RAPPORT betreffende het orgel van de Remonstrantse Kerk – Arminius – te ROTTERDAM
Henk Verhoef 20 januari 2014
INHOUD
Inleiding 1
Het orgel van de Remonstrantse Kerk te Rotterdam 1.1 1.2 1.3 1.4
2
3 4 7 9
Kas Windvoorziening Windladen Speeltafel Tractuur Pijpwerk
10 11 12 14 15 16
Restauratieplan 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7
4
Bouw door D.G. Steenkuyl, 1898 Verbouwing door Steenkuyl & Recourt, 1932 Verbouwing door Leeflang, 1948 Het orgel sinds 1960
Huidige toestand van het orgel 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
3
3
Algemeen Kas Windvoorziening Windladen Speeltafel Tractuur Pijpwerk
21 23 24 24 25 26 26
Bestek 4.1 4.2 4.3
Orgelmaker Electricien Bouwkundig
27 29 30
2
INLEIDING
Het orgel van de Remonstrantse kerk maakt al bij de eerste ontmoeting grote indruk. Weinig orgels uit die periode zijn met een dergelijke zorgvuldigheid en ambachtelijkheid gemaakt. Alle materialen zijn superieur en alles is prachtig afgewerkt. Het is ook niet moeilijk te zien dat het orgel in de loop van zijn bestaan ten minste twee keer gewijzigd is: de uitbreidingen van 1932 en 1948 zijn te herkennen aan een ander materiaalgebruik en een andere technische aanleg. Duidelijk is ook dat het orgel in slechte staat is. Het is in feite onbespeelbaar. Deze tekst wil het orgel met zijn problemen in kaart brengen en doet een voorstel voor restauratie. Onderstaand volgt eerst een beschrijving van het orgel en zijn onderdelen, en daarna het restauratieplan, eerst als tekst (hoofdstuk 3) en dan in de vorm van een bestek (hoofdstuk 4). Ik inspecteerde het orgel op 1 oktober, 24 oktober 29 november 2013. De beschrijving van de huidige toestand is op deze bezoeken gebaseerd.
HET ORGEL VAN DE REMONSTRANTSE KERK TE ROTTERDAM
1.1
Bouw door D.G Steenkuyl, 1898
In 1895-1897 liet de Remonstrantse Gemeente van Rotterdam een nieuwe kerk bouwen, aan de rand van de stad, wat nu de hoek is tussen Westersingel en Museumpark. De architecten Henri Evers (later architect van het Rotterdamse stadhuis) en Jacobus Pieter Stok maakten het ontwerp. De kerk en de bijbehorende ruimtes werden opgezet als een groot complex, luxueus uitgevoerd in Jugendstil. Sinds de bouw is het relatief weinig veranderd. Vandaag de dag is het een van de markante monumenten van Rotterdam en het enige kerkgebouw in de stad in deze stijl. In januari 1896, enkele maanden na het begin van de bouw, krijgt de firma Steenkuyl opdracht een geheel nieuw en deugdzaam orgel te bouwen. Het contract bleef bewaard.1 Het zal een orgel worden met 24 registers, verdeeld over hoofdwerk, zwelwerk en pedaal. De kosten worden begroot op 10.850,- gulden. Te zien aan veranderingen in de tekst en bijgeschreven notities is het plan al meteen op een aantal punten bijgesteld. Zo had de orgelmaker voorgesteld de kas van grenen- en vurenhout te maken, maar de opdrachtgever geeft de voorkeur aan teak, ten minste voor het front. Ook de Barkermachine voor het hoofdwerk is pas in tweede instantie toegevoegd, net als de koppel pedaal-bovenklavier en de treden voor de sterke stemmen van hoofdwerk en pedaal. Het
1
Naast het contract bewaart het Gemeentearchief Rotterdam een aantal stukken m.b.t. de verbouwing van 1930-1933 (archief nr. 326, Remonstrants Gereformeerde Gemeente Rotterdam). Voor de onderstaande alinea’s is van deze stukken gebruik gemaakt, met dank aan Geert Bierling en de Stichting Arminius.)
3
nieuwe orgel wordt in gebruik genomen op zondag 3 juli 1898. Het heeft dan als dispositie:2 Manuaal, C-g3
Bovenklavier, C-g3
Pedaal, C-f1
Bourdon 16’ Prestant 8’ Viola 8’ Roerfluit 8’ Octaaf 4’ Quint 3’ Octaaf 2’ Mixtuur III-IV Cornet IV Trompet 8’
Salicionaal 8’ Viola 8’ Holfluit 8’ Gemshoorn 8’ Salicet 4’ Roerfluit 4’ Piccolo 2’4 Dulciaan 8’
Subbas 16’ Prestant 8’3 Bourdon 8’ Octaaf 4’ Fagot 16’ Trombone 8’
tremolo koppels: Manuaal-Bovenklavier / Pedaal-Manuaal / Pedaal-Bovenklavier sterke stemmen Manuaal (trede) / sterke stemmen Pedaal (trede) kalkantenklok / windlosser Orgelfabrikant Daniël Gerhard Steenkuyl (1838-1921) was begonnen als meesterknecht van orgelmaker Pieter Flaes. Na diens dood in 1889 voert hij de orgelmakerij verder onder zijn eigen naam. Terwijl Steenkuyl de eerste jaren in de ambachtelijke Nederlandsromantische traditie bouwt, sluit hij vanaf ca. 1900 aan bij nieuwere ontwikkelingen. Zo wordt hij in Nederland een van de eerste voorvechters van de buizenpneumatiek. Het Rotterdamse orgel is nog helemaal uit de vroege periode. Met het kleinere orgel van de Amsterdamse Keizersgrachtkerk is dat in Rotterdam het best bewaard gebleven instrument van deze bouwer.
1.2
Verbouwing door Steenkuyl & Recourt, 1932
Rond 1930 is het orgel aan een schoonmaak toe, en organist Ferdinand Timmermans wil de gelegenheid nemen om het orgel uit te breiden. De bewaard gebleven stukken geven een goed beeld van de gang van zaken.5 Allereerst is er een rapport van Timmermans uit november 1930. Afgezien van technisch werk zoals schoonmaak en het vervangen van de roodkoperen draden, wil hij de winddruk differentiëren en de intonatie van de bestaande registers corrigeren. De Bourdon 16’ moet van het hoofdwerk naar het bovenklavier 2
Zie ‘Berichten’ in: Tijdschrift Remonstrantse Broederschap 10 (1898), p. 77-80; de Quint heet daar Quint Prestant en de 2’-fluit Picolo, wat vergissingen moeten zijn. 3 In het contract Octaaf. 4 In het contract Flageolet. 5 Zie voetnoot 1.
4
verhuizen en bovendien – om over een zacht 16voets pedaalregister te kunnen beschikken – als transmissie in het pedaal speelbaar worden. De vrijgekomen ruimte op het hoofdwerk moet worden gebruikt voor een Prestant 16’. Ook de Bourdon 8’ van het pedaal moet naar het bovenklavier, zodat op de vrijgekomen plaats een Violoncel 8’ kan komen. Voor de registers die naar het bovenklavier gaan, moeten uitbreidingsladen komen, zodat er ook nog een Fluit-Clarinet en (of) Voix Celeste register kan worden toegevoegd. De wijzigingen zijn nodig vanwege de onvoldoende dispositie en de zwakke bezetting van het bovenklavier tegenover het zeer sterke onderklavier; hierdoor kan inde Godsdienstoefening een gebedsgezang niet naar den eisch begeleid worden, n.l. de koraalmelodie op het benedenklavier en de begeleiding zachter, doch met voldoende draagkracht op het bovenklavier. Overigens is deze fout [...] niet aan de orgelbouwer te wijten, daar hij op aanwijzing van de orgelcommissie de intonatie aldus moest aanbrengen. De firma Standaart begroot het werk begroot op 1.120,- gulden wanneer alleen de hoog noodige werkzaamheden worden uitgevoerd, en 2.800,- gulden wanneer het orgel wordt uitgebreid. Daarop vraagt de kerkenraad de Nederlandsche Klokken- en Orgelraad (NKO) om advies. De organisten W. Petri en Joh. Wagenaar inspecteren het orgel en de NKO brengt in september 1931 een eerste advies uit. Vervolgens vraagt de kerkenraad of het werk kan worden opgedeeld in een aantal meer of minder noodzakelijke onderdelen, waarop de NKO een vervolgbrief schrijft. Half november benadert de kerkenraad de firma Steenkuyl & Recourt voor een offerte en nog dezelfde maand ontvangt men een prijsvoorstel voor het uit te voeren werk. In plaats van de bovengenoemde Prestant 16’ wil men nu een Gemshoorn 4’ op het hoofdwerk zetten. Daarvoor de Gemshoorn 8’ van het bovenklavier te gebruiken vindt de orgelmaker niet in het belang van het orgel, daar deze Gemshoorn 8vt. op het Bovenklavier beslist niet gemist kan worden. Voor de uitbreiding van het bovenklavier worden andere registers voorgesteld: behalve de Voix céleste een Quintadeen 8’ en een Basson-Hobo. Alles bij elkaar zal het werk 4.470,- gulden kosten. Wat de reden is geweest om het contact met Standaart niet verder voort te zetten is niet duidelijk. Wellicht heeft de kerkenraad de voorkeur willen geven aan de oorspronkelijke bouwer, hoewel Steenkuyl zelf niet meer in leven was. Het bedrijf stond onder leiding van Arie Recourt (1867-1941), die al in 1909 mede-firmant was geworden, en die de naam Steenkuyl & Recourt had behouden, ook nadat hij alleen aan het hoofd was komen te staan. Hoe het ook zij, de fabryken (kerkmeesters) vragen aan de kerkenraad toestemming om 4.500,- gulden aan het orgel te besteden. De veranderingen zijn nodig, hoewel het orgel zeker niet slecht is: 30 jaar geleden gold dit orgel als het best bereikbare, doch sedert is veel in de muziek veranderd en kan het orgel die instrumentatie in het geheel niet meer volgen. De kwaliteit van het orgel is niet twyfelachtig en de te maken kosten volkomen waard. Niet alle stukken zijn bewaard, maar duidelijk is dat in de hieropvolgende maanden discussie is over de uit te voeren werkzaamheden. Kennelijk vindt de kerkenraad de kosten te hoog, en met NKO en orgelmaker studeert men op mogelijke bezuinigingen. Weer komt de Gemshoorn 8’ ter sprake, die volgens de NKO kan verdwijnen daar [het tweede manuaal] reeds meer dan voldoende met achtvoetsregisters bezet is en veeleer, ter wille der helderheid, vulstemmen behoeft. In plaats van een regulateur voor het 5
pedaal zal het voldoende zijn om een comprisseur – vermoedelijk een kleine schokbreker – te plaatsen. De Violoncel voor het pedaal kan worden uitgevoerd al transmissie van de Violon van het eerste klavier. Ook stelt Recourt nu voor op de plaats van de Gemshoorn een Sex-quialter te zetten, zijnde twee registers met 108 [!] pijpen, een Nazard 2 2/3 vt. en een Terts. Hiervoor is noodig: twee windladen, daar de organist de Nazard ook alleen wil gebruiken. 6 Op 20 juli 1932 stuurt Recourt een aangepaste offerte voor een totaalbedrag van 4.040,gulden. Een week later volgt de opdracht. Recourt voert het werk uit in september en oktober. Als bij de eindfactuur blijkt dat Recourt 369,- gulden in rekening wil brengen voor meerwerk, toont de kerkenraad zich onaangenaam verrast. Ook op dit punt lijken niet alle stukken bewaard, zodat onduidelijk is of de kerkenraad – die aanvankelijk weigert te betalen – alsnog overstag is gegaan. Voor ons is het niet zo belangrijk de afloop te kennen, want de offerte en de toelichting op de meerkosten maken voldoende duidelijk wat er uiteindelijk is gedaan: – – – – – – – – – – – – –
schoonmaak incl. intoneren en stemmen; vervanging koperen draden; Bourdon 16’ hw als transmissie op het pedaal speelbaar gemaakt; frontlade van de 16 grootste pijpen van de Prestant 8vt. pneumatisch gemaakt;7 Violoncel 8’ aan pedaal toegevoegd op een nieuwe pneumatische lade, C-H dient als transmissie tegelijkertijd voor C-H van de Viola 8’ hw; op het bovenklavier toegevoegd: Quintadeen 8’, Basson-Hobo 8’, Voix céleste 8’ (vanaf c°) en Nazard 2 2/3 / Sexquialter; de Gemshoorn 8’ van bovenklavier als Gemshoorn 4’ op het hoofdwerk gebracht, op een nieuwe pneumatische lade; vier comprisseurs (schokbrekers) toegevoegd, een voor het pedaal, een voor het hoofdwerk en twee voor het zwelwerk; zwelkast vergroot door het naar voren brengen van de voorwand; frontpijpen ontdaan van lak, gepolijst en opnieuw gelakt; op het zwelwerk Viola 8’ en Piccolo 2’ sterker geïntoneerd; Viola di Gamba 8’ hoofdwerk sterker geïntoneerd en voorzien van zij- en rolbaarden; vilt bij de achter- en zijkant van de zwelkast vernieuwd.
6
In de offerte noemt Recourt aantallen pijpen alsof het orgel tot f3 loopt, wat een vergissing moet zijn. Op het eerste gezicht is hier de Prestant 8’ van het pedaal bedoeld, die inderdaad een eigen frontlade heeft. Maar die lade voedt alle 30 pijpen: er zijn conducten voor C-gis°, a°-f1 staan op de lade. De lade is bovendien mechanisch en moet dat altijd geweest zijn. Van de Prestant 8’ worden de grootste 15 (niet 16) nu gevoed door conducten uit de lade. Deze lijken van een ander materiaal (zink?) dan de overige (metaal). Was hier oorspronkelijk een extra lade, die Recourt pneumatisch maakte en die Leeflang verving door de huidige conducten? Zie ook § 2.3.
7
6
Na de verbouwing is de dispositie: Manuaal, C-g3
Bovenklavier, C-g3
Pedaal, C-f1
Bourdon 16’ Prestant 8’ Viola di Gamba 8’ Roerfluit 8’ Octaaf 4’ Gemshoorn 4’ Quint 3’ Octaaf 2’ Mixtuur III-IV Cornet IV Trompet 8’
Salicionaal 8’ Viola 8’ Voix céleste 8’ Holfluit 8’ Quintadena 8’ Salicet 4’ Roerfluit 4’ Nazard 2 2/3’ Piccolo 2’ Sexquialter II Dulciaan 8’ Basson-Hobo 8’
Subbas 16’ Bourdon 16’ (tr) Octaaf 8’ Violoncel 8’ Bourdon 8’ Octaaf 4’ Fagot 16’ Trombone 8’
tremulant koppels: I-II / Ped-I (trede) / Ped-II (trede) sterke stemmen Manuaal (trede) / sterke stemmen Pedaal (trede) ventiel / kalkantenklok Aan en in de speeltafel is nog te zien hoe Recourt het aantal registerknoppen uitbreidde: voor de vier nieuwe pneumatische laadjes van het bovenwerk en voor het ventiel maakte hij vijf kleine registerknoppen, midden boven de klavieren, in het vakje waar zonder twijfel het plaatje met de firmanaam had gezeten. Voor de twee pedaalregisters en de Gemshoorn 4’ van het hoofdwerk gebruikte hij drie knoppen die oorspronkelijk voor ventiel, kalkant en de koppel Ped-I waren. Voor de pedaalkoppels maakte hij pedalen, links van de speler, en de kalkant kwam op de plaats van de koppel Ped-II. Wellicht verving Recourt alle registerplaatjes (zie onder, § 2.4). In ieder geval is het naamplaatje op de onderlijst van de klavieren van hem: hij was pas vanaf 1909 geassocieerd met Steenkuyl.
1.3
verbouwing door Leeflang, 1948
Het orgel zelf laat zien dat er in de jaren na de Tweede Wereldoorlog moet zijn verbouwd en in de literatuur wordt de naam Leeflang genoemd.8 Navraag leert dat Leeflang inderdaad in 1948 werkte aan het orgel.9 Te zien aan het pijpwerk verving hij de Nazard 2 2/3’ door een nieuwe (sindsdien Nasard genoemd) en de Piccolo 2’ door een Octaaf 2’. 8
Hans Fidom (red.), Het Historische Orgel in Nederland 1894-1901 (Amsterdam 2008), p. 221-223. d. De informatie in het artikel is niet steeds correct. Zo blijkt dat de Sesquialter al in 1932 is toegevoegd, en ook is de Salicet niet verdwenen. 9 Met dank aan Jan Koelewijn (Orgelmakerij Reil).
7
Ook maakte hij een nieuw tertskoor van de Sesquialter, met bestaande pijpen uit dit koor en uit de vervallen Nazard en een aantal nieuwe. Daarnaast kwam er een Scherp. Verder lijkt het erop dat hij, wellicht om plaats te vinden voor de Scherp en tegelijkertijd het orgel toegankelijker te maken voor stemmen en onderhoud, een aantal registers van plaats liet verwisselen. Zonder nader onderzoek is niet vast te stellen wat er precies gebeurde, maar de volgorde waarin de registers nu op de lade staan, suggereert dat het volgende gebeurde: – op het hoofdwerk wisselde Leeflang Gemshoorn 4’ en Viola di Gamba 8’ om, zodat de eerste op de lade en de laatste (met eigen pijpen vanaf c°) op de pneumatische lade kwam te staan; – Viola 8’, Salicet 4’ en Voix céleste 8’ van het zwelwerk kwamen op de drie pneumatische laden die Recourt had toegevoegd aan de voorkant van het zwelwerk; – de Quintadeen verhuisde naar de sleep van Viola 8’ en de Nasard en het tertskoor kwamen op de plaats van de Voix céleste, de sleep waarop oorspronkelijk de Gemshoorn 8’ had gestaan, en die nu in tweeën werd gedeeld, het ene deel voor de Nasard en het andere voor Nasard + terts; – de nieuwe Scherp kwam op de plaats van de Salicet. Aanwijzingen voor deze gang van zaken komen onder andere van de registerplaatjes en de laden. Zo zijn in het door Recourt toegevoegde rijtje kleine knopjes precies de plaatjes van Viola 8’, Voix céleste 8’ en Salicet 4’ afwijkend van de oude. Bij de laden van Viola 8’ en Salicet 4’ zijn de roostergaten met vilt verkleind, en ook is duidelijk dat de lade waar de Céleste nu op staat, gebouwd is voor een register dat hoger in voethoogte was, maar wel vanaf C liep. Aan de mechaniek in de speeltafel is te zien dat Leeflang de klavierkoppel een trede gaf, naast de treden voor de pedaalkoppels van Recourt, en de registerknop liet vervallen. Op de plaats van de knop kwam een ‘Seinlicht predikant’. Aan de binnenkant van de plank is de oude voering van het gat, met rood vilt, nog aanwezig. Met enig speuren zien we dat zelfs het plaatje Kopp. Klav. behouden bleef: het is simpelweg boven de nieuwe trede geplakt. De knop die sinds 1932 de kalkantenklok bediende, werd gebruikt voor de nieuwe, halve sleep met het tertskoor van de Sesquialter.
8
Sinds de verbouwing door Leeflang is de dispositie: Manuaal, C-g3
Bovenklavier, C-g3
Pedaal, C-f1
Bourdon 16’ Prestant 8’ Viola di Gamba 8’ Roerfluit 8’ Octaaf 4’ Gemshoorn 4’ Quint 3’ Octaaf 2’ Mixtuur IV Cornet V Trompet 8’
Salicionaal 8’ Viola 8’ Holfluit 8’ Quintadena 8’ Voix céleste 8’ Salicet 4’ Roerfluit 4’ Nasard 2 2/3’ Octaaf 2’ Sesquialter II Scherp III-IV Basson-Hobo 8’ Dulciaan 8’
Subbas 16’ Bourdon 16’ (tr) Prestant 8’ Violoncel 8’ Bourdon 8’ Octaaf 4’ Fagot 16’ Trombone 8’
Tremulant koppels: I-II / Pedaal-I / Pedaal-II (treden) sterke stemmen I / sterke stemmen Pedaal (treden) Ventiel
1.4
Het orgel sinds 1960
Op de websites van Arminius is te vinden dat de firma Van den Heuvel het orgel gerestaureerd heeft in 1978. Wat de restauratie inhield, is niet helemaal duidelijk. In ieder geval is de samenstelling van de Mixtuur, die door Leeflang hoger was gemaakt, hersteld naar de oude situatie; de oude pijpen waren in het orgel bewaard.10 Vermoedelijk is daarnaast de pneumatiek gerepareerd, bijvoorbeeld door de membranen te vernieuwen. De eigen website van de firma geeft er geen informatie over. Wel is daar te lezen dat Van den Heuvel een nieuwe windmotor heeft geplaatst, in of rond 2009.
10
Mededeling Kees Glaubitz, die enkele jaren daarvoor was benoemd tot cantor-organist van de Remonstrantse Gemeente.
9
HUIDIGE TOESTAND VAN HET ORGEL
2.1
Kas
De kerkruimte heeft een vierkante plattegrond, waarin een Grieks kruis is ingeschreven. Het kruis wordt gevormd door twee even hoge, elkaar kruisende schepen, de hoeken zijn ingevuld als lagere ‘kapellen’. Drie van de kruisarmen hebben balkons, in de vierde staat de kansel, met het orgel erboven. Alles is rijk uitgevoerd, gedeeltelijk met kostbare materialen als hardsteen, brons en teakhout. De kleuren van deze materialen, met het warme rood van de in het zicht gelaten baksteen, bepalen de ruimte. De orgelkas voegt zich prachtig in dit geheel, dat als eenheid is ontworpen. Het orgel neemt het volledige balkon in een van de kruisarmen in beslag. Het front is van teak, de zijwanden van naaldhout, vermoedelijk grenen. Een eigenlijke achterwand is er niet, de kerkmuur fungeert als zodanig. De speeltafel staat los, vanuit de kerkruimte gezien rechts van het orgel. De organist zit met de rug naar de orgelkas, en de kerkruimte aan zijn rechterhand. Het front is te zien als een eigen interpretatie van een traditionele orgelfront met torens en velden. Het wekt de suggestie van een orgel met hoofdwerk en onderpositief, met aan weerszijden pedaaltorens. Zoals onder zal blijken, is dat niet ver van de werkelijke opbouw van het orgel. De band tussen front en binnenwerk is verder versterkt doordat het grootste deel van de pijpen – bijna alle in de torens en bovenste tussenvelden – spreekt. De kas heeft drie verdiepingen. Op de ‘begane grond’ ligt de magazijnbalg, en staat de speeltafel en de Barker-machine. Op de ‘eerste verdieping’ liggen de windladen van hoofdwerk en pedaal, de ‘tweede verdieping’ wordt ingenomen door het zwelwerk. Het dak van de kas bestaat op dit moment uit hardboard platen. In deze stijl zou men geen gesloten dak verwachten. De raamwerken zullen oorspronkelijk met doek bespannen zijn geweest. Het zwelkast is prachtig gedetailleerd, van grenen. Te zien aan de nog aanwezige spijkergaatjes zullen de jaloezieën oospronkelijk aan weerskanten bekleed zijn geweest met zacht materiaal, overtrokken met leer. Het huidige groene vilt (aan één kant van iedere jaloezie) is uit 1932, net als de vilten stroken op de zij- en achterdeuren. Recourt zou ook de kast hebben uitgebreid om de nieuwe pneumatische laden te kunnen toevoegen, maar aan het meubel is van zo’n verbouwing niets te zien. Is dat onderdeel van het werk uiteindelijk niet uitgevoerd? De jaloezieën zijn niet lang geleden voorzien van extra isolatie, in de vorm van opgeplakte stroken zwart schuimrubber.
10
2.2
Windvoorziening
Een groot deel van de ‘begane grond’ wordt ingenomen door een grote, eiken (!) magazijnbalg met in- en uitspringende vouwen, van 280 x 210 cm. Voor de komst van een motor (1932?) werd ze gevoed met twee schepbalgen, die nog aanwezig zijn. Het pedaal wordt rechtstreeks vanuit de magazijnbalg gevoed. Op het kanaal naar de tongwerklade zijn een schokbreker en een afsluiter (‘Sterke stemmen pedaal’) gemonteerd. Ook de Barker-machine krijgt wind uit de magazijnbalg. Naast de magazijnbalg is op deze verdieping een regulateur met dubbele vouw voor het hoofdwerk (170 x 120 cm). Vanuit de regulateur gaan twee kanalen naar de twee laden: een naar de grondstemmen, de andere naar de sterke stemmen. Op de laatste is een afsluiter gemonteerd, te bedienen met het pedaal ‘Sterke stemmen hoofdwerk’. Onder de tractuuur van het zwelwerk ligt een tweede regulateur met dubbele vouw (120 x 90 cm), die het zwelwerk voedt. Zowel de balgen als de kanalen zijn van eiken. Behalve de schokbreker voor het pedaal is er een aanwezig voor het hoofdwerk en twee voor het zwelwerk. Dit zullen de comprisseurs zijn die Recourt toevoegde. Op de eerste verdieping, bij de kanalen naar het zwelwerk, is een opliggende tremulant die uit de bouwtijd lijkt te zijn. Opvallend is dat de magazijnbalg uit de eigenlijke kas steekt, vanuit de kerkruimte gezien naar links. Om dit gedeelte is een betimmering gemaakt die naast de zo zorgvuldig vormgegeven kas een provisorische indruk maakt. Het lijkt alsof de balg ooit een meter naar buiten is geschoven, om ruimte te maken voor de regulateur van het hoofdwerk. Maar zowel de magazijnbalg als de twee regulateurs zijn oorspronkelijk. In dat verband valt op dat het contract spreekt van een magazijnbalg en één regulateur, die dan bedoeld moet zijn geweest voor het zwelwerk. De balg en de regulateur zullen van vurenhout zijn, de kanalen van grenen. Kennelijk is naderhand besloten alles van eiken te maken. Is toen ook afgesproken een tweede regulateur, voor het hoofdwerk, te maken? De positie van de magazijnbalg en de omtimmering aan de linkerkant van de kas zouden dan toch uit de bouwtijd zijn. Volgens het rapport van Timmermans worden zowel de Bourdon 16 voet als de pneumatische toestellen en de pedaalregisters vanuit een regulateur werden gevoed. Dat kan alleen die voor het hoofdwerk zijn geweest. Maar nu worden pedaal en Barker-machine gevoed vanuit de hoofdbalg. Is dat in 1932 zo veranderd, nadat bleek dat de voorgestelde extra regulateur te duur zou worden? Nadere studie zal duidelijk moeten maken hoe de windvoorziening oorspronkelijk was aangelegd, en welke veranderingen in 1932 (en mogelijk in 1948) zijn doorgevoerd. Niet lang geleden zijn de windmotor en zijn dempkist vernieuwd. Het oude motorkanaal ligt nog onder in het orgel. De lekkage is momenteel aanzienlijk; vooral de hoofdbalg is er slecht aan toe. De kanalen zijn in principe in orde, en de regulateurs en schokbrekers zijn in betere staat dan de hoofdbalg. Al met al zijn op dit moment geen geloofwaardige winddrukken meetbaar. 11
2.3
Windladen
Alle laden in het orgel zijn van eikenhout. De laden van Steenkuyl zijn sleepladen, die van Recourt zijn pneumatische kegelladen. Steenkuyls sleepladen zijn volledig klassiek van bouw: gesponseld, beplakt met papier, leren pulpeten, de ventielen met staarten die met een geschroefde lijst zijn vastgezet. Alle veren zijn zo te zien oud, van messing. Aan de bovenkant van de laden zijn eiken dekplaten te zien – of zijn hier in 1978 trekvrije platen geplakt, voorzien van een eiken randje? Slepen en dammen zijn beide van eiken. De stokken zijn van mahonie (of teak?), de roosters eveneens. Behalve bij de verplaatste en verbouwde registers, zijn de stokken en roosters oud. Op de eerste verdieping ligt de in tweeën gedeelde lade van het hoofdwerk. Het voorste gedeelte is voor de grondstemmen, het achterste voor de sterke stemmen (vanaf de Cornet). De pijpopstelling is pyramidaal, met vanuit de kerk gezien de C-kant rechts. De volgorde van de registers, vanaf het front: Prestant 8’ Bourdon 16’ Gemshoorn 4’ Roerfluit 8’ Octaaf 4’ Cornet Quint 3’ Mixtuur Octaaf 2’ Trompet 8’ Opmerkelijk is dat de Trompet 8’ op twee slepen staat, die permanent verbonden zijn. Was het aanvankelijk de bedoeling het register te delen in bas en discant? Een ander raadsel is de lade voor de frontpijpen van de Prestant 8’, die Recourt pneumatisch zou hebben gemaakt: de pijpen worden met (metalen) conducten gevoed. Wellicht moeten we aannemen dat Recourt het plan had de pedaal-frontlade (zie onder) pneumatisch te maken, en is dat deel van het werk niet uitgevoerd. Op dezelfde verdieping ligt tegen de achtermuur een lade voor de Subbas 16’. De cancelvolgorde is ‘om en om’, zodanig dat de grootste pijpen in een rij achteraan kunnen staan, met de kleinste ervoor. Verder ligt tegen de linker zijwand van de kas een lade voor de pedaalregisters Bourdon 8’, Octaaf 4’, Fagot 16’ en Trombone 8’ (volgorde vanaf de zijwand van de kas). Ook bij deze lade staan de pijpen ‘om en om’, met van ieder register C-dis° in een rij achteraan, en e°-f1 ervoor.
12
Tegen de andere zijwand ligt een lade voor de bas van de Bourdon 16’. Deze lade was oorspronkelijk mechanisch (te zien aan constructieve details; ook de plaats waar de mechaniek aan de abstracten van het hoofdwerk was aangehecht is nog te zien) en bedoeld voor C-h°. Recourt breidde de lade uit voor de pijpen c1-f1 en maakte hem pneumatisch, om het register als transmissie ook in het pedaal te kunnen gebruiken. Achter het front liggen op deze verdieping nog drie laden. Allereerst, vanuit de kerk gezien links, een mechanische lade voor de Prestant 8’ van het pedaal. C-gis° staan in het front (linker toren, tussenveld rechts daarvan en twee bovenste zijvelden naast de middentoren) vanaf a° staan de pijpen op de lade. Achter het rechter gedeelte van het front ligt een pneumatische lade voor de Violoncel 8’ van het pedaal, met vlak daarachter een lade voor c°-g3 van de Viola di Gamba hoofdwerk. De tonen C-H van dit register worden als transmissie ontleend aan de Viola di Gamba. Deze laatste lade is gebouwd voor 56 tonen, zonder twijfel voor de Gemshoorn 4’ die Recourt aan dit klavier toevoegde. De conducten van de diverse laden zijn van metaal, die van de Prestant 8’ van het hoofdwerk lijken van zink. Bij de conducten van Subbas 16’ en Bourdon 16’ is een vijftiental aangetast door tinpest. De overige zien er, op een enkele deuk en wat verbuigingen, goed uit. Op de tweede verdieping ligt de lade van het zwelwerk. Aan de oorspronkelijke lade, zijn door Recourt vier laadjes toegevoegd: drie aan de voorkant en een aan de achterzijde. Net als bij het hoofdwerk is de pijpopstelling pyramidaal, met de C-kant vanuit de kerk gezien rechts. De volgorde van de registers vanaf het front: Voix céleste 8’ Salicet 4’ Viola 8’ Salicionaal 8’ Quintadeen 8’ Nasard 2 2/3’ tertskoor Sesquialter Holfluit 8’ Scherp Roerfluit 4’ Octaaf 2’ Dulciaan 8’ Basson-Hobo 8’
13
2.4
Speeltafel
Tot de bijzonderheden van het orgel hoort zeker de speeltafel, luxueus uitgevoerd in teak, net als het front. Hij staat voor zover na te gaan op zijn oorspronkelijke plaats. Een wat vreemde indruk ontstaat doordat de vloer om het meubel is opgehoogd, mogelijk om te voorkomen dat de organist voortdurend rekening zou moeten houden met de wat ongelukkig geplaatste eerste trede van het balkon. De planken zijn oud; dit zal meteen bij de oplevering of anders kort na de bouw zijn gedaan. De manuaaltoetsen zijn met ivoor en ebben belegd, het pedaal is van eiken. de registerknoppen zijn van ebben, met ingelegde porseleinen naamplaatjes. De plaatjes uit 1948 onderscheiden zich duidelijk van de rest, door afwijkende kleur, lettertype en afwijkende voet- en sterkte-aanduingen. Bij de andere plaatjes is geen verschil te zien. Mogelijk heeft Recourt in 1932 alles vervangen. Het plaatje met de firmanaam op de onderlijst is in ieder geval uit dat jaar. De huidige registerordening is (spelling volgens de registerplaatjes): links: Tremulant
Octaaf 2’
Dulciaan 8vt.
Scherp 3-4 st.
Sesquialter 2 st
Quint 3vt.
Octaaf 2vt.
Cornet
Mixtuur
Trompet 8vt.
Violoncel 8vt.
Octaaf 4vt.
Fagot 16.
Trombone 8vt.
Voix célèste 8’
Salicet 4’
Viola 8’
BassonHobo 8vt.
Quintadena 8’
Holfluit 8vt.
Nasard 2 2/3’
Roerfluit 4vt.
Viola di Gamba 8’
Bourdon 16vt.
Gemshoorn 4’
Roerfluit 8vt.
Prestant 8vt.
Subbas 16vt.
Bourdon 8vt.
Prestant 8vt.
Bourdon 16vt.
midden: Ventiel
rechts: Salicionaal 8vt.
14
Octaaf 4vt.
Omdat het binnenwerk van de speeltafel weinig is gewijzigd en ook de registermechaniek nog grotendeels in oude staat verkeert, is tot op zekere hoogte na te gaan hoe Steenkuyl oorspronkelijk de registerknoppen verdeelde. Uitgaande van de huidige ordening en de in § 1.2 en § 1.3 geopperde veronderstellingen, kan dat als volgt zijn geweest: trem Pc2 D8 Sal4 P+II | Sal8 Vla8 Hfl8 Gh8 Rf4 Qu3 O2 Cn M Tr8 I+II | P+I Bd16 VdG8 Rf8 P8 O4 ventiel O4 Fg16 Trb8 | Sb16 Bd8 Pr8 calcant Het meubel is vervuild, maar wel in tamelijk goede staat. Behalve het mooie meubelmakerswerk zijn allerlei details de moeite waard. Zo sluiten de onderste luikjes met sloten en wartels, maar de bovenste met snapslotjes. Om die te openen zijn touwtjes aangebracht, die keurig in de sleuven van de registerzwaarden hangen en die tevoorschijn komen wanneer de onderste luiken open zijn. De enige grote beschadiging is een lange scheur in een van de bovenste profiellijsten. Van het middelste luikje bovenaan achter is een wartel verdwenen.
2.5
Tractuur
Het orgel is gebouwd als volledig mechanisch instrument, met voor het hoofdwerk een Barker-machine van een door Steenkuyl zelf ontwikkeld type – het onderklavier [is] pneumatisch volgens eigen vinding. Het is een apparaat met uitlatende wind, volgens het principe dat rond 1885 min of meer tegelijkertijd door verscheidene orgelmakers is ontwikkeld.11 Steenkuyl legt de balgjes volledig binnen de windkasten en maakt de verbinding met de in- en uitgaande mechaniek via wippen, stekers en trekdraden met pulpeten. Anders dan bij de meeste andere typen grijpen in- en uitgaande mechaniek aan dezelfde kant van het apparaat aan. Te zien aan het leer zal de Barker-machine voor het laatst zijn gerestaureerd in 1948. Inmiddels is er hier en daar lekkage, en op een aantal plaatsen is schimmel te zien. Alles is ook bijzonder stoffig en vuil. Evengoed functioneert het apparaat bijna storingsvrij, wel een bewijs voor de grote kwaliteit van het ontwerp. Ondanks de vele laden is de aanleg van de oorspronkelijke speel- en registermechaniek eenvoudig en overzichtelijk. Vanaf de speeltafel dan wel de Barkermachine loopt de mechaniek naar het interieur van het orgel, naar twee grote wellenramen, een onder de vijf laden van hoofdwerk en pedaal, en een onder de lade van het zwelwerk. De abstracten zijn van grenen, met touw omwonden. De wellenramen zijn van grenen. Ze rusten op steunen van eiken. Ook de wellen zelf zijn van grenen, met metalen welarmen. De nokken zijn van een lichtere houtsoort, beuken? Alle draaipunten zijn ingevoerd. De voering in de welarmen is op veel plaatsen weggesleten. Zonder twijfel is dat een van de oorzaken waardoor de speelaard van het zwelwerk zo taai en onregelmatig is. 11
Zie onder andere G.H. Audsley: The Art of Organ-Building (New York 1905, herdr. New York 1965), vol. II, p. 256 vv.
15
Ook Steenkuyls registermechaniek is helder en overzichtelijk. De mechaniek wordt in de speeltafel met zwaarden naar beneden gevoerd, dan met houten stangen naar het interieur van het orgel, en ten slotte via een rij winkelhaken en een wellenbord naar de slepen c.q. de ventielen van de aparte laden. Terwijl in het hele orgel vooral eikenhout is gebruikt, is bij de registermechaniek ook veel grenen te zien. De aan het orgel toegevoegde pneumatiek is bijna zonder veranderingen tussen de bestaande delen in gelegd. Bij de Barker-machine ligt een klein verdeelstation, vanwaaruit twee rijen van 30 buizen naar de laden van resp. Bourdon 16’ en Violoncel 8’ gaan. Voor de pneumatische laden van hoofdwerk en zwelwerk zijn korte pneumatiekbuizen gelegd vanuit de bestaande cancellen naar de betreffende laden. Afgezien van een enkele geknikte buis en wat losgelaten lijm, zijn alle pneumatiekbuizen zo te zien in orde. Ook de membranen lijken nog niet zo lang geleden te zijn vernieuwd.
2.6
Pijpwerk
Op de Piccolo 2’ (oorspronkelijk Flageolet genoemd?) na, is al het pijpwerk van Steenkuyl nog in het orgel aanwezig. De metalen pijpen zijn solide gemaakt, herkenbaar in de lijn Bätz-Witte-Flaes. Ingeritste labia, geschreven toon- of toetsnamen midden voor op corpus en voet, expressions tot en met ca. 3/8 voet. De hoeden van de gedekten zijn afgedicht met papier. Sterk afwijkend van dit beeld zijn de metalen pijpen uit 1932. Deze pijpen zijn dunwandig, met geperste labia. De inscripties zijn gezet met slagletters. Weer anders zijn de pijpen uit 1948: dikwandig, met bijgewreven labia en stemkrullen i.p.v. expressions. Bij de intonatie valt op dat alle pijpvoeten sterk zijn toegeklopt, zeker bij de prestanten en de strijkers. Het kernstekenbeeld van de oude registers is uniform, met duidelijke, regelmatig aangebrachte steken. Bij het pijpwerk uit 1932 zijn de kernsteken talrijker en grover: de kernen zijn bijna ‘gekarteld’. De houten pijpen van het orgel, alle uit 1898, zijn zeer bijzonder. Van eiken, met ingestoken kernen, bij de gedekten enigszins rond opgesneden. De stoppen afgedicht met leer, dat hier en daar vergaan is. Van binnen zijn de houten pijpen bestreken met witte verf, die in een aantal gevallen sterk afbladdert. Voor het overige lijken ze in goede staat. Onderstaand volgt een korte beschrijving met bijzonderheden per registers. De namen zijn als op de registerplaatjes.
2.6.1 Hoofdwerk (volgorde vanaf het front) Prestant 8’ – 1898, C-d° in het front, tin, opgeworpen labia, gevoed door conducten vanaf de lade. Vanaf dis° metalen binnenpijpen, spits geritste labia, expressions. Voetopeningen sterk toegeklopt, kernsteken gelijkmatig: van ca. 5 per cm in de bas tot ca. 8 per cm in de discant.
16
Viola di Gamba 8’ – 1898, metaal. C-H transmissie van de Violoncel 8’ ped, eigen pijpen vanaf c°. Spits geritste labia, c°-gis° rolbaarden (later toegevoegd), a°-f2 zijbaarden. Alle pijpen met expressions. Bourdon 16’ – 1898, C-h° eiken, vanaf c° metaal. De metalen pijpen met rond geritste labia en zijbaarden. C-f1 op transmissielade, maar c1-f1 oorspronkelijk op hoofdlade. Gemshoorn 4’ – 1898/1932, metaal. C-g2 was oorspronkelijk c°-g3 van de Gemshoorn 8’ bovenmanuaal, gis2-g3 zijn uit 1932. Conisch, geritste spitslabia, C-f2 expressions, fis2-h2 stemkrullen, vanaf c3 op lengte. C-f1 zijbaarden. C-H zijn boven de lade afgevoerd. Roerfluit 8’ – 1898, C-H eiken, met doorboorde stoppen. Vanaf c° metaal, alle met zijbaarden. De metalen pijpen hebben rond opgesneden, niet bijgedrukte ‘stoomfluit’-labia. Octaaf 4’ – 1898, metaal, als overige prestanten. Geritste spitslabia, geen zijbaarden, expressions t/m f2, overige op lengte. Cornet – 1898, metaal, vanaf c1, opgebankt. Het contract noemt de Cornet 4 sterk, maar de huidige is 5 sterk en alle pijpen zijn oud. De samenstelling is de ‘gewone’: 8’ - 4’ - 2 2/3’ - 2’ - 1 3/5’. Het 8’-koor is gedekt, alle met zijbaarden. De overige koren zijn open fluiten, expressions, vanaf ca. 1/3’ op lengte. De kleinste ca. 30 pijpjes hebben stemschade, de overige zijn gaaf. Quint 3’ – 1898, metaal, als de overige prestanten. C-b1 expressions, vanaf h1 op lengte. Mixtuur – 1898, metaal, als de overige prestanten. De Mixtuur lijkt bij alle verbouwingen onaangeroerd te zijn gebleven. Behalve de kleinste twee pijpjes van het 5 1/3’-koor, uit 1948, zijn alle pijpen oud. Ook dit register is groter geworden dan in het contract bepaald: doorlopend 4 sterk in plaats van 3-4 sterk. De samenstelling: C Fis fis° fis1
5 1/3
4 4
2 2/3 2 2/3 2 2/3
2 2 2 2
1 1/3 1 1/3 1 1/3
1 1
2/3
Octaaf 2’ – 1898, metaal, als de overige prestanten. Expressions, vanaf fis1 op lengte. Trompet 8’ – 1898, koppen lood, stevels metaal, kelen en tongen messing, krukken koper. Afgeschuinde kelen, bij C-h1 beleerd. Belering is grotendeels vergaan. Conische bekers, C-dis2 ingesneden intoneerslitsen. Opvallend is dat de Trompet op twee slepen staat, die aan elkaar verbonden zijn. Was het register oorspronkelijk gedeeld
17
in bas en discant? Het (oude) rooster staat een paar cm hoger dan dat van de andere stemmen, zonder tijfel om de stevels meer steun te geven.
2.6.2 Zwelwerk (volgorde vanaf het front) Voix célèste 8’ – vanaf c°, 1932, metaal. Dunwandig fabriekspijpwerk met geperste labia, c°-f1 rolbaarden, fis1-h2 snijbaarden, c3-g3 zijbaarden. Alle pijpen hebben expressions. Kernen ‘gekarteld’. Salicet 4’ – 1898, metaal. Alle pijpen (ook de kleinste) met geritste spitslabia, C-f1 zijbaarden. C-f2 expressions, overige op lengte. Bij de kleinste pijpen vertonen de bovenranden stemschade. De allerkleinste zijn zelfs geknikt. Een twintigtal pijpvoeten is versuikerd. De voetopeningen zijn sterk toegeklopt, de kernen hebben ca. 8 steken per cm. Viola 8’ – 1898, metaal. Alle pijpen geritste spitslabia, C-f2 zijbaarden. Smal gelabieerd, voeten en kernen als de Salicet 4’. De grootste 5 pijpen zijn (1948?) verkropt in verband met de plaatsing op een nieuwe, pneumatische lade. Dit register stond aanvankelijk, getuige de nog aanwezige rugstukken, op de tweede sleep van de oude lade. Salicionaal 8’ – 1898, op zijn oorspronkelijke plaats, de eerste sleep van de oude lade. Metaal, alle pijpen met geritste spitslabia, C-f2 zijbaarden, alle pijpen expressions. Gelijkmatige kernsteken: van ca. 5 per cm in de bas tot ca. 8 per cm in de discant. In de hoogste twee octaven versuikerde pijpvoeten. Quintadena 8’ – 1932, metaal. Factuur als Voix céleste. C-h1 kastbaarden, c2-g3 zijbaarden. Inscripties met slagletters. Nasard 2 2/3’ – 1948, metaal, conisch. Bijgedrukte labia, C-H zijbaarden, C-h’ stemkrullen, overige op lengte. Nauwelijks kernsteken. [Terts 1 3/5’] – 1932, metaal, fluitmensuur. Tweede koor van de Sesquialter, niet afzonderlijk registreerbaar. Dunwandig fabriekspijpwerk met geperste labia. C-dis° expressions, vanaf e° (later ingesneden?) stemkrullen, vanaf gis1 op lengte. Geen uniforme rij: sommige pijpen hebben een N als inscriptie, andere ‘Terz’. Stelde Leeflang deze rij samen uit de twee koren van Recourts Sexquialter? Holfluit 8’ – 1898, wijde Bourdon. C-H eiken, als de overige houten pijpen. Vanaf c° metaal. De metalen pijpen met rond geritste labia en zijbaarden. Alle zijbaarden zijn opvallend ver naar binnen gebogen. Een poging het register zachter te maken?
18
Scherp 3-4 st. – 1948, metaal, enge prestantmensuur. Bijgedrukte labia, de grootste pijpen met stemkrullen, vanaf 1/4’ op lengte. C-H staan opgebankt. Samenstelling: C c° c1 c2 c3
2 2/3 2 2/3
2 2 2 -II
1 1/3 1 1/3 1 1/3 1 1/3
1 1 1 1
2/3
1/2 1/2
2/3
Roerfluit 4’ – 1898, metaal, factuur als Holfluit. Vanaf fis2 open fluit, geen zijbaarden, expressions. Octaaf 2’ – 1948, metaal, factuur als Scherp. C-H zijbaarden, C-h1 stemkrullen, vanaf c2 op lengte. Dulciaan 8’ – 1898, factuur als Trompet 8’ hw. Afgeschuinde kelen, bij C-h° beleerd. Belering is grotendeels vergaan. Enge cylindrische bekers op halve lengte en met intonatiemanchetten. Vanaf gis2 volle bekerlengte. Net als bij de Trompet 8’ hw staat het (oude) rooster een paar cm hoger dan de andere. Basson-Hobo 8’ – 1932, koppen lood, stevels metaal, kelen en tongen messing. Toonnamen in slagletters. Recht gesloten kelen, in de bas beleerd. C-h° enge, conische bekers, vanaf c1 dubbele, wijd uitlopende en gedekte conus, gaten in bovenrand en (draaibaar) deksel.
2.6.3 Pedaal (volgorde naar voethoogte/registersoort) Subbas 16’ – 1898, eiken open fluit. Op een eigen lade tegen de achtermuur. Recht opgesneden, expressions met stemschuiven. De witte verf aan de binnenkant van de pijpen is overal aan het afgebladderen. De grootste pijpen hebben aan weerskanten van de mond houten, draaibare schuifjes, als een soort zijbaarden. Ze staan allemaal opvallend dicht. Prestant 8’ – 1898, C-gis° in het front, tin, a°-f1 metaal. Alle pijpen gevoed door een eigen, mechanische lade direct achter het front. Violoncel 8’ – 1932, factuur als de overige registers uit dat jaar. Geperste labia, expressions, rolbaarden. Bourdon 8’ – 1898, metaal, als de andere gedekten. Octaaf 4’ – 1898, metaal, als de andere prestanten.
19
Fagot 16’ – 1898, factuur als Dulciaan 8’. Enge, traag verlopende mensuur, ø C ≈ 85 mm, ø f1 ≈ 30 mm. Het leren beleg van de kelen is in betere staat dan bij de tongwerken van de manualen. Trombone 8’ – 1898, factuur als Trompet 8’ hw. Ook hier is het beleg van de kelen in vrij goede staat.
20
RESTAURATIEPLAN
3.1
Algemeen
Het is niet eenvoudig een uitgangspunt te formuleren voor restauratie van het orgel van de Remonstrantse Kerk. Bij eerste beschouwing valt op dat het zeer vervuild is en technisch in slechte staat. Ook is meteen duidelijk dat dit een in eerste aanleg superieur gemaakt instrument is, dat niet ongeschonden door de geschiedenis is gekomen. Het antwoord op het eerste probleem is snel geformuleerd. Het orgel moet worden schoongemaakt en windvoorziening, laden en mechaniek moeten worden hersteld. Bijzondere aandacht vraagt de slechte speelaard van het zwelwerk. Het antwoord op het tweede probleem is minder eenduidig. De veranderingen in 1932, en tot op zekere hoogte ook die van 1948, zijn immers niet per se aantastingen. Ze zijn vanuit een artistieke visie ondernomen en moeten in hun tijd als succes zijn ervaren. Toch moeten we vaststellen dat in ieder geval de uitbreiding van het zwelwerk – van acht naar dertien stemmen! – onoplosbare problemen stelt ten aanzien van stemming en onderhoud. De zwelkast staat gewoon veel te vol. Bovendien kunnen we de vraag stellen in hoeverre de uitbreidingen het klankvolume van dit manuaal hebben vergroot; volgens de stukken toch een belangrijk motief. Niet alleen kan het pijpwerk in de huidige situatie nauwelijks uitspreken, ook in de intonatie van de afzonderlijke registers lijkt men vooral een kleine klank voor ogen te hebben gehad. Het is de vraag in hoeverre dat beeld, dat we in het hele orgel aantreffen, oorspronkelijk. Timmermans suggereert dat de kleine klank Steenkuyl is opgedrongen, maar bijvoorbeeld de voetopeningen wijzen op veranderingen in later tijd. Hoe dan ook is tot in onze tijd het bezwaar tegen dit orgel dat de klank zich te weinig ontplooit in de kerkruimte, terwijl die toch niet bijzonder groot is. Als we zien hoe solide het orgel oorspronkelijk gemaakt is en met welke materialen, komt een helder scenario in zicht, namelijk terugkeer naar de toestand 1898. Zeker omdat van het Steenkuyl-orgel bijna niets is verdwenen, is restauratie van het oorspronkelijke orgel een aantrekkelijke optie, die serieus moet worden overwogen. Het orgel zal bij zo’n restauratie registers en daarmee kleur verliezen, maar we mogen ervan uitgaan dat wanneer de oude stemmen hun klank weer kunnen ontplooien, de balans uiteindelijk positief uitslaat. De registers zullen kleiner in aantal zijn, maar meer karakter hebben. Qua technische aanleg heeft deze optie het voordeel dat de pneumatiek verdwijnt. Dat is gunstig voor het onderhoud, niet alleen omdat het interieur van het orgel beter toegankelijk wordt, maar ook omdat pneumatiek op zich altijd meer aandacht vraagt, wil men kunnen garanderen dat de tractuur storingsvrij functioneert. Een nadeel van terugkeer naar de oorspronkelijke situatie, in ieder geval uit restauratie-ethisch oogpunt, is dat de geschiedenis van het instrument wordt uitgewist. Een tweede optie is handhaving en herstel van de huidige situatie. Bij een restauratie in die zin beperkt men zich tot technisch herstel van het bestaande. De aanwezige monumentale waarden en de geschiedenis worden beide volledig gerespecteerd. Toch 21
moeten we vaststellen dat bij deze optie een aantal technische en klank-technische problemen, vooral bij het zwelwerk, niet worden opgelost. Uiteindelijk leidt een restauratie in deze zin tot een orgel dat een perfecte getuige van de geschiedenis is, maar ook een dat relatief duur is in onderhoud is en als muziekinstrument onbevredigend. Met de voor- en nadelen van de eerste twee opties in gedachten, is het voorstel een derde variant te volgen, die uitgaat van herstel van het Steenkuyl-orgel zoals dat in 1898 tot stand kwam, met behoud van die waardevolle elementen uit de geschiedenis die een storingsvrij functioneren niet in de weg staan. Tot die waardevolle elementen horen m.i. niet de in 1932 toegevoegde labialen. Ze steken qua makelij al te ongunstig af bij het werk van Steenkuyl. Anders ligt het met de laden die zijn toegevoegd aan pedaal en hoofdwerk, en de verbouwing van de baslade van de Bourdon 16’. Transmissies hebben niet alleen oude papieren, Steenkuyl zelf gaf kleine orgels steevast een transmissie van de Bourdon 16’ als vrije pedaalstem. De pneumatische laden van Recourt zijn bovendien mooi gemaakt. De huidige gedaante van de baslade van de Bourdon 16’ kan daarom in principe worden gerespecteerd, net als de laden voor Violoncel 8’ en Viola di Gamba 8’. Wel moet ruimte achter het front worden teruggewonnen. Het voorstel is daarom C-H van de Violoncel op de lade van de Viola di Gamba te zetten, de lade van de Violoncel met de overblijvende pijpen te verwijderen, en het pedaalregister Violoncel 8’ als transmissie van de Viola di Gamba 8’ aan te leggen. Op het hoofdwerk kunnen we de Gemshoorn 4’ als een waardevolle toevoeging te beschouwen. In de oorspronkelijke opzet was de Gemshoorn niet essentieel voor het zwelwerk, en op het hoofdwerk is een zachte 4’-stem bijzonder bruikbaar. Op het zwelwerk is de Basson-Hobo 8’ een register om nader te bezien. Het tongwerk zal bij een gespecialiseerde Duitse firma zijn besteld, en is veel beter van kwaliteit dan de labialen uit 1932. De lade is bovendien intelligent geplaatst, met minimale ingrepen in de oude lade en zonder de oude Dulciaan onbereikbaar te maken. Dat is anders bij de drie vooraan liggende pneumatische laden. Om redenen van klankuitstraling en toegankelijkheid voor stemmen en onderhoud is er geen optie dan ze te verwijderen. Dit dwingt tot keuzes, omdat de oude lade onvoldoende plaats biedt voor alle huidige registers. Over Salicionaal 8’, Holfluit 8’, Roerfluit 4’ en Dulciaan 8’ kan geen discussie zijn. Deze registers staan nog altijd op hun oude plaats. Op de plaats van Viola 8’ en Salicet 4’ staan nu Quintadena 8’ en Scherp, die beide kunnen worden gemist: de Quintadena uit 1932 blijft in kwaliteit achter bij het oude werk en de Scherp is een al te vreemd element in dit orgel. Het ligt daarom voor de hand Viola 8’ en Salicet 4’ terug te brengen naar de plaats die ze bij Steenkuyl hadden. Vervolgens zijn er nog drie slepen, die op dit moment worden gebruikt voor Octaaf 2’, Nasard 2 2/3’ en het tertskoor van de Sesquialter. De Octaaf 2’ staat op de plaats van de Piccolo 2’, het enige register van het Steenkuyl-orgel dat verloren is gegaan, en dat in het totale concept node wordt gemist. Liever dan de Octaaf 2’ te handhaven moet daarom de Piccolo worden gereconstueerd, bijvoorbeeld naar de Piccolo 2’ van het orgel in de Amsterdamse Keizersgrachtkerk (1897). Het kan ook de moeite lonen te kijken naar het originele Steenkuyl-pijpwerk dat op een aantal plaatsen in Nederland ongebruikt ligt. Ten slotte is er de sleep waarop oorspronkelijk de Gemshoorn 8’ stond, die inmiddels in tweeën is gedeeld, voor Nasard 22
en tertskoor. Omdat de Gemshoorn als 4’ op het hoofdwerk zal blijven, kan hier de bestaande situatie blijven bestaan, met als voordeel dat de goed bruikbare kleur van deze registers voor het bovenwerk behouden blijft. Wel is het voorstel de wat oneigenlijke ‘Sesquialter’ te laten vervallen en de slepen opnieuw in te richten zodat Nasard en Terts gewone aparte registers zullen zijn. Daarnaast moet de Terts, in 1948 samengesteld uit bestaande pijpen van Recourt, worden vervangen door een uniforme rij, zo mogelijk uit de vervallen Octaaf 2’ en Scherp. Al met al ontstaat een mooie, evenwichtige dispositie die trouw blijft aan Steenkuyl en tegelijkertijd nergens buiten de geschiedenis van dit orgel treedt: Manuaal, C-g3
Bovenklavier, C-g3
Pedaal, C-f1
Bourdon 16’ Prestant 8’ Viola di Gamba 8’ Roerfluit 8’ Octaaf 4’ Gemshoorn 4’ Quint 3’ Octaaf 2’ Mixtuur IV Cornet V Trompet 8’
Salicionaal 8’ Viola 8’ Holfluit 8’ Salicet 4’ Roerfluit 4’ Nazard 3’ Piccolo 2’ Terts Basson-Hobo 8’ Dulciaan 8’
Subbas 16’ Bourdon 16’ (tr) Prestant 8’ Violoncel 8’ (tr) Bourdon 8’ Octaaf 4’ Fagot 16’ Trombone 8’
Tremulant koppels: I-II / Pedaal-I / Pedaal-II (treden) sterke stemmen I / sterke stemmen Pedaal (treden)
3.2
Kas
De prachtige kas is puntgaaf. Wel moet het houtwerk worden schoongemaakt. Zo te zien is het hout destijds onbehandeld gebleven. Het voorstel is om het meubel zeer licht in een kleurloze was te zetten. Tenzij kan worden aangetoond dat er oorspronkelijk een afdichting met planken was, moeten de hardboard platen van het dak worden vervangen door doek. De klankuitstraling zal daardoor verbeteren. De ‘begane grond’ van de kas moet worden verlost van alles was niet tot het orgel hoort: kerstversiering, plastic zeil e.d. Ook is er een afwateringbuis achter het orgel, die geen functie lijkt te hebben, en een groot aantal elektriciteitsdraden die evenmin met het orgel te maken hebben. Dit alles moet worden bekeken, om alle buizen en snoeren die niet per se door het orgel moeten gevoerd, te kunnen verwijderen.
23
Het binnenwerk wordt op dit moment belast doordat de toegang voor de organist door het binnenwerk voert. Dat is onnodig, omdat er een trappenhuis is bij de speeltafel. De twee deuren naar het inwendige van het orgel moeten worden afgesloten, en de toegang voor spelers moet zijn via het genoemde trappenhuis. De provisorische sloten van het luik naar de eerste verdieping kunnen dan ook weg. Op de eerste verdieping, in de hoek achter de tongwerklade van het pedaal, zijn twee stukken luchtslang in de kas gemonteerd. Ze moeten worden verwijderd en het paneel waar ze in zijn gemonteerd moet worden aangeheeld. De elektrische leiding ten behoeve van de windmotor is in orde, maar die voor de werkverlichting moet geheel opnieuw worden aangelegd. De werkverlichting zelf voldoet op geen enkele manier aan de eisen. Ze moet volledig nieuw worden aangelegd, met tlbuizen in spuitwaterdichte behuizingen. Het vilt op de jaloezieën van de zwelkast is uit 1932, maar daarnaast is modern schuimrubber te vinden. Al het huidige vilt en rubber wordt verwijderd, en de jaloezieën krijgen aan weerskanten nieuwe, met leer beklede afdichtingsstroken. Door de plaatsing van de Basson-Hobo, vlak tegen de achterdeurtjes van de zwelkast, is het register lastig te stemmen: om de pijpen te bereiken moeten de deurtjes worden geopend, maar de toonhoogte verandert als die weer worden gesloten. Dat kan worden opgelost door losse, inzetbare platen te maken, waarmee men tijdens het stemmen de bovenste helft van de deuropeningen kan afdekken.
3.3
Windvoorziening
De grote magazijnbalg moet opnieuw worden beleerd, net als de regulateurs en schokbrekers, voor zover die blijven. De schokbreker bij de eerste drie pneumatische laden van het zwelwerk vervalt, de andere moet verplaatst worden, zodanig dat de deur erboven ongehinderd open kan. Ook de ventielen, afsluiters en tremulant worden opnieuw beleerd. Bij de kanalen worden alle verbindingen opnieuw verlijmd en voorzien van nieuw leer. De tremulant maakt nu te veel lawaai. Als zorgvuldige afstelling te weinig verbetering brengt, moet een eenvoudige omkisting worden gemaakt. De enkele jaren oude dempkist is gevoerd met pyramideschuim, wat niet duurzaam is. Na enkele jaren begint het te verpulveren, waarna het met de orgelwind in alle onderdelen van het orgel terecht komt. De motor kan zonder bezwaar blijven, maar de motorkist kan het beste worden vernieuwd met duurzaam materiaal.
3.4
Windladen
De sleepladen worden conventioneel hersteld en aan weerskanten doorgaand beleerd. Ook de ventielen worden opnieuw beleerd. Bij het zwelwerk moet nader gekeken worden 24
naar de ventielopeningen. Verkleining van de openingen om de speelaard van het zwelwerk te verbeteren in geval de restauratie van de tractuur (zie § 3.6) onvoldoende verbetering oplevert, moet als optie in de berekeningen worden meegenomen. Op het zwelwerk worden de slepen, stokken en roosters van Quintadena 8’, Scherp en Octaaf 2’ hersteld naar de oude toestand. De slepen en stokken van Nasard 2 2/3’ en het tertskoor van de Sesquialter worden zodanig verbouwd dat het transmissiekarakter van de Sesquialter vervalt en twee aparte registers ontstaan. De ca. 15 door tinpest aangetaste conducten van de pedaalladen worden vernieuwd. Van de pneumatische laden blijven die van Bourdon 16’ (hw/ped) en Basson-Hobo 8’ (zw). Ze behoeven geen herstel. Op de lade van de Viola di Gamba 8’ worden de lege plaatsen C-H pas gemaakt voor het groot octaaf van de Violoncel 8’. De pneumatiek voor C-H van de Viola di Gamba 8’ wordt omgelegd naar deze lade. De eigen lade en de pijpen c°-f1 van de Violoncel worden verwijderd en het register wordt aangelegd als transmissie van de Viola di Gamba. Ook de drie laden aan de frontzijde van de zwelkast komen te vervallen.
3.5
Speeltafel
De speeltafel is als meubel in goede staat. Een schoonmaak, naast herstel van de gescheurde profiellijst, zal volstaan. Net als de kas kan het hout licht met kleurloze was worden behandeld. De registerknop op de plaats van het huidige ‘Seinlicht predikant’ wordt gereconstrueerd. Zoals boven beschreven, is de registerordening in de loop van de geschiedenis aangepast. Uiteindelijk is daardoor een wat chaotisch beeld is ontstaan. Toch kan er geen twijfel over bestaan dat Steenkuyl oorspronkelijk een heldere ordening beoogde, in drie symmetrische rijen. Uitgaande van dat gegeven, en op voorwaarde van maximaal gebruik van de bestaande tractuur, is het voorstel na de restauratie de registerknoppen als volgt te plaatsen: Sal8 Vla8 Hf8 Sal4 trem Bd16 Pr8 Vdg8 Rf8 Sb16 Bd16 Pr8
Rfl4 | Ns3 O4 | Gh4 Vc8 | Bd8
Pc2 Trts D8 Qu3 O2 M O4 Fag16 Tr8
B-H8 Cn
Tr8
De registerplaatjes zijn niet meer uniform, en voor een deel erg bleek geworden. Ze zullen bij het orgel worden bewaard en er komen nieuwe in de stijl van de oudste plaatjes. Ook voor de treden worden nieuwe plaatjes gemaakt. Het plaatje met de firmanaam wordt verplaatst naar het vakje boven de klavieren, dat vrijkomt na verwijdering van de vijf kleine knopjes. De bekleding van de orgelbank moet worden vernieuwd, en er moeten klossen komen om de bank in hoogte te kunnen verstellen.
25
3.6
Tractuur
De mechanische tractuur moet worden gedemonteerd en hersteld. De invoering bij de winkelhaken, wellen en welarmen moet worden vernieuwd, naar schatting bij een kwart tot een derde van de draaipunten. Ook de draden lijken in goede staat. Naar schatting moet 20% worden vervangen. De Barker-machine is niet in slechte staat, maar het voorstel is dit onderdeel toch mee te nemen, en alles te demonteren, balgjes en ventielen opnieuw te beleren, pulpeten, viltjes en leertjes te vernieuwen, de machine te monteren en opnieuw af te stellen. De pneumatische tractuur is, voor zover nu te zien, in goede staat. De tractuur voor Viola di Gamba 8’ en Violoncel 8’ moet worden gewijzigd zoals beschreven in § 3.4. De registertractuur moet worden gedemonteerd, ijzeren onderdelen worden ontroest, tegen roest behandeld en zwart geschilderd. Waar nodig wordt de registertractuur aangepast om de in § 3.5 voorgestelde registervolgorde te realiseren.
3.7
Pijpwerk
Alle nog aanwezige oorspronkelijke pijpen worden schoongemaakt en technisch hersteld. De stemschade bij ca. 80 kleine pijpjes moet worden verholpen, bij ongeveer 40 pijpen van Viola en Salicet moeten versuikerde voeten worden vernieuwd. De verkropte pijpen van de Viola 8’ worden weer recht gemaakt. Voor de nieuw samen te stellen Terts 1 3/5’ wordt bestaand pijpwerk genomen uit de Octaaf 2’ en Scherp, indien nodig aangepast om een wijde prestantensuur te verkrijgen. De Piccolo 2’ zal worden gereconstrueerd naar voorbeeld van het orgel in de Amstrdamse Keizersgrachtkerk, tenzij Steenkuyl-pijpwerk uit opslag beschikbaar is. Bij de houten pijpen wordt, zonder ze uit elkaar te nemen, de binnenkant ontdaan van de bladderende witte verf. De frontpijpen worden schoongemaakt en ontdaan van de vergeelde lak. Ze zullen niet opnieuw worden gelakt, maar alleen gepoetst. De tongwerken worden gedemonteerd en schoongemaakt, het beleg in de bassen van Trompet 8’ (hw), Dulciaan 8’ en Basson-Hobo 8’ wordt vernieuwd Bij de intonatie zal het huidige klankbeeld vertrekpunt zijn, met de aantekening dat dat klankbeeld vrijwel zeker het resultaat is van latere ingrepen. Vooral de sterk toegeklopte voetopeningen, maar bijvoorbeeld ook de bijna dichtgezette zijbaarden en de later toegevoegde rolbaarden wijzen erop dat het pijpwerk min of meer geforceerd is in de richting van een ‘stil’ karakter. Na het vaststellen van de optimale winddrukken, moet de intonatie, uitgaande van het bestaande beeld en met de grootste voorzichtigheid, worden bijgebogen in de richting van een meer sprekend karakter, alles in nauw overleg met de deskundigen van de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed.
26
BESTEK
4.1
Orgelmaker
4.1.1 Demontage - volledige demontage van balgen en binnenwerk, speeltafel loshalen (kas blijft in de kerk) - vervoer van alle onderdelen naar de werkplaats
4.1.2 Kas -
schoonmaken en licht in de kleurloze was zetten hardboardplaten op het dak vervangen door doek luchtslangen achter tongwerklade pedaal verwijderen, paneel aanhelen nieuwe, gelijksluitende sloten in de twee toegangsdeuren naar het binnenwerk lampen (incl. leidingen etc.) op de rand achter de speeltafel verwijderen slot aan luik naar eerste verdieping verwijderen zwelkast ontdoen van vilt en rubber; nieuwe met leer beklede afdichtingsstroken op de randen van de jaloezieën - losse, inzetbare platen maken ten behoeve van het stemmen van de Basson-Hobo
4.1.3 Windvoorziening - hoofdbalg, regulateurs en te handhaven schokbrekers uit elkaar nemen en opnieuw beleren - ventielen, afsluiters en tremulant opnieuw beleren - optie: omkisting tremulant (geluidsisolatie) - kanalen lijmen waar nodig, bochten voorzien van nieuw leer - voorste schokbreker bij zwelwerk laten vervallen, achterste zo plaatsen dat de deur open kan - nieuwe dempist voor de windmotor, gemaakt van twee lagen grenenhout met isolatie ertussen
4.1.4 Windladen - demontage sleepladen tot op het cancellenraam - opnieuw verlijmen van de laden, sponsels waar nodig uitvullen
27
- bovenkanten van de laden zo weinig mogelijk vlakken, beide kanten van de lade doorgaand beleren - eventuele moderne, trekvrije platen handhaven - dammen, slepen, stokken en roosters waar nodig herstellen - slepen, stokken en roosters huidige Quintadena 8’, Scherp en Octaaf 2’ (bw) herstellen/reconstrueren t.b.v. Viola 8’, Salicet 4’ en Piccolo 2’ - ventielen schoonmaken en dubbel beleren - geleidestiften schoonmaken - pulpeten vernieuwen - optie: verkleinen ventielopeningen zwelwerk ter verbetering speelaard - 15 aangetaste conducten Subbas 16’ en Bourdon 16’ vervangen - te handhaven pneumatische laden demonteren, schoonmaken; stelpost opnemen voor het opnieuw beleren van kegels - lade Violoncel 8’ laten vervallen, register als transmissie van Viola di Gamba inrichten - C-H Violoncel 8’ naar open plaatsen lade Viola di Gamba 8’ - drie voorste laden zwelwerk laten vervallen
4.1.5 Speeltafel - meubel schoonmaken en licht in de kleurloze was zetten - gescheurde lijst bovenkant herstellen, nieuwe wartel voor bovenste luikje achterkant - mechanische deel demonteren, schoonmaken, draaipunten waar nodig invoeren of proppen en opnieuw boren, vilten isolatieringetjes bij de moeren vernieuwen. - ijzeren onderdelen binnenwerk ontroesten, tegen roest behandelen en zwart schilderen - afgesleten bovenkanten chromatische pedaaltoetsen aanhelen - ‘Seinlicht predikant’ laten vervallen, registerknop reconstrueren - registerplaatjes bij de klavieren vernieuwen conform de oudste; voor de pedalen rechthoekig met iets afgeschuinde hoeken, tekst zwart op wit conform sprekende registers - plaatje firmanaam naar vak boven klavieren - bank opnieuw bekleden, klossen maken om de bank in hoogte te kunnen verstellen
4.1.6 Tractuur -
wellenramen, winkelhaakbalken en abstracten demonteren, onderdelen schoonmaken invoering waar nodig vernieuwen (naar schatting 30%) draden waar nodig vernieuwen (naar schatting 20%) alle vilten isolatieringetjes bij moeren vernieuwen Barker-machine uit elkaar nemen, opnieuw beleren, vilt en leer vernieuwen, monteren en afstellen - pneumatiek Viola di Gamba 8’ en Violoncel 8’ wijzigen conform § 3.4 - membranen waar nodig vernieuwen (naar schatting 5%) 28
- registertractuur demonteren, schoonmaken en behandelen conform toetstractuur, ijzerwerk ontroesten, anti-roest behandelen en zwart schilderen - registertractuur aanpassen aan nieuwe registervolgorde bij speeltafel, zie § 3.5 - complete tractuur monteren en afstellen
4.1.7 Pijpwerk - alle pijpen uitnemen, schoonmaken, uitdeuken, bovenranden herstellen (ca. 80 kleine pijpen), versuikerde voeten Viola 8’ en Salicet 4’ vervangen - verkropte pijpen Viola 8’ weer recht maken - nieuwe Terts 1 3/5’ maken uit vervallen Octaaf 2’ en Scherp, wijde prestantmensuur - Piccolo 2’ reconstrueren naar Keizersgrachtkerk Amsterdam - houten pijpen ontdoen van afbladderende verf aan de binnenkant, niet demonteren, niet opnieuw verven - stelpost voor het vervangen van leer bij de hoeden van de houten gedekten - frontpijpen ontdoen van bestaande lak, poetsen maar niet opnieuw lakken - tongwerken demonteren en schoonmaken, beleg in de bassen van Trompet 8’ (hw), Dulciaan 8’ en Basson-Hobo 8’ vernieuwen - meten van alle pijpen (uitgezonderd de vervallen registers) op c en f
4.1.8 Montage, intonatie en stemming - vervoer van alle onderdelen terug naar de kerk - montage ter plaatse - intonatie als omschreven in § 3.7; nadere vaststelling winddruk; alles in nauw overleg met adviseur en Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed - stemming volgens de gelijkzwevende temperatuur, zo mogelijk a’ = 440 Hz bij 18 °C
4.1.9 Overig - verzekering van de onderdelen tijdens vervoer en verblijf buiten de kerk
4.2
Elektricien
- nieuwe verlichting speeltafel, bij voorkeur laten afhangen vanuit het plafond, tegelijk laten schakelen met de windmotor - bestaande verlichting interieur verwijderen, incl. schakelaars, leidingen e.d. - nieuwe werkverlichting interieur: 12 x TL (18W) in spuitwaterdichte behuizingen, met leidingen en schakelaars
29
- elektriciteitsdraad dat niet bij het orgel hoort maar er wel doorheen loopt, om de kas heen leiden
4.3
Bouwkundig
- afvoer alle niet bij het orgel behorend materiaal uit de onderkas - waterafvoer achter het orgel verwijderen
Amsterdam, 20 januari 2014 Henk Verhoef adviseur
30