2 Quickscan
>
2050
Routeplanner
Routeplanner naar een klimaatbestendig Nederland
Quickscan Kennisaanbod en -leemten in Klimaatbestendigheid Effecten, adaptatiestrategieën en maatschappelijke inbedding
P2054_N_06_19548
december 2006
Eindredactie: Jeroen Veraart, BSIK Klimaat voor Ruimte/Wageningen UR Paul Opdam, Habiforum/Wageningen UR Corné Nijburg, Leven met Water Bart Makaske, Programmabureau BSIK Klimaat voor Ruimte/Wageningen UR Met bijdragen van: Sander Brinkman, Brinkman Consultancy Florrie de Pater, Programmabureau BSIK Klimaat voor Ruimte/Vrije Universiteit Amsterdam Joke Luttik, Wageningen UR Jacqueline Meerkerk, Programmabureau BSIK Ruimte voor Geo-Informatie Henk Leenaers, Programmabureau BSIK Ruimte voor Geo-Informatie Jaap Graveland, RIKZ Maarten Wolsink, Universiteit Amsterdam Erik-Hans Klijn, Erasmus Universiteit Amsterdam Jeroen Neuvel, Wageningen UR Piet Rietveld, Vrije Universiteit Amsterdam
Citatie: Veraart J.A., P. Opdam, C. Nijburg en B.Makaske (eds), 2006. Quickscan Kennisaanbod en -leemten in Klimaatbestendigheid. Effecten, adaptatiestrategieën en maatschappelijke inbedding. Deelrapport uit het Routeplanner traject 2010-2050 in kader van de BSIK programma’s Klimaat voor Ruimte, Leven met Water, Habiforum/Vernieuwend Ruimtegebruik en Ruimte voor Geo-Informatie.
P2054_N_06_19548
december 2006
Inhoudsopgave 1. Inleiding......................................................................................................................... 4 2. De klimaatdimensie van lopend onderzoek .................................................................. 8 2.1 Inleiding................................................................................................................... 8 2.2 Klimaatonderzoek in BSIK programma’s ................................................................ 9 2.3 Overig klimaatonderzoek in Nederland ................................................................. 12 2.4 Relevante internationale programma’s ................................................................. 13 2.5 Analyse van het kennisaanbod ............................................................................. 14 3. Analyse van de kennisvraag ....................................................................................... 19 3.1 Inleiding................................................................................................................. 19 3.2 Kennisvragen ruimtelijke ordening en governance ............................................... 21 3.2.1 Omgaan met paradigmaverschuivingen in (klimaat)risico analyse en beheer23 3.2.2 Kennismanagement en (klimaat)onzekerheid in complexe besluitvorming... 25 3.2.3 Ruimtelijke ontwerp- en afwegingsmethoden en adaptatie............................ 26 3.2.4 Effectieve inbedding van adaptatie in bestuurlijke instituties en processen.. 29 3.3 Kennisvragen effecten van klimaatverandering op sectoren ................................ 32 3.3.1 Het klimaatsysteem ........................................................................................ 33 3.3.2 Waterbeheer, kennisvragen over de efecten van klimaat .............................. 34 3.3.3 Verkeer en vervoer, kennisbehoeften ............................................................ 37 3.3.4 Landbouw, natuur en recreatie (vitaal platteland) .......................................... 38 3.3.5 Stedelijke netwerken ...................................................................................... 41 3.3.6 Ondernemersklimaat ...................................................................................... 42 3.3.7 Gezondheid.................................................................................................... 43 3.3.8 Energievoorziening ........................................................................................ 44 3.4 Kennisvragen adaptatiestrategieën en hun gevolgen ........................................... 45 3.4.1 Inleiding: een geïntegreerd kader voor adaptatie in ruimtelijke ordening....... 45 3.4.2 Mitigatie als onderdeel van risicobeheer ........................................................ 48 3.4.2 Adaptatie als onderdeel risicobeheer ............................................................. 50 3.4.3 Toenemende extremen: Preparatie, respons en nazorg................................ 53 3.4.4 Korte termijn beleids- en praktijkvragen (regionaal en nationaal) .................. 55 3.4.5 Internationaal ................................................................................................. 57 4. Samenvattende Conclusies en aanbevelingen ........................................................... 58 4.1 Samenvattende conclusies ................................................................................... 58 4.2 Vervolgstap: nadere vraagarticulatie en prioritering.............................................. 65 5. Literatuur ..................................................................................................................... 66 Annex A: Projectinformatie.............................................................................................. 68 Annex B: Programma-informatie..................................................................................... 97
P2054_N_06_19548
december 2006
1. Inleiding Doel van de quickscan Deze quickscan geeft een overzicht van kennisontwikkeling over adaptatie aan klimaatverandering binnen de (BSIK)-programma’s en gerelateerd onderzoek die lopen bij kennisinstellingen. Dit wordt gedaan ten behoeve van het Adaptatieprogramma Ruimte en Klimaat (ARK). Aan de volgende aspecten wordt aandacht besteed: - De belangrijkste kennisvragen over adaptatie die leven bij de ministeries die betrokken zijn bij ARK, geordend naar beleidsthema’s, aangevuld met kennisvragen vanuit de onderzoekprogramma’s; - lopende kennisontwikkelingtrajecten binnen BSIK-programma’s die, in potentie, antwoord gaan geven op deze kennisvragen; - in ontwikkeling zijnde kennisontwikkelingtrajecten binnen BSIK-programma’s, waarin een deel van de kennisbehoefte vanuit de ARK-ministeries kan worden ingebed. - kennisleemtes die niet worden gedekt binnen de huidige programmering van de BSIK programma’s en overige lopende onderzoekstrajecten. We richten ons dus primair tot de (BSIK-)onderzoeksprogramma’s, inclusief de als contrafinanciering in uitvoering zijnde onderzoektrajecten. Grote Nederlandse onderzoekprogramma’s die daardoor buiten beschouwing blijven, worden naar vermogen gesignaleerd. Voor zover relevant wordt ook een doorkijk gegeven naar groeiende inzichten in het buitenland over klimaatverandering, adaptatie en ruimtelijke ordening.
De aanpak Onderzoeksprogramma’s en -projecten kunnen een vraagstelling hebben waarin klimaatverandering en de gevolgen ervan direct centraal staan. Bij het formuleren van adaptatiestrategieën en maatregelen is de directe relatie met klimaatverandering minder sterk, en tenderen vraagstellingen naar brede ruimtelijke opgaven. Bij het implementeren van deze adaptatiestrategieën in beleid, integrale ruimtelijke planning, ontwerp en uitvoering, komen we in het domein van de sociale en ruimtelijke wetenschappen, waarbij de vraagstellingen door de adaptatieopgaven worden gestuurd en geaccentueerd, maar niet bepaald. Deze gradiënt vindt de lezer terug in de reeks gevormd door de BSIK onderzoekprogramma’s Klimaat voor Ruimte (KvR), Leven met Water (LmW), Ruimte voor Geo-Informatie (RGI) en Vernieuwend Ruimtegebruik (Habiforum). De volgende activiteiten worden voorzien: - Een snelle inventarisatie van de kennisvragen, gebaseerd op workshops met ministeries in 2005 (Routeplanner, fase 1), De klimaat kennisarena (RMNO, 2006), dialoog met de participerende ministeries in het ARK programma-team en samenwerking met het netwerkproject binnen Klimaat voor Ruimte (COM4). Het laatste project is in continue dialoog met regionale overheden. - Interviews over lopende projecten bij de BSIK programma’s KvR, LmW, Habiforum en Ruimte voor Geo-Informatie (via de programmabureaus). Het doornemen van grijze literatuur, workshopverslagen, projectsamenvattingen en de websites van de programma’s.
P2054_N_06_19548
december 2006
-
Binnen het Klimaat voor Ruimte consortium worden 2 bijeenkomsten georganiseerd (15 en 16 maart 2006) over mogelijke hotspots voor klimaatadaptatie met respectievelijk adviesbureaus en provincies/waterschappen. Interviews met praktijkgerichte projecten binnen deze programma’s (projectleiders en sleutelpartijen uit publiek/private sector) en binnen de groep van betrokken regionale actoren en het bedrijfsleven.
Leeswijzer en afbakening van de quickscan Het lopend onderzoek (hoofdstuk 2), de kennisvragen (hoofdstuk 3) en de conclusies/aanbevelingen (hoofdstuk 4) worden behandeld volgens een drieledige systematiek: (1) maatschappelijke inbedding in ruimtelijke ordening en bestuur (2) effecten van klimaatverandering op sectoren en (3) adaptatiestrategieën en de gevolgen daarvan. Met name waar het gaat om de effecten van klimaatverandering zijn de vragen sectoraal/thematisch geordend in aansluiting op de beleidsthema’s zoals beschreven in het ARK-programma: o het klimaatsysteem; o waterbeheer: veiligheid, overlast en beschikbaarheid; o transport en vervoer; o landbouw, natuur en recreatie (vitaal platteland); o stedelijkgebied, woningbouw; o ondernemersklimaat; o gezondheid; o energievoorziening. Waar het gaat om maatschappelijke en institutionele inbedding en adaptatiestrategieën overstijgen de vraagstellingen deze thema’s en ligt het accent op de integratie van deze beleidsthema’s. We bekijken ook hoe de kennisleemten kunnen worden aangepakt (hoofdstuk 4). Verschillende opties zullen worden verkend, zoals het bijsturen van lopende BSIK-projecten, het formuleren van nieuwe projecten binnen de BSIK-kaders en het verkennen van mogelijkheden buiten de BSIK-subsidieregeling. We nemen als startpunt voor deze quickscan de volgende zaken: - De algemene ambitie van het ARK programma om te komen tot “Klimaatbestendig ruimtegebruik” in Nederland. Dit houdt in dat klimaatgebonden risico’s worden gereduceerd tot een maatschappelijk en economisch aanvaardbaar niveau waarbij op slimme manier gebruikt wordt gemaakt van combinaties van technologische en maatschappelijke (‘hard – zacht’) adaptatiemaatregelen en emissiearm ruimtegebruik (Kabat et al., 2005; Dekker, 2005). - In de motie Lemstra (Eerste Kamer, 21 maart 2005) wordt gesteld dat lange termijn ontwikkelingen rondom zaken als (onder meer) klimaatverandering, zeespiegelrijzing en hoogwaterproblemen onvoldoende aan de orde komen in de grote ruimtelijk georiënteerde beleidsnota’s, waarvan de nota Ruimte de koepel is. De inrichtingsvraagstukken worden geplaatst in een perspectief van nu tot en met 2015, met een doorkijk tot 2030. De cross-sectorale samenhang tussen ruimtelijke ontwikkeling en klimaatverandering ontbreekt en bij ongewijzigd beleid zal deze ook niet ontstaan. Hetzelfde geldt voor de geschetste langere termijn sociaaleconomische scenario’s en visies van de planbureaus (waaronder de Welvaart en Leefomgevingstudie, WLO) die vaak aan de basis staan voor het overheidsbeleid. - Omgaan met (klimaat)onzekerheid in beleid en ruimtelijke ordening. Identificeren van kennisleemten is een eerste stap, maar het is van belang om goed in het oog te
P2054_N_06_19548
december 2006
houden dat nooit alle kennisleemten (en dus onzekerheden) zullen worden opgelost door kennisontwikkeling.
Wat is een kennisvraag en wat is een kennisleemte? Kennisleemten worden in deze quickscan geïdentificeerd, maar nog niet geprioriteerd omdat bij prioritering naast wetenschappelijke inzichten en onzekerheden ook maatschappelijke belangen en processen belangrijk zijn. Met andere woorden: het feit dat wetenschappelijke inzichten over de effecten van klimaatverandering in de ene sector veel kleiner zijn als in de andere sector wil niet zeggen dat de sector met de meeste kennisleemten ook het meeste onderzoek vergt. Aan de andere kant ligt er ook een taak voor wetenschappers om effecten die aan de maatschappelijke kant onderschat worden (en dus weinig prioriteit hebben), te benoemen. We proberen in dit rapport een balans te vinden tussen beide inzichten. Een kennisleemte komt voort uit een beleidsvraag over klimaatbestendigheid die niet of onvoldoende door lopend onderzoek wordt afgedekt. Kennisvragen zijn de resultante van de interactie tussen beleidsmakers en wetenschappers en kunnen dus van beiden afkomstig zijn (in tegenstelling tot beleidsvragen). Waar dit mogelijk is, wordt de bron van de kennisvraag aangegeven. Soms kan een beleidsvraag niet een op een worden vertaald in een kennisvraag en zal moeten worden opgedeeld in deelvragen, met elk hun eigen moeilijkheidsgraad. Voor iedere benoemde kennisvraag wordt, waar mogelijk, het volgende geïnventariseerd: - Wie de vraag stelt; - Of er (BSIK) onderzoek op geformuleerd is met een directe klimaatdimensie ofwel indirect wel bij kan dragen aan de oplossing van de vraag; - Indicatie van de wetenschappelijke complexiteit - Urgentie: op welke termijn wil het beleid de vraag opgelost zien (naar analogie van de LNV Klimaatkennisagenda) Deze criteria dienen in hoofdstuk drie als zeef om de kennisleemten te identificeren en te bediscussiëren. Iedere paragraaf eindigt met een serie kennisvragen met de volgende opbouw:
- Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen van de P3062(*), IC6 (*), ** verschillende paradigma’s m.b.t. klimaatverandering en ruimtelijke (Habiforum)
risico’s, ordening?
P1015, Habiforum
P1002,
Urgentie3
(BSIK)onderzoek1
Complexiteit2
Tabel 1.1, Voorbeeld van analyse kennisvragen Kennisvraag
Kennisleemte?
Niet voor waterbeheer, wel voor andere sectoren
1
Bij de opsomming van onderzoeksprojecten wordt met een (*) aangegeven dat klimaatverandering in directe zin is opgenomen in de vraagstelling. De codes refereren naar uitgebreide projectsamenvattingen in bijlage A en B. In hoofdstuk 2 zijn de grote
P2054_N_06_19548
december 2006
lijnen van de onderzoeksprogramma’s beschreven. Een (?) achter een project betekent dat het project slechts in beperkte mate (een deel van het ) antwoord geeft. 2
Wetenschappelijke complexiteit wordt uit gedrukt door een schatting te geven van de tijd die nodig is om een vraag op te lossen ( * = oplosbaar in 2 jaar; ** = oplosbaar in 2 tot 4 jaar; *** = meer dan 4 jaar onderzoek is nodig. 3
Beleidsurgentie wordt uitgedrukt in een schatting van de duur waarbinnen voor beleid een antwoord nodig is (in analogie met de LNV Klimaatkennisagenda). *** het antwoord is op korte termijn (1-2 jaar) gewenst, ** het antwoord is op middellange termijn (2-4 jaar) gewenst,* het antwoord is op langere termijn (> 4 jaar) gewenst. Deze kolom wordt ingevuld door het ARK programmateam. Er is bewust voor gekozen om de tijdsclassificaties voor beleidsurgentie en mate van complexiteit in spiegelbeeld te doen laten verlopen. Een vraag met hoge beleidsurgentie en grote complexiteit heeft op deze manier de meeste sterretjes (*******). Het optellen van de scores kan op deze manier een hulpmiddel zijn bij prioriteren. Dit doen we in dit stadium echter nog niet (zie verder). Gezien de korte uitvoeringstijd van dit project is het niet mogelijk om een breedgedragen prioritering uit te voeren. Het eindproduct van deze quickscan (de inventarisatie van kennisleemten) moet dan ook gezien worden als een startdocument voor prioritering en nadere aanvulling.
P2054_N_06_19548
december 2006
2. De klimaatdimensie van lopend onderzoek 2.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt geïnventariseerd of en in hoeverre er een klimaatdimensie aanwezig is in de lopende BSIK-programma’s. Aansluitend zal ook het buiten BSIKkader lopende onderzoek globaal worden gescreend op de aanwezigheid van een klimaatdimensie. Met aanwezigheid van ‘een klimaatdimensie’ wordt in dit geval bedoeld dat het onderzoek elementen bevat die potentieel een significante bijdrage vormen aan de totaal benodigde kennis om te komen tot een klimaatbestendig Nederland. Het identificeren van de kennisleemtes op basis van deze inventarisatie is het onderwerp van het volgende hoofdstuk. Met nadruk wordt gesteld dat dit slechts een quick scan is. Meer was ook niet mogelijk gezien de beschikbare tijd en middelen. Binnen de BSIKprogramma’s (met uitzondering van Klimaat voor Ruimte) een selectie gemaakt is van projecten met een klimaatdimensie. Alleen deze projecten komen in dit rapport (en annexen) aan de orde. De geïnventariseerde informatie is aangeleverd door onderzoekscoördinatoren van verschillende BSIK-programma’s en instituten. Dit is aangevuld met beschikbare gegevens van officiële websites van onderzoeksprogramma’s en instituten. De selectie van relevante projecten en programma’s werd gebaseerd op de titel, de (meestal beknopte) samenvatting in de beschikbare documentatie en het ‘expert judgement’ van de programmacoördinatoren. Omdat van lang niet alle geïnventariseerde projecten en programma’s zo’n ‘expert judgement’ van direct betrokkenen gegeven is, is een bepaalde mate van onevenwichtigheid in de inventarisatie onvermijdelijk. Er zullen projecten en programma’s zijn waarvan de klimaatdimensie niet onmiddellijk blijkt uit de titel en de samenvatting. De beschikbaarheid van een ‘expert judgement’ bepaalt dan of deze projecten geselecteerd zijn of niet. De projecten en programma’s die in dit hoofdstuk worden besproken (zie Annex A en B voor meer informatie over de projecten en programma’s) zijn ingedeeld in zeven thema’s, zijnde de door de ARK-ministeries geïdentificeerde beleidsthema’s: (1) waterbeheer: veiligheid, overlast en beschikbaarheid; (2) transport en vervoer; (3) landbouw, natuur en recreatie (vitaal platteland); (4) stedelijk gebied, woningbouw; (5) ondernemersklimaat (o.a. gebiedsgerichte innovaties); (6) gezondheid; (7) energievoorziening. Onder het toegevoegde ‘beleidsthema 0’ valt het fundamentele klimaatsysteemonderzoek. Naast deze indeling in thema’s is voor ieder project en programma in Annex A en B aangegeven of het onderzoek zich richt op effecten van klimaatverandering, mogelijke adaptatiemaatregelen, en/of ‘governance’. Governance wordt hierbij breed opgevat als maatschappelijke inbedding, en omvat derhalve naast beleid en bestuur met betrekking tot klimaatverandering, ook verwante zaken als ruimtelijke planvorming (incl. besluitvorming), communicatie en beleving.
P2054_N_06_19548
december 2006
2.2 Klimaatonderzoek in BSIK programma’s Het klimaatsysteem Binnen de BSIK-subsidieregeling is het Klimaat voor Ruimte-programma (KvR) het enige programma waarin onderzoek naar het klimaatsysteem wordt gedaan. In KvR wordt onderzoek gedaan naar processen in het klimaatsysteem (projecten CS1 t/m CS4), scenario-ontwikkeling (CS6 en CS7), historische meteorologische meetreeksen (CS8) en paleoklimatologie (CS9). Het project CS7 (tailoring climate scenario’s) heeft een belangrijke loketfunctie als het gaat om het identificeren van kennisbehoeften aangaande klimaatscenario’s. Het project CS6 poogt ook de inzichten te vergroten in de toekomstige ontwikkelingen voor windscenario’s. In het KvR-programma wordt ook een dwarsverband gelegd tussen de emissie van broeikasgassen die landgebruiksgebonden zijn en het effect daarvan op het klimaatsysteem (projecten ME1, ME2 en ME3), bij deze drie projecten wordt ook een link gelegd met mitigatiebeleid (emissiereductie). Voor nadere info: zie Annex A.
Waterbeheer Veel van het lopende klimaatonderzoek richt zich op de relatie tussen klimaatverandering en waterbeheer. Binnen het BSIK-programma Klimaat voor Ruimte (KvR) gebeurt dit door het ontwikkelen van klimaatscenario’s op maat in project CS7 – Tailoring climate information for impact assessment, die als uitgangspunt gebruikt worden voor effecten- en adaptatiestudies. Gesteld moet worden dat er geen ‘zuivere’ effectenstudies binnen KvR plaatsvinden. Analyse van effecten vindt plaats als basis van een studies naar mitigatie- of adaptatieopties. Voorbeelden van KvRmitigatieprojecten waarin de effecten van klimaatverandering op het waterbeheer een rol spelen zijn: ME5 - The effect of the spatial arrangement of wetlands on water quality improvement and carbon sequestration in a multifunctional land-use setting en ME6 Spatial decision support for management of Dutch fen meadows. Voorbeelden van KvRmitigatieprojecten waarin de effecten van klimaatverandering op het waterbeheer een rol spelen zijn: A7 - Adaptations to extreme events in transboundary river basins en A9 – Financial arrangements for disaster losses under climate change. Het project COM7 Summerschool Climate and the Hydrological Cycle is wel speciaal gericht op de effecten van klimaatverandering op het waterbeheer, maar verzorgt alleen informatieoverdracht dan hierover. COM11 - Delta’s in tijden van klimaatverandering omvat een inventarisatie van adaptatie-opties voor deltagebieden en de communicatie hierover. Dit project wordt mede gefinancierd vanuit het BSIK-programma Leven met Water. Binnen KvR zijn de meer op governance gerichte projecten ondergebracht in het thema integratie (IC). Waterbeheer is hierin onderdeel van bredere multisectorale studies. KvRstudies waarin governance van waterbeheer nadrukkelijk een rol speelt zijn: IC5 - CostBenefit analysis of adaptation and mitigation options for climate change: methods and applications, en IC6 - Governance of adaptation and mitigation strategies. De laatstgenoemde studie is nog in de definitiefase. Enkele projecten die niet in het Integratiethema zijn opgenomen maar die wel belangrijke governance-aspecten met betrekking tot waterbeheer hebben zijn: ME6 - Spatial decision support for management of Dutch fen meadows en A10 - Hotspots project. Uiteraard hebben alle klimaatgerelateerde projecten in het BSIK-programma Leven met Water (LmW) te maken met waterbeheer. Evenals in KvR zijn er nauwelijks zuivere
P2054_N_06_19548
december 2006
effectenstudies in LmW. De meeste klimaatgerelateerde projecten zijn gericht op verkenning van adaptatiemogelijkheden en in veel projecten worden governanceaspecten meegenomen. Belangrijke onderzoeksthema’s in LmW zijn: verzilting, waterberging en stedelijk waterbeheer. P1026 - Leven met zout water, een LmW-project dat zich bezighoudt met de effecten van zeespiegelstijging op verzilting, is één van de weinige LmW-projecten die min of meer als effectenstudie te classificeren is. P1011 - Eerst zuiveren dan bergen en P1003 - Waterberging in de diepte zijn voorbeelden van technisch-wetenschappelijke adaptatieprojecten in LmW. P1006 - Waarheen met het veen?, een project waarin een integrale toekomstvisie ontwikkeld wordt voor het veenweidegebied, is een project met zowel adaptatie- als governance-aspecten, terwijl P3062 - Omgaan met overstromingsrisico’s (vooral gericht op communicatie en beleving van overstromingsrisico’s) min of meer te beschouwen is als een governance-project. Habiforum/Vernieuwend Ruimtegebruik is een BSIK-programma dat tot doel heeft kennis te ontwikkelen en toepasbaar te maken die een impuls vormt voor vernieuwingen in de ruimtelijke ordening. Een aantal projecten binnen dit programma heeft een klimaatdimensie. In dit hele programma, en dus ook in deze projecten, ligt de nadruk sterk op governance-aspecten. In de praktijkprojecten C112 - Gouwe Wiericke West en C120 - Overdiepse Polder, bijvoorbeeld, wordt samen met belanghebbenden gekeken naar de eventuele ruimtelijke uitwerking van adaptatiemaatregelen in waterbeheer. De betrokkenheid van Habiforum/Vernieuwend Ruimtegebruik ligt vooral op het vlak van procesbegeleiding. Het BSIK-programma 'Ruimte voor Geo-informatie' (RGI) voorziet in kennisontwikkeling en innovatie van de Nationale Geo-Informatie Infrastructuur in heel Nederland. Binnen dit programma is er een aantal projecten met een klimaatdimensie. In de meeste gevallen gaat het om het ontwikkelen van instrumentarium waarmee de klimaatverandering of de effecten daarvan beter in kaart kunnen worden gebracht. Een voorbeeld van een RGI-project op het gebied van waterbeheer is RGI-251 Droogteschade bij waterschappen voorkomen door het toepassen van aardobservatietechnieken. Een afwijkend RGI-project op het gebied van waterbeheer, dat meer adaptatie/governance-aspecten omvat is: RGI-208 - Die wereld van straks…. is wel jouw toekomst hoor!!! Serious game voor de toekomstige watermanagers. Delft Cluster is BSIK-programma dat primair gericht is het ontwikkelen en verspreiden van interdisciplinaire en gevalideerde bètakennis voor de grond-, weg- en waterbouwsector. Water en infrastructuur behoren tot de focus van Delft Cluster en enkele projecten gaan expliciet in op de te verwachten effecten van klimaatverandering met betrekking tot waterbeheer. In deze projecten wordt vooral kennis ontwikkeld om de effecten van klimaatverandering en het succes van adaptatiemaatregelen te evalueren/voorspellen. Logischerwijze, gezien de aard van het programma, liggen deze maatregelen vooral op het technische vlak. Transport en vervoer Klimaatverandering zal effecten zal hebben op transport en vervoer. Met name de binnenvaart en de luchtvaart zijn in dit opzicht kwetsbaar. Toch wordt er maar weinig klimaatgerelateerd onderzoek gedaan op het gebied van transport en vervoer, zowel nationaal als internationaal. Eén van de weinige projecten binnen BSIK-kader op dit
P2054_N_06_19548
december 2006
terrein is het Klimaat voor Ruimte-project A8: Climate change, transport and land use. Dit is een effecten-/adaptatiestudie.
Landbouw, natuur en recreatie Na waterbeheer (beleidsthema 1), is landbouw, natuur en recreatie (beleidsthema 3) het belangrijkste onderzoeksthema in klimaatveranderingsgerelateerd onderzoek (klimaatsysteemonderzoek en cross-sectorale studies buiten beschouwing gelaten). Binnen dit thema gaat de aandacht vooral uit naar natuur. Binnen dit thema vallende projecten in KvR richten zich op biodiversiteit (A1 Biodiversity in a changing environment: predicting spatio-temporal dynamics of vegetation) en landbouw (A12 - Adaptive strategies and action for climate and market proofing agriculture; NL-North as a pilot). De vijf KvR-projecten in dit thema bestrijken het hele spectrum ‘effecten-adaptatie-governance’. In de overige BSIK-programma’s wordt weinig aandacht besteed aan het thema landbouw, natuur en recreatie. Een zestal projecten binnen Habiforum/Vernieuwend Ruimtegebruik over groenblauwe netwerken heeft betrekking op multifunctionele ecosysteemnetwerken in het landelijk gebied en de stad, en zijn relevant voor de adaptatie van de groene ruimte aan klimaatverandering. In deze projecten komen naast natuur ook recreatie en stedelijke functies aan de orde.
Stedelijk gebied, woningbouw Binnen de genalyseerde programma’s zijn er geen projecten die uitsluitend in het thema stedelijk gebied en woningbouw vallen. Wel zijn er studies waarin de thema’s waterbeheer en stedelijk gebied gecombineerd worden (bijv. het Delft Cluster-project CT06.20 - Integraal stedelijk waterbeheer en het LmW-project P3075 - Urban Flood Management (UFM). In KvR speelt woningbouw, samen met landbouw en natuur, een rol in project IC3 - LANDS: Land use and climate change. De genoemde projecten zijn alle adaptatiestudies.
Ondernemersklimaat, gezondheid en energievoorziening In de geanalyseerde programma’s zijn er nauwelijks projecten die in de beleidsthema’s ondernemersklimaat, gezondheid en energievoorziening vallen. Geen enkel project houdt zich bezig met klimaatverandering en ondernemersklimaat. Eén project in the programma Ruimte voor Geoinformatie (RGI-137) is een effectenstudie op het gebied van gezondheid. Binnen Klimaat voor Ruimte is er een adaptatie-/governance-studie op het gebied van windenergie (ME7 – Offshore Wind Farming: Spatial and Climatologic Consequences and Feedbacks). Daarnaast lopen er enkele projecten waarin duurzame energie een nevenaspect is.
Cross-sectorale studies Een flink aantal projecten, voor het overgrote deel in het Klimaat voor Ruimteprogramma, valt niet duidelijk in één of twee thema’s. Deze cross-sectorale studies zijn bijna allemaal governance-studies. Het gaat hier veelal om integratieprojecten met diverse sectorale (en regionale) pilots (bijv. A10 – Hotspots-project) en studies waarin (participatieve) methodes ontwikkeld worden om afwegingen te kunnen maken in de complexe keuzes waar het klimaatprobleem ons voor stelt (bijv. IC4 – AdaptationMitigation Strategies, IC7 - Risk communication and uncertainty management in
P2054_N_06_19548
december 2006
participatory knowledge development, IC8 – PROFILES, PRObing a method to Facilitate the Interactive Linking of Expert knowledge to Stakeholder assessment).
2.3 Overig klimaatonderzoek in Nederland Vooral op het gebied van het klimaatsysteem vindt er in Nederland veel onderzoek buiten BSIK-kaders plaats. KNMI en KNIOZ voeren bijvoorbeeld ook onderzoek uit behorende bij hun wettelijk vastgelegde basistaken. Dit vindt veelal plaats in internationale samenwerkingsverbanden. Bij de Universiteit Utrecht vindt ook veel fundamenteel onderzoek plaats naar het klimaatsysteem dat niet valt onder de BSIKsubsidieregeling. In het kader van de FES-regeling hebben Universiteit Utrecht, TNO en KNMI ter versteviging van fundamenteel onderzoek naar het klimaatsysteem een voorstel ingediend (KLIMAC). Ook mag het lopende NWO-programma ‘Klimaatvariabiliteit’ niet onvermeld blijven (Annex B). Belangrijke notie is dat het klimaatsysteem, mondiaal bekeken moet worden. Atmosferische processen houden geen rekening met landsgrenzen. Het vergroten van inzichten in de complexe interacties tussen de atmosfeer, de biosfeer, het landoppervlak, de oceaan en de hydrologische cyclus is afhankelijk van meetexperimenten en monitoring, waarbij de resolutie in ruimte en tijd een grote rol speelt. Op dit terrein werken Nederlandse kennisinstituten dan ook samen in internationaal kader (denk bijvoorbeeld aan monitoring via satellieten, GMES, onderzoek naar de golfstroom, etc.). Ook op het gebied van mondiale klimaatmodellen (GCM’s) werkt Nederland samen met de toonaangevende buitenlandse instituten. Experimenteel onderzoek en monitoring (systematisch langdurig meten) staan aan de basis van model- en scenario-ontwikkeling. Dit soort onderzoek is kapitaalintensief (instrumenten) en leidt, gezien de schaarste aan onderzoeksmiddelen, vaak tot een strategisch schaakspel tussen kennis en beleid. Kennisinstellingen hebben, wellicht ingegeven door individuele wetenschappelijke ambities van onderzoekers, moeite met prioriteren. Aan de andere kant is er aan de kant van het beleid te weinig besef dat scenario’s en modellen vaak alleen maar verbeterd kunnen worden door nieuwe inzichten vanuit experimenteel onderzoek. Door het KNMI wordt sleuteldocumentatie op het gebied van het klimaatsysteem uitgegeven die geschikt is voor beleidsmakers. Eens in de drie jaar verschijnt het rapport: “De toestand van het Nederlandse klimaat”. De nieuwe KNMI-klimaatscenario’s zijn in mei 2006 beschikbaar gekomen middels de brochure: “Klimaat in de 21e eeuw; vier scenario’s voor Nederland” en het rapport “Climate change scenarios 2006 for the Netherlands” (Van den Hurk et al., 2006). In de nieuwe klimaatscenario’s is veel van het langlopende fundamentele onderzoek van het KNMI verwerkt (zie Annex A voor projectbeschrijvingen van enkele belangrijke projecten). Ook op het gebied van waterbeheer is er onderzoek met een klimaatdimensie buiten BSIK-kaders, veelal als onderdeel van de kerntaken van kennisinstituten. Bij het Rijkswaterstaatinstituut RIKZ loopt het programma ‘Gebruiksfuncties kust’ waaronder projecten vallen die expliciet ingaan op klimaatverandering en de veiligheid van de kust. Belangrijke projecten in dit kader zijn Klimaatverandering en zeespiegelstijging, BSIKproject KUST en het INTERREG-project Safecoast. Het eerstgenoemde project betreft
P2054_N_06_19548
december 2006
vooral het in kaart brengen van nieuwe eisen die de klimaatverandering stelt aan de kustverdediging, en is als zodanig als een effectenstudie op te vatten. Het BSIK-project Kust zal, in aansluiting met de vraagstelling binnen het ARK, zich in de toekomst vooral bezig gaan houden met adaptatie. In Safecoast komen governance-aspecten aan de orde. Informatie uit de bovengenoemde projecten wordt ook ingezet in beleidsstudies, zoals: ‘Beleidslijn kust’, ‘Zwakke schakels’ en ‘Beleidsscenario’s’ (niet opgenomen in Annex A). Een belangrijke studie van het Rijkswaterstaatinstituut RIZA in samenwerking met het KNMI is de Droogtestudie Nederland, waarin de (potentiële) watertekorten (als gevolg van klimaatverandering) zijn geanalyseerd. Op basis van deze analyse zijn bouwstenen voor de watertekortopgave afgeleid. Een andere studie die RIZA in samenwerking met het KNMI uitvoert, Rainfall generator Rhine-Meuse, is meer gericht op extreme rivierafvoeren. Met betrekking tot het beleidsthema landbouw, natuur en recreatie lopen een aantal klimaatgerelateerde LNV-programma’s (zie Annex B). Deze programma’s zijn veelal gericht op adaptatie en houden zich bezig met onderwerpen als energiegebruik en landbouw, broeikasgasemmissies vanuit de landbouw en de invloed van klimaatverandering op de Ecologische Hoofstructuur (EHS). Ook het werk van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP), heeft voor een deel betrekking op dit thema. Het boekje ‘Effecten van klimaatverandering in Nederland’ (MNP, 2005) biedt een goed overzicht voor beleidsmakers van de effecten van klimaatverandering op tal van sectoren.
2.4 Relevante internationale programma’s In EU-kader lopen een aantal onderzoeksprogramma’s rond het thema klimaatverandering (Annex B). Het programma CIRCLE is opgezet om nationale programma’s te verbinden en op elkaar af te stemmen. Tal van Europese landen participeren hierin. NEWATER is eveneens een governance-programma, maar dan niet cross-sectoraal, zoals CIRCLE, maar speciaal op watermanagement gericht. In BRANCH (een INTERREG IIIB-programma) komen de thema’s natuur, biodiversiteit en ruimtelijke ordening in relatie tot klimaatverandering aan de orde aan de hand van case studies in diverse West-Europese regio’s. Dit programma omvat effecten-, adaptatie- en governance-studies. Nog sterker op ruimtelijke ordening gericht is ESPACE, dat in zijn geheel als governance-programma te classificeren is. Toonaangevende instituten in het buitenland op het gebied van onderzoek naar klimaatverandering zijn het Engelse Tyndall Centre for Climate Change Research en het Duitse Potsdam Institute for Climate Impact Research. Enkele programma’s van het Tyndall-instituut (Annex B) hebben een sterk accent op governance-aspecten en richten zich op cross-sectorale onderwerpen (informatievoorziening van internationaal klimaatbeleid, het ontwikkelen van veerkracht met betrekking tot klimaatverandering, en adaptatie en mitigatie in relatie tot ontwikkelingsproblematiek). Daarnaast zijn er meer sectorale governance-programma’s over energie en stedelijk gebied. In de programma’s over geïntegreerde modellering en kustontwikkeling ligt het accent meer op effecten en adaptatie. De programma’s van het Potsdam-instituut (Annex B) zijn eveneens voornamelijk cross-sectoraal, maar in vergelijking met de programma’s van het Tyndallinstituut, iets meer gericht op effecten en adaptatie.
P2054_N_06_19548
december 2006
Een belangrijk buitenlands (nationaal) programma op het gebied van maatschappelijke consequenties van (adaptatie aan) klimaatverandering is het UK Climate Impacts Programme (UKCIP). Dit cross-sectorale adaptatieprogramma heeft een sterke governance–component. Een Amerikaans cross-sectoraal programma dat meer op effecten gericht is, is California Climate Change Research (Annex B). Werkelijk internationaal is het World Climate Research Programme (WCRP), waarin een aantal projecten op het gebied van het klimaatsysteem is gebundeld. Het WCRP gaat uit van de World Meteorological Organization (WMO) en richt zich op het ontwikkelen van globale klimaatmodellen. Een belangrijk WCRP-project op het gebied van klimaatverandering is CLIVAR (Climate Variability and Predictibility). Toonaangevende overzichten van het wereldwijde onderzoek op alle terreinen gerelateerd aan klimaatverandering worden gegeven door het Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC), een internationaal orgaan dat is opgericht door de World Meteorological Organization (WMO) en het United Nations Environment Programme (UNEP). Periodiek worden ‘assessment reports’ uitgegeven van alle beleidsrelevante wetenschappelijke, technische en maatschappelijke informatie die van belang is voor een goed begrip van de door de mens veroorzaakte klimaatverandering, de effecten hiervan en mogelijkheden voor adaptatie en mitigatie. Een goed toegankelijke tekst voor beleidsmakers over de huidige kennis over klimaatverandering is te vinden in het eerste deel van het 3rd assessment report: Climate Change 2001: The Scientific Basis; summary for policymakers (IPCC, 2001). De conceptversie van de summary for policymakers van het IPCC 4th Assessment Report, welke in 2007 zal verschijnen, is in concept gereed. Dit stuk is nog niet openbaar. Wel kan deze (onder embargo) opgevraagd worden bij het KNMI. De inhoudsopgave van het volledige ‘4th assessment report’ (te verschijnen in 2007) is wel beschikbaar op internet (http://www.ipcc.ch/). Omdat het IPCC eigenlijk geen onderzoeksprogramma is en uitsluitend bestaande kennis bij elkaar brengt, is het IPCC niet meegenomen in de onderstaande analyse van het kennisaanbod, maar wordt het hier en in Annex B wel genoemd omdat het een belangrijke ingang is voor internationaal toonaangevende kennis over klimaatverandering.
2.5 Analyse van het kennisaanbod Voor de BSIK-programma’s Klimaat voor Ruimte, Leven met Water, Habiforum/Vernieuwend Ruimtegebruik, Ruimte voor Geoinformatie en Delft Cluster zijn alle klimaatgerelateerde projecten geanalyseerd. Ook zijn de relevante klimaatgerelateerde projecten van het RIKZ en het KNMI in de analyse meegenomen. Annex A geeft een overzicht van de 88 projecten die in de beschouwing zijn betrokken. Daarnaast is er een analyse van klimaatgerelateerde onderzoeksprogramma’s (en soms thema’s binnen grote programma’s) uitgevoerd, analoog aan de analyse van de projecten. De 40 programma’s (programmathema’s) die in de beschouwing zijn betrokken worden in Annex B beschreven. Het gaat hier om de bovengenoemde BSIKprogramma’s, klimaatgerelateerde programma’s van NWO, het Ministerie van LNV, de klimaatstudies van het Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) en enkele
P2054_N_06_19548
december 2006
buitenlandse/internationale klimaatonderzoeksprogramma’s (bijvoorbeeld programma’s en onderzoeksprogramma’s van enkele toonaangevende instituten).
EU-
De resultaten van de projectenanalyse zijn samengevat in de Figuren 2.1 en 2.2. In Figuur 3.1 is te zien dat verreweg de meeste projecten vallen in beleidsthema waterbeheer, met ruwweg gelijke aandelen effecten-, adaptatie- en governance-studies. Redelijk veel projecten zijn verder te classificeren als klimaatsysteemstudies en crosssectorale studies. Logischerwijze zijn vrijwel alle klimaatsysteemprojecten te rangschikken als effectenstudies, terwijl de cross-sectorale projecten bijna allemaal governance-studies zijn. Beleidsthema landbouw, natuur en recreatie is redelijk vertegenwoordigd met ruwweg gelijke aandelen effecten-, adaptatie- en governancestudies. De thema’s transport en vervoer, stedelijk gebied en woningbouw, en energievoorziening scoren laag. Geen van de projecten heeft betrekking op het thema ondernemersklimaat Ondanks de hier en daar grote verschillen tussen de beleidsthema’s, zijn de aandelen van effecten-, adaptatie- en governance-studies, gerekend over het totaal van de geanalyseerde projecten, ongeveer gelijk (Figuur 2.2). 45 40 35 Aantal projecten
30 Governance-studies
25
Adaptatiestudies
20
Effectenstudies
15 10 5
kli
m
aa ts y la wa ste nd e t st bo rans te rb m ed uw po eh el ee r t, ijk , na ge tuu ver r v bi e d r, r e oe r on , w cr de o n eat ie rn in em gb o er sk uw ge lima en a z er gi on d t ev he id cr oor os zie ss e n in ct g or aa l
0
Beleidsthema's Figuur 2.1 Het aantal projecten per beleidsthema en het aandeel van effecten-, adaptatie- en governancestudies per beleidsthema.
P2054_N_06_19548
december 2006
34%
37% Effectenstudies Adaptatiestudies Governance-studies
29%
Figuur 2.2 De aandelen van effecten-, adaptatie- en governance-studies in het totaal van de geanalyseerde projecten.
De belangrijkste nationale en internationale klimaatonderzoeksprogramma’s zijn op dezelfde wijze als de projecten ingedeeld naar dominante beleidsthema’s en type onderzoek (effecten, adaptatie en governance). Vanwege de omvang en breedte van het Klimaat voor Ruimte-programma zijn de vijf thema’s (subprogramma’s) in dit programma apart beoordeeld. De overige BSIK-programma’s waarin klimaatgerelateerd onderzoek wordt uitgevoerd (Leven met Water, Vernieuwend Ruimtegebruik/Habiforum, Ruimte voor Geoinformatie en Delft Cluster) zijn op programmaniveau beschouwd. Op nationaal niveau zijn verder klimaatgerelateerde programma’s van het Ministerie van LNV, het programma Klimaatvariabiliteit van NWO en het werk van het MNP in de analyse betrokken. Internationaal is gekeken naar vier relevante EU-programma’s, zeven lopende programma’s van het toonaangevende Britse Tyndall Centre for Climate Change Research, zes lopende programma’s van het gerenommeerde Duitse Potsdam Institute for Climate Impact Research, het Britse nationale klimaatprogramma UKCIP, het Amerikaanse programma California Climate Change Research en het internationale World Climate Research Programme. Hoewel uiteraard incompleet, gaan we ervan uit dat het bovengenoemde pakket een representatieve doorsnede biedt van belangrijk nationaal en internationaal klimaatonderzoek, en als zodanig toereikend is voor deze quick scan. De verdeling van programma’s over de beleidsthema’s (Figuur 3.3) laat hoge scores zien voor de thema’s die ook in de projectenanalyse hoog scoorden. De accenten binnen deze groep thema’s liggen nu echter anders. Veel programma’s zijn als crosssectoraal te classificeren. Dit betreft vooral de programma’s van het Tyndall Centre en het Potsdam Institute. Het thema landbouw, natuur en recreatie scoort in deze programma-analyse hoger dan het thema waterbeheer. De score van het thema waterbeheer wordt vooral bepaald door de Nederlandse BSIK-programma’s, terwijl LNVprogramma’s en enkele EU-projecten sterk bijdragen aan de score van het thema landbouw, natuur en recreatie. In beide thema’s ligt het zwaartepunt op adaptatie, alhoewel ook effecten- en governance-programma’s redelijk vertegenwoordigd zijn. Het thema klimaatsysteemonderzoek scoort ook redelijk, met, uiteraard, vrijwel uitsluitend
P2054_N_06_19548
december 2006
effectenstudies. Programma’s op het gebied van de thema’s transport en vervoer, stedelijk gebied en woningbouw, ondernemersklimaat, gezondheid, en energievoorziening zijn schaars tot afwezig. De geanalyseerde programma’s zijn redelijk gelijkmatig verdeeld over het drieluik effecten-, adaptatie- en governance-studies, met een lichte dominantie van governancestudies (Figuur 2.4).
18 16
Aantal programma's
14 12 Governance-studies
10
Adaptatiestudies
8
Effectenstudies
6 4 2
kli
m
aa ts y la wa ste nd e t st bo rans te rb m ed uw po eh el ee r t, ijk , na ge tuu ver r v bi e d r, r e oe r on , w cr de o n eat ie rn in em gb o er sk uw ge lima en a z er gi on d t ev he id cr oor os zie ss e n in ct g or aa l
0
Beleidsthema's Figuur 2.3 Het aantal programma’s per beleidsthema en het aandeel van effecten-, adaptatie- en governance-studies per beleidsthema. (Doordat sommige programma’s verdeeld zijn over meerdere beleidsthema’s komt het aantal programma’s per beleidsthema niet altijd op een heel getal uit.)
P2054_N_06_19548
december 2006
28%
42%
Effectenstudies Adaptatiestudies Governance-studies
30%
Figuur 2.2 De aandelen van effecten-, adaptatie- en governance-studies in het totaal van de geanalyseerde programma’s.
P2054_N_06_19548
december 2006
3. Analyse van de kennisvraag 3.1 Inleiding De kennisvragen zijn in dit hoofdstuk geordend in de volgende drieledige systematiek: (1) maatschappelijke en institutionele inbedding, o.a. in ruimtelijke ordening en bestuur (2) effecten van klimaatverandering op sectoren en (3) directe of indirecte adaptatiestrategieën en gevolgen daarvan. Met deze keuze in systematiek wordt afgeweken van de klassieke denkrichting van (natuurwetenschappelijke) onderzoekers (figuur 3.1) en starten we de analyse van de kennisvraag vanuit de denkrichting van de beleidsmakers. We trekken daarbij wel de pijl door tot in het meer natuurwetenschappelijke domein.
Figuur 3.1, Weergave van de internationale benadering van global change onderzoek en de inbedding van kennisvragen die voortvloeien uit de nationale adaptatie opgave.
Begrippenkader Klimaatverandering zal niet overal op dezelfde manier tot uiting komen in Nederland en in de wereld. Het vermogen tot aanpassing is verschillend per regio, sector en ecosysteem. Het vermogen om verstoringen op te vangen wordt ook wel het autonoom aanpassingsvermogen genoemd of de robuustheid van een systeem (zie Kwadijk et al., 2006). Veerkracht of het vermogen van een systeem om na abrupte veranderingen (zoals overstromingen) te herstellen, is een onderdeel van dit autonoom aanpassingsvermogen. In de maatschappelijke dimensie (figuur 3.1) is er naast het autonoom aanpassingsvermogen ook nog de keuzevrijheid in de mate van aanpassing en het aanvaarden van klimaatgebonden risico’s (flexibiliteit). Osinga en Kabat (2006) definiëren bijvoorbeeld klimaatbestendig ruimtegebruik als het reduceren van klimaatgebonden risico’s tot een maatschappelijk en economisch aanvaardbaar niveau
P2054_N_06_19548
december 2006
waarbij op slimme manier gebruik wordt gemaakt van combinaties van technologische en bestuurlijke adaptatiemaatregelen en emissie-arm ruimtegebruik. In figuur 3.1 is weergegeven hoe dit begrippen kader is ingebed (of voortgevloeid) uit internationaal global change onderzoek. De terminologie die circuleert over adaptatie in beleids- en onderzoekswereld wordt samengevat in figuur 3.2, voor nadere toelichting wordt verwezen naar hoofdstuk 2 uit de Nulmeting Klimaatbestendigheid (Kwadijk et al.,2006). De definitie en samenhang van deze begrippen is overigens nog steeds onderdeel van (internationaal) wetenschappelijk debat. Ook in beleidskaders worden deze begrippen op verschillende manieren geïnterpreteerd. Robuuste adaptatie maatregelen werden in bijvoorbeeld in de eerste serie workshops van de routeplanner (najaar 2005) beschreven als keuzes waar men op korte termijn geen spijt van heeft (no regret) en op langere termijn ook klimaatbestendig zijn. De term ‘robuustheid’ werd dus op een andere manier ingekaderd dan is gebeurd in de nul-meting (een voorbeeld van een te overbruggen inzicht tussen beleid en wetenschap, een kennisvraag op zichzelf).
Blootstelling
Gevoeligheid Robuustheid Veerkracht
Effecten
Flexibiliteit, adaptatie Adaptief vermogen
Kwetsbaarheid, inverse = (klimaat)bestendigheid Figuur 3.2, overzicht van veelgebruikte begrippen in relatie tot klimaat en adaptatie.
We richten ons in deze quickscan op kennisvragen die voortvloeien uit de adaptatie opgave, we zijn ons ervan bewust dat er binnen het klimaatbeleid ook een mitigatie opgave ligt (figuur 3.1), maar gaan in dit rapport hier niet diepgaand op in. De nieuwste wetenschappelijke inzichten wijzen erop dat zelfs zeer vergaande maatregelen voor de beperking van de uitstoot van de broeikasgassen niet afdoende zullen zijn om de negatieve effecten van klimaatverandering te kunnen voorkomen. Daarom is het cruciaal om nu al, parallel aan de versterkte inspanningen de emissies van broeikasgassen fors te beperken, in te zetten op de aanpassing aan de gevolgen van klimaatverandering. Voorts is het belangrijk te onderkennen dat voor het oplossen van de kennisvragen die voortvloeien uit de adaptatie opgave ook deelvragen zullen bestaan die betrekking hebben op de werking van het (mondiale) klimaatsysteem. Figuur 3.1 plaatst het begrip “klimaatbestendigheid” en bijbehorende kennisvragen in de context van duurzame ontwikkeling, een van de gevoelde uitdagingen uit het beleid.
P2054_N_06_19548
december 2006
3.2 Kennisvragen ruimtelijke ordening en governance In de motie Lemstra (Eerste Kamer, 21 maart 2005) wordt gesteld dat lange termijn ontwikkelingen rondom zaken als (onder meer) klimaatverandering, zeespiegelrijzing en hoogwaterproblemen onvoldoende aan de orde komen in de grote ruimtelijk georiënteerde beleidsnota’s (tabel 3.1). De crosssectorale samenhang tussen ruimtelijke ontwikkeling en klimaatverandering ontbreekt en bij ongewijzigd beleid zal deze ook niet ontstaan. Hetzelfde geldt voor de geschetste langere termijn sociaal-economische scenario’s en visies die vaak aan de basis staan voor het overheidsbeleid, zoals de scenariostudies ‘Vier vergezichten op Nederland’ (CPB, 2004) en de ‘Welvaart en Leefomgevingstudie’ (CPB, MNP, RPB en AVV). In zijn motie wijst het eerste kamerlid op: - De verschillen in de planningshorizonten in deze beleidsnota’s en het feit dat ze dicht bij het heden liggen; - Het feit dat er uit genoemde nota’s geen heldere visie naar voren komt op de vraag hoe er geanticipeerd gaat worden op lange termijn ontwikkelingen rondom de ruimtelijke effecten van klimaatverandering; - Het feit dat er geen relaties worden gelegd met de investeringen in de kennisinfrastructuur en met de toekomstige aanwending van de middelen uit het Fonds Economische Structuurversterking; terwijl er grote investeringen gemoeid zullen zijn met het voorsorteren op deze opgaven; - En dat er bovendien geen instrumenten beschikbaar zijn voor een objectieve afweging van maatschappelijke kosten en baten. De bovengenoemde kennisvragen, afkomstig uit politiek en beleid, hebben betrekking op ruimtelijke ontwerp- en afwegingsmethoden (paragraaf 3.1.3) en omgaan met onzekerheid in complexe besluitvorming (paragraaf 3.1.2). Planologen (zowel beleid als wetenschappers) constateren voorts dat paradigma verschuivingen in risico analyse en beheer (paragraaf 3.1.1) en de inbedding van de adaptatie in bestuurlijke instituties en netwerken (paragraaf 3.1.4) tot belangrijke kennisvragen zullen leiden. De kennisvragen zijn daarom op deze wijze gecategoriseerd. Verdiepende kennisvragen op het raakvlak tussen ruimtelijke ordening en andere sectoren of thema’s zoals waterbeheer, stedelijke netwerken, milieubeheer en landbouw zijn hierin integraal verwerkt of worden behandeld in hoofdstuk 3.3 (effecten) of 3.4 (adaptatie).
P2054_N_06_19548
december 2006
Tabel 3.1 Schets van de ruimtelijke georiënteerde nota’s, hun budget, tijdshorizont en klimaatdimensie
Nota, doelen, instrumenten en maatregelen/uitvoering
Uitgaven (budget)
Klimaatdimensie
Waterbeheer € 743 miljoen € 500 miljoen € 2,2 miljard ? ? ?
+ (A) +(A,S) ? +(A, S) +(A, S) 0 (A) 0 (A, S)
€ 1,54 miljard
0 (M)
€ 35,9 miljard € 15,5 miljard € 10,4 miljard € 20 miljard 1 miljard 2,7 miljard ??
0 (M) 0 (M) +(A,S) ? + (M) ? 0 (M)
€ 2,9 – 3,5 miljard
0/+ (A,M)
€ 1,2 miljard
+ (A)
€ 1,7 – 2,2 miljard
?
490-1645 miljoen
?
€ 436 miljoen
-
€ 3.5 miljard
-
300 miljard
-
Toerisme, 2005-2008
€ 84 miljoen
- (A)
Stadseconomie, 2005-2008
€ 158 miljoen
-
Bedrijventerreinen, 2005-2008
€ 92 miljoen
- (A)
Gebiedsgericht budget, 2005-2008
€ 288 miljoen
-
?
-
Nationaal Bestuursakkoord Water Zwakke Schakels Rampenbeheersingsstrategie Overstromingen Rijn en Maas Ruimte voor de Rivier (tot 2015), via MIT (57000 ha) Ruimte voor de Rivier (2015-2050) (57000 ha) (Deel)Stroomgebiedvisies (heden – 2009), via KRW Watertekorten Nota mobiliteit Meerjaren programma Infrastructuur en Transport, exclusief waterbeheer (MIT) PKB-plus Mainport Ontwikkeling Rotterdam Hoofdwegen (2011-2020) Spoorwegen (2011-2020) Waterwegen (2011-2020) Regionaal verkeer en vervoer (2011-2020) Kwaliteit van leefomgeving (2011-2020) Zuiderzeelijn Schiphol Agenda Vitaal Platteland (LNV), tijdhorizont 2018 MJP-II, Investeringsbudget Landelijk Gebied (ILG, 2007-2013) Extra Ecologische Hoofdstructuur (budgettair onderdeel van MJP II) Overige functies landelijk gebied uit ILG (landbouw), (budgettair onderdeel van MJP II) MJP-II, Investeringsbudget Landelijk Gebied (middelen andere dan ILG) POP-II (2007-2013) Stedelijk gebied, woningbouw Grotestedenbeleid (GSB III), 2005-2009 Private bijdrage bouwsector voor bouw 1,5 mln woningen tot 2030 Ondernemersklimaat Pieken in de Delta
Private investeringen industrie infrastructuur
P2054_N_06_19548
december 2006
3.2.1 Omgaan met paradigmaverschuivingen in (klimaat)risico analyse en beheer Zowel in wetenschap als beleid is er een paradigmaverschuiving in het denken over risico’s van klimaatveranderingen en ruimtelijke ordening waar te nemen. Naast de natuurwetenschappelijke technisch/rationele benadering begint de sociaalwetenschappelijke benadering van risico’s (participatief, met oog voor het gedrag van het individu) aan kracht te winnen. Volgens de traditionele risicobenadering worden risico’s omschreven volgens een berekenbare kans maal effect (bijvoorbeeld de overstromingskans of de kans op uitsterven van een soort). Ruimtelijke planning kan vanuit dit perspectief worden gezien als een rationele exercitie waarin mogelijke consequenties van maatregelen gewaardeerd worden volgens analytische en wetenschappelijke principes. Experts spelen hierbij een belangrijke rol. Ook het concept klimaatverandering is afkomstig uit de wetenschappelijke wereld en zal geïntegreerd moeten worden in de begrippenkaders van allerlei andere partijen: overheden, marktsectoren, NGO’s, burgers. De gedachte dat de keuze van (adaptatie)maatregelen, alleen op basis van technische criteria kan worden gebaseerd, wordt steeds vaker genuanceerd of zelfs als onjuist verondersteld. Sociale wetenschappers stellen bijvoorbeeld dat risico’s niet objectief te benaderen zijn. Burgers en experts (maar ook experts onderling) kunnen verschillen in opvattingen over de ernst en omvang van de risico’s. Risico’s worden in deze context aangeduid als een sociaal construct. Maatschappelijke waarden, normen en overtuigingen zouden dus ministens een even grote rol moeten spelen in de besluitvorming. Participatie en perceptie van belanghebbenden is van essentieel belang voor de uiteindelijke effectiviteit van de adaptatiemaatregelen. Bekend verschijnsel is dat in de planvorming de participatie vaak te laat op gang komt. In de fase van het proces waarin het probleem wordt geformuleerd en mogelijke oplossingen (‘framing’) zijn dan door actoren niet ‘meebeleefd’ en beïnvloed, waardoor het gevoel ontbreekt bij partijen dat men deelgenoot en mede-eigenaar van het probleem en dus ook van de uitkomsten is. Ruimtelijke ordening wordt in het nieuwe paradigma van de planologische wetenschappen opgevat als een proces van ‘joint learning’, waarbij wetenschap, bedrijven, als actoren uit overheid en maatschappelijke organisaties betrokken zijn. In de klimaatwetenschap is het begrip ‘co-makership en co-innovatie’ onlangs geïntroduceerd (Osinga en Kabat, 2006). Al deze actoren kunnen verschillende percepties van de problematiek hebben en verschillen in voorkeuren voor oplossingen. In de Nota Ruimte zijn voor de planvorming de gebiedsgerichte benadering en de ontwikkelingsplanologie concepten die illustratief voor deze paradigmaverschuiving. Een andere paradigmaverschuiving in de ontwikkelingsplanologie is dat men meer uitgaat van de mogelijkheden (kansen) die een gebied biedt in plaats van het tegengaan van risico’s van ruimtelijke ontwikkeling voor bepaalde publieke waarden. Bij deze nieuwe benadering is de noodzaak tot verbinden van verschillende sectoren en spelers veel groter is dan bij traditionele besluitvorming. De traditonele benadering van risico’s gaat uit van een sterke overheidssturing terwijl de benadering zoals in de ontwikkelingsplanologie vaak uitgaat van netwerksturing. In de ruimtelijke ordening (beleid en wetenschap) wordt inmiddels in meerderheid gesteld dat de overheid alleen niet in staat is om haar doelstellingen te bereiken en dat zij moet samenwerken met maatschappelijke actoren. Deze benadering komt niet alleen tot uiting in de Nota Ruimte, maar ook in daaraan verwante nota’s zoals WB21, Nationaal Bestuursakkoord
P2054_N_06_19548
december 2006
Water, nota Mobiliteit en de Agenda Vitaal Platteland. Bij klimaatadaptatie komt deze samenwerking in een nieuwe context te staan, doordat onzekerheden toenemen, verworven inzichten worden verlaten en nieuwe uitgangspunten voor kwaliteit moeten worden ontwikkeld. Een voorbeeld is de wijze waarop met natuur in de ruimte wordt omgegaan. Deze kenmerkt zich nu door behoud, fixatie in tijd en ruimte, op basis van een deterministisch natuurbeeld. Bij klimaatverandering gaan dit denkmodel en bijbehorende strategieën schuiven (hoofdstuk 3.3.4), waardoor verworven zekerheden op losse schroven komen te staan. Enkele vragen m.b.t. de ruimtelijke ordening zijn genoemd in tabel 3.2.
- Wat zijn de mogelijkheden en beperkingen van de P3062 (*), IC6 (*), ** P1002, verschillende paradigma’s m.b.t. risico’s, P1015, klimaatverandering en ruimtelijke ordening? Of en hoe Habiforum kan/moet de technocratische besluitvormingstraditie in het Nederlandse watermanagement en het natuuren landschapsbeleid effectief worden omgevormd tot een die gericht is op participatie en maatschappelijke inbedding volgens de principes als joint learing uit de ruimtelijke ordening en ontwikkelingsplanologie? (VROM Dg Ruimte, RWS?) LNV Kennisbasis - Op welke wijze (zowel m.b.t. de inrichting en proces) thema 1, ME6, kan worden bijgedragen aan een meer veerkrachtige inrichting van de ruimte die klimaatbestendig is? (DLG, P1006 LNV, Wageningen UR); praktijk voorbeeld: Hoe ziet de lange termijn strategie voor onze veenweidegebieden eruit? (LNV Kennisagenda, 2006) - Hoe creër je discussie- en interactiefora waarlangs IC8(*), enerzijds het onderzoeksproces mede gestuurd wordt, IC7(*),P1006 anderzijds resultaten gedeeld en gecommuniceerd worden? De vormgeving hiervan zal condities moeten scheppen voor de cruciale institutionele normen van ‘reciprocity’ en ‘trust’ en het succes zal mede afhankelijke zijn van de reputaties over het maatschappelijk en politiek handelen van sleutelactoren. (Habiforum?) - Wat betekent klimaatadaptatie voor de verdeling van bestuurlijke verantwoordelijkheden en voor het sturingsmodel in de ruimtelijke ordening, bijvoorbeeld in relatie tot publieke waarden en belangen zoals veiligheid, natuur, landschap, waterbeheer en recreatie? (Habiforum) - Hoe kan bij klimaatadaptatie de ruimte optimaal worden ingericht volgens de principes van duurzame ontwikkeling? Welke winst kan er in dit opzicht worden geboekt, en hoe kan die worden gemeten?(Habiforum) De leeswijzer voor de tabel staat omschreven in hoofdstuk 1.
P2054_N_06_19548
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.2, Analyse van kennisvragen op het gebied van klimaat en planologie Kennisvraag (BSIK)onderzoek1
Kennisleemte?
Niet voor waterbeheer, wel voor andere sectoren
***
december 2006
3.2.2 Kennismanagement en (klimaat)onzekerheid in complexe besluitvorming In Nederland spreken we vaak van de zogenaamde kennisparadox. Die houdt in dat, hoewel wij op een aantal terreinen wetenschappelijk excelleren, de in het publieke domein gegenereerde kennis niet of nauwelijks doorstroomt naar dat deel van de samenleving (overheid, private sector) waar kennis rendement moet opleveren. De Commissie Wijffels, de PAO Verkenning Kennis en Adviesfunctie Rijksoverheid en het rapport AWT constateren dat de bestaande organisatie en werkwijze waarmee de kennisketen aan de beleidsketen verbonden is, onvoldoende toereikend is voor de toekomst. In het kader van het klimaatvraagstuk gaat het onder andere om kennis afkomstig uit het water-, natuur- en milieubeheer, het klimaatonderzoek, de ruimtelijke ordening en de daarmee samenhangende sociaalwetenschappelijke disciplines. Voorts laten ervaringen met complexe besluitvorming zien dat beschikbare wetenschappelijke kennis niet vanzelfsprekend een doorslaggevende rol speelt in de complexe besluitvormingsprocessen rondom ruimtelijke projecten, maar onderdeel is van een maatschappelijk afwegingsproces. Een voorwaarde voor betere kennisbenutting is dat de kennis uit de verschillende wetenschapsvelden kan worden geintegreerd tot integrale oplossingen, dat tussen de verschillende schaalniveau’s van ruimtelijk beleid kan worden geschakeld, en dat de oplossingen samen met beleidsmakers en gebiedsontwikkelaars worden ontworpen. Bij dat alles is de opgave dat de toekomstige gebiedsinrichting voldoet aan de principes van duurzame ontwikkeling. Door de onzekere voorspellingen over de omvang en gevolgen van klimaatveranderingen, zal elke afweging over adaptatiemaatregelen omgeven zijn met veel onzekerheid. Het feit dat kennis lang niet altijd objectief is, of zeker is, speciaal bij een onderwerp als klimaatverandering, en door de betrokken partijen verschillend geïnterpreteerd wordt versterkt de noodzaak en behoefte aan intelligente vormen van kennismanagement. Er zijn inmiddels diverse systemen en modellen ontwikkeld die een waardevolle ondersteuning kunnen bieden bij dergelijke afwegingsprocessen. Deze complexe modellen kunnen behulpzaam kunnen zijn bij de analyse van het probleem en bij evaluaties, maar zijn voor stakeholders in gebiedsprocessen niet toegankelijk en manipuleerbaar. Daarom dienen ook methoden ontwikkeld te worden waarmee effectieve adaptatiestrategieën op regionale en lokale schaal economisch efficiënt en sociaal acceptabel kunnen worden ontworpen. Voor het duurzaam plannen en ontwerpen van gebieden in participatieve processen bestaat een grote behoefte aan ontwerpregels die zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek. Bepalend voor de gebruikswaarde van deze richtlijnen is dat ze voldoende flexibiliteit toelaten in onderhandelingsprocessen over ambities, oppervlaktes en locaties, en flexibel kunnen worden ingepast in een specifieke lokale context.
P2054_N_06_19548
december 2006
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.3, Analyse van kennisvragen op het gebied van kennismanagement Kennisvraag (BSIK)onderzoek1
Kennisleemte?
- Hoe zouden de rol van kennismakelaars en methoden toepasbaar gemaakt kunnen worden voor het interactief inpassen van adaptatie in het ruimtelijk beleid? Meestal gaat het in dit soort processen niet om kennis sec, maar om de doorwerking van zich in het proces ontwikkelende inzichten van verschillende en soms conflicterende aard. (Habiforum) - Ontwerptools voor groene functies in participatieve planvoming gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek (Habiforum)
IC7(*), SRG3.1
**
Dit is een leemte
SRG 2.2
**
- Hoe beoordeel je de maatschappelijke relevantie van onderzoeksvoorstellen in het domein van klimaat en ruimte? Hoe ga je daarnaast om met interdisciplinariteit bij de beoordeling van beleidsrelevante onderzoeksvoorstellen? (RMNO, 2005).
Programmabureaus, RMNO, NWO, Senternovem
**
Lopend onderzoek volstrekt onvoldoende om aan vraag te kunnen voldoen Veel ervaring via ‘trial & error’ bij verschillende instanties. Het blijft problematisch.
Hoe wordt die maatschappelijke en wetenschappelijke SRG 2.6 onzekerheid in de besluitvorming gehanteerd? Welke methoden kunnen worden ontwikkeld om beslissers hierin te ondersteunen? Welke strategieën zijn er om met onzekerheid om te gaan? (Habiforum) De leeswijzer voor de tabel staat omschreven in hoofdstuk 1.
***
Onzekerheid over effectiviteit van adaptatiemaatregelen nog niet meetbaar, laat staan af te wegen
3.2.3 Ruimtelijke ontwerp- en afwegingsmethoden en adaptatie Adaptatie van de ruimte is een verbouwing van Nederland, die de mogelijkheid biedt verbeteringen door te voeren ten aanzien van duurzaamheid van de inrichting. Het belang van ruimtelijke ontwerp- en afwegingsmethoden, waarmee ecologische, sociale en economische belangen kunnen worden afgewogen, neemt toe. Ruimtelijke adaptatie is per definitie pro-actief en anticipeert op mogelijke ontwikkelingen in het fysieke milieu op de lange termijn (2050 en verder). De huidige planhorizonten zijn veelal reactief en kijken niet verder dan 10 tot 20 jaar vooruit. Dit wordt geconstateerd door deskundigen maar ook door politiek en beleid (zie motie Lemstra en het ARK programma). Adaptatie vraagt om daarom om een besluitvormingsproces dat korte en lange termijn afweegt, open en pluralistisch is met aandacht voor ecologische, sociaal-culturele en economische belangen, en gericht op het ontwikkelen van nieuwe innovatieve oplossingen die de ruimte optimaal benutten. De vanuit adaptatie gevraagde flexibiliteit en veerkracht van de ruimtelijke inrichting vergen lokatie-specifieke invulling en daarom diversiteit, in plaats van een uniforme en gestandaardiseerde aanpak. Dit vergt veel van zowel besluitvormingsprocessen als van ontwerpgerichte ruimtelijke planning methoden.
P2054_N_06_19548
december 2006
Adaptatie aan klimaatverandering vraagt ook om andere afwegingen van marktpartijen in hun besluitvorming over investeringen in de ruimte. Overheidsinterventies in deze markt zouden zo vormgegeven kunnen worden dat kosten en baten voor partijen in evenwicht zijn en dat rekening wordt gehouden met bijvoorbeeld processen op de grondmarkt. Het realiseren van waterberging op een bepaalde locatie kan bijvoorbeeld leiden tot extra waarde voor een naastgelegen woningbouwlocatie. Het internaliseren van dergelijke waardeprocessen in een project vraagt om specifieke strategieën en instrumenten. Bruikbaar maken van kennis over het fysieke systeem. Adaptatie van de ruimte is te beschouwen als een verbouwing terwijl de winkel gewoon openblijft. Bij het veranderen van bestemmingen, het anders combineren van functies en het veranderen van het ruimtelijk patroon van landgebruik verandert het functioneren van de fysieke ruimte, met alle daaraan verbonden waarden en diensten. Bij de verbouwing moet de winkel geen essentiële waarden of diensten verliezen, die later niet meer of alleen tegen hoge kosten kunnen worden teruggebracht. Waar het allereerst om gaat is dat de actoren die besluiten over adaptatie, beschikken over kennis en vaardigheden waarmee ze de gevolgen van die verbouwing voor het duurzaam functioneren van de ruimte als fysiekecologisch systeem kunnen afwegen. Of andersom geredeneerd: kennis waarmee ze de kansen om het fysieke-ecologische systeem beter te laten functioneren kunnen herkennen en efficiënt benutten. Het is een grote opgave voor de wetenschap die kennis niet alleen boven tafel te krijgen, maar ook zodanig te generaliseren dat ze in een variatie aan gebiedsspecifieke situaties toepasbaar is, en begrijpelijk voor nietwetenschappers. Veel van de beschikbare kennis is niet bruikbaar in complexe onderhandelingsprocessen van gebiedsontwikkeling. Het gevolg is: na een goed participatief proces is iedereen het eens, maar het plan is ecologisch niet duurzaam. Er is nog weinig onderzoek verricht naar effectieve vormen van kennistransfer in gebiedsprocessen. Kennis over de juiste ruimtelijke schaal voor plannen en ontwerpen van adaptatiemaatregelen. Adaptatie vraagt om afstemming van verschillende vormen van landgebruik. Natuur, recreatie, water en cultuurhistorische patronen vragen alle om ruimtelijke samenhang op regionale en soms (inter)nationale schaal, een schaal boven die waar de besluitvorming plaatsvindt. Gebiedsgerichte adaptatiemaatregelen op een voor deze functies te kleine schaal lopen het risico niet effectief te zijn. Hier speelt dus de vraag hoe de gevolgen van gebiedsgerichte maatregelen op de ene schaal voor andere ruimtelijke schalen uitpakken. Hoe kunnen deze maatregelen worden afgestemd op en met hogere schaalniveaus? Op welk schaalniveau zou deze afstemming plaats moeten vinden? In de Nota Ruimte wordt een integraal planningsconcept voorgesteld, de systematiek van de lagenbenadering. De lagenbenadering kan worden gezien als een analyseinstrument, een afwegingsmethodiek en een sturingsconcept. Er wordt uitgegaan van 3 lagen (ondergrond, netwerken en occupatie), waarbij ruimtelijke kwaliteit wordt uitgedrukt in gebruikswaarde, belevingswaarde en toekomstwaarde. De achterliggende theorie is dat de lagen verschillende ontwikkelsnelheden en ruimtelijke schalen kennen. De benadering roept echter verschillende vragen op in relatie tot klimaatveranderingen en adaptatie. In dit verband dient deze benadering verder te worden ontwikkeld. Wellicht zullen ook nog andere methoden ontwikkeld moeten worden waarin de vraagstukken van kennisoverdracht en maatschappelijke implementatie worden meegenomen.
P2054_N_06_19548
december 2006
Kennis over de combineerbaarheid van functies. Onze kwetsbaarheid voor klimaatverandering hang af van het geheel van keuzes die wij maken over de inrichting van onze ruimte. Nederland is bijvoorbeeld niet alleen gevoelig voor overstroming door haar lage ligging, maar zij is ook kwetsbaar voor overstroming doordat veel economische kerngebieden zich in overstromingsgevoelig gebied bevinden. De vraag hierbij is of beleidsdoelen dan kunnen worden gekoppeld, bijvoorbeeld vermindering van uitstoot van kooldioxide met versterking van de samenhang van de EHS en verbetering van het watersysteem. Maatschappelijke belangen worden ruimtelijk gekoppeld zodat ecologische, economische of sociale synergie ontstaat. Hoewel meervoudig ruimtegebruik een vaak gebruikt begrip is, weten we eigenlijk nog weinig over welke functies onder welke ruimtelijke voorwaarden duurzaam (en klimaatbestendig) kunnen worden gecombineerd. Wat betreft meekoppelen van belangen kunnen gebieden met functie natuur een substantiële bijdrage leveren aan de vastlegging van broeikasgassen. Anderzijds kunnen toekomstige cultuurlandschappen met als hoofdfunctie de productie van biobrandstoffen of de opvang van water een rol spelen bij het ontwikkelen van meer ecologische veerkracht van de EHS. Er zijn ook hier nog relatief onbekende mogelijkheden wat betreft meervoudig ruimtegebruik. In de context van klimaatverandering, die een grote wateropgave met zich meebrengt, liggen die in het bijzonder in de combinatie water en natuurtypen respectievelijk natuurbeleving; nieuwe vormen van landbouw (zoute landbouw, biobrandstoffen) en natuur, landschapsbeleving en recreatie; water en woonfuncties in de context van veiligheid. De klimaatdimensie in methoden voor evaluatie van kosten en baten. Om de ecologische, economische en sociale kosten en baten van adaptatiestrategieën goed in te kunnen kwantificeren is inzicht nodig in de ruimtelijke gevolgen van adaptatie voor graadmeters van welvaart en welbevinden. Met name als er wezenlijke verschuivingen nodig blijken in de verdeling van functies over het land, zullen de effecten groot zijn, bijvoorbeeld op grondprijzen, natuurkwaliteit van de Ecologische Hoofdstructuur, en de recreatiekwaliteit van het landschap. Er zijn ook kansen, want investeringen in adaptatie kunnen in tal van opzichten verbeteringen inhouden in de kwaliteit van de leefomgeving, bijvoorbeeld in ruimtelijke kwaliteit of ecologische veerkracht. Het rendement van de adaptatiemaatregelen kan worden getaxeerd en beoordeeld met evaluatiemethoden. De afweging van kosten tegenover baten is cruciaal voor het maken van beslissingen voor adaptatiemaatregelen. Een standaardmethode is de kosten-baten analyse (KBA), waarbij tegenover de kosten een verwachting van de baten wordt gewogen. KBA wordt al toegepast voor (grootschalige) maatregelen op het gebied waterbeheer, vooral in de vorm van strategische effectrapportages. Deze methode houdt echter geen rekening met verdelingseffecten in tijd (discontovoet) en ruimte. Inzicht in de verdeling van kosten en baten is echter noodzakelijk voor governance vraagstukken op dit gebied. Adaptatie zal immers keuze problemen en discussies over compensaties tussen verschillende bevolkingsgroepen met zich mee brengen. Dit zijn lastige besluitvormingsprocessen omdat ze kernwaarden van partijen raken (denk aan boeren wier gebieden gebruikt moeten worden als overloopgebieden!). Kortom er liggen belangrijke onderzoeksvragen die te maken hebben met het verbeteren van kostenbaten methodieken die zowel in staat zijn op een goede manier kosten en baten in kaart te brengen en om kosten en baten van verschillende scenario’s en verschillende schaalniveau’s (locaal, landelijk of zelfs boven nationaal) met elkaar te verbinden en te vergelijken.
P2054_N_06_19548
december 2006
Informatiemanagement. Integrale oplossingen vraagt om integrale informatievoorziening. Een belangrijke vraag is hoe informatie vanuit zeer verspreid liggende bronnen (Kadaster, waterschappen, gemeenten, Adviesdienst Geo-informatie en ICT van de Rijkswaterstaat e.d.) bij elkaar gebracht kan worden. Op dit moment treden daarbij verschillende institutionele en technische barrières op om deze informatie te kunnen vinden en mogen gebruiken. Het vraagstuk om eenvoudig over de informatie kunnen beschikken valt onder de opgave om de nationale geo-informatie infrastructuur (of SDI) verder uit te bouwen. Relevante kennisvragen met betrekking tot dit onderwerp staan in tabel 3.4.
- Welke ruimtelijk/bestuurlijke schalen horen bij welke ruimtelijke functies, hoe kan hiermee in planning en ontwerp van adaptatie maatregelen rekening mee worden gehouden, en met welke methoden kan de wisselwerking tussen schaalniveaus ten behoeve van interactieve planvorming in beeld worden gebracht? - Welke ontwikkelsnelheden horen bij deze functies? Hoe kan de lagenbenadering worden ontwikkeld als plannings en sturingsinstrument? (planbureaus, habiforum, Klimaat voor Ruimte, ARK ) - Scenario studies voor ruimtelijke inrichting, sociaaleconomische ontwikkelingen en klimaat die aan de basis liggen van strategische nota’s in het kader van ruimtelijke ontwikkelingen zijn lang niet altijd intern consistent (gebruik van verschillende tijdshorizonten en ruimtelijke schalen). Is het gebruik van scenario’s te verbeteren? Of moeten we op zoek naar alternatieven voor de scenario benadering? (motie Lemstra)
IC3,(?), MNP
- Risico-acceptatie, risicoperceptie en risicobeleving hebben een relatie met waardering. Hoe neem je dit mee in methodieken zoals MKBA (Maatschappelijke kosten-baten analyse) ten bate van de besluitvorming ? (Leven met Water)
IC5, IC7
IC11, IC3
IC11(?),
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.4, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied ruimtelijke ontwerp en afwegingsmethoden Kennisvraag (BSIK)onderzoek1 Kennisleemte?
***
Ja een leemte die aandacht behoeft.
*/***
Het gaat om consensus over bestaande methodieken . Het ontwerpen van alternatieven voor de scenario aanpak is complex en zal veel tijd vragen.
**
3.2.4 Effectieve inbedding van adaptatie in bestuurlijke instituties en processen Institutionele barrières. De besluitvorming in complexe ruimtelijke processen stuit vaak op bestaande institutionele structuren. Bij de nadruk op nieuwe adaptatie maatregelen zal dat nog sterker zijn. Daarbij moeten we denken aan institutionele grenzen tussen sectoren (en departementen), bestuursniveaus, schaalniveaus van organisaties, en dergelijke. Daarnaast gaat het echter vooral ook om bestaande handelingspatronen die vaak zijn vastgelegd in formele zowel als informele regels. Een voorbeeld daarvan zijn institutionele conflicten tussen bijvoorbeeld verschillende kwaliteitscriteria (veiligheidsnormen versus flexibiliteitnormen).
P2054_N_06_19548
december 2006
Nieuwe bestuurlijke verhoudingen. De vraag is dan hoe de bestuurlijke kaders te scheppen die bij dragen aan een meer klimaatbestendig Nederland. Hierbij gaat het over de taakverdeling tussen de publieke en private sectoren en de taakverdeling binnen de publieke sector (mate van centralisatie en mate waarin bevoegdheden in aanpalende beleidsterreinen geconcentreerd worden). Daarnaast gaat het ook om de (sturings)filosofie achter deze bestuurlijke kaders. In sommige toekomstscenario’s van deskundigen wordt een sterke mate van privatisering van publieke taken in de ruimtelijke ordening verondersteld voor beleidsmakers is nog onduidelijk wat de gevolgen daarvan zijn. Voor die taken die bij de overheid blijven rusten is van belang op welk niveau deze taken komen te liggen, hoe de afgrenzing en coördinatie met aanpalende beleidsterreinen wordt vormgegeven. Voorts is voor de invulling van klimaatbestendig beleid van belang of de burger wordt betrokken als ‘co-producent’ van beleid of als subject onderworpen aan overheidsbeslissingen. Een denkbaar bestuurlijk scenario is ook dat de meeste adaptatiebeheerstaken volledig op het internationale niveau komen te liggen, bijvoorbeeld in het waterbeheer op de schaal van de stroomgebieden van de grote rivieren. Andersom is er ook een bestuurlijk scenario mogelijk voor de ruimtelijk ordening die sterk lokaal gericht is. Consistentie tussen ruimtelijke en bestuurlijke schaalniveaus. Bij de vigerende tendens naar decentralisatie van de besluitvorming wordt de afstemmingsproblematiek door de adaptatieopgave op scherp gezet. Lokaal, in gebieden ter grootte van een gemeente of en deel ervan, besluiten actoren met lokale belangen over toekomstig ruimtegebruik. Hoe kunnen ze daarbij rekening houden met de adaptatieopgave op een hoger schaalniveau, zowel bij het stellen van doelen als bij het ontwerpen van oplossingen? Hoe wegen ze lokale belangen af tegen publieke waarden en diensten geleverd door water, natuur en landschap, die op een hoger schaalniveau om ruimtelijke samenhang vragen? En hoe kunnen kortetermijnbelangen worden afgewogen tegen langetermijnbelangen? Op welk bestuurlijk niveau moet dit worden afgewogen? Aanpassing van beleidsdoelen en instrumenten. Adaptatie kan betekenen dat beleidsinstrumenten moeten worden aangepast. Bijvoorbeeld het vervangen van de statische beleidsdoelen van het huidige natuurbeleid door nieuwe beleidsdoelen die beter zijn aangepast aan de dynamiek van het nieuwe klimaat en de adaptatieopgave van de ruimte, levert nieuwe vragen over hoe deze nieuwe concepten beleidsmatig, maatschappelijk (o.a. natuurbeschermingsorganisaties, bedrijfsleven) en juridisch (o.a. nationale en EU-wetgeving) zijn in te bedden en welke beleidsinstrumenten erbij passen. Deze vragen kunnen pas goed worden opgelost als duidelijker wordt welke consequenties een andere interpretatie van de internationale verantwoordelijkheden zullen krijgen voor beleidsdoelen.Vragen die beantwoord moeten worden in het onderzoek op dit gebied staan vermeld in tabel 3.5.
P2054_N_06_19548
december 2006
- hoe lopen besluitvormingprocessen bij regionale overheden op het gebied van adaptatie en ruimtegebruik? (ARK programma)
IC6(*), COM4(*)
*
- Met welke beleidsinstrumenten en onder welke maatschappelijke en politieke condities kan de afstemming tussen schalen en functies worden gestuurd en gestimuleerd tbv adaptatie? - Welke drivers en constraints zijn er op de verschillende bestuurlijke niveaus voor adaptatie, hoe en welke lokale besluiten leiden tot problemen op nationaal niveau? (Habiforum)
Habiforum (wetenschapsprogramma) Leven met Water Routeplanner
*/**
Is het mogelijk om de burger te maken tot een ‘coproducent’ van (klimaat)beleid? En hoe zou je dit moeten organiseren? (ARK programma - Hoe kunnen bij de maatschappelijke vormgeving van adaptatie institutionele principes als ‘wederkerigheid’ (reciprocity), ‘vertrouwen’ en ‘reputatie’ een belangrijke rol toebedeeld krijgen? (Habiforum)
IC7(*)
**
Habiforum
**
Op welke wijze kan een koppeling worden gelegd tussen de maatschappelijke en de private kosten en baten van het beheer van natuurlijke hulpbronnen en de financiering van projecten? Welke rol speelt publieke private samenwerking (PPS) hierbij? Wat is het effect van eigendomsstructuren en de rol van specifieke actoren zoals, projectontwikkelaars met grondbelangen?(routeplanner workshop sept 2005) - Welke percepties van klimaat en klimaatverandering bestaan nu al bij uiteenlopende groepen? Zijn er regionale verschillen (bv hoog en laag Nederland)? Waar kunnen makkelijk misverstanden over ontstaan (bv over het begrip onzekerheid)? Wat zijn mobilizing concepts in verschillende contexten (bv duurzaamheid, innovatie)? (Klimaat voor Ruimte/wetenschap)
IC5 (?) , CPB(?), Leven met Water(?)
**
P2054_N_06_19548
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.5, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van Effectieve inbedding van adaptatie in bestuurlijke instituties en processen Kennisvraag (BSIK)onderzoek1 Kennisleemte?
***
Inventarisaties op regionaal niveau zijn er nog nauwelijks. Het is te doen, maar arbeidsintensief. Onderzoek loopt er. Kennis is aanwezig, vertaalslag naar klimaat en “lange termijn” is een leemte
*** Er is bestuurskundige kennis ,vergt ombuiging naar lange termijn en toepassing naar klimaat PPS in relatie tot adaptatie is zeker een kennisleemte.
december 2006
3.3 Kennisvragen effecten van klimaatverandering op sectoren Het valt op dat er relatief weinig kennisvragen worden gesteld vanuit de overheid die betrekking hebben op de mate van klimaatverandering en de effecten daarvan op de verschillende sectoren en thema’s, als men het huidige proces van vraagarticulatie in het kader van het ARK-programma bekijkt,. Men neemt, wellicht onbedoeld, de omvang van deze effecten als een gegeven aan. Het zwaartepunt van de kennisbehoeften vanuit de overheid ligt vooral op het gebied van adaptatie en maatschappelijke inbedding daarvan (hoofdstuk 3.3). Er worden ook op het gebied van risicomanagement en het afwegen van kosten en baten veel kennisvragen gesteld (hoofdstuk 3.2). Voor de laatste twee aspecten is echter ook inzicht nodig over de effecten van klimaatverandering. Vanuit wetenschappelijk perspectief is er behoefte om de effecten van klimaatverandering op verschillende sectoren nader te kwantificeren onder verschillende scenario’s, mede gericht om de vragen over adaptatie vanuit de overheid te kunnen beantwoorden. Voor het vaststellen van een klimaatkennisagenda voor het ARKprogramma is het van belang dat verschillende inzichten bij overheid en kennisinstellingen in dialoog met elkaar verduidelijkt worden. De uitdaging is daarbij om kennisvragen zodanig te formuleren dat ze hanteerbaar zijn in het beleid en niet “wegglippen” in de onderzoeks- en kenniswereld. Belangrijke generieke kennisvragen voor alle sectoren en beleidsthema’s zijn: - De snelheid waarmee effecten optreden op (midden-)lange termijn en de identificatie van bifurcatiepunten, points of no return voor adaptatiemaatregelen ofwel padafhankelijkheid (zie discussie RMNO-Klimaatarena; pers med. Soeters, VROM; routeplanner workshop sept 2005). - De omvang en kwantificering van de effecten (Programmaraad Klimaat voor Ruimte). - De behoefte om te werken met consistente scenario’s (ruimtelijk, economisch en fysisch) voor meerdere sectoren waarmee effecten op sectoren doorgerekend kunnen worden (zie discussie bij RMNO-Klimaatarena, 2006). - De waarschijnlijkheid dat effecten daadwerkelijk zullen optreden - Inzicht in maatschappelijke percepties aangaande ernst en omvang van de effecten. - Inzicht in kwetsbaarheid, veerkracht en robuustheid van maatschappelijke en ecologische systemen voor klimaatverandering. - Verkleinen van de onzekerheden in de werking van het klimaatsysteem en klimaatscenario’s.* - Effecten van klimaatverandering worden vaak uitgedrukt in risico en schade, maar wat zijn de positieve effecten en waar liggen kansen. Het kennisaanbod in relatie tot deze generieke behoeften verschilt per thema en sector. Op het gebied van water- en natuurbeheer wordt er veel onderzoek gedaan, al zijn er op deelterreinen wel nuanceringen op deze stelling te maken (zie hoofdstuk 2). Voor waterbeheer is dit waarschijnlijk een reflectie van het feit dat het Nederlandse watersysteem in feite al gevoelig is voor de huidige klimaatvariabiliteit (zichtbare signalen), afgezien van klimaatverandering. Daardoor is er een grote kennisbehoefte, mede ingegeven door een relatief hoge risicoperceptie/beleving. De gevolgen van klimaatverandering voor andere sectoren zijn veelal indirecter (loopt via verschillende schakels, zie figuur 3.1) en daarmee is het veel moeilijker om directe verbanden te leggen tussen de invloed van klimaat(verandering) in relatie tot de veerkracht of robuustheid van betreffende sectoren.
P2054_N_06_19548
december 2006
3.3.1 Het klimaatsysteem Inzicht in de werking van het klimaatsysteem en haar gevoeligheid voor antropogene en natuurlijke invloeden, vertaald naar scenario’s ligt aan de basis voor studies naar de effecten van klimaatverandering. Het verkleinen van onzekerheden hierin vergt veelal fundamenteel onderzoek dat niet direct inspeelt op beleidsvragen. Kennisbehoeften worden in het kader van klimaatscenario’s niet alleen vanuit de praktijk geformuleerd, maar ook door de wetenschappers die effectstudies doen. De kennisbehoeften op het terrein van klimaatsysteemonderzoek (veelal benoemd door andere wetenschappelijke disciplines) worden in tabel 3.6 opgesomd.
- Er is een toenemende vraag naar klimaatscenario’s op maat (regionaal en sectoraal, afgeleidde klimaatvariabelen en tijdreeksen).. In de onderlinge communicatie tussen wetenschappers en gebruikers moeten vaak nog grote verschillen in zienswijze of benadering worden overbrugd (KNMI; waterschappen; impact onderzoekers; intermediairen).
KNMI, CS7
**
- Er is behoefte aan Klimaatscenario’s voor kleinere tijdshorizonten, (<2050); en soms ook op hoge tijdresolutie cq forecasting. (impact onderzoekers, beleid, zie bv Noordelijk Landbouwberaad, planbureaus)
KNMI, CS7
***
- Inzicht in de waarschijnlijkheid van verrassingen: bijvoorbeeld plotselinge veranderingen van de Golfstroom (het publiek, RWS).
KNMI, IMAU
- Toekomstscenario’s voor de frequentie en omvang van weersextremen.Wat zijn de statistische kansen op bepaalde vormen van extreem weer? En hoe betrouwbaar zijn die kansberekeningen? ( FOV, Interpolis, Kiwa, Nuon, Rabobank, gewasmodelleurs WUR)
KNMI, IPCC, CS7
KNIOZ,
- Verder is de vraag naar kansverdeling van klimaatprojecties (waarschijnlijkheid), met name in toepassingen waar kwantitatieve Kosten-baten analyses worden gebruikt een veelgestelde vraag van beleidsmakers en wetenschappers die onderzoek doen naar effecten en adaptatie (KNMI).
***
Kennisleemte?
Alleen voor een beperkt aantal pilots, nog niet breed toepasbaar.
kleinere tijdshorizont dan 2050 zijn niet beschikbaar.
***
**
***
- Verandering in windsnelheden en de frequentie van stormen op het land en op de Noordzee (windrichting, opwaaiing, golfhoogte e.d.)? (RIKZ)
CS6
**
- De grootte en snelheid van zeespiegelstijging
KNMI, IMAU, KNIOZ, VU, Hadley, IPCC
***
P2054_N_06_19548
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.6, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van het klimaatsysteem Kennisvraag (BSIK)onderzoek1
***
Absoluut een kennisleemte.
De snelheid is punt van debat
december 2006
3.3.2 Waterbeheer, kennisvragen over de efecten van klimaat Als eerder gesteld is de relatie tussen klimaat(verandering), waterbeheer en de hydrologische cyclus zeer herkenbaar bij zowel experts als beleidsmakers. Ook bestaat er grotere consensus over de ernst en de omvang van de mogelijke gevolgen van klimaatverandering in vergelijk met andere sectoren. Voorts is het watersysteem een belangrijke “integrator”, veranderingen in het watersysteem als gevolg van klimaatverandering hebben weer effect op verschillende andere sectoren, zoals ruimtelijke ordening, landbouw of natuurbeheer. Kennis over de effecten van klimaatverandering op het watersysteem is vaak een indirecte afgeleide om te komen tot robuuste adaptatiestrategieën en een analyse van de risico’s (de directe kennisbehoefte van beleidsmakers, zie paragraaf 3.1). In volgorde van maatschappelijk gevoelde prioriteit gaat het om veiligheid, waterbeschikbaarheid (landbouw, natuur, drinkwater) en de effecten van klimaatverandering op de chemische en ecologische kwaliteit. De kennisvragen (niet volledig) op het terrein van veiligheid (grotendeels afgeleide kennisbehoeften van instituten zoals RIZA en RIKZ) worden in tabel 3.7 opgesomd. RIKZ en RIZA hebben ook veel kennisvragen over de waarschijnlijkheid en kansverdelingen van scenario’s voor neerslag, wind en zeespiegelstijging (zie daarom ook tabel 3.6). We zijn hier kort over veiligheid omdat dit uitgebreid beschreven wordt in hoofdstuk 3.4 in het kader van adaptatie. Waterkwaliteit en ecologie (gebaseerd op Veraart et al., in voorbereiding). Voor wat betreft het effect van klimaatverandering op waterkwaliteit en aquatische ecosystemen verschillen de meningen van experts en stakeholders. Natuurbeschermingsorganisaties nemen aan dat er ernstige effecten zullen zijn op biotische en abiotische processen in aquatische ecosystemen, terwijl andere stakeholders de ernst van deze effecten betwijfelen. De meningen van experts op dit onderwerp lopen ook uiteen. De benodigde kennis om een geïntegreerde analyse te maken van de waargenomen veranderingen in aquatische ecosystemen is in Nederland veelal afwezig. Uitzonderingen zijn enkele studies in de Nederlandse Waddenzee (Wolff et al., 1995). Waarschijnlijk als gevolg hiervan is er niet veel wetenschappelijke kennis ingebracht in de Nederlandse visie op waterbeheer in de 21e eeuw (Commissie Waterbeheer 21ste Eeuw, 2000a, b). Experts en belanghebbenden zijn zich bewust van de mogelijke effecten van klimaatverandering op verzilting van grond- en oppervlaktewater in laag-Nederland. Landbouworganisaties en enkele waterschappen maken zich zorgen over mogelijke negatieve effecten op oogstopbrengsten in laag-Nederland. Andere belanghebbenden en experts stellen dat de landbouw niet kwetsbaar is voor toenemende zoute kwel omdat er geschikte adaptatiemogelijkheden zijn, zoals het inlaten van zoetwater uit het, of het overgaan op de teelt van zouttolerante gewassen. Onder ecologen heersen verschillende percepties met betrekking tot de ernst van het effect van verzilting op natuurwaarden. Een aantal natuurorganisaties verwachten een afname van (zoetwater)soorten door verzilting. Enkele natuurbeschermers veronderstellen dat de door klimaatverandering veroorzaakte verzilting de effecten van de grote twintigste-eeuwse kustverdedigingswerken zal verzachten. De hierboven beschreven verschillen in perceptie komen enerzijds voort uit wetenschappelijke onzekerheden, en anderzijds uit verschillen in denkkaders die het gevolg zijn van conflicterende belangen en verschillende afwegingen van milieuwaarden en economische waarden. De kennisvragen (niet volledig) met betrekking tot waterbeschikbaarheid(overlast en droogte), waterkwaliteit en aquatische ecologie worden in tabel 3.8 gegeven.
P2054_N_06_19548
december 2006
In de definitie van ‘goede ecologische toestand’ in de EU kaderrichtlijn water lijkt klimaatverandering geen rol te spelen. Er is bijvoorbeeld geen bandbreedte aangegeven waarin rekening wordt gehouden met de gevolgen van klimaatverandering. Op den duur zou de definitie van ‘goede ecologische toestand’ kunnen gaan verschuiven als gevolg van klimaatverandering (Eisenreich, 2005). In de deelstroomgebiedsbeschrijvingen van Rijn en Maas is het effect van klimaatverandering niet meegenomen bij de risicoanalyse of normen voor chemische waterkwaliteit door Nederland gehaald kunnen worden. In de deelstroomgebiedsbeschrijvingen van de Eems-Dollard en de Schelde is klimaatverandering in zijn geheel niet meegenomen.
- Zijn de huidige inzichten over de maatgevende afvoeren van de grote rivieren nog accurraat, hoe gaan de kansverdelingen voor extreme afvoeren van de grote rivieren veranderen met klimaatverandering? (RIZA, RWS)
A7(*), CT04.30, RIZA, WL
**
- Wat betekent de mogelijke invloed van klimaatverandering op het stormregime (tabel 2.6) op de noordzee, gecombineerd met hoge rivierafvoer, voor de veiligheid van West Nederland? (RIKZ).
KNMI, CT05.20, Centre(?)
CS7(*), Hadley
***
- Hoe veerkrachtig/robuust is het huidige waterkeringsstelsel van Nederland voor zeespiegelstijging en klimaatverandering (zie vorige vraag) uitgaande van het huidige beleid (meegroeien en versterken)? En hoeveel gaat dat kosten? Wat is het moment dat wordt besloten om economische ontwikkeling te richten op hoger gelegen gebieden in plaats van de Randstad? (RIKZ).
CT05.20, DC2, P2053, SAFECOAST, RIKZ, WL, VU
***
- Met de topex/poseidon satelliet wordt over de periode 1993-2005 een mondiaal gemiddelde zeespiegelstijging gemeten van 3,1+/- 0,8 mm/jaar. De Nederlandse getijmeetstations geven over de afgelopen eeuw 18,6 cm stijging te zien, waarbij een versnelling nog niet valt waar te nemen. Er is dus nog een discrepantie tussen de satellietmetingen en de getijmetingen. Er zijn verschillende factoren die de lokale gemiddelde zeespiegel bepalen en die elkaar mogelijk compenseren. Nader onderzoek zou dat moeten aantonen (RIKZ). - Welke invloed heeft klimaatverandering op de veiligheid van kleine regionale watersystemen zoals polders en beeksystemen?
P2054_N_06_19548
*/** RIKZ, IPCC
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.7, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van effecten van klimaat op veiligheid in waterbeheer Kennisvraag (BSIK)onderzoek1 Kennisleemte?
***
De bottleneck zit in kennisvragen uit tabel 2.6 (klimaatscenario’s op maat)
De effecten van klimaatveranderingen worden onderzocht, maar dit is de meest complexe klimaatvariabele Ja, op onderdelen vindt onderzoek wel plaats. Integratie en samenhang is punt van aandacht. Begrippen als robuustheid en padafhankelijkheid op verschillende wijze ingevuld.
Hadley,
P2033, P? (Bergen aan de Bron), Kennisbasis thema 1 LNV
**
Eerst vraagarticulatie met waterschappen, landbouw en natuurorganisaties
december 2006
- Hoe bepaal je en maak je onderscheid tussen economische droogteschade (euro’s) en fysieke droogteschade (biomassa en kwaliteit) in de landbouw en overige economische sectoren onder verschillende klimaatscenario’s? (Wageningen UR) - In wat voor termen druk je droogteschade uit voor natuur onder verschillende klimaatscenario’s? Hoe kun je dit afwegen tegen economische schade? (Wageningen UR)
Droogtestudie RGI251
- Hoe kun je de invloed van klimaatverandering op de waterbeschikbaarheid van landbouw en natuur kwantificeren rekeninghoudend met complexe interacties tussen klimaatseffecten (temperatuur, CO2bemestingseffect, verdamping, neerslag, verzilting, waterkwaliteit)? (Wageningen UR, KIWA, RIZA)
KIWA(*), IPCC (?)
• Een nationale “natschade” studie voor landbouw, natuur en infrastructuur onder verschillende klimaatscenario’s (trends en extremen) is niet beschikbaar (Wageningen UR) - Wat zijn de effecten van klimaatverandering voor de beschikbaarheid van water voor de drinkwatersector, ook rekeninghoudend met de effecten op de grond- en oppervlakte waterkwaliteit? (KIWA)?
CT04.10, P2035
- Wat heeft de maatschappij er voor over om veilig te wonen of voldoende water te hebben van goede kwaliteit? Welke differentiatie kan hierbij worden aangebracht? (Leven met Water)
Zie ook tabel 2.5, deze vraag is in feite een nadere concretisering van deze tabel voor waterbeheer P1026, Droogtestudie
- Wat zijn de effecten van zeespiegelstijging en klimaatverandering voor verzilting van grond en oppervlakte water onder verschillende scenario’s? - Hoe groot is het effect van klimaatverandering op de biologische beschikbaarheid van zware metalen,organische stoffen en voedigstoffen (N,P) in het water? De beschikbaarheid hangt samen met factoren zoals temperatuur (primaire productie algen), neerslag, wind (strijklengte) en de geochemische conditiies (pH, redox, zuurstof zoutgehalte, etc…). (Wageningen UR, Wetterskip Frieslan) - Wat is het effect van klimaatverandering op de (kansrijkheid) van de KRW doelen? (LNV)
P2054_N_06_19548
(*),
Alterra,
van
klimaat
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.8, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van effecten waterbeschikbaarheid en chemisch/ecologische waterkwaliteit Kennisvraag (BSIK)onderzoek1
Kennisleemte?
Er is met de droogtestudie een eerste basis gelegd. De economische feedbacks vragen aandacht (fysieke schaarste Æ hoge prijs). De waardering van natuur in MKBA’s is in het algemeen een kennisleemte.
**
***
Eerst vraagarticulatie met waterschappen, landbouw en natuurorganisaties. Ja dit is duidelijk een kennisleemte. Voorts aandacht nodig voor verschillen in probleempercepties (tabel 2.5)
KIWA
ME5, CT04.20, P1006, Internationaal onderzoek (?)
op
*/**
Een kennisleemte,en complex (onder te verdelen in verschillende deelvragen)
***
**
***
Ja een leemte. Beleidsurgentie: in 2009 plannen gereed moeten zijn en in 2015 de KRW doelen moeten zijn gehaald.
december 2006
3.3.3 Verkeer en vervoer, kennisbehoeften De klimaatdimensie (in de zin van gevolgen en adaptatie) is missend in de nota Mobiliteit, er worden door de overheid nog nauwelijks kennisvragen over transport en klimaatadaptatie geformuleerd. Ook bij dit thema valt op dat er zeer grote ruimtelijke investeringen worden gepland, deze liggen veelal onder onder zeeniveau en moeten gedaan worden op korte termijn (ca 80 miljard Euro tot 2020, tabel 3.1). Transport en vervoer is voorts ook een bron van broeikasgassen, hier wordt wel aandacht aan besteed in de nota Mobiliteit. Voor de eigenaars en managers van infrastructuur is een proactieve benadering belangrijk, waarbij rekening gehouden wordt met ontwikkelingen op de lange termijn, zoals klimaatverandering. Het gaat immers om investeringen met een zeer lange levensduur van 50-100 jaar of zelfs langer. Het kan hier gaan om het aanpassen van banenconfiguraties van luchthavens aan veranderende windpatronen, en het tijdig aanpassen van grote rivieren door bijvoorbeeld stuwen en sluizen zodat de bevaarbaarheid veiliggesteld wordt. Ook het aanscherpen van ontwerpcriteria van wegen zodat ze minder snel onderlopen bij overstromingen behoort tot de strategieën. De effecten van klimaatverandering op de infrastructuur kunnen leiden tot allerlei directe en indirecte nadelen voor bedrijven en huishoudens. Adaptatiemaatregelen zullen tot extra kosten leiden in de sfeer van aanleg en aanpassing van bestaande infrastructuur. De baten liggen op de lange termijn en men weet niet zeker of de extra investeringen ook echt nodig zijn. De vraag of Rotterdam zijn sterke positie kan behouden als internationaal overslagpunt van ertsen en kolen zal afhangen van de lange termijn locatie beslissingen van ondernemingen in sectoren zoals de metaal industrie en de electricteitsopwekking.
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.9, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van effecten van klimaat op transport Kennisvraag (BSIK)onderzoek1 Kennisleemte?
- Wat gaan de waterstanden op de Rijn en de Maas worden, rekening houdend met bovenstroomse maatregelen in binnen- en buitenland?? Wanneer komt het moment dat we in de Rijn bij Frankfurt en bij Emmerich miljarden kostende stuwen gaan krijgen? (AMS Barge, CBRB, Shell, ThyssenKrupp Veerhaven, VNPI; uit De Pater en Schoemakers, 2006) - Hoe afhankelijk zijn de binnenvaart en grote klanten in het achterland van de waterstanden op de Rijn en de Maas? (AMS Barge, CBRB, Shell, ThyssenKrupp Veerhaven, VNPI; uit Wiers, 2006) - Leidt klimaatverandering tot verschuivingen in populariteit van verschillende vervoersmodaliteiten?
A7(?)
**
Nee
A8(+)
**
Ja
A8 (?)
**
- Welke gevolgen hebben (economische) ontwikkelingen in de transportstromen voor de veerkracht van het watersysteem? Met name effecten van de aanleg van ondergrondse infrastructuur op de waterhuishouding.
COB/SKB(?)
P2054_N_06_19548
december 2006
3.3.4 Landbouw, natuur en recreatie (vitaal platteland) Het ministerie van LNV onderscheidt zich van de andere ARK ministeries door het feit dat zij bezig is met het opstellen van een kennisagenda Klimaat, deze agenda gebruiken we in dit rapport (versie januari 2006, concept). Het belang van LNV in het klimaatdossier is tweeledig. Aan de ene kant ondervinden landbouw, bosbouw, natuur en visserij gevolgen van klimaatverandering. Aan de andere kant is de landbouw ook veroorzaker en kan via mitigatie bijdragen aan de oplossing. De meeste van de klimaatbeleidsopgaven van LNV zijn geformuleerd in het domein van mitigatie. Hiermee raakt het klimaatvraagstuk dan ook aan veel LNV beleidstrajecten: glastuinbouwconvenant, opengrondsteelten, water- en natuurbeleid, realisatie EHS, biodiversiteit, inrichting landelijk gebied, voedselvoorziening en voedselveiligheid, hernieuwbare grondstoffen en biomassa. In de beleidsopgave voor LNV is ook een duidelijke internationale/Europese (EU) component te onderscheiden in haar klimaatagenda. In haar klimaat kennisagenda stelt LNV ook dat haar klimaatkennisbeleid meer samenhang en wisselwerking moet krijgen met klimaat en sociaal-economisch (inter)nationaal onderzoek waarin ook kennisvragen met een internationaal karakter zijn opgenomen (***). Landbouw. Wetenschappelijke rapporten over de effecten van klimaatverandering voor de landbouw zijn tot op heden vooral kwalitatief van aard. De landbouwsector is ook heel divers. Er is bijvoorbeeld een onderverdeling te maken naar veeteelt, akkerbouw, en glastuinbouw. Er is daarnaast een grote diversiteit aan type gewassen en de bedrijven bevinden zich op verschillende bodemtypen. De gevolgen van klimaatverandering kunnen lokaal en op bedrijfsniveau in Nederland en daarbuiten daarom sterk verschillen. Ook krijgt de landbouw last van wateroverlast, verdroging en verzilting. De productieomstandigheden zullen daardoor veranderen: de fluctuaties in de waterstand zullen sterker worden, waardoor gewasopbrengsten onzekerder worden en afnemen, en land minder toegankelijk wordt voor bewerking en begrazing. Hogere temperaturen kunnen echter gunstig zijn voor bepaalde gewassen, en ook voor de energievraag in de kassenteelt. Voorts zijn er onvoorziene risico’s op ziekten en plagen door zich hier vestigende organismen. Ook in andere landen heeft de klimaatverandering effect op de landbouw. Dit heeft bijvoorbeeld gevolgen voor de prijzen van te importeren veevoer, maar het zou ook kunnen zijn er verschuivingen optreden in waar bepaalde gewassen het beste geteelt kunnen worden. Kansen en belemmeringen moeten daarom in international perspectief bekeken worden. Natuur. Binnen het natuurbeleid begint een notie te ontstaan van de ingrijpende consequenties die klimaatverandering kan hebben op de doelstellingen van het natuurbeleid, en op de effectiviteit van de huidige investeringen in de Ecologische hoofdstructuur en het soortenbeleid. Voor het herijken van de doelen van het natuurbeleid dienen nieuwe ecologische concepten te worden ontwikkeld en operationeel gemaakt die beter rekening houden met de onvoorspelbaarheid van de natuur bij klimaatverandering, en ook beter vertaald kunnen worden in economische en sociaal-culturele belangen. Door de grote verandringen in de landbouw, recreatie en waterbeheer doen zich nieuwe kansen voor om de EHS te versterken en de betekenis van natuurfucnties voor de leefomgeving in het landelijk en stedelijk gebied zichtbaar te maken.
P2054_N_06_19548
december 2006
Recreatie (Bresser et al., 2005). Een klimaatverandering en een temperatuursstijging zal het toerisme en de recreatie in Nederland waarschijnlijk doen toenemen. Met name de warmere zomers zijn hiervoor verantwoordelijk. Meer Nederlanders zullen ervoor kiezen de zomervakantie in eigen land door te brengen en ons land wordt ook aantrekkelijker voor buitenlandse bezoekers. Gecombineerd met een tendens richting een actievere vrijetijdsbesteding zal dit de vraag naar recreatiemogelijkheden die buitenshuis plaatsvinden doen toenemen. Dit zal de druk op kwetsbare natuurgebieden doen toenemen, maar anderzijds bieden de veranderingen in de landbouw en het waterbeheer onvermoede kansen voor versterking van het recreatieve landschap. De gevolgen van klimaatverandering voor de kuststreek zijn tweeledig. Aan de ene kant zal ook de kust meeprofiteren van de grotere belangstelling voor vrijetijdsbesteding in de open lucht, maar aan de andere kant is de kustregio kwetsbaar voor een stijging van de zeespiegel en de grotere kans op zware stormen. Ook voor recreatie geldt dat de effecten moeilijk te kwantificeren zijn. Voor deze sector komt dit voornamelijk omdat de toekomst van de sector ook sterk zal samenhangen met de sociaal-economische ontwikkelingen.
- Welke kansen biedt klimaatverandering en de gevolgen daarvan aan LNV relevante sectoren en de diensten en functies van het landelijk gebied? • zoute landbouw, • nieuwe gewassen, • opvang van piekbelastingen in natuurgebieden en op agrarische bedrijven, • teelt van energiegewassen). (LNV Kennisagenda, 2006)
A12, P1011, P1006, ME4, H-C200
- Wat zijn de effecten van klimaatverandering op de voor LNV relevante sectoren en de diensten en functies van het landelijk gebied?
A12, IC3
(landbouw (incl. aanvoer grondstoffen van elders, ontwikkeling plaagsoorten), (kust) visserij, openluchtrecreatie, natuur en biodiversiteit, productie en goederen en diensten van ecosystemen en waterhuishouding) (LNV Kennisagenda, 2006)
Crossosectorale vraag, specificatie per deelsysteem volgt onder.
P2054_N_06_19548
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.10, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van effecten voor het landelijk gebied (en visserij) Kennisvraag (BSIK)onderzoek1 Kennisleemte?
A2,
*** *** * */**
* * * *
(?) (?) nee
***
**
Onderzoek op natuur en visserij lopen voor op effectstudies naar landbouw en recreatie
(?)
december 2006
Visserij - Wat is het effect van klimaatverandering op visserij en voedselketen. Nederland zou zich kunnen richten op schelpdieronderzoek in de Waddenzee en de Delta en op onderzoek in de kinderkamergebieden voor platvis (dat overigens ook een internationale component heeft). - Hoe kunnen kweekgronden voor schaal - en schelpdieren voor onze kust beschermd worden (meer stormen)? - Effecten van de klimaatverandering op kustlocatiesystemen binnen vliegroutes van watervogels (*).
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.10 (vervolg), Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van effecten voor het landelijk gebied (en visserij) Kennisvraag (BSIK)onderzoek1 Kennisleemte?
A6, NIOZ, AlterraTexel, RIVO en visserij en klimaatonderzoek op de Noordzee van de Britten, Denen en Noren.
**
*
KNIOZ/AlterraTexel (*), NIOO(?), internationaal gebeurt veel (zie IPCC) A1 (?), A2, LNVKennisbasis, RGI106, LNVOnderzoek, BRANCH
**/ ***
*
***
*
- Welke invloed heeft klimaatverandering op de recreatieve sector aan de kust van Nederland? (Interview project Waterdunen, provincie Zeeland)
ICIS, Alterra
**
- Hoe competititef kan de Nederlandse landbouw zijn (ook op regionaal niveau) onder verschillende internationale marktscenario’s en verschillende klimaatscenario’s? (Noordelijk Landbouwberaad, provincie Groningen, Friesland, Drenth en NLTO)
A12
**
- Welke mogelijkheden zijn er om het platteland duurzaam en multifunctioneel aan te passen, en daardoor de EHS te ondersteunen? Hoe kunnen hierbij structuren voor waterbeheer, recreatie, landschap, soortenbeleid, en natuurfucnties voor de leefomgeving integraal worden gepland en ontworpen - (habiforum)
A2
**
Onderzoek ontwikkeling platteland is weinig belegd, ontwerpend onderzoek met groene functies op wetenschappelijke basis is een leemte
- Hoe kan de potentie van het landschap om ziekten en plagen in de landbouw te onderdrukken worden vertaald in ontwerpopgaven, en ingepast in de bedrijfseconomie, als een verzekering tegen ongekende risico’s op ziekten en plagen? (Habiforum, VROM DGM, provincie ZH
SRG 2.2
**
Onderbouwend onderzoek is leemte
- Hoe kan de EHS in Nederland worden aangepast aan de gevolgen van klimaatverandering, zodat de biodiversiteit de kans krijgt zich aan te passen? Hoe kan de bosbouw klimaatbestendig worden gemaakt? (LNV, Wageningen UR, Habiforum, provincies)
P2054_N_06_19548
(?)
Verbeteren voorspellend vermogen van modellen bij grotere onzekerheid nodig.
december 2006
3.3.5 Stedelijke netwerken Kennisvragen op het gebied van de effecten van klimaatverandering op het stedelijk gebied als geheel lijken niet zo vaak gearticuleerd te worden richting het onderzoek. Er zijn wel kennisvragen bekend op deelterreinen die te maken hebben met transportinfrastructuur in het stedelijk gebied, stedelijk waterbeheer en de effecten van klimaatverandering via stedelijk groen en luchtkwaliteit (gezondheid). De indruk bestaat dat bij besluitvorming in en over ontwikkelingen in stedelijke netwerken het probleem van de klimaatveranderingen tot nog toe slechts een ondergeschikte rol speelt. Belangrijke kennisvragen die er op dit gebied liggen, hebben vooral te maken met de kwestie wat het nu eigenlijk voor ruimtelijke besluitvorming betekent als het klimaatprobleem moet worden meegenomen (hoofdstuk 3.2). Effectstudies naar de gevolgen van klimaatverandering voor de woningbouw, als primaire insteek, zijn voor Nederland niet beschikbaar. Dit is best opmerkelijk te noemen aangezien de plannen voor nieuwe woningbouw voornamelijk liggen in regio’s onder zeeniveau. Het gaat hierbij om grote investeringen in de private sector (de bouw van 1,0 tot 2,0 miljoen woningen tot 2030) en bestaand kapitaal dat risico loopt. Als men uitgaat van een gemiddelde prijs van 200kE voor 1 woning dan gaat het in een middenscenario om een investeringsimpuls van 300 miljard voor projectontwikkelaars binnen de bouwsector. In het buitenland is hier meer ervaring mee. Al in 2002 is er bijvoorbeeld in de UK een studie gedaan naar de mogelijke effecten van de klimaatverandering voor de regio Londen. Daarbij is ook reeds gekeken naar de relatie met de plannen voor de Londen Gateway en de mogelijke knelpunten die zich voordoen (Bloemen, 2006).
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.11, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van effecten voor stedelijk gebied Kennisvraag (BSIK)onderzoek1 Kennisleemte?
- Wat zijn de effecten van klimaatveranderingonder verschillende klimaatscenario’s voor het stedelijk waterbeheer? (oa rioleringsstelsel) (LmW, frans vd Ven)
KNMI
*
Ja (pers. Med. Vd Ven)
- Wat zijn de effecten van klimaatverandering voor de volksgezondheid in de stad? (urban heat effect, plagen, bv eikenprocessierups, etc…) (GGD Amsterdam, GGD Breda, Plantenziektekundige dienst) - Wat is de relatie tussen klimaatverandering met luchtkwaliteit, en hoe om te gaan met mogelijke gezondheidscalamiteiten? (interview gemeente Tilburg)
COM6 (?), UKCIP, VITO (België), TNO, RIVM
**
Ja, onderzoek gebeurd nauwelijks. Wel monitoring, maar geen vertaling naar scenario’s. Veel speculaties en verschillende probleempercepties
***
Dit is een kennisleemte.
- Hoe gevoelig zijn verschillende bestaande typen woningbouw en wijkconfiguraties (rood, blauw, groen)_ voor klimaatverandering? (Wagening UR, TU Delft) - Hoe gevoelig is het consumptiegedrag van water en energie in de stad voor klimaatverandering? (Wageningen UR) De leeswijzer voor de tabel staat omschreven in hoofdstuk 1.
P2054_N_06_19548
december 2006
3.3.6 Ondernemersklimaat Uit de bedrijvenanalyse van KvR (De Pater en Schoemakers, 2006) komt naar voren dat veel bedrijven gewoon bezig zijn met hun day-to-day business en dat klimaatverandering zelf een ‘ver van mijn bed show’ is, die hun tijdshorizon overstijgt. Er is wel notie van het klimaatvraagstuk, deze verschilt per ondernemingsvorm en sector. De grote industriële bedrijven, waarvan er in Nederland zich 350 met emissiehandel bezig houden, zijn niet direct met de gevolgen van klimaatverandering bezig. Bij bedrijven die enerzijds te maken hebben met de gevolgen en anderzijds onderdeel zijn van de oplossing is de kennisvraag groeiende (De Pater en Schoemakers, 2006). Er bestaat belangstelling voor zowel statistische gegevens over het klimaat en inhoudelijk technische kennis, als voor kennis over de maatschappelijke en bestuurlijke randvoorwaarden die nodig zijn om innovatieve oplossingen in het bedrijfsleven mogelijk te maken. Een belangrijke factor voor het bedrijfsleven is de onzekerheid aangaande de plannen van de overheid (zie ook hoofdstuk 3.2.3 en 3.4.1). Het gaat om de financiële sector, projectontwikkelaars, bouwers, producenten van duurzame energie en wellicht ook de toeristisch recreatieve sector. Ook sectoren zoals de land- en bosbouw (paragraaf 3.3.4), de drinkwatersector, binnenvaart, petrochemie en traditionele electriciteitsbedrijven zijn in het kader van ondernemersklimaat van belang. Belangenorganisaties voor het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW geven aan vooral behoefte te hebben naar onderzoek naar positieve effecten (kansen). Er is minder behoefte naar onderzoek naar de mogelijke risico’s van klimaatverandering, dit wordt mede ingegeven door het gevoel dat teveel communiceren over risico’s een negatief effect zou kunnen hebben op het vestigings- en investeringsklimaat van Nederland. Internationaal georiënteerde bedrijven zouden kunnen besluiten de regio te vermijden.In gesprekken tussen het Klimaat voor Ruimte programma met de agrokolom in NoordNederland is naar voren gebracht dat als op termijn door klimaatverandering de productieomstandigheden in N-NL verslechteren en hier vanuit overheden geen adequate oplossing voor geboden wordt, de productiegebieden mogelijk worden verplaatst naar het buitenland. Wat zou het voor Noord-Nederland betekenen als de pootaardappelteelt vanwege verslechterende omstandigheden hier en verbeterende omstandigheden elders over enkele jaren zou verdwijnen? Minder vergaand zou zijn wanneer bedrijven extra maatregelen treffen waardoor de potentiële schade bij eventuele calamiteiten verlaagd wordt. Daartegenover staan adaptatiestrategieën van overheden die streven naar het verbeteren van het veiligheidsprofiel van Nederland in het algemeen of delen ervan in het bijzonder. Het is belangrijk dat de overheid de complexe problemen m.b.t. energievoorziening, klimaat en ruimtegebruik goed afweegt en organiseert. Momenteel hebben bedrijven die oplossingen bieden last van trage besluitvorming en vergunningverlening en voelen ze zich teveel gedwongen om de overheid te bedienen met administratieve zaken in plaats van zich bezig te houden met de zaken waar het echt om gaat.
P2054_N_06_19548
december 2006
- In welke mate laten bedrijven zich leiden bij hun locatiebeslissingen door (klimaat)risico’s?(VNO-NCW) - Wat zijn de gevolgen van publiek gedreven adaptatiemaatregelen voor de private onroerend goed markt? En wat zijn dan de gevolgen voor de waarde, prijzen en financierbaarheid van grond en woningen? (Bouwfonds, Dura Vermeer; in De Pater en Schoemakers, 2006
A9(?)
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.12, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van ondernemersklimaat Kennisvraag (BSIK)onderzoek1
Kennisleemte?
*/**
JA
*/**
JA
- Hoe kunnen (effectieve) waterberging en conserveringsstrategieën mede privaat worden gefinancierd met een breed draagvlak bij overheid en private partij? bijvoorbeeld via PPS (Publiek Private financiering?)? (Leven met Water)
3.3.7 Gezondheid Er zijn directe effecten (o.a. temperatuurstress, hittegolf) en indirecte effecten (allergie, vectorgebonden ziekten) van klimaatverandering voor de volksgezondheid (MNP, 2005). Klimaatverandering kan tevens de negatieve effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid versterken. Voorts neemt bij een stijgende kans op weersextremen ook de de kans op slachtoffers bij een overstroming toe (zonder adaptatie). Effecten van het (extreme) weersomstandigheden op de gezondheid worden als problematisch erkend door organisaties zoals de GGD (denk aan bijvoorbeeld smog in de zomer). Echter het mogelijk toenemen van de kans op deze omstandigheden wordt in de praktijk niet als probleem ervaren. Aanpalende ministeries Volksgezondheid en VROM (inspectie gezondheid) identificeren klimaatverandering niet als een ernstig probleem voor de volksgezondheid, als ook verschillende GGD’s (zie De Pater, 2005). NGO’s, in het bijzonder het Rode Kruis Klimaatcentrum schatten de ernst van dit probleem veel groter in en spreken van een een gemis aan ‘sense of urgency’. Vanuit de wetenschap wordt gesteld dat onderzoek naar de effecten van klimaatverandering op de volksgezondheid niet sectoraal moet uitgevoerd worden, maar een integraal onderdeel moet zijn naar onderzoek van de effecten van klimaatverandering in waterbeheer, natuurbeheer, landbouw en recreatie (De Pater, 2005). Voor verdiepingsvragen wordt dan ook verwezen naar de tabellen in paragraaf 3.3.5 en 32.3.6 en in hoofdstuk 3.4.
P2054_N_06_19548
december 2006
3.3.8 Energievoorziening Maar liefst 90% van al het water dat in Nederland onttrokken wordt, wordt gebruikt voor koeling. Electriciteitsproducenten en petrochemische installaties gaan als het water te warm wordt gewoon plat. Een belangrijk probleem voor elektriciteitscentrales is de hogere oppervlaktewatertemperatuur, omdat zij dit gebruiken als koelwater. Gedurende droge jaren wordt in de huidige situatie een aanzienlijk tekort aan koelwatercapaciteit geconstateerd, waardoor de energiecentrales in Bergum, in Diemen, langs het Amsterdam-Rijnkanaal en langs het Noordzeekanaal niet altijd op volle capaciteit kunnen werken (Bloemen, 2006). Energiebedrijven, maar ook petrochemische bedrijven willen weten wat de kans op een bepaalde koelwatertemperatuur is om hun installaties juist te kunnen dimensioneren.
P2054_N_06_19548
KNMI, RIZA
*/**
Urgentie3
Hoe wordt de kans op bepaalde koelwatertemperaturen? En hoe wordt die beïnvloed onder verschillende klimaatscenario’s? (Nuon, Shell, VNPI)
Complexiteit2
Tabel 3.13, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van energievoorziening Kennisvraag (BSIK)onderzoek1
Kennisleemte?
Kennis strommt niet door?
december 2006
3.4 Kennisvragen adaptatiestrategieën en hun gevolgen 3.4.1 Inleiding: een geïntegreerd kader voor adaptatie in ruimtelijke ordening Natuurlijke systemen, maatschappelijke sectoren en regio’s hebben in het heden en verleden altijd al te maken gehad met de grillen van het klimaat. Voor de analyse is het dus belangrijk om niet uit het oog te verliezen dat er niet alleen een kennisaanbod is van wetenschappelijke instituten, maar ook kennis over het praktisch omgaan met klimaatvariabiliteit in het heden, uit de historie en uit andere culturen. In hoofdstuk 3.3 hebben we de kennisvragen over de effecten van klimaatverandering op sectorale wijze behandeld. Adaptatie aan klimaatverandering vergt echter een cross-sectorale aanpak. Een dwarsdoorsnede door de sectorale kennisvragen voor adaptatie ligt voor de hand, maar is te complex om te maken en te bevatten (zie tabel 3.14). Startpunten (of complexiteiten) voor een integrale analyse van de kennisvragen zijn: - Aandacht voor de onderlinge interacties en feedbacks tussen natuurlijke en maatschappelijke systemen in samenhang met duurzame ontwikkeling. - Bij Adaptatie maatregelen is er sprake van een schepje extra bovenop autonoom beleid om een sociaal-economisch vraagstuk of een milieuprobleem op te lossen, het vergt dus een proactieve instelling in plaats van reactief beleid in de ruimtelijke ordening. - Het onderscheid tussen verschillende typen beleidsinstrumenten die de overheid tot zijn beschikking heeft waarin het begrip ‘adaptatie’ in te bouwen is. Vaak worden harde (technisch, tastbaar) en zachte maatregelen (bestuurlijk, regelgeving) onderscheiden. - Integrerende benaderingen en paradigma’s zoals de lagenbenadering uit de Nota Ruimte, duurzame ontwikkeling, Groene en blauwe netwerken als ordenend principe van de ruimte, de definitie van het klimaatsysteem en integraal waterbeheer. - De classificatie van beleid naar verschillende milieuproblemen (bv in NMP4) of een sectorale benadering van economische vraagstukken en milieuproblemen. Tabel 3.14, Overzicht van denkkaders waarbinnen de adaptatie opgave vaak geplaatst wordt Sectoren Vraagstukken Instrumenten Lagen veiligheids benadering keten
Klimaat systeem
waterbeheer landbouw transport volksgezondheid
Onbeheersbare risico’s Verlies biodiversiteit Over exploitatie van water, bodem Verzilting, verzuring, vermesting
Recreatie&toeris me
Zelfvoorzienendheid
energie
Verdelingsvraagstuk economie
Planologische instrumenten Technische maatregelen Financiële instrumenten Dialoog, communicatie en voorlichting Onderzoek en monitoring (early warning) Crisisbeheer en rampenplannen ; de veiligheidsketen
Ondergrond
Pro-actie
atmosfeer
Duurzaa m heid People
netwerken
Preventie
biosfeer
Profit
re
occupatie
Preparatie
Landoppervlak en grondwater Cryosfeer (zeeijs, landijs, gletsjers)
Planet
n
Response Nazorg
Rivieren meren oceanen
Woningbouw Sociale ontwrichting Industrie Etc… Nb. Lees de tabel van onder naar boven, er is geen verband van links naar rechts.
P2054_N_06_19548
december 2006
en
S
L
in
B
F s g
Ruimtelijke ordening gaat over het ruimtelijk afwegen van functies en belangen, op basis van kennis over het natuurlijke systeem. Het natuurlijke systeem van Nederland is dat van een deltagebied. Dat is in de loop der tijden door allerlei technische maatregelen aangepast aan de sociaal-culturele en economische behoeften van de mens. De klimaatverandering dwingt ons na te denken of we de grenzen aan het aanpassen van het natuurlijk milieu aan onze wensen niet hebben bereikt. De logica wordt in de ruimtelijke ordening omgedraaid: niet de ondergrond wordt aangepast aan het landgebruik, maar omgekeerd. Een goed voorbeeld is het experimenteren met het concept “functie volgt peil” in het hollandse veenweidegebied. Het is de vraag hoe deze nieuwe planningstheorie, die in feite in de lagenbenadering is aangegeven, kan worden gecombineerd met het raamwerk voor duurzame ontwikkeling en de veiligheidsketen.. Voor Nederland zijn in het project Nationale Veiligheid van het ministerie van Binnenlandse Zaken een aantal vitale belangen/kernwaarden benoemd en een groot aantal bedreigingen (waar klimaatverandering er een van is), daar wordt de veiligheidsketen op toegepast. Het benoemen van kernwaarden/vitale belangen is een belangrijk aspect voor ons conceptueel denkkader. De uitgangspunten van de lagenbenadering zijn echter nog nauwelijks wetenschappelijk onderbouwd, en de benadering is nog weinig in de praktijk getest. Groene functies als natuur, recreatie, cultuurlandschappelijke patronen ontbreken in het model, of hebben geen consistente plaats. De wisselwerking met de atmosfeer is afwezig. De internationale onderzoeksgemeenschap (Moore et al., 2001) stelt met grote consensus dat het landoppervlak en de biosfeer een wezenlijk onderdeel zijn van het klimaatsysteem. Vanuit dat oogpunt is het wel logisch om de atmosfeer in het lagenmodel binnen het begrip ‘ondergrond’ onder te brengen. Water wordt veelal gezien als integrerend concept voor adaptatie. Echter, lang niet alle betrokkenen gaan uit van de gehele hydrologische cyclus, maar denken alleen aan het Nederlandse oppervlaktewater. Water is onderdeel van de atmosfeer en ook de biosfeer is betrokken bij de hydrologische cyclus. Water is ook een onderdeel van landschappen of stroomgebieden, en zowel de inrichting als het gebruik van dat landschap heeft grote gevolgen voor het vermogen van het landschap water vast te houden en bovenstrooms te bergen. Natuurlijke systemen Van natuurlijke systemen is het aanpassingsvermogen autonoom en reactief; het is de manier waarop fysiologisch/geologische processen (atmosfeer, biosfeer, landoppervlak, cryosfeer (zee- en landijs, gletsjers), oppervlaktewater, oceanen en ecosystemen (soorten, soortengemeenschappen) reageren op veranderingen in de omgeving. Plant en diersoorten zijn in principe in staat hun fysiologie of voedsel aan te passen, dan wel gebieden die door opwarming elders geschikt worden, te koloniseren. Immobiele systemen, zoals koraalriffen en gletsjers, ontbreekt het aan mogelijkheden om aan te passen. Dat aanpassingvermogen wordt echter aanzienlijk ingeperkt door de versnippering en de milieudruk op de natuur ten gevolge van het ruimtegebruik door de mens, maar de interactie van klimaatverandering met deze overige stressoren is nog nauwelijks te kwantificeren. Ook zijn de grenzen in het aanpassingsvermogen bij de snelheid waarmee de klimaatverandering zich voltrekt nog nauwelijks bekend, vooral omdat het natuurlijk systeem uitermate complex blijkt te zijn.
P2054_N_06_19548
december 2006
Maatschappelijke systemen (occupatie en netwerken in de lagenbenadering) In systemen waar de mens een centrale rol heeft, zoals waterbeheer, stedelijk gebied, transport en het landelijk gebied, liggen de zaken anders. Hier kan ervoor gekozen worden om bijvoorbeeld expliciet wel of niet te reageren op klimaatverandering. De afweging of men een afwachtende houding inneemt of dat men anticipeert op een toekomstige klimaatverandering zal afhankelijk zijn van de (gekwantificeerde) inzichten over de onzekerheden en het risico dat men wil of kan nemen. Het sluiten van een verzekering is een voorbeeld van een particuliere anticiperende aanpassing. Maar ook de overheid investeert, vooruitlopend op mogelijke calamiteiten. Dijkverhoging en kustbescherming zijn hiervan voor de hand liggende voorbeelden. Het aanpassingsvermogen van maatschappelijke systemen wordt bepaald door de beschikbaarheid van financiële middelen, technologie, kennisinfrastructuur (onderzoek en monitoring) en de institutionele infrastructuur (planologische instrumenten, financiële beleidsinstrumenten, communicatie&voorlichting, crisisbeheer) . Een mogelijk conceptueel denkkader voor de integrale analyse van kennisvragen over adaptatie is weergegeven in tabel 3.15. Hoofdstuk 3.4 is te beschouwen als een experiment en het denkkader staat open voor discussie.
Gevolggericht
Rrisicobeheer
Tabel 3.15, conceptueel denkkader om te komen tot een cross-sectorale analyse van adaptatiestrategieën Kernwaarden/vitale belangen Maatschappelijk systeem Natuurlijk systeem (netwerk en occupatie) (ondergrond) Economische Volksgezondheid Vitale Vitale Schakels veiligheidsketen ↓ vitaliteit & sociale ecosystemen bodem, stabiliteit water en atmosfeer Internationale concurrentie, terrorisme, sociale ongelijkheid, Versnippering, lozingen, Bedreigingen Æ ziekten en plagen, oorlog, politieke emissies, eutrofiering, instabiliteit en klimaatverandering verzilting, verzuring, en (etc…) klimaatverandering (etc…) Proactie - structureel reduceren oorzaak dreiging (mitigatie) - Structureel vergroten van Autonoom reactief beleid, sectoraal ingericht en gericht op (klimaat) bestendigheid tov afzonderlijke bedreigingen/ontwikkelingen op de korte termijn dreiging Planologische instrumenten (wetgeving ed) Technische maatregelen Preventie Financiële instrumenten Reduceren effect incidenten Onderzoek & monitoring (weersextremen) Dialoog en commubicatue Response Het feitelijk omgaan met extreem weer. Preparatie (rampenplannen) Nazorg (weersextremen)
Cross-sectorale klimaatadaptatie strategieën: (proactief beleid) maken gebruik van combinaties van beleidsinstrumenten; ‘beschermen ‘ meerdere vitale belangen en kunnen op meerdere bedreigingen inspele;n en er kunnen meerdere sectoren bij betrokken zijn.
P2054_N_06_19548
december 2006
3.4.2 Mitigatie als onderdeel van risicobeheer Strikt genomen kijkt het ARK programma alleen naar het inbedden van adaptatie maatregelen. Echter, aanpassingsbeleid kan en mag internationaal gecoördineerd emissiereductiebeleid niet vervangen (WRR, 2006). Voorts als we uitgaan van de concepten van het risicobeheer en de veiligheidsketen kan mitigatiebeleid niet ontbreken in ons conceptueel kader. Mitigatie zou je kunnen zien als een pensioenspremie en adaptatie als de kosten voor een brandverzekering (Routeplanner workshop, 2005). Wetenschappelijk gezien staan de lijnen wellicht los van elkaar maar in het maatschappelijk veld (nationaal en internationaal), zullen zij niet los van elkaar gezien worden. Sommige NGO’s hebben bijvoorbeeld moeite om te praten over adaptatiebeleid omdat men bang is dat de overheid dan het mitigatiebeleid zal laten lopen. Zij willen wel vaak de kosten van adaptatie zichtbaar maken als push voor mitigatie (Routeplanner workshop, 2005; De Pater, 2005). Volgens VNO-NCW investeert de Nederlandse industrie een hoop geld in emissiereductiemaatregelen en men vraagt zich af of dit wel effectief besteed wordt. Misschien kan dat geld beter worden besteed aan emissiereductiemaatregelen in andere landen en in Nederland aan adaptatiemaatregelen zoals dijken. Mitigatie zit in een andere fase van de beleidscyclus (fase van emissiebeleid in uitvoering) dan adaptatie (fase van agendering). Dit betekent dat de kennisvraag over mitigatie relatief minder politieke aandacht vraagt in vergelijk tot kennisbehoeften met betrekking tot adaptatie. Dit wil beslist niet zeggen dat dat wetenschappelijke onzekerheden bij mitigatie minder groot zijn. Nederlands emissie reductie en energiebeleid richt zich op de Kyoto-doelen voor de periode 2008-2012. Het post-Kyoto klimaatbeleid staat nog in de kinderschoenen. Een ander verschil is dat mitigatiebeleid duidelijk definieerbare indicatoren heeft waarlangs de doelen geformuleerd kunnen worden (energieverbruik in PJ/jr en emissies in MT/jr). We beperken ons in dit rapport tot kennisvragen over mitigatie met een ruimtelijke component of die ingaan op de interacties met adaptatiebeleid. We kunnen hier niet volledig zijn en beperken ons hier tot de gevoerde discussies in het kader van de routeplanner.
P2054_N_06_19548
december 2006
Energievoorziening. Energiegebruik heeft invloed op het klimaat, en heeft altijd veel ruimte gekost als we kijken naar de hele keten, inclusief kolenmijnen, schepen, overslaghavens en electriciteitscentrales en zaken zoals hoogspanningsmasten. Voor zowel energie uit fossiele brandstoffen als duurzame energie is ruimte nodig. Voor welke vormen moeten we dan ruimtelijk gezien kiezen? Respondenten uit de bedrijvenanalyse (De Pater en Schoemakers, 2006) zouden graag zien dat in ieder geval gekeken wordt naar windenergie en naar de tweede generatie bio-energie, waarbij cellulose in plantenresten gebruikt wordt.
- Wat zijn de (lange termijn) randvoorwaarden die vanuit het klimaatbeleid gesteld worden aan het transitieproces naar een duurzame landbouw en energiehuishouding? (LNV) - Welke bijdrage leveren verschillende soorten voeding, de productiewijze, de beschikbaarheid door het jaar heen en de teeltgebieden aan het klimaatprobleem? (LNV) - Wat is het ruimtegebruik van verschillende energievormen? En hoe wordt dit gebruikt in de afweging tussen deze vormen? Welke combinaties met andere ruimtelijke functies zijn rendabel? (ABP , Koop Duurzame Energie, Rabobank; Koop DE) - Kunnen we het geld dat we hier uitgeven aan de bestrijding van klimaatverandering (mitigatie) niet beter besteden? (VNO-NCW) - Gelet op de klimaatproblematiek krijgt de realisatie van robuuste verbindingen prominente aandacht. Nader onderzoek is nodig naar de mogelijke rol van robuuste verbindingen voor adaptatie en mitigatie (LNV).
P2054_N_06_19548
ME4, A12
**
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.16, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van mitigatie (proactief risicobeheer) Kennisvraag (BSIK)onderzoek1 Kennisleemte?
*
Ja, dit is een kennisleemte MNP, CPB, IC2(+)
**
EU-ADAM, MNP LNV-Kennisbasis
De vraag is niet geheel waardevrij.
*
december 2006
3.4.2 Adaptatie als onderdeel risicobeheer De afgelopen jaren staat nationale veiligheid hoog op de politieke agenda. Nationale veiligheid is een functie van de mate waarin een set van vitale belangen is gewaarborgd (Project nationale veiligheid). Vitale belangen kunnen worden bedreigd, een van de dreigingen is klimaatverandering. De mate van dreiging zou je bij klimaatverandering kunnen benoemen als de kans dat een extreme hydro-meteorologische gebeurtenis optreedt. In ons denkkader (tabel 3.15) hebben wij de volgende vitale belangen gedefinieerd die relevant zijn voor de adaptatie opgave (1) Economische stabiliteit, (2) Volksgezondheid en sociale stabiliteit, (3) Vitale ecosystemen en (4) bodem, water en atmosfeer. Sinds 11 september 2001 heeft het kabinet, vooral in het licht van terreurdreiging, veel maatregelen genomen en initiatieven ontplooid om de nationale veiligheid te beschermen. Echter, critici in de media, de wetenschap en de samenleving stellen dat het huidige nationaal veiligheidsbeleid van de overheid te represief en te ad hoc is (Project nationale veiligheid, 2006; ministerie van binnenlandse zaken). Ook de gebeurtenissen in New Orleans (de gevolgen n.a.v. de orkaan Katrina) laten zien dat incidentmanagement moet worden voorkomen en dat we toe moeten naar risicobeheer. Economische vitaliteit, volksgezondheid en sociale stabiliteit In het Nederlandse waterbeheer leidt het huidige veiligheidsbeleid niet tot het ‘veilige en bewoonbare Nederland’ zoals dat met de vaststelling van de veiligheidsnormen van 1960 werd beoogd (Brinke en Bannink, 2004). De aandacht was destijds gericht op statistische kansen van incidenten èn de gevolgen ervan. Toch is Nederland in de afgelopen jaren aanmerkelijk kwetsbaarder geworden voor het gevaar van overstroming: het economisch risico is toegenomen door een sterke toename van de mogelijke gevolgen van een eventuele overstroming. Ook is door de groei van de bevolking de kans op grote aantallen slachtoffers, het groepsrisico, veel groter dan voor alle andere externe veiligheidsrisico’s (Brinke en Bannink, 2004). Op lange termijn speelt bovendien klimaatverandering, risico’s voor overstromingen zullen daardoor ook veranderen, maar ook de risico’s op droogte, plagen in de landbouw en risico’s voor de volksgezondheid. Maatregelen om broeikasgassen te beperken zullen gelijktijdig ook luchtverontreinigende emissies en hun effecten reduceren, terwijl tegelijkertijd, door ondermeer reductie in energiegebruik de kosten voor het bestrijden van luchtverontreiniging zullen afnemen (EEA, 2006). In een scenario van het EEA waarbij de EU dit gaat realiseren wordt verwacht dat het aantal vroegtijdige sterftes door blootstelling aan fijn stof en ozon met meer dan 20.000 vroegtijdige sterftes per jaar kan afnemen tot 288.000 in 2030. Daarnaast wordt verwacht dat de kosten voor het bestrijden van luchtverontreiniging met meer dan 10 miljard Euro per jaar zullen afnemen. De baten door de verminderde emissies, door ondermeer vermeden vroegtijdige sterftes en minder bronchitis, kan worden gewaardeerd op 14-46 miljard euro per jaar. Al zijn deze schattingen met grote onzekerheden omgeven, duidelijk is dat de voordelen van een geïntegreerd lucht- en klimaatbeleid zowel om financiële als gezondheidsredenen significant zijn(EEA, 2006).
P2054_N_06_19548
december 2006
Ook het locatiegedrag van internationaal georiënteerde bedrijven en de mate waarin deze rekening houden met veiligheidsbevorderende maatregelen van de publieke sector is een belangrijk onderwerp voor risicobeheer. Wanneer onze energiehuishouding meer gebruik gaat maken van duurzame energie, betekent dit ook, dat bij de huidige technieken voor duurzame energie, de totale energiehuishouding kwetsbaarder wordt voor klimaatvariabiliteit. Risicobeheer kan zich dus ook richten op het klimaatbestendig maken van de energiehuishouding. In Schotland en Noorwegen bijvoorbeeld gebruikt men energieopslag in combinatie met water, dus als er weinig wind is gebruikt men waterkracht om electriciteit op te wekken en als er erg veel wind is dan wordt de extra opgewekte energie gebruikt om het water omhoog te pompen naar water bassins. Belangrijk is ook om te leren van ervaringen van andere vormen van externe risico’s die niet met klimaat te maken hebben, zoals de risico’s van vulkaanerupties, aardbevingen of epidemieën. Voorts is de notie dat klimaatverandering ook kansen biedt, belangrijk bij het klimaatbestendig maken van Nederland . Het veranderende klimaat in Nederland, maar ook daarbuiten, zal zorgen voor meer belangstelling voor toeristische en recreatieve aktiviteiten buitenshuis. Het is mogelijk dat toekomstige landbouwgebieden veel aantrekkelijker worden voor recreatie dan ze nu zijn. Dat pleit ervoor om adaptatiestrategieën te ontwikkelen voor gebieden, en niet voor sectoren. De vraag naar nieuwe vormen van recreatie en toerisme moet dus niet alleen in een internationaal perspectief geplaatst worden maar ook opgepakt worden als integrale verkenning op gebiedsniveau. Nu zijn de Nederlandse stranden – buiten de steden – de belangrijkste vakantiegebieden. Maar vanwege de zeespiegelstijging en de grotere kans op stormen is juist de kust gevoelig. Om de kust aantrekkelijk te houden voor toeristen zijn wellicht nieuwe investeringen nodig, bij voorkeur inspelend op nieuwe kansen, en wat verder uit de kust. Vitale ecosystemen In het bijzonder de combinatie van versnippering van ecosystemen en klimaatverandering wordt als bijzonder risicovol beoordeeld, vooral in ecosystemen die ook met verdroging te maken hebben. Omdat de wetenschappelijke basis voor de huidige beleidsdoelstellingen (doelsoorten en natuurdoeltypen, zoals onder meer verwoord in de uitwerking van de EU Habitat en Vogelrichtlijn), door klimaatverandering op losse schroeven wordt gezet, is het de vraag hoe en waarop de Nederlandse en Europese maatschappij in de toekomst doelstellingen wil baseren, welke transities dit vraagt, en hoe een en ander in ruimtelijke maatregelen kan worden uitgewerkt. Voor het oplossen van de problematiek rond het herijken van de doelen van het natuurbeleid is het in praktijk brengen van het concept ecologische veerkracht nodig om beter in te kunnen spelen op de onvoorspelbaarheid van de natuur bij klimaatverandering. De wetenschap staat nog in de kinderschoenen bij het verbinden van het concept van ecologische veerkracht naar ecologische, economische en sociaal-culturele kosten en baten. Het is nu de vraag welke transities het vraagt om natuurbeleid mee te laten koppelen met andere opgaven in het ruimtelijk beleid. Zo kan een uitbreiding van gebieden met functie natuur (bijvoorbeeld voor de EHS) tevens worden gezien als een substantiële bijdrage aan het vastleggen van broeikasgassen, de opvang van water of gecombineerd worden met de productie van biobrandstoffen.
P2054_N_06_19548
december 2006
Duurzaam gebruik van bodem, water en atmosfeer Klimaatbeleid levert aanzienlijke synergievoordelen op voor de bestrijding van luchtverontreiniging volgens een door het MNP gecoördineerd rapport voor het Europees Milieu Agentschap (2006). De EU heeft een doelstelling om de stijging van de mondiale temperatuur te beperken, Klimaatbeleid gericht op het halen van deze doelstelling zou volgens de EEA scenario-analyse: de kosten voor het bestrijden van luchtverontreiniging in de Europese Unie in 2030 in de orde van 10 miljard Euro per jaar verlagen. Resterende emissies van luchtverontreinigende stoffen verminderen waardoor de effecten op de volksgezondheid met meer dan 20.000 vroegtijdige sterftes per jaar kan afnemen en ecosystemen minder belast worden door verzuring en vermesting. Verschillende provincies - vooral in West-Nederland - hebben in de deelstroomgebiedsvisies maatregelen voorzien die de bodemdaling beogen tegen te gaan. Hoe kunnen voorziene maatregelen in het waterbeheer en de landbouw in bijvoorbeeld het Veenweidegebied klimaatbestendig gemaakt worden, met zo min mogelijk bodemdaling en verhoging van de natuurwaarden. De oxidatie van het veen zal waarschijnlijk als gevolg van de stijgende temperatuur, het langere zomerseizoen en een grotere dynamiek in nat en droog (oxidatiepomp) sneller gaan verlopen en het bodemdalingproces versnellen. Hoe snel dit zal gaan, is echter nog onzeker. Landbouw vraagt om een relatief diepe ontwatering terwijl bebouwing om een relatief hoog waterpeil vraagt om wegrotten van houten paalfunderingen te voorkomen. Bodemdaling in de veengebieden leidt tot een sterkere zoute kwel (nadelig voor de landbouw en natuur) en tot schade door verzakking van wegen en gebouwen. De beschikbaarheid van kwalitatief goed water wordt mede beïnvloed door de effecten van klimaatverandering op waterkwaliteit en ecologie. Bij de huidige uitwerking van de KRW op nationaal niveau wordt het indirecte effect van klimaatverandering op de waterkwaliteit en ecologie via de hydrologische cyclus (drogere zomers, hogere concentraties) nog nauwelijks meegenomen (Veraart & Westein, 2005).
P2054_N_06_19548
december 2006
- Op welke wijze is een veilig verdedigingssysteem te creëren zonder een verdergaande ophoging van dijken, maar door gebruik te maken van bestaande elementen in het landschap? (Interview project Ground for Change, NAM, RUG) (Interview project Integrale Visie Deltawateren, provincie Zeeland) - Op welke wijze kan zoet water geconserveerd worden t.b.v. gebruik in perioden van droogte? Wat betekent dat voor de situering van landbouw en natuur die sterk afhankelijk is van zoet water? (LNV) - Welke (nieuwe) bestuurlijke arrangementen zijn gevraagd voor een adequate aanpak van lange termijn waterproblemen op de verschillende schaalniveaus met verschillende typen van maatregelen? - Hoe kunnen we een er voor zorgen, dat er ondanks lagere rivierafvoeren en toenemende verzilting een gezonde landbouw blijft in het Deltagebied? (Interview project Integrale Visie Deltawateren, provincie Zeeland) - Kwaliteit EHS: Nader onderzoek is nodig naar de randvoorwaarden van verdrogingsgevoelige natuur en benodigde maatregelen, mede in het licht van de klimaatproblematiek (LNV). - De hoeveelheid energie die de wind en de zon leveren is fluctueert. Bij klimaatverandering zullen deze fluctuaties ook veranderen.Hoe kun je winning van duurzame energie, zoals bijvoorbeeld windenergie of zonne-energie, bestendig maken tegen fluctuaties in het klimaat? En zijn hierbij ruimtelijke functie combinaties mogelijk?(ABP (?), Koop Duurzame Energie, Rabobank; Koop DE; uit De Pater en Schoemakers, 2006) - Wat voor kansen biedt klimaatverandering bedrijven uit de toeristisch-recreatieve sector? (Recron, platform toerisme en recreatie) - Leidt klimaatverandering tot andere doelsoorten en hoe kan/moet hier bij de ruimtelijke inrichting van een natuurkern op worden ingespeeld? (Interview project Waterdunen, provincie Zeeland) - Wat zijn de effecten op het klimaat van belangrijke beleidskeuzen die in andere dossiers gemaakt worden (LNV)?
In formulering “Aandacht voor Veiligheid” (KvR, Delft Cluster en LmW)
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.17, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van preventief risicobeheer Kennisvraag (BSIK)onderzoek1
Kennisleemte?
***
*/**
*
ICIS, Alterra, internationaal? A2(+), LNV Kennisbasis
Ja, veel speculaties weinig kwantiatief **
**
3.4.3 Toenemende extremen: Preparatie, respons en nazorg De voorbereiding op de bestrijding van incidenten (in ons geval klimaatextremen) wordt preparatie genoemd. Hieronder valt onder het opstellen van calamiteitsplannen, het opleiden en oefenen van hulpverleningsdiensten en het voorlichten van de bevolking. Respons is gericht op de bestrijding van de gevolgen van een overstroming of storm zelf. In geval van een overstroming omvat de respons bijvoorbeeld de redding van slachtoffers, de evacuatie uit het rampgebied, het leegpompen van ondergelopen
P2054_N_06_19548
december 2006
gebieden en het herstel van dijken. Nazorg omvat alles wat nodig is om zo snel mogelijk weer terug te keren tot de normale, dagelijkse situatie. Nazorg kan op sociaal gebied gebeuren (slachtofferhulp) en in financiële zin. Wie betaalt de schade: de overheid, de burger of de verzekering? Er vindt wel onderzoek plaats in relatie tot nazorg bij hydrometeorologische rampen in financiële zin, maar niet in sociale zin. Interessant is om te kijken hoe verbetering van de beschikbaarheid van kennis over ‘Early warning’, voorspellingstechnieken uit de meteorologie en meteorologie bij de preparatie en response op rampen (crisisbeheer) mogelijk een toegevoegde waarde zou kunnen hebben. Dit geldt overigens niet alleen in het kader voor overstromingen, maar ook bij hittegolven (meteorologische informatievoorziening naar GGD, huisarts of ziekenhuis).
- Wordt er wel voldoende gedaan om hulpverleningsdiensten en de lokale bevolking voldoende te preparen op hydro-meteorologische weersextremen? - Bij preparatie hoort ook voldoende toegang tot weersverwachtingen en rivierafvoeren forecasting. (Early warning) Is deze in Nederland voldoende? - Hebben hulpverleningsdiensten voldoende technische middelen om bij een overstroming, hittegolf (volksgezondheid) of storm accuraat te handelen om zo het aantal slachtoffers te minimaliseren? - In hoeverre zijn taken en verantwoordelijkheden helder in geval van een overstroming (burgemeester, brandweer, minister)? - Zijn de hulpverleningsdiensten voor sociale nazorg in gesteld op toenemende kansen van rampen als gevolg van extreme weersomstandigheden? - Hoe verandert de effectiviteit van de huidige verdeling van financiële nazorg over de overheid, individu en verzekeringswezen onder verschillende klimaatscenario’s?
P2054_N_06_19548
In formulering “Aandacht voor Veiligheid” (KvR, Delft Cluster en LmW)
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.18, Analyse van enkele kennisvragen op het gebied van preparatie, respons en nazorg Kennisvraag (BSIK)onderzoek1 Kennisleemte?
***
*/** JA
LmW, th. communicatie?
A9, P2035
*
***
?
**
JA
*/**
NEE
december 2006
3.4.4 Korte termijn beleids- en praktijkvragen (regionaal en nationaal) Oplossingsstrategieën voor aanpassing aan klimaatverandering zullen gezocht moeten worden op verschillende schaalniveaus, maar implementatie zal in het bijzonder moeten plaatsvinden op regionale schaal. Mede in het licht van decentralisatie van ruimtelijke ordening en milieubeleid. Nederland kent circa 500 gemeenten, 12 provincies, 1000den streekplannen en tientallen waterschappen. In de nota ruimte wordt Nederland weer onderverdeeld in sleutelprojecten, hoofdverbindigsassen, de grote rivieren, IJsselmeergebied, de Kust, Vogelen Habitatrichtlijngebieden, de Ecologische Hoofdstructuur, natuurbeschermingsgebieden en robuust ecologische verbindingen. Er wordt gesproken over de Noordvleugel Randstad (Amsterdamse Zuid-as), Zuidvleugel Randstad (Zuidplaspolder), deelstroomgebiedvisies, mainports, economische kern gebieden (13 stuks), greenports, WGR-plus regio’s en nog veel meer. Op al deze geografische schalen leven concrete praktijkvragen over klimaatverandering. Wat is een hotspot voor klimaatverandering? Er zijn verschillende definities mogelijk, waarover in diverse gremia veel over wordt gediscussieerd. Belangrijke criteria zijn onder andere dat er ruimtelijke investeringen spelen die kwetsbaar zijn voor klimaatverandering. Of juist een regio of sector waar klimaatverandering sociaaleconomische kansen biedt. Tabel 3.19 laat zien dat er behoefte is aan toegepaste kennis op lokaalniveau bij Provincies en Gemeenten. De programma’s Leven met Water en Habiforum (en ook Transforum) hebben een projectenportefeuille die meer praktijk gericht is, maar daar ontbreekt de klimaatdimensie veelal en wordt er veelal ingespeeld op korte termijn vragen. In de conceptstrategie vervolgprogrammering van het KvR programma is een van de uitgangspunten dat er extra aandacht moet worden besteed aan de integratie van ontwikkelde kennis en de aansluiting aan de praktijk. Hiertoe is in 2005 een definitie studie gestart naar klimaat hotspots (De Pater, 2006), waarvan tabel 3.19 mede uit is voortgekomen. Er is financiering mogelijk voor maximaal 4 tot 6 kleine hotspotstudies. Dit staat niet in verouding tot de grote en, bij voortgang van het ARK programma, groeinede hoeveelheid vragen uit de praktijk.
P2054_N_06_19548
december 2006
Kennisleemte?
- In welke mate moet en hoe kan bij de (her)introductie van (gedempte) getijdenwerking rekening worden gehouden met klimaatverandering. Moeten ontwerphoogtes en doorsneden van getijdenduikers worden aangepast? (Interview project Integrale Visie Deltawateren, provincie Zeeland)
Delftcluster KNMI
- Recent zijn de nieuwe KNMI-scenario's bekend gemaakt. Wat zijn de invloeden hiervan op WB21? (Programmabureau Leven met Water)
A7, Äandacht voor Veiligheid traject
- Hoe kun je afvalwaterzuivering (lokaal) combineren met verdrogingsbestrijding, betaalbaar en binnen de normen van de EU Kaderrichtlijn Water? (Hotspot Zuidplaspolder)
Habiforum en Leven met Water
- Ontwikkelen kosten/baten scenario’s voor landbouw en natuur voor de Noordoostpolder (Interview project Noordoostpolder, provincie Flevoland)
IC5
**
- Zijn er mogelijkheden voor een andere waterverdeling IJssel - Rijn? (provincie Gelderland/ project Knooppunt Arnhem-Nijmegen)
Delft Cluster
*
- Klimaatbestendig bouwen (renovatie, nieuwbouw, gebiedsontwikkeling) (interview gemeente Tilburg)
A10, habiforum
**
Kennis Habiforum en KvR te combineren
- Doordachte invulling aan de taakstelling woningbouw en inrichting bedrijventerrein in klimaatgevoelige gebieden (Interview gemeente Kampen)
A10, habiforum
**
Kennis Habiforum en KvR te combineren
- Hoe ziet een klimaatbestendig nieuw dorp in een droogmakerij eruit (terp? waterdorp?) (Interview project Zuidplaspolder)
A10, LmW
**
Kennis Habiforum en KvR en LmW te combineren
- Wat betekent het bouwen van vele hectares aan drijvend glas voor de waterkwaliteit, hoe geef je de bouwsels extra robuustheid, en hoe zit het met de exploitatie en uitvoering? (Dura Vermeer)
LmW
***
Kennis LmW en KvR te combineren
- Welke woonvormen passen bij een gebied, waar het getij weer geïntroduceerd wordt? (Interview project Integrale Visie Deltawateren, provincie Zeeland)
P2054_N_06_19548
en
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.19, Analyse van enkele praktijkvragen op het gebied van klimaatbestendigheid Kennisvraag (BSIK)onderzoek1
Habiforum,
**
*
**
december 2006
3.4.5 Internationaal Het is belangrijk te weten hoe de Nederlandse kwetsbaarheid voor de gevolgen van klimaatverandering zich verhoudt tot ander landen, in de EU, maar ook daarbuiten. Voor economische sectoren is dit belangrijk omdat het de relatieve concurrentiepositie beïnvloedt. Maar ook voor andere beleidsthema’s, zoals water- en natuurbeheer, is de internationale context belangrijk i.v.m. verplichtingen die aangegaan zijn onder internationale conventies en Europese wetten. Voor het doen van klimaatbestendige investeringen in Nederland is het van belang om de toekomstige positie in het internationale domein te verkennen. De ingewonnen kennis van zowel de potentiële effecten van klimaatverandering als het aanpassingsvermogen van andere landen kan vervolgens gebruikt worden om te inventariseren op welke vlakken Nederland aan concurrentiekracht dreigt te verliezen of juist een heleboel te winnen heeft. De relevantie van de buitenlandse dimensie verschilt per hotspot en/of beleidthema. De agrarische sector is bijvoorbeeld in sterke mater afhankelijk van veranderingen binnen de EU, terwijl stedelijke netwerken een nationale aangelegenheid zijn. Per beleidsthema zal dus gekeken moeten worden op welke wijze buitenlandse (ruimtelijke) ontwikkelingen relevant zullen zijn en hoe deze ontwikkelingen Nederland kunnen beïnvloeden. Vervolgens is het belangrijk om te kijken hoe mondiale sociaaleconomische en ruimtelijke scenario’s op de lange termijn doorwerken op de Nederlandse situatie. Inzicht in belangrijke internationale trends en potentiële effecten van klimaatverandering in het buitenland kunnen zijn beschikbaar uit bestaande studies door bijvoorbeeld de EU (Schröter et al., 2005; EEA, 2005) en Duitsland (Zebisch et al., 2005). Binnen de BSIK subsidieregeling wordt aandacht besteed aan ruimtelijke aanpassingsmaatregelen voor veranderende rivierafvoeren (KvR, LmW, DC) en de ecologische hoofdstructuur (KvR, Habiforum).
- Zijn de KRW doelen op middellange termijn (10 jaar) haalbaar wanneer klimaatverandering meegenomen wordt? Is aanpassing van de referentiewaarden of tot uitstel voor het behalen van de doelstellingen op de lange termijn Noodzakelijk? (Wageningen UR, LNV)
Alterra, RIZA
*/**
Hoe kan het Gemeenschappelijk Landbouw Beleid ingezet worden om een bijdrage aan het klimaatbeleid te leveren? (LNV) - Welke rol kan duurzame ontwikkeling / duurzame bosen landbouw / bosbescherming en plattelandsontwikkeling spelen bij adaptatie aan klimaatveranderingen door ontwikkelingslanden en hoe zou een internationale strategie op dat terrein vorm gegeven kunnen worden? (LNV)
A12, IC2(?), LEI. Alterra
**
P2054_N_06_19548
Urgentie3
Complexiteit2
Tabel 3.20, Analyse van enkele praktijkvragen op het gebied van klimaatbestendigheid Kennisvraag (BSIK)onderzoek1
Kennisleemte?
***
december 2006
4. Samenvattende Conclusies en aanbevelingen 4.1 Samenvattende conclusies Kennisleemten worden in dit rapport geïdentificeerd, maar nog niet geprioriteerd omdat bij prioritering naast wetenschappelijke inzichten en onzekerheden ook maatschappelijke belangen en processen belangrijk zijn. Met andere woorden het feit dat wetenschappelijke inzichten over de effecten van klimaatverandering in de ene sector veel kleiner zijn als in de andere sector wil niet per definitie zeggen dat de sector met de meeste kennisleemten ook het meeste onderzoek vergt of de meeste beleidsinspanning. Aan de andere kant ligt er ook een taak om effecten die aan de maatschappelijke kant onderschat worden (en dus weinig prioriteit hebben), toch ook te benoemen (maatschappelijke verantwoordelijkheid wetenschappers). We proberen in dit rapport dit te doen, door aan te geven wanneer een kennisbehoefte verschillend wordt geprioriteerd vanuit de kennisinstellingen in vergelijk tot het beleid. Paradigma shifts, probleem percepties Zowel in wetenschap als beleid is er een paradigmaverschuiving in het denken over risico’s van klimaatveranderingen en ruimtelijke ordening waar te nemen. Naast de natuurwetenschappelijke benadering (risico = kans maal schade) begint de sociaalwetenschappelijke benadering aan kracht te winnen. Ook begrippen zoals robuustheid, flexibiliteit, autonoom aanpassingsvermogen, kwetsbaarheid en klimaatbestendigheid zijn in dit kader belangrijk om te noemen. Osinga en Kabat (2006) definiëren bijvoorbeeld klimaatbestendig ruimtegebruik als het reduceren van klimaatgebonden risico’s tot een maatschappelijk en economisch aanvaardbaar niveau waarbij op slimme manier gebruik wordt gemaakt van combinaties van technologische en bestuurlijke adaptatiemaatregelen en emissie-arm ruimtegebruik. De definitie en samenhang van deze begrippen is nog steeds onderdeel van (internationaal) wetenschappelijk debat. Ook in beleidskaders worden deze begrippen op verschillende manieren geïnterpreteerd. Er gebeurt veel onderzoek op dit gebied in het buitenland en binnen EU onderzoeksprogramma’s (o.a. EU NeWater). In Nederland concentreert dit type sociaalwetenschappelijk onderzoek zich o.a. in de BSIK programma’s Habiforum en Leven met Water. Voor het ARK programma is het belangrijk dat nadere samenwerking op dit punt wordt bereikt. Kennismanagement in besluitvorming over klimaatverandering Dit is duidelijk urgent punt van aandacht waar de huidige kennisinfrastructuur onvoldoende op in kan spelen, zowel de kennisinstituten als de BSIK programma’s bieden voldoende flexibiliteit om met maximale efficiëntie in te kunnen spelen op de beleidsvragen uit ARK over adaptatie. Afwegingsmethoden Afwegingsmethoden voor complexe besluitvorming zijn voor handen (zoals MKBA) maar ze zijn onvoldoende toegerust op de dynamiek van het natuurlijk systeem, comlexiteit en lange termijn ontwikkelingen (2050 en verder) zoals klimaatverandering..De afweging van kosten tegenover baten is cruciaal voor het maken van beslissingen voor adaptatiemaatregelen. Deze methode houdt echter geen rekening met verdelingseffecten (ruimtelijk schalen en in de tijd).
P2054_N_06_19548
december 2006
Institutionele inbedding De besluitvorming in complexe ruimtelijke processen stuit vaak op bestaande institutionele structuren. Bij cross-sectorale adaptatie maatregelen zal dat nog sterker zijn. Daarbij moeten we denken aan institutionele grenzen tussen sectoren (en departementen), bestuursniveaus, schaalniveaus van organisaties, en dergelijke. Daarnaast gaat het echter vooral ook om bestaande handelingspatronen die vaak zijn vastgelegd in formele zowel als informele regels. Een voorbeeld daarvan zijn institutionele conflicten tussen bijvoorbeeld verschillende kwaliteitscriteria (veiligheidsnormen versus flexibiliteitnormen). In Nederland gebeurt onderzoek met betrekking tot institutionele inbedding van grote ruimtelijke ingrepen o.a. binnen in de BSIK programma’s Habiforum en Leven met Water. Binnen het Klimaat voor Ruimte consortium zit juist kennis over de institionele inbedding van niet ruimtelijk milieu en klimaatbeleid. Klimaatsysteem, effecten Het valt op dat er relatief weinig kennisvragen worden gesteld vanuit de overheid die betrekking hebben op de mate van klimaatverandering en de effecten daarvan op de verschillende sectoren en thema’s, als men het huidige proces van vraagarticulatie in het kader van het ARK-programma bekijkt. Men neemt, wellicht onbedoeld, de omvang van deze effecten als een gegeven aan. Vanuit wetenschappelijk perspectief is er behoefte om de effecten van klimaatverandering op verschillende sectoren nader te kwantificeren onder verschillende scenario’s, mede gericht om de vragen over adaptatie vanuit de overheid te kunnen beantwoorden. Voor het vaststellen van een klimaatkennisagenda voor het ARK-programma is het van belang dat verschillende inzichten bij overheid en kennisinstellingen in dialoog met elkaar verduidelijkt worden. De uitdaging is daarbij om kennisvragen zodanig te formuleren dat ze hanteerbaar zijn in het beleid en niet “wegglippen” in de onderzoeks- en kenniswereld.
P2054_N_06_19548
december 2006
Waterbeheer, effecten Als eerder gesteld is de relatie tussen klimaat(verandering) en waterbeheer zeer herkenbaar bij zowel experts als beleidsmakers. Water wordt veelal ook gezien als integrerend concept voor adaptatie, echter lang niet alle betrokkenen gaan uit van de gehele hydrologische cyclus. Ook bestaat er grotere consensus over de ernst en de omvang van de mogelijke gevolgen van klimaatverandering in vergelijk met andere sectoren. Voorts is het watersysteem een belangrijke “integrator”, veranderingen in het watersysteem als gevolg van klimaatverandering hebben weer effect op verschillende andere sectoren, zoals ruimtelijke ordening, landbouw of natuurbeheer. Kennis over de effecten van klimaatverandering op het watersysteem is vaak een indirecte afgeleidde om te komen tot robuuste adaptatiestrategieën en een analyse van de risico’s (de directe kennisbehoefte van beleidsmakers, zie paragraaf 3.1). In volgorde van maatschappelijk gevoelde prioriteit gaat het om veiligheid, waterbeschikbaarheid (landbouw, natuur, drinkwater) en de effecten van klimaatverandering op de chemische en ecologische kwaliteit. In het onderzoek zijn de effecten van klimaatverandering op de waterkwaliteit, drinkwatervoorziening en de effecten op aquatische ecosystemen relatief onderbelicht. Transport en vervoer, effecten De klimaatdimensie (in de zin van gevolgen en adaptatie) is missend in de nota Mobiliteit, er worden door de overheid nog nauwelijks kennisvragen over transport en klimaatadaptatie geformuleerd. Ook bij dit thema valt op dat er zeer grote ruimtelijke investeringen worden gepland, deze liggen veelal onder onder zeeniveau en moeten gedaan worden op korte termijn (ca 80 miljard Euro tot 2020, zie MIT). Het gaat om investeringen met een zeer lange levensduur van 50-100 jaar of zelfs langer. Transport en vervoer is voorts ook een bron van broeikasgassen, hier wordt wel aandacht aan besteed in de nota Mobiliteit. Gezien de grootte van de ruimtelijke investeringen en het beperkte onderzoek dat op dit gebied plaatsvindt (1 BSIK project binnen KvR) is dit terrein te benoemen als een kennisleemte. Landbouw, natuur en recreatie, effecten. Het ministerie van LNV onderscheidt zich van de andere ARK ministeries door het feit dat zij bezig is met het opstellen van een kennisagenda Klimaat. Het belang van LNV in het klimaatdossier is tweeledig. Aan de ene kant ondervinden landbouw, bosbouw, natuur en visserij gevolgen van klimaatverandering. Aan de andere kant is het mede veroorzaker en kan het bijdragen aan de oplossing. De meeste van de klimaatbeleidsopgaven van LNV zijn geformuleerd in het domein van mitigatie. Voorts vindt LNV klimaatonderzoek en –beleid in een internationale context een urgent aandachtspunt.Wetenschappelijke rapporten over de effecten van klimaatverandering voor de landbouw zijn tot op heden vooral kwalitatief van aard. De landbouwsector is ook heel divers. Er is bijvoorbeeld een onderverdeling te maken naar veeteelt, akkerbouw, en glastuinbouw. Er is daarnaast een grote diversiteit aan type gewassen en de bedrijven zijn gesitueerd op verschillende bodemtypen. Op het gebied van natuurbeheer is men verder in kwantificering van de effecten en het bedenken van adaptatiestrategieën. Voor het oplossen van de problematiek rond het herijken van de doelen van het natuurbeleid is het in praktijk brengen van het concept ecologische veerkracht echter een punt van aandacht. De wetenschap staat ook nog in de kinderschoenen bij het verbinden van het concept van ecologische veerkracht naar ecologische, economische en sociaal-culturele kosten en baten.
P2054_N_06_19548
december 2006
Stedelijk gebied, effecten Kennisvragen op het gebied van de effecten van klimaatverandering op het stedelijk gebied als geheel lijken niet zo vaak gearticuleerd te worden richting het onderzoek. Er zijn wel kennisvragen bekend op deelterreinen die te maken hebben met transportinfrastructuur in het stedelijk gebied, stedelijk waterbeheer en de effecten van klimaatverandering via stedelijk groen en luchtkwaliteit (gezondheid). De indruk bestaat dat bij besluitvorming in en over ontwikkelingen in stedelijke netwerken het probleem van de klimaatveranderingen tot nu toe slechts een ondergeschikte rol speelt. Belangrijke kennisvragen die er op dit gebied liggen, hebben vooral te maken met de kwestie wat het nu eigenlijk voor ruimtelijke besluitvorming betekent als het klimaatprobleem moet worden meegenomen. Effectstudies naar de gevolgen van klimaatverandering voor de woningbouw, als primaire insteek, zijn voor Nederland niet beschikbaar. Dit is best opmerkelijk te noemen aangezien de plannen voor nieuwe woningbouw voornamelijk liggen in regio’s onder zeeniveau. Het gaat hierbij om grote investeringen in de private sector (de bouw van 1,0 tot 2,0 miljoen woningen tot 2030) en bestaand kapitaal dat risico loopt. Ondernemersklimaat, effecten Uit de bedrijvenanalyse van KvR (De Pater en Schoemakers, 2006) komt naar voren dat veel bedrijven gewoon bezig zijn met hun day-to-day business en dat klimaatverandering zelf een ‘ver van mijn bed show’ is, die hun tijdshorizon overstijgt. Er is wel notie van het klimaatvraagstuk, die verschilt per ondernemingsvorm en sector. De grote industriële bedrijven, zijn niet direct met de gevolgen van klimaatverandering bezig (De Pater en Schoemakers, 2006). Bij bedrijven die enerzijds te maken hebben met de gevolgen en anderzijds onderdeel zijn van de oplossing is de kennisvraag groeiende. Het gaat om de financiële sector, projectontwikkelaars, bouwers, producenten van duurzame energie en wellicht ook de toeristisch recreatieve sector. Ook sectoren zoals de land- en bosbouw, de drinkwatersector, binnenvaart, petrochemie en traditionele electriciteitsbedrijven zijn in het kader van ondernemersklimaat van belang. Belangenorganisaties voor het bedrijfsleven, zoals VNO-NCW geven aan vooral behoefte te hebben naar onderzoek naar positieve effecten (kansen). Er is minder behoefte naar onderzoek naar de mogelijke risico’s van klimaatverandering, dit wordt mede ingegeven door het gevoel dat teveel communiceren over risico’s een negatief effect zou kunnen hebben op het vestigings- en investeringsklimaat van Nederland. Momenteel hebben bedrijven die oplossingen bieden last van trage besluitvorming en vergunningverlening en voelen ze zich teveel gedwongen om de overheid te bedienen met administratieve zaken in plaats van zich bezig te houden met de zaken waar het echt om gaat. Gezondheid, effecten Klimaatverandering kan tevens de negatieve effecten van luchtverontreiniging op de gezondheid versterken. Voorts neemt bij een stijgende kans op weersextremen ook de de kans op slachtoffers bij een overstroming toe (zonder adaptatie). Effecten van het (extreme) weersomstandigheden op de gezondheid worden als problematisch erkend door organisaties zoals de GGD (denk aan bijvoorbeeld smog in de zomer). Echter het mogelijk toenemen van de kans op deze omstandigheden wordt in de praktijk niet als probleem ervaren. Aanpalende ministeries Volksgezondheid en VROM (inspectie gezondheid) identificeren klimaatverandering niet als een ernstig probleem voor de volksgezondheid, als ook verschillende GGD’s (zie De Pater, 2005). NGO’s, in het
P2054_N_06_19548
december 2006
bijzonder het Rode Kruis Klimaatcentrum schatten de ernst van dit probleem veel groter in en spreken van een een gemis aan ‘sense of urgency’. Vanuit de wetenschap wordt gesteld dat onderzoek naar de effecten van klimaatverandering niet sectoraal moet uitgevoerd worden, maar een integraal onderdeel moet zijn naar onderzoek van de effecten van klimaatverandering in waterbeheer, natuurbeheer, landbouw en recreatie (De Pater, 2005). Energievoorziening, effecten Een belangrijk probleem voor elektriciteitscentrales is de hogere oppervlaktewatertemperatuur, omdat zij dit gebruiken als koelwater. Gedurende droge jaren wordt in de huidige situatie een aanzienlijk tekort aan koelwatercapaciteit geconstateerd, waardoor de energiecentrales in Bergum, in Diemen, langs het Amsterdam-Rijnkanaal en langs het Noordzeekanaal niet altijd op volle capaciteit kunnen werken. Energiebedrijven, maar ook petrochemische bedrijven willen weten wat de kans op een bepaalde koelwatertemperatuur is om hun installaties juist te kunnen dimensioneren. Dit is een vraag waar RIZA en KNMI onderzoek naar (zouden moeten) doen. Onderzoek naar cross-sectoraal adaptatiestrategieën Natuurlijke systemen, maatschappelijke sectoren en regio’s hebben in het heden en verleden altijd al te maken gehad met de grillen van het klimaat. Voor de analyse is het dus belangrijk om niet uit het oog te verliezen dat er niet alleen een kennisaanbod is van wetenschappelijke instituten, maar ook kennis over het praktisch omgaan met klimaatvariabiliteit, kennis uit de geschiedenis en kennis uit andere culturen. Een multisectorale analyse van de kennisvragen voor adaptatie ligt voor de hand, maar is ook ontzettend moeilijk gezien de complexiteit en de vele actoren. Startpunten (of complexiteiten) voor een integrale analyse van de kennisvragen zijn: - Aandacht voorde onderlinge interacties en feedbacks tussen natuurlijke en maatschappelijke systemen in samenhang met duurzame ontwikkeling. - Bij Adaptatie maatregelen is er sprake van een schepje extra bovenop autonoom beleid om een sociaal-economisch vraagstuk of een milieuprobleem op te lossen, het vergt dus een proactieve instelling in plaats van reactief beleid in de ruimtelijke ordening. - Het onderscheid tussen verschillende typen beleidsinstrumenten die de overheid tot zijn beschikking heeft waarin het begrip ‘adaptatie’ in te bouwen is. Vaak worden harde (technisch, tastbaar) en zachte maatregelen (bestuurlijk, regelgeving) onderscheiden - Integrerende benaderingen en paradigma’s zoals de lagenbenadering uit de Nota Ruimte, duurzaamheid, het watersysteem als mede ordenend principe, de definitie van het klimaatsysteem (breder dan alleen de atmosfeer) en integraal waterbeheer. - De classificatie van beleid naar verschillende milieuproblemen (bv in NMP4) of een sectorale benadering van economische vraagstukken en milieuproblemen. Een mogelijk denkkader voor de integrale analyse van kennisvragen over adaptatie is weergegeven in tabel 4.1 en is te beschouwen als een experiment voor discussie.
P2054_N_06_19548
december 2006
Gevolggericht
Rrisicobeheer
Tabel 4.1, conceptueel denkkader om te komen tot een cross-sectorale analyse van adaptatiestrategieën Kernwaarden/vitale belangen Maatschappelijk systeem Natuurlijk systeem (netwerk en occupatie) (ondergrond) Economische Volksgezondheid Vitale Vitale Schakels veiligheidsketen ↓ vitaliteit & sociale ecosystemen bodem, stabiliteit water en atmosfeer Internationale concurrentie, lozingen, terrorisme, sociale ongelijkheid, Versnippering, Bedreigingen Æ eutrofiering, ziekten en plagen, oorlog, politieke emissies, verzuring, en instabiliteit en klimaatverandering verzilting, (etc…) klimaatverandering (etc…) Proactie - structureel reduceren oorzaak dreiging (mitigatie) - Structureel vergroten van Autonoom reactief beleid, sectoraal ingericht en gericht op (klimaat) bestendigheid tov afzonderlijke bedreigingen/ontwikkelingen op de korte termijn dreiging Planologische instrumenten (wetgeving ed) Technische maatregelen Preventie Financiële instrumenten Reduceren effect incidenten Onderzoek & monitoring (weersextremen) Dialoog en commubicatue Response Het feitelijk omgaan met extreem weer. Preparatie (rampenplannen) Nazorg (weersextremen)
Cross-sectorale klimaatadaptatie strategieën: (proactief beleid) maken gebruik van combinaties van beleidsinstrumenten; ‘beschermen ‘ meerdere vitale belangen en op meerdere bedreigingen in kunnen spelen en er kunnen meerdere sectoren bij betrokken zijn.
Mitigatie als onderdeel van risicobeheer Strikt genomen kijkt het ARK programma alleen naar het inbedden van adaptatie maatregelen. Echter, aanpassingsbeleid kan en mag internationaal gecoördineerd emissiereductiebeleid niet vervangen (WRR, 2006). Voorts als we uitgaan van de concepten van het risicobeheer en de veiligheidsketen kan mitigatiebeleid niet ontbreken in dit conceptueel kader. Wetenschappelijk gezien staan de lijnen wellicht los van elkaar maar in het maatschappelijk veld (nationaal en internationaal), zullen zij niet los van elkaar gezien worden. Sommige NGO’s hebben bijvoorbeeld moeite om te praten over adaptatiebeleid omdat men bang is dat de overheid dan het mitigatiebeleid zal laten lopen. Anderzijds vraagt VNO-NCW zich af of al de investeringen die de Nederlandse industrie doet in emissiereductiemaatregelen wel effectief zijn. Mitigatie zit in een andere fase van de beleidscyclus (fase van emissiebeleid in uitvoering) dan adaptatie (fase van agendering). Dit betekent dat de kennisvraag over mitigatie relatief minder politieke aandacht vraagt in vergelijk tot kennisbehoeften met betrekking tot adaptatie. Dit wil beslist niet zeggen dat dat wetenschappelijke onzekerheden bij mitigatie minder groot zijn. Nederlands emissie reductie en energiebeleid richt zich op de Kyoto-doelen voor de periode 2008-2012. Het post-Kyoto
P2054_N_06_19548
december 2006
klimaatbeleid staat nog in de kinderschoenen. We beperken ons in dit rapport tot kennisvragen over mitigatie met een ruimtelijke component of die ingaan op de interacties met adaptatiebeleid. Adaptatie als onderdeel van risicobeheer Nationale veiligheid is een functie van de mate waarin een set van vitale belangen is gewaarborgd (Project nationale veiligheid). Vitale belangen kunnen worden bedreigd, een van de dreigingen is klimaatverandering. De mate van dreiging zou je bij klimaatverandering kunnen benoemen als de kans dat een extreme hydrometeorologische gebeurtenis optreedt. In ons denkkader (tabel 4.1) hebben wij de volgende vitale belangen gedefinieerd die relevant zijn voor de adaptatie opgave (1) Economische stabiliteit, (2) Volksgezondheid en sociale stabiliteit, (3) Vitale ecosystemen en (4) bodem, water en atmosfeer. De veiligheidsketen in relatie tot klimaat en bijbehorend lopend onderzoek in Nederland richt zich vooral op de economische belangen en waterbeheer. De overige vitale belangen worden onderbelicht. Bij de BSIK programma’s is het project ‘Aandacht voor veiligheid’ in formulering (een samenwerkingsverband tussen V&W, Delft-Cluster, Klimaat voor Ruimte en Leven met Water). Dit project richt ook op waterbeheer. De vraag is of er noodzaak is voor verbreding van dit project. Of dat voor de nadere integratie uit andere kaders financiering gezocht dient te worden.Vanuit verschillende sectoren wordt ook aangegeven dat er nog te weinig onderzoek gebeurd naar de kansen die klimaatverandering ook kan bieden voor economische sectoren. Preparatie, response en nazorg De voorbereiding op de bestrijding van incidenten (in ons geval klimaatextremen) wordt preparatie genoemd. Hieronder valt onder het opstellen van calamiteitsplannen, het opleiden en oefenen van hulpverleningsdiensten en het voorlichten van de bevolking. Respons is gericht op de bestrijding van de gevolgen van een overstroming of storm zelf. In geval van een overstroming omvat de respons bijvoorbeeld de redding van slachtoffers, de evacuatie uit het rampgebied, het leegpompen van ondergelopen gebieden en het herstel van dijken. Nazorg omvat alles wat nodig is om zo snel mogelijk weer terug te keren tot de normale, dagelijkse situatie. Nazorg kan op sociaal gebied gebeuren (slachtofferhulp) en in financiële zin. Wie betaalt de schade: de overheid, de burger of de verzekering? Er vindt wel onderzoek plaats in relatie tot nazorg bij hydrometeorologische rampen in financiële zin, maar niet in sociale zin. Interessant is om te kijken hoe verbetering van de beschikbaarheid van kennis over ‘Early warning’, voorspellingstechnieken uit de meteorologie en meteorologie bij de preparatie en response op rampen (crisisbeheer) mogelijk een toegevoegde waarde zou kunnen hebben. Dit geldt overigens niet alleen in het kader voor overstromingen, maar ook bij hittegolven (meteorologische informatievoorziening naar GGD, huisarts of ziekenhuis). Praktijk en ontwerpend onderzoek Er is grote behoefte aan toegepaste kennis op lokaalniveau bij provincies, gemeenten, waterschappen en in mindere mate het bedrijfsleven. De programma’s Leven met Water en Habiforum (en ook Transforum) hebben een projectenportefeuille die meer praktijk gericht is, maar daar ontbreekt de klimaatdimensie veelal en wordt er veelal ingespeeld op korte termijn vragen. In de conceptstrategie vervolgprogrammering van het KvR
P2054_N_06_19548
december 2006
programma is een van de uitgangspunten dat er extra aandacht moet worden besteed aan de integratie van ontwikkelde kennis en de aansluiting aan de praktijk en is er een hotspot project in de definitiefase die ruimte biedt voor 4 tot 6 hotspots. Dit staat echter niet in verhouding tot de grote en, bij voortgang van het ARK programma, groeiende hoeveelheid vragen uit de praktijk in de meer ontwerpende sfeer. Internationaal Het Nederlandse klimaatonderzoek is uitstekend ingebed in internationale netwerken. Echter er wordt te weinig gebruik gemaakt in maatschappelijke zin. Nederlands onderzoek heeft wel toegang tot wetenschappelijke inzichten van experts op het gebied van klimaatverandering, maar veel minder tot ervaringskennis in het buitenland om om te gaan met klimaatvariabiliteit en klimaatverandering. Export van kennis gebeurt voornamelijk op het gebied van de civiele techniek en technische kennis, en veel minder op multidisciplinair niveau. Het is belangrijk te weten hoe de Nederlandse kwetsbaarheid voor de gevolgen van klimaatverandering zich verhoudt tot ander landen, in de EU, maar ook daarbuiten. Voor economische sectoren is dit belangrijk omdat het de relatieve concurrentiepositie beïnvloedt. Maar ook voor andere beleidsthema’s, zoals water- en natuurbeheer, is de internationale context belangrijk i.v.m. verplichtingen die aangegaan zijn onder internationale conventies en Europese wetten. Inzicht in belangrijke internationale trends en potentiële effecten van klimaatverandering in het buitenland kunnen zijn beschikbaar uit bestaande studies door bijvoorbeeld de EU (Schröter et al., 2005; EEA, 2005) en Duitsland (Zebisch et al., 2005). Binnen de BSIK subsidieregeling wordt aandacht besteed aan ruimtelijke aanpassingsmaatregelen voor veranderende rivierafvoeren (KvR, LmW, DC) en de ecologische hoofdstructuur (KvR, Habiforum).
4.2 Vervolgstap: nadere vraagarticulatie en prioritering Gezien de korte uitvoeringstijd van dit project is het niet mogelijk om een breedgedragen prioritering uit te voeren. Het eindproduct van deze quickscan (de inventarisatie van kennisleemten) moet dan ook gezien worden als startdocument voor prioritering en nadere aanvulling. In deze quickscan zijn kennisvragen rijp en groen verzameld via interviews, workshops (uit het verleden, niet altijd in het kader van de routeplanner georganiseerd). Ze verschillen sterk in concreetheid en abstractie. Het is een verzameling van kennisvragen, praktijkvragen en beleidsvragen. Het is een goede start maar het document pretendeert niet alle levende vragen op een rijtje te hebben. Nadere vraagarticulatie is noodzakelijk om het beeld van vragen aan te vullen en te verscherpen en ook om tot prioritering te komen.
P2054_N_06_19548
december 2006
5. Literatuur Bloemen, P., 2006. Programma Adaptatie, Ruimte en Klimaat. Bresser, A.H.M.; Amelung, B.; Berk, M.M.; Born, G.J. van den; Bree, L. van;Gaalen, F.W. van; Ligtvoet, W.; Minnen, J.G. van; Witmer, M.C.H.; Bolwidt,L.; Brinke, W. ten; Buiteveld, H.; Dillingh, D.; Dorland, R. van; Huynen, M.; Leemans, R.; Strien, A. van; Vermaat, J.; Veraart, J.; (2005) Efffecten van klimaatverandering in Nederland. (nl) MNP, Bilthoven, Netherlands, 2005.111 p Brinke W.B.M. ten, Bannink B.A., 2004. Risico's in bedijkte termen, een thematische evaluatie van het Nederlandse veiligheidsbeleid tegen overstromen. 242 p., RIVM rapport 500799002 Commissie Waterbeheer 21e eeuw, 2000a. Waterbeleid voor de 21e eeuw, geef water ruimte en de aandacht die het verdient. Advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw. Commissie Waterbeheer 21e eeuw, 2000b. Basisrapport bij het advies van de Commissie Waterbeheer 21e eeuw. CPB, 2004. Vier vergezichten op Nederland; productie, arbeid en sectorstructuur in vier scenario's tot 2040 Eisenreich S.J. (eds), 2005. Climate Change and the European Water dimension. A report to the European Water directors. EU Report No. 21553. Dekker, 2005. Speech van minister Dekker tijdens het congres 'Omgaan met klimaatverandering in bestuurlijk Nederland' op 29 november 2005. ministerie van VROM. EEA, 2006. Air quality and ancillary benefits of climate change pilicies. EEA technical report No 4., 60pp., ISNN 1725-2237. Hurk, van den, B., A. Klein Tank, G. Lenderink, G.J. van Oldenborgh, C. Katsman, H. van den Brink, F. Keller, J. Bessembinder, G. Burgers, G. Komen, W. Hazeleger, S. Drijfhout & A. van Uden (2006) Climate change scenarios 2006 for the Netherlands. Scientific report; WR 200-01, KNMI, De Bit, 82 p. IPCC (2001) Climate Change 2001: The Scientific Basis; IPCC Third Assessment Report, IPCC, Geneva. Kabat, P., Vellinga, P., Vierssen, W. van, Veraart, J.A., , Aerts, J., 2005. Climate proofing the Netherlands. Nature, vol. 438, p. 283-284 Kwadijk J., Klijn F., Drunen M., Van, in prep. Klimaatbestendigheid van Nederland: nulmeting. Routeplanner deelproject 1 (juni 2006). Moore B., Underdal A., Lemke P., Loreau M., 2001. The Amsterdam declaration on global change. Challenges of a Changing Earth: Global Change Open Science Conference Amsterdam, The Netherlands 13 July 2001 Osinga J., Kabat P., 2006. Kennis voor een Klimaatbestendig Nederland. Pater F. de (eds), 2005. Verslag Nationaal Congres „Omgaan met klimaatverandering in bestuurlijk Nederland. 29 november 2005.Programmabureau Klimaat voor Ruimte. De Pater, 2006. Definitiestudie Klimaat Hotspots. BSIK Klimaat voor Ruimte programma, project A10 Pater F. de, Schoemakers A., 2006. Verkenning: Nederlandse bedrijven en hun relatie tot klimaatverandering en ruimtegebruik. Klimaat voor Ruimte publicatie. Project Nationale Veiligheid, 2006. Achtergrondinformatie bij de interdepartementale zelfevaluatie en collegiale toets. 30pp RIZA et al., 2005. Watertekortopgave. Eindrapport Droogtestudie Nederland. RIZA rapport 2005.015 RMNO, mei 2005: Strategische vraagarticulatie bij departementen. Een probleeminventarisatie. RMNO, Den Haag RMNO, juni 2005: Interdisciplinariteit en beleidsrelevantie in onderzoeksprogramma’s. Een stellingname. Publicatienr alg004, RMNO, Den Haag Routeplanner, 2005. Verslag van defintieworkshops in september en november 2005.
P2054_N_06_19548
december 2006
Schröter D., Cramer W., Leemans R., Prentice I.C., Araújo M.B., Arnell N.W., Bondeau A., Bugmann H., Carter T.R., Garcia C.A., de la Vega-Leinert A.C., Erhard M., Ewert F., Glendining M., House J.I., Kankaanpää S., Klein R.J.T., Lavorel S., Lindner M., Metzger M.J., Meyer J., Mitchell T.D., Reginster I., Rounsevell M., Sabaté S., Sitch S., Smith B., Smith J., Smith P., Sykes M.T., Thonicke K., Thuiller W., Tuck G., Zaehle S., Zierl B., 2005. Ecosystem Service Supply and Human Vulnerability to Global Change in Europe. Science, 310: 1333-1337. Veraart J.A., Werners S.E., Ierland, van E.C., Kabat P, Verhagen A., Groot R.S., de, (submitted2005). Assessment of stakeholder perceptions and expert judgements regarding adaptation strategies to climate change in water management in the Netherlands. (to be submitted in climatic change). Veraart, J.A., Westein E., 2005. De Klimaatdimensie van de Kaderrichtlijn Water, Alterra-rapport in opdracht van het ministerie van LNV. Veraart J., Klostermann J., Lasage R., Jacobs C. Steenis O. van, 2005. National Conference Climate changes spatial planning. Summary of raised issues. Congres 10-11 februari 2005, Woudschoten the Netherlands. Programmabureau Klimaat voor Ruimte. Wolff W.J., 1995. Impact of climate change on the Wadden Sea. Uit: Zwerver S. van Rompaey, Kok M.T.J., Berk M.M. (eds.)- Climate change research: evaluation and policy implications. Studies in Environmental Science 65B. Elsevier, Amsterdam: 781-818 WRR, 2006. Klimaatstrategie- tussen ambitie en realisme. Amsterdam University press. 346pp. Zebisch M., Grothmann T., Schröter D., Hasse C., Fritsch U., W. Cramer, 2005. Klimawandel in Deutschland. Vulnerabilität und Anpassungsstrategien klimasensitiver Systeme Forschungsbericht 201 41 253. Climate Change 08/05. Dessau.
P2054_N_06_19548
december 2006
Annex A: Projectinformatie Klimaat voor Ruimte (KvR) Thema Klimaatscenario’s CS1 – North Atlantic Ocean monitoring and modelling Dit project is een Nederlandse bijdrage aan de oceaancomponent (GOOS) van het internationale Global Climate Observing Program (GCOS). Er zullen waarnemingen worden verricht aan de Noord-Atlantische component van de thermohaline circulatie, die van bijzonder belang is voor het West-Europese klimaat. Aan de hand van de data zal de variabiliteit van watermassavorming, het gekoppeld warmtetransport van de oceaan en de atmosfeer en de rol van verticale menging in de oceaan bestudeerd worden. Een beter begrip hiervan is cruciaal voor de verbetering van regionale klimaatmodellen voor West-Europa. Kennis uit dit project ondersteunt het op maat maken van de klimaatscenario’s (Tailoring, CS7) en geeft eveneens belangrijke informatie voor het project “Patterns of Climate Change” (CS5). Status: lopend project (2005-2009) Projectleider: Herman Ridderinkhof (NIOZ) Consortium: NIOZ, KNMI, Universiteit Utrecht (IMAU) Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie CS2- Monitoring and profiling with the Cabauw Experimental Site for Atmospheric Research (CESAR) Het project voorziet in de essentiële infrastructuur voor continuering, uitbreiding en onderhoud van het Cabauw Experimental Site for Atmospheric Research (CESAR) meetprogramma. Het levert onder andere informatie over aërosolen en wolken, een onderwerp dat is geïdentificeerd als een van de meest nijpende kennisleemtes in de klimaatwetenschap. De informatie uit de metingen zal geïmplementeerd worden in weeren klimaatmodellen en zal zo tot een aantal belangrijke verbeteringen in de klimaatscenario’s leiden. CS2 staat in nauw verband met CS4. Status: lopend project (2004-2009) Projectleider: Herman Russchenberg (TU Delft) Consortium: TU Delft, KNMI, RIVM, Alterra, Wageningen Universiteit, TNO-FEL, ECN Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie CS3 - Representation of soil moisture and root water uptake in climate models Uitvoeren van onderzoek naar een aantal belangrijke aspecten van hydrologische processen van het landoppervlak. Het project levert nieuwe inzichten en randvoorwaarden op die van belang zijn bij de productie van regionale klimaatscenario’s en bij de verbetering van de nieuwe generatie klimaatmodellen. Verder spelen de inzichten uit dit project een rol bij het op maat maken van klimaatscenario’s. Status: lopend project (2005-2008) Projectleider: Jos van Dam (Wageningen Universiteit) Consortium: Wageningen Universiteit, KNMI Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie
P2054_N_06_19548
december 2006
CS4 – The regional climate impact of aerosols Binnen dit project zal gewerkt worden aan de verbetering van de parametrisatie van het zogenoemde indirecte aërosoleffect in regionale klimaatmodellen, mede op basis van waarnemingen met nieuwe, innovatieve meettechnieken. Naast verbetering via parametrisaties worden ook verbeteringen verwacht via de toelevering van in regionale klimaatmodellen bruikbare specificaties van aërosolvelden, die een inschatting mogelijk moeten maken van regionale implicaties van de aërosolen-wolkeninteracties. Status: lopend project (2005-2009) Projectleider: Harry ten Brink (ECN) Consortium: ECN, KNMI, TNO-MEP Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie CS5 – Remote influences on European climate Het onderzoek binnen dit project richt zich op de invloed van grootschalige klimaatvariabiliteit en weerpatronen op extreem weer in West Europa. De natuurlijke en antropogene oorzaken van klimaatvariabiliteit zullen eveneens geanalyseerd worden. Het project levert belangrijke informatie aan voor de productie van op de gebruiker afgestemde klimaatscenario’s (CS6/CS7) Status: lopend project (2006-2008) Projectleider: Frank Selten (KNMI) Consortium: KNMI Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie CS6 – Climate scenarios of wind and precipitation for The Netherlands with a highresolution regional climate Dit is een project, waarin de productie van basisklimaatscenario’s plaatsvindt ten behoeve van andere projecten, KvR- thema’s en andere BSIK-programma’s. De uitvoer naar andere projecten verloopt via het “Tailoring”-project, waar de informatie uit CS6 verder op maat wordt gesneden. Daarnaast biedt het hier gebruikte regionale klimaatmodel primair de omgeving om verbeteringen van parametrisaties te testen in nauwe samenhang met project CS3 en CS4. Status: lopend project (2005-2009) Projectleider: Erik van Meijgaard (KNMI) Consortium: KNMI, TU Delft, Wageningen Universiteit, ECN Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie CS7 – Tailoring climate information for impact assessment Dit project vormt in feite de interface tussen de productie van klimaatinformatie en de gebruiker. Hier zal de klimaatinformatie zo goed mogelijk op maat gemaakt worden en worden toegesneden op de praktijk. Dit gebeurt onder andere binnen een aantal pilotstudies, waarbij klimaatonderzoekers gedetacheerd worden bij de gebruikers van klimaatinformatie. Ook zullen voorbeelden van bruikbare vormen van klimaatinformatie publiek gepresenteerd worden via een educatieve website. Status: lopend project (2004-2009) Projectleider: Bart van den Hurk (KNMI) Consortium: KNMI, FutureWater, Alterra, Ecofys, RIZA, RIKZ Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie
P2054_N_06_19548
december 2006
CS8 – Time series information Voor validatie van klimaatscenario’s, de definitie van een referentieklimaat en voor impactstudies worden in dit project historische tijdreeksen van belangrijke klimaatvariabelen gedigitaliseerd en voor diverse gebruikers toegankelijk gemaakt en geanalyseerd. Belangrijke producten uit dit project zijn een reeks van dagneerslag voor de periode 1850-2000, een reeks van 5-10-minutenneerslag in de 20e eeuw en reeksen van antieke weerdata uit de periode 1700-1850. Status: lopend project (2005-2008) Projectleider: Theo Brandsma (KNMI) Consortium: KNMI Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie CS9 – Modeling and reconstructing precipitation and flood frequency in the Meuse catchment during the late Holocene Dit project genereert neerslagreeksen en overstromingsfrequenties uit een tijd waarin de menselijke invloed op natuurlijke systemen nog net te verwaarlozen was. Deze paleoreeksen worden verkregen op basis van sterk innovatieve technieken. Ze worden vervolgens gemodelleerd om voor meer recente situaties de menselijke invloed op rivierensystemen te kunnen analyseren en vergelijken met natuurlijke invloeden. Ook kunnen onder andere schattingen worden gemaakt van de potentiële toekomstige neerslagvariabiliteit en de aan deze variabiliteit plus de antropogene invloed gekoppelde overstromingskansen. Het studiegebied voor dit project is het stroomgebied van de Maas. Status: lopend project (2005-2009) Projectleider: Jef Vandenberghe (Vrije Universiteit Amsterdam) Consortium: Vrije Universiteit Amsterdam, TNO-NITG Classificatie: Beleidsthema 1, Effectenstudie
Thema mitigatie ME1 - Integrated observations and modelling of greenhouse gas budgets at the ecosystem level in The Netherlands Binnen dit project zal een efficiënt en nauwkeurig monitoringssysteem ontworpen worden voor het bepalen van gekoppelde broeikasgasemissies uit de meest relevante natuurlijke en agrarische ecosystemen in Nederland. De aan landgebruik en – management gerelateerde grootte en variabiliteit van de gekoppelde emissies van CO2, N2O en CH4 zal worden bepaald. Hieruit zullen relatief eenvoudige, maar op fysica gebaseerde parametrisaties worden afgeleid waarmee kleine schalen aan grote schalen gekoppeld kunnen worden. Dit project draagt zo in nauwe samenwerking met ME2 en ME3 bij aan de ontwikkeling van een toekomstig Tier-3 rapportagesysteem. Status: lopend project (2004-2009) Projectleider: Eddy Moors (Alterra) Consortium: Alterra, Wageningen Universiteit, Vrije Universiteit Amsterdam, ECN, TNO-MEP, KNMI, Rijksuniversiteit Groningen Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie ME2 - Integrated observations and modelling of greenhouse gas budgets at the national level in The Netherlands Belangrijk doel van dit project is het ontwikkelen van een prototype operationeel systeem voor het kwantificeren van de grootte van het broeikasgasbudget op landelijke
P2054_N_06_19548
december 2006
en regionale schaal en de daarmee geassocieerde onzekerheden. Verder zal een protocol ontwikkeld worden om een referentieschatting te maken ten behoeve van de verificatie van nationale emissies, die het mogelijk maakt de nauwkeurigheid en geloofwaardigheid van de UNFCCC en Kyoto rapportages te verifiëren. Dit project zal informatie betrekken van en leveren aan onder andere ME1 en ME3. Het een bron van informatie voor projecten onder de overige thema’s. Status: lopend project (2004-2009) Projectleider: Ronald Hutjes (Alterra) Consortium: Alterra, Wageningen Universiteit, ECN, Vrije Universiteit Amsterdam, KNMI, Rijksuniversiteit Groningen, SRON, TU Delft, RIVM Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie ME3 - Soil carbon dynamics and variability at the landscape scale: its relation to aspects of spatial distribution in national emission databases Dit project zal leiden tot een verbeterde schatting van het nationale koolstofbudget, door zich voornamelijk te richten op de koolstofopslag in de bodem. De bestaande onzekerheden in de bepaling van het koolstofbudget op basis van inventarisatiemethodes over meerdere jaren zullen gereduceerd worden. Het project levert bovendien informatie die het neerschalen van nationale emissie-inventarisaties naar de regionale en locale schaal mogelijk maakt, alsmede informatie voor de bepaling van het verloop van emissies binnen een jaar. Status: lopend project (2005-2009) Projectleider: Gertjan Nabuurs (Alterra) Consortium: Alterra, Wageningen Universiteit, Milieu en Natuur Planbureau Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie ME4 - An integrated framework to assess spatial and related implications of increased implementation of biomass delivery chains Most key global energy outlooks and scenarios expect that biomass will be the most important renewable energy source in the next 50 years. The potential global supply of biomass for energy use is very large. Though the biomass potential is large, the bulk of this potential awaits active development. Most studies focus on biomass potential but do not specify how to turn potentially available biomass into actually available biomass. Tapping into the national potential is quite difficult because new biomass delivery chains require high investment costs, integration of activities and collaboration between different and unfamiliar stakeholders. Innovative biomass delivery chains are designed in order to mobilize the actual biomass potential. An integrated framework and related analysis tools will developped for devising biomass delivery chains that fit the specific regional and national context under different scenarios and future points in time. Status: In review. Projectleider: Johan Sanders (Agrotechnology & Food Innovations (WUR) Consortium: Agrotechnology & Food Innovations (WUR), Alterra (WUR), Universiteit Utrecht (Copernicus Instituut), KEMA, ECN Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie ME5 - The effect of the spatial arrangement of wetlands on water quality improvement and carbon sequestration in a multifunctional land-use setting Doel van dit project is het analyseren van het effect van veranderingen in de waterhuishouding als gevolg van klimaatverandering op waterkwaliteit en koolstofopslag in watersystemen in het Veenweidegebied. Voor verschillende landgebruikscenario’s wordt er gekeken hoe het ruimtelijk patroon van sloten, natte graslanden, veen en
P2054_N_06_19548
december 2006
moeras geoptimaliseerd kunnen worden ten bate van koolstofopslag en bufferend effect op de waterkwaliteit. Het project combineert de resultaten uit veldcampagnes en laboratoriumexperimenten. De resultaten uit het veld en laboratorium worden opgeschaald in ruimtelijke en temporele zin via scenariostudies en GIS-applicaties. Status: lopend project (2006-2009), Brugproject Projectleider: Jan Vermaat (Instituut voor Milieuvraagstukken, VU Amsterdam) Consortium: Instituut voor Milieuvraagstukken (Vrije Universiteit Amsterdam) Classificatie: Beleidsthema 1, Effecten-Adaptatie-/studie ME6 - Spatial decision support for management of Dutch fen meadows Dit project integreert ruimtelijke informatie over het Veenweidegebied bij elkaar van project ME1, ME5 binnen het KvR-programma en het project ‘Waarheen met het veen’ uit het Leven met Water-programma. Het betreft ruimtelijke informatie die gebaseerd is op verschillende klimaat, waterbeheer en landgebruikscenario’s. Ruimtelijke informatie wordt op dusdanige wijze geselecteerd en bewerkt, dat deze gebruikt kan worden in de besluitvorming over veranderingen in de inrichting en beheer van het Veenweidegebied. Presentatie van de ruimtelijke informatie gebeurt in de vorm van kaarten en door de ontwikkeling van een gebruikersvriendelijke interface. De belangrijkste beleidsthema’s die spelen in het Veenweidegebied, zoals de toekomst van de landbouw, de verstedelijksdruk en het behoud van natuur zijn een belangrijke inkadering voor de bewerking van ruimtelijke informatie. Status: lopend project (2004-2009) Brugproject Projectleider: Ron Janssen (Instituut voor Milieuvraagstukken, VU Amsterdam) Consortium: Instituut voor Milieuvraagstukken (Vrije Universiteit Amsterdam) Classificatie: Beleidsthema 1/3, Adaptatie-/Governance-studie ME7 – Offshore Wind Farming: Spatial and Climatologic Consequences and Feedbacks Offshore wind farming is one of the most promising renewable energy options. However, its potentials strongly depend on two factors: spatial interactions with other uses of the sea (synergies with some as well as competition with others) and interactions with climate (effects of climate change on wind farms as well as effects of wind farms on local and regional climate change). Both factors may have significant effects on potentials, costs and the optimal development pathway for offshore wind farming. The main objective of this project is to improve the reliability of potential assessments for offshore wind in terms of optimal allocation, installable capacity, electricity yields and economics, by taking spatial and climatic opportunities and constraints into account. We will develop a decision support system for policy makers to evaluate potentials for offshore wind and develop an optimal roadmap, having inputs such as (policy) targets for all functions of the sea, allocation rules, and boundary conditions regarding e.g. acceptable climatologic effects. Furthermore, the project generates insights in the opportunities to assess the sea as a multifunctional area, and more fundamental insights in long-term effects of climate change on offshore wind energy, and the effect of wind farms on the climate. Concerning methods, the spatial part refines existing cost-benefit analysis tools with elements of multifunctional use of the sea, and also applies spatial tools such as GIS. The climatologic part uses a number of meteorological models on a globale, regional and local scale to analyse the key processes. Status: in review. Projectleider: Andre Wakker (ECN) Consortium: ECN, Universiteit Utrecht (Copernicus Instituut), KEMA, KNMI Classificatie: Beleidsthema 7, Adaptatie-/Governancestudie
P2054_N_06_19548
december 2006
Thema Adaptatie A1 - Biodiversity in a changing environment: predicting spatio-temporal dynamics of vegetation Het belangrijkste doel van dit onderzoek is het voorspellen van de effecten van klimaatverandering op de ruimtelijke verdeling van vegetatie van ecosystemen in Nederland. Deze kennis zal gebruikt worden om zogenoemde “hotspots” van biodiversiteit te identificeren onder verschillende scenario’s van klimaatverandering en waterbeheer. Verder zullen “early warning systems” voor klimaatverandering ontwikkeld worden en zullen adaptatiestrategieën aangedragen worden voor een met het oog op biodiversiteit optimaal ruimtegebruik. Het project is thematisch gekoppeld aan A2. Status: lopend onderzoek (2004-2009) Projectleider: Rien Aerts (Vrije Universiteit Amsterdam) Consortium: Vrije Universiteit Amsterdam, Milieu en Natuur Planbureau, KIWA Classificatie: Beleidsthema 3, Effecten-/Adaptatiestudie A2 - Strategies for optimizing the nature conservation potential of the Dutch Ecological Network and the surrounding multifunctional farm landscape under predicted climate change scenarios Dit project heeft als doel de ecologische risico’s van klimaatverandering voor de huidige beleidsdoelen ten aanzien van de Ecologische Hoofdstructuur te identificeren. Er worden adaptatiestrategieën ontwikkeld om deze risico’s te minimaliseren. Deze strategieën zullen erop gericht zijn optimaal gebruik te maken van de mogelijkheden die een multifunctionele ontwikkeling van een agrarisch landschap kan bieden. Daarbij wordt de nadruk gelegd op combinaties van voedselproductie, recreatie, behoud van cultuurlandschap en waterbeheer. Dit project is thematisch gekoppeld aan project A1. Status: lopend onderzoek (2004-2009) Projectleider: Claire Vos (Alterra) Consortium: Alterra, Wageningen Universiteit, Universiteit Leiden (Nationaal Herbarium Nederland), SOVON, Vlinderstichting Classificatie: Beleidsthema 3, Effecten-Adaptatiestudie A6 - Adaptations in the NCP ( Netherlands Continental Shelf) Dit onderzoek is erop gericht om een gedetailleerd ruimtelijk beeld te geven van de vroegere, huidige en toekomstige karakteristieken van het mariene ecosysteem (algen, vis en waterkwaliteit) in de Noordzee, daarbij ligt de nadruk op het Nederlands continentaal plat. Gekeken wordt wat de invloed is van klimaatverandering op variabelen zoals CO2 uitwisseling in het ecosysteem, temperatuur en nutriëntendynamiek. Er wordt daarbij onderzocht wat de consequenties zullen zijn voor de visserij sector (productiviteit) en de biodiversiteit via modellering. Voorts zal dit project een management tool ontwikkelen waarmee de complexiteit van het klimaat met het ecosysteem beter begrepen kan worden en verschillende ruimtelijke waarden van de Noordzee met elkaar afgewogen kunnen worden, zoals natuurwaarden, visproductie en energiewinning (i.s.m. project ME7). Status: Goedgekeurd met grote wijzigingen, startdatum nog onbekend. Projectleider: Jaap van der Meer (KNIOZ) en Han Lindeboom (Alterra) Consortium: NIOZ, Alterra, Vrije Universiteit Amsterdam Classificatie: Beleidsthema 3, Effectenstudie
P2054_N_06_19548
december 2006
A7 - Adaptations to extreme events in transboundary river basins Dit project beoogt de kennis te leveren voor de ontwikkeling van nieuwe transnationale adaptatiestrategieën binnen het Rijnstroomgebied. Het project onderzoekt daartoe klimaatscenario’s tot 2050, waarbij gekeken wordt welke strategieën in Nederland en Duitsland ook robuust zullen zijn onder de klimaatscenario’s tot 2100. Het project zal ook ingaan op de rol van waterschappen bij het omgaan met extreme weersgebeurtenissen. Wetenschappelijk gezien zal het project atmosferische (bijv. RAMS) en hydrologische modellen (zoals SOBEK en SWAP) aan elkaar koppelen die tezamen de energie en waterbalans beschrijven van het Rijnstroomgebied, waarbij aandacht wordt besteed aan de rol van bodemvocht en land-atmosfeer interacties. Het project zal inhoudelijk sterk zijn afgestemd op NEWATER, een “Integrated Project” onder het 6e EU kaderprogramma. Status: lopend project (2005-2009), Brugproject Projectleider: Jeroen Aerts (Instituut voor Milieuvraagstukken, VU Amsterdam) Consortium: Instituut voor Milieuvraagstukken (VU), Alterra, Wageningen Universiteit, WL-Delft Hydraulics, FutureWater, RIZA, KNMI Classificatie: Beleidsthema 1, Effecten-/Adaptatiestudie A8 - Climate change, transport and land use In dit project worden de mogelijke effecten geanalyseerd van klimaatverandering op transport. De betrouwbaarheid van transport over water vormt een belangrijk punt van aandacht. Daarnaast zullen de consequenties van adaptatiestrategieën en de relaties tussen ruimtelijke keuzes en transport bestudeerd worden. Als eerste wordt aan de hand van klimaatscenario’s uit project CS7 en mogelijke adaptatiestrategieën in transportsystemen gekeken naar veranderingen in de gegeneraliseerde transportkosten. Daarna wordt gekeken welke adaptatiemogelijkheden er liggen in transportgedrag. Het gaat dan om keuzes in de bestemming en het vervoermiddel. Tot slot wordt gekeken welke gevolgen de adaptaties in transportsysteem en gedrag hebben voor het ruimtegebruik, waaronder reallocatie van economische activiteiten. Status: lopend project (2004-2009) Projectleider: Piet Rietveld (Vrije Universiteit Amsterdam) Consortium: Vrije Universiteit Amsterdam Classificatie: Beleidsthema 2, Effecten/Adaptatiestudie A9 - Financial arrangements for disaster losses under climate change In dit project worden adaptatiestrategieën ontwikkeld en geëvalueerd, die gebaseerd zijn op verzekering tegen het risico en de schade door extreem weer in Nederland. Onderzocht wordt hoe zulke strategieën complementair aan en consistent met maatregelen in het waterbeheer gemaakt kunnen worden. Het project zal zich richten op methodes om risico’s zowel geografisch als over verschillende publieke en private sectoren te spreiden. Status: lopend project (2004-2009) Projectleider: Jeroen Aerts (Instituut voor Milieuvraagstukken, VU Amsterdam) Consortium: Instituut voor Milieuvraagstukken (VU Amsterdam), FutureWater Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatiestudie A10 - Hotspots-project Een hotspot is een praktijkgericht project in een sector, plaats of regio waar ruimtelijke ordening en klimaatverandering een belangrijke rol spelen en waar een spanningsveld is
P2054_N_06_19548
december 2006
tussen deze en andere factoren. De definitie van een hotspot is aan debat onderhevig. Binnen deze definitiestudie wordt er in potentiële hotspots nadrukkelijk gezocht naar ruimtelijke adaptatiemogelijkheden. Bij deze pilots is het van belang dat het grootste deel van het project gedragen wordt door partijen uit de praktijk. Het doel van dit project is om te komen tot een onderbouwde lijst van mogelijke hotspots die nader uitgewerkt kunnen worden binnen het KvR-programma in een vervolgproject hotspots en/of relevant zijn voor ARK en/of passen binnen het Routeplanner-traject. Status: Definitiestudie (2006) Projectleider: Florrie de Pater (Vrije Universiteit Amsterdam) Consortium: Vrije Universiteit Amsterdam, Alterra (WUR), ARCADIS, Brinkman Consultancy Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4, Adaptatie-/Governance-studie A11 – Routeplanner 2010-2050 De Routeplanner is het kennisloket voor de ministeries die betrokken zijn bij het nationale programma Adaptatie, Ruimte en Klimaat (ARK). In het project werken de BSIK programma’s Klimaat voor Ruimte, Leven met Water en Habiforum samen om ter ondersteuning van het ARK programma te komen tot een nulmeting van de klimaatbestendigheid van Nederland in de huidige situatie. Op basis van dit project zal ook een interdepartementale klimaatkennis en beleidsagenda worden geformuleerd, met speciale aandacht voor adapatatie en ruimtelijke ordening. Status: lopend project (2005-2006) Brugproject Projectleider: Aalt Leusink (Loasys) en Ralph Lasage (Instituut voor Milieuvraagstukken VU Amsterdam) Consortium: Programma’s Klimaat voor Ruimte, Leven met Water, Habiforum, VROM, LNV, V&W, EZ, IPO, Unie van Waterschappen, VNG, WL-Delft Hydraulics, Erasmus Universiteit Rotterdam, Instituut voor Milieuvraagstukken (VU Amsterdam), KNMI, Alterra (WUR), Wageningen Universiteit (WUR), Milieu en Natuur Planbureau, STOWA, RIZA, Plant Research International (WUR), LEI (WUR), RIKZ Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Adaptatie-/Governance-studie A12 - Adaptive strategies and action for climate and market proofing agriculture; NLNorth as a pilot Dit project zal een, waar mogelijk gekwantificeerd, overzicht opleveren van de belangrijkste risico’s en kansen voor verschillende aanpassingsstrategieën onder verschillende markt- en klimaatscenario’s. In samenspraak met belanghebbenden wordt gekeken welke aanpassingsopties en risico’s van klimaatverandering sociaal en economisch acceptabel zijn. Er wordt gezocht naar innovatieve oplossingen die mogelijkheden bieden om de huidige landbouwactiviteiten ook robuust te laten zijn in een mogelijk grimmiger klimaat. En er wordt gekeken naar aanpassingsstrategieën waarbij wordt over geschakeld op nieuwe, beter aangepaste en winstgevender activiteiten. In dit project worden de IPCC-scenario’s daarom teruggeschaald tot op regionaal toepassingsniveau van de EU-25 regio’s (waarvan Nederland er vier heeft: Noord, Zuid, Oost en West) en periodes die dichterbij liggen (2020-2040). De focus zal bij regionaal werk op Noord-Nederland liggen, waar veel landgebruiksactiviteiten, zoals melkveehouderij en akkerbouw, op de lange termijn het meest concurrerend zijn in vergelijking met de andere Nederlandse regio’s. Status: In review. Projectleider: Jan Verhagen (Plant Research International/WUR)
P2054_N_06_19548
december 2006
Consortium:
Plant Research International (WUR), Alterra (WUR), LEI (WUR), Vrije Universiteit Amsterdam, Grontmij Classificatie: Beleidsthema 3, Adaptatie-/Governance-studie
Thema Integratie IC2 – Integrated analysis of emission reduction over regions, sectors, sources and greenhouse gases In dit project worden diverse mitigatieopties binnen zowel regio’s als sectoren geanalyseerd. Dit gebeurt voor diverse ruimtelijke schalen en sociaal-economische scenario’s. Daarnaast zullen meerdere beleidsgebieden in de beschouwingen worden betrokken, zoals landbouwbeleid (EU), klimaatbeleid, handelsbeleid (WTO) en overig (Europees) milieubeleid (o.a. biodiversiteit, vermesting, water). Bestaand modelinstrumentarium wordt verbeterd, uitgebreid en op elkaar afgestemd. Status: lopend project (2004-2009) Projectleider: Jeroen Aerts (Instituut voor Milieuvraagstukken, VU Amsterdam) Consortium: Instituut voor Milieuvraagstukken (VU Amsterdam), FutureWater Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4, Governance-studie IC3 – LANDS : Land-use and climate change Het LANDS project bekijkt vanuit een crosssectorale invalshoek hoe landgebruiksveranderingen, ingegeven door klimaatverandering, kunnen worden vertaald naar nationale adaptatiestrategieën en regionale maatregelen. Men kijkt daarbij naar landbouw, industrie, woningbouw en natuur. Er zijn twee cross-sectorale thema’s benoemd: waterbeheer en natuurbeheer. Via landgebruiksmodellering wordt gekeken waar er potentiële ruimtelijke kansen en conflicten bestaan onder verschillende scenario’s. Het project integreert de resultaten van de projecten binnen het adaptatie thema in een “land use scanner”. Dit op sociaal economische en klimaatscenario’s gebaseerde instrument, gebruikt in een GIS-omgeving, zal inzichten opleveren in mogelijke toekomstige ruimteclaims van adaptatiestrategieën in Nederland. Status: lopend project (2006-2009) Projectleider: Eric Koomen (Vrije Universiteit Amsterdam) Consortium: Vrije Universiteit Amsterdam, Alterra (WUR), Milieu en Natuur Planbureau Classificatie: Beleidsthema 3/4, Adaptatie-/Governance-studie IC4 – Adaptation-Mitigation Strategies Binnen dit onderzoek wordt de nadruk gelegd op de ontwikkeling van methodes die helpen om de afweging te maken tussen adaptatie- en mitigatiestrategieën, alsmede combinaties van concrete adaptatie- en mitigatiemaatregelen die voortvloeien uit het KvR-programma. Status: in formulering. Projectleider: t.b.d. Consortium: t.b.d. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie IC5 - Cost-Benefit analysis of adaptation and mitigation options for climate change: methods and applications Dit project beoogt een consistente methode te ontwikkelen voor de toepassing van integrale kosten-baten analyse, multicriteria-analyse en andere afwegingsmethoden op het gebied van het klimaatvraagstuk en ruimtelijke ordening. Er zullen vooral analyses
P2054_N_06_19548
december 2006
worden uitgevoerd van besluitvorming onder onzekerheid en onomkeerbaarheid. De methodiek zal ook worden toegepast op praktijksituaties binnen verschillende andere projecten van het KvR-programma (waterbeheer, duurzame energie, kustgebied). Innovaties vloeien voort uit het toespitsen van kosten-baten analyses op intersectorale en regionale interacties. Status: lopend project (2004-2009) Projectleider: Ekko van Ierland (Wageningen Universiteit/WUR) Consortium: Wageningen Universiteit (WUR), Vrije Universiteit Amsterdam, ARCADIS Classificatie: Beleidsthema 1/7, Governance-studie IC6- Governance of adaptation and mitigation strategies The research should outline the possibilities for implementation of mitigation and adaptation strategies present in the existing spatial policy framework. Furthermore, it should identify regulatory gaps and conflicts at the national and EU level. The research should give an overview of the sectoral policy domains and should discuss which of these domains require most attention. Status: in formulering Projectleider: t.b.d. Consortium: Instituut voor Milieuvraagstukken (VU), Alterra (WUR) en ??? Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie IC7- Risk communication and uncertainty management in participatory knowledge development Stakeholders should adapt their long-term and short-term decisions to the best of current knowledge on potential risks and benefits of climate change. The existing tools of knowledge diffusion are rather insufficient to reach that aim, however. What is often underestimated is how communication can be hampered by differences in the frames that people use to make sense of the issues at hand. This project aims to develop a framework in order to deal with the complexities of interactions between multifaceted scientific knowledge and varying groups of heterogeneous stakeholders. Status: in formulering Projectleider: Frans Berkhout (Vrije Universiteit Amsterdam) Consortium: Vrije Universiteit Amsterdam, Universiteit Utrecht, Technische Universiteit Twente, Milieu en Natuur Planbureau, KNMI Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie IC8 – PROFILES, PRObing a method to Facilitate the Interactive Linking of Expert knowledge to Stakeholder assessment Doel van het project is het verbeteren en verder theoretisch onderbouwen van participatieve methoden ter ondersteuning van dialoogprocessen in het kader van het KvR-programma. De methodiek richt zich voornamelijk op de identificatie van conflicterende belangen en kennisclaims. Voor het eerst zullen methodieken die gebruikelijk zijn binnen systeemanalyse worden toegepast in participatieve methoden. Status: lopend project (2005-2009) Projectleider: Mathijs Hisschemöller (Instituut voor Milieuvraagstukken/VU Amsterdam) Consortium: Vrije Universiteit Amsterdam, Wageningen Universiteit/WUR Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie
P2054_N_06_19548
december 2006
Thema Communicatie COM2 - Omgevingsanalyse klimaatcommunicatie In 2005 is een omgevingsanalyse uitgevoerd waarin door interviews en een website survey is nagegaan in hoeverre er door verschillende partijen wordt gecommuniceerd over klimaatverandering, en in hoeverre het KvR-programma op dit terrein een meerwaarde kan bieden. De omgevingsanalyse had tot doel om keuzes voor nieuwe communicatieprojecten binnen de communicatiestrategie te onderbouwen. In de omgevingsanalyse werden twee arena’s onderscheiden (wetenschap - nationaal beleid en wetenschap - operationele uitvoering van klimaatbeleid). In de eerste arena is het KvR programma succesvol, in de tweede arena is nog veel werk te verrichten, daaraan wordt gewerkt binnen de vervolgprogrammering (communicatietraject tweede fase). De resultaten uit de omgevingsanalyse zijn verwerkt in een strategie voor publicatiebeleid en worden meegenomen in de activiteiten van de netwerker (COM4). Status: afgerond project (2005 - 2006) Projectleider: Judith Klostermann (Programmabureau Klimaat voor Ruimte) Consortium: Programmabureau klimaat voor Ruimte Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie COM3 - Platform Communication on Climate Change (PCCC) Het PCCC is een wetenschappelijk platform gericht op wetenschapscommunicatie over het klimaatvraagstuk. Het PCCC publiceert actuele achtergrond informatie op een gezamenlijke website (www.klimaatportaal.nl), in factsheets en brochures. Het PCCC organiseert symposia en dialoog workshops waarbij de wetenschappelijke inzichten over het klimaatvraagstuk gecombineerd worden met gebeurtenissen in de actualiteit. Voorts organiseert PCCC wetenschappelijke discussiefora over het klimaatvraagstuk. Status: lopend project (2005-2007) Projectleider: Rob van Dorland (KNMI) Consortium: KNMI, Milieu en Natuur Planbureau, Wageningen UR, Vrije Universiteit Amsterdam, NWO, ECN en Universiteit Utrecht. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie COM4 - Netwerkproject voor het organiseren van dialoog en het in praktijk brengen van klimaatonderzoek Het project is een belangrijk component voor het bereiken van de communicatie en kennisdissiminatiedoelen. Het project beoogt regionale overheden en het bedrijfsleven interactief nader te betrekken bij het KvR-onderzoek, door dialoog en participatieve vraagarticulatie. Status: lopend project (2005-2009) Projectleider: Florrie de Pater (Vrije Universiteit Amsterdam) Consortium: Vrije Universiteit Amsterdam, Alterra (WUR), COS-Nederland Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie COM6 - De natuurkalender De Natuurkalender (www.natuurkalender.nl) is een nationaal educatief/ wetenschappelijk waarnemingsprogramma dat zich richt op het in kaart brengen van de effecten van klimaatverandering op de jaarlijks terugkerende verschijnselen in de natuur. Voorbeelden van die jaarlijks terugkerende verschijnselen zijn het moment van bloei, bladontplooiing en bladval bij planten, maar ook de start van vogeltrek en het verschijnen van vlinders en andere insecten. Dit zijn gebeurtenissen die sterk van het weer afhankelijk zijn en die door iedereen elke dag 'in de achtertuin' bekeken kunnen
P2054_N_06_19548
december 2006
worden. De tak van wetenschap die de verschijnselen in de natuur bestudeert is de fenologie. De doelstellingen van De Natuurkalender zijn: • het vergroten van ons inzicht in de gevolgen van klimaatverandering voor de natuur in Nederland; • het vergroten van de betrokkenheid van mensen bij de natuur in hun directe omgeving; • het in kaart brengen van de gevolgen van veranderingen in de natuur voor gezondheid, landbouw en bosbouw; • het ontwikkelen van interactieve ecologische educatieprogramma's voor scholieren en volwassenen. Status: lopend project (2004-2007) Projectleider: Arnold van Vliet (Wageningen Universiteit) Consortium: Foundation for Sustainable Development, Wageningen Universiteit (WUR), Vlinderstichting Classificatie: Beleidsthema 3, Governance-studie COM7 - Summerschool Climate and the Hydrological Cycle Een 2-weekse summerschool over klimaatverandering en de invloed op de hydrologische cyclus werd in 2005 georganiseerd. KvR-onderzoek werd gepresenteerd tijdens deze cursus bedoeld voor Nederlandse en buitenlandse AIO’s. Status: afgerond (2005-2006) Projectleider: Mark Bierkens (Universiteit Utrecht) Consortium: Universiteit Utrecht, Wageningen Universiteit, Vrije Universiteit Amsterdam Classificatie: Beleidsthema 1, Governance-studie COM8 - Net 5 Nationale Klimaatenquête Een 2 uur durende TV-uitzending over klimaatverandering speciaal gericht op de burger met daartussen wetenschappelijke filmpjes met uitleg over het vraagstuk. Status: afgerond (2005) Projectleider: Michael van der Meer (NWO) Consortium: nvt Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie COM9 - Nul-nummer Change Magazine Een proefnummer van een magazine over klimaatverandering met wetenschappelijke artikelen en opiniestukken. Oplage: 4500 exemplaren. Status: afgerond (2005) Projectleider: Baud Schoenmaeckers (Synergos Communicatie) Consortium: n.v.t. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie
populair-
COM11 – Delta’s in tijden van klimaatverandering (zie Leven met Water)
P2054_N_06_19548
december 2006
Leven met Water (LmW) Thema Kust en zee P1010 - Natuurlijke Delta De Deltawerken beschermen Zuidwest-Nederland tegen stormvloeden vanuit zee en hebben grote zoetwaterbekkens gecreëerd, zoals de Oosterschelde en de Grevelingen. Maar inmiddels is duidelijk dat de waterkwaliteit problemen oplevert. Men zou de getijden deels weer toe kunnen laten, maar dit stuit op bezwaren van veel inwoners. Het gaat erom een integrale oplossing voor de inrichting van Zuidwest-Nederland te vinden die recht doet aan de belangen van bewoners, maar ook rekening houdt met kwantiteit en kwaliteit van de Zeeuwse wateren. Louter technische maatregelen daarvoor voldoen niet langer. Projectleider: mevrouw H. Otter (RIKZ) Consortium: RIKZ, WL|Delft Hydraulics, Alkyon, H2iD, ICIS, TNO Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatie-/Governance-studie P2053 - Delta’s in tijden van klimaatverandering Laaggelegen deltagebieden overal op de wereld hebben misschien wel het meest te lijden van klimaatsveranderingen. De vraag is of die gebieden op termijn wel te verdedigen zijn met dijken en dammen. Gebruik maken van de natuurlijke dynamiek van die gebieden biedt een meer duurzame oplossing. Projectleider: de heer L.D. de Jong (WNF) Consortium: WNF, Stroming, TU Delft, VU-IVM, IADC Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatie-/Governance-studie
Thema Laag-Nederland P1006 - Waarheen met het veen? Er moet iets gebeuren om de veenweidegebieden in het westen van het land voor de langere termijn te behouden. Om de weidegebieden in stand te houden moet er bemalen worden, maar dit leidt tot inklinking van het veen, meer verzilting en bemalingskosten. Het gaat om het ontwikkelen, samen met belanghebbenden, van een samenhangende visie op veenweidegebieden, die rekening houdt met waterbeheer, bodem, ruimtegebruik en klimaat. Projectleider: de heer dr. C. Kwakernaak (Alterra) Consortium: Alterra, VU-IVM, RIKZ, Rijkswaterstaat/RIZA, Universiteit Utrecht, Royal Haskoning, RIVM/MNP, H+N+S, CLM, LEI, Hoogheemraadschap van Schieland en de Krimpenerwaard, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier, Hoogheemraadschap de Stichtse Rijnlanden, Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht, Hoogheemraadschap van Rijnland, Provincie Noord-Holland, Provincie Zuid-Holland, Provincie Utrecht, Ministerie van LNV, Ministerie van VROM, Natuurmonumenten, LTO Nederland Classificatie: Beleidsthema 1/3, Adaptatie-/Governance-studie P1026 - Leven met zout water Door zeespiegelstijging en daling van het maaiveld neemt de zoute kwel toe in de lage delen van Nederland. Om maatregelen te kunnen nemen moet kennis worden
P2054_N_06_19548
december 2006
ontwikkeld over zouttransport in het grondwater op grotere schaal en in de toekomst. Voor beleid en bestuur is het nodig om te weten in welke mate deze verzilting kan optreden. Projectleider: de heer dr. J. Groen (VU) Consortium: Vrije Universiteit, TNO, CLM, Witteveen + Bos, Provincie Zeeland, WL|Delft Hydraulics, Provincie Zuid-Holland, Provincie Noord-Holland, Waterschap Zeeuwse Eilanden, Hoogheemraadschap van Rijnland, Hoogheemraadschap Noordhollands Noorderkwartier Classificatie: Beleidsthema 1, Effectenstudie P3062 - Omgaan met overstromingsrisico’s Nederlanders maken zich vooralsnog weinig zorgen over overstromingsrisico’s, maar uit technologisch onderzoek blijkt dat die risico’s wel degelijk toenemen. Om passende maatregelen te kunnen nemen moet de overheid die risico’s zorgvuldig communiceren en signalen uit de maatschappij goed oppikken. Een louter technisch-economische benadering van risico’s en kosten volstaat niet; voor de overheid is het van groot belang om te weten hoe overstromingsrisico’s worden beleefd. De ervaringen van New Orleans liggen daarbij nog vers in het geheugen. Dit project wil de verbinding leggen tussen de technisch-wetenschappelijke kennis en de kennis vanuit de menswetenschappen. Projectleider: drs. P.J.A. Baan, (WL|Delft Hydraulics) Consortium: WL|Delft Hydraulics, Universiteit Twente, Specialistische Diensten RWS, HKV Lijn in water, TNO Bouw, TU Delft Classificatie: Beleidsthema 1, Governance-studie
Thema Hoog-Nederland P1011 - Eerst zuiveren dan bergen Op het landgoed Het Lankheet in Twente vindt een proef plaats met rietvelden die oppervlaktewater kunnen zuiveren. Door dit slim aan te pakken ontstaat een oplossing voor waterberging en waterkwaliteit. En door het riet te oogsten in de nazomer en het om te vormen tot biobrandstof, wordt ook nog groene energie opgewekt! Projectleider: de heer dr. A.K. van der Werf (Plant Research International B.V.) Consortium: Plant Research International B.V., Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij, Landbouw Economisch Instituut, Waterschap Rijn & IJssel, Landgoed Het Lankheet, Nationaal Groenfonds, Provincie Overijssel, Ministerie van LNV, Alterra Classificatie: Beleidsthema 1/7, Adaptatiestudie P2033 - Waterberging als ruimtelijke opgave Waterschappen zijn actief op zoek naar mogelijkheden voor waterberging,onder meer op de aanwezige landbouw- en natuurgronden in het landelijk gebied. Belanghebbenden als boeren en natuurbeheerders zijn niet altijd een voorstander van waterberging op hun terrein. Waterschappen moeten hiermee rekening houden, en ook inhoudelijke kennis ontwikkelen over de effecten van tijdelijke waterberging, zoals bijvoorbeeld slibafzetting. Projectleider: de heer dr. J. Runhaar (Alterra) Consortium: Alterra, Waterschap Regge & Dinkel, WL|Delft Hydraulics, Provincie Overijssel, STOWA, TNO Classificatie: Beleidsthema 1/3, Adaptatie/Governance-studie
P2054_N_06_19548
december 2006
P1025 - Bergen aan de bron In de vorige eeuw betekende waterbeheer het zo snel mogelijk kwijt raken van water. Rivieren en beken in hoog-Nederland werden gekanaliseerd om het water efficiënt af te voeren. We zien nu de gevolgen ervan: risico’s van verdroging aan de bovenloop en overstromingen aan de benedenloop. Voor het stroomgebied van riviertjes ten zuiden van Breda, in het Brabants-Vlaamse grensgebied zijn nu plannen in de maak voor meer waterberging in de bovenloop van de Mark en Aa, waardoor meer natte gebieden en vennen ontstaan en het water geleidelijker afstroomt. Projectleider: de heer drs. R.J. Stuurman (TNO) Consortium: TNO, Alterra, Markcomité, Universiteit Utrecht, WL|Delft Hydraulics Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatiestudie P1032 - Leven met water op kleine eilanden Op veel kleine eilanden in de (subtropen), zoals Bonaire, is de zoetwatervoorziening een probleem, en met de verwachte zeespiegelstijging zal dit niet verbeteren. Ontzilting van zeewater is kostbaar en geen oplossing voor alles. Het duurzaam omgaan met de (beperkte) hoeveelheid zoet water, in combinatie met duurzame energie, is de toekomst. Projectleider: de heer dr. J. Groen (Acacia Institute) Consortium: Acacia Institute, Bonaire Air Services, Faculteit Aard- en Levenswetenschappen VU, AMFO Antil. Medefinancieringsorganisatie, STINAPA NGO natuurbeheer Bonaire, Ecological Management Foundation, Bestuurscollege Bonaire Classificatie: Beleidsthema 1/7, Adaptatiestudie
Thema stedelijk gebied P1002 - Transities DSW Leven met water in plaats van vechten tegen water wordt ook de uitdaging voor het stedelijk waterbeheer. Om dat voor elkaar te krijgen moet de waterhuishouding in de stad anders worden georganiseerd, zonder de strikte scheiding tussen onderdelen van waterfuncties die nu bestaat. Het stedelijk waterbeheer moet op een nieuwe leest worden geschoeid, in overeenstemming met de wensen van de samenleving en de verwachte klimaatverandering. Daarvoor zijn louter technische maatregelen niet voldoende; het gaat om een transitie in het waterbeheer. Projectleider: de heer dr. ir. F.H.M. van de Ven (TU Delft) Consortium: TU Delft, Waterschap Noordhollands Noorderkwartier, Erasmus Universiteit Rotterdam, Gemeente Heerhugowaard, Gemeente Rotterdam, WL|Delft Hydraulics, VEWIN/KIWA, TAUW B.V., STOWA, DWR Classificatie: Beleidsthema 1/4, Adaptatiestudie P1003 - Waterberging in de diepte In perioden met veel of juist weinig neerslag is waterberging van groot belang. Ondergrondse waterberging kan een interessant alternatief vormen voor waterberging in het oppervlaktewater. Door het water in de ondergrond te pompen als er veel regen valt, en het weer op te pompen in tijden van droogte ontstaat ruimte voor de opslag van water en kan worden bespaard op de capaciteit van de afwatering en verdroging in de zomer worden bestreden. Projectleider: de heer drs. A. Willemsen (IF Technology)
P2054_N_06_19548
december 2006
Consortium:
IF Technology, KIWA Water Research, Gemeente Haarlemmermeer, Brouwer Communicatie Projecten, Hoogheemraadschap van Rijnland Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatiestudie P3075 - Urban Flood Management (UFM) The Dutch have a long tradition of structural defences against flood disasters. To a lesser extent the same holds true for the Germans and the English. There is a growing recognition that these structural solutions alone may not be the optimal response to control future flood disasters. Moreover, there is an increasing awareness that societal developments such as rapid urbanisation and global climatic changes increase flood risks and thus call for long-term planning strategies to manage these risks, in which sustainable water management is an important guiding principle in the planning process. Areas of specific concern are the vulnerable, rapid growing ‘hot spots’ in deltaic and coastal regions such as of the partner cities: London metropolis (e.g. the Thames Gateway), the Hamburg-region and the historical centre and it’s borders of the city Dordrecht. This is the outline of a European project where the partner cities are looking for the exchange and development of knowledge and experience. Projectleider: mevrouw E.T.G. Kelder (Gemeente Dordrecht) Consortium: Gemeente Dordrecht, Ministry of Urban Development and Environment of Hamburg, Technical University Harburg Hamburg, Waterschap Hollandse Delta, Environment Agency (UK), Dura Vermeer Groep, WL|Delft Hydraulics Classificatie: Beleidsthema 1/4, Adaptatiestudie P1028 - Kennisontwikkeling stedelijk waterbeheer Het waterbeheer in de stad zal de komende jaren sterk veranderen. Waterbeheerders leven met tal van kennisvragen, waarmee onderzoeksinstellingen als Leven met Water en STOWA rekening houden bij het plannen van hun activiteiten. Er spelen veel onderwerpen, zoals afkoppeling van riolering en grondwatersysteem, grondwateroverlast, meervoudig ruimtegebruik, het beheersbaar houden van de lasten van de burgers en stedelijke waterkwaliteit. Projectleider: de heer ir. J.M.J. Leenen (STOWA) Consortium: STOWA, TNO Bodem en Ondergrond,Grontmij,TU Delft, DHV Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatiestudie P2052 - Effecten inundatie en waterberging op bodemkwaliteit Tijdelijke waterberging zal vaak de oplossing zijn voor dreigende overstromingen. Maar wat is het effect van het onderlopen van terreinen op bijvoorbeeld de kwaliteit van het gras en de melkproductie van de koeien die erop grazen? Deze en andere kennisvragen én antwoorden komen in dit project bij elkaar. Projectleider: mevrouw dr. A. Smit (Alterra) Consortium: Alterra, STOWA, TAUW B.V., Provincie Utrecht, Waterschap Groot Salland, Waterschap Regge en Dinkel, Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatiestudie
P2054_N_06_19548
december 2006
Thema Waardering P1015 - Perspectieven in integraal waterbeheer Wat is de beste strategie voor toekomstig waterbeheer, als we rekening houden met alle onzekerheden? Dat is de centrale vraag in dit project. De onzekerheden liggen niet alleen op het gebied van klimaatverandering, hogere rivierafvoeren of juist droogteperioden, maar ook op het gebied van de maatschappelijke reactie daarop. Bijvoorbeeld: hoe reageert de maatschappij op een dreigende overstroming? Het vergt de integratie van bèta- en gammawetenschappen. Projectleider: prof. dr. P. Martens (ICIS-Universiteit Maastricht) Consortium: ICIS-Universiteit Maastricht, Universiteit Utrecht, Carthago Consultancy, WL|Delft Hydraulics, KNMI, RIZA, TNO Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatie/Governance-studie P2034 - Van neerslag tot schade Er zal beter gecommuniceerd moeten worden over de risico’s van schade door wateroverlast. De kans daarop neemt toe, en het waterschap zorgt weliswaar voor droge voeten, maar betaalt niet de schade bij een onverhoopte overstroming. Er zou dus een verzekering tegen schade door wateroverlast moeten komen, maar de vraag is dan natuurlijk wie de premie daarvoor moet betalen. Projectleider: de heer dr. ir. M. Kok (HKV Lijn in water) Consortium: HKV Lijn in Water, Hoogheemraadschap van Schieland/Krimpenerwaard, Hoogheemraadschap van Delfland, Verbond van Verzekeraars, Waterschap de Dommel, Universiteit Twente, TU Delft, STOWA Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatie/Governance-studie
Habiforum/Vernieuwend Ruimtegebruik Praktijkprojecten G152 - Freude am Fluss ‘Water accommoderen’ lijkt een houdbaardere strategie te zijn dan ‘water weren’. Bovendien valt water accommoderen kansrijk te combineren met landbouw, natuur en landschap, recreatie en wonen. Rivieren delen sommige steden bijvoorbeeld op in een welvarend en een verloederd deel. Zo’n sociaal probleem valt mogelijk op te lossen door van zo’n verloederde wijk een of meer eilanden te maken in een verbrede rivier. Zodoende hef je de rigiditeit van de rivier als scheidslijn op, creëer je begerenswaardige woongebieden waar je kostbare huizen kunt verkopen en kun je een massa water bergen midden in een stad. Het project ‘Freude am Fluss’ beoogt dit soort slimme combinaties handen en voeten te geven door er internationaal kennis over uit te wisselen. Contact: Hans Hillebrand (Habiforum) Consortium: DWW/RIZA, Erasmus Universiteit Rotterdam, Habiforum, Radboud Universiteit Nijmegen, Ministerie van Verkeer en Waterstaat/RWS, WL / Delft Hydraulics, Delphiro BV, Research and Marketing BV (RandM) én uiteenlopende buitenlandse partijen. Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatiestudie
P2054_N_06_19548
december 2006
H-C200 - Energy Valley / Grounds for Change Verkenning van de ontwikkelingsmogelijkheden van Noord-Nederland, het werkingsgebied van Energy Valley. In deze verkenning staan de wisselwerking tussen de energietransitie en ruimtelijke planning en ontwerp centraal. Deze verkenningen zijn geen blauwdruk van de wereld van morgen, we kennen de toekomst immers niet, maar bieden een zoekrichting bij het inrichten van onze toekomst. Contact: Ab van Luin (Habiforum) Consortium: Gasunie, Provincie Groningen, Oranjewoud, Provincie Drenthe, Rijksuniversiteit Groningen, KNN Milieu bv e.a. Classificatie: Beleidsthema 3/7, Governance-studie C182 - Groot Mijdrecht Noord Uit een voorverkenning naar waterproblemen in De Ronde Venen bleek dat waterproblemen en mogelijke oplossingen zich concentreren in en om polder Groot Mijdrecht Noord, een gebied ter grootte van ca. 1000 hectare. Hier is sprake van een negatieve spiraal van steeds verergerende waterproblemen. Dit heeft te maken met de diepe ligging van de polder, de doorlatende ondergrond van het gebied en de ligging naast de Vinkeveense Plassen. Door de doorlatende ondergrond komt het water via wellen aan de oppervlakte. Met het droog houden van de polder ontstaan in de regio problemen met de waterkwaliteit. Mogelijke peilverlaging om bodemdaling in de polder te volgen, maakt de waterhuishouding nog kwetsbaarder. Een ander probleem is het waterbergend vermogen in de regio, dat in het licht van klimaatveranderingen nijpender wordt. De vraag is wat er moet gebeuren om het waterbeheer in en om de polder op de lange termijn, na 2020, goed vol te houden. Dit hangt samen met vele andere vragen. Wat is de toekomst voor bewoners? Hoe verdienen mensen in en om de polder dan hun brood? Wat is de toekomst van de landbouw? Hoe gaat het landschap eruit zien? Wat zijn de effecten en kosten van mogelijke maatregelen en hoe staan bewoners hier tegenover? Bestuurders van de provincie Utrecht, Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht en gemeente De Ronde Venen hebben besloten een verkenning te starten naar de toekomst van de polder Groot Mijdrecht Noord in 2020. Tijdens de verkenning worden uiteenlopende strategieën verkend om deze vragen te beantwoorden. Rond de jaarwisseling van 2006 en 2007 nemen bestuurders en volksvertegenwoordigers een besluit voor één strategie. Betrokkenheid van Habiforum omvat begeleiding van de uitvoering verkenning in samenwerking met de provincie. Contact: Peter van Rooy (Habiforum) Consortium: Provincie Utrecht, Hoogheemraadschap Amstel Gooi en Vecht, Gemeente De Ronde Venen Classificatie: Beleidsthema 1/3, Adaptatie/Governance-studie C120 - Overdiepse polder Een zeer succesvolle proeftuin uit het eerste programma van Habiforum, waarin bewoners de nieuwe inrichting van hun polder hebben ontworpen. Provincie NoordBrabant, gemeente en Rijkswaterstaat hebben met de uitkomst ingestemd. Nu er geld beschikbaar is voor de uitvoering, is de opgave om een vernieuwend proces te ontwerpen voor de planstudie, volgend op de verkenning, de energie van betrokken partijen vast te houden, evenals de druk op de besluitvorming. Verzoek voor hernieuwde betrokkenheid van Habiforum is afkomstig van bewoners, provincie en Rijkswaterstaat. Betrokkenheid van Habiforum zal vooral zijn op het vlak van procesbegeleiding. Minister Karla Peijs van Verkeer en Waterstaat en gedeputeerde Lambert Verheijen van de Provincie Noord-Brabant hebben in december 2004 de bestuursovereenkomst
P2054_N_06_19548
december 2006
Overdiepse Polder ondertekend. Dit vormde het startsein voor de provincie NoordBrabant om een planstudie uit te voeren naar de wijze waarop het terpenplan in de Overdiepse Polder vorm krijgt. In opdracht van het ministerie van V&W, DG Water, is een reflectie uitgevoerd m.b.t. de gerealiseerde doorbraken in de Overdiepse Polder. Verder is Habiforum op uitdrukkelijk verzoek van de bewonersvereniging ook betrokken bij het huidige traject op weg naar realisatie. Contact: Peter van Rooy (Habiforum) Consortium: Bewonersvereniging Overdiepse polder, Provincie Noord-Brabant, Rijkswaterstaat, gemeente Waalwijk Classificatie: Beleidsthema 1, Governance-studie C197 - Reactivering oude Maasarm Broekhuizervorst Door aanleg van kades in 1995 is de oude Maasarm tussen Ooijen en Wanssum afgesneden van de Maas. De oude Maasarm vormt een natuurlijke ‘groene rivier’ die van belang is bij het afvoeren van Maashoogwaters. Bij aanleg waren de kades van 1995 bedoeld als noodkades, die na afloop van de Maaswerken weer afgebroken konden worden wanneer met rivierverruiming de benodigde waterstanddalingen waren bereikt. Door politieke druk en schaarste aan middelen is uiteindelijk gekozen voor versterking van de noodkades. Het aantal duurzame rivierverruimende maatregelen is in dit deel van de Maas beperkt. De ‘reactivering van de oude Maasarm’, het bij hoog water weer laten stromen van de oude Maasarm tussen Ooijen en Wanssum, blijft zeer wenselijk met het oog op een duurzame bestrijding van hoogwaters. Hydraulisch gezien is het opnieuw openen van de oude Maasarm zelfs onvermijdelijk op het moment dat de sluitstukkades zouden worden aangelegd. Reactivering van de oude Maasarm heeft echter consequenties omliggende gemeenten (hogere waterstanden!) Vanuit de provincie is het project ‘reactivering oude Maasarm’ voorgedragen als Spiegelproject bij Habiforum. Habiforum ziet in dit project duidelijk kansen voor vernieuwend ruimtegebruik. Inzet is om in coproductie te werken aan een evenwichtige groene, blauwe en rode ontwikkeling van het gebied. Contact: Keesjan van den Herik, Peter van Rooy (Habiforum) Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatie-/Governance-studie C112 - Gouwe Wiericke West Provincie Zuid-Holland, Waterschap Wilck & Wiericke, Hoogheemraadschap van Rijnland en de gemeenten Reeuwijk, Gouda, Bodegraven, Waddinxveen en Boskoop streven voor de polders Reeuwijk, Bloemendaal, Middelburg en Tempel (tezamen Gouwe Wiericke West = GWW) naar duurzaam waterbeheer. Met name de Middelburgen de Tempelpolder liggen extreem diep. Klimaatsveranderingen en bodemdaling zullen de verschillen tussen maaiveld en NAP nog extremer maken. Bestuurders zetten in op combinaties van functies. Aanvankelijk zonder hierbij de bewoners te betrekken, maar al spoedig in een gezamenlijk traject waarbij ieders kennis en expertise gebruikt werd. Het formele traject van de milieueffectrapportage werd parallel aan het informele proces met bewoners en belangenorganisaties doorlopen. Het geheel moet leiden tot een bestuurlijk besluit over de toekomst van de polder. Het Habiforum Spiegelproject is daarnaast ook een leerproject, waaruit generieke lessen getrokken worden die door de provincie ook in andere projecten ingebracht kunnen worden. Contact: Peter van Rooy (Habiforum) Consortium: Provincie Zuid-Holland, Hoogheemraadschap van Rijnland, Waterschap Wilck & Wiericke, gemeente Bodegraven, gemeente Boskoop, gemeente Gouda, gemeente Waddinxveen Classificatie: Beleidsthema 1, Governance-studie
P2054_N_06_19548
december 2006
Wetenschappelijk programma SRG 1.9 - De bepaling en waardering van ruimtelijke risico’s: een geïntegreerde benadering Het doel van het onderzoek is om ruimtelijke risico’s te evalueren en dat te doen met een integrale benadering. De integrale benadering komt tot uiting in de zin dat aandacht besteed wordt aan verschillende risicobronnen, die gekwantificeerd worden. Ruimtelijk gediffentieerde risico’s kunnen begrepen worden als milieurisico’s (met een nadruk op overstromingsrisico’s in Nederland), industriele risico’s (fabrieken, het opslaan van gevaarlijke stoffen), of risico’s die gerelateerd zijn aan transport (externe veiligheid rondom vluchthavens, transport van gevaarlijke stoffen). De methode die gehanteerd wordt om de economische waarde van ruimtelijke risico’s te bepalen is het schatten van een prijsmodel voor huisvestingswaarden. Die schatting bestaat uit het achterhalen van transactieprijzen en andere relevante kenmerken (zoals ruimtelijk gedifferentieerde risico’s); hierdoor worden de impliciete prijzen van deze kenmerken blootgelegd. Voorafgaand aan het toetsen van dit model in Nederland, zullen methodologische kwesties met betrekking tot ruimtelijke kenmerken bestudeerd worden. Contact: Vanessa Daniel, Prof. Piet Rietveld (VU) Classificatie: Beleidsthema 1, Governance-studie SRG 2.1 - Toegevoegde waarde van het combineren van groen-blauwe netwerken op verschillende ruimtelijke schaalniveaus Op dit moment zijn er in het Nederlandse natuurbeleid twee sporen. De eerste richt zich op het behoud van biodiversiteit in een stelsel van grote natuurgebieden op regionale en nationale schaal, De Ecologische Hoofd Structuur (EHS). Het tweede spoor investeert in de combinatie van natuur-, sociale en economische waarden in het agrarisch gebied op locale schaal, door te sturen in de inrichting met (semi)-natuurlijke landschapselementen, de groenblauwe dooradering (GBDA). Beide sporen worden los van elkaar ontwikkeld. Echter, veel planten- en diersoorten gebruiken beide netwerken, zodat de EHS en de GBDA elkaar wederzijds kunnen versterken. Dit project onderzoekt of door een slimme ruimtelijke combinatie van beide netwerken, investeringen in beide sporen meer rendement kunnen opleveren. Onder rendement wordt allereerst ecologisch rendement verstaan, maar daarnaast ook economisch en sociaal rendement. De ruimtelijke combinatie van EHS en GBDA zou namelijk de recreatie vanuit woonkernen in beide netwerken kunnen versterken, en zou een nieuwe inkomensbron kunnen vormen voor boeren in de vorm van beheer van natuurlijke elementen. Deze studie ontwikkelt optimalisatiescenario’s voor de ruimtelijke configuratie van de EHS en aansluitende groene dooradering in multifunctionele agrarische landschappen, en levert rekenregels om de voordelen voor recreatie, ecologische duurzaamheid en agrarische economie te beoordelen. Contact: dr. Carla Grashof, dr. Claire Vos, prof. dr. Paul Opdam (WUR) Classificatie: Beleidsthema 1/3, Adaptatie/Governance-studie SRG 2.6 - Groen-blauwe netwerken (waarde-)voller? Dit project richt zich op de economische waarde van groen-blauwe netwerken in gebieden die met name groen landgebruik kennen. Bijvoorbeeld landbouw, natuur en water. Zulke gebieden voorzien in diverse functies die van aanzienlijke economische waarde zijn. Denk aan natuurlijke producten en recreatieve functies (directe waarden), het beheersen van de grondwaterstand, de habitat voor planten en dieren,
P2054_N_06_19548
december 2006
waterzuivering en waterberging (indirecte waarden). Deze ecologische functies en de gerelateerde economische waarden hangen samen met de ruimtelijke kenmerken van het groen-blauwe netwerk in kwestie. Eén belangrijke ruimtelijke karakteristiek die van belang is bij de bepaling van de economische waarde is de locatie. Gerelateerd daaraan - maar veel complexer - is de fragmentatie van de groen-blauwe netwerken. Als gebieden meer fragmenteren dan vermindert dat de ecologische waarde. In deze studie worden methodologieën ontwikkeld en getest die de waarde kunnen bepalen en de effecten van veranderingen kunnen meten. Contact: drs. Luke M. Brander, dr. Roy Brouwer, prof. dr. Jeroen van den Bergh, prof. dr. Raymond Florax, prof. dr. Erik Verhoef (VU) Classificatie: Beleidsthema 1/3, Adaptatie/Governance-studie SRG 3.1 - Kennismanagement controversiële processen Dit promotieonderzoek wil inzicht verschaffen in de wijze waarop kennis (onderzoek maar ook de expertise van betrokken partijen) een rol speelt in beleidsprocessen rond waterbeheer waar sprake is van grote controversen tussen de diverse betrokkenen. In dergelijke processen is een strijd om de feiten vaak bijna onoverkomelijk. In veel gevallen wordt gepoogd om stakeholders bij het onderzoeksproces te betrekken en dit onderzoek zodanig vorm te geven dat het een ondersteunende rol kan spelen in het besluitvormingsproces. De empirische vraag van dit onderzoek is hoe dergelijke kennisprocessen worden georganiseerd. Daarbij is niet alleen het management van belang, maar ook de wijze waarop de betrokken partijen zelf vorm en inhoud aan kennisprocessen geven. Kennis wordt in dit onderzoek op een drieledige wijze opgevat. Enerzijds wordt het feitelijke onderzoeksproces (in de vorm van een milieueffectrapport of andere kennisproducten) en het management daarvan bestudeerd. Daarnaast wordt de ontwikkeling in gedeelde beelden tussen de betrokken partijen geanalyseerd (sociale, gedeelde kennis) en de wijze waarop dit proces kan worden aangestuurd. Tot slot wordt bezien in hoeverre het onderzoeks- en besluitvormingsproces ook leidt tot individuele en organisatorische competenties in de vorm van sociale, institutionele, organisatorische en dynamische vaardigheden. Contact: drs. M.W. (Arwin) van Buuren, Prof. Dr. Ing. G.R. Teisman, Dr. J. Edelenbos (EU Rotterdam) Classificatie: Beleidsthema 1, Governance-studie
Ruimte voor Geo-Informatie RGI-008 - Omgaan met onzekere planobjecten bij monitoring en analyse van ruimtelijk beleid Het project wil de vergelijkbaarheid van planobjecten uit verschillende ruimtelijke plannen verbeteren. Dit is nu vaak moeilijk, omdat de objecten veelal een zekere mate van onzekerheid kennen in hun ruimtelijke-, temporele-, schaal- en functiekenmerken. In dit project wordt gezocht naar oplossingen voor de omgang met onzekere objecten en worden specificaties gedefinieerd en geïmplementeerd in nationale geoinformatiemodellen. De rode draad in het project vormen de praktijkcases die worden gebruikt om de verschillende aspecten van onzekerheid van ruimtelijke planobjecten helder te definiëren en te implementeren, uit te testen en toe te passen in prototypen en om draagvlak onder gebruikers te creëren. Tot slot wordt een praktijkrichtlijn ontwikkeld, die de specificaties toepasbaar maakt. Projectleider: Wies Vullings (WUR)
P2054_N_06_19548
december 2006
Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4, Governance-studie RGI-014 - NODC – Nationale Infrastructuur voor ontsluiting van Oceanografische en Mariene Data en Informatie (kortweg NODCi) – Fase 1: Definitie en Specificatie Breed gebruik van beschikbare oceanografische en mariene data en informatie is belangrijk voor onderzoek en kennis-ontwikkeling op het gebied van oceanen, zee en kust en voor een effectieve ondersteuning van mariene economische activiteiten, alsmede van beheer en beleid ten aanzien van zee en kustzone. NODC streeft naar transparante digitale ontsluiting via de ontwikkeling van een Nationale Infrastructuur voor ontsluiting van Oceanografische en Mariene Data en Informatie (NODCi). Huidig deelproject betreft Fase 1: Definitie en Specificatie en resulteert o.m. in plan voor verdere implementatie en operationalisering. Projectleider: Dick Schaap (Maris BV) Classificatie: Beleidsthema 0/1, Effecten/Governance-studie RGI-106 - Geo-Bos: Geo-spreiding gevoeligheid bossen voorklimaatverandering Klimaatverandering zal tot een verschuiving van de geo-spreiding van bossen en boshabitattypen leiden. Staatsbosbeheer is verantwoordelijk voor beslissingen die, gezien de lange ontwikkelingstijd van bossen (meer dan 100 jaar), grote maatschappelijke en economische gevolgen hebben. Het is voor bosbeheerders daarom van belang om meer inzicht te hebben in de gevoeligheid van bossen voor klimaatverandering. Weinig is echter bekend over de geo-spreiding van deze gevoeligheid en de doelstelling van dit project is dan ook: “Geo-informatie over de gevoeligheid van de Nederlandse bossen en boshabitattypen voor klimaatverandering te ontwikkelen”. Met behulp van geo-informatie gevoede bos-bodem-water modellen zal kennis over deze geo-spreiding worden verkregen. Door intensieve samenwerking met de bosbeheerders is kennisoverdracht gewaarborgd, waarbij een website, artikelen in tijdschriften en bestaande contacten uit andere projecten de speerpunten vormen. Uitwisseling met het vakgebied zal verkregen worden door deelname aan symposia. Daarnaast zullen artikelen in vaktijdschriften gepubliceerd worden. Projectleider: Peter Droogers (FutureWater) Classificatie: Beleidsthema 3, Effectenstudie RGI-137 - Gebruik van geografische informatie voor schatting van humane blootstelling aan luchtverontreiniging Recent is veel aandacht ontstaan voor effecten van fijn stof in de buitenlucht op de menselijke gezondheid. Epidemiologisch onderzoek naar de effecten van fijn stof wordt belemmerd door de moeilijkheid om ruimtelijke variatie van luchtverontreiniging adequaat te karakteriseren met metingen. Een veelbelovende ontwikkeling is luchtkwaliteit op fijne ruimtelijke schaal te voorspellen uit een combinatie van metingen en geografische informatie over klimaat, topologie en bronnen van luchtverontreiniging zoals verkeer (“land-use regression”). Deze benaderingen zijn potentieel zeer bruikbaar voor onderzoek, gemeentelijk milieubeleid en risico-analyse. Het hoofddoel van dit project is het ontwikkelen, documenteren en stimuleren van het gebruik van “land-use regression” ter karakterisering van blootstelling aan luchtverontreiniging. Resultaten van het project omvatten een protocol voor gebruik van “land-use regression” door onderzoekers en gemeenten; kaarten van luchtkwaliteit op 1*1 km voor Nederland en Engeland; een evaluatie van de bruikbaarheid in gezondheidsstudies, schatting van de omvang van de blootgestelde populatie en het gemeentelijk milieubeleid. Projectleider: Gerard Hoek (UU) Classificatie: Beleidsthema 6, Effecten-studie
P2054_N_06_19548
december 2006
RGI-168 - Preventieve gladheidsbestrijding op basis van meteorologie, thermal-mapping en GPS-data ter plekke In de huidige preventieve gladheidsbestrijding wordt weinig of geen rekening gehouden met de daadwerkelijke situatie op de plaats waar de gladheid wordt bestreden. In dit project wordt beoogd om enerzijds met thermal mapping gegevens tot optimale routes te komen (de koudste plaatsen als eerste te strooien) en anderzijds deze gegevens bij de uitvoering te verifiëren op het strooivoertuig en te koppelen aan actuele weersverwachtingen. Hiervoor is een aansluiting gewenst tussen de verschillende systemen (planning, voorspelling en realisatie), een samenwerking tussen leveranciers en afstemming van technieken (infra-roodmetingen, datacommunicatie (GPS en GPRS) dataverwerking en weergave binnen internet omgeving en koppeling aan de procesbesturing van de strooivoertuigen). Concreet dient dit te leiden tot actuele en accurate voorspellingen van hoeveel zout waar gestrooid dient te worden, waardoor er over het algemeen minder zout gestrooid zal worden bij een hogere mate van effect (veiligheid) naast een besparing in geld. Projectleider: O.V. Ommeren (Meteo Consult BV) Classificatie: Beleidsthema 2, Adaptatiestudie RGI-184 - Atmosferische data voor de geospatiële gebruikersgemeenschap Binnen de atmosferische en geografische gebruikersgemeenschappen worden grote hoeveelheden spatiotemporele gegevens bewerkt. De gereedschappen en opslagformaten die daarbij gebruikt worden wijken echter sterk van elkaar af. Mede hierdoor is het niet eenvoudig voor eindgebruikers om data te delen zonder conversies toe te passen. Het doel van dit project is om deze eindgebruikers te helpen met het gebruik van atmosferische data in hun GIS-projecten door een aantal faciliteiten centraal aan te bieden. Geselecteerde atmosferische dataproducten, afkomstig van SCIAMACHY zullen toegankelijk gemaakt worden voor GIS-systemen zodat de gegevens direct te gebruiken zijn voor data mining, resampling, manipulatie en visualisatie. De gebruikersgemeenschap is direct betrokken bij het project om een hoge mate van acceptatie te bereiken. De verwachte resultaten van dit project zijn: conversie-tools, atmosferische datasets in GIS formaat en een portaal met webservices voor data disseminatie. De verspreiding van kennis zal verlopen via publicaties, internet, workshops en internationale samenwerkingsverbanden. Projectleider: Frans van der Wel (KNMI) Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie RGI-189 - Sensors als databronnen aan de geo-informatie-infrastructuur Het past in de trend naar een transparantere maatschappij om waarnemingen door middel van sensors, net zoals gegevens uit databases, (near-)real-time via internet aan gebruikers aan te bieden. Ter realisatie daarvan werkt het Open Geospatial Consortium (OGC) al enige jaren aan het Sensor Web Enablement (SWE) initiatief. SWE moet het mogelijk maken dat sensors hun diensten en data rechtstreeks als gestandaardiseerde web services beschikbaar maken. Adoptie van SWE in RGI vergroot de potentie van de Nationale Geo-Informatie Infrastructuur. SWE is echter nog op zodanig abstractieniveau geformuleerd dat invulling binnen de verschillende toepassingsgebieden nodig is. Door praktijktoetsing wordt in dit project: • bekendheid gegeven aan de kracht van het concept van web enabelde sensors; • terugkoppeling naar het OGC gegeven; • praktisch gebruik van web enabelde sensors bevorderd;
P2054_N_06_19548
december 2006
• de sensorindustrie gestimuleerd de OGC-specificaties te gaan volgen. Voor praktijktoetsing wordt gebruik gemaakt van de meetvelden en testfaciliteiten van de stichting LOFAR. Projectleider: Jan Kooijman (TNO) Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie RGI-190 - SIMCLIMATE Klimaatsimulaties en natuurlijke archieven GIS: een sleutel tot de toekomst Dit project is een brugproject met het KvR-project CS9 “Modeling and reconstructing precipitation and flood frequency in the Meuse catchment during the late Holocene”. Daarnaast is het project gelieerd aan het RGI projectvoorstel geoMAX. De effecten van de huidige, complexe, klimaat- en milieuveranderingen zullen grote invloed hebben op de toekomst van onze samenleving. Reconstructies van het verleden verschaffen inzicht in de toekomstige ontwikkelingen. De gegevens voor deze reconstructies komen uit natuurlijke archieven, afzettingen in de ondergrond die geschikt zijn voor gedetailleerde paleoklimaat- en milieuanalyses. Doel van dit project is om wetenschap en publiek een laagdrempelige toegang tot deze informatie te geven. Dit wordt bereikt door een GIS op te zetten waarin (1) de bekende Nederlandse natuurlijke archieven zijn vastgelegd en (2) de bijbehorende paleomilieu- en klimaatreeksen grafisch worden weergegeven. Projectleider: Oscar Abbink (TNO) Classificatie: Beleidsthema 1, Effectenstudie RGI-208 - ‘Die wereld van straks…is wel jouw toekomst hoor!!‘ De veranderingen in het klimaat en de daarbij behorende problematiek is een complexe materie. Kennisbevordering en bewustwording onder een jongere doelgroep is van maatschappelijk belang. Met dit klimaatspel wil het consortium een serious game ontwikkelen, waarin bewustwording van het leefklimaat centraal staat op een manier die jongeren tussen de 12 en 18 jaar aanspreekt en positief beïnvloedt. De input van klimatologische kennis, de benodigde klimatologische modellen voor het genereren van de regressieanalyses en de ontwikkeling van het metamodel voor de onderlinge samenhang van de klimatologische regressiecurven zal voor een belangrijk deel afkomstig zijn van domeindeskundigen van Unesco, Unesco-IHE (Instituut for Water Education) en Wageningen UR. Projectleider: Joke Witteveen (St. Nederland Breedbandland) Classificatie: Beleidsthema 1, Governance-studie RGI-251 - Droogteschade bij waterschappen voorkomen door het toepassen van aardobservatie-technieken Er is in Nederland in de huidige situatie, zonder klimaatverandering, een watertekort, vooral in zomerperioden. De geschatte totale economische schade is een half miljard euro per jaar. Eens in de 10 tot 20 jaar zijn er momenteel periodes waarin de watervraag het wateraanbod zodanig overstijgt dat er meer dan gemiddelde schade ontstaat; zowel aan het milieu als economische schade. Er is al veel geo-informatie beschikbaar dat bodemvocht en verdamping ruimtelijk weergeeft, waarmee beter dan nu het gedrag van het watersysteem voorspeld kan worden. Waterbeheerders zouden met deze informatie eerder en beter kunnen ingrijpen in tijden van droogte, om zo het risico op schade te beperken. Toch maken waterschappen tot op heden geen gebruik van geo-informatie in het watersysteembeheer. Dit project beoogt daar verandering in te brengen door in samenwerking met waterschap Aa en Maas een systeem te ontwerpen waarin geoinformatie gekoppeld is aan een watersysteemmodel. Hiermee kunnen vervolgens de hydrologische en economische voordelen aangetoond worden.
P2054_N_06_19548
december 2006
Projectleider: Karin Stone (WL/Delft Hydraulics) Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatiestudie
Delft Cluster Thema beleidsondersteuning CT06.20 - Integraal stedelijk waterbeheer Stedelijke gebieden kampen met diverse waterproblemen: de waterkwaliteit is slecht en er is te weinig of te veel water. Vooral dat laatste, wateroverlast, komt steeds vaker voor. Voor het oplossen van deze problemen en het verwezenlijken van een duurzaam stedelijk watersysteem is integrale kennis nodig. Tot op heden is die onvoldoende beschikbaar. Wij ontwikkelen en bundelen innovatieve kennis waarmee partijen op een afgewogen manier tot een duurzame inrichting en een duurzaam beheer van het stedelijke watersysteem kunnen komen. Denk aan instrumenten voor het voorspellen van de effecten op het watersysteem van klimaatverandering, bodemdaling en verzilting, maar ook aan modellen om de effecten te kwantificeren van veranderingen in het watersysteem op stedelijke functies, zoals bebouwing en waterwinning. De ontwikkelde kennis passen we toe in enkele integrale praktijkprojecten. Projectleider: Peter Hesen (Delft Cluster) Consortium: KIWA Water Research, Unesco-IHE, TU Delft, TNO Bouw en Ondergrond, WL Delft Hydraulics Classificatie: Beleidsthema 1/4, Effectenstudie
Thema Veilig leven met water CT04.30 - Veiligheid tegen overstromingen Veilig leven in het laaggelegen Nederland vraagt om een goede bescherming tegen het water van de zee en de rivieren. Om onze veiligheid ook in de toekomst te kunnen garanderen, doen we onderzoek naar de sterkte van dijken en de zeewering en brengen we in kaart met welke waterpeilen en golfbelastingen we in de toekomst rekening moeten houden. We kijken daarbij vooral naar de wisselwerking tussen de belasting van de waterkeringen en de sterkte van die keringen. Ook kijken we naar de effecten van waterstandsverlagende maatregelen - denk aan maatregelen in het kader van Ruimte voor rivieren – en de gevolgen die droogte kan hebben op de sterkte van waterkeringen. Verder doen we onderzoek naar de gevolgen en de maatschappelijke acceptatie van overstromingen. Projectleider: Jos Dijkman (WL/Delft Hydraulics) Consortium: WL/Delft Hydraulics, GeoDelft, TU Delft/Citg, Unesco-IHE Classificatie: Beleidsthema 1, Effecten/Adaptatiestudie CT04.20 - Waterkwaliteit en calamiteiten Overstromingen, langdurige droogte en calamiteiten door menselijk handelen hebben negatieve effecten op de waterkwaliteit, zowel chemisch als bacteriologisch. De eerste twee typen calamiteiten zullen naar verwachting steeds vaker voorkomen, omdat de klimaatsverandering leidt tot extremere hydrologische omstandigheden. Wij voeren onderzoek uit om de gevolgen van de klimaatverandering voor de waterkwaliteit te kunnen kwantificeren. Daarvoor analyseren we de effecten van eerder opgetreden
P2054_N_06_19548
december 2006
extreme weersomstandigheden en werken we met scenario’s voor toekomstige ontwikkelingen. Naast calamiteiten met een natuurlijke oorzaak, kijken we ook naar calamiteiten die door de mens zijn veroorzaakt. We onderzoeken welke watersystemen (en welke functies daarvan) het meest worden bedreigd door mogelijke calamiteiten, welke vervuilingsbronnen het grootste risico vormen en wat de effecten van een calamiteit kunnen zijn. Op basis van dit inzicht ontwikkelen we voorzorgsmaatregelen, werken we responsstrategieën uit en reiken we methoden aan om vast te stellen welke probleemlocaties met prioriteit moeten worden aangepakt. Projectleider: Jos van Gils (WL/Delft Hydraulics) Consortium: WL/Delft Hydraulics, RIZA, GeoDelft, KIWA Water Research, TNO Bouw en Ondergrond, Unesco-IHE Classificatie: Beleidsthema 1, Effecten/Adaptatiestudie CT04.10 - Wateroverlast, droogte, verzilting en bodemdaling Bij de ruimtelijke ordening en het waterbeheer moeten we voortdurend nagaan hoe we wateroverlast, droogte, verzilting en bodemdaling zoveel mogelijk kunnen voorkomen. Dat vraagt om een integrale aanpak. Wij ontwikkelen daarvoor een instrumentarium. Daarbij maken we gebruik van ‘state of the art’-kennis van grond- en oppervlaktewatermodellering, bodemdaling, droogte, verzilting en risicobeheersing. Om de bruikbaarheid van het instrumentarium te toetsen, zullen we conceptversies toepassen bij het oplossen van concrete operationele en beleidsmatige vraagstukken. Projectleider: Bennie Minnema (TNO Bouw en Ondergrond) Consortium: TNO Bouw en Ondergrond, Unesco-IHE Classificatie: Beleidsthema 1, Effecten/Adaptatiestudie
Thema Ontwikkeling en beheer van watergebieden CT05.20 - Duurzame ontwikkeling van de Noordzee en de kustzone Hoe kunnen we de Noordzee en de kustzone duurzaam gebruiken, rekening houdend met de gevolgen van de verwachte klimaatverandering, zoals zeespiegelstijging en een veranderend stormvloedregime, en met bestaande en toekomstige ruimteclaims? Om die vraag te kunnen beantwoorden doen we onderzoek naar hydrodynamische, morfologische een geotechnische processen. Ook kijken we naar de wisselwerking tussen de sedimenthuishouding en ecologie. Verder ontwikkelen we innovatieve technieken voor sedimentatievoorspellingen. Met de nieuw ontwikkelde kennis moeten we kunnen vaststellen of nieuwe inrichtingsplannen binnen de (Europese) normstelling passen en hoe dit het beste kan worden getoetst Projectleider: Mark van Koningsveld (WL/Delft Hydraulics) Consortium: WL/Delft Hydraulics, Unesco-IHE, GeoDelft, TNO Bouw en Ondergrond Classificatie: Beleidsthema 1, Effectenstudie
RIKZ Klimaatverandering en zeespiegelstijging Het project gebruikt (internationale) gegevens met betrekking tot klimaatverandering en bodemdaling voor bepaling van de verwachte zeespiegelstijging en effecten daarvan voor de Nederlandse kust. Daarnaast zijn mogelijke veranderingen in het stormklimaat en de effecten daarvan op de Nederlandse kust onderwerp van studie. Met het KNMI
P2054_N_06_19548
december 2006
vindt afstemming plaats over de te hanteren scenario’s voor klimaatverandering en zeespiegelstijging. In het kader van het BSIK-programma wordt meegewerkt aan een project waarvan het KNMI de trekker is en dat als doel heeft klimaatscenario’s “op maat” te leveren. Voor RWS RIKZ is bijvoorbeeld het wind(storm)klimaat heel belangrijk. Het IPCC zegt daar niets over. Dit onderdeel is in het najaar van 2005 gestart en heeft een looptijd van een paar jaar.Vanaf 2005 wordt voor een periode van vijf jaar vanuit dit project jaarlijks een bijdrage van € 10.000 geleverd aan de Buijs Ballot-leerstoel (Dynamica van het Klimaat). RIKZ adviseert DG Water over de stand van zaken en verwachte ontwikkelingen m.b.t. relatieve zeespiegelstijging als gevolg van klimaatverandering en bodemdaling. Dit deelproject levert gegevens over zeespiegelstijging voor het vaststellen van de hydraulische randvoorwaarden, en daarmee ook voor het bepalen van de beschermingsniveaus voor kustplaatsen en voor de versterking van de zwakke schakels. De kennis die beschikbaar is via dit deelproject wordt waar nodig ingezet in de BSIK- en ARK-projecten betreffende klimaatadaptatie in Nederland. Vanuit dit deelproject wordt veel samengewerkt met het KNMI en met de AGI van Rijkswaterstaat, en met internationale organisaties zoals het IPCC. Projectleider: Douwe Dillingh Classificatie: Beleidsthema 1, Effectenstudie BSIK-project KUST In 2004 en 2005 maakte het door DG Water gefinancierde onderdeel van de BSIK pilot Kust deel uit het van project Kust. Vanwege de nieuwe vraagsstelling vanuit BSIK en ARK (Adaptatie Ruimte en Klimaat) is dit deelproject vanaf 2006 ondergebracht bij de RIKZ projectleider van het totale pakket aan BSIK-activiteiten t.b.v. klimaatadaptatie, Jaap Graveland. Afstemming tussen BSIK en de deelprojecten onder ‘Gebruiksfuncties Kust’ blijft wel nodig. Afstemming is met name nodig om voor de kustprojecten af te kunnen tappen van scenario’s voor Nederland in 2075 die in BSIK worden ontwikkeld, om wederzijds af te stemmen wat op het gebied van ontwikkeling van scenario’s en alternatieven wordt ontwikkeld, en om op de hoogte te zijn van de onderzoeksvragen die worden gesteld in het kader van BSIK ten behoeve van langetermijnonderzoek naar klimaatadaptatie in Nederland. Projectleider: Jaap Graveland Classificatie: Beleidsthema 1, Effecten/Adaptatiestudie SAFECOAST (INTERREG-project) SAFECOAST heeft als doel bij te dragen aan een duurzame ontwikkeling van de laaggelegen kustgebieden langs de Noordzee. SAFECOAST probeert de vraag te beantwoorden hoe de Noordzeekust in 2050 beheerd moet worden. Dit gebeurt onder meer door scenario’s voor klimaatverandering en sociaal-economische ontwikkeling in de Noordzeelanden in beschouwing te nemen, methodes voor risicobeheersing te vergelijken, en een gezamenlijke visie te ontwikkelen op publiek bewustzijn van risico’s en op het toepassen van overstromingsrisico- en erosiemanagement als onderdeel van integraal kustzonebeheer in toekomstige ruimtelijke planning. De Nederlandse inbreng in SAFECOAST wordt zoveel mogelijk afgestemd met nationale discussies in het kader van Waterveiligheid 21ste eeuw. De resultaten van dit deelproject leveren toe aan andere onderdelen van ‘Gebruiksfuncties Kust’ waar met scenario’s wordt gewerkt, en tapt af van het deelproject klimaatverandering en zeespiegelstijging. Projectleider: Niels Roode Classificatie: Beleidsthema 1, Governance-studie
P2054_N_06_19548
december 2006
KNMI European Climate Assessment & Dataset The EU-funded EUMETNET project "European Climate Assessment & Dataset" brings together series of daily observations at meteorological stations throughout Europe and the Mediterranean. On the basis of these series changes in extremes are analysed using descriptive indices. Projectleider: A. van Engelen (KNMI) Consortium: KNMI (coördinatie) en 44 andere partners Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie Droogtestudie Nederland Eind 2000 constateerde de Commissie Waterbeheer 21e Eeuw dat een teveel aan water problemen kan geven voor het Nederlandse waterbeheer in de 21e eeuw. De commissie WB21 constateerde ook dat Nederland zich moet voorbereiden op perioden van toenemende watertekorten. Naar aanleiding daarvan is de Droogtestudie Nederland gestart. De zomer van 2003 heeft duidelijk gemaakt, dat dit niet voor niets was. De Droogtestudie Nederland heeft de (potentiële) watertekorten geanalyseerd en daaruit bouwstenen voor de watertekortopgave afgeleid. Met behulp van deze bouwstenen wordt het beleidstraject gestart voor het bepalen van de bandbreedte voor de watertekortopgave. De resultaten worden vastgelegd in de “decembernota 2005”. De nota’s van 2006 en 2007 schetsen respectievelijk het landelijke kader voor beleidsmaatregelen en de regionale uitwerking daarvan. Binnen de Droogtestudie Nederland zijn geen bestuurlijke keuzes gemaakt. De daadwerkelijke uitwerking en keuzes vinden plaats in de regio’s in 2006 en 2007. Contact: J.J. Beersma (KNMI) Consortium: RIZA, WL, KNMI Classificatie: Beleidsthema 1, Effecten/Adaptatiestudie ENSEMBLES The project aims to: (1) develop an ensemble prediction system for climate change based on the principal state-of-the-art, high resolution, global and regional Earth System models developed in Europe, validated against quality controlled, high resolution gridded datasets for Europe, to produce for the first time, an objective probabilistic estimate of uncertainty in future climate at the seasonal to decadal and longer timescales; (2) quantify and reduce the uncertainty in the representation of physical, chemical, biological and human-related feedbacks in the Earth System (including water resource, land use, and air quality issues, and carbon cycle feedbacks); (3) maximise the exploitation of the results by linking the outputs of the ensemble prediction system to a range of applications, including agriculture, health, food security, energy, water resources, insurance and weather risk management. Contact: B. v.d. Hurk (KNMI) Consortium: Hadley Centre (coördinatie) en 71 andere partners waaronder KNMI Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie HIStorical CLIMate HISKLIM Homogenization De Bilt 20th Century, Digistad, etc. The KNMI-program 'HISKLIM' (HIStorical CLIMate) started at the beginning of the year 2000 with a term of 5 to 10 years. The objective of the program is to make historical climate data physically
P2054_N_06_19548
december 2006
accessible for both land and sea, from sources in the Dutch language, with the highest possible temporal resolution and of the best possible quality. Projectleider: T. Brandsma (KNMI) Consortium: KNMI Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie Rainfall Generator Rhine-Meuse Multi-site generation of daily rainfall over large drainage basins is considered in order to get a better insight into the likelihood of extreme river discharges in the Netherlands. The development of a weather generator for daily precipitation and temperature in the Rhine basin is one of the main activities. The aim of the project is to get a better insight in extreme river discharges. Precipitation is the key variable but temperature is also needed in order to account for the effects of snowmelt and frozen soils on large river discharges. The project is commissioned by the Institute for Inland Water Management and Waste Water Treatment (RIZA). RIZA and KNMI co-operate with WL Delft Hydraulics and the German Bundesanstalt für Gewässerkunde to couple the weather generator with a hydrological model for the Rhine basin. A similar project concerning the Meuse basin has started. Extensions to climate change will be incorporated in the near future. Projectleider: T.A. Buishand Consortium: RIZA, KNMI Classificatie: Beleidsthema 1, Effectenstudie
P2054_N_06_19548
december 2006
Annex B: Programma-informatie BSIK-programma’s Klimaat voor Ruimte (KvR) Hoofddoel van het onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte is om zowel de Nederlandse overheid als het bedrijfsleven uit te rusten met een operationele kennisinfrastructuur die toegesneden is op de relatie tussen (antropogene en natuurlijke) klimaatverandering, klimaatvariabiliteit en ruimtegebruik. Met behulp van sectoroverstijgend onderzoek, samenwerking en dialoog wil het consortium kennis ontwikkelen voor effectieve maatregelen gericht op vermindering van de uitstoot van broeikasgassen (mitigatie) en het opvangen van de risico’s van klimaatverandering en –variabiliteit voor economische sectoren, gebonden aan de ruimtelijke ordening van ons land (adaptatie). Thema Klimaatscenario’s Projecten onder het thema Klimaatscenario’s zullen de volgende kennisvragen beantwoorden: • Hoe kunnen regionale klimaatscenario’s worden toegespitst op ruimtelijke planning? • Met welke klimaatscenario’s moet de Nederlandse maatschappij rekening houden? • Welke hydrologische en atmosferische tijdreeksen hebben partners en andere klanten nodig, en hoe kunnen deze het beste via een geïntegreerd datacentrum aan worden geboden? • Hoe veranderen de variabiliteit van, en de extremen in ons klimaat als gevolg van toenames in broeikasgassen? • Welke rol speelt de Atlantische Oceaan in het proces van klimaatverandering in Noord-Europa en Nederland? • Wat is de invloed van aërosolconcentratie (luchtkwaliteit) en wolkenformatie op Nederlands klimaat? • Wat is het effect van het Nederlandse bodemgebruik op het lokale klimaat, en vice versa? • Met welke moderne meetsystemen kunnen het beste de veranderingen en natuurlijke variaties in ons klimaat nu en in de toekomst worden vastgesteld? • Hoe gaat het klimaat er uitzien in voor Nederland relevante gebieden (bijv. het stroomgebied van de Rijn)? Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie Thema Mitigatie Mitigatie, dat wil zeggen het voorkomen en verminderen van de uitstoot van broeikasgassen, c.q. de verhoging van de opname (sequestratie) van broeikasgassen, zal voornamelijk in de sectoren energie, transport, industrie, landbouw en bosbeheer plaatsvinden. Kennisontwikkeling speelt in op vragen die momenteel spelen over duurzame bedrijfsketens, energiebesparing, emissiehandel en koolstofneutraal ruimtegebruik binnen de bovengenoemde sectoren. De projecten onder het thema Mitigatie zullen de volgende kennisvragen beantwoorden: • Hoe kan onze ruimtelijke infrastructuur emissiearm, “klimaatneutraal” worden (her)ingericht?
P2054_N_06_19548
december 2006
•
Welke landgebruikmaatregelen bestaan met betrekking tot de bronnen en “putten” van broeikasgassen? En hoe effectief zijn deze? • Met welke slimme en uitgekiende bedrijfsvoering in de landbouw (onder andere gewaskeuze, waterhuishouding op perceelsniveau, bemesting) en in de bosbouw (rotatieperiode, boomkeuze, herbebossingprojecten) kunnen broeikasgassen worden vastgelegd in vegetatie en bodem? En is deze te combineren met andere functies in het landelijk gebied, zoals recreatie, biodiversiteit en waterberging? • Hoe concurreren koolstofneutrale energiebronnen met andere landgebruikvormen om de schaarse Nederlandse ruimte? • Welke indicatoren dienen aan bedrijven te worden aangeboden voor een klimaatneutrale bedrijfsvoering in relatie tot ruimtelijke ordening? Classificatie: Beleidsthema 0/1, Effecten-/Adaptatiestudie Thema Adaptatie Adaptatie, dat wil zeggen het omgaan met de gevolgen van klimaatverandering, sluit bij voorkeur aan bij bestaand beleid op andere terreinen om het draagvlak te vergroten en Nederland als geheel minder kwetsbaar te maken. In dit thema worden nieuwe innovatieve methodieken en kennisinstrumenten ontwikkeld die de effectiviteit van ruimtelijk duurzame adaptatiestrategieën kunnen analyseren. Onderzoek binnen dit thema heeft tot doel wetenschap, overheidsorganisaties en private ondernemingen gezamenlijk adaptatiestrategieën te laten ontwikkelen. De projecten onder het thema Adaptatie zullen de volgende kennisvragen beantwoorden: • Hoe kunnen we een afweging maken tussen enerzijds de kosten van vroegtijdige uitvoering van adaptatiemaatregelen, en anderzijds de onzekerheden in klimaatvoorspellingen en de daarmee verbonden effecten? • Hoe kan de veiligheid van onze infrastructuur worden beschermd? • Welke aanpassingen zijn nodig en mogelijk in de landbouw, natuur- en waterbeheer? • In hoeverre gaan (her-)verzekeraars met klimaatverandering rekening houden, en wat stelt de overheid daar tegenover? Classificatie: Beleidsthema 1/3, Effecten-/Adaptatiestudie Thema Integratie Het doel van het thema Integratie is de kennis die in de overige 3 thema’s gegenereerd wordt te integreren. De projecten onder het thema Integratie zullen de volgende kennisvragen beantwoorden: • Hoe kunnen klimaatdoelen in de ruimtelijke planvorming geïntegreerd worden met doelen ten aanzien van landbouw water, natuur, wonen en transport? • Hoe het participatieve proces te structureren dat alle belanghebbenden recht wordt gedaan? • Aan welke institutionele voorwaarden moet worden voldaan om klimaatbeleid effectief te kunnen implementeren op lokaal, nationaal en internationaal niveau? • Hoe kan systeemkennis van lokale partijen worden gebruikt? • Wat is de kosteneffectiviteit van aan ruimtegebruik gerelateerde adaptatiemaatregelen en mitigatieopties in het buitenland voor zowel Nederland als het partnerland? • Wat is de economische waarde van de statistische levensduur van infrastructurele werken en vormen van landgebruik als overloopgebieden? • Hoe kan adaptatie worden gefinancierd in bilaterale ontwikkelingsovereenkomsten en het UNFCCC Kyoto Protocol Adaptation Fonds? Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie
P2054_N_06_19548
december 2006
Thema Communicatie Het thema communicatie is gericht op een interactieve informatievoorziening en disseminatie van kennis uit het programma in de richting van stakeholders in de ruimtelijke ordening, de media, het onderwijs, en het grote publiek. Deze component voorziet tevens in ondersteunend onderzoek naar methodes om stakeholder-dialogen en participatieve processen vorm te geven, en onderzoek naar effectieve communicatie van risico’s. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie Leven met Water De missie van het programma is: mobiliseren, ontwikkelen, richten, verankeren en toepasbaar maken van de benodigde kennis ter versterking van de kennisinfrastructuur in Nederland ten behoeve van een duurzame afstemming tussen Leven met Water en ruimtelijke ontwikkelingen ter ondersteuning van veiligheid, welzijn, welvaart en economie in de 21ste eeuw. Dit leidt tot de volgende twee doelstellingen: • versterking van de kennisinfrastructuur, gericht op het bouwen van "bruggen" en laten stromen van kennis tussen de vele betrokken partijen; • ontwikkeling, richten, verankeren en toepasbaar maken van de alfa- en vooral gammakennis op het thema Water en Ruimte in samenhang met reeds beschikbare en verder te ontwikkelen technische natuurwetenschappelijke kennis. Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatie/Governance-studie Habiforum/Vernieuwend Ruimtegebruik Systeeminnovatie Ruimtegebruik en Gebiedsontwikkeling Stad en Land. Dat is de volledige naam van het programma Vernieuwend Ruimtegebruik. Het programma is ontwikkeld vanuit de gedachte dat de huidige wijze van plannen en inrichten tekortkomingen vertoont. Zodanig, dat een innovatie van het systeem van ruimtelijke planning en inrichting noodzakelijk is. Habiforum wil Vernieuwend Ruimtegebruik in Nederland stimuleren, onder andere door proeftuinen in te richten. Dat zijn leeromgevingen waarin wetenschap, beleid en praktijk bij elkaar komen. Het idee hierachter is om gezamenlijk vernieuwende oplossingen te ontwikkelen en doorbraken te forceren in een concreet ruimtelijk project. Het uiteindelijke doel is om aan de hand van de ervaringen in de proeftuinen een bijdrage te leveren aan het openbreken van de huidige praktijk in de ruimtelijke inrichting van Nederland. Habiforum wil daarmee bijdragen aan het vermogen om ontwikkelingsplanologie te bedrijven. Habiforum organiseert en faciliteert het leerproces dat samen met betrokken partijen doorlopen wordt. Een veel gehanteerde methode om het leerproces op gang te brengen is die van de Community of Practice. Classificatie: Beleidsthema 1, Adaptatie-Governance-studie Ruimte voor Geoinformatie De missie van Ruimte voor Geo-Informatie luidt: “de verbetering en innovatie van de Nationale Geo-Informatie Infrastructuur en het geo-kennisveld in Nederland voor een adequaat en efficiënt bestuur en een krachtig bedrijfsleven. Het BSIK-programma 'Ruimte voor Geo-informatie' (RGI) voorziet in kennisontwikkeling en innovatie van de Nationale Geo-Informatie Infrastructuur in heel Nederland. Uitvoering van dit programma biedt het Nederlandse geo-werkveld de kans zijn internationale concurrentiepositie te versterken en uit te bouwen. Ruimte voor Geo-informatie wordt gesteund door alle
P2054_N_06_19548
december 2006
betrokken actoren zoals ministeries, provincies en gemeenten, universiteiten, kennisinstellingen, geo-informatieleveranciers en het geo-bedrijfsleven. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Effecten-/Adaptatie-/Governancestudie Delft Cluster Ons kleine Nederland gaan we steeds intensiever gebruiken. Het aantal mensen groeit, maar ook de ambities. Binnen Europa willen we een belangrijke positie innemen. We willen meer bedrijvigheid en een goede bereikbaarheid. Tegelijkertijd willen we een veilige woonomgeving zonder wateroverlast, vervuiling, herrie en hinder van bouwactiviteiten. Een mix van wensen die alleen is te verwezenlijken met hoogwaardige kennis en nieuwe concepten. Delft Cluster tekent voor de benodigde bèta-kennis. We focussen ons daarbij op twee belangrijke uitdagingen waar Nederland voor staat: Nederland leefbaar houden en ontwikkelen tot een dynamische Error! Hyperlink reference not valid. en het ombuigen van onze eeuwige strijd tegen water naar Error! Hyperlink reference not valid.. Classificatie: Beleidsthema 1, Effecten-/Adaptatiestudie
LNV 421 – Klimaatbeleid (BO 01 004 - Klimaat is de programma-intensivering 2005 van het programma 421) De belangrijkste thema’s zijn: • ontwikkeling van een monitoringsysteem als onderdeel van, en ter verificatie van, de internationaal verplichte rapportage voor ‘sinks’; • verkenningen naar integratie van adaptatiebeleid in bestaande LNV-beleidstrajecten. Classificatie: Beleidsthema 3, Governance-studie 399 - Energie in beschermde teelten (De opvolger van dit programma wordt vanaf 1 januari 2005 ondergebracht in de cluster Duurzaamheid en Transitie) Het belangrijkste thema is het verlagen van het fossiele energiegebruik voor de teelt door vooral energiebesparing en verhoging van de inzet van duurzame energie. Classificatie: Beleidsthema 3, Adaptatiestudie 417 - Veranderend waterbeheer Dit programma richt zich op het vinden van ecologische en economisch duurzame oplossingen voor aanpassingen in waterbeheer en inrichting van stroomgebieden voor een duurzaam voortbestaan van de landbouw, natuur, recreatie en andere vormen van gebruik van de groene ruimte. Classificatie: Beleidsthema 1/3, Adaptatiestudie 415 - Gasvormige emissies Programma 415 betreft emissieverlaging op bedrijfsniveau. Doel is het ondersteunen van de beleidsvorming voor en de bewaking (monitoring) en beleidsevaluaties van het op efficiënte wijze terugdringen van de gasvormige emissies (ammoniak, geur, (overige) broeikasgassen, fijn stof) uit veehouderijbedrijven. De volgende resultaten worden voorzien:
P2054_N_06_19548
december 2006
•
innovatieve en toepasbare technische oplossingsrichtingen en managementaanpassingen om een bijdrage te leveren aan gewenste emissiereductie; • inventarisatie van mogelijke beleidsopties om de gewenste emissiereductie te bereiken • ex-ante evaluatie van verwachte milieukundige (en economische) effecten van diverse beleidsopties; • ex-post evaluatie van milieukundige (en economische) effecten van het beleid (verkennend monitoren). Classificatie: Beleidsthema 3, Adaptatie-/Governance-studie 412 - Groene grondstoffen Programma 412 betreft verlaging van het gebruik van fossiele brandstof door onder andere energieopwekking met behulp van restprodukten. Classificatie: Beleidsthema 3/7, Adaptatiestudie BO 02 002 - Soortenbeleid, klimaatverandering en habitat Dit programma betreft thema 1 van het door LNV aangevraagde onderzoek voor het cluster Ecologische Hoofdstructuur. Classificatie: Beleidsthema 3, Adaptatie-/Governance-studie P382/383 - Natuurontwikkeling/biodiversiteit Programma P382.383 richt zich op de invloed van klimaatverandering op de Nederlandse natuurdoeltypen, de EHS, en de verbindingszones. Classificatie: Beleidsthema 3, Effecten-/Adaptatiestudie 397, 400 - gewasbescherming en plantaardige productiesystemen De programma’s 397 en 400 richten zich op de invloed van klimaatveranderingen en ecosysteemwijzigingen (plagen) op agrarische productieketens. Classificatie: Beleidsthema 3, Effecten-/Adaptatiestudie Kennisbasis (KB) – thema Klimaatonderzoek Binnen het kennisbasisonderzoek bestaat een apart thema Klimaatonderzoek dat vooral gericht is op klimaatsysteemonderzoek (vooral op het gebied van de koolstof- en energiebalans) met co-financiering vanuit EU-programma’s (6e kader). Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie
NWO Programma Klimaatvariabiliteit Klimaatvariabiliteit is een NWO programma dat zich richt op fundamenteel onderzoek op het gebied van klimaatproblematiek. Het programma is een voortzetting van een reeks van eerdere NWO-programma´s. Een van de thema´s van de NWO strategienota 20022005 is Systeem Aarde. Als onderdeel hiervan heeft het gebied Aard- en Levenswetenschappen (ALW) het thema Klimaatvariabiliteit in zijn strategie opgenomen. In het kader van het Nationaal Research Programme on Climate Change (NRP-CC) heeft het ministerie van VROM middelen ter beschikking gesteld voor onderzoek op het gebied van klimaatproblematiek, waaronder het programma Klimaatvariabiliteit. Het doel van het programma Klimaatvariabiliteit is om door het onderzoek op dit gebied te
P2054_N_06_19548
december 2006
stimuleren, de bijdrage van Nederlandse onderzoekers aan relevante internationale programma’s te vergroten. Enkele voorbeelden van relevante internationale programma´s zijn het World Climate Research Programme (WCRP) en het International Geosphere-Biosphere Programme (IGBP). Binnen deze internationale programma´s is het programma Klimaatvariabiliteit met name gericht op bijdragen aan CLIVAR en het Global Carbon Project. Het programma is gefinancierd door de NWO gebieden ALW en EW, het Algemeen Bestuur van NWO en het ministerie van VROM. Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie
MNP Het werk van Milieu- en Natuurplanbureau (MNP) op het gebied van klimaat is vooral gericht op de ondersteuning van de Nederlandse inbreng in het Europese en mondiale beleid en op advisering over de uitvoering van het Nederlandse beleid. Het onderzoek van het MNP richt zich met name op inschatting van de effecten van klimaatverandering op diverse sectoren en op mitigatiemaatregelen in internationale beleidscontext. Classificatie: Beleidsthema 2/3/6/7, Effectenstudie
EU CIRCLE Climate impact analysis and adaptation response must be informed by a coherent body of research and it is CIRCLE´s prime objective to contribute to such efforts by networking and aligning national research programmes. The Implementation of a European Research Area (ERA) for climate change is CIRCLE’s final goal. Projectleider: Martin König (Federal Environment Agency Austria) Partners: Umweltbundesamt (Austria), Austrian Ministry for Education, Science and Culture (Austria), The Academy of Finland (Finland), Swedish Environment Protection Agency (Sweden), Rossby Centre of the Swedish Meteorological and Hydrological Institute (Sweden, Subcontractor), German Aerospace Center (Germany), Federal Ministry of Education and Research (Germany), Foundation Climate Changes Spatial Planning (Netherlands), Netherlands Environmental Assessment Agency (Netherlands, Subcontractor), Finnish Environment Institute (Finland), Ministry of Environment and Water (Hungary), Agence de l’Environnement et de la Maîtrise de l’Energie (France), Ministère de l’écologie et du développement durable (France), MEDIAS-France (France, Subcontractor), Federal Public Planning Service Science Policy (Belgium), Fundação para a Ciência e a Tecnologia (Portugal), The Research Council of Norway (Norway), The Swedish Research Council for Environment, Agricultural Sciences and Spatial Planning (Sweden), Ministry for the Environment and Territory (Italy), National Institute for Geophysics and Volcanology (Italy, Subcontractor), Israel Ministry of the Environment (Israel) Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie NEWATER
P2054_N_06_19548
december 2006
The complexity of current water resource management poses many challenges. Water managers need to solve a range of interrelated water dilemmas, such as balancing water quantity and quality, flooding, drought, maintaining biodiversity and ecological functions and services, in a context where human beliefs, actions and values play a central role. Furthermore, the growing uncertainties of global climate change and the long term implications of management actions make the problems even more difficult. NeWater addresses some of the present and future challenges of water management. The project recognizes the value of highly integrated solutions and advocates integrated water resource management (IWRM) concepts. However, NeWater is based on the hypothesis that IWRM cannot be realized unless current water management regimes undergo a transition towards more adaptive water management. To achieve NeWater objectives the project is structured to allow effective exchange between innovative and cutting edge research on integrative water management concepts and specific themes together with practical application and testing in participatory stakeholder processes in the basins. The main components of the NeWater project are given below. • WB1 will develop new concepts and methods to understand and implement the transition from current practices to more adaptive management to increase the adaptive capacity of river basins. It will include a critical evaluation of costs and benefits and of potential risks associated with such a transition. • WB 1 will integrate results and tools from WB2 that will investigate vulnerabilities and adaptive capacity of river basins and developed practical toolkits to set the baseline for understanding the priorities to be addressed by adaptive management strategies. • Both WB 1 and WB2 will perform empirical research in case studies coordinated by WB3. WB3 will carry out stakeholder processes and coordinate empirical research in the selected river basins to generate input to the development of new concepts and methodologies and to provide a test bed for their plausibility and applicability under different environmental and societal conditions. • WB4 will further develop tools and guidance for practitioners based on new conceptual insights, experience collected in the basins and the needs from ongoing policy processes, in particular the European Water Framework Directive and the European Water Initiative. • Research activities and the development of guidance for practitioners will pay high attention to integrate results from previous and ongoing EU projects and to engage in an intensive dialogue with the wider community of IWRM experts. WB5 will establish the link to relevant European activities and ongoing policy processes. The platforms will provide immediate feedback from and to policy processes, in particular to the implementation of the European Framework Directive and the European Water Initiative. • NeWater is a complex project that requires very good coordination and management. WB6 will establish a platform to coordinate the project. Interaction will be facilitated between stakeholder and problem driven processes in the basins and thematic research. The management approach chosen will be adaptive and flexible to guarantee the ability to respond to challenges arising from stakeholder interactions and new insights gained during the project. Leading partners: University of Osnabrück, Institute of Environmental Systems Research, Alterra - Wageningen University and Research Centre Classificatie: Beleidsthema 1, Governance-studie BRANCH
P2054_N_06_19548
december 2006
BRANCH streeft naar verandering in de systemen voor ruimtelijke ordening en landgebruik om de natuurlijke omgeving in staat te stellen zich aan te passen aan klimaatverandering. De noodzaak voor deze verandering zal op wetenschappelijke basis worden aantonen en in samenwerking met de planners zullen beleidsmaatregelen en instrumenten worden aanbevolen. De planning van landgebruik moet zich zo ontwikkelen dat de natuurlijke omgeving in staat wordt gesteld zich aan te passen aan klimaatverandering. BRANCH, Biodiversity Requires Adaptation in Northwest Europe under a CHanging climate (Voor biodiversiteit is aanpassing nodig aan klimaatverandering in het noordwesten van Europa) is een project voor ruimtelijke ordening, dat wordt gefinancierd door INTERREG IIIB, waarin ruimtelijke planners, beleidsmakers en wetenschappers uit heel Noordwest-Europa, met elkaar samenwerken. In BRANCH zijn ruimtelijke planners, beleidsmakers en wetenschappers uit heel Europa vertegenwoordigd teneinde: • Modellen te ontwerpen hoe de natuur op het land en in kustgebieden op klimaatverandering zullen reageren. • Goede aanpassingspraktijken in ruimtelijke ordening en beheer van beschermde gebieden te demonstreren. • Gebruik te maken van case studies in Hampshire, Dorset, Isle of Wight, Kent, Limburg en Normandie om planningsopties en instrumenten te ontwikkelen om de natuur langs de kust en in het binnenland te helpen zich aan te passen aan klimaatverandering. • Stakeholders erbij te betrekken zodat aanpassing aan klimaatverandering op alle planningsniveaus wordt geïntegreerd. Het BRANCH-project werkt aan deze doelstellingen door middel van vijf werkpakketten: • Beleidsevaluatie en een nieuw beleidskader (onder leiding van English Nature). • Evaluatie van de gevolgen van klimaatverandering voor de Europese biodiversiteit (onder leiding van het ECI). • Nieuwe instrumenten om de gevolgen van klimaatverandering op estuarium-en kustgebieden aan te pakken (onder leiding van de Environment Agency en Hampshire County Council). • Gevolgen van klimaatverandering en oplossingen voor ecosystemen en ecologische netwerken in het binnenland (onder leiding van Alterra). • Stimuleren van verbeteringen in het Europees beleid en regionale/nationale strategieën om voorzieningen te treffen voor biodiversiteitaanpassing aan klimaatverandering (onder leiding van English Nature). Leading partner: English Nature Consortium: Alterra, Conservatoire de l’espace littoral et des ravages lacustres, English Nature, Environment Agency, Environmental Change Institute, Hampshire County Council, Kent County Council, Provincie Limburg, Tyndall Centre Classificatie: Beleidsthema 3, Effecten-/Adaptatie-/Governance-studie ESPACE Evidence that our climate is changing is mounting with every season that passes. Unusually wet winters, severe storms and above average summer temperatures have already threatened communities right across Europe and the world. Public agencies have a responsibility to minimise the risk posed by climate change and to plan for the future. There is growing consensus that cutting greenhouse gases will not go far enough to curb the most severe impacts - we also need to learn to adapt and live with the
P2054_N_06_19548
december 2006
consequences by changing the way we live and do business. ESPACE (European Spatial Planning: Adapting to Climate Events) is an ambitious four-year European project that aims to promote awareness of the importance of adapting to climate change and to recommend that it is incorporated within spatial planning mechanisms at local, regional, national and European levels. Focussing on North West Europe, ESPACE will look at how we manage our water resources and plan for a future with a changing climate. The following actions will be carried out by the ESPACE Partnership over the next four years: • raising awareness and understanding of climate change and the need for adaptation; • develop spatial planning policies which take account of climate change; • implementation of case studies to trial adaptation strategies and test measures; • reviewing spatial planning policies in light of climate change; • development of a sound information and knowledge base (definitions, scientific data, risks, spatial planning regimes); • develop a Common Strategy & Policy Guidance outlining mechanisms to integrate new policies. Consortium: Hampshire County Council, The Environment Agency, Regionaal Landschap Zenne, Zuun en Zoniën, South East Climate Change Partnership, South East England Regional Assembly, Surrey County Council, Waterschap Rivierenland, West Sussex County Council, Ministerie van VROM, and Bayerisches Landesamt für Wasserwirtschaft. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4, Governance-studie
Tyndall Centre for Climate Change Research Phase 2 Programmes (2006-2009) Informing international climate policy The overall aim of this programme is to provide targeted and strategic input of research and assessment knowledge to the development of plans for the international climate regime after 2012. This aim will be achieved through the following objectives: • to quantify the damages and benefits implied by different levels of climate change and to assess the "benefits of climate policy" under different options for the post2012 regime; • to provide policy-relevant analysis of different options for global climate governance after 2012, including assessment using integrated modelling of both mitigation technologies and adaptation potentials; • to facilitate international dialogue and understanding around the future of the climate regime by focusing on post-2012 options for selected critical regions; • to re-frame and analyse the role of non-nation state actors in the international climate regime; • to develop methods for attributing extreme climatic events to anthropogenic causes and to analyse the associated policy implications. Programmaleider: Professor Diana Liverman (University of Oxford) Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie Constructing energy futures
P2054_N_06_19548
december 2006
This programme will extend the knowledge and experience gained during earlier research in developing comprehensive and systems-level approaches to decarbonising the UK, to the analysis of decarbonisation issues and pathways within the international arena. Specific objectives are: • to explore how rapidly industrialising nations can avoid getting 'locked-in' to carbonintensive energy systems and to investigate the role of carbon-based technologies in a decarbonised energy system; • to develop user-friendly software tools to enable policy-makers internationally to explore the carbon implications of the energy system both as a whole and of its specific elements, and to apply these tools to competing fuels and electricitygenerating options and to selected carbon-intensive activities; • to assess the suitability of various instruments, including Domestic Tradeable Quotas, for achieving deep emissions cuts within industrialised nations by 2050. Programmaleider: Dr Kevin Anderson (University of Manchester) Classificatie: Beleidsthema 7, Governance-studie Building resilience to climate change The overall objective of this programme is to identify the limits and thresholds in adaptation that affect its resilience. The research will therefore examine resilience, governance and learning, and limits at various scales, from the individual and cognitive to the physical and technological. Specific objectives are: • to identify key characteristics of resilient adaptation building on insights from physical, engineering, social and ecological sciences; • to understand processes and role of social learning in adaptation. This will be undertaken by conceptualising and empirically investigating cognitive limits to adaptation at the individual, organisational and institutional levels, and to explore the elements common with constraints on mitigation; • to quantify physical limits to adaptation in specific areas and sectors. This will be undertaken through global-scale analysis of impacts and adaptation under different rates of climate change and by indepth analysis of the limits of adaptation for specific sectors and resources; • to undertake research on interactions between social and physical limits to adaptation in vulnerable places at different scales. This will be undertaken by comparative analysis of national level risks, resilience, governance and learning strategies and on the limits to adaptation for vulnerable regions, populations and resources. This work will focus on the developing world particularly small island states and water resources in Africa. Programmaleider: Dr Neil Adger (University of East Anglia) Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie International development This programme aims to evaluate the compatibility of adaptation and mitigation actions with the elimination of poverty and enhancement of human welfare, and to determine how development interventions can support transitions to low emissions futures. To achieve this aim, specific objectives are to: • identify the policy interventions necessary to support the most vulnerable people in the most vulnerable places to adapt to climate change; • establish a methodological framework to examine the impacts of mitigation options on human welfare at the micro-level, with particular emphasis on poor communities;
P2054_N_06_19548
december 2006
•
assess the role of technology transfer and technological co-operation in the transition to low-carbon energy systems; • bring discussion of mitigation and adaptation to the centre of development policy and analysis; • make theoretical advances in better conceptualising and measuring international development given the constraints and opportunities of a warming planet. Programmaleider: Professor Katrina Brown (University of East Anglia) Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie Sustainable coasts The objectives of this programme are: • to identify how the future coastline may evolve, by developing a coastal processes simulator, initially for a subcell in eastern England, incorporating novel hard and soft adaptation options, and extending to estuaries and deltas coupled to a GCM with explicit representation of uncertainties; • to determine what constitutes a sustainable coastline, by using the coastal simulator to quantify ecosystem, flood and erosion risks under different portfolios of adaptation methods, and by performing regional and global assessments of sea-level rise impacts; • to explore how best to deliver sustainable natural and social capital in the coastal zone in the face of climate change, by analysing methods of stakeholder dialogue and the consequences of governance structures for the delivery of a sustainable coastline, and by analysing the implications of climate change for the development of a sustainable coastline in terms of human and natural resources through continuing dialogue with stakeholder communities. Programmaleider: Professor Robert J. Nicholls (University of Southampton) Classificatie: Beleidsthema 1, Effecten-/Adaptatie-/Governance-studie Engineering cities This programme has the following objectives: • develop and demonstrate a downscaling methodology for generating scenarios of urban economic indicators and spatial attributes that are consistent with variables in coupled global economic and climate simulations; • develop and demonstrate a city-scale greenhouse gas emissions accounting tool; • adapt and apply methods for city-scale climate impacts assessment; • evaluate, in city-scale assessments, strategies and technologies for reducing climate impacts and greenhouse gas emissions. Programmaleider: Professor Jim Hall (University of Newcastle-upon-Tyne) Classificatie: Beleidsthema 4, Governance-studie Integrated modelling The aim of the 'Community Integrated Assessment System' (CIAS) is to develop, maintain and apply a novel distributed community integrated assessment system which has scientific credibility, policy relevance and integrative analytical power. The specific objectives of the programme ‘integrated modelling’ are: • to work with the GENIE consortium to ensure that CIAS has access to state-of-theart intermediate complexity representations of the Earth System, and with the Hadley Centre to include their FAMOUS model in the CIAS's climate model portfolio; • to include new modules representing global-scale and distributed impacts of climate change on natural and social systems along with other programmes and external
P2054_N_06_19548
december 2006
collaborators, and to ensure feedbacks from these impacts with the climate system and with the global economy are represented dynamically in CIAS; • to use CIAS to undertake a multi-criteria analysis of the implications of alternative stabilisation scenarios as an alternative to conventional monetised cost-benefit analysis and as a way of providing a wider and better treatment of the uncertainties; • to explore using CIAS, the opportunities for sustainable development presented by the switch to low-carbon technologies. Programmaleider: Dr Terry Barker (University of Cambridge) Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Effecten-/Adaptatiestudie
Potsdam Institute for Climate Impact Research ToPIK 1 - Nonlinear Dynamics of the Eco-Sphere This ToPIK explores the dynamics of the ecosphere and its resilience to large-scale natural and anthropogenic perturbations. Examples are the continuing release of fossil fuel combustion products into the atmosphere, large-scale changes in land cover, and variations in solar luminosity. Classificatie: Beleidsthema 3, Effectenstudie ToPIK 2 - Critical Thresholds and Extreme Events This ToPIK is concerned with extreme events such as severe storms, floods or droughts, and with abrupt changes in the Earth System such as the break-up of a large ice sheet. Classificatie: Beleidsthema 0/1, Effecten-/Adaptatiestudie ToPIK 4 - Global Actors in the Sustainability Transition Research within this ToPIK analyses structures for managing a heterogeneous Earth System and the human induced changes within this system taking place on all scales, from local to global. Particular emphasis will be put on the potential of these structures to support sustainable development. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie ToPIK 5 - Regional Simulators This ToPIK aims at understanding mechanisms and modes of regional vulnerability to impacts of Global Change and has the objective of assessing the sustainability of regional strategies towards adaptation. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Effecten-/Adaptatie-studie ToPIK 6 - Vulnerability and Development The projects within this ToPIK address aspects of vulnerability and adaptation related to climate-sensitive ecological systems, economic sectors, social groups, or regions. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Adaptatie-/Governance-studie ToPIK 7 - PIKuliar Culture Within this ToPIK, PIK intends to establish a functioning interdisciplinary dialogue, reflect the philosophical background of its research, develop common priorities and standards of quality, and to synchronize and - if necessary - extend existing disciplinary scientific procedures. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Governance-studie
P2054_N_06_19548
december 2006
UKCIP The UK Climate Impacts Programme (UKCIP) helps organisations assess how they might be affected by climate change, so they can prepare for its impact. Set up in April 1997, UKCIP is funded by the Department for Environment, Food & Rural Affairs (Defra) and based at the University of Oxford. We work with our stakeholders and co-ordinate research on how climate change will have an impact at regional and national levels. This means that our stakeholders or partners commission the research and determine the research agenda, ensuring that it meets their needs. UKCIP provides support and guidance throughout the process for both stakeholders and researchers, and provides a bridge between researchers and decision-makers in government organisations and business. UKCIP has been the catalyst for a range of regional and sectoral studies into the impacts of climate change. The five main objectives for the Programme are: • understanding the impacts of climate change; • equipping for adaptation; • working in partnerships; • providing information on impacts and adaptation; • learning from the international scene. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Adaptatie-/Governance-studie
California Climate Change Research Climate change is a complex issue with the potential to affect the lives of all Californians. In response, the California Climate Change Center is investigating the range of possible changes to the state's climate and the likelihood and rate of progression of such changes. Using the results of this work, the Center will assess the potential future economic and ecological consequences of climate change for California, and examine a range of adaptation and mitigation strategies that could preserve—or improve—our quality of life. Formed in 2003 by the California Energy Commission's Public Interest Energy Research (PIER) Program, the Center manages a robust research program with a dynamic community of California researchers from various scientific disciplines and a worldwide network of peers collaborating on climate change issues of interest to California. The Center is organized into four branches: • Climate Monitoring, Analysis, and Modeling; • Economic Impacts; • Carbon Sequestration; • Competitive Research Grants; The Center’s work informs ongoing state and national policy discussions on climate change. Classificatie: Beleidsthema 1/2/3/4/5/6/7, Effecten-/Adaptatiestudie
World Climate Research Programme (WCRP)
P2054_N_06_19548
december 2006
WCRP has formulated a broad-based multi-disciplinary science strategy offering the widest possible scope for investigation of all physical aspects of climate and climate change. This multi-disciplinary strategy is reflected in the ongoing WCRP core-projects. • The principal goal of the "Climate and Cryosphere" (CliC) project is to assess and quantify the impacts of climatic variability and change on components of the cryosphere and their consequences for the climate system, and determine the stability of the global cryosphere. • Climate Variability and Predictability (CLIVAR) is the main focus in WCRP for studies of climate variability, extending effective predictions of climate variation and refining the estimates of anthropogenic climate change. • The Global Energy and Water Cycle Experiment (GEWEX) is the scientific focus in WCRP for studies of atmospheric and thermodynamic processes that determine the Global hydrological cycle and water budget and their adjustment to global changes such as the increase in greenhouse gases. • Another WCRP research activity playing an important role in better understanding the climate system is the Stratospheric Processes And their Role in Climate (SPARC) study, concentrating on the interaction of dynamical, radiative and chemical processes. • The goal of the Surface Ocean-Lower Atmosphere Study (SOLAS) is to achieve, also in the context of climate and environmental change, the quantitative understanding of the key biogeochemical-physical interactions and feedbacks between the ocean and the atmosphere. The development of global climate models is an important unifying component of WCRP, building on scientific and technical advances in the more discipline-oriented activities. The Joint Planning Staff of the WCRP is based at the World Meteorological Organization in Geneva. Classificatie: Beleidsthema 0, Effectenstudie
IPCC The Intergovernmental Panel on Climate Change (IPCC) has been established by WMO and UNEP to assess scientific, technical and socio- economic information relevant for the understanding of climate change, its potential impacts and options for adaptation and mitigation. It is open to all Members of the UN and of WMO. The role of the IPCC is to assess on a comprehensive, objective, open and transparent basis the scientific, technical and socio-economic information relevant to understanding the scientific basis of risk of human-induced climate change, its potential impacts and options for adaptation and mitigation. The IPCC does not carry out research nor does it monitor climate related data or other relevant parameters. It bases its assessment mainly on peer reviewed and published scientific/technical literature. In accordance with its mandate and as reaffirmed in various decisions by the Panel, the major activity of the IPCC is to prepare in regular intervals comprehensive and up-to-date assessments of policy-relevant scientific, technical and socio-economic information relevant for the understanding of human induced climate change, potential impacts of climate change and options for mitigation and adaptation. The First Assessment Report was completed in 1990, the Second Assessment Report in 1995 and the Third Assessment Report in 2001. Assessment Reports normally consist of the full scientific, technical and socio-economic assessment reports of the IPCC Working Groups and their Summaries for Policymakers, and a Synthesis Report. At its eighteenth
P2054_N_06_19548
december 2006
session in September 2001 the Panel decided to continue to prepare comprehensive assessment reports and it agreed that the Fourth Assessment Report would be completed in 2007. The IPCC Third Assessment Report, ‘Climate Change 2001’, comprised a volume on ‘Impacts, Adaptation and Vulnerability’, which is of particular relevance for the present inventory. The IPCC Secretariat is hosted by the World Meteorological Organization (Geneva, Switzerland). Classificatie: n.v.t. (niet meegenomen in analyse, omdat IPCC geen nieuw onderzoek doet)
P2054_N_06_19548
december 2006
Colofon Dit onderzoek is mogelijk gemaakt door bijdragen van de BSIK programma’s Klimaat voor Ruimte, Leven met Water en Habiforum. Klimaat voor Ruimte: KvR 003/2006 Quickscan Leven met Water: P2054 Habiforum: H-C205 Redactie: Jeroen Veraart, Paul Opdam, Corné Nijburg, Bart Makaske, Sander Brinkman, Florrie de Pater, Joke Luttik, Jacqueline Meerkerk, Henk Leenaers, Jaap Graveland, Maarten Wolsink, Erik-Hans Klijn, Jeroen Neuvel en Piet Rietveld Fotografie: Vincent Basler, Wilma Manders en Habiforum Ontwerp: insandouts communication and design ISBN-10 90-376-0504-4 ISBN-13 978-90-376-0504-4 December 2006
Auteursrechten Nationaal Onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte (KvR), Leven met Water (LmW), Habiforum en CURNET. Alle rechten voorbehouden. Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enig andere manier, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van het Nationaal Onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte, Leven met Water, Habiforum en CURNET. Het is toegestaan overeenkomstig artikel 15a Auteurswet 1912 gegevens uit deze uitgave te citeren in artikelen, scripties en boeken, mits de bron op duidelijke wijze wordt vermeld. Aansprakelijkheid Het Nationaal Onderzoeksprogramma Klimaat voor Ruimte, Leven met Water, Habiforum en CURNET en degenen die aan deze publicatie hebben meegewerkt hebben een zo groot mogelijke zorgvuldigheid betracht bij het samenstellen van deze uitgave. Nochtans moet de mogelijkheid niet worden uitgesloten dat er toch fouten en onvolledigheden in deze uitgave voorkomen. Ieder gebruik van deze uitgave en van gegevens daaruit is geheel voor eigen risico van de gebruiker. De Stichtingen Klimaat voor Ruimte, Leven met Water, Habiforum, CURNET en haar organisatieleden, de auteurs van deze publicatie en hun organisaties kunnen niet aansprakelijk gesteld worden voor schade die voortvloeit uit gebruik van deze publicatie.
2010
>