Actualiteiten
MENSENRECHTEN-ACTUALITEITEN.NL Jan-Peter Loof, Michiel van Emmerik & Jerfi Uzman De rubriek mensenrechten-actualiteiten.nl beoogt door middel van korte berichten informatie te geven over recente ontwikkelingen in de nationale rechtspraak, de parlementaire praktijk, het regeringsbeleid en de beslissingen van decentrale overheden op het terrein van de grond- en mensenrechten. Door verwijzingen naar verdere bronnen wil deze rubriek vooral als een richtingwijzer fungeren naar uitvoeriger informatie over de gepresenteerde onderwerpen. Waar in deze rubriek verwezen wordt naar jurisprudentie met een Landelijk Jurisprudentie Nummer (LJN), is de betreffende uitspraak te raadplegen op de internetsite van de rechterlijke macht, www.rechtspraak.nl (onder het vermelde nummer).
Raad van State: Wet toelating en uitzetting vreemdelingen BES-eilanden vergt nieuwe Nederlandse voorbehouden bij Vierde Protocol EVRM en bij IVBPR Op 10 januari 2010 heeft het kabinet het wetsvoorstel toelating en uitzetting BES ingediend bij de Tweede Kamer. Het wetsvoorstel voorziet in de toelating en uitzetting van vreemdelingen op Bonaire, Sint-Eustatius en Saba (BES) na de herstructurering van het Koninkrijk. Deze zogenoemde BES-eilanden krijgen in de nieuwe koninkrijksstructuur de status van openbaar lichaam binnen het land Nederland. Artikel 7 van het wetsvoorstel bepaalt dat een vreemdeling die toelating heeft tot een openbaar lichaam, eveneens toelating krijgt tot de andere openbare lichamen. Dit recht om zich vrijelijk te verplaatsen binnen het grondgebied van een staat is opgenomen in artikel 2, eerste lid, van het Vierde Protocol bij het EVRM en artikel 12, eerste lid, van het IVBPR. De toelichting op het wetsvoorstel benadrukt dat het verblijfsrecht op de BES zich niet uitstrekt tot het grondgebied van Nederland in Europa. Omgekeerd strekt een verblijfsrecht in het Europese deel van het Koninkrijk zich niet uit tot de BES, aldus de toelichting. Nederland heeft een territoriale verklaring (EVRM) respectievelijk een voorbehoud (IVBPR) gemaakt bij de hiervoor genoemde verdragen, op grond waarvan Nederland en de Nederlandse Antillen worden gezien als ‘separate territories of a State’ bij de toepassing van deze verdragsbepalingen. Op grond van deze verklaring respectievelijk dit voorbehoud, zijn tot op heden beperkingen van kracht ter zake van de verplaatsing van vreemdelingen van het land Nederland naar en vestiging in de Nederlandse Antillen, en omgekeerd. De Raad is van oordeel dat op basis van een aangepaste verklaring respectievelijk een aangepast voorbehoud bewerkstelligd kan worden dat beperkingen om zich vrijelijk te verplaatsen tussen het grondgebied van Nederland in Europa en de eilanden, en tussen de eilanden onderling, toelaatbaar zijn. Door deze aanpassingen wordt de bestaande juridische stand van
Dr. J.P. Loof is universitair docent staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Leiden en redacteur van dit tijdschrift. Dr. M.L. van Emmerik is universitair hoofddocent staats- en bestuursrecht aan de Universiteit Leiden en rechterplaatsvervanger in de rechtbank Amsterdam (sector bestuursrecht). Mr. J. Uzman is promovendus bij de afdeling staats-en bestuursrecht van de Universiteit Leiden.
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
221
Actualiteiten | Mensenrechten-actualiteiten.nl
zaken tussen het Europese deel en de overzeese gebiedsdelen in de kern gecontinueerd. De fundamentele verschillen in economische en sociale condities rechtvaardigen dit. De kans is anders groot dat de eilanden te maken zullen krijgen met een grote toestroom van vreemdelingen uit Europa, en dat de eilanden en het grondgebied van Nederland in Europa te maken zullen krijgen met een grote toestroom uit Zuid- en Midden-Amerika van vreemdelingen die via de eilanden naar Europa kunnen reizen (Kamerstukken II 2009/10, 32 282, nr. 4).
Kamerdebat over afluisteren Telegraaf-journalisten Op 17 december 2009 heeft in de Tweede Kamer een spoeddebat plaatsgevonden met minister van BZK Ter Horst over de uitspraken van diverse rechters en van de Commissie van toezicht voor de inlichtingen- en veiligheidsdiensten (CTIVD) over de beslissing tot het afluisteren door de AIVD van enkele Telegraaf-journalisten in verband met het lekken van informatie vanuit de AIVD richting de pers. Zowel door de rechtbank en het gerechtshof als de CTIVD werd de beslissing om toestemming te geven voor het afluisteren als disproportioneel en daarom onrechtmatig beoordeeld, vooral omdat op het moment van die beslissing nog geen sprake was van een dusdanig gevaar voor de nationale veiligheid (bestaande uit het lekken van staatsgeheimen) dat deze vergaande middelen ingezet zouden mogen worden. Tijdens het debat werd onder meer gevraagd of het niet goed zou zijn om bij dergelijke beslissingen de CTIVD vooraf te laten adviseren over de rechtmatigheid, maar dit werd door de minister afgewezen (Handelingen II 2009/10, afl. 39, p. 3768-3782).
Goedkeuringswet Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning bij Tweede Kamer Eind 2009 heeft het kabinet een wetsvoorstel tot goedkeuring van het Internationaal Verdrag inzake de bescherming van alle personen tegen gedwongen verdwijning (hierna: het Verdrag) en de daarvoor noodzakelijke wijziging van de Wet internationale misdrijven (Wim) en de Uitleveringswet ingediend bij de Tweede Kamer. In januari 2010 vescheen het beknopte verslag van de kamercommissie over dit wetsvoorstel. Op grond van het Verdrag zijn staten verplicht internationale misdrijven, waaronder gedwongen verdwijningen, aan te pakken. In het verslag vragen enkele fracties zich in het bijzonder af wat dit voor de Nederlandse rechtspraktijk voor gevolgen zal hebben. Dit mede gegeven het feit dat dergelijke misdrijven niet verjaren. Er wordt onder meer aan de regering gevraagd of deze iets kan zeggen over het opsporings- en vervolgingsbeleid voor deze delicten, gezien het feit dat dit type delict veelvuldig is/wordt gepleegd op heel veel plaatsen in de wereld en er nu universele jurisdictie wordt gecreëerd. Hoeveel zaken denkt de regering dat er onderzocht/vervolgd gaan worden? Heeft dit gevolgen voor de capaciteit van de opsporing, OM en rechtbank? (Kamerstukken II 2009/10, 32 251 (R1905), nr. 5).
222
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
Mensenrechten-actualiteiten.nl | Actualiteiten
Eerste reactie Tweede Kamer op initiatiefwetsvoorstel strafbaarstelling negationisme Op 2 februari 2010 heeft de Tweede Kamer het verslag vastgesteld over het initiatief-wetsvoorstel van CU-Kamerlid Voordewind inzake het strafbaar stellen van negationisme (ontkenning van volkerenmoord). Alle fracties wijzen in hun bijdrage aan het verslag op het spanningsveld tussen enerzijds de bescherming van de uitingsvrijheid en anderzijds de evenzeer op basis van het internationale recht bestaande verplichting om op te treden tegen Holocaust-ontkenning e.d. Centraal staat voor veel fracties de vraag wat het wetsvoorstel nu aan extra’s oplevert ten opzichte van de huidige wetgeving die onder meer discriminerende en haatzaaiende uitingen reeds verbiedt (Kamerstukken II 2009/10, 30 579, nr. 8).
Hoge Raad vernietigt vrijspraken in de Hofstadgroep-zaken Op 2 februari 2010 heeft de Hoge Raad arrest gewezen op het cassatieberoep tegen de uitspraak van het gerechtshof ‘s-Gravenhage in de Hofstadgroep-zaken. De kern van het arrest houdt in dat het hof te strenge eisen heeft gesteld aan het bestaan en de structuur van criminele of terroristische organisaties. Daarnaast vindt volgens de HR het oordeel van het hof dat van strafbaar aanzetten tot haat slechts sprake is als de uitingen gericht zijn tegen kwetsbare minderheidsgroepen geen steun in de wet. De HR meent dus dat art. 137d Sr anders moet worden geïnterpreteerd dan is gedaan door het gerechtshof. De zaken zijn nu verwezen naar het hof Amsterdam om opnieuw behandeld te worden. Aan de zeven verdachten is tenlastegelegd dat zij hebben deelgenomen aan een terroristische en criminele organisatie; deze organisatie had onder meer tot doel het plegen van de misdrijven opruiing, verspreiding van opruiende geschriften, aanzetten tot haat, bedreiging en bedreiging met een terroristisch misdrijf. Op 23 januari 2008 heeft het gerechtshof ’s-Gravenhage de verdachten van deze deelname vrijgesproken. Het hof oordeelde dat het samenwerkingsverband van de verdachten te weinig gestructureerd was om tot een veroordeling te kunnen komen (zie b.v. LJN BC2576 en BC4177). Ook van het aanzetten tot haat was naar het oordeel van het hof geen sprake. Het hof oordeelde dat de wetgever slechts bedoeld heeft het aanzetten tot haat gericht tegen kwetsbare minderheidsgroepen strafbaar te stellen. De HR overweegt hierover nu als volgt: ‘Door te overwegen dat art. 137d Sr beoogt bepaalde minderheidsgroepen vanwege hun kwetsbaarheid – o.m. “wegens hun godsdienst of levensovertuiging” – te beschermen heeft het Hof een onjuiste betekenis toegekend aan de in de tll. voorkomende bewoordingen “aanzetten tot haat, discriminatie en geweld” die aldaar zijn gebezigd in dezelfde betekenis als daaraan toekomt in art. 137d Sr. Het Hof heeft aldus ook in dat opzicht de grondslag van de tll verlaten.’ Overigens is de HR het wel met het hof eens dat, in de licht van de geschiedenis van de totstandkoming van art. 83a Sr, een (terroristisch) oogmerk niet louer uit een ideologie van een verdachte kan worden afgeleid (LJN BK5193, BK5189, BK5174, BK5196, BK5175, BK5182, BK5172).
Artikel 6 EVRM geldt niet bij geschil over vergoeding van proceskosten in belastingzaak In een arrest van 11 december 2009 heeft de belastingkamer van de Hoge Raad nog eens bevestigd dat artikel 6 EVRM niet van toepassing is op geschillen die uitsluitend belastingaansla-
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
223
Actualiteiten | Mensenrechten-actualiteiten.nl
gen betreffen (anders dan ten aanzien van fiscale boetes). Dit betekent dat in casu niet hoeft te worden beoordeeld of de geringe hoogte van de proceskostenvergoeding een ongeoorloofde beperking van het recht op toegang tot de rechter in de zin van artikel 6 EVRM oplevert. Het recht op (volledige) proceskostenvergoeding in belastingzaken kan evenmin worden aangemerkt als een burgerlijk recht in de zin van artikel 6 EVRM. Gelet op de samenhang met het fiscale geschil, waarop artikel 6 EVRM niet van toepassing is, moet worden aangenomen dat het geschil over de proceskostenvergoeding evenmin onder de werkingssfeer van deze verdragsbepaling valt, aldus de Hoge Raad (LJN: BK5986).
Griffierecht belemmert niet de toegang tot de rechter uit artikel 6 EVRM In een uitspraak van 19 januari 2010 heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld dat het op grond van artikel 8:41, derde lid, onder a, van de Awb verschuldigde griffierecht de in artikel 6 van het EVRM gewaarborgde toegang tot de rechter niet wezenlijk belemmert. Niet valt in te zien dat dit artikel de wetgever zou verbieden een betalingstermijn voor te schrijven en aan niet verschoonbare overschrijding van die termijn het rechtsgevolg van niet-ontvankelijkheid te verbinden. De door appellante gestelde omstandigheid dat in haar zaak mensenrechten met voeten worden getreden, maakt dit volgens de Centrale Raad niet anders (LJN BK9836).
CRvB: werkgever mocht mailbox werknemer controleren In uitspraak van 14 januari 2010 heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over een ontslagbesluit dat deels gebaseerd was op gegevens die verzameld waren door het inzien van de mailbox van de betrokken werknemer. Aanleiding voor het onderzoek was een anonieme brief aan het bestuur van de werkgever (een Kamer van Koophandel) met daarin aantijgingen en beledigingen richting leidinggevenden en directie. Het onderzoek leidde niet naar de anonieme brief zelf, maar wel naar een aantal e-mailberichten dat van betrokkene afkomstig was, met daarin met de brief vergelijkbare teksten. Deze vondst was reden om betrokkene te schorsen en vervolgens te ontslaan. De CRvB oordeelt deze gang van zaken, in het bijzonder het laten checken van de mailbox door een recherchebureau, niet strijdig met het Privacyreglement van de werkgever. Gezien de resultaten van het onderzoek kon het bestuur in redelijkheid besluiten om betrokkene de toegang tot het werk te ontzeggen en haar, met behoud van bezoldiging, te schorsen. De uitlatingen die betrokkene in die e-mails heeft gedaan zijn onacceptabel en verre van betamelijk. De Raad ziet hierin echter onvoldoende rechtvaardiging voor een ongeschiktheidsontslag. Evenmin is er sprake van een ernstig en onherstelbaar verstoorde verhouding (LJN BL1678).
CRvB: Re-integratietraject geen dwangarbeid of verplichte arbeid De Centrale Raad van Beroep heeft in een uitspraak van 8 februari 2010 geoordeeld dat een door de gemeente Amsterdam verplicht gesteld re-integratietraject niet in strijd is met het verbod op dwangarbeid of het verbod op verplichte arbeid (art. 4 EVRM). Volgens de CRvB is in deze
224
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
Mensenrechten-actualiteiten.nl | Actualiteiten
zaak van dwangarbeid geen sprake omdat geen fysieke of psychische dwang is uitgeoefend. Van verplichte arbeid is volgens de CRvB evenmin sprake. Het College van burgemeester en wethouders verplichtte betrokkene deel te nemen aan een traject, waarin de mogelijkheden van betrokkene voor inschakeling in de arbeidsmarkt worden onderzocht. Dit traject is bekend als het Hoyatraject. De verplichting om deel te nemen aan het Hoyatraject is in de situatie van betrokkene niet in strijd met het verbod op verplichte arbeid. De CRvB vindt bij deze beoordeling van belang dat de betrokkene al erg lang bijstand ontvangt. Daarnaast vindt de Raad van belang het oogmerk van het traject (met name het aanleren van werknemersvaardigheden), de beperkte duur van de startfase van het traject en het feit dat de sanctie in hoogte en duur beperkt is. Van de betrokkene mocht in ieder geval worden verlangd dat hij met het verplicht gestelde Hoyatraject een begin zou maken. Het Hoyatraject start met een testfase en is gericht op de ontwikkeling van algemene werknemersvaardigheden. Op basis van de resultaten van de test wordt besloten of het traject (strak begeleid werk in broeikassen) wordt voortgezet dan wel dat gezocht wordt naar een ander traject of andere werkplek. Een beroep op schending van het verbod op verplichte arbeid zou pas kunnen slagen als nakoming van de opgedragen activiteiten/werkzaamheden, voor de betrokkene duidelijk te belastend is of voor hem geen enkel perspectief oplevert voor deelname aan de arbeidsmarkt. De Centrale Raad is van oordeel dat betrokkene verwijtbaar niet deelnam aan het Hoyatraject. De gemeente moest daarom een kortingsmaatregel opleggen (LJN BL1093).
HR: strafrechtelijke ontruiming kraakpand niet toegestaan Op 9 oktober 2009 heeft de Hoge raad arrest gewezen in een zaak die te maken had met de zogenoemde strafrechtelijke ontruiming van een gekraakt bedrijfspand vanwege een redelijk vermoeden van overtreding van artikel 429sexies Sr. De HR overwoog dat een kraker met betrekking tot het gekraakte pand over een huisrecht beschikt. De ontruiming, die een inbreuk oplevert op dit grondwettelijk en verdragsrechtelijk beschermde recht, dient te berusten op een in een formele wet neergelegde en daarin voldoende kenbaar en voorzienbaar omschreven bevoegdheid. Art. 124 RO en art. 2 Politiewet beantwoorden niet aan dit criterium. Dit geldt evenzeer voor die artikelen bezien in samenhang met art. 429sexies (hierbij verwijst de HR uitvoering naar de memorie van toelichting bij dit wetsartikel en de verder parlementaire behandeling ervan). De bevoegdheid tot binnentreden ter aanhouding van een verdachte ex art. 55 lid 2 Sv omvat niet de bevoegdheid tot ontruiming (LJN1254).
CBP: Geen toegang zorgverzekeraars tot EPD; minister repareert wet op advies van CBP Het Elektronisch patiëntendossier (EPD) is opgezet als een systeem waarmee hulpverleners voor hulpverleningsdoeleinden toegang kunnen krijgen tot gegevens over de patiënten die zij behandelen. Toegang voor anderen dan hulpverleners en voor andere doeleinden verdraagt zich noch met de opzet van dat systeem noch met de juridische legitimatie daarvoor. In de Tweede Kamer is het voorstel van Wet op het EPD geamendeerd, waarbij een aantal bepalingen is toegevoegd waarin nog eens expliciet de toegang voor bedrijfsartsen, keuringsartsen en zorgverzekeraars wordt uitgesloten. In die bepalingen zijn echter ook uitzonderingsgronden opgenomen in verband
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
225
Actualiteiten | Mensenrechten-actualiteiten.nl
waarmee wel toegang tot het EPD mogelijk moet zijn. In het aan het College bescherming persoonsgegevens (CBP) voorgelegde voorstel tot wijziging van het Besluit BSN in de zorg zijn die uitzonderingsgronden voor zorgverzekeraars verder uitgewerkt. Het CBP heeft in zijn advies over het conceptbesluit de minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport geadviseerd de uitzonderingsmogelijkheden op het verbod op toegang tot het EPD voor verzekeraars niet alleen in het Besluit maar ook in de Wet op het EPD te schrappen. De minister heeft inmiddels aangegeven dat hij het advies van het CBP overneemt en de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de wet zal voorleggen. In het conceptbesluit wordt uitwerking gegeven aan de in artikel 13ha Kaderwet opgenomen uitzondering op het verbod op toegang voor de zorgverzekeraar tot het EPD. Het CBP constateert dat weliswaar in de Toelichting op het conceptbesluit over de toegang van de zorgverzekeraar tot het EPD wordt opgemerkt dat het niet de bedoeling is dat zorgverzekeraars rechtstreeks toegang krijgen tot het EPD, maar dat dit niet in de tekst van de bepaling (artikel 2u tweede lid) zelf is opgenomen. Het CBP acht rechtstreekse toegang door zorgverzekeraars in strijd met de opzet en de legitimatie voor het EPD. Indien met de bepaling uitsluitend bedoeld wordt om boven twijfel te verheffen dat de zorgverzekeraar in het kader van de uitvoering van de zorgverzekeringen of voor zijn wettelijke taak ook kennis mag krijgen van gegevens zoals opgenomen in het EPD merkt het CBP op dat een dergelijke bepaling daartoe overbodig is. Het conceptbesluit ziet ook (artikel 2u eerste lid) op de toegang tot het EPD voor de zorgverzekeraar die tevens zorgaanbieder is. Het CBP constateert dat hiermee wordt voorzien in een nog verdergaande mate van toegang voor zorgverzekeraars dan waarin de tekst van artikel 13ha Kaderwet al voorziet. Die bepaling biedt dan ook geen grondslag voor hetgeen het besluit beoogt te regelen. Naar het oordeel van het CBP ziet het voorstel wel op een reëel probleem dat in de toekomst kan ontstaan als zorgverzekeraars ook als zorgaanbieder gaan opereren. Voor de oplossing van dit probleem adviseert het CBP om te voorzien in het stellen van extra eisen aan een ‘zorgaanbieder die tevens zorgverzekeraar is’ opdat zeker gesteld wordt dat de gegevens verkregen voor hulpverleningsdoeleinden niet gebruikt kunnen worden voor andere doeleinden. Het CBP adviseert om artikel 2u van het conceptbesluit te schrappen aangezien dit artikel voor het in de toelichting beschreven doel niet noodzakelijk is en in de praktijk tot veel misverstanden aanleiding kan geven. Het CBP geeft in zijn advies aan tegen artikel 13ha van de Wet op het EPD zwaarwegende bezwaren te hebben en adviseert om de uitzonderingsgronden op het verbod op toegang tot het EPD voor verzekeraars te schrappen. Inmiddels heeft de minister aangegeven dat hij het advies van het CBP overneemt en de Tweede Kamer een voorstel tot wijziging van de wet zal voorleggen. Ten aanzien van twee andere nieuwe aanvullende bepalingen in het conceptbesluit adviseert het CBP de minister nader te concretiseren aan welke randvoorwaarden de zorgaanbieder moet voldoen bij het bieden van de mogelijkheid aan de cliënt om in elektronische vorm een afschrift van het medisch dossiers te krijgen. Tevens adviseert het CBP om de beveiligingseisen voor regionale elektronische patiëntendossiers te specificeren (mededeling CPB, d.d. 9 februari 2010; gepubliceerd op www.cpbweb.nl).
226
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
Mensenrechten-actualiteiten.nl | Actualiteiten
Leeftijdsgrens bevolkingsonderzoek borstkanker is rechtmatig Bij het bevolkingsonderzoek naar borstkanker mag een leeftijdsgrens van 75 jaar gehanteerd worden. Het gerechtshof in Den Haag heeft dit op 9 februari 2010 bepaald in een hoger beroep zaak die hierover aangespannen was door drie vrouwen, de Stichting Proefprocessenfonds Clara Wichmann en de Borstkankervereniging Nederland tegen de Nederlandse Staat. In Nederland vindt het bevolkingsonderzoek op borstkanker plaats bij vrouwen tussen de 50 en 75 jaar. Wie ouder is, kan zich wel op borstkanker laten onderzoeken. Dit gebeurt dan op individueel verzoek in plaats van via een oproep voor het bevolkingsonderzoek. De drie vrouwen, de Clara Wichmann Stichting en de Borstkankervereniging vinden de leeftijdsgrens van 75 jaar discriminerend. De Staat (minister van Volksgezondheid, Welzijn en Sport) handhaaft die grens, omdat volgens de wet geen vergunning voor bevolkingsonderzoek afgegeven mag worden als het te verwachten nut niet opweegt tegen de risico’s van het onderzoek voor de gezondheid van de te onderzoeken personen. Over het nut en de gezondheidsrisico’s heeft de minister advies aan de Gezondheidsraad gevraagd. De gehanteerde leeftijdsgrens is conform dit advies. Het gerechtshof overwoog dat de afweging van nut en gezondheidsrisico’s een medisch vraagstuk betreft, dat in de eerste plaats door de medische wetenschap moet worden beantwoord. De Gezondheidsraad heeft de wettelijke taak om de Staat bij gezondheidsvragen voor te lichten over de stand van de medische wetenschap. Als deze raad om gezondheidsredenen een leeftijdsgrens adviseert, mag de Staat dat advies volgen, behalve als er voldoende sterke aanwijzingen zijn dat het advies fout is. Er zijn geen voldoende sterke aanwijzingen dat het advies van de Gezondheidsraad over de leeftijdsgrens bij borstkankeronderzoek onjuist is. Voor het gerechtshof is het feit dat er binnen de medische wetenschap een discussie over de leeftijdsgrens gaande is, niet voldoende om vast te stellen dat de Staat moet afwijken van het advies van de Gezondheidsraad om een leeftijdsgrens te hanteren (LJN BL3061).
Weren Iraanse studenten bij bepaalde technische studies is discriminerend In verband met het voorkomen en verhinderen van de uitbereiding van nucleaire activiteiten door Iran hebben de Ministers van Buitenlandse Zaken en van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, ter uitvoering van een resolutie van de Veiligheidsraad en een regeling van de Raad voor de Europese Unie de Wijziging Sanctieregeling Iran 2007 uitgevaardigd. Deze Wijziging Sanctieregeling verbiedt iedereen met de Iraanse nationaliteit toegang tot bepaalde locaties in Nederland waar gewerkt wordt met kernenergie/afval (zoals de onderzoeksreactoren te Delft en Petten, de kerncentrale te Borssele, Urenco en COVRA) alsook toegang tot bepaalde onderdelen van masteropleidingen aan Technische Universiteiten in Nederland. De rechtbank Den Haag heeft op 3 februari 2010 geoordeeld dat de Wijziging Sanctieregeling in strijd is met het verbod van discriminatie (zoals neergelegd in artikel 26 van het IVBPR) omdat voor het maken van onderscheid naar Iraanse nationaliteit een objectieve en redelijke rechtvaardiging ontbreekt (LJN BL1862).
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
227
Actualiteiten | Mensenrechten-actualiteiten.nl
Gewraakte rechter kan wrakingskamer niet wraken Een rechter die gewraakt wordt, kan de wrakingskamer die daarover beslist niet, met een beroep op artikel 6 EVRM, wraken. Dat heeft Rechtbank Zutphen op 1 december 2009 beslist. De rechter in kwestie werd tijdens een faillissementszitting gewraakt. Daarin berustte hij niet: hij voerde verweer en wraakte in dat kader eerst alle leden, vervolgens één lid van de wrakingskamer. Dat wrakingsverzoek wordt door de rechtbank niet-ontvankelijk verklaard. De gewraakte rechter is, aldus de rechtbank, object van het wrakingsverzoek en geen partij in geding daaromtrent. Een beroep op artikel 6 EVRM baat de gewraakte wraker niet: het geschil omtrent diens wraking betreft niet de vaststelling van burgerlijke rechten of plichten van de gewraakte rechter (LJN BK4858).
Rechtbank Arnhem past Salduz-rechtspraak ambtshalve toe In eerdere afleveringen van deze rubriek werd reeds stilgestaan bij de rechtspraak inzake zogenaamde Salduz-verweren. Dergelijke verweren komen er op neer dat verklaringen van een verdachte mogelijk niet voor het bewijs kunnen worden gebruikt wanneer deze niet op het recht is gewezen om voor het verhoor een raadsman te raadplegen. Een en ander is onder meer afhankelijk van de ernst van het verzuim en de mogelijke nadelen voor de procesvoering van de verdachte. In een zaak voor de militaire kamer van Rechtbank Arnhem stond verdachte terecht voor bedreiging en mishandeling. De rechtbank merkt op dat de verdachte is gehoord zonder dat daar aanvankelijk een raadsman bij betrokken was. De raadsman zelf heeft zich daarover ter zitting niet uitgelaten. Evenmin heeft de verdachte zijn verklaring na overleg met de raadsman gewijzigd of ingetrokken. Toch concludeert de rechtbank dat de verklaring niet als bewijs kan worden gebruikt (LJN BK7288). Zie voor een Salduz-verweer dat geen doel trof, hoofdzakelijk omdat verdachte ook na consultatie van een raadsman dezelfde verklaringen bleef afleggen: Gerechtshof Arnhem 29 september 2009 (LJN BK0348). Zie ook Rechtbank Rotterdam 3 december 2009 (LJN BK5278): niet-geslaagd Salduz-verweer.
Gerechtshof Amsterdam: huisbezoeken bijstandscontrole zonder redelijke grond onrechtmatig Op 12 januari 2010 heeft het Gerechtshof Amsterdam uitspraak gedaan in een zaak betreffende het afleggen van huisbezoeken door de sociale dienst vanwege controle op naleving van de WWB. Het ging met name om een controle of uitkeringsontvangers of -aanvragers niet illegaal samenwoonden. In één geval was er sprak van een anonieme tip van het voeren van een gezamenlijke huishouding, in een ander geval werd het huisbezoek afgelegd vanwege het indienen van een hernieuwde aanvraag voor een bijstanduitkering, in weer twee andere gevallen was er helemaal geen bijzondere reden voor het huisbezoek. Opvallend was dat in alle gevallen het huisbezoek leidde tot intrekking of niet-verlening van de uitkering, maar dat deze beslissing na gemaakt bezwaar werd teruggedraaid door het bestuursorgaan, omdat de uit de huisbezoeken getrokken conclusies klaarblijkelijk door de appellanten konden worden weerlegd. Voor het gerechtshof speelde nu de vraag of de betrokken recht zouden hebben op een schadevergoeding wegens onrechtmatige daad. Het gerechtshof oordeelt dat sprake is van een inbreuk op de
228
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
Mensenrechten-actualiteiten.nl | Actualiteiten
privacy als gevolg van de huisbezoeken conformeert zich aan de standaarden ontwikkeld door de CRvB met betrekking tot die huisbezoeken. Er moet sprake zijn van ‘informed consent’ van de bewoners met betrekking tot het binnentreden (welke door het bestuursorgaan moet worden aangetoond) en voor het huisbezoek moet een redelijke grond zijn. Het Hof oordeelt dat in casu niet aan die standaarden is voldaan: er is geen bewijs van informed consent en er was geen bijzondere aanleiding voor de huisbezoeken (ook een anonieme tip is onvoldoende bijzondere aanleiding) (LJN BL0984).
CRvB: Onrechtmatig huisbezoek kan aanleiding vormen voor nader onderzoek naar rechtmatigheid bijstandsverlening Op 15 december 2009 oordeelde de Centrale Raad van Beroep dat een huisbezoek waarvan is vastgesteld dat het een onrechtmatige inbreuk op de privacy opleverde – vanwege een gebrek aan bijzondere redenen/redelijke gronden om het huisbezoek af te leggen en een gebrek aan ‘informed consent’ wél aanleiding kan vormen voor een zogenoemd nader onderzoek. Dat nadere onderzoek kan vervolgens aanleiding vormen voor het intrekken of terugvorderen van de uitkering. Daartoe overweegt de Raad dat het college van B&W ingevolge artikel 53a, tweede lid, van de WWB bevoegd is onderzoek in te stellen naar de juistheid en volledigheid van de verstrekte gegevens en zonodig naar andere gegevens die noodzakelijk zijn voor de verlening dan wel de voortzetting van bijstand. Deze bepaling vermeldt verder dat het college, indien het onderzoek daartoe aanleiding geeft, kan besluiten tot herziening van de bijstand. Naar het oordeel van de Raad verzet geen rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel zich ertegen dat na een onrechtmatig bevonden huisbezoek een nader onderzoek wordt ingesteld naar de rechtmatigheid van verleende of nog te verlenen bijstand en dat de bevindingen van een dergelijk onderzoek bij de beoordeling van het recht op bijstand worden betrokken. Dat betekent dat de omstandigheid dat een huisbezoek onrechtmatig is in beginsel niet meebrengt dat de bevindingen uit een nader onderzoek niet mogen worden gebruikt bij de beoordeling van het recht op bijstand van degene jegens wie dat huisbezoek onrechtmatig is. Dit wordt eerst anders indien gezegd moet worden dat het bestuursorgaan in redelijkheid geen gebruik kon maken van de bevoegdheid tot het instellen van een nader onderzoek of van de daardoor verkregen onderzoeksresultaten, gelet op de wijze waarop dat in het concrete geval is gebeurd (LJN BK7214).
Foutieve weergave tapgesprek en niet-overhandiging proces-verbaal: schending eerlijk proces De rechtbank Zutphen heeft op 7 oktober 2009 het OM niet-ontvankelijk verklaard in zijn vervolging in de zogenoemde TomPoes-zaken. Naar het oordeel van de rechtbank is er in het TomPoes-onderzoek sprake geweest van een opeenstapeling van (vorm)verzuimen, waardoor de waarheidsvinding in het geding is gekomen. Dit betekent dat de rechtbank de zaken niet in behandeling neemt om te beoordelen. Deze zaken komen allemaal voort uit het zogenoemde TomPoes-onderzoek. Het onderzoek was gericht op grootschalige handel in softdrugs. Belangrijkste grond voor de niet-ontvankelijkverklaring was het feit dat een verslag van een getapt telefoongesprek, al dan niet opzettelijk, foutief was uitgewerkt. Daardoor leek uit het getapte gesprek naar voren te komen dat sprake was van handel in harddrugs in plaats
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
229
Actualiteiten | Mensenrechten-actualiteiten.nl
van softdrugs en konden op basis daarvan zwaardere opsporingsmiddelen worden ingezet. Ook was een proces-verbaal van een verbalisant niet bij de processtukken gevoegd, terwijl dit voor de verdediging een zeer relevant stuk was. Deze gang van zaken acht de rechtbank in strijd met het recht op een eerlijk proces van artikel 6 EVRM (LJN BJ9577).
Kerkelijke rechter ‘met voldoende waarborgen omklede rechtsgang’ Gerechtshof Arnhem verklaarde op 19 januari 2010 een dominee, die opkwam tegen zijn ontslag, niet-ontvankelijk in zijn vordering. Diens werkgever, de Christelijk Gereformeerde Kerk te Zeewolde (CGK), had de predikant eerst geschorst en vervolgens afgezet. De kantonrechter verklaarde eerder voor recht dat tussen de dominee en de kerk een arbeidsverhouding had bestaan. De CGK betoogde in hoger beroep dat de burgerlijke rechter onbevoegd was danwel dat de oud-predikant niet-ontvankelijk had moeten worden verklaard. Volgens de CGK had deze immers een, met voldoende waarborgen omklede kerkelijke rechtsgang kunnen en moeten volgen. Nu de predikant dat had verzuimd, had het afzettingsbesluit formele rechtskracht gekregen. Volgens CGK ging het om een interne kerkelijke aangelegenheid waarin de civiele rechter zich, gelet op de scheiding tussen kerk en staat en de godsdienstvrijheid, niet te mengen had. Het hof acht zich, met een beroep op de artikelen 17 en 112 Gw en 6 EVRM bevoegd om over de kwestie te oordelen. De scheiding tussen kerk en staat, noch de godsdienstvrijheid, brengen volgens het hof met zich dat het grondrecht van individuen op toegang tot de rechter buiten werking wordt gesteld. Anders ligt het met betrekking tot de ontvankelijkheid. Hoewel artikel 112 Gw de beslechting van geschillen omtrent burgerlijke rechten opdraagt, kan daarvan – aldus het hof – bij wet of overeenkomst worden afgeweken. Artikel 2.2 BW erkent dat kerkgenootschappen geregeerd worden door hun eigen statuut voorzover niet in strijd met de wet. De Kerkorde van de CGK bepaalt in dat kader dat zowel geestelijke als wereldlijke kwesties door de kerkelijke rechter worden berecht. Het hof toetst vervolgens of deze rechtsgang voldoet aan fundamentele beginselen van procesrecht zoals tot uitdrukking gebracht in artikel 6 EVRM. Ook het kerkelijk recht zoekt daarbij, zo erkent de CGK, aansluiting. Het hof acht het uiteindelijk niet kennelijk onredelijk om van de predikant te vergen dat hij de kerkelijke route volgt en verklaart hem daarom niet-ontvankelijk (LJN BL0003).
Europees Arrestatiebevel is criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM Het uitvaardigen van een Europees Arrestatiebevel moet worden aangemerkt als een criminal charge in de zin van artikel 6 EVRM. Dat meent Rechtbank Roermond in een vonnis van 4 december 2009. De verdachte, die cocaïnesmokkel ten laste was gelegd, werd pas een half jaar nadat tegen hem een Europees Arrestatiebevel was uitgevaardigd als verdachte aangemerkt. De verdediging meende dat zij daarom ten onrechte enige tijd van het procesdossier verstoken was geweest, hetgeen schade had toegebracht aan de verdediging. De Officier van Justitie ontkende dat van een criminal charge sprake was geweest. Het arrestatiebevel zou louter bestemd zijn voor de autoriteiten en komt niet ter kennis van de verdachte of de rechterlijke macht. De rechtbank meent niettemin dat sprake is van een criminal charge en acht artikel 6 EVRM toepasse-
230
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
Mensenrechten-actualiteiten.nl | Actualiteiten
lijk. Zo van enige schade aan de verdediging van de verdachte sprake is geweest, dan is die echter in een eerdere fase van het proces middels een mini-instructie hersteld (LJN BK5928).
Publicatieverbod ‘Nijntje staat strak’ en ‘Nijn eleven’ Dick Bruna vordert in kort geding het verwijderen van zeven afbeeldingen die op internet staan omdat die afbeeldingen volgens hem een inbreuk maken op de auteursrechten en merkenrechten die rusten op Nijntje. Ten aanzien van vijf van de afbeeldingen werd door de voorzieningenrechter van Rechtbank Amsterdam op 22 december 2009 geoordeeld dat geen sprake is van een inbreuk: zij moeten als toelaatbare parodieën worden beschouwd. De overige twee afbeeldingen, getiteld Nijntje staat strak en Nijn eleven vormen wel zo’n inbreuk. Het beroep van de internethost, Punt.nl, op de vrijheid van meningsuiting slaagt niet. Volgens de voorzieningenrechter is voor een dergelijk beroep vereist dat de uiting bijdraagt aan een maatschappelijk debat en dat de uiting niet nodeloos grievend is. Van het eerste is nu juist geen sprake, van het tweede juist wel. Beide Nijntje-lookalikes moeten daarom van internet worden verwijderd (LJN BK7383).
Korting op uitkering vanwege weigering handen te schudden en baard in te korten kan door de beugel Op 17 december 2009 heeft de rechtbank Amsterdam de korting op een WWB-uitkering gerechtvaardigd geoordeeld. De betrokken man weigerde voor een baan als beveiliger zijn lange baard in te korten tot maximaal 5 centimeter en voor een andere baan weigerde hij bij voorbaat vrouwelijke collega’s of klanten de hand te schudden, beide met een beroep op zijn islamitische geloofsovertuiging. Volgens de rechtbank weegt het belang van de gemeente bij uitvoering van de WWB zwaarder dan het belang van de bijstandsgerechtigde. Ook is er geen sprake van strijd met de Algemene wet gelijke behandeling (LJN BK7175).
Op internet publiceren persoonsgegevens van vermeende ‘hulp’ van een pedoseksueel onrechtmatig Op 20 januari 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Utrecht geoordeeld dat de publicatie op internet van persoonsgegevens van een man die als bestuurslid optreedt van een stichting opgericht door een veroordeelde pedoseksueel onrechtmatig is. De publicatie van de gegevens zonder toestemming van betrokkene is in strijd met de Wet bescherming persoonsgegevens en met hetgeen volgens ongeschreven recht in het maatschappelijk verkeer betaamt. Gedaagde, die wil opkomen tegen kindermisbruik in Nederland, heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij over een rechtvaardigheidsgrond beschikt voor de publicatie van de betreffende gegevens (LJN BK9825).
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
231
Actualiteiten | Mensenrechten-actualiteiten.nl
Vervoerbedrijf mag medewerker verbieden ketting (met kruis) over uniform te dragen Op 14 december 2009 heeft de rechtbank Amsterdam geoordeeld dat het Gemeentelijk Vervoerbedrijf Amsterdam medewerkers mag verbieden tijdens werktijd zichtbaar kettingen over het uniform te dragen. Of daar een (religieus) symbool aanhangt doet niet ter zake. De rechter acht dit kledingvoorschrift niet onredelijk met het oog op de vereiste veiligheidsmaatregelen en de wens van een uniforme en professionele uitstraling. Volgens de rechter is discriminatie naar geloof in deze zaak niet aan de orde omdat het gaat om een algemeen verbod om kettingen over het uniform te dragen en het medewerkers van het GVB vrij staat om op andere gepaste wijze uiting te geven aan hun geloofsovertuiging, bijvoorbeeld door middel van een armband of ring met kruis (LJN BK6378).
CRvB: politieagent met hanenkam moet kunnen Op 24 december 2009 heeft de Centrale Raad van Beroep geoordeeld over het beroep van een politieagent tegen de beslissing van de korpsleiding om hem vanwege zijn uiterlijke verschijning (het dragen van een hanenkam) waarin hem werd opgedragen in plaats van buitendienst voortaan nog slechts binnendienst te verrichten. De wijziging in het rooster van de appellant kan volgens de CRvB op één lijn worden gesteld met een gedeeltelijke ontheffing van de taken die appellant regulier verrichtte, te weten het doen van buitendienst. Deze maatregel levert een beperking van artikel 10 en artikel 11 van de Grondwet en artikel 8 EVRM. De CRvB onderschrijft (...) niet het standpunt van de korpsbeheerder dat de uiterlijke verschijning van appellant zoals blijkend uit tot de gedingstukken behorende foto’s, zodanig in strijd met de eisen van representativiteit en professionaliteit zou zijn dat een beperking als hier bedoeld gerechtvaardigd is te achten (LJN BK8782).
Uiteenlopende oordelen over stakingsacties vanwege verhoging AOW-leeftijd De rechtbank Amsterdam oordeelde op 19 januari 2010 een actie van vakbond AbvaKabo om gratis openbaar vervoer aan te bieden in Amsterdam en Utrecht als protest tegen het regeringsvoornemen tot verhoging van de AOW-leeftijd onrechtmatig. De actie werd verboden omdat deze volgens de rechtbank nog niet onder het collectieve-actierecht van artikel 6 ESH kon vallen. Uitgangspunt daarbij was voor de rechtbank dat bij verhoging van de AOW-leeftijd geen sprake is van een aantasting van een bij cao overeengekomen bepaling. Er wordt geen bij cao verworven recht tenietgedaan, zodat daarover opnieuw zou moeten worden onderhandeld. De hoogte van de AOW-leeftijd is immers geen onderhandelbare arbeidsvoorwaarde, maar een vaststaand gegeven dat vertrekpunt kan zijn voor eisen of verlangens in arbeidsvoorwaardenonderhandelingen. Het staat de bonden vrij ernaar te streven in toekomstige onderhandelingen de voor werknemers nadelige gevolgen van verhoging van de AOW-leeftijd teniet te doen of op enigerlei wijze te compenseren. De vrijheid voor de bonden om deze onderhandelingen te voeren, wordt thans niet belemmerd. Op dit moment is niet gebleken dat de bonden in collectieve arbeidsvoorwaardenonderhandelingen dergelijke voorstellen hebben gedaan of dat werkgevers daarover niet willen onderhandelen of dat de overheid dergelijke afspraken tussen werkgevers en werk-
232
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
Mensenrechten-actualiteiten.nl | Actualiteiten
nemers niet zal toestaan. Het kan zijn dat verhoging van de AOW-leeftijd voor werknemers materieel gezien nadelige effecten heeft, maar dit maakt niet dat hierdoor thans de onderhandelingsvrijheid van de vakbonden wordt beperkt. Pas wanneer vaststaat dat de mogelijkheid om over een compensatie van die achterstand te onderhandelen aan de werknemers wordt ontnomen, hetzij omdat de werkgevers die compensatie niet willen of omdat de overheid compensatie verbiedt, ontstaat een situatie dat een daartegen gerichte actie onder artikel 6 lid 4 ESH kan worden gebracht. Hetzelfde geldt voor andere maatregelen die samenhangen met een verhoging van de AOW-leeftijd (LJN BK9802). Opvallend is dat een stakingsactie van FNV Bondgenoten bij een schoonmaakbedrijf in Arnhem, ook vanwege de AOW-leeftijd, door de Utrechtse rechtbank werd toegestaan, omdat deze wel zou vallen onder de reikwijdte van artikel 6 lid 4 ESH (LJN BL0532).
Beroep op godsdienstvrijheid dwingt tot nader motivering niet-verlenen ontheffing kampeerverbod Op 3 december 2009 heeft de rechtbank Leeuwarden de weigering door het college van B&W van Leeuwarden om een man een ontheffing te geven van het in de APV opgenomen kampeerverbod vernietigd, vanwege een ontoereikende motivering en onvoldoende inzichtelijke belangenafweging. De betrokken man heeft de geloofsovertuiging van de Rechabieten. Op grond hiervan dient hij in de buitenlucht, dan wel in een tent of caravan, te slapen en te wonen en niet in een onroerend goed. Hij meent dat de weigering hem de ontheffing te verlenen strijdig is met de godsdienstvrijheid van artikel 6 Grondwet. Dat een op een APV bepaling gebaseerde beslissing iemand wellicht beperkt in de belijdenis van zijn godsdienst betekent volgens de rechtbank niet zonder meer dat deze beperking onaanvaardbaar is. Wel dient de desbetreffende beslissing voldoende gemotiveerd te zijn. Het college heeft echter niet inzichtelijk gemaakt waarom het kamperen door [X] niet wenselijk is in het belang van de openbare orde, de openbare veiligheid, de volksgezondheid en de bescherming van het milieu. Het college wil niet dat personen buiten campings kamperen. Echter, de enkele verwijzing naar de weigeringsgronden is onvoldoende om dit standpunt te onderbouwen (LJN BK4873).
Publicaties door ambtenaren, ontslag en artikel 125a Ambtenarenwet Op 25 januari 2010 heeft de rechtbank Rotterdam geoordeeld over het ontslag van een docent vanwege het doen van zeer kritische uitlatingen over collega’s in een weblog op internet. De rechtbank overweegt dat bij de beoordeling of de ambtenaar de in artikel 125a Ambtenarenwet (AW) neergelegde norm heeft overschreden, een zekere voorzichtigheid in acht dient te worden genomen, omdat in deze bepaling beperkingen worden gegeven van in de Grondwet verankerde rechten. Eiser had dienen te beseffen dat de wijze waarop en het middel waarmee hij zich over zijn collega’s heeft uitgelaten bij hen niet in goede aarde zou vallen, een gevoel van onveiligheid op de werkvloer zou oproepen en een prettige collegiale samenwerking in de weg zou staan. Niet alleen eisers hoedanigheid als onderdeel van een team van leerkrachten, maar ook de voorbeeldfunctie die hij als leraar uitoefent, had hem dienen te weerhouden van publicatie op de door hem gekozen wijze en in de door hem gebruikte bewoordingen. De goede vervulling
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
233
Actualiteiten | Mensenrechten-actualiteiten.nl
van eisers functie en, in samenhang daarmee, het goed functioneren van de openbare dienst waren in redelijkheid niet meer verzekerd, zodat moet worden geconcludeerd dat eiser de grenzen van de door hem ingevolge het eerste lid van artikel 125a van de AW in acht te nemen functioneringsnorm heeft overschreden. Verweerder heeft de bedoelde uitlatingen dan ook niet ten onrechte als plichtsverzuim beschouwd. Dit plichtsverzuim is aan eiser toe te rekenen. Het onvoorwaardelijke ontslag is voorts evenredig te achten. In dat verband is van belang dat eiser nooit afstand heeft genomen van de gedane uitlatingen en er geen blijk van heeft gegeven dat hij beseft dat zijn uitlatingen als kwetsend kunnen worden beschouwd en een gevoel van onveiligheid oproepen. Voorts wordt eiser zwaar aangerekend dat hij, nadat hem door verweerder is medegedeeld dat zijn teksten als grievend worden ervaren en hij in de gelegenheid is gesteld om deze te verwijderen, de desbetreffende teksten in zijn blogspot toch op internet heeft laten staan zonder daarvoor een legitieme reden te geven. Hij weigert aldus tegemoet te komen aan de bezwaren die verweerder heeft tegen de wijze van publiceren door eiser (LJN BL0899). Op 19 januari 20010 oordeelde de Centrale Raad van Beroep over het ontslag van een ambtenaar van de provincie Limburg vanwege de publicatie van een boek. In dit boek heeft betrokkene het functioneren van het provinciale bestuur en van zijn leidinggevende op zodanige wijze neergezet als niet integer, onbetrouwbaar en onbekwaam, dat een verdere samenwerking feitelijk onmogelijk is geworden. Ook de CRvB overweegt dat bij de beoordeling of een ambtenaar de in artikel 125a, eerste lid, AW neergelegde norm heeft overschreden, een zekere voorzichtigheid dient te worden betracht, aangezien in deze bepaling een beperking wordt gegeven op het in de Grondwet verankerde recht van vrije meningsuiting. De Raad concludeert evenwel dat betrokkene met het bewuste boek de grenzen van artikel 125a AW heeft overschreden. Plichtsverzuim volledig toerekenbaar. Straf van onvoorwaardelijk ontslag niet onevenredig (LJN BK9640).
Illegale hennepkweek levert niet automatisch openbare-ordeverstoring in de zin van artikel 174a Gemeentewet op Op 15 januari 2010 heeft de voorzieningenrechter van de rechtbank Roermond zich uitgesproken over het besluit van de burgemeester van Venlo om een woning te sluiten op grond van artikel 174a Gemeentewet vanwege de aanwezigheid in de woning van een illegale hennepkwekerij. De voorzieningenrechter acht verweerders beleid, voor zover dat beleid de enkele aanwezigheid van een hennepkwekerij aanmerkt als een gedraging die de openbare orde rond de woning verstoort, zonder dat daadwerkelijk enige concrete verstoring van de openbare orde is veroorzaakt door de betreffende hennepkwekerij, in strijd met het bepaalde in artikel 174a, eerste lid, Gemeentewet. In zoverre acht de rechter verweerders beleid onverbindend. Nu in de onderhavige situatie niet is gebleken van concrete verstoring van de openbare orde, ook niet in de vorm van daadwerkelijke gebleken gevaarzetting door het illegaal aftappen van stroom, was verweerder naar voorlopig oordeel van de rechter niet bevoegd een bevel tot sluiting van de woning als bedoeld in artikel 174a, eerste lid, van de Gemeentewet te geven (LJN BK9763).
234
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
Mensenrechten-actualiteiten.nl | Actualiteiten
OM vordert IP-adressen lezers krantenwebsite; krant weigert afgifte Op 15 februari berichtte de Culemborgse Courant dat Justitie naar aanleiding van de Culemborgse incidenten rond oud en nieuw verkeersgegevens van alle bezoekers tussen 1 en 4 januari van haar website heeft gevorderd. De Culemborgse Courant had uitvoerig bericht over de ongeregeldheden. Om de daders van strafbare feiten tijdens de rellen op te sporen, achtte Justitie het blijkbaar noodzakelijk precies te achterhalen wie de website van de lokale krant had gelezen, op welk tijdstip dit gebeurde en wie erop gereageerd hebben. Het OM vorderde drie etmalen bezoekerslogs van een krantenwebsite, om te bekijken wie in die periode commentaren hadden achtergelaten onder artikelen, zonder dat iemand concreet verdacht werd van een strafbaar feit. De uitgever van de courant, Koninklijke BDU, weigerde afgifte van de gegevens: ‘Justitie gooit een sleepnet uit en bekijkt vervolgens wat de vangst is. [...] Dat gaat veel te ver’. Volgens digitale burgerrechtenorganisatie Bits of Freedom toont een dergelijke ‘sleepnet-tactiek’ van het OM de gevaren aan van de bewaarplicht van telecom- en internetgegevens. Justitie baseerde de vordering op artikel 126n Sv, maar de uitgever pareerde dit terecht door te wijzen op de toelichting bij dit wetsartikel. Bij de parlementaire behandeling van de wet heeft de regering duidelijk gemaakt dat deze bepaling niet bedoeld is voor zulke fishing expeditions. ‘Het is dus niet zo dat van bepaalde personen gegevens zouden kunnen worden gevorderd, welke personen vervolgens vanwege hun belangstellingssfeer als verdacht zouden kunnen worden aangemerkt. Uitsluitend indien dit van belang is voor een concreet opsporingsonderzoek kunnen van bepaalde personen gegevens gevorderd worden’, zo stelde de Minister van Justitie indertijd. Bits of Freedom wijst erop dat het OM bij het vorderen van deze gegevens een laakbare taktiek hanteert. Tegenover NRC Handelsblad verklaarde een woordvoerder van het OM: ‘We hebben in eerste instantie gewoon om de gegevens gevraagd en kregen daarop een negatief antwoord. Daarna hebben we tevergeefs per vordering om de informatie gevraagd. We ondernemen geen verdere stappen.’ Bits of Freedom daarover: ‘Kortom, gewoon maar eens proberen en na wat tegengas inbinden. Aan vaste criteria voor de toelaatbaarheid van privacyschendingen door de overheid – zoals noodzaak en het kiezen voor de minst inbreukmakende opsporingsmethode – is bij lange na niet voldaan.’ Bits of Freedom bericht dat Justitie vaker probeert dit soort sleepnetten uit te werpen. Al in 2004 lagen Indymedia en Bits of Freedom met het OM in de klinch over het opvragen van alle loggegevens van Indymedia. Toen logde Indymedia dat soort gegevens niet. Maar het is heel normaal dat Internet Service Providers (ISPs), zoals die van de Culemborgse Courant, deze gegevens wél bewaren. Eenmaal in de handen van Justitie, kan met deze ip-adressen door een simpele druk op de knop de identiteit van alle lezers van de webpagina opvraagd worden bij het Centraal Informatiepunt Onderzoek Telecommunicatie (CIOT). Ook zouden alle verkeersgegevens, die op grond van de Wet bewaarplicht telecommunicatiegegevens verplicht bewaard worden, gevorderd kunnen worden bij de access providers van de lezers. In de nabije toekomst kan het zelfs mogelijk worden om alle bewaarplichtgegevens via het CIOT op te vragen, als de plannen om in deze gegevens in het CIOT te centraliseren doorgang vinden (www.bof.nl).
NTM|NJCM-Bull. jrg. 35 [2010], nr. 2
235