Zaaknummer: RvB VRC 2012-001 Datum uitspraak: 11 februari 2014
RAAD VAN BEROEP VERENIGING VAN REGISTERCONTROLLERS
UITSPRAAK inzake
1. (…), wonende te (…), 2. (…), wonende te (…), 3. (…), wonende te (…), appellanten (klagers in eerste aanleg),
tegen
(…), voorheen RC, wonende te (…), geïntimeerde (betrokkene in eerste aanleg), gemachtigde: mr. M Appellanten zullen hierna ‘Klager 1’, ‘Klager 2’, ‘Klager 3’, en gezamenlijk ‘Klagers’ worden genoemd. Geïntimeerde zal hierna ‘Betrokkene’ worden genoemd. De ondergetekenden, prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA, mw. mr. M.I. van Horssen-Bok en drs. P. van Gool RC, hebben – als Raad van Beroep van de Vereniging van Registercontrollers – de volgende uitspraak gedaan.
1
Verloop van de procedure 1.1
Op dinsdag 22 mei 2012 heeft Klager 1 per e-mail een beroepschrift (met bijlagen) ingediend bij het secretariaat van de Raad van Beroep, waarmee hoger beroep is ingesteld tegen de uitspraak van de Raad van Tucht van de Vereniging van Registercontrollers van 23 april 2012. Het beroepschrift is op 22 mei 2012 door het secretariaat ontvangen. Een afschrift van de bestreden uitspraak van de Raad van Tucht d.d. 23 april 2012 (gegeven in de zaken RvT 2011-001, RvT 2011-002 en RvT 2011-003) wordt aan deze uitspraak gehecht.
1.2
Met ingang van 1 januari 2013 is de (nieuwe) Raad van Beroep van de Vereniging van Registercontrollers geïnstalleerd. Mr. J.J. Dammingh is als secretaris van de Raad van Beroep benoemd.
1.3
Klager 2 en Klager 3 hebben in een e-mail van 14 februari 2013 aan de Raad van Beroep desgevraagd bevestigd dat Klager 1 het beroepschrift mede namens hen heeft ingediend.
1.4
Op 10 april 2013 heeft Betrokkene een verweerschrift (met bijlagen) ingediend.
1.5
In een e-mail van 23 april 2013 heeft Klager 1, mede namens Klager 2 en Klager 3, aan de Raad van Beroep verzocht om nog extra (schriftelijke) stukken in het geding te mogen brengen. Betrokkene heeft hiertegen bezwaar gemaakt.
1.6
In een e-mail van 1 mei 2013 heeft de secretaris namens de Raad van Beroep aan Klagers verzocht kenbaar te maken waarom het overleggen van extra stukken met het oog op de beoordeling in hoger beroep noodzakelijk zou zijn. Hierop heeft Klager 1 in een e-mail van 8 mei 2013 geantwoord. Betrokkene heeft nog door middel van een e-mail van 14 mei 2013 een reactie op de e-mail van Klager 1 aan de Raad van Beroep gestuurd.
1.7
Bij e-mail van 14 juni 2013 heeft de secretaris partijen opgeroepen voor een mondelinge behandeling bij de Raad van Beroep op maandag 28 oktober 2013.
1.8
Betrokkene heeft, in een e-mail van 17 september 2013, om uitstel van de mondelinge behandeling verzocht. Klager 1 heeft, mede namens Klager 2 en Klager 3, in een e-mail van 29 september 2013 aan de Raad van Beroep laten weten geen bezwaar tegen het verzochte uitstel te hebben.
1.9
Op vrijdag 22 november 2013 heeft in het gebouw van de Vereniging van Registercontrollers te Amsterdam een mondelinge behandeling plaatsgevonden. Klager 1 en Klager 2 waren hierbij aanwezig, Klager 3 niet. Betrokkene was zelf niet aanwezig, maar zijn gemachtigde mr. M heeft de behandeling namens hem bijgewoond.
2
Partijen hebben hun standpunten nader toegelicht en vragen van de Raad van Beroep beantwoord.
Vaststaande feiten en omstandigheden 2.1
De Raad van Beroep gaat uit van de ‘vaststaande feiten en omstandigheden’ zoals deze door de Raad van Tucht zijn vastgesteld in 2.1 t/m 2.7 van de bestreden uitspraak d.d. 23 april 2012 (die in kopie aan deze uitspraak is gehecht).
De standpunten van partijen 3.1
Klager 1, Klager 2 en Klager 3 (hierna gezamenlijk ‘Klagers’) hebben in hun beroepschrift betoogd dat de Raad van Tucht in zijn bestreden uitspraak van 23 april 2012 ten onrechte geen aandacht heeft besteed aan het feit dat Betrokkene geen verantwoording heeft afgelegd ter zake van de gelden die hij aan de bankrekeningen van de Stichting Derdengelden X en de Stichting Derdengelden Y heeft onttrokken. Betrokkene had inzicht behoren te geven in de gelden die hij van genoemde bankrekeningen heeft overgemaakt naar zijn eigen bankrekeningen.
3.2
Betrokkene heeft in zijn verweerschrift naar voren gebracht dat in alle gevallen sprake is geweest van (niet meer dan) ‘het tijdelijk parkeren van gelden’. Uiteindelijk zijn al deze ‘geparkeerde’ gelden aangewend voor de voldoening van kosten van X BV en Y BV. Betrokkene heeft ook opgeworpen dat Klagers ten onrechte geen afschrift van de bestreden uitspraak bij het beroepschrift hebben gevoegd. Daarnaast heeft hij erop gewezen dat Klagers pas in hoger beroep hebben geklaagd over (vermeende) onttrekkingen aan bankrekeningen van de Stichting Derdengelden Y. In de bij de Raad van Tucht ingediende klaagschriften is hierover niets te vinden. Gelet op artikel 10.5 van het toepasselijke reglement, dat in hoger beroep (slechts) een marginale toetsing voorschrijft, is het niet toegestaan om in hoger beroep een nieuwe klacht aan de orde te stellen.
3
De beoordeling 4.1
Het Reglement van de Raad van Tucht van de Vereniging van Registercontrollers (hierna: ‘het Reglement’) is op de onderhavige procedure van toepassing. Ingevolge artikel 10.2 van het Reglement dient het beroepschrift binnen dertig dagen na datering van de uitspraak van de Raad van Tucht te zijn ontvangen door het secretariaat van de Raad van Beroep. De in dit hoger beroep bestreden uitspraak van de Raad van Tucht dateert van 23 april 2012. De Raad van Beroep stelt vast dat het beroepschrift door Klagers tijdig is ingediend, aangezien het op 22 mei 2012 door het secretariaat is ontvangen. Ingevolge artikel 10.3 van het Reglement moet het beroepschrift tezamen met een afschrift van de bestreden uitspraak worden ingediend. Betrokkene heeft er – terecht – op gewezen dat het beroepschrift zonder een afschrift van de bestreden uitspraak is ingediend. De Raad van Beroep verbindt aan dit verzuim echter geen sanctie (of een ander rechtsgevolg), nu gesteld noch gebleken is dat Betrokkene door dit verzuim op ontoelaatbare wijze in zijn belangen is geschaad.
4.2
Betrokkene heeft (in een e-mail van 28 januari 2013) aan de Raad van Beroep laten weten dat hij sinds 1 november 2012 geen lid meer is van de Vereniging van Registercontrollers (hierna: ‘VRC’). Dit is voor de Raad van Beroep geen reden om de behandeling van de onderhavige hoger beroep-procedure niet voort te zetten, aangezien met de behandeling van deze zaak (mede) het belang van de VRC wordt gediend. In dit verband wordt verwezen naar artikel 7 van het Reglement, dat via artikel 14 van het Reglement ook in hoger beroep gelding heeft.
4.3
De Raad van Beroep benadrukt dat in hoger beroep slechts een marginale toetsing kan plaatsvinden. Het Reglement bepaalt immers: “Marginale toetsing 10.5 De Raad van Beroep zal de uitspraak van de Raad van Tucht waarvan beroep is ingesteld, slechts marginaal toetsen, inhoudende dat zal worden beoordeeld of de Raad van Tucht in redelijkheid tot zijn beslissing heeft kunnen komen.” De Raad van Beroep dient derhalve te beoordelen of de Raad van Tucht ‘in redelijkheid’ tot zijn oordeel heeft kunnen komen.
4.4
De Raad van Tucht heeft in de bestreden uitspraak d.d. 23 april 2012 ongegrond verklaard: de klacht van Klagers dat Betrokkene gelden zou hebben verduisterd dan wel onrechtmatig zou hebben onttrokken aan de Stichting Derdengelden Y dan wel Y BV (zie 4.3 van de bestreden uitspraak);
4
-
de klacht van Klagers dat Betrokkene gelden zou hebben verduisterd dan wel onrechtmatig zou hebben onttrokken aan de Stichting Derdengelden X dan wel X BV (zie 4.4 van de bestreden uitspraak).
De Raad van Tucht heeft vastgesteld dat door X BV geïncasseerde gelden zijn overgemaakt naar bankrekeningen die op naam van Betrokkene en/of door hem gecontroleerde vennootschappen stonden, in plaats van deze gelden onder te brengen in de (voor dat doel opgerichte) Stichting Derdengelden X. De Raad van Tucht heeft echter ook vastgesteld dat die overboekingen in overleg tussen Klagers en Betrokkene hebben plaatsgevonden, teneinde te voorkomen dat door één of meerdere opdrachtgevers van X beslag op de gelden zou worden gelegd (zie 2.6 en 2.7 van de bestreden uitspraak). Voorts heeft de Raad van Tucht vastgesteld dat Betrokkene zijn medewerking heeft verleend aan een constructie waarbij namens derden geïncasseerde gelden van (in ieder geval) de Stichting Derdengelden X (tijdelijk) bij Betrokkene althans een door hem gecontroleerde vennootschap zijn gestald (met als doel te voorkomen dat deze gelden zouden worden geraakt door een beslag door een opdrachtgever van X). Door zijn medewerking aan deze ‘constructie’ te verlenen, heeft Betrokkene naar het oordeel van de Raad van Tucht de beginselen van objectiviteit (artikel 2.3 Gedragscode) en professioneel gedrag (artikel 2.6 Gedragscode) geschonden, welke beginselen Betrokkene als Registercontroller in acht had moeten nemen (zie 4.5 en 4.6 van de bestreden uitspraak). De Raad van Tucht heeft de klachten van Klagers in zoverre gegrond verklaard, en aan Betrokkene een schriftelijke waarschuwing opgelegd (zie 4.8 en 5. van de bestreden uitspraak). 4.5
In het kader van de marginale toetsing waartoe hij zich in dit hoger beroep dient te beperken, is de Raad van Beroep van oordeel dat de Raad van Tucht in redelijkheid tot de hiervoor vermelde beslissingen heeft kunnen komen. Klagers hebben er in hun beroepschrift echter over geklaagd dat de Raad van Tucht ten onrechte niet ook aandacht heeft besteed aan het feit dat Betrokkene tegenover hen geen verantwoording heeft afgelegd over de gelden die hij aan de bankrekeningen van de Stichting Derdengelden X en de Stichting Derdengelden Y heeft onttrokken. De Raad van Beroep is van oordeel dat Klagers deze ‘grief’ (c.q. klacht) tegen de bestreden uitspraak – deels – terecht naar voren hebben gebracht.
4.6
Op basis van enerzijds de klachten van Klagers en anderzijds de door hem vastgestelde feiten en omstandigheden heeft de Raad van Tucht over twee ‘klachtwaardige gedragingen’ van Betrokkene een oordeel geveld: de (vermeende) onrechtmatige onttrekking van gelden en de medewerking aan een constructie waarbij namens derden geïncasseerde gelden op een andere rekening zijn ‘geparkeerd’ teneinde te voorkomen dat op deze gelden beslag zou worden gelegd. De Raad van Beroep is van oordeel dat de Raad van Tucht daarnaast nog een (mogelijke) ‘klachtwaardige gedraging’ in zijn beoordeling had
5
behoren te betrekken: hij had namelijk ook moeten beoordelen of Betrokkene – in toereikende mate – verantwoording aan Klagers heeft afgelegd over de aanwending van de bedragen die van de bankrekeningen van de Stichting Derdengelden X zijn overgeboekt naar bankrekeningen die op naam van Betrokkene en/of door hem gecontroleerde vennootschappen stonden. 4.7
De Raad van Beroep neemt in aanmerking dat (o.m.) de volgende omstandigheden door de Raad van Tucht zijn vastgesteld: tussen Betrokkene en Klagers is overleg gevoerd over en Betrokkene heeft (na dat overleg) zijn medewerking verleend aan een constructie waarbij namens derden geïncasseerde bedragen van de Stichting Derdengelden X zijn overgeboekt naar bankrekeningen die op naam van Betrokkene en/of door hem gecontroleerde vennootschappen stonden; Klager 2 en Klager 3 waren beide bestuurder van de Stichting Derdengelden X, en Klager 1 was bestuurder van Y BV (dat nauw was verbonden met X BV).
4.8
De Raad van Beroep is van oordeel dat het onder de hiervoor in 4.7 geschetste omstandigheden op de weg van Betrokkene lag om in beginsel – desgevraagd maar ook ongevraagd – verantwoording aan Klagers af te leggen over de aanwending van de bedragen die van de bankrekeningen van de Stichting Derdengelden X zijn overgeboekt naar bankrekeningen die op naam van Betrokkene en/of door hem gecontroleerde vennootschappen (zoals Z Management N.V.) stonden, in die zin dat Betrokkene aan Klagers een – schriftelijke – toelichting (eventueel in de vorm van bankafschriften) zou verstrekken, zodat voor Klagers duidelijk zou zijn waarvoor de naar voormelde bankrekeningen overgeboekte bedragen zijn aangewend, althans waar die bedragen uiteindelijk zijn terechtgekomen. Het had Betrokkene in de gegeven omstandigheden namelijk duidelijk moeten zijn dat Klagers, die (indirect) het beheer van de gelden op de bankrekeningen van de Stichting Derdengelden X aan hem hadden toevertrouwd, in redelijkheid behoefte aan die verantwoording hadden.
4.9
Het is ongebruikelijk dat bedragen die ten behoeve van opdrachtgevers zijn ontvangen op een derdengelden-bankrekening (‘kwaliteitsrekening’), worden overgeboekt naar andere bankrekeningen teneinde te voorkomen dat op die bedragen beslag zal worden gelegd. De Raad van Tucht heeft – terecht – geoordeeld dat een Registercontroller zich behoort te onthouden van het verlenen van medewerking aan een dergelijke constructie. Maar als een Registercontroller dan toch aan zo’n (ontoelaatbare) constructie meewerkt en in dat verband bedragen overboekt op bankrekeningen die op zijn naam en/of op naam van door hem gecontroleerde vennootschappen staan, dan brengt de door de Registercontroller te betrachten zorgvuldigheid mee dat hij tegenover de direct belanghebbenden bij de bankrekeningen waarvan de bedragen zijn afgeschreven, desgevraagd maar ook ongevraagd nauwkeurig verantwoording aflegt over de geldstromen, zodat het die direct belanghebbenden duidelijk
6
wordt waarvoor de afgeschreven bedragen zijn aangewend c.q. wat er uiteindelijk met die bedragen is gebeurd. Hierbij neemt de Raad van Beroep in aanmerking dat een Registercontroller een hoge mate van zorgvuldigheid dient te betrachten. Dit is ook gecodificeerd in de VRC Gedragscode: met de daarin vervatte fundamentele beginselen – Integriteit, Objectiviteit, Deskundigheid en zorgvuldigheid, Geheimhouding en Professioneel gedrag – wordt benadrukt dat van een Registercontroller de hoogst mogelijke zorgvuldigheid wordt gevergd. Die te betrachten zorgvuldigheid brengt (ook) mee dat inzichtelijk wordt gemaakt hoe bepaalde geldstromen (in het onderhavige geval via de bankrekeningen van de Stichting Derdengelden X) hebben gelopen. 4.10 De Raad van Tucht heeft vastgesteld dat Betrokkene, na overleg daarover met Klagers, bedragen heeft overgeboekt (van de bankrekeningen) van de Stichting Derdengelden X naar (in ieder geval) de bankrekeningen met de nummers (…), (…) en (…) ten name van Z en de bankrekening met het nummer (…) ten name van Betrokkene zelf. Als zorgvuldig handelend Registercontroller had Betrokkene aan Klagers – als direct belanghebbenden bij (de bankrekeningen van) deze stichting – behoren te verantwoorden wat er is gebeurd met de bedragen die door zijn toedoen van de bankrekeningen van voornoemde stichting naar de hiervoor genoemde bankrekeningen zijn overgemaakt. Klagers hadden er ook (groot) belang bij om te weten waar deze bedragen (uiteindelijk) zijn terechtgekomen. 4.11 Indien Betrokkene niet heeft gehandeld in overeenstemming met hetgeen in 4.8 t/m 4.10 van deze uitspraak is overwogen, dan heeft hij daardoor de fundamentele beginselen van de VRC Gedragscode niet nageleefd. In het bijzonder heeft hij dan het beginsel van professioneel gedrag geschonden, dat voorschrijft dat een Registercontroller zich onthoudt van elk handelen dat het controllerberoep in diskrediet brengt (of kan brengen). Hieronder vallen ook handelingen die door goed geïnformeerde derden zullen worden opgevat als schadelijk voor de goede naam van het controllerberoep (artikel 2.6 van de VRC Gedragscode 2009 = artikel 2.2 van de VRC Gedragscode 2014). Hij zou dan ook het beginsel van integriteit hebben geschonden, dat impliceert dat de Registercontroller in al zijn interacties eerlijk behoort te zijn en dus niet zal worden geassocieerd met communicatie en/of informatie die een deugdelijke grondslag ontbeert en/of incompleet en/of misleidend is (artikel 2.2 van de VRC Gedragscode 2009 = artikel 2.5 van de VRC Gedragscode 2014). Onder dit beginsel valt naar het oordeel van de Raad van Beroep ook het achterwege laten van communicatie (c.q. het afleggen van verantwoording) in een situatie waarin dit wel had behoren plaats te vinden. Tevens zou dan het beginsel van deskundigheid en zorgvuldigheid in het geding zijn (artikel 2.4 van de VRC Gedragscode 2009 = artikel 2.4 van de VRC Gedragscode 2014). 4.12 Uit de bestreden uitspraak van 23 april 2012 valt niet op te maken of – en op welke wijze – de Raad van Tucht bij zijn beoordeling rekening heeft gehouden met hetgeen de Raad van Beroep in 4.8 t/m 4.10 van deze uitspraak heeft
7
overwogen over de op Betrokkene – als Registercontroller – in de gegeven omstandigheden rustende verantwoordingsplicht. Daarom zal de Raad van Beroep de onderhavige zaak, gelet op het bepaalde in artikel 11.3 van het Reglement, terugverwijzen naar de Raad van Tucht. Na terugverwijzing dient de Raad van Tucht (alsnog) te beoordelen of Betrokkene aan de op hem rustende verantwoordingsplicht heeft voldaan, in die zin dat Betrokkene aan Klagers heeft duidelijk gemaakt waar de bedragen die zijn overgeboekt (van de bankrekeningen) van de Stichting Derdengelden X naar bankrekeningen die op zijn naam en/of op naam van door hem gecontroleerde vennootschappen stonden, zijn terechtgekomen. Zoals hiervoor is overwogen, had Betrokkene in de gegeven omstandigheden in beginsel ongevraagd verantwoording aan Klagers behoren af te leggen. De Raad van Beroep acht het echter denkbaar dat er (specifieke) omstandigheden zijn geweest die rechtvaardigen dat Betrokkene niet ongevraagd verantwoording heeft afgelegd. 4.13 Bij de voortgezette behandeling na terugverwijzing dient de Raad van Tucht derhalve allereerst vast te stellen of Betrokkene – in toereikende mate – verantwoording aan Klagers heeft afgelegd. Mocht dit niet het geval zijn, dan dient de Raad van Tucht te onderzoeken of er (specifieke) omstandigheden zijn die rechtvaardigen dat Betrokkene niet (ongevraagd) verantwoording aan Klagers heeft afgelegd. Indien de Raad van Tucht het wenselijk acht dat partijen zich eerst nog schriftelijk en/of mondeling over deze aspecten uitlaten, dan staat het hem vrij om – binnen de grenzen van het Reglement – nadere instructies aan partijen te geven. Mocht de Raad van Tucht, na het nog te verrichten nader onderzoek, tot het oordeel komen dat Betrokkene niet heeft gehandeld in overeenstemming met hetgeen in 4.8 t/m 4.10 van deze uitspraak is overwogen, dan zal hij ook in zoverre de klachten van Klagers gegrond (moeten) verklaren en in verband daarmee aan Betrokkene een straf als bedoeld in artikel 5.10 van het Reglement kunnen opleggen. 4.14 Met het oog op de (voortgezette) behandeling na terugverwijzing merkt de Raad van Beroep nog het volgende op. De Raad van Beroep is van oordeel dat Betrokkene terecht naar voren heeft gebracht dat de bankrekeningen van de Stichting Derdengelden Y buiten beschouwing moeten worden gelaten. Uit (2.6 en 2.7 van) de uitspraak d.d. 23 april 2012 blijkt dat de Raad van Tucht slechts heeft vastgesteld dat bedragen (van bankrekeningen) van de Stichting Derdengelden X zijn doorgestort naar bankrekeningen die op naam van Betrokkene en/of door hem gecontroleerde vennootschappen stonden. Uit de klaagschriften (en de overige stukken) die Klagers in eerste aanleg hebben overgelegd, blijkt niet (expliciet) dat zij ook over overboekingen van bankrekeningen van de Stichting Derdengelden Y hebben geklaagd. De nadere beoordeling door de Raad van Tucht behoort zich dan ook te beperken tot de overboekingen van bankrekeningen van de Stichting Derdengelden X. Tot slot merkt de Raad van Beroep nog op dat Betrokkene met zijn mails van 29 en 30
8
december 2011 en de producties die hij daarbij heeft overgelegd, naar het oordeel van de Raad van Beroep niet (althans niet toereikend) aan zijn hiervoor bedoelde verantwoordingsplicht heeft voldaan.
De beslissing De Raad van Beroep verwijst de zaak terug naar de Raad van Tucht, zodat de Raad van Tucht kan beoordelen – met inachtneming van hetgeen in deze uitspraak is overwogen – of Betrokkene tegenover Klagers de verantwoording heeft afgelegd die in de gegeven omstandigheden van hem als Registercontroller mocht worden gevergd.
Aldus beslist door prof. dr. mr. P.M. van der Zanden RA (voorzitter), mw. mr. M.I. van Horssen-Bok en drs. P. van Gool RC, in aanwezigheid van mr. J.J. Dammingh (secretaris), en uitgesproken (en in zesvoud uitgegeven) op 11 februari 2014.
voorzitter
secretaris
9