PvdA en eu: tijd voor een democratisch offensief De partijdemocratie van de PvdA vertoont een ernstig mankement: de vierde bestuurslaag, die van de Europese Unie, kent geen verankering binnen de partij — aldus constateert Erik Jurgens. Verantwoording over eu-beleid krijgt weinig prioriteit, ‘Den Haag’ spant zich te weinig in om ‘Brussel’ waar nodig kort te houden, ledeninspraak is slecht geregeld. Recent mislukten drie initiatieven om hier iets aan te doen. ‘De PvdA had een voortrekkersrol kunnen spelen, maar zij liet het afweten.’
erik jurgens De uitslag van het referendum van 1 juni 2005 was een schok voor de Partij van de Arbeid. Nadat alle partij-instanties zich volmondig achter het verdrag hadden geschaard dat zich aandiende als een ‘Grondwet voor Europa’ ¬ ten onrechte: het verdrag was geen grondwet en gold maar voor een deel van Europa, namelijk de Europese Unie ¬ stemde bij het referendum twee derde van de eigen achterban tégen. In elke andere organisatie zou zo’n uitslag aanleiding hebben gegeven tot grondig zelfonderzoek over de relatie tussen leiding en achterban. Zo niet bij ons. Behalve de woordvoerder van de Eerste-Kamerfractie, die als zodanig aftrad, trok niemand enige consequentie uit de zeperd die de partij had gekregen. De woordvoerder van de Tweede-Kamerfractie zou Over de auteur Erik Jurgens was woordvoerder eu-zaken voor de PvdA-fracties in de Tweede en de Eerste Kamer (1993-2005). Noten zie pagina 21 s & d 9 | 20 0 8
later zelfs staatssecretaris voor Europese zaken worden. Niemand bezon zich op de vraag hoe binnen de partij beter verantwoording zou kunnen worden afgelegd over eu-beleid en hoe leden intensiever in de gedachtenvorming zouden kunnen participeren. Dat is nodig, want van de vier politieke bestuurslagen die we kennen mist alleen de eu een verankering in de partij. Voor de gemeenten bestaan afdelingen, voor de provincies en de grote gemeenten gewesten, voor het landelijke beleid de landelijke partijorganisatie, het congres en sinds kort gelukkig ook weer de partijraad. Daar worden onze volksvertegenwoordigers en bestuurders ter verantwoording geroepen voor hun daden en plannen. De eu komt er zelden aan de orde. Onze delegatie in het Europese Parlement (ep) doet haar best om netjes verantwoording af te leggen over wat ze doet binnen de eu-instituties, maar dit krijgt in afdelingen, gewesten, het partijbestuur en het congres nauwelijks prioriteit (in het voormalige
15
Erik Jurgens PvdA en eu: tijd voor een democratisch offensief ‘politiek forum’ was het al niet anders). Bovendien voelen de Europarlementariërs zich om begrijpelijke redenen vooral geroepen om in te staan voor wat zij in Brussel doen. Maar dat is maar de helft van waarover verantwoording aan de leden moet worden afgelegd! De andere, minstens zo wezenlijke helft is wat de nationale partij en de nationale Kamerfracties doen om invloed uit te oefenen op wat in Brussel over ons, burgers van Nederland, wordt beslist.
Inzake eu-beleid weten de meeste leden van de Tweede-Kamerfractie van toeten noch blazen
16
Op 1 juni 2005 bleek dat de kiezer juist daarin geïnteresseerd is: wat doen onze eigen mensen in Den Haag om richting te geven en een grens te stellen aan wat Brussel decreteert?1 Het antwoord is: bedroevend weinig. En het weinige dat wel gebeurt wordt ook nog eens door de media en de kiezers niet waargenomen. Dat geldt bijvoorbeeld voor de toepassing van het werkingsvol gebleken instemmingsrecht dat onze Kamers bij het Verdrag van Maastricht voor zichzelf hebben bedongen. Dit beperkt zich overigens tot besluiten die onze ministers in Brussel nemen op het gebied van justitie en binnenlandse zaken. De PvdA-delegatie in het ep verdedigt, vanzelfsprekend, de beslissingen waaraan zij heeft meegewerkt in Brussel. Zij gaat terecht uit van het belang van de Europese integratie, ook voor Nederland. Als er al debat wordt gevoerd in onze partij, gaat het ook grotendeels daarover. ‘Wat staat de PvdA te doen?’, vraagt Ieke van der Burg in haar boeiende artikel in s&d 2008/7-8. Het antwoord: een ambitieuze agenda voeren voor een eerlijk Europa. Dat is mooi. Maar de Europarlementariërs zijn veel minder gevoelig voor de andere kant van het palet: zorgen dat de eu binnen haar taak en bevoegdheden blijft. s & d 9 | 20 0 8
In Brussel wordt sneller geconcludeerd dat het regelen van een bepaald onderwerp beter op eu-niveau kan plaatsvinden dan in Den Haag, terwijl daaraan soms ernstig getwijfeld kan worden. gewestelijke werkgroepen Waar wordt dit wezenlijke en door de kiezer als zeer belangrijk ervaren conflict dan binnen de partij uitgevochten? Dat zal ik u zeggen: nergens. Nooit heeft in het ‘politiek forum’ de vraag centraal gestaan of onderwerp x door de eu, op de manier zoals voorgesteld, moest worden geregeld. Nooit was zo’n kwestie voorwerp van grondig beraad in het partijbestuur, laat staan dat er congressen voor bijeen werden geroepen. Geen wonder dat partijleden intuïtief aanvoelen dat hun bezwaren en wensen ¬ of deze nu getuigen van politieke werkelijkheidszin of niet ¬ weinig serieus worden genomen. Onze leden van het ep vervallen, als kritiek al aan de orde komt, volautomatisch in de verdediging van het eu-beleid tegenover wat zij zien als te nationaal gegronde bezwaren. De meeste leden van de Tweede-Kamerfractie weten op dit terrein van toeten noch blazen. Aan het organiseren van een tegenstem komen zij dus niet toe, ook niet aan het kritisch volgen van Nederlandse ministers bij besluitvorming in de Raad van Ministers (en dat terwijl deze besluiten voor Nederlandse burgers bindend zijn!). Het feit dat Haagse parlementaire redacties van eu-zaken al even weinig kaas hebben gegeten, terwijl hun beter ingevoerde collega’s te Brussel helaas niet bezig zijn met de vraag hoe eu-besluiten in Nederland worden uitgevoerd, maakt dat een Kamerlid met dit onderwerp niet kan ‘scoren’ in de media. Dit vrijwel totale gebrek aan toezicht op wat onze ministers in Brussel doen ¬ en namens hen Nederlandse ambtenaren in werkgroepen van de Raad ¬ is de kern van het probleem. Zouden kiezers regelmatig meemaken dat ministers terzake worden teruggefloten door de Tweede Kamer, dan wel dat zij voor concrete vraagstukken een helder omschreven
Erik Jurgens PvdA en eu: tijd voor een democratisch offensief mandaat meekrijgen, dan zouden zij geruster kunnen zijn over de wijze waarop zij worden vertegenwoordigd. Wat kiezers zich afvragen is dit: ‘Worden belangen van mij als burger van Nederland even goed behartigd als belangen van mij als burger van de eu?’ Nee dus. Vrijwel nimmer roept de PvdA haar Kamerfracties op dit punt tot de orde, vandaar ook dat er in geen jaren verbetering is opgetreden. Wat nodig is, is dat de partij intern een officieel forum creëert voor de discussie over eu-beleid. Voor dat forum zouden voor- en tegenstanders van concrete voorstellen voor eu-beleid (onder wie ook ep-leden en leden van de Kamerfracties) met elkaar in debat moeten gaan. Was dit vóór 1 juni 2005 gebeurd, dan zou eerder vanuit de achterban vernomen zijn waarom de ‘Grondwet’ de leden niet beviel. Nu werd de partijtop overrompeld. Het bestuur van de Adviescommissie Europese Politiek (acep), adviseur van onze ep-delegatie maar ook van de Kamerfracties en het partijbestuur, heeft in augustus 2006 voorgesteld om binnen de partij diegenen apart te organiseren die sterke gevoelens koesteren over eu-beleid (zeg niet ‘over Europa’; dat telt 48 staten, waarvan er slechts 27 lid zijn van de eu). Waarom niet alle leden die dat wensen per gewest organiseren om invloed uit te oefenen op de inzet van onze mensen in Brussel en Den Haag inzake eu-beleid? Die invloed zou kunnen bestaan uit adviezen aan partijorganen en Kamerfracties over wenselijk eu-beleid, gekoppeld aan het recht om deze adviezen tot besluitvorming in de partij te laten leiden. De PvdA is bovendien lid van de Partij van Europese Socialisten (pes). Elk PvdA-lid kan zich in Brussel opgeven als ‘pes-activist’. Gewoon individueel lid worden kan helaas niet, wat achterlijk is voor een organisatie die zich ‘partij’ noemt; in feite is de pes dus geen partij, maar een bundeling van nationale partijen. Hoe dan ook, deze pes-activisten zouden betrokken kunnen worden bij die in te richten gewestelijke werkgroepen. Men zou de zogeheten pes-delegatie, die wordt aangewezen door het congres s & d 9 | 20 0 8
maar nu geen enkele zinnige functie heeft, de leiding kunnen geven over deze opzet. Ik ga er hierbij overigens vanuit dat zich onder de pes-activisten meer partijleden zouden scharen ¬ uit de meerderheid van 1 juni 2005! ¬ die kritisch zijn over wat de PvdA, Nederlandse ministers en ep-leden binnen de eu zoal uitspoken. Pas dan krijgen we behoorlijk te horen wat er in de achterban terzake leeft. Het eu-beleid moet niet, zoals nu, worden overgelaten aan Europa-adepten (waarvan ik er overigens zelf een ben). Twee jaar lang is met dat acep-advies niets gedaan. In maart 2008 nam het partijbestuur ten langen leste een notitie-Wiersma/Laffeber aan. De strekking daarvan luidt: men wil geen meningsvormende organisatie over eu-zaken
Waarom niet alle partijleden die dat wensen per gewest organiseren om invloed uit te oefenen op de inzet van onze mensen in Brussel? binnen de partij, alleen ruimte om in te spreken via een ‘webgroep Europa, een discussiegroep op het PvdA-web: mijnpvda.nl’. Het idee dat leden bijeen zouden kunnen komen en door gezamenlijke besluitvorming democratische druk op partij en fracties zouden kunnen uitoefenen kreeg geen ruimte. Daarop formuleerde de afdeling Amsterdam Oud-Zuid een amendement dat tijdens het partijcongres van 13 en 14 juni 2008 in Breda in stemming werd gebracht. Het doel van het amendement was om de pes-activisten alsnog officieel binnen de partij te organiseren, dit om ‘de potentiële Europese achterban in de partij in beweging te brengen’. Dit amendement werd door het partijbestuur ontraden, nota bene omdat de partij niet zou weten wie zich bij de pes als activist hadden aangemeld, terwijl de pes dit ook niet aan de PvdA zou mogen mededelen.
17
Erik Jurgens PvdA en eu: tijd voor een democratisch offensief Die argumentatie is onjuist en doet nodeloos geheimzinnig aan. Bovendien, de partij kan toch gewoon de eigen leden die zich bij de pes hebben aangemeld, vragen om zich ook te melden bij het partijbureau in Amsterdam? Blijkbaar zijn de pes-activisten onder ons gevaarlijke lieden die wellicht, eenmaal georganiseerd onder leiding van de pes-delegatie, echt invloed zouden kunnen gaan uitoefenen binnen de PvdA... Het amendement werd helaas in Breda verworpen ¬ op de eerste zin na, die opriep om pes-activist te worden. Drie jaar later bleek ‘1 juni 2005’ dus totaal vergeten. wel of geen referendum?
18
Dat was al eerder gebleken, op het partijcongres in december 2007. Er lag toen een reeks moties voor over de vraag of de partij voelde voor een referendum over het nieuwe eu-verdrag, dat van Lissabon. In 2005 hadden we fouten gemaakt. We hebben er toen als partij actief aan meegewerkt dat bij wet een raadgevend referendum werd uitgeschreven over het ‘grondwettelijk’ verdrag ¬ een referendum waar niemand om had gevraagd. Dat bleek een stommiteit. Je moet nooit referenda opleggen. Je moet, vind ik, de kiezers wel de ruimte geven om zelf aan te geven dat zij een referendum wensen. Dat heet een facultatief referendum. Daartoe heeft enige tijd de mogelijkheid bestaan, namelijk binnen de kaders van de Tijdelijke referendumwet 2001 die tot stand werd gebracht onder Paars ii. ‘Tijdelijk’, want deze wet verviel per 1 januari 2005, nadat het kabinet Balkenende i besloten had van verlenging af te zien. Had de wet begin 2005 nog gegolden, dan hadden kiezers op het gemeentehuis een handtekening kunnen zetten om een referendum te eisen. Mijn inschatting is dat de wettelijke ondergrens van 600.000 handtekeningen destijds niet gehaald zou zijn. Zou dat toch zijn gebeurd, dan was gebleken dat de kwestie onder de mensen leefde. Zo is het niet gegaan. Het opgelegde referendum is helaas een eigen leven gaan leiden, goeddeels losgezongen van de tekst van het verdrag. s & d 9 | 20 0 8
In het PvdA-verkiezingsprogramma van 2006 stond dat er over een nieuw verdrag opnieuw een referendum zou worden gehouden. In 2007 sprak de Tweede-Kamerfractie zich daar echter tegen uit. Op het partijcongres in december 2007 bleek dat dit standpunt werd gebillijkt. De discussie betrof, opnieuw, een opgelegd referendum. Maar was herinvoering van de Tijdelijke referendumwet 2001 niet een verstandig alternatief geweest, eventueel alleen voor deze gelegenheid? Dan hadden in 2008 kiezers zelf om een referendum over ‘Lissabon’ kunnen vragen. En de PvdA zou zich aan haar verkiezingsbelofte hebben gehouden. Een reeks moties op het congres om zo’n facultatief referendum mogelijk te maken werd door de congresleiding buiten de orde verklaard, met als argument dat er reeds een motie-Brussel was aangenomen tegen een opgelegd referendum. Volgens mij begreep de congresleiding het verschil niet tussen ‘opgelegd’ en ‘facultatief’. De PvdA ging dus af als een gieter: eerst een referendum beloven en vervolgens helemaal niets doen om er een mogelijk te maken.
De PvdA ging af als een gieter: eerst een referendum beloven en vervolgens helemaal niets doen om er een mogelijk te maken Eerder dat jaar, in de zomer van 2007, had ik een eenregelig e-postbericht gekregen van de toenmalige voorzitter van de Tweede-Kamerfractie, aan wie ik in april per brief mijn idee had voorgelegd om een facultatief referendum mogelijk te maken om zo tenminste ons gezicht te redden. Op de zondag die voorafging aan het partijcongres in december was ik te gast in het tv-programma Buitenhof, waar ik mijn voorstel verdedigde. De dag erop veronderstelde Jan Blokker in nrc.next dat de partijleiding mij deze ontsnappingskier had gesuggereerd. Was
Erik Jurgens PvdA en eu: tijd voor een democratisch offensief het maar waar! Het eenregelige berichtje van Jacques Tichelaar luidde dat mijn voorstel niet uitvoerbaar was ‘omdat het cda daar tegen is’. Dat kan zijn, maar dat belet een partij en een fractie toch niet om althans terzake met voorstellen te komen? Laat het cda dat dan maar in het openbaar afwijzen en vertellen waarom! Dat is nou politiek. behandelingsvoorbehoud Geen interne partijorganisatie voor euvraagstukken. Geen referendum. Er bleef nog één mogelijkheid over om iets te doen aan het probleem dat ik hierboven schetste, het feit dus dat aan nationale gedachten en gevoelens over eu-beleid stem gegeven moet worden. Dat is dan wel beleid waaraan de PvdA ¬ via onze ministers en onze delegatie in het ep ¬ zelf heeft meegewerkt, maar toch. Die ene mogelijkheid die restte was om in de Goedkeuringswet van het Verdrag van Lissabon over de hele linie voor ministers een verplichting op te nemen om zich concreet te verantwoorden tegenover het parlement voor wat zij, of hun ambtenaren, in Brussel namens Nederland bespreken en besluiten ¬ en wel op zodanige wijze dat zulke debatten net zo normaal worden in de beide Kamers als debatten over nationale wetgeving. Nationale wetsvoorstellen die bij de Tweede Kamer worden ingediend worden voor het voorbereidende werk toebedeeld aan commissies. Die kunnen besluiten dat de voorstellen geen beraadslaging vergen. Meestal echter vindt er een schriftelijke gedachtenwisseling met de regering plaats en soms een wetgevingsoverleg in de commissie, waarna de zaak plenair wordt behandeld en afgedaan. Ontwerp-wetgeving van de eu krijgt in de Tweede Kamer in de verste verte niet zo’n consequente inhoudelijke behandeling in de periode dat onze ministers en ambtenaren in Brussel erover aan het beraadslagen en onderhandelen zijn. Dat is raar, want als eu-wetgeving eenmaal is aanvaard, dan is zij voor de lidstaten bindend: de Nederlandse wetgever is ertoe gehouden om eu-besluiten in s & d 9 | 20 0 8
Nederlandse wetgeving om te zetten. De vraag is dus waarom het parlement het ene soort ontwerp-wetgeving wel grondig bekijkt en het andere niet? Het antwoord pleegt te luiden: omdat ‘het communautaire systeem’ zo werkt. De Raad van Ministers van de eu beslist, het Europees Parlement beslist mee. In beide instituten zijn Nederlandse vertegenwoordigers aanwezig. Dat moet voldoende zijn. Dit verhaal overtuigt de Nederlandse burger blijkbaar steeds minder. Die vraagt zich af: wie houdt dan die Nederlandse ministers in de gaten, daar in Brussel? Dat doen de beide Kamers, is het antwoord. O, zegt de kiezer, dan is dat deel van het dagelijks werk in die Kamers wel heel slecht zichtbaar.
De staatssecretaris hield vol dat een behandelingsvoorbehoud de handen van de regering in Brussel te zeer zou binden Vandaar dus dat de gedachte ontstond om in de Goedkeuringswet van het verdrag van Lissabon te regelen dat de Kamers ten aanzien van ontwerp-voorstellen van de Europese Commissie een ‘behandelingsvoorbehoud’ zouden mogen maken. Dat zou betekenen dat de Kamers al zulke ontwerp-voorstellen zouden moeten schiften. Bij de grote meerderheid ¬ verondersteld wordt: 90% ¬ zullen de Kamers zo’n voorbehoud waarschijnlijk niet maken. Maar het schiftingsproces is op zichzelf al heel belangrijk, omdat dan tenminste alle ontwerp-regelgeving van de eu in eerste instantie getoetst wordt. Ten aanzien van ontwerp-regelgeving waarover de Kamers wel een behandelingsvoorbehoud uitspreken zou gelden dat die de normale parlementaire procedure moet doorlopen: toewijzen aan commissies, schriftelijke of mondeling voorbereiding, plenaire afdoening ¬ net zoals bij nationale wetsvoorstellen gebruikelijk is.
19
Erik Jurgens PvdA en eu: tijd voor een democratisch offensief
20
Bij zulke eu-ontwerpen is de regering vrij om in Brussel namens ons te beraadslagen, maar zij moet de Kamers daarvan actief op de hoogte stellen. In Brussel moet zij een ‘parlementair voorbehoud’ maken, dat wil zeggen: kenbaar maken dat ze erover met het eigen parlement in gesprek is. Aan de finale besluitvorming in Brussel (het voor of tegen stemmen) mag de regering pas deelnemen als de kwestie met de Kamers is geklaard. Tussen regering en parlement moeten goede afspraken worden gemaakt, vastgelegd in het Reglement van Orde, om te zorgen dat het overleg met het parlement tijdig is afgerond. Op 28 mei, nog geen week voor de plenaire behandeling van het Lissabon-verdrag in de Tweede Kamer (op 3 juni 2008), vroeg de commissie Europese Zaken van de Tweede Kamer tijdens een hoorzitting advies aan deskundigen: een lid van de Raad van State en vier (emeritus) hoogleraren. Van de laatsten was een meerderheid ¬ naar mij bekend ¬ partijgenoot. Zij adviseerden unaniem om een behandelingsvoorbehoud in de Goedkeuringswet vast te leggen. In de dagen daarop formuleerden zij zelfs ontwerp-amendementen terzake. De PvdAwoordvoerder uit de Tweede-Kamerfractie, Luuk Blom, was voor die ontwerpen echter niet te porren. Zij zijn ¬ in een door de indieners geformuleerde versie ¬ uiteindelijk ingediend als het amendement-Ten Broeke c.s (gesteund door met name vvd, sp, GroenLinks en d66). 2 Tijdens de plenaire behandeling bleek waar bij de PvdA het verzet vooral zat: bij de staatssecretaris voor Europese Zaken, Frans Timmer mans. Deze hield bij hoog en bij laag vol dat een behandelingsvoorbehoud de handen van de regering in Brussel te zeer zou binden ¬ dit terwijl de helft van de eu-lidstaten iets vergelijkbaars kennen. 3 ‘Waarom maken de Kamers niet gewoon gebruik van hun recht om inlichtingen te krijgen van de regering?’, vroeg Timmermans, verwijzend naar artikel 68 van de Grondwet, ‘Dan is deze regeling van een behandelingsvoorbehoud toch overbodig?’ De voorstanders brachten daartegen in stelling dat deze mogelijkheid, die al bestaat s & d 9 | 20 0 8
sinds de eg/eu werd opgericht, in de praktijk niet heeft geleid tot behoorlijk toezicht door de Kamers op wat de regering in Brussel doet. Het structureel inbouwen van een schifting, gevolgd door een goede procedure van behandeling in de Kamers, althans voor een beperkt aantal eu-voorstellen, leidt ertoe dat die voorstellen consequent eenzelfde behandeling krijgen als nationale wetgeving. Dat is grote winst voor het toezicht op de regering en voor de zichtbaarheid daarvan voor de kiezers. Het amendement-Ten Broeke werd verworpen, alleen de drie regeringspartijen stemden tegen. Had de PvdA voorgestemd, dan was het amendement aangenomen. Dan had de PvdA duidelijk kunnen maken aan de kiezers dat zij had meegewerkt aan een opzet waarin de Kamers beter in de gaten houden wat onze regering in Brussel doet en dat zij haar daarvoor zo nodig ter verantwoording wil roepen. Dat is precies wat onze achterban op 1 juni 2005 aangaf te willen.
Nog vóór de Europese Verkiezingen moeten onze kiezers te zien krijgen dat de PvdA wel degelijk de regering kritisch volgt bij wat zij in Brussel doet Een ander amendement werd wel met algemene stemmen aangenomen ¬ dus inclusief die van de PvdA. Dat was het amendement van Wiegman/Ten Broeke (cu/vvd) dat een procedure vastlegt voor ‘een bijzondere informatieplicht van de regering ten aanzien van voorstellen van wetgevende aard (van de eu) die door een van beide Kamers van bijzonder politiek belang wordt geacht’. 4 Dit is een zwakkere versie van het amendement-Ten Broeke. De meest wezenlijke bepaling daaruit ontbreekt, namelijk dat de regering niet mag meewerken aan de vaststelling van zulke eu-wetgeving totdat de Kamer het behandelingsvoorbehoud heeft opge-
Erik Jurgens PvdA en eu: tijd voor een democratisch offensief heven. Het is precies die stok achter de deur die het toezicht van beide Kamers in, althans, zaken op het terrein van justitie en binnenlandse zaken, sinds de Goedkeuringswet van het Verdrag van Maastricht zo sterk heeft gemaakt. wat nu? Het is een treurig lijstje voor de PvdA: > tégen een referendum, ook als dat alleen wordt gehouden als 600.000 kiezers erom vragen (een constructie waar de PvdA tijdens Paars nog vóór was); > tégen organisatie van partijleden en pesactivisten binnen de partijgewesten om zodoende het interne debat over eu-zaken meer inhoud en gewicht te geven; > tégen een procedure die ervoor zorgt dat de Eerste en Tweede Kamer strikter gaan toezien op hetgeen de regering in Brussel namens de Nederlandse burgers doet. Bij al deze drie gelegenheden had de PvdA een voortrekkersrol kunnen spelen en zo het trauma van 1 juni 2005 kunnen verwerken. Maar zij liet het afweten. Dat de PvdA nu deel uitmaakt van de regering en gebonden is aan verplichtingen binnen de coalitie is geen geldig argument. Waarom zouden de Kamers niet sterker kunnen komen te staan tegenover de regering in eu-zaken? Waarom zou de PvdA niet een voorstel kunnen doen om een eu-referendum mogelijk te maken op verzoek van de kiezers? En waarom zou de PvdA zich niet beter intern
Noten 1 Hans Wansink noteerde in zijn column in de Volkskrant op 19 juli 2008: ‘Mark Bovens, hoogleraar bestuurskunde, herinnert zich een eenzame demonstrant op de markt in Leiden, aan de vooravond van het referendum. (...) Op het bord van de demonstrant stond de leus: “Liever nationale politici dan Euro-acades & d 9 | 20 0 8
kunnen organiseren op het punt van eu-zaken? Politiek gaat, hoe je het ook wendt of keert, over procedures: over de bevoegdheid tot uitoefening van macht en vooral over controle op die macht. Mij is het vooral om dat laatste te doen. Wat helpt het als de PvdA voor de Europese verkiezingen van 2009 een inhoudelijk prachtig manifest opstelt als kiezers ¬ terecht ¬ de indruk hebben dat zij weinig greep hebben op wat er in de eu feitelijk gebeurt? Die controle moet zichtbaar uitgaan van de landelijke partij en van de nationale fracties, met name als het gaat om de vraag of de eu op een bepaald beleidsterrein al dan niet een rol heeft. In de periode 2007/2008 zijn drie belangrijke kansen gemist om hier iets aan te doen. Wat nu? De interne organisatie van de partij voor wat betreft eu-zaken zou op een volgend congres opnieuw aan de orde gesteld moeten worden ¬ en wel door het partijbestuur zelf. De Kamerfracties zouden zich voorts heel sterk moeten maken voor de feitelijke uitvoering van het amendement-Wiegman/Ten Broeke. En de Tweede-Kamerfractie zou het initiatief kunnen nemen tot herinvoering van de Tijdelijke referendumwet van Paars ii. Waar het om gaat is dat onze kiezers nog vóór de Europese Verkiezingen te zien krijgen dat de PvdA wel degelijk de regering kritisch volgt bij wat zij in Brussel doet. Daarvoor moet nu alles op alles worden gezet. Gebeurt dat niet, dan herhaalt zich volgend jaar wat op 1 juni 2005 zo pijnlijk bleek.
mici”. Voor Bovens illustreerde deze uiting van protest treffend een nieuwe politieke kloof in Nederland. Aan de ene kant staan hoog opgeleide internationaal georiënteerde burgers. (...) Aan de andere kant staan lager opgeleide burgers, ouderen, vroegtijdige schoolverlaters en kijkers naar commerciële televisie. Zij zijn maatschappelijk minder actief, voelen zich in po-
litiek opzicht buitengesloten en vinden de internationalisering te snel gaan.’ 2 Wetsvoorstel 31384 (R 1850), nr.14. 3 Zie echter ook: Frans Timmermans, ‘Gewenst: een Senaat van nationale vertegenwoordigers’, in: s&d 2001/7-8, p.342-346. 4 Dit amendement is opgenomen als art. 4 van de Goedkeuringswet van het verdrag van Lissabon.
21