230
Duitsland
700.016
Polen
4.604
Estland
7
Portugal
Finland
11.809
Roemenië
2.056
Frankrijk
137.316
Slowakije
368
Griekenland
2.390
Slovenië
251
Hongarije
8.046
Spanje
5.374
Ierland
7.113
Tsjechische Republiek
1.802
Italië
20.675
Verenigd Koninkrijk
293.459 74.915
Letland
11
Zweden
Litouwen
531
TOTAAL
Raadplegingen van de Europese burgers
363
1.479.056
Pagina 18/18 18/18