provincieNUtrecht
Afdeling Vergunningverlening Pythagoraslaan 101 Postbus 80300
3508 TH Utrecht
BESLUIT van GS van Utrecht
Tel. 030-2589111
www.provincie-utreeht.n1
Datum Nummer Uw brief van Uw nummer Bij lage
12 oktober 2010 80869D17 30 september 2009 MJ P/101/09030601 Voorschriften
Team Referentie Doorkiesnummer Faxnummer Onderwerp
Milieubeheer R. Bakker 030 — 258 2437 030 — 258 2990 Wet Milieubeheer besluit Asfaltcentrale Utrecht, Groenewoudsedijk 7 te Utrecht
SAMENVATTING BESLUIT
Samenvatting besluit Wij hebben besloten aan KWS Infra bY te Vianen voor 10 jaar een Wet milieubeheervergunning te verlenen voor het veranderen en in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting van de Asfalt Centrale Utrecht voor de productie van asfaltmengsels. De aanvraag voorziet in de bouw van een nieuwe asfaltmenginstallatie. Ten opzichte van de huidige Wet milieubeheervergunning vindt er tevens een uitbreiding plaats van het aantal uren waarop het asfalt wordt geproduceerd, waardoor de jaarproductie wordt vergroot.
II. FEITEN Onderwerp aanvraag Op 5 oktober 2009 hebben wij een aanvraag ontvangen ingevolge de Wet milieubeheer (verder: Wm) van KWS Infra by om een vergunning voor het veranderen en in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting (art. 8.4, lid 1 juncto 8.1, lid 2, juncto 8.1, lid 1 onder b van de Wet milieubeheer, juncto Bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer) voor de Asfaltcentrale Utrecht (hierna: ACU). Het betreft een inrichting voor in hoofdzaak de productie van asfaltmengsels.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincie Utrecht Afdeline Vergunningverlening/Team Milieubeheer
1
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
II.B. Locatie inrichting De inrichting bevindt zich op het gezoneerde industrieterrein Hooggelegen te Utrecht. De inrichting ligt aan de Groenewoudsedijk 7 te Utrecht, kadastraal bekend gemeente Utrecht, sectie T, nummers 588(ged.), 589(ged.) en 733. De afstand tot de meest nabijgelegen woning is 125 meter.
II.C. Bestemmingsplan Voor het gebied Leidsche Rijn is het vigerende bestemmingsplan "Leidsche Rijn Utrecht 1999 (raadsbesluit 28-10-1999 en goedgekeurd door GS 06-06-2000)" van toepassing. Echter voor het gedeelte waar de ACU binnen valt is goedkeuring door GS onthouden waardoor teruggevallen wordt op het al bestaande bestemmingsplan. Gelet hierop is op het terrein van de inrichting het bestemmingsplan "Utrecht Zuid-West II (raadsbesluit 14-02-1957 en goedgekeurd door GS 23-12-1957)" van toepassing. Het terrein heeft daarin de bestemming Industrie. Voor de inrichting is een bouwvergunning aangevraagd voor de bouw van een nieuwe centrale voor de productie van asfalt. Deze bouwaanvraag wordt nog aangepast in verband met een grotere sciworsteenhoogte en uitbreiding van de omkasting van de asfaltinstallatie. Ook is een bouwvergunning aangevraagd voor een combinatiegebouw. Daarnaast is een sloopvergunning aangevraagd voor de huidige asfaltmenginstallatie en het huidige bijbehorende combinatiegebouw. De aangevraagde activiteiten passen binnen het vigerende bestemmingsplan Utrecht Zuid-West II.
H.D. Vergunningsituatie De volgende vergunning is eerder aan de inrichting verleend: Revisievergunning Wm, d.d. 6 februari 2007 met kenmerk 2007WEM000009i. De aangevraagde revisievergunning vervangt met inwerkingtreding de vorengenoemde vergunning. Deze vervalt op het moment dat de revisievergunning onherroepelijk wordt en in werking is getreden.
IlL PROCEDUREEL: IILA. Inhoud aanvraag De aanvraag heeft betrekking op: In hoofdzaak de productie van asfaltmengsels en de opslag van de daartoe benodigde stoffen. De navolgende veranderingen worden doorgevoerd: - Ten noordwesten van de huidige asfaltmenginstallatie wordt een nieuwe asfaltmenginstallatie gebouwd. - Na de in bedrijfstelling van de nieuwe installatie zal de huidige installatie worden ontmanteld. - Het huidige combinatiegebouw (commandoruimte, bedrijfskantoor, laboratorium en schaft/kleedruimte) zal eveneens worden vervangen door een nieuw combinatiegebouw. - De thans vergunde jaarproductie van 300.000 ton asfalt per jaar wordt na in bedrijfstelling van de nieuwe installatie uitgebreid naar 550.000 ton per jaar. . - Het aantal uren dat de installatie in gebruik is neemt toe van 1.450 naar 3.000 per jaar. . - De indeling van de opslagvakken voor de grondstoffen wordt gewijzigd.
Provineie Utrecht
Mdeling Vergunningverleningf Yearn Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU)
2
besluit dAl. 12 (*tabu 2010/ nr 808691)17
De revisievergunning wordt aangevraagd voor een periode van 10 jaar. De aanvraag bestaat uit een ingevuld Aanvraagformulier vergunning Wet milieubeheer Provincie Utrecht en 14 bijlagen.
II1.B. Bevoegd gezag Volgens het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (hierna: Ivb) behorende bij de Wm, valt de inrichting onder meer onder de categorieën 11.3.c.5, 11.3.1, 28.4.a.6 en 28.4.c.1 van bijlage I uit het Ivb. Op grond hiervan zijn wij bevoegd gezag.
Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer (hierna: Activiteitenbesluit) In artikel 8.1, lid 2, van de Wm is bepaald dat bij algemene maatregel van bestuur categorieën inrichtingen worden aangewezen waarvoor een vergunningplicht geldt. Het gaat hier om het Activiteitenbesluit. Uit artikel 8.1, lid 1 van de Wm volgt dat op inrichtingen waar een installatie aanwezig is als bedoeld in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging (gpbv-installatie), het Activiteitenbesluit niet van toepassing is. Deze is echter niet aanwezig. De asfaltmenginstallatie wordt namelijk niet genoemd in bijlage 1 van de EG-richtlijn geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging. In bijlage 1 van het Activiteitenbesluit is een lijst met vergunningplichtige inrichtingen opgenomen, waarvoor de algemene regels gedeeltelijk van toepassing kunnen zijn. Voor deze inrichtingen moet een Wm-vergunning worden aangevraagd. De aangevraagde activiteiten worden genoemd in bijlage 1 onder u en zijn derhalve vergunningplichtig. In artikel 1.4, lid 3, van het Activiteitenbesluit is bepaald dat een beperkt aantal, in het Activiteitenbesluit genoemde activiteiten, ook van toepassing is op vergunningplichtige inrichtingen. Door vergunningplichtige inrichtingen moet voor deze activiteiten worden voldaan aan de regels zoals gesteld in het Activiteitenbesluit en de daarbij behorende ministeriële regeling. De voorschriften opgenomen in het Activiteitenbesluit zijn direct werkend en mogen dan ook niet in de Wm-vergunning worden opgenomen. Ingevolge artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit moet voorafgaand aan het uitvoeren van deze activiteiten een melding bij het bevoegd gezag worden ingediend. Van het Activiteitenbesluit is paragraaf 3.2.2 van toepassing op de inrichting: Het betreft het in werking hebben van een installatie voor het reduceren van aardgasdruk, meten en regelen van aardgashoeveelheid of aardgaskwaliteit. Wij beschouwen de aanvraag op dit punt als melding op grond van artikel 1.10 van het Activiteitenbesluit.
1II.D. Voorbereidingsprocedure Voor de behandeling van de aanvraag is de uniforme openbare voorbereidingsprocedure van afdeling 3.4 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) van toepassing.
M.e.r.- (beoordelings)plicht De voorgenomen activiteit komt noch voor in Bijlage C noch in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage 1999 (verder Besluit m.e.r.). De activiteit is derhalve noch m.e.r.-plichtig noch m.e.r.-beoordelingsplichtig.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverleningrfeam Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 3
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
HI.F. Wet van 29 januari 2009, houdende regels met betrekking tot het beheer en gebruik van watersystemen (Waterwet) Op 7 juli 2010 hebben wij een brief ontvangen van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden waarin het volgende is aangegeven. ln de omgeving van het bedrijf is geen openbare riolering aanwezig. Momenteel wordt het afvalwater dat in de inrichting ontstaat op het oppervlaktewater geloosd. In de inrichting ontstaan de volgende afvalwaterstromen: • afvalwater van huishoudelijke aard, bestaande uit afvalwater afkomstig van sanitaire voorzieningen en spoelwater afkomstig van ecn kleinschalig fysisch laboratorium; • (mogelijk) verontreinigd hemelwater afkomstig van verhard terrein waar op- en overslag plaatsvinden; en • niet verontreinigd hemelwater afkomstig van daken. Sinds 1 januari 2008 is de lozing van voornoemde afvalwaterstormen geheel geregeld in het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim) en is met de inwerkingtreding van dit besluit de Wvovergunning van rechtswege komen te vervallen. De lozingseisen uit de Wvo-vergunning gelden echter nog tot 1 januari 2011 als maatwerkvoorschrift voor zover deze soepeler zijn dan de lozingseisen als genoemd in het besluit. Omdat de Wvo-vergunning met de komst van het Barim van rechtswege is komen te vervallen, bestaat er bij het verlenen van een revisievergunning Wm ook geen plicht meer tot coördinatie.
Opschorten termijn bij zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp De aanvraag bevat een zeer ingewikkeld en omstreden onderwerp. Daarom hebben wij bij besluit van 27 november 2009 met kenmerk 2009INT253055 de termijn voor het nemen van een beslissing op de aanvraag verlengd met 2 maanden (artikel 3:18, lid 2, van de Awb). Voordat wij deze beslissing hebben genomen, hebben wij de aanvrager in de gelegenheid gesteld zijn zienswijze hierover naar voren te brengen. De aanvrager heeft hiervan gebruik gemaakt. De zienswijze is als ongegrond beoordeeld. Wij hebben van het besluit tot verlenging mededeling gedaan aan burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht en aan het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden.
Aanvullende gegevens In verband met het ontbreken van een aantal gegevens hebben wij de aanvrager op 6 januari 2010 in de gelegenheid gesteld om binnen 4 weken na 6 januari 2010 de aanvraag aan te vullen. Het betreft hier onder andere gegevens met betrekking tot lucht, geur en geluid. Deze gegevens hebben wij op 14 juni 2010 ontvangen in de vorm van een herziene aanvraag Op 7 juli 2010 hebben wij nog aanvullende gegevens op de herziene aanvraag ontvangen.
Rondzending De aanvraag is op 12 oktober 2009 verzonden aan de volgende adviseurs: - Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht; - VROM-Inspectie Regio Noord-West. De herziene aanvraag is op 21 juni 2010 verzonden aan de volgende adviseurs: - Burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht; - V ROM-Inspectie Regio Noord-West; - het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijn landen. Onder hoofdstuk XX1.A wordt het binnengekomen advies van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden inhoudelijk behandeld. Asfalteentrale Utrecht (ACU)
Prot/mete Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
4
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Terinzagelegging Om te voldoen aan hoofdstuk 13 van de Wm en afdeling 3.4 van de Awb hebben de aanvraag met de bijbehorende stukken en het ontwerpbesluit ter inzage gelegen vanaf 22 juli 2010 tot en met 1 september 2010 bij: het provinciehuis (gebouw Bloeyendaal), Archimedeslaan 21 te Utrecht; de gemeente Utrecht, Rachmaninoffplantsoen 61 te Utrecht; het informatiecentrum Gemeente Utrecht (alleen op aanvraag), Neudeflat, Vinkenburgstraat 26 te Utrecht. Binnen de termijn zijn zienswijzen naar voren gebracht. Op 19 augustus 2010 heeft er een openbare gedachtewisseling plaats gevonden over de aanvraag en het ontwerpbesluit. Onder hoofdstuk XXI worden de binnengekomen zienswijzen inhoudelijk behandeld.
Inwerkingtreding Dit besluit treedt in werking na afloop van de beroepstermijn van zes weken. Als gedurende de beroepstermijn een verzoek om een voorlopige voorziening wordt ingediend, treedt het besluit niet in werking voordat op dat verzoek is beslist. Voor zover deze vergunning betrekking heeft op het oprichten of veranderen van een inrichting dat ook is aan te merken als bouwen in de zin van de Woningwet, treedt deze vergunning niet in werking zolang de bouwvergunning voor (een onderdeel van) het initiatief niet is verleend (artikel 20.8 van de Wm).
IV.
BELEIDSKADER
IV.A. ALGEMEEN Bij vergunningverlening in het kader van de Wm wegen wij de verschillende milieugevolgen af. Wij hebben aan alle relevante milieuaspecten getoetst. Verder houden wij rekening met de geldende milieubeleidsplannen.
V.
BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN
V.A. Toetsingskader Beste Beschikbare Technieken (BBT) Op I december 2005 is een aanpassing van de Wm in werking getreden, waarmee de IPPC-richtlijn is gdmplementeerd in de Nederlandse wetgeving. Dientengevolge moeten in het belang van het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu aan de vergunning voorschriften worden verbonden, die nodig zijn om de nadelige gevolgen die de inrichting voor het milieu kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk - bij voorkeur bij de bron - te beperken en ongedaan te maken. Daarbij wordt ervan uitgegaan dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende Beste Beschikbare Technieken (BBT) worden toegepast. Bij de bepaling van BBT dienen wij in zijn algemeenheid de in het artikel 5a.1 van het Inrichtingen- en vergunningenbesluit milieubeheer (Ivb) vermelde aspecten te betrekken, rekening houdend met de voorzienbare kosten en baten van maatregelen en met het voorzorg- en het preventiebeginsel.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 5
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
In het bijzonder dienen wij bij de bepaling van BBT rekening te houden met de Regeling aanwijzing
BBT-documenten.
V.B. Beoordeling De aangevraagde activiteiten worden niet genoemd in bijlage I van de IPPC-richtlijn
Voor de inrichting is geen BREF beschikbaar waaraan wij de aangevraagde activiteiten kunnen toetsen. Wij hebben aan de hand van bestaande literatuur, de in de Regeling aanwijzing BBT-documenten genoemde Nederlandse informatiedocumenten en kennis van de aangevraagde activiteiten bij het verlenen van de vergunning BBT voorgeschreven. Met betrekking tot de aspecten voor de bepaling van de BBT als genoemd in het Ivb merken wij het volgende op: a) Toepassing van technieken die weinig afvalstoffen veroorzaken. Het gaat binnen de inrichting in hoofdzaak om de productie van asfaltmengsels. Hierbij komt nauwelijks afval vrij. Bestaande afvalstoffen (zoals asfaltgranulaat en betongranulaat) worden ter plaatse gerecycled, hetzij omgezet in secundaire grondstoffen.
13) Toepassing van minder gevaarlijke stoffen. Er worden in het proces- op enkele beperkte hoeveelheden hulpstoffen na- geen gevaarlijke stoffen toegepast. Het is derhalve niet mogelijk nog minder gevaarlijke afvalstoffen toe te passen. c) Ontwikkeling van technieken voor de terugwinning en het opnieuw gebruiken van de bij de processen in de inrichting uitgestoten en gebruikte stoffen en van afvalstoffen. Binnen de inrichting worden bestaande afvalstoffen hergebruikt. Uitstoot wordt zoveel mogelijk beperkt. d) Vergelijkbare processen, apparaten of wijzen van bedrijfsvoering die met succes in de praktijk zijn beproefd en de ontwikkeling daarvan. Binnen de inrichting worden voor de productie van asfaltmengsels technieken toegepast, die ook hij vergelijkbare inrichtingen worden toegepast. e) Vooruitgang van de techniek en de ontwikkeling van de wetenschappelijke kennis. Op dit moment worden er door ons, aangaande de activiteiten van de ACU, geen ontwikkelingen voorzien. t) Aard, effecten en omvang van de betrokken emissies. De aard, effecten en omvang van de emissies zijn in het hierna volgende overwogen in hoofdstuk VI. g) Data waarop de installaties in de inrichting in gebruik zijn of worden genomen. De nieuwe installaties worden in gebruik genomen nadat ze zijn geplaatst. De oude asfaltmenginstallatie zal met de ingebruikname van de nieuwe installatie worden afgebroken. h) De tijd die nodig is om een betere techniek toe te gaan passen. Betere technieken zijn thans niet aan de orde.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincle Utrecht Afileling Vcrgunningvcrleningaeam Milieubeheer
6
besluit WU. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
i) Het verbruik en de aard van de grondstoffen, met inbegrip van water, en de energie-efficiëntie. Wij zijn van oordeel dat gezien het feit dat bij de productie van asfaltmengsels al voor een (aanzienlijk) deel gebruik wordt gemaakt van oud niet-teerhoudend asfalt en de aard van het hoofdproces, de gebruikte grondstoffen zich niet laten vervangen door andere grondstoffen. (Waardoor bepaalde milieubelastingen zouden worden vermeden dan wel aanmerkelijk zouden worden verminderd.) Verbruik van water heeft met name betrekking op de besproeiing van het opgeslagen stuifgevoelige materiaal ter voorkoming van de stofverspreiding. Met betrekking tot de energie-efficiëntie wijzen wij naar de overweging in hoofdstuk IX Energie. j)Noodzaak om het algemene effect van de emissies op en de risico's voor het milieu te voorkomen of tot een minimum te beperken. Binnen de inrichting dienen met het oog op vermindering van emissies en het beperken van de gevolgen voor het milieu, maatregelen genomen te worden teneinde de emissie en de risico's voor het milieu tot een minimum te beperken. In de overwegingen met betrekking tot de verschillende milieuthema's komen wij hierop terug. k)Noodzaak ongevallen te voorkomen en de gevolgen daarvan voor het milieu te beperken. Voor de overwegingen met betrekking tot het voorkomen van ongevallen en beperking van de gevolgen daarvan wordt verwezen naar de overwegingen van paragraaf XV.A. Ongevallen. Op de aangevraagde activiteiten zijn de volgende Nederlandse informatiedocumenten uit de Regeling aanwijzing BBT-documenten van toepassing: - Handreiking Wegen naar preventie bij bedrijven. Circulaire energie in de milieuvergunning. - Nederlandse Emissierichtlijn Lucht (NeR). - Nederlandse Richtlijn voor Bodembescherming (NRB). - PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen en errata. - PGS 30 Opslag Vloeibare aardolieproducten: buitenopslag in kleine installaties, VROM 2005.
V.C. Conclusies BBT De inrichting voldoet - met inachtneming van de aan dit besluit gehechte voorschriften - aan de beste beschikbare technieken (BBT) ter voorkoming van emissies naar de lucht, de bodem, het water, geluidemissies, afvalpreventie, externe veiligheid en energiebesparing. Voor de overwegingen per milieuthema wordt verwezen naar de desbetreffende paragraaf.
•
VI. AFVALSTOFFEN VI.A. Overwegingen voor primaire ontdoeners van afvalstoffen Preventie In hoofdstuk 13 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalpreventie. Preventie van afval is een van de hoofddoelstellingen van het afvalstoffenbeleid. Op welke wijze invulling gegeven moet worden aan preventie is beschreven in de handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil 2005). Uitgangspunt voor alle bedrijven is dat het ontstaan van afval zoveel mogelijk moet worden voorkomen of beperkt. De totale hoeveelheid afval die binnen de inrichting vrijkomt bedraagt 25,7 ton, ca. 0,7 ton daarvan is gevaarlijk afval. De handreiking 'Wegen naar preventie bij bedrijven' (Infomil, 2005) hanteert ondergrenzen die de relevantie van afvalpreventie bepalen. Hierin wordt gesteld dat afvalpreventie relevant is wanneer er jaarlijks meer dan 25 ton (niet gevaarlijk) bedrijfsafval en/of meer dan 2,5 ton gevaarlijk afval binnen de inrichting vrijkomt.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
7
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
De totale hoeveelheid (niet gevaarlijk) bedrijfsafval ligt op de grens. De totale hoeveelheid gevaarlijk afval ligt beneden de gehanteerde ondergrens. De aanvrager wordt daarom niet door ons verplicht om nadere aandacht te besteden aan de preventie van afvalstoffen. Afvalscheiding In hoofdstuk 14 van het LAP is het beleid uitgewerkt voor afvalscheiding, waarbij paragraaf 14.4 specifiek ingaat op afvalscheiding door bedrijven. Daarbij is aangegeven dat het voor bedrijfsafval niet goed mogelijk is een limitatieve opsomming te maken van afvalstoffen die door alle bedrijven gescheiden moet worden gehouden. Bedrijven verschillen van aard en omvang veel van elkaar en er bestaat een groot aantal bedrijfsspecifieke afvalstoffen. Uitgangspunt is dat bedrijven verplicht zijn alle afvalstoffen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden af te geven, tenzij dat redelijkerwijs niet van hen kan worden gevergd. Uit de aanvraag blijkt dat binnen de inrichting in de volgende hoeveelheden afvalstoffen vrijkomen: - Kantoorafval, oud ijzer, hout en puin ca 25 ton/jaar - Gevaarlijke afvalstoffen: Afgewerkte olie ca. 450 l/jaar Methyleenchloride ca. 265 kg/jaar Residu olieafscheider. In het LAP is aangegeven dat voor deze hoeveelheden afvalstoffen die vrijkomen binnen een inrichting scheiding van die afvalstoffen kan worden verlangd. Wij achten het in de voorliggende situatie dan ook redelijk om afvalscheiding voor te schrijven voor de volgende afvalstoffen: - Papier en karton Houtafval meer dan 40 kg Oud ijzer meer dan 40 kg - Puin - Gevaarljjke afvalstoffen zoals afgewerkte olie en methyleenchloride.
VI.B. Overwegingen voor afvalverwerkers Het kader voor de toetsing doelmatig beheer van afvalstoffen Op grond van artikel 8.10 Wm kan de Wm-vergunning in het belang van de bescherming van het milieu worden geweigerd. Onderdeel van het begrip "bescherming van het milieu" is de zorg voor het doelmatig beheer van afvalstoffen. In artikel 1.1 Wm is aangegeven wat moet worden verstaan onder het doelmatig beheer van afvalstoffen. Op grond hiervan moeten wij rekening houden met het geldende afvalbeheerplan dan wel het bepaalde in de artikelen 10.4 en 10.5 van de Wm (artikel 10.14 van de Wm). In het bedoelde afvalbeheerplan (het Landelijk Afvalbeheerplan 2009-2021, hierna aangeduid als het LAP) is het afvalstoffenbeleid neergelegd. Op grand van de Wm dient het LAP als toetsingskader voor het beslissen op een aanvraag om een Wmvergunning voor zover deze betrekking heeft op afvalbeheer. De hoofdlijnen van het beleid zijn vastgelegd in het LAP. De doelstellingen van het LAP geven invulling aan de voorkeursvolgorde voor afvalbeheer zoals die in artikel 10.4 van de Wm is opgenomen en als volgt is samen te vatten: • het stimuleren van preventie van afvalstoffen; • het stimuleren van hergebruik/nuttige toepassing van afvalstoffen door het promoten van afvalscheiding aan de bron en nascheiding van afvalstromen. Afvalscheiding maakt producthergebruik en materiaalhergebruik (nuttige toepassing) mogelijk en beperkt de hoeveelheid te storten of in cen afvalverbrandingsinstallatie (AVI) te verbranden afvalstoffen; • het optimaal benutten van de energie-inhoud van afval dat niet kan worden hergebruikt (nuttig toepassen als brandstof); • het verwijderen van afvalstoffen door verbranding; • het verwijderen van afvalstoffen door storten. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlcoinglfeam
Astaltcentrale Utrecht (ACU) Milieubeheer
S
besluit d.d. 12 oktober 2010/ or. 80869D17
Bij de vaststelling van het LAP is ook rekening gehouden met de in artikel 10.5 van de Wm vermelde aspecten van doelmatig afvalbeheer. Bijlage 4 bij het LAP bevat een invulling van het beleid voor specifieke afvalstoffen. In het LAP is aangegeven op welke wijze het bevoegd gezag bij het beoordelen van een Wmvergunningaanvraag voor het inzamelen, bewaren en be- en verwerken van afvalstoffen rekening moeten houden met een aantal algemene bepalingen aangaande het LAP. De minimumstandaard geeft de meest laagwaardige wijze van be- en verwerking van de betreffende afvalstoffen, waarvoor nog Wm-vergunning verleend mag worden. Als de minimumstandaard bestaat uit verschillende be- en verwerkingshandelingen bij diverse inrichtingen kan voor de afzonderlijke bewerkingsstappen een Wm-vergunning worden verleend. Afvalstro(o)m(en) waarvoor in bijlage 4 van het LAP een sectorplan is opgenomen Voor de onderhavige aanvraag is het volgende sectorplan in bijlage 4 van het LAP van toepassing: sectorplan 29 Steenachtig materiaal. Uitsluitend opslaan In het LAP is aangegeven dat voor het uitsluitend opslaan van afvalstoffen in beginsel een Wmvergunning kan worden verleend. Een drietal afvalstromen wordt hiervan uitgezonderd, te weten: - Afvalmunitie, vuurwerkafval en overig explosief afval. - Dierlijke bijproducten. - Kca/kga, afgewerkte olie en scheepsafval. Ingevolge het Besluit stortplaatsen en stortverboden afvalstoffen wordt de opslag van afvalstoffen voorafgaand aan verwijdering gezien als storten indien de tijdsduur van 1 jaar wordt overschreden. Indien de opslag voorafgaat aan nuttige toepassing van de afvalstoffen is deze termijn drie jaar. In de aanvraag zijn geen afvalstoffen genoemd die uitsluitend worden opgeslagen. Wel vindt opslag plaats van afvalstoffen aansluitend op verwerking. In de vergunning is vastgelegd dat de termijn van opslag voorafgaand aan verwijdering maximaal 1 jaar is en de termijn van opslag voorafgaand aan nuttige toepassing maximaal 3 jaar is. Be-/verwerking In de aanvraag is voor niet-teerhoudend asfaltpuin, euralcode 170302, de volgende be/verwerkingsmethode beschreven: verwerken in het asfaltproductie proces. In de aanvraag is voor wegenbouwkundig betonpuin, euralcode 170101, de volgende be/verwerkingsmethode beschreven: verwerken als (gebonden) funderingsmateriaal. In de aanvraag is voor overige steenachtige afvalstoffen geschikt voor hergebruik in het asfaltproductieproces, euralcode 170107, de volgende be-/verwerkingsmethode beschreven: zonodig breken/zeven als voorbewerking t.b.v. het asfaltproductieproces. Het beleid voor steenachtig materiaal is neergelegd in sectorplan 29 en is gericht op het streven snaar het sluiten van kringlopen en het nuttig toepassen van afvalstoffen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze en met zo min mogelijk verlies aan kwaliteit. In het sectorplan 29 is daartoe een minimumstandaard opgenomen. Voor steenachtig materiaal is deze minimumstandaard nuttige toepassing door materiaalhergebruik. De in de aanvraag voor steenachtig materiaal beschreven be-/verwerkingsmethode (hergebruik in het productieproces) voldoet aan de minimumstandaard Mengen van afvalstoffen Het mengen van de afvalstoffen vormt geen belemmering voor het be-/verwerken van de betreffende afvalstoffen omdat dit geschiedt volgens een techniek die ten minste even hoogwaardig is als de minimumstandaard. Voor deze wijze van behandeling kan een Wm-vergunning worden verleend. Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincic Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
9
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
1
AV-beleid en AO/IC
In het LAP is aangegeven dat een inrichting die afvalstoffen accepteert, over een adequaat acceptatie- en verwerkingsbeleid (AV-beleid) en een systeem voor administratieve organisatie en interne controle (AO/IC) moet beschikken. In het AV-beleid moet zijn aangegeven op welke wijze binnen de inrichting acceptatie en verwerking van afvalstoffen plaats vindt. In de AO/1C is vastgelegd hoe door technische, administratieve en organisatorische maatregelen de relevante processen binnen een inrichting kunnen worden beheerst en geborgd om de risico's binnen de bedrijfsvoering te minimaliseren. Bij de aanvraag is een beschrijving van het AV-beleid en de AO/IC gevoegd. Daarin is per afvalstof aangegeven op welke wijze acceptatie en verwerking plaats zullen vinden. Hierbij is rekening gehouden met de specifieke bedrijfssituatie. Het beschreven AV-beleid voldoet aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit AV-beleid instemmen. Het gebruik van "Overige steenachtig afvalstoffen geschikt voor hergebruik in het asfaltproductieproces" geschiedt als proefneming. Hiervoor client een aparte acceptatieprocedure aan ons te worden overgelegd. Het beschreven AO/IC voldoet niet volledig aan de randvoorwaarden zoals die in het LAP zijn beschreven. Op basis van het gestelde in de aanvraag kunnen wij met dit AO/1C niet instemmen. De volgende onderdelen ontbreken. Algemeen: De wijze waarop functiescheiding met betrekking tot de afdeling commercie, acceptatie en verwerking, is gerealiseerd. - Een beschrijving of deze functiescheiding ook doorgevoerd is in de geautomatiseerde systemen. Een beschrijving van administratieve processen en geautomatiseerde systemen (inclusief de relatie tussen de beide en de verschillende deelsystemen). Een beschrijving van de snelheid van de verwerking van de geregistreerde gegevens. Een beschrijving van de duur van het bewaren van de geregistreerde gegevens. Administratie: De wijze waarop in de administratieve organisatie (financiële administratie) verwezen wordt naar de primaire vastleggingen (goederenadministratie). - Een beschrijving van de financiële- en de stoffen-/procesadministratie. Met daarbij aangegeven welke relatie tussen de diverse administraties bestaat. Een beschrijving welke gegevens van inkomende en uitgaande partijen worden vastgelegd. Een beschrijving welke gegevens ten aanzien van het acceptatiebeleid worden vastgelegd en waar deze gegevens worden bewaard. Interne controle: - Een beschrijving van de activiteiten met betrekking tot de controle van de werkprocessen. Met daarbij aangegeven met welke frequentie deze controle wordt uitgevoerd en waar de resultaten van deze controle en eventuele correctieve acties worden vastgelegd. Een beschrijving van de systematiek waarmee in de goederen- en de financiële administratie per afvalstof balansen (per hoofd- en deelprocessen) worden opgezet. Met daarbij aangegeven welke foutenmarge in de balans door het bedrijf als acceptabel wordt geacht. De frequentie waarmee de balansen worden opgesteld. Een beschrijving of periodiek gecontroleerd wordt of de fysieke voorraad afvalstoffen overeenkomt met de voorraad volgens de goederenadministratie en de voorraad volgens dc financiële adm in istratie. Met daarbij aangegeven of en hoe verschillen worden onderzocht. Op bovenstaande punten moet het AO/IC worden aangepast. Daartoe hebben wij aan deze vergunning voorschrift 3.1.2 verbonden.
Asfaltcentrale Utrecht (ACM
Provincie Utrecht Afdding Vergunningver/cnineream Milieubeheer
10
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Wijzigingen in het AV-beleid en/of de AO/IC Wijzigingen in het AV-beleid en/of de AO/IC moeten schriftelijk aan ons worden overgelegd. Als bevoegd gezag zullen wij vervolgens bezien welke procedure in relatie tot de aard van de wijziging is vereist. Registratie De aanvrager verkrijgt met deze vergunning de mogelijkheid om afvalstoffen van buiten de inrichting te ontvangen. Inrichtingen met een dergelijke vergunning vallen onder het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen. Voor een effectieve handhaving van het afvalbeheer is het van belang om naast de meldingsverplichtingen tevens registratieverplichtingen op te nemen (Wm 8.14). In deze vergunning zijn dan ook voorschriften voor de registratie van o.a. de aangevoerde -, de afgevoerde - en de geweigerde afvalstoffen opgenomen. Naast de voorschriften voortvloeiend uit het AV-beleid en de AO/IC zijn geen extra registratievoorschriften in deze Wm-vergunning opgenomen. Mede gezien de verplichtingen ingevolge de Wet milieubeheer (artikelen 8.14, 10.38 en 10.40) en de verplichtingen ingevolge het Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en de daarbij behorende Regeling, zijn voldoende en juiste gegevens geregistreerd ten behoeve van handhaving van deze vergunning. Vergunningtermijn Wm-vergunningen voor het opslaan en be- en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (Wm, art. 8.17, lid 2). De gevraagde Wm-vergunning kan worden verleend voor een periode van 10 jaár. Conclusie Gelet op het bovenstaande zijn wij van mening dat de aangevraagde activiteiten in overeenstemming zijn met het geldende afvalbeheerplan en daarmee bijdragen aan een doelmatig beheer van afvalstoffen.
VII.
AFVALWATER
VILA. Het kader voor de bescherming tegen verontreiniging door de lozing van afvalwater Het afvalwater wordt geloosd op oppervlaktewater. Dit geldt als een zogenaamde directe lozing. Gelet hierop wordt de lozing hier niet verder beschouwd. Er zijn daarom geen voorschriften hiervoor opgenomen. Zie ook 111.F.
VIII. BODEM VIILA. Het kader voor de bescherming van de bodem Het (nationale) preventieve bodembeschermingbeleid is vastgelegd in de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming (NRB) bedrijfsmatige activiteiten. Het ministerie van VROM heeft de NRB in overleg met vergunningverleners, onderzoeksinstellingen en bedrijfsleven opgesteld. Deze richtlijn is ontwikkeld om vergunningvoorschriften te uniformeren en harmoniseren. Met de NRB kunnen (voorgenomen) bodembeschermende maatregelen en voorzieningen binnen inrichtingen worden beoordeeld en kan de besluitvorming met betrekking tot een optimale bodembeschermingstrategie worden gestuurd.
Provincle Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Mil ieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 11
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
De NRB beperkt zich tot de normale bedrijfsvoering en voorzienbare ineidenten. Bodembescherining ten gevolge van calamiteiten wordt in NRB-kader niet behandeld. Een eventuele calamiteitenopvang daarentegen wel. Besluit hodenikwaliteit
Het Besluit bodemkwaliteit (Bbk) en daarbij behorende Regeling bodemkwaliteit (Rbk) bevatten rechtstreeks werkende regels en voorschriften. In artikel 35 van het Bbk en in artikel 2.1 van de Rbk staat beschreven voor welke activiteiten het besluit en de regeling gelden. Het gaat hierbij om onder andere de volgende bewerkingen of werkzaamheden met bouwstoffen (zoals freesasfalt, grind en betonpuin) en grond (zoals zand): het afgeven van kwaliteitsverklaringen op grond van een nationale beoordelingsrichtlijn; het nemen van monsters bij partijkeuringen; het analyseren; het kwal ificeren; het samenvoegen en splitsen van partijen. Als de activiteiten in Bbk en Rbk zijn genoemd, moet hiervoor op grond van artikel 15 van het Bbk de inrichting erkend zijn. Voor certificatie van asfalt is daarnaast de rechtstreeks werkende BRL 9320 van toepassing. Het produceren van recyclingsgranulaat voor gebruik in beton, wegenbouw, grondbouw en in werken mag slechts worden uitgevoerd door een daartoe erkende instantie op grond van de rechtstreeks werkende BRL 2506. Het produceren/keuren van bouwstoffen mag slechts worden uitgevoerd door een daartoe erkende instantie op grond van de genoemde beoordelingsrichtlijnen in de bijlage C van de Rbk.
VIII.B. De potentieel bodembcdreigende activiteiten Bij de aanvraag is een bodemrisicodocument gevoegd. In dit document zijn van alle bodembedreigende activiteiten de emissiescore en de eindemissiescore bepaald aan de hand van de NRB-systematiek.
VIII C. De in de aanvraag opgenomen maatregelen en voorzieningen ter bescherming van de bodem
In het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument zijn de maatregelen en voorzieningen ter voorkoming van bodemverontreiniging beschreven.
VIII.D. Beoordeling en conclusie Wij hebben het bij de aanvraag gevoegde bodemrisicodocument beoordeeld en stemmen in met de opzet, de uitgangspunten en de resultaten. Uit het document blijkt dat voor alle bodembedreigende locaties, uitgezonderd de riolering, het verwaarloosbaar bodemrisico wordt behaald. Bij het stellen van de voorschriften hebben wij met het bovenstaande rekening gehouden.
Provinete Utrecht /1/76:ling Vcrgunningverlening/Team Milieubeheer
Asialtcentrale Utrecht (ACU) hesluit d.d. 12 oktoher 2010/ nr. 80869D17
VIII.E. Bodembelastingonderzoek Het preventieve bodembeschermingbeleid gaat er van uit dat (zelfs) een verwaarloosbaar bodemrisico nooit volledig uitsluit dat een vervuiling van de bodem optreedt. Om die reden is altijd bodembelastingonderzoek noodzakelijk. Het bodembelastingonderzoek richt zich op de afzonderlijke activiteiten en de aldaar gebruikte stoffen. Een bodembelastingonderzoek bestaat uit het vastleggen van de nulsituatie bodemkwaliteit voorafgaand aan, of zo spoedig mogelijk na, de start van de betreffende activiteit(en). Een vergelijkbaar eindsituatie bodemonderzoek wordt uitgevoerd na het beëindigen van de betreffende activiteit. Het nulsituatie onderzoek moet ten minste duidelijkheid verstrekken over: - de locatie van bemonsteringspunten rekening houdend met de mobiliteit van de gebruikte stoffen en de locale grondwaterstroming; - de wijze waarop de betreffende stoffen moeten worden gedetecteerd, bemonsterd en geanalyseerd; - de bodemkwaliteit ter plaatse van bemonsteringslocaties. De door middel van nulsituatie onderzoek vastgelegde bodemkwaliteit geldt als uitgangspunt bij de beoordeling of ten gevolge van de betreffende activiteiten bodemverontreiniging heeft plaatsgevonden en of bodemherstel nodig is. Het bodemonderzoeksrapport d.d. 24 juni 2003, Aveco de bondt Eindsituatie bodemonderzoek Asfaltcentrale Utrecht, met projectnummer 93-053, referentie 93-053- R-MVH/105 geldt nog steeds als nulsituatie- onderzoek voor ongewijzigde locaties waar bodembedreigende handelingen plaats vinden. Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem van de bouwlocatie van de nieuwe asfaltmenginstallatie en het nieuwe combinatiegebouw als mogelijke nieuwe referentiesituatie moet alvorens te bouwen een bodembelastingonderzoek naar de nulsituatie aldaar worden uitgevoerd. De resultaten moeten uiterlijk voordat de bouw begint aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. Het onderzoek inclusief monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN 5725. Voor het bodemonderzoek noodzakelijke werkzaamheden als vermeld in de Regeling bodemkwaliteit moeten zijn uitgevoerd door een erkende instantie als bedoeld in het Besluit bodemkwaliteit. Het risico dat door de aangevraagde activiteiten in combinatie met de getroffen en te treffen voorzieningen een bodemverontreiniging ontstaat is (in combinatie met de gestelde voorschriften) verwaarloosbaar overeenkomstig het gestelde in de NRB. Het is dan ook niet noodzakelijk dat de bodemkwaliteit tussentijds wordt gecontroleerd. De voorschriften met betrekking tot het bodembelastingsonderzoek naar de eindsituatie en de herstelplicht bij geconstateerde verontreiniging, zijn op grond van artikel 8.13 van de Wm gesteld en blijven van kracht nadat de onderhavige vergunning vervalt of wordt ingetrokken. De basis hiervoor is artikel 8.16 sub c van de Wm. In dit artikel wordt gesteld dat voorschriften van kracht kunnen blijven nadat een vergunning haar gelding heeft verloren.
IL ENERGIE IX.A. Energie relevante inriehtingen De ACU heeft het convenant Meerjarenafspraken energie-efficiëntie 2001-2020 (MJA) ondertekend. Met de ondertekening van het convenant heeft de inrichting de verplichting op zich genomen om vierjaarlijks een Energie-efficiëntieplan (EEP) op te stellen, dit uit te voeren en jaarlijks over de voortgang in de uitvoering te rapporteren. Daarnaast is de verplichting aangegaan om de in het EEP opgevoerde zekere maatregelen ter verbetering van de energie-efficiëntie, te nemen.
Provincie Utrecht Afdeling VergunningverIcning/Tearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 13
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
Verder heeft de inrichting zich via het convenant verplicht om systematische energiezorg te implementeren, die moet voldoen aan vastgestelde criteria. Tot slot zal de vergunninghouder zich overeenkomstig het convenant inspannen om maatregelen uit te voeren met betrekking tot ketenefficiëntie en de inkoop van duurzaam opgewekte energie. Het bedoelde EEP is bij ons in bezit en is in een eerder stadium reeds door ons beoordeeld en akkoord bevonden. Het EEP 2009-2012 met zekere maatregelen en de bouw van een nieuwe centrale als voorwaardelijke maatregel genoemd, is uitgangspunt geweest voor het stellen van de energievoorschriften. De ACU heeft haar inspanningen ten aanzien van energie-efficiency nader beschreven in de aanvraag bij onderdeel 12.2 van het Wm-aanvraagformulier.
X. EXTERNE VEIL I GH EID X.A. Algemeen kader Het externe veiligheidsbeleid in Nederland is gericht op het verminderen en beheersen van risico's van activiteiten voor de omgeving (mens en milieu). Het gaat hierbij om de risico's die verbonden zijn aan de opslag en het gebruik van gevaarlijke stoffen. Bij de ACU worden geen grotere hoeveelheden gevaarlijke stoffen opgeslagen of gebruikt dan vermeld in de drempelwaardentabel van de Leidraad Risicoinventarisatie (deel Gevaarlijke Stoffen). Ook bij ongewone voorvallen binnen dit bedrijf is niet te verwachten dat gevaarlijke stoffen vrijkomen.
X.B. (Intern) bedrijfsnoodplan In de nieuwe arbowetgeving (1 januari 2007) is het hebben van een noodplan geregeld. Op basis van artikel 2.5 c van het Arbobesluit is een bedrijf verplicht een noodplan te hebben. Op basis van dit artikel is het bedrijf ook verplicht onder andere hulpverleningsinstanties in te lichten over het noodplan indien dit gewenst wordt door deze instanties (er moet dus zelf om gevraagd worden). In artikel 2.0 c van de Arboregeling is geregeld wat er ten minste in het noodplan moet zijn opgenomen (verwezen wordt naar bijlage II van de regeling). Gezien het voorgaande worden ten aanzien van een (intern) bedrijfsnoodplan geen voorschriften aan deze vergunning verbonden.
X.C. PGS voor opslag gevaarlijke stoffen Ten behoeve van de opslag van gevaarlijke stoffen zijn richtlijnen opgesteld in de Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen (PGS) waarmee een aanvaardbaar beschermingsniveau voor mens en milieu wordt gerealiseerd. Gag ' lessen
Op de opslag van gasflessen is de PGS 15 van toepassing. Dit is in de voorschriften van deze vergunning vastgelegd. Opslag melhyleenehloride
in
emballage
Op de opslag van methyleenchloride in emballage is de PGS 15 van toepassing. Dit is in de voorschriften van deze vergunning vastgelegd. Gasolie in bovengrondse ianks.
Binnen de inrichting bevinden zich 2 tanks met elk maximaal 5.000 liter gasolic Hierop is de PGS 30 van toepassing. Dit is in de voorschriften van deze vergunning vastgelegd.
Provincie Utrecht Afdelina Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) I 4
besluit d.d. 12 oktober 2010 1 or. 80869 1) / 7
X.D. Opslag bitumen, antikleefmiddel en Adblue Bitumentanks Binnen de inrichting wordt bitumen opgeslagen in verticale tanks van 100 m3 . Aanvrager geeft aan dat de bitumen een vlampunt van ca. 350 °C heeft en wordt opgeslagen bij ca. 180 °C. Hierdoor is de PGS 29 niet van toepassing. Daarom zijn algemene voorschriften voor tanks opgenomen. IBC met 1000 liter antikleefiniddel
Op de opslag van antikleefmiddel is geen PGS-richtlijn van toepassing. Bodembeschermende maatregelen zijn wel in de bodemrisicochecklist opgenomen. IBC met 1000 liter AdBlue
Op de opslag van AdBlue is geen PGS-richtlijn van toepassing. Bodembeschermende maatregelen zijn wel in de bodemrisicochecklist opgenomen. Opslag olieproducten waaronder afgewerkte olie in emballage Op de opslag van olieproducten en afgewerkte olie in emballage is geen PGS-richtlijn van toepassing aangezien deze producten niet onder een ADR-klasse vallen. Bodembeschermende maatregelen zijn wel in de bodemrisicochecklist opgenomen.
XL GELUID EN TRILLINGEN XI.A. Algemeen De bedrijfsactiviteiten van de onderhavige inrichting hebben tot gevolg dat geluid wordt geproduceerd. De geluidemissie wordt vooral bepaald door wiellaadschoppen, hydraulische kranen, mobiele installaties en het asfaltcentralegebouw. De door deze inrichting veroorzaakte geluidsbelasting in de omgeving is in de aanvraag in kaart gebracht in een akoestisch rapport van WNP raadgevende ingenieurs met kenmerk 6081256.R04 van 12 april 2010. Het geluid wordt beoordeeld op basis van de representatieve bedrijfssituatie. Dit is de toestand waarbij de inrichting volledig gebruik maakt van de volledige capaciteit in de betreffende beoordelingsperiode. Beoordeeld worden de geluidsbelasting, de maximale geluidsniveaus en de indirecte hinder als gevolg van het in werking zijn van de inrichting en daarnaast de toepassing van de Beste Beschikbare Technieken voor wat betreft geluid.
Beste Beschikbare Technieken De aanvrager heeft de volgende maatregelen voorzien: - De nieuwe asfaltcentrale wordt in zijn geheel opgesteld in een gesloten stalen gebouw; Ventilatoren worden voorzien van een geluiddemper; - De lay-out van de inrichting wordt zodanig dat transportroutes zo kort mogelijk zijn; De aanwezige installaties en machines voldoen aan de stand der techniek; - De inzet van de mobiele breek- en zeefinstallatie en de mobiele menginstallatie wordt beperkt tot de dagperiode. De inrichting voldoet hiermee aan de beste beschikbare technieken.
XI.C. Langtijdgemiddeld beoordelingsniveau De ACU ligt op het gezoneerde industrieterrein Hooggelegen in de gemeente Utrecht.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tcam Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 15
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
De geluidzone is op 9 september 1988 vastgesteld. Wij hebben geen aanleiding om te veronderstellen dat in de nabije toekomst de geluidzone wordt gewijzigd. Bij het besluit op de aanvraag nemen wij in ieder geval in acht de geldende grenswaarden voor gezoneerde industrieterreinen zoals bedoeld in de Wet geluidhinder. Voor gezoneerde industrieterreinen geldt als uitgangspunt dat de etmaalwaarde van het equivalent geluidsniveau vanwege het gehele industrieterrein buiten de zone niet meer mag bedragen dan 50 dB(A) etmaalwaarde. Omdat de totale gecumuleerde geluidbelasting van alle op dit industrieterrein gelegen inrichtingen hoger was dan 55 dB(A) voor de gevels van woningen rond het industrieterrein, was er sprake van een zogenaamde saneringssituatie waarvoor Wij een saneringsprogramma hebben opgesteld. Dit saneringsprogramma hebben wij aan de Minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer (VROM) voorgelegd. De Minister van VROM heeft het bedoelde saneringsprogramma vastgesteld bij besluit van 11 april 1997 met kenmerk MBG97091785 1450. In de zone is een aantal geluidgevoelige bestemmingen gelegen waarvoor op grond van het voornoemde saneringsprogramma door de Minister van VROM een Maximaal Toelaatbare Geluidsbelasting (MTGwaarde) is vastgesteld. Overeenkomstig de toetsing aan de zone moet bij toetsing aan de vastgestelde MTG-waarden rekening worden gehouden met de cumulatie van geluid ten gevolge van alle op het gezoneerde terrein gelegen inrichtingen. Op de zonegrens mag de geluidsbelasting vanwege de onderhavige inrichting, samen met de overige op het industrieterrein gelegen inrichtingen, niet hoger zijn dan 50 dB(A) en bij de woningen in de zone mag de geluidsbelasting op grond van het voornoemde saneringsprogramma niet hoger zijn dan de in het saneringsprogramma aangegeven MTG-waarden. Voor een aantal nieuwe woningen binnen de zone zijn door Gedeputeerde Staten hogere grenswaarden vastgesteld bij besluit van 16 januari 2001 met kenmerk 2002WEM000141i. In het akoestisch rapport dat deel uitmaakt van de vergunningaanvraag is de geluidimmissie, zowel voor de dag-, avond- als nachtperiode, aangegeven ter plaatse van de door de zonebehecrder vastgestelde zonebewakingspunten (op de vastgestelde 50 dB(A)-contour) en bij relevante woningen binnen de zone. De zonebeheerder heeft verklaard dat de berekende geluidimmissie vanwege de inrichting, gecumulcerd met de geluidimmissie van de overige op het industrieterrein gevestigde bedrijven, past binnen de beschikbare geluidruimte voor het betreffende industrieterrein.
XLD. Maximaal geluidsniveau (Lana') Volgens de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening moet gestreefd worden naar het voorkomen van maximale geluidsniveaus die meer dan 10 dB boven het aanwezige equivalente niveau uitkomen. De grenswaarden voor de maximale geluidsniveaus bedragen 70, 65 en 60 dB(A) in respectievelijk de dag-, avond- en nachtperiode. Bij de inrichting worden de streefwaarden overschreden. Aan de grenswaarden wordt echter voldaan. De ACU heeft aangetoond dat verdere maatregelen ter vermindering van de geluidbelasting op de beoordelingspunten redelijkerwijs niet mogelijk zijn.
XLE. Indirecte Hinder Het geluid van het verkeer van en naar een inrichting gelegen op een gezoneerd industrieterrein wordt bij vergunningverlening ingevolge de Wet milieubeheer niet getoetst aan de in de circulaire genoemde grenswaarden, omdat hierdoor het speciale regime en het vergunningstelsel voor bedrijven op een gezoneerd industrieterrein worden doorkruist. Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincte Utrecht Afdeling VergunningverIcning/Tearn Milieubeheer
16
besluit d.d. 12 oktober 20101 or 80869D17
XI.F. Bijzondere situaties Voor afwijkende en incidentele bedrijfssituaties, dat wil zeggen situaties die slechts een beperkt aantal dagen per jaar optreden, kunnen op grond van de Handreiking industrielawaai en vergunningverlening ruimere grenswaarden worden gesteld. Asfalt Centrale Utrecht v.o.f. vraagt in dit verband vergunning voor een niet-representatieve bedrijfssituatie die zich maximaal 12 maarper jaar voordoet. Het betreft het lossen van schepen gedurende maximaal 12 dagen per jaar in de avondperiode. Hierdoor zal een verhoogde geluidsproductie plaatsvinden. Gelet op de hierbij te verwachten optredende geluidsbelastingen en het incidenteel voorkomen van deze niet-representatieve bedrijfssituatie, staan wij deze toe. Wij hebben deze activiteiten uitgezonderd van de geluidsgrenswaarden zoals genoemd in voorschrift 6.2.1. De genoemde verhoogde grenswaarden zijn in voorschrift 6.3.1 en 6.3.2 vastgelegd. Van deze afwijking van de representatieve bedrijfssituatie dienen wij overeenkomstig voorschrift 6.3.3 vooraf op de hoogte te worden gesteld.
XI.G. Toekomstige ontwikkelingen. Wij hebben geen aanleiding om te veronderstellen dat in de nabije toekomst de geluidzone wordt gewijzigd. Ook door verwezenlijking van "geprojecteerde" objecten zal bovenstaande uiteenzetting niet wezenlijk wijzigen.
XI.H. Conclusies Met betrekking tot de geluidsbelasting, maximale geluidsniveaus en indirecte hinder is de situatie milieuhygiën i sch aanvaardbaar. Wij hebben aan de vergunning voorschriften verbonden, waarin grenswaarden zijn gesteld op beoordelingspunten bij woningen van derden en op de zonegrens. De geluidsbelasting op deze punten is overeenkomstig de bij de aangevraagde activiteiten benodigde geluidsruimte. Binnen de inrichting zijn en worden maatregelen en voorzieningen getroffen ter beperking van de geluidsproductie. Bij het opstellen van de voorschriften hebben wij rekening gehouden met die maatregelen en voorzieningen.
Trillingen Gezien de aard van de activiteiten en de afstand tot de dichtstbijzijnde trillingsgevoelige bestemmingen is trillingshinder niet te verwachten. In het verleden zijn bij ons geen klachten over trillingshinder gedeponeerd. Een onderzoek naar trillingen achten wij daarom niet nodig. Wij hebben geen voorschriften over trillingen opgenomen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 17
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
XII. GEUR XH.A. Algemeen Het in de Nederlandse emissie Richtlijn (NER) omschreven algemene uitgangspunt van het geurbeleid is het zoveel mogelijk beperken van geurhinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Dit uitgangspunt vormt samen met het toepassen van de BHT de kern van het nationale geurbeleid. In het landelijke geurbeleid is vastgelegd dat wij de uiteindelijke afweging maken waarbij wij rekening houden met alle relevante belangen om tot een duurzame kwaliteit van de leefomgeving te komen. Het geurbeleid bestaat uit de volgende uitgangspunten: a. als er geen hinder of kans op hinder is, zijn maatregelen niet nodig; b. als er wel hinder of kans op hinder is, worden maatregelen op basis van de BBT afgeleid; c. voor bepaalde branches is een toetsingskader voor geurhinder in een bijzondere regeling van de NeR opgenomen; d. de mate van hinder die nog acceptabel is, wordt vastgesteld door het bevoegd gezag. Voor het bepalen van het acceptabele hinderniveau geeft de NeR de hindersystematiek. Met behulp hiervan kan een situatie van geuroverlast worden beoordeeld. Toepassen van de hindersystematiek leidt tot een specifieke afweging voor een individuele situatie of tot het toepassen van een bijzondere regeling van de NeR.
XH.B. Het kader voor de bescherming tegen geurhinder Landelijk beleid Het landelijk beleid is opgenomen in de Herziene Nota Stankbeleid (1994). Deze nota is aangepast en nader toegelicht in een brief van de minister van VROM (d.d. 30 juni 1995). Deze brief is als bijlage 4.4 in de NeR opgenomen. In genoemde brief stelt de minister dat de doelstelling van het stankbeleid zoals in 1989 geformulecrd in het Nationaal Milieubeleidsplan onveranderd blijft: in het jaar 2000 maximaal 750.000 stankbelaste woningen, hetgeen overeenkomt met 12% gehinderden; voor het jaar 2010 geldt als doelstelling geen ernstige hinder. Als algemene doelstelling wordt in deze brief genoemd het zoveel mogelijk beperken van bestaande hinder en het voorkomen van nieuwe hinder. Het is aan het bevoegd gezag om in Wmvergunningprocedures invulling aan deze doelstelling te geven en te bepalen welke mate van hinder als acceptabel wordt beschouwd. Als leidraad voor het afwegingsproces dat daarbij doorlopen wordt, is de hindersystematiek Geur ontwikkeld. Deze hindersystematiek, die is vastgelegd in hoofdstuk 3.6 van de NeR, benoemt de verschillende aspecten die in het afwegingsproces moeten worden meegenomen om te komen tot ecn zorgvuldige bepaling van het acceptabel hinderniveau. De NeR is in het Besluit 'Regeling aanwijzing BBT documenten' (2005) opgenomen als BBT document. Maatregelen ter bestrijding van geurhinder moeten worden bepaald in overeenstemming met het BBT-principe (beste beschikbare techniek). Voor een aantal branches is in de NeR een bijzondere regeling opgenomen. Het bevoegd gezag stelt op basis van een afweging van alle relevante factoren het acceptabele hinderniveau vast. Toctsingskader De activiteiten, waar de Wm-vergunningaanvraag betrekking op heeft, zijn beoordeeld overeenkomstig de hindersystematiek voor geur zoals beschreven in hoofdstuk 3.6 van de NeR. Op basis daarvan concluderen wij dat geur een relevant milieuaspect is.
Astalteenirale Utrecht (ACU)
Provincte Utrecht Articling Vergunningverleningfleam Milieubeheer
18
be. lull d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
Bijzondere regelingen geur In de NeR zijn voor diverse bedrijfstakken bijzondere regelingen opgenomen. In deze bijzondere regelingen zijn op basis van bedrijfstakstudies concrete maatregelpakketten en/of acceptabele hinderniveaus vastgesteld. De wijze waarop met bijzondere regelingen moet worden omgegaan is beschreven in de hindersystematiek. Voor de overige bedrijven is het aan het bevoegd gezag om aan de hand van de hindersystematiek te komen tot een afweging van het acceptabel geurhinderniveau. De activiteiten van de inrichting vallen onder de Bijzondere regeling Asfaltmenginstallaties d.d. 2008 die is opgenomen in hoofdstuk 3.3. C5 van de NeR (hierna: Bijzondere regeling C5). In deze bijzondere regeling wordt beschreven hoe de geuremissie en geurimmissie voor bedrijven van deze branche moet worden vastgesteld.
XII.C. Beoordeling geurhindersituatie Overeenkomstig de hindersystematiek Geur uit de NeR beschouwen wij de Bijzondere regeling C5 als een toereikend instrument voor de vaststelling van het acceptabel geurhinderniveau. De Bijzondere regeling CS geeft de volgende toetsingswaarden: Ter plaatse van geurgevoelige objecten mogen de concentratieniveaus voor nieuwe situaties van I ouE/m als 98 percentiel en 5 ou E/rni als 99,99 percentiel niet worden overschreden. Geurrelevante processen De productie van asfalt is een geurrelevant proces. Geurbronnen Binnen de inrichting zijn de volgende geurbronnen aanwezig: - De schoorsteen. - De bitumenopslag. - De overslag in vrachtwagens vanuit de asfaltvoorraadsilo. De menger, de ophaalbaan en de overstortpunten. Geurbestrijdingsmaatregelen BBT- Maatregelen uit de Bijzondere regeling C5 De volgende standaard geurbestrijdingsmaatregelen worden door de inrichting toegepast - Bitumen wordt verpompt in plaats van het leegpersen van de tankauto. - De vrachtwagens bestemd voor het transport van het gereed product zijn voorzien van snelsluitende laadkleppen. Daarnaast worden additioneel de volgende maatregelen toegepast: - Het verhogen van de schoorsteen naar 70 meter boven het maaiveld. - De emissies van de bitumentank worden via de schoorsteen geëmitteerd. - De zeefunit, de afweeginrichting en de menger worden afgezogen en de gassen worden via de schoorsteen geëmitteerd. Er wordt tevens een vlinderklep aangebracht om een deel van de afgassen van de PR-trommel toe te kunnen voegen aan de luchttoevoer van de brander van de mineraaltrommel. Wanneer deze toevoeging geschiedt, vindt een vorm van naverbranding plaats. Het gebruik van toevoeren van een deel van de afgassen van de PR-trommel aan de luchttoevoer van de brander van de mineraaltrommel" is geen BBT-maatregel van de Bijzondere regeling CS is. Het gebruik van toevoeren van afgassen van een brander aan de luchttoevoer van een andere brander is wel een bewezen techniek in overige branches, met name bij koffiebranderijen. In lid 3 van artikel 8.8 van de Wm uitgegaan wordt dat ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milicubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 19
besluit dA. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
Gelet op de geuroverlast die bekend is bij diverse asfaltmenginstallaties in het hele land vinden wij het noodzakelijk om verdere maatregelen te verlangen dan in de Bijzondere regeling C5 staat. Dit is in overeenstemming met lid 3 van artikel 8.8 van de Wm. In de aanvraag wordt gesteld dat een vlinderklep wordt aangebracht. In het bij de aanvraag behorende Rapportage luchtkwaliteitsberekening getiteld 'Rapportage betreffende luchtkwaliteitsonderzoek nieuwbouw asfaltinstallatie Groenewoudsedijk Utrecht, rapportnummer r08970-r08527-02b, d.d. 26 mei 2010', dat bij de aanvraag als bijlage 11 is gevoegd (hierna: Rapportage luchtkwaliteitsberekening) wordt berekend dat het gebruik van de vlinderklep een vermindering van de geuremissie ter hoogte van geurgevoelige objecten teweeg brengt. Het gebruik van de vlinderklep waarmee een deel van de rookgassen van de PR-trommel als onderdeel van het verbrandingsgas worden toegevoerd aan een in bedrijf zijnde mineraaltrommel wordt echter niet toegezegd. Er zijn bezwaren dat deze toevoering tot storingen van het brandingsproces van de mineraaltrommel zal leiden. Wij erkennen dat de mogelijkheid bestaat dat deze toevoering tot storingen van het brandingsproces van de mineraaltrommel kan leiden maar vinden gezien bovenstaande dat toch gestreefd moet worden om het gebruik van de vlinderklep waarmee de rookgassen van de PR-trommel zoveel als mogelijk als onderdeel van het verbrandingsgas worden toegevoerd aan de in bedrijf zijnde mineraaltrommel zoveel mogelijk uit te voeren. Wij maken wel het voorbehoud dat dit niet behoeft te geschieden als deze toevoeging tot storingen van de mineraaltrommel leidt. Gelet op bovenstaande nemen wij in de bijlage 1 onderstaand gewijzigd voorschrift 7.2.7 op: Voorschrift 7.2.7
Er dient een vlinderklep te worden aangebracht die zodanig wordt bediend dat te alien tijde de afgassen van de PR-trommel zoveetals mogelijk worden toegevoerd aan de luchttoevoer van de mineraaltrommel, tenzij technische omstandigheden met betrekking tot de ondervuring van de mineraaltrommel zodanig zijn dat deze toevoering tot storingen in de bedriffivoering van de mineraaltrommel zal leiden. De inrichting is gelegen op een industrieterrein. Een relevant geurgevoelig object is onder andere een aantal flats aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal. Deze flats zijn in de geurberekeningen gebruikt als referentie- locatie. De toets aan de grenswaarden voor de immissie van geur wordt getoetst ter plaatse van deze geurgevoelige objecten.
Rapportage luchtkwaliteitsberekening In de Rapportage luchtkwaliteitsberekening is de systematiek uit de Bijzondere regeling C5 toegepast. In de rapportage is uitgegaan van de volgende emissiewaarden. de geuremissie van de inrichting voor PR bedraagt gemiddeld 1680 MouE/h; - de geuremissie van de inrichting voor nieuw asfalt bedraagt gemiddeld 434 Moudh; de geuremissie als gevolg van de ontluchting van bitumentanks via de schoorsteen bedraagt 100 Moudh; de geuremissie van het eindproduct als worst case voor nieuw- en PR-asfalt bedraagt 2 MouE/h. Deze uitgangspunten komen overeen met ervaringscijfers uit de NeR of met vergelijkbare gevallen. Uit het bij dc aanvraag gevoegde Rapportage luchtkwaliteitsberekening blijkt dat ten gevolge van de aangevraagde activiteiten ter plaatse van de woonomgeving of andere geurgevoelige bestemmingen de geurconcentratieniveaus van 1 ou 1jm 3 als 98 percentiel en 5 ou E/m3 als 99,99 percentiel niet worden overschreden. Ook laten verspreidingsberekeningen uit het geurrapport een verbetering zien ten opzichte van de huidige situatie. Er wordt voldaan aan de Bijzondere regeling C5.
Pnwincic Utrecht Afcleling Vergunningverleningt feam Milieubeheer
AsTalleentrale Utrecht (ACU) 20
besluit diL 12 October 2010/ or. 80869017
U it het bovenstaande blijkt dat de geurbelasting ten gevolge van de aangevraagde activiteiten voldoet aan het acceptabel geurhinderniveau en deze activiteiten derhalve kunnen worden toegestaan. De geurreducerende maatregelen die binnen de inrichting getroffen worden, beschouwen wij als ten minste de beste beschikbare technieken. De aangevraagde emissiewaarden zijn als grenswaarden in de voorschriften vastgelegd.
XH.D. Toekomstige ontwikkelingen. Door verwezenlijking van de in het vigerende bestemmingsplan mogelijk "geprojecteerde" geurgevoelige objecten zal bovenstaande uiteenzetting niet wezenlijk wijzigen.
XII.E. Conclusie Gezien bovenstaande overwegingen zijn wij van mening dat aangevraagde activiteiten vergunbaar zijn. De activiteiten voldoen aan het van toepassing zijnde toetsingskader en de beste beschikbare technieken worden toegepast.
XIII. LUCHT XIII.A. Het wettelijke kader voor de bescherming van de lucht In Titel 5.2 van de Wet milieubeheer zijn luchtkwaliteitseisen opgenomen en regels gesteld ten aanzien van de beoordeling en het beheer van de luchtkwaliteit. Tevens is een aantal besluiten en regelingen van toepassing op de uitvoering van Titel 5.2. In de Wm is bepaald dat wij voor activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit slechts onder bepaalde condities vergunning kunnen verlenen. Deze condities zijn vastgelegd in artikel 5.16, lid I. Wij kunnen vergunning verlenen als aannemelijk is gemaakt dat: - hetzij de effecten van die activiteiten op de luchtkwaliteit niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 van de Wm opgenomen grenswaarde; - hetzij de luchtkwaliteit ten gevolge van de te vergunnen activiteiten per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft; - hetzij de effecten van de te vergunnen activiteiten op de luchtkwaliteit niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie van de componenten in de buitenlucht waarvan de opgenomen grenswaarden worden overschreden; - hetzij de activiteit is opgenomen in het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit. Voor het vaststellen van de criteria wanneer er sprake is van "niet in betekenende mate" (NIBM) zijn de AMvB (Besluit NIBM) en de ministeriële regeling (Regeling NIBM) vastgesteld. De Regeling beoordeling luchtkwaliteit 2007 bevat voorschriften over metingen en berekeningen om de concentratie en depositie van luchtverontreinigende stoffen vast te stellen. Verder schrijft de regeling rapportage voor van de uitkomsten van metingen en berekeningen. De regeling vereist ook een plan met maatregelen om een goede luchtkwaliteit te bewerkstelligen in geval van overschrijding.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
21
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
In principe geldt dat overal buiten de inrichtingsgrens getoetst moet worden behalve op plaatsen die uitgezonderd worden op basis van toepasbaarheid en blootstelling. Indien de concentratie in de buitenlucht (achtergrondconcentratie plus bijdrage inrichting) van de in bijlage 2 van de Wm genoemde luchtverontreinigende stoffen op elke plaats buiten de inrichting (behalve de plaatsen die uitgezonderd worden op basis van toepasbaarheid en blootstelling) lager is dan de grenswaarden, zoals vermeld in Bijlage 2 van de Wm, kunnen wij wat betreft het aspect luchtkwaliteit de aangevraagde vergunning verlenen. In deze bijlage zijn grenswaarden voor zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjes (tijn stof, PM 10), lood, koolmonoxide en benzeen gesteld. Tevens zijn in deze bijlage richtwaarden voor ozon en voor arseen, cadmium, nikkel en benzo(a)pyreen, gedefinieerd als het totale gehalte in de PM 10 fractie, gegeven. Indien éen of meer grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, dan kan de vergunning niet worden verleend tenzij aan éért van de hiervoor genoemde condities kan warden voldaan. Daartoe dient te worden bepaald of er sprake is van activiteiten die van invloed zijn op de luchtkwaliteit en of de grenswaarden (dreigen te) worden overschreden. Indien er sprake is van een emissie ten gevolge van de te vergunnen activiteiten, terwij1 de grenswaarden (dreigen te) worden overschreden, moet worden bepaald of de luchtkwaliteit ten gevolge van de te vergunnen activiteiten per saldo verbetert of ten minste gelijk blijft, dan wel of de bijdrage van de inrichting aan de concentratie in de buitenlucht grater of kleiner is dan de NIBM-waarde (is 3% van de grenswaarden zoals genoemd in Bijlage 2 van de Wm).
•
De toets, of aan artikel 5.16 van de Wm wordt voldaan, wordt uitgevoerd nadat de emissies voor zover mogelijk zijn beperkt overeenkomstig de Nederlandse emissierichtlijn lucht (NeR) en BREF's, waarin de BBT is beschreven. Daarom beoordelen wij de emissies naar de lucht ten gevolge Van de aangevraagde activiteiten volgens de systematiek van de NeR. Deze richtlijn, die op grond van de Ministeriële regeling Aanwijzing Nederlandse BBT-documenten moet worden gebruikt voor de toetsing van de beste beschikbare technieken (BBT) voor het beperken van emissies naar de buitenlucht, passen wij toe als toetsingskader voor de beoordeling en regulering van luchtemissies. De NeR heeft tot doel om de milieuvergunningen in Nederland te harmoniseren waar het gaat om eisen aan de emissies naar de lucht. Hierbij is de stand der techniek het uitgangspunt voor het vaststellen van de emissie-eisen en de daarbij behorende voorzieningen. De NeR is een belangrijke bran van informatie voor de praktische invul ling van de BBT. De NeR is tot stand gekomen binnen een samenwerkingsverband van overheden en bedrijfsleven. De meest recente versie van de NeR dateert van februari 2009. Voor een aantal processen of branches zijn in de NeR bijzondere regelingen opgenomen. Voor het maken van asfalt met en zonder hergebruik van oud asfalt is de bijzondere regeling C5 Asfaltmenginstallaties van toepassing.
MUM. De gevolgen van de aangevraagde activiteiten voor de lucht Uit de aanvraag blijkt dat er vanuit de inrichting emissies naar de lucht plaats vinden vanuit: - de droogtrommels en de asfaltmenginstallatie; de stook(verwarmings)installaties kantoor en laboratorium; uitlaatgassen van materieel; het laboratorium; de opslagen in de buitenlucht en de aan- en afvoer per schip en vrachtauto.
X1D.C. De te venvachten ontwikkelingen Er zijn geen bijzondere ontwikkelingen gemeld. Provincie Utrecht Ardeling Vergunningverleningjeam Milicubcheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 22
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
•
MH.D. NeR Bijzondere Regeling C5 Asfaltmenginstallatie Polycyclische aromatische koolwaterstoffen (PAK) Bij de inname van asfaltgranulaat ten behoeve van hergebruik wordt een acceptatieprotocol gehanteerd op basis van de CROW-publicatie: "omgaan met vrijkomend asfalt". In de bijzondere regeling voor asfaltcentrales is aangegeven dat, wanneer deze acceptatieprocedure voor oud asfalt wordt toegepast, zodat aan de kwaliteitseisen voor asfalt en asfaltgranulaat volgens de BRL 9320 wordt voldaan, de emissies van PAK's ver onder geldende emissieconcentratie-eisen uit paragraaf 3.2 van de NeR blijven. Uit de aanvraag blijkt dat de te verwachten emissie-massastroom PAK's met < 0,008 x 10 -3 kg/h ver onder de grens emissie-massastroom van 0,15 x 10 -3 kg/h zoals gesteld in de NeR ligt. De te verwachten emissie-concentratie ligt met < 0,0001 mg/Nm 3 bovendien ver onder de concentratie-eis van 0,05 mg/Nm 3 zoals gesteld in de NeR voor een emissie-massastroom gelijk of groter dan 0,15 x 10 -3 kg/h. Stof De bronnen van stofemissie zijn onder te verdelen in diffuse emissie en emissies via de schoorsteen voornamelijk afkomstig van de droogtrommels en de asfaltmenginstallatie zelf. De diffuse emissies zijn afkomstig van het op- en overslaan van grondstoffen op het terrein van de asfaltcentrale. Ter voorkoming van negatieve beïnvloeding van het milieu door verspreiding van de binnen de inrichting opgeslagen of toegepaste materialen zijn aan deze vergunning voorschriften verbonden met als doel de verspreiding van deze stoffen in voldoende mate te beperken. Als er ondanks de getroffen maatregelen uit de NeR toch stofverspreiding plaatsvindt, dan mag zich op twee meter of meer vanaf de bron geen visueel waarneembare stofvorming voordoen. Dit uitgangspunt is een concretisering van de NeR, waarin als stelregel wordt gehanteerd dat geen direct bij de bron visueel waarneembare stofverspreiding mag optreden. Wij hebben het begrip 'direct bij de bron' uitgedrukt in een afstand van twee meter om handhavend te kunnen optreden bij visueel waarneembare stofverspreiding. Bij een visueel waarneembare stofvorming over een afstand van twee meter of meer vanaf de bron moet voor het verspreiden van met name de fijne fractie van de stof buiten de inrichting worden gevreesd. Met de hiervoor genoemde concretisering, waarbij is aangesloten bij artikel 4.10 van het Activiteitenbesluit, kan en zal - voor zover noodzakelijk - worden opgetreden. De emissie van de droogtrommels en de asfaltmenginstallatie zelf dienen te worden afgezogen en met een stoffilter te worden nabehandeld. Voor stof geldt een emissie-eis van 5 mg/m 0 3 . Deze eis is volgens de aanvraag haalbaar door de toepassing van een doekfilter. Deze wordt derhalve voorgeschreven. Zwaveldioxiden en stikstofoxiden Er geldt voor zowel NO„ en SO2 een emissie-eis indien de grensmassastroom zoals gesteld in de NeR wordt overschreden. Aangezien aardgas wordt ingezet als brandstof wordt de grensmassastroom voor SO2 normaal gesproken niet overschreden. Uit tabel 2.1.3 van de bij de aanvraag behorende Rapportage luchtkwaliteitsberekening blijkt evenwel dat geschatte maximale emissie massastroom uit de nieuwe installatie van SO2 4,2 kg/h bedraagt. Dat is meer dan de grensmassastroom 2 kg/h, zodat de maximaal toelaatbare concentratie SO2 50 mg/m0 3 bedraagt. Gelet hierop hebben wij ook voor SO 2 een emissie-eis opgenomen in de vergunning. Voor NO„ nemen wij een emissie-eis op van 50 mg/mol. Koolwaterstoffen De maximale emissie van koolwaterstoffen dient te voldoen aan de eis van 200 mg/m 0 3 . Er bestaat een direct verband tussen de emissies van koolwaterstoffen en de branderafstelling. Wanneer de branders juist zijn afgesteld zullen de koolwaterstofemissies beperkt blijven tot minder dan 200 mg/mol . Juist onderhoud geschiedt op basis van de SCIOS-regeling (scope 5). Een juiste afstelling van de installatie kan worden aangetoond door onderhoudsrapporten gebaseerd op de SCIOS-regeling.
Asfalteentrale Utrecht (ACU)
Provincic Utrecht A rdeling Vergunningverlening/Teain Milicubeheer
23
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Wij hebben voorgeschreven dat de verbrandingsinstallaties op basis van de SCIOS-regeling (scope 5) jaarlijks onderhouden en afgesteld dienen te worden. Wij hebben tevens voorgeschreven dat een juiste afstelling van de installaties dient te worden aangetoond door onderhoudsrapporten gebaseerd op de SCIOS-regeling (www.scios.nl ). Iedere twee jaar dienen de installaties volgens de SCIOS-regeling te worden geïnspecteerd.
Overige hoofdstukken uit de NeR Oplosmiddelen De ACU maakt bij haar analyses van geproduceerde asfaltmengsels gebruik van methyleenchloride (dichloormethaan), een vluchtig organisch oplosmiddel (VOS). Op jaarbasis wordt ca. 800 kg gebruikt. De werkzaamheden met dit oplosmiddel leiden tot een emissie via de afzuiginstallatie. Gezien de relatief kleine hoeveelheid methyleenchloride die gebruikt wordt en de zeer moeilijke wijze om de emissie te reduceren, achten wij het niet noodzakelijk om hiertoe voorschriften aan de vergunning te verbinden.
XHI.E. Toetsing aan Bijlage 2 van de Wet milieubeheer Wettelijk kader De grenswaarden voor de luchtkwaliteit uit Bijlage 2 van de Wm, betreffende de stoffen zwaveldioxide, stikstofdioxide, zwevende deeltjcs (PM 10), lood, koolmonoxide en benzeen in de lucht worden door ons als toetsingscriterium gehanteerd. De grenswaarden geven een niveau van de kwaliteit van de buitenlucht aan dat, in het belang van de bescherming van de gezondheid van de mens en van het milieu in zijn geheel, niet mag worden overschreden. In beginsel dienen ter beperking van de emissies de beste beschikbare technieken te zijn toegepast. Worden desondanks overschrijdingen van de grenswaarden verwacht en er is sprake van een in betekende mate bijdrage van de inrichting, dan moet worden gezocht naar aanvullende eisen of alternatieven, waardoor de bijdrage van de inrichting kleiner wordt waardoor grenswaarden niet worden overschreden. Als dat niet mogelijk is moeten maatregelen worden getroffen, waardoor de effecten van de te vergunnen activiteiten op de luchtkwaliteit minder dan in betekenende mate bijdragen aan de concentratie in de buitenlucht. Aileen ten aanzien van de stoffen die genoemd zijn in Bijlage 2 van de Wet milieubeheer en waarvan te verwachten is dat deze stoffen door de inrichting in betekenende mate worden uitgestoten is het noodzakelijk dat een onderzoek wordt verricht naar de mogelijke gevolgen voor de luchtkwaliteit door het in werking zijn van de inrichting. Achtergrondconcentratie In de nabije omgeving van de inrichting hebben wij de achtergrondconcentratie voor PM 10 en stikstofdioxide bepaald. De achtergrondconcentratie in jig/m3 is de som van de waarde van de Generieke Concentratie Nederland (GCN, een jaargemiddeld cijfer bepaald door het RIVM) en de gecorrigeerde lokale bijdragen van bijvoorbeeld wegen en/of grote bronnen indien aanwezig. De maatgevende locatie buiten de inrichting (worst place) bevindt zich op die plek die niet uitgezonderd is op basis van toepasbaarheid en blootstelling en waar de achtergrondwaarde opgeteld met de bijdrage van de inrichting maximaal is.
Bijdrage van dc inrichting In de aanvraag is de bijdrage van de inrichting op de luchtkwaliteit in de nabije omgeving vermeld.
Provincie Utrecht Abiding VergunningverleninEffearn Milieubcheer
Asralteentrale Utrecht (AU)) 24
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Luchtkwaliteit
De luchtkwaliteit wordt bepaald door de sommatie van de door ons vastgestelde achtergrondconcentraties en de bijdrage van de inrichting. "Ter hoogte van de Taatsendijk" is vaste bewoning aanwezig en is de weg voor het publiek toegankelijk. Ook is de achtergrondconcentratie inclusief bijdrage van de inrichting hier het hoogst. Wij beschouwen Taatsendijk derhalve als maatgevend punt. In onderstaande tabellen worden de totale concentratie (achtergrondconcentratie + bijdrage van de inrichting) en de netto bijdrage van de inrichting (nieuw — bestaand) weergegeven. Tabel I
Grenswaarde zoals genoemd in bijlage 2 van de Wm
Concentratie ter hoogte van Taatsendijk en/of aantal dagen
Bijdrage Inrichting Ter hoogte van Taatsendijk
Totaal
Stof
Norm
PM io
Jaargemiddelde concentratie
40 ug/m3
23,2 ug/rn3 (2010)
0,5 ug/rn' (2010)
23,7 ug/rn3 (2010)
PM10
aantal overschrijdingsdagen per jaar van 50 ug/rn3 24-uursgemiddelde waarde jaargemiddelde concentratie
35 dagen 19 dagen (2010)
2 dagen (2010)
21 dagen (2010)
40 ug/m3 39 ug/rn3 (2010)
0,4 ug/m3 (2010)
NO2
39,4 ug/m3 (2010)
In onderstaande tabel hebben wij de bijdrage van de inrichting als gevolg van de aangevraagde verandering ten opzichte van de reeds eerder vergunde situatie opgenomen. Hieruit blijkt dat de bijdrage als gevolg van de wijziging is aan te merken als "niet in betekenende mate" zoals dat is opgenomen in het Besluit NIBM. Tabel 2
Stof
Norm
Grenswaarde in betekenende mate
Netto bijdrage Inrichting Ter hoogte van Taatsendijk
PM10
Jaargemiddelde concentratie
1,2 ug/rn3 < 0,1 ug/m3 (BLK jaren)
N O2
jaargemiddelde concentratie
1,2 ug/m3
0,1 ug/rn3 (BLK jaren)
XIII.F. Conclusie overwegingen aangaande de emissies naar de lucht Artikel 5.16, aanhef lid 1 van de Wm bepaalt dat wij bij activiteiten die gevolgen kunnen hebben voor de luchtkwaliteit, slechts onder bepaalde condities vergunning kunnen verlenen. Wij kunnen vergunning verlenen als ingevolge artikel 5.16, lid 1, onder a van de Wm aannemelijk is gemaakt dat de effecten van die activiteiten op de luchtkwaliteit niet leiden tot het overschrijden van een in bijlage 2 opgenomen grenswaarde. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 25
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
In de aanvraag (zie bovenstaande tabel I) is voldoende aannemelijk gemaakt dat de emissies van NO 2 en PM 10 naar de buitenlucht door het toepassen van beste beschikbare technieken, zoals in de NeR beschreven, in voldoende mate worden beperkt, waardoor de grenswaarden voor NO 2 en PM 10 en ook de andere grenswaarden niet worden overschreden. Aan deze vergunning zijn ter borging voorschriften verbonden die tot dit doel zullen leiden. Wij kunnen ook vergunning verlenen als ingevolge artikel 5.16, lid 1, onder c van de Wm aannemelijk is gemaakt dat de effecten van de te vergunnen activiteiten op de luchtkwaliteit ten opzichte van de effecten op de luchtkwaliteit ten gevolge van de vigerende vergunning, niet in betekenende mate (NIBM) bijdragen aan de concentratie NO 2 en EM I() in de buitenlucht. In de aanvraag (zie bovenstaande tabel 2) is voldoende aannemelijk gemaakt dat de emissies van NO 2 en PM 10 naar de buitenlucht door het toepassen van beste beschikbare technieken, zoals in de NeR beschreven, in voldoende mate worden beperkt, waardoor de effecten van de te vergunnen activiteiten op de luchtkwaliteit ten opzichte van de effecten van de vigerende vergunning niet in betekenende mate bijdragen aan de concentratie NO2 en PK () in de buitenlucht.
XIH.G. Toekomstige ontwikkelingen. Door verwezenlijking van de in het vigerende bestemmingsplan mogelijk "geprojecteerde" gevoelige objecten zal bovenstaande uiteenzetting niet wezenlijk wijzigen.
XIV. VERRUIMDE REIKWIJDTE XIV.A. Preventie Een belangrijk onderdeel van de Wet milieubeheer is de 'verruimde reikwijdte'. Dit betekent onder meer dat de aspecten watergebruik en vervoer in de Wm-vergunning moeten worden meegenomen. Daarvoor zijn in de Handreiking 'Wegen naar preventie voor bedrijven' handvatten gegeven. Op basis daarvan zijn in deze vergunning voornoemde aspecten beoordeeld, met inachtneming van de per aspect vastgestelde relevantiecriteria. Wij achten echter het aspect vervoer door medewerkers pas relevant bij meer dan 100 werknemers, als tegelijk niet aannemelijk is dat de inrichting alle maatregelen heeft getroffen om de nadelige gevolgen van vervoer voor het milieu tegen te gaan. Gebleken is dat dit relevantiecriterium niet wordt overschreden. Daarom wordt in deze vergunning verder geen aandacht besteed aan dit aspect.
XV. OVERIGE ASPECTEN XV.A. Artikel 8.12b Wet milieubeheer Verspreiding verontreinigingen Voor het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van door de inrichting veroorzaakte verontreinigingen over lange afstand of grensoverschrijdende verontreinigingen (artikel 8.12b, sub e, van de Wm) zijn de volgende voorschriften in deze vergunning opgenomen: voorschriften 8.1.6 en 8.1.7 die strekken tot beperking van emissies van stikstofoxiden en koolwaterstoffen naar de lucht.
Bijzondere bedrijfsomstandigheden Voor het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van de nadelige gevolgen voor het milieu, die kunnen worden veroorzaakt door opstarten, lekken, storingen, korte stilleggingen, definitieve bedrijfsbeëindiging of andere bijzondere bedrijfsomstandigheden (artikel 8.12b, sub f, van de Wm) is voorschrift 1.4.1 in deze vergunning opgenomen. Prom= Utrecht
Ardeling Vergunuingvedening/Team Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 26
besluit d.d. 12 oktober 2010/ or. 808691)17
Ongevallen Voor het voorkomen of zoveel mogelijk beperken van ongevallen (artikel 8.12b, sub g, van de Wm), zijn in paragraaf '5.2 Brandbestrijding' voorschriften opgenomen.
Bedriffsbaindiging Voor het treffen van maatregelen om bij definitieve bedrijfsbedindiging de nadelige gevolgen die de inrichting heeft veroorzaakt op het terrein waarop zij was gevestigd, ongedaan te maken of te beperken voor zover dat nodig is om dat terrein weer geschikt te maken voor een volgende functie (artikel 8.12b, sub h van de Wm) zijn in de voorschriften onder paragraaf "1.7 Bedrijfsbeëindiging" opgenomen. De voorschriften hebben betrekking op: het op milieuhygiënische verantwoorde wijze verwijderen van stoffen, materialen en installaties en het uitvoeren van een bodembelastingsonderzoek naar de eindsituatie. Deze voorschriften blijven gedurende 3 jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren, in werking.
XV.B. REACH De nieuwe Europese REACH (Registratie Evaluatie en Autorisatie van Chemische stoffen) Verordening (EC) 1907/2006 vervangt stapsgewijs de huidige Europese richtlijnen en verordeningen over stoffen. Per 1 juli 2007 is REACH in werking getreden en is het grootste deel van de Wet milieugevaarlijke stoffen (Wms) vervallen. REACH werkt rechtstreeks. Voor een deel van de op grond van REACH geregistreerde stoffen bestaat er een autorisatieplicht. Deze stoffen mogen niet zonder meer worden gebruikt. In het kader van deze vergunning is door ons nagegaan of er sprake is van een autorisatieplicht of restricties en of aan bepaalde specifieke stoffen die het bedrijf produceert, gebruikt of emitteert, op grond van REACH in de toekomst een autorisatie of restrictie verbonden kan zijn Uit de aanvraag blijkt dat ACU in het kader van REACH als een zogenaamde 'downstream gebruiker` moet worden beschouwd. Het bedrijf dient te voldoen aan de verplichtingen uit REACH. Bij de aanvraag zijn productveiligheidsbladen van gebruikte gevaarlijke stoffen gevoegd. ACU dient binnen de inrichting een registratie van de inkoop en het verbruik van de gevaarlijke stoffen te voeren. Bij het verlenen van de vergunning hebben wij rekening gehouden met REACH. Het bedrijf dient te voldoen aan de verplichtingen uit REACH.
GROENE WETTEN Ecologische Hoofdstructuur (EHS) Door nieuwe natuur te ontwikkelen, kunnen natuurgebieden met elkaar worden verbonden. Zo kunnen planten zich over verschillende natuurgebieden verspreiden en dieren van het ene naar het andere gebied gaan. Het totaal van al deze gebieden en de verbindingen ertussen vormt de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) van Nederland. De provincies bepalen om welke gebieden het precies gaat. Deze gebieden worden meestal opgenomen in de structuurvisie, het provinciale omgevingsplan en/of in de provinciale milieuverordening.
Provincic Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 27
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Het voorkomen van de aantasting van natuurwaarden komt primair aan de orde in het kader van planologische regelingen. Daamaast blijft in het kader van de Wet milieubeheer in een vergunning ruimte voor een aanvullende toets. Aangezien de inrichting niet is gelegen in of nabij een gebied dat is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur-gebied, is deze aanvullende toets niet uitgevoerd.
XVI.B. Flora- en faunawet Indien in een gebied waar de activiteiten plaatsvinden plant- en/of diersoorten voorkomen die op grond van deze wetgeving bescherming genieten en die mogelijk door deze activiteiten schade of hinder ondervinden zoals bedoeld in deze wet, moet een ontheffmg worden aangevraagd bij de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Het aspect van de soortenbescherming dient primair aan de orde te komen in het kader van de beoordeling of een ontheffmg krachtens de Flora- en Faunawet is vereist en zo ja, of deze kan worden verleend. In het kader van de Wet milieubeheer blijft slechts ruimte over voor een aanvullende toets. In de aanvraag is beschreven dat voor de aangevraagde activiteiten geen ontheffing van de Flora- en Faunawet noodzakelijk is. Wij hebben geen aanvullende toets uitgevoerd in het kader van de Wet milieubeheer.
XV1.C. Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 heeft betrekking op gebiedsbescherming. In de Natuurbeschermingswet 1998 is opgenomen dat voor activiteiten in of nabij Natura2000-gebieden een vergunning op basis van deze wet moet worden aangevraagd. In Nederland zijn de Vogel- en Habitatrichtlijngebieden (gebieden die aangewezen zijn op grond van de Europese richtlijnen 79/409 (Vogelrichtlijn) en 92/43 (Habitatrichtlijn) gecombineerd aangewezen als Natura 2000-gebieden. Beschermde natuurmonumenten zijn aangewezen op grond van de Natuurbeschermingswet 1998. Tussen de Natuurbeschermingswetvergunning en de Wet milieubeheer bestaat geen coördinatieverplichting. Het ontbreken van een Natuurbeschermingswetvergunning is daarom geen weigeringsgrond op basis van de Wet milieubeheer. In het kader van de Wet milieubeheer kunnen wel aanvullende voorschriften worden opgenomen. In het kader van de beslissing op de onderhavige aanvraag om een vergunning ingevolge de Wet mil ieubeheer vindt, zoals eerder beschreven geen beoordeling plaats of er ten gevolge van de te ondernemen activiteit significante nadelige gevolgen zouden kunnen optreden voor dieren en/of planten in het te beschermen gebied. De aantasting van natuurwaarden moet primair aan de orde komen het kader van planologische regelingen. Daarnaast blijft in het kader van de Wet milieubeheer in een vergunning ruimte voor een aanvullende tocts. Aangezien de inrichting niet gelegen is in of nabij een Natura 2000-gebied is een aanvullende toets in het kader van deze vergunning niet noodzakelijk.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverleningfleam Milieubeheer
Asfalicentrale Utrecht (ACU) 25
hcsluitdd 12 oktoher 20 0/ nr. 80869D17
XVII.PROEFNEMINGEN XVII.A. Proefnemingen met producten en procesvoering Voor veel inrichtingen is het zoeken naar verbetering(en) van producten en procesvoering een veelvuldig terugkerend aandachtspunt. Vaak wordt ook aan productonderzoek en/of -ontwikkeling gedaan. Dergelijke ontwikkelingen dragen veelal ook bij aan een vermindering van de belasting van het milieu. Vanuit de geschetste achtergrond kan de behoefte bestaan en is het vaak van essentieel belang om op bepaalde momenten gedurende enige tijd proefnemingen uit te voeren. Op die manier kan informatie worden vergaard over de beoogde verbeteringen en/of aanpassingen in product of proces en om inzicht te krijgen in de daaraan verbonden milieuhygiënische consequenties.
XVH.B. Proefnemingen met afvalstoffen Een van de kernpunten van het afvalstoffenbeleid is dat de bewerking en/of verwerking van afvalstoffen op een zo hoogwaardig mogelijke wijze moet plaatsvinden. Het beoordelingskader daarvoor is het LAP. Om informatie te vergaren over bijvoorbeeld de technische haalbaarheid van nieuwe hoogwaardige technieken of andere bewerkings- of verwerkingsmethoden van afvalstoffen en om inzicht te krijgen in de daaraan verbonden milieuhygiënische consequenties, kan het uitvoeren van proefnemingen van essentieel belang zijn.
XVII.C. Proefnemingen met producten en procesvoering / met afvalstoffen Proefnemingen worden gekenmerkt door een beperkte duur (maximaal zes maanden). Doorlooptijd en/of hoeveelheid materiaal moeten echter wel voldoende zijn om de noodzakelijke informatie te kunnen vergaren. De aanvrager heeft aangegeven de mogelijkheid te willen hebben om desgewenst proefnemingen uit te kunnen voeren. Wij achten dit acceptabel. Wel zijn wij van oordeel dat daaraan randvoorwaarden moeten worden gesteld en moeten proefnemingen ruim voor aanvang (minimaal zes weken) bij ons voor toestemming worden voorgelegd. Daartoe hebben wij voorschriften opgenomen. Tevens moet over de resultaten van de proef aan ons worden gerapporteerd. De proefnemingen moeten plaatsvinden binnen de milieuhygiënische randvoorwaarden van deze vergunning en mogen pas aanvangen na onze schriftelijke toestemming. Ten overvloede merken wij op dat indien een proef succesvol is verlopen en men wil de proef implementeren als reguliere bedrijfsactiviteit, wellicht hiervoor een procedure op grond van de Wm zal moeten worden doorlopen.
XVIII. TOEKOMSTIGE ONTWIKKELINGEN In artikel 8.8, lid 1, aanhef en onder ë van de Wet mil ieubeheer is bepaald dat wij bij de beslissing op een vergunningaanvraag in ieder geval de met betrekking tot de inrichting en het gebied waar de inrichting zal zijn of is gelegen, redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen, die van belang zijn met het oog op de bescherming van het milieu, betrekken. De in dit artikel opgenomen term 'redelijkerwijs te verwachten ontwikkelingen' wordt in de jurisprudentie uitgelegd als ontwikkelingen die voldoende concreet zijn. Er zijn bij ons in het kader van onderhavige aanvraag geen dergelijk relevante toekomstige ontwikkelingen bekend.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 29
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
XIX. OVERGANGSSITUATIE Op het moment dat deze vergunning in werking treedt, is het voorstelbaar dat de nieuwe installatie niet gelijk in werking is. Zolang de nicuwe installatie nog niet is opgericht en in werking is gebracht, kan de huidige installatie in werking blijven, mits wordt voldaan aan de voorschriften van bijlage II. Bij de beslissing op de aanvraag is derhalve besloten om voor de periode dat de huidige installatie nog produceert, als overgangsregeling de voorSchriften van de bestaande vergunning grotendeels over te nemen in onderhavige vergunning. Hierbij is overwogen dat een actualisatie van de voorschriften voor de huidige installatie mogelijk kan uitdraaien op ingrijpende saneringen van de huidige installatie, die op korte tennijn afgebroken zal worden. Eventuele benodigde investeringen kunnen voor de huidige installatie voor deze overgangsperiode niet in redelijkheid worden verlangd. Artikel 8.22 van de Wet milieubeheer voorziet in een actualiseringsplicht van het bevoegde gezag. 1-lierdoor dient het bevoegde gezag regelmatig te bezien of de beperkingen waaronder een vergunning is verleend, en de voorschriften die aan de vergunning zijn verbonden, nog toereikend zijn gezien de ontwikkelingen op het gebied van de technische mogelijkheden tot bescherming van het milieu en de ontwikkelingen met betrekking tot de kwaliteit van het milieu. Het bevoegde gezag neemt deze actualiseringsplicht uiteraard in acht voor zowel de huidige als de nieuwe installatie.
XX. TERMIJN VAN DE VERGUNNING XX.A. Algemeen Wm-vergunningen voor het opslaan en bewerken en verwerken van afvalstoffen mogen (behoudens in het geval sprake is van de activiteiten storten en/of afvalverbranding) slechts worden verleend voor een termijn van ten hoogste 10 jaar (artikel 8.17, lid 2 Wm). Gelet op de inhoud van de aanvraag verlenen wij de aangevraagde Wm-vergunning voor 10 jaar.
XXI. INGEKOMEN REACTIES XXI.A. Adviezen Op 8 juli 2010 hebben wij op de herziene aanvraag een advies van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden ontvangen. Dit advies hebben wij overgenomen in 111.F. Naar aanleiding van de ontwerpvergunning op de aanvraag zijn, binnen de door de wet gestelde termijn geen adviezen ingekomen.
XXI.B. Zienswijzen Naar aanleiding van de ontwerpvergunning op de aanvraag zijn binnen de wettelijke termijn meerdere zienswijzen naar voren gebracht. Hieronder zijn de zienswijzen samengevat en is onze reactie hierop weergegeven:
Provincie Utrecht Mdclinu Vergunningvcrlening/Team Milienheluter
Asfaitcentrale Utrecht (ACU) 30
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869017
Reclamant 1 Woonvereniging Park Welgelegen, voorzitter mevr. A.B.M. Van Breemen-Gerrits en vice-voorzitter de heer H. Kock, Leidseweg 175, 3533 HD Utrecht Datum op brief: 24 augustus 2010 Datum ontvangst brief: 25 augustus 2010 Reclamant 2 Willem Goverse, Portefeuillehouder Mitros Wonen Utrecht, Postbus 8217, 3503 RE Utrecht Datum in tekst op fax: 30 augustus 2010 Datum ontvangst fax: 30 augustus 2010 Datum in brief: 30 augustus 2010 Datum ontvangst brief: 1 september 2010 Reclamant 3 Johan G. Vollenbroek, MOB, Waldeck Pyrmontsingel 18, 6521 BC Nijmegen Datum in tekst op fax: 31 augustus 2010 Datum ontvangst: 31 augustus 2010 Reclamant 4 Mevrouw H. Lamchachti, Van Heuven Goedhartlaan 62, 3527 CL Utrecht Datum stuk in tekst brief: 29 augustus 2010 Datum ontvangst brief: 31 augustus 2010 Reclamant 5 De heer A. Lamchachti, Van Heuven Goedhartlaan 62, 3527 CL Utrecht. Datum in zienswijze-deel van fax: 31 augustus 2010 Datum ontvangst fax: 1 september 2010 De zienswijzen zijn ook per e-mail op 1 september 2010 ontvangen. Reclamant 6 Burgemeester en wethouders van Utrecht, Postbus 16200, 3500 CE Utrecht Datum brief: 29 augustus 2010 Datum ontvangst brief: 1 september 2010 Reclamant 7 Robin Berg (en Wendy Kremer), J.P. Coenstraat 7 bis, 3531 EK Utrecht Datum in tekst op fax: 1 september 2010 Datum ontvangst fax: 1 september 2010 Reclamant 8 CMS Derks Star Busman, mr. Ing. L.J. Wildeboer, Postbus 85250, 3508 AG Utrecht Pro forma zienswijze namens cliënte Datum fax: 1 september 2010 Datum ontvangst fax: 1 september 2010 Datum brief: 1 september 2010 Datum ontvangst brief: 1 september 2010 Wij hebben in overeenstemming met geldende jurisprudentie hieromtrent op 1 september 2010 per fax en brief een termijn van twee weken gesteld voor het aanvullen van de gronden met ingang van 2 september 2010. Op 14 september 2010 heeft mr. Ing. L.J. Wildeboer van CMS Derks Star Busman ons in een fax bericht dat zijn cliënte haar zienswijze niet nader zal onderbouwen en verdere behandeling van haar zienswijze derhalve achterwege kan blijven. Op 15 september 2010 is nog een gelijkluidende brief ontvangen.
ProvIncie Utrecht Afdeling Vcrgunningverlening/Tearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 31
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Reclamant 9 Stichting Milieugroep Zuilen, Ir EFTA Hol, Prins Bernhardlaan 54, 3555 AE Utrecht Datum op brief: 1 september 2010 Datum ontvangst: 1 september 2010 Reclamant 10 A.J. Velthuizen, J.P. Coenstraat 2, 3531 ET Utrecht Datum stuk: 30 augustus 2010 Datum ontvangst: 1 september 2010 Reclamant 11 Stibbe N.V., mr. J.C. van Oosten, Postbus 75640, 1070 AP Amsterdam Namens Asfaltcentrale Utrecht V.O.F. en KWS Infra B.V. Datum fax 31 augustus 2010 Datum ontvangst fax 31 augustus 2010 Datum brief 31 augustus 2010 Datum brief 1 september 2010 Zienswftzen reclamant 1 a. Reclamant stelt dat er zekerheid moet zijn over het aan de milieunormen voldoen door de ACU. Zij stelt dat er geen verwachtingen bij haar bestaan dat dit ook het geval is. b. Reclamant geeft aan dat er vanwege de huidige centrale niet alleen stankoverlast, maar ook fijnstofoverlast wordt ondervonden. c. De beoordeling van de installatie dient in samenhang met andere milieubelastende projecten in de omgeving van de ACU plaats te vinden. d. De installatie dient beoordeeld te worden in relatie tot zijn omgeving, dus inclusief de huidige en nog te bouwen woonwijken. e. Reclamant wil duidelijkheid over de acties die ondernomen worden wanneer bij stankoverlast de milieuklachtenlijn gebeld wordt. f. Reclamant stelt dat de installatie van de ACU zodanig uitgevoerd dient te zijn, dat ze geen aanleiding • tot klachten geeft. Reactie op zienswiizen reclamant 1 Ad la De aanvraag is getoetst aan de relevante milieunormen. Uit het gestelde in de aanvraag en de bijgevoegde onderzoeken blijkt dat voldaan kan worden aan deze milieunormen. Hierbij is uitgegaan van hetgeen in de aanvraag is aangegeven. Middels toezicht en handhaving wordt gecontroleerd of de aanvrager zich aan de uitgangspunten van de aanvraag houdt. Indien dit het geval is gaan wij er vanuit dat de ACU binnen de milieunormen blijft. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van de vergunning.
Provincie Utrecht Abiding Vergunningvericning/Tearn Milieubeheer
Astalteentrale Utrecht (ACU) 32
besluit di! 2 oktober 2010/ nr. 808691317
Ad I b U it de Rapportage luchtkwaliteitsberekening blijkt dat de bijdrage van de huidige centrale aan de concentratie fijnstof (PM 10 ) ter hoogte van gevoelige bestemmingen niet groot is. Dit geldt ook voor de aangevraagde nieuwe centrale. Het verkeer op de A2 en het scheepvaartverkeer op het AmsterdamRijnkanaal zorgen overigens wel voor een relevante bijdrage aan de achtergrondwaarde van fijnstof (PM 10 ). Deze bijdrage is eveneens bij de beoordeling betrokken. De grenswaarden die in de Wet m i I ieubeheer zijn gesteld, worden evenwel niet overschreden. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van de vergunning. Ad 1 c De aanvraag wordt per milieuaspect getoetst aan de geldende wet- en regelgeving, waarbij voor wat betreft de toetsing aan de luchtkwaliteit de uitstoot van andere bronnen meegenomen wordt in de berekening van de achtergrondwaarde in de omgeving van de inrichting. Bij de toetsing van de geluidbelasting wordt gebruik gemaakt van het vigerende zoneringsmodel. In dit model worden ook andere geluidsbronnen dan die van de ACU meegenomen in de beoordeling. Bij de toetsing op geur wordt geen rekening gehouden met andere geurverspreidende bedrijven die geen asfaltcentrale zijn. Cumulatie van niet gelijksoortige verschillende geurbronnen is niet mogelijk. Daarnaast geldt dat indien bepaalde toekomstige ontwikkelingen redelijkerwijs te verwachten zijn, deze tevens mee dienen te worden genomen in de beoordeling van een aanvraag. In het kader van de onderhavige aanvraag is geen sprake van dergelijke redelijkerwijs te verwachten ontwikkelen. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van de vergunning. Ad ld Indien de regelgeving voor bepaalde milieuaspecten dit toelaat, wordt ook gekeken naar "geprojecteerde objecten" en redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen dienen wel vastgelegd te zijn in het bestemmingsplan. Met betrekking tot de ACU hebben wij onderzocht of er met eventuele redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden. Dat is wellicht het geval ten aanzien van ontwikkelingen ten westen van de ACU. Maar de toetsing aan de milieu-aspecten geluid, geur en luchtkwaliteit blijven ook daar onverminderd positief uitvallen. Deze zienswijze leidt derhalve niet tot aanpassing van de vergunning. Ad le Een telefonische klacht over de ACU ingediend bij de milieuklachtenlijn van de provincie komt altijd bij een dienstdoende handhaver terecht. Op basis van een groot aantal validaties van klachten in het verleden gaan wij er van uit dat wanneer een geurklacht over de ACU afkomstig is van een adres tot ongeveer 1500 meter van de schoorsteen en de wind afkomstig is van de ACU, overlast aannemelijk is. Indien niet aan deze voorwaarden wordt voldaan, wordt de standaard procedure voor de afhandeling van geurklachten gevolgd. Aan de hand van het aantal geregistreerde klachten en de geregistreerde bedrijfstijden van de ACU bepaalt de Afdeling Handhaving periodiek of er acties worden ondernomen. Voor het laatst in 2008 hebben wij een onderzoek naar de geuremissie laten uitvoeren. Wij achten het niet noodzakelijk de vergunning naar aanleiding van deze zienswijze aan te passen. Ad lf De installatie dient in werking zijn conform de geldende milieunormen en de beste beschikbare technieken. De geldende regelgeving voor geur laat echter toe dat een bepaald aantal uren per jak geringe immissie van geur en een bepaald aantal uren immissie van geur met hinder aanwezig kan zijn. Het is derhalve niet helemaal uitgesloten dat hoewel de geurnormen door het in werking zijn van de asfaltcentrale niet overschreden worden, toch geurhinder kan worden ervaren. Dit is echter in overeenstemming met de geldende regelgeving. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van de vergunning.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverleningt feam Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 33
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Zienswiizen reclamant 2 a. Reclamant wil dat aangetoond wordt, bijvoorbeeld door een MER dat het verlenen van een vergunning geen nadelige gevolgen voor zijn woningbezit in de wijken Kanaleneiland, Oog in Al en Lombok heeft. b. Reclamant stelt dat de bestaande centrale de bewoners van de buurten Kanaleneiland, Oog in al en Lombok al jaren overlast bezorgt. Reclamant kan de effecten van de uitbreiding niet overzien betreffende de waardeontwikkeling van de woningen en het leef- en woonklimaat in deze wijken. In het bijzonder geldt dit voor sloop- en nieuwbouw, de ontwikkeling van locaties en herontwikkeling. c. Reclamant vraagt naar het effect van de nieuwe vergunning op de hindercirkels. Reclamant stelt dat het vergroten van de milieu-/hindercirkels nadelige gevolgen kan hebben op wat er bij de herontwikkeling wel of niet mogelijk is. Reactie op zienswiizen reclamant 2 Ad 2a De voorgenomen activiteit komt noch in bijlage C noch in bijlage D van het Besluit milieueffectrapportage 1999 (verder Besluit m.e.r.) voor. De activiteit is derhalve noch m.e.r.-plichtig noch m.e.r.-beoordelingsplichtig. De Wet milieubeheer ziet niet toe op nadelige gevolgen voor het woningbezit van reclamant. Getoetst wordt, onder andere, of in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast en of verlening in overeenstemming is met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid, van de Wet milieubeheer door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen. Deze toetsing is uitgevoerd en de conclusies zijn in de overwegingen verwoord. Dit zijn onder andere de geldende grenswaarden. Deze zienswijze op zich leidt niet tot aanpassing van de vergunning andere zienswijzen wel. Ad 2b De aanvraag heeft betrekking op een nieuwe installatie. Er is tengevolge van de nieuwe asfaltcentrale afhankelijk van de verschillend milieuaspecten vaak minder en soms nauwelijks meer nadelige invloed te verwachten op het leef- en woonklimaat in de omliggende wijken dan nu het geval is met de huidige centrale. Eventuele waardeontwikkeling van woningen is geen aspect waar de Wet milieubeheer op toeziet, dan wel is geen aspect waarmee bij vergunningverlening rekening gehouden moet worden. Deze zienswijze op zich leidt niet tot aanpassing van de vergunning. Ad 2e Uit de aanvraag en de bijbehorende onderzoeken blijkt niet dat er grotere "hindercirkels" ontstaan als gevolg van het in gebruik nemen van de nieuwe asfalteentrale. Eventuele herontwikkeling en nieuwbouw komt aan de orde bij de besluitvorming op grond van de ruimtelijke ordening. De gemeente Utrecht is primair het bevoegde gezag in het kader van de ruimtelijke besluitvorming. Deze zienswijze leidt derhalve niet tot aanpassing van de vergunning. Zienswiizen reclamant 3 a. Reclamant stelt in het algemeen dat de vergunning onduidelijkheden bevat en de voorschriften moeten worden aangescherpt om stankoverlast te voorkomen. Het geurrapport is een onderschatting van de geurimmissie, want het komt niet overeen met het klachtenpatroon. b. Reclamant gaat niet akkoord met het gegeven dat de ter visielegging plaats heeft gevonden in de vakantieperiode. Reclamant verzoekt daarom de inspraakperiode met 4 weken te verlengen.
Provincic Utrecht Afdeling Verg unningverleningtftam Milicubeheer
Asl'alteentrale Utrecht (ACU) 34
besluit d.d. 12 oktober 2010/ or. 808691)17
c. Reclamant verzoekt om een goede analyse van de geur- en stofklachten van de afgelopen jaren, want een verklaring voor het grote aantal klachten ten opzichte van de beschreven situatie in de aanvraag ontbreekt. d. Reclamant verzoekt om de geurberekeningen te laten verifiëren door een onaffiankelijk bureau. e. Reclamant verzoekt om zowel de toekomstige stedelijke ontwikkelingsopgave, als ook het toekomstperspectief van deze asfaltcentrale bij de aanvraag op langere termijn te betrekken. Reclamant geeft aan dat wij op grond van artikel 8.9 Wm er bij de beslissing op de aanvraag dienen zorg te dragen dat geen strijd ontstaat met regels uit de Wet ruimtelijke ordening (WRO). Reclamant stelt dat ingevolge artikel 8.10, derde lid Wm de vergunning kan worden geweigerd, indien door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmings- of inpassingsplan, een beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of artikel 4.3, derde lid van de WRO. Reclamant stelt dat verplaatsing van de ACU naar een meer geschikte locatie dient te worden overwogen. f. Reclamant stelt dat de aanvraag aanvullingen c.q. wijzigingen bevat. Reclamant verzoekt ons om aan te geven welke stukken van de aanvraag aan de vergunning zijn gekoppeld. (Dictum) g. Reclamant geeft aan dat op grond van voorschrift 7.2.3 geurmetingen aan de schoorsteen moeten worden verricht. Reclamant geeft aan dat de emissie van ontluchting van bitumen tanks en overslag ook via de schoorsteen worden afgevoerd. Reclamant geeft aan dat het hierdoor niet mogelijk is om deze bronnen te onderscheiden tenzij de schoorsteen 3 aparte pijpen bevat. Indien dat niet het geval is dient volgens reclamant één geuremissienorm te worden voorgeschreven. h. Reclamant verzoekt om een emissienorm van 1.260 Moue/uur in plaats van 1.680 Moue/uur op te nemen. I. Reclamant
verzoekt om het maximale aandeel van PR-asfalt van 60% in de voorschriften op te nemen.
j. Reclamant stelt dat voorschrift 7.2.2 nu alleen maar aangeeft dat er een vlinderklep geïnstalleerd moet zijn. Reclamant stelt dat het voorschrift tevens dient te specificeren dat te allen tijde zoveel mogelijk afgassen naar de luchttoevoer van brander en trommel dient te worden gezonden. Reclamant stelt dat het gebruik van de vlinderklep als toepassing van BBT dient te worden gezien. Reclamant stelt dat voorschrift 7.2.7 niet adequaat is. Volgens reclamant moet de vlinderklep altijd zoveel mogelijk worden gebruikt. k. Reclamant stelt dat voorschrift 7.2.3 dient te specificeren dat metingen moeten worden uitgevoerd voor zowel PR-asfalt als voor nieuw asfalt. I. Reclamant stelt dat voorschrift 7.2.8 de geuremissienormen in paragraaf 7.1 degradeert tot een soort van streefwaarde. Reclamant stelt dat als de geuremissie en immissienormen worden overschreden de centrale zijn productie moet terugbrengen, dan wel maatregelen moet treffen om wel aan de betreffende normen te voldoen en wanneer dit niet tot het gewenste resultaat leidt, wordt gesloten. Eenzelfde verzoek betreft voorschrift 2.3.17 van Bijlage 11.
m. Voorschrift 8.2.3: Reclamant verzoekt om voor de opleveringsmetingen ook de parameter SO 2 voor te schrijven. Als uit de metingen blijkt dat de SO2 grensmassastroom inderdaad onder de in de N ER gespecificeerde waarde blijft is een SO2 norm inderdaad niet op zijn plaats. Als wel overschrijding plaats vindt moet alsnog een SO2 concentratienorm van 50 mg/nm 3 worden opgenomen. n. Voorschrift 8.3.5: Reclamant verzoekt om aan te geven dat dit voorschrift ook van toepassing is op de breek- en zeefinstallaties.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincie Utrecht Artieling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
35
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
o. Hoofdstuk II proeven: Reclamant verzoekt om te bevestigen dat ook tijdens proeven aan alle emissieen immissienormen moet worden voldaan Reclamant gaat er vanuit dat voorschrift 11.1.3 leidt tot een appellabel beslu it. p. aanvullend voor bijlage II: pl. Reclamant stelt dat in de voorschriften van bijlage II een aantal voorschriften moeten worden opgenomen die wel in bijlage I zijn opgenomen zoals monitoring, controles van filters, opleveringsmethoden, etc. Reclamant stelt dat ook ingeval de uitbreiding niet doorgaat alsnog aan BBT moet worden voldaan. P2. Reclamant verzoekt om in voorschrift 2.3.2 een stofnorm van 5 mg/nm 3 op te nemen. P3. Reclamant stelt dat voorschrift 2.3.17 de geuremissienorm in par. 2.3.16 degradeert tot een soort streefwaarde. Als de geuremissie en immissienormen worden overschreden moet de centrale sluiten. Er moeten dan eerst passende maatregelen worden genomen om een einde te maken aan de normoverschrijding. P4. Reclamant stelt dat de in voorschrift 2.3.18 gespecificeerde hoogte van de schoorsteen 50 meter moet bedragen. Zie ook voorschrift 3.10.1 P5. Reclamant stelt dat voorschrift 2.3.22 dient te verwijzen naar de laatste versie van de bijzondere regeling van de NER, niet naar een verouderde versie. Reactie op zienswfizen reclarnant 3
Ad 3a Reclarnant geeft niet aan welke onduidelijkheden worden bedoeld en welke voorschriften moeten worden aangescherpt. Zonder nadere specificatie gaan wij uit van een subjectieve beoordeling, waarop geen adequate reactie mogelijk is. Het geurrapport is een van dc onderdelen van de aanvraag op grond waarvan wij het acceptabele hinderniveau vaststellen. Omdat de aanvraag gaat om een nieuwe installatie waar ook maatregelen worden genomen die de extra geuruitworp zullen beperken trekken wij geen conclusies uit eerder uitgevoerde geuronderzoeken en klachtenpatronen betrekking hebbend op de huidige asfaltcentrale. Wij achten het niet noodzakelijk de vergunning naar aanleiding van deze zienswijze aan te passen. Ad 3b Artikel 3:18 lid 1 van de Algemene Wet bestuursrecht geeft aan dat het besluit op de aanvraag zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag wordt genomen. Artikel 3:18 lid 2 van de Algemene Wet bestuursrecht geeft aan dat indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, het bestuursorgaan, alvorens een ontwerp ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag kan besluiten de in het eerste lid bedoelde termijn met een redelijke termijn te verlengen. Deze verlenging is geschied. Voorop dient te staan dat de periode waarop de ontwerp-beschikking ter inzage heat gelegen niet geheel in de vakantieperiode voor scholen heeft plaatsgevonden. De wetgever houdt bft het ter inzage leggen van een ontwerp-beschikking geen rekening met eventuele vakantieperiodes. Gelet op bovenstaande hebben wij geen reden gezien om de procedure vanwege vakantieperiodes nogmaals te verlengen. Ook de rijksoverheid gebiedt ons om op een aanvraag binnen de termijn een besluit te nemen gelet op de "Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen". GS kunnen verplicht worden om een dwangsom te betalen bij het niet tijdig nemen van een besluit. Vanwege de gevoeligheden rondom de ACU hebben wij overigens wel extra aandacht besteed aan de externe communicatie over de ontwerp-beschikking en hebben wij, hoewel de wetgever dit niet verplicht stelt, op voorhand en tijdens de periode van de terinzagelegging van de ontwerp-beschikking een gedachtewisseling hierover georganiseerd.
Provincte Utrecht Afdehng VergunningverlenimilTeam Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 36
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr 808691)17
Ad 3c Er is eerder een analyse uitgevoerd van in het verleden geuite geur- en stofklachten voor zover deze bij ons zijn binnengekomen. Deze analyse kan niet zondermeer vertaald worden naar de huidige aanvraag. De reden hiervoor is dat er een nieuwe installatie is aangevraagd die zal worden voorzien van extra voorzieningen tegen geuroverlast. De aangevraagde activiteiten zijn daarom niet vergelijkbaar met de bestaande, vergunde activiteiten. Een klachtenpatroon uit het verleden kan daarom niet als uitgangspunt bij de beoordeling van de aanvraag worden betrokken. Wij hebben de te verwachten geurbelasting, uitsluitend beoordeeld aan de hand van de hindersystematiek geur zoals deze in de NeR is aangegeven. Op grond van deze Richtlijn, hebben wij ook de te nemen maatregelen voorgeschreven, voor zover deze in de aanvraag al niet zijn beschreven. Wij zullen daarom geen verdere analyse maken van in het verleden geuite geur- en stofklachten. Ad 3d Het bureau Promonitoring B.V. te Barneveld, dat het bij de aanvraag behorende Rapportage luchtkwaliteitsberekening heeft gemaakt, heeft dit naar onze beoordeling op de juiste wijze gedaan. Het bureau heeft het voorgeschreven verspreidingsmodel toegepast. Hierbij is uitgegaan van de aangevraagde situatie, waarbij wijzigingen ten opzichte van de huidige situatie plaatsvinden. Zoals in ad 3e is aangegeven, behoeft daarnaast geen relatie te worden gelegd met een klachtenpatroon van de afgelopen jaren. Wij laten het onderzoek daarom niet nader verifiëren door een onafhankelijk bureau. Ad 3e Op het terrein van de inrichting is het bestemmingsplan "Utrecht Zuid-West II (raadsbesluit 14-02-1957 en goedgekeurd door GS 23-12-1957)" van toepassing. Het terrein heeft daarin de bestemming Industrie. Gelet op artikel 8.10 lid 3 van de Wm: " In afwijking van het eerste lid kan de vergunning tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmings- of inpassingsplan, een projectbesluit daaronder begrepen een beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onderscheidenlijk artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening." zijn wij genoodzaakt om te onderzoeken of de verlening van
de Wet milieubeheervergunning strijdig is met het vigerende lvstemmingsplan "Utrecht Zuid-West II (raadsbesluit 14-02-1957 en goedgekeurd door GS 23-12-1957)". Dit bestemmingsplan geeft de bestemming van het terrein, waarop de ACU staat, aan en staat ter plaatse een asfaltcentrale toe. Dit bestemmingsplan geeft ook informatie over de nabije omgeving van het terrein van de asfaltcentrale. Bij toetsing van de Wet milieubeheervergunning wordt Ruimtelijke ordening beschouwd vanwege artikel 8.10 lid 3 van de Wm en indien regelgeving voor bepaalde milieu-aspecten het toelaat worden bestemmingsplannen gebruikt om geprojecteerde objecten mee te nemen in de beoordeling. Deze beoordeling heeft plaats gevonden. Er is bij ons geen aanwijzing bekend dat de gemeente het bestemmingsplan gaat wijzigen. Artikel 8.9 van de Wm is overigens per 1 oktober 2010 komen te vervallen. Naar aanleiding van rechtszaken bij de Raad van State is namelijk gebleken van een interne tegenstrijdigheid tussen 8.10, lid 3, van de Wm en artikel 8.9 van de Wm, waardoor de Wet milieubeheer is gewijzigd. Wij achten het niet noodzakelijk de vergunning naar aanleiding van deze zienswijze aan te passen. Ad 3f Het dictum is gewijzigd. Aangegeven wordt welke stukken van de aanvraag aan de vergunning zijn gekoppeld. Ad 3g De in voorschrift 7.1.2 genoemde bronnen worden los van de totaalstroom benoemd en in dit voorschrift begrensd in de hoogte van hun emissie. De emissie ervan kan daarom ook apart van de hoofdstroom worden bemeten. Indien daarvoor meetvoorzieningen nodig zijn, moeten deze worden aangebracht. Zie hiervoor voorschrift 7.2.5 Er is daarom geen aanleiding voorschrift 7.1.2 te schrappen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 37
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
De geuremissie afkomstig van overslag van het eindproduct vindt volgens de aanvraag niet via de schoorsteen plaats. In beginsel zal alleen een controlemeting worden gevraagd van de hoofdstroom, zoals onder meer in voorschrift 7.2.3 is aangegeven. Voor de eventuele verhoging van de gemeten geurvracht in de schoorsteen door de bijdrage van de ontluchting van de bitumentanks kan worden gecorrigeerd. Wij achten deze correctie acceptabel, omdat deze correctie gering is ten opzichte van de geurvracht van de hoofdstroom. Ad 3h De voorgestelde vermindering van de toelaatbare emissie, waarmee naar alle waarschijnlijkheid de grenswaarde zoals gesteld in voorschrift 7.1.1, wordt bedoeld, is niet nader gemotiveerd. De door ons in dit voorschrift vastgelegde waarde is de aangevraagde waarde Wij hebben deze op mogelijke mil ieuhygiënische gevolgen beoordeeld. Zoals uit de bij de aanvraag gevoegde onderzoeken blijkt zijn deze gevolgen acceptabel. De toelaatbare emissie zal daarom niet worden verlaagd. Wij achten het niet noodzakelijk de vergunning naar aanleiding van deze zienswijze aan te passen. Ad 3i Berekeningen die in het bij de aanvraag behorende luchtonderzoek zijn uitgevoerd, gaan uit van een • percentage PR-asfalt dat nergens het aandeel van 60% overschrijdt. Hoewel de aanvraag onderdeel uitmaakt van deze beschikking nemen wij ten overvloede alsnog dit percentage als maximum in een voorschrift op, gelet op de grote invloed die dit percentage heeft op de geuruitworp. Het nieuwe voorschrift 7.1.4 luidt als volgt: Voorschrift 7.1.4. Het aandeel PR-asfalt in de totale productie van asfalt mag niet meer hedragen dan 60%. Ad 3j In voorschrift 7.2.7 van bijlage 1 van het ontwerpbesluit is het toevoeren van afgassen van de PR-trommel aan de luchttoevoer van de brander van de mineraaltrommel alleen vereist als uit geurmetingen en berekeningen blijkt dat de in voorschriften 7.1.1 en 7.1.3 opgenomen normen worden overschreden. Naar aanleiding van de zienswijze hebben wij de maatregel "het gebruik van toevoeren van afgassen van de PR-trommel aan de luchttoevoer van de brander van de rnineraaltrommel" nogmaals beoordeeld. Wij erkennen dat het gebruik van toevoeren van afgassen van de PR-trommel aan de luchttoevoer van de brander van de mineraaltrommel" geen BBT-maatregel van de Bijzondere regeling CS Asfaltmenginstallaties van de NeR is. Het gebruik van toevoeren van afgassen van een brander aan de luchttoevoer van een andere brander is wel een bewezen techniek in overige branches, met name bij koffiebranderijen. Wij concluderen evenwel dat in lid 3 van artikel 8.8 van de Wm uitgegaan wordt dat ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast. In de aanvraag wordt gesteld dat een vlinderklep wordt aangebracht. In het bij de aanvraag behortnde Rapportage luchtkwaliteitsberekening wordt berekend dat het gebruik van de vlinderklep een vermindering van de geuremissie ter hoogte van geurgevoelige objecten tewecg brengt. Het gebruik van de vlinderklep waarmee de rookgassen van de PR trommel als onderdeel van het verbrandingsgas worden toegevoerd aan een in bedrijf zijnde mineraaltrommel, wordt echter niet toegezegd. Er zijn bezwaren dat deze toevoering tot storingen van het brandingsproces van de mineraaltrommel zal leiden.
Provineie Utrecht Ardeling Vergmmingverlenin9./Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 38
hesluil d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D 1 7
•
Wij erkennen dat de mogelijkheid bestaat dat deze toevoering tot storingen van het brandingsproces van de mineraaltrommel kan leiden, maar vinden gezien bovenstaande dat toch gestreefd moet worden om het gebruik van de vlinderklep waarmee de rookgassen van de PR-trommel als onderdeel van het verbrandingsgas worden toegevoerd aan de in bedrijf zijnde mineraaltrommel zoveel mogelijk uit te voeren. Wij maken wel het voorbehoud dat dit niet behoeft te geschieden als deze toevoeging tot storingen van de mineraaltrommel leidt. Gelet op bovenstaande vullen wij de considerans aan en schrappen wij voorschrift 7.2.7 en voegen een nieuw voorschrift met hetzelfde nummer in: Voorschrift 7.2.7. Er dient een vlinderklep te worden aangebracht die zodanig wordt bediend dat te allen tijde de afgassen van de PR-trommel zoveel als mogelijk worden toegevoerd aan de luchttoevoer van de mineraaltrommel, tenzij technische omstandigheden met betrekking tot de ondervuring van de mineraaltrommel zodanig zijn dat deze toevoering tot storingen in de bedriffsvoering van de mineraaltrommel zal leiden. Ad 3k Voorschrift 7.2.3 verwijst naar voorschrift 7.1.1, waarin de norm voor zowel nieuw- als PR-asfalt is aangeduid. Voorschrift 7.2.3 behoeft dan ook niet te worden aangepast. Ad 31 Voorschrift 7.2.8 is een invulling van de verplichting tot controle van doelvoorschriften in het geval dat het bevoegd gezag doelvoorschriften aan de vergunning verbindt. Indien uit metingen en berekeningen blijkt dat de doelvoorschriften van paragraaf 7.1 zijn overtreden wordt de handhaving vormgegeven op de wijze zoals in voorschrift 7.2.8 is verwoord. Overeenkomstig voorschrift 7.2.8 moet binnen twee weken een plan aan GS ter goedkeuring worden overgelegd. De te stellen termijn voor uitvoering van een goedgekeurd plan is afhankelijk van de uit te voeren maatregelen of de soort te treffen voorzieningen. Voor maatregelen van bouwkundige aard wordt voor de realisatie, al of niet in combinatie met tijdelijke productiebeperkende maatregelen, gewoonlijk een langere termijn toegestaan dan bij maatregelen die onmiddellijk kunnen worden uitgevoerd. Voorschrift 7.2.8 kan daarom niet worden gezien als een "degradatie" tot een "soort streefwaarde" van de doelvoorschriften in paragraaf 7.1. Het voorschrift wordt daarom niet gewijzigd. Eenzelfde redenatie wordt gevolgd met voorschrift 2.3.17 van bijlage II. Met dit voorschrift wordt ook hier op een handhaafbare wijze invulling gegeven aan de werking van doelvoorschrift 2.3.16 van bijlage II. De gesuggereerde sluiting bij overtreding van voorschrift 2.3.16 van bijlage II is daarom ook niet op voorhand aan de orde. Voorschrift 2.3.17 van bijlage II wordt daarom evenmin niet gewijzigd. Ad 3m Met betrekking tot de emissie van SO 2 (klasse gA.4) is in de NeR, paragraaf 3.2.3, het volgende gesteld: Bij een emissievracht per stof van 2 kilogram per uur of meer geldt een emissie-eis van 50 mg/moi. In het geval dat de vracht van de emissie voor reiniging meer bedraagt dan 1 g/m 03 en tevens de emissiegrenswaarde niet kan worden bereikt met maatregelen conform de stand der techniek moet het rendement van de toegepaste reinigingsinstallatie ten minste 95% bedragen en geldt een emissie-eis van 200 mg/m03. Bij een hoge ongereinigde vracht van SO 2 kan de grenswaarde van 50 mg/m 0 3soms moeilijk haalbaar zijn, met name als er sprake is van ongunstige neveneffecten van emissiebeperkende maatregelen. In dat geval geldt de concentratie- eis niet maar moet de toegepaste reinigingstechniek wel een hoog rendement hebben. De gereinigde emissie mag ook in dat geval nooit meer bedragen dan 200 mg/rn 3 (de eis in de NeR 1992). In de praktijk betekent dit dat bij controle van de emissiegrenswaarde ook altijd de concentratie in het ongereinigde rookgas moet worden bepaald.
In de Bijzondere Regeling C5 is bepaald dat bij toepassing van aardgas, zoals in de huidige en nieuwe installaties het geval is, de grensmassastroom voor SO2, zoals gesteld in paragraaf 3.2.3 van de NeR "normaal gesproken niet overschreden en is het niet nodig een eis voor SO 2 op te nemen in de vergunning".
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
39
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Uit tabel 2.1.3 van de bij de aanvraag behorende Rapportage luchtkwaliteitsberekening blijkt evenwel dat de geschatte maximale emissie massastroom uit de nieuwe installatie van 50 2 4,2 kg/h bedraagt. Dat is meer dan de grensmassastroom 2 kg/h, zodat de maximaal toelaatbare concentratie 50 2 50 mg/m03 bedraagt. De considerans en voorschrift 8.1.6 worden hierop aangepast. Overigens geldt eenzelfde redenatie voor de concentratie-eisen voor NOS, bepaald als NO,. De aangevraagde, geschatte maximale massastroom voor NO, bedraagt volgens tabel 2.1.3 2,6 kg/h, zodat eveneens impliciet hiervoor een grenswaarde geldt ter hoogte van 50 mg/m03. Aan de voorschriften ontbreekt evenwel een meetverplichting voor 502, die optreedt als doelvoorschriften worden aan de vergunning zijn verbonden. Daarom wordt de lijst van stoffen in voorschrift 8.2.3 uitgebreid met: - Zwaveldioxide (SO2) Ad 3n De breek- en zee fi nstallatie is een mobiele installatie die binnen de inrichting een beperkte tijd in gebruik is. Wij achten het disproportioneel om daar grenswaarden voor NO„ en 50 2 aan te verbinden en ook te laten meten. Ad 3o Ook tijdens proefnemingen moet aan de vergunde emissiegrenzen worden voldaan. Proefnemingen zijn overeenkomstig voorschrift 1 1.1.1 beperkt tot toepassingen van andere technieken en alternatieve grond-, hulp-, brand- en afvalstoffen. De in voorschrift 11.1.3 genoemde `nadere eisen' strekken als begrip, per definitie niet tot verruiming van de aan de vergunning verbonden emissie- en immissienormen. De bedoelde, te verlenen toestemming is evenwel een appellabel besluit, omdat het rechtsgevolgen heeft. Ad 3p Bij de beslissing op de aanvraag is besloten om voor de termijn dat de huidige bestaande installatie nog produceert, als overgangsregeling de voorschriften van de bestaande vergunning over te nemen in onderhavige vergunning. Elierbij is overwogen dat een verdere. actualisatie mogelijk kan uitdraaien op ingrijpende saneringen van een bestaande installatie, die naar verwachting op korte termijn afgebroken zal worden. De bouwvergunning eerste fase is inmiddels ingediend. Eventuele benodigde investeringen kunnen voor deze bestaande installatie voor deze overgangsperiode niet in redelijkheid worden verlangd. Overigens geldt op grond van artikel 8.22 Wm de actualiseringsplicht van het bevoegde gezag, op grond waarvan wij te alien tijde moeten bezien of de vergunning gezien de verschillende ontwikkelingen nog actueel is. Daarnaast geldt dat de stofnorm van 5 mg/nm 3 reeds in voorschrift 2.3.2 van Bijlage II opgenomen. De schoorsteen heeft op dit moment een hoogte van 50 meter. Een schoorsteen van in ieder geval 30 meter is als maatregel beschreven in de Bijzondere Regeling C5. Wij achten het niet noodzakelijk om voorschrift 2.3.1 8 van Bijlage 11 aan te passen, omdat niet te verwachten is dat de huidige schoorsteen weer met 20 meter wordt verlaagd, gedurende de periode tot in bedrijf stelling van de nieuwe instal latie. Aangezien 50 meter wel in artikel 3.10.1. is genoemd, achten wij het ook niet noodzakelijk om dat voorschrift aan te passen.
Provincie Utrecht Aideling vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 40
besluit d.d. 12 oktober 20/ 0/ nr. 808691)17
Zienswijzen reclamant 4 a. Reclamant maakt bezwaar tegen het voornemen om met een uitbreiding van de ACU in te stemmen. - reclamant stelt dat er wekelijks en soms dagelijks sprake is van geuroverlast. In de periode 20062008 is de ACU gesloten geweest. In het ontwerpbesluit worden als geurgevoelige bestemmingen alleen de flats aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal aangehaald. Vele andere inwoners van de stad ondervinden ook geuroverlast. - reclamant stelt dat dagelijks zandstof neerdaalt op auto's en tuinen. Binnenshuis is deze stof zichtbaar op bijv. vensterbanken. In het ontwerpbesluit staat dat er geen sprake mag zijn van visueel waarneembare stofverspreiding op twee meter of meer van de bron. Reclamant vermoed dat dit streven niet wordt gehaald en wil van de provincie weten of zij dit voldoende hebben onderzocht. Reclamant zegt dat de geldende grenswaarde voor uitstoot van NO 2 zeer nipt wordt gehaald. Het nipt halen van de grenswaarden is wellicht voldoende voor het doorstaan van de toets der kritiek van de milieurichtlijnen, maar is onvoldoende als het gaat om de gezondheid van omwonenden. - Reclamant stelt dat uit het ontwerpbesluit blijkt dat de ACU momenteel net voldoet aan de grenswaarden voor geluidsoverlast. In het ontwerpbesluit staat dat de geluidhinder milieuhygiënisch aanvaardbaar is. Wat wordt hiermee bedoeld? Reclamant stelt dat bij geluidoverlast dient te worden gekeken naar wat voor een woonomgeving aanvaardbaar is. b. Reclamant vraagt zich af of het ontwerpbesluit rekening houdt met de nabije infrastructuur dat zorgt voor de nodige uitstoot van fijn stof, geluidshinder en ander overlast. Reclamant stelt dat deze aspecten dienen te worden meegewogen in het uiteindelijke besluit over de vergunningaanvraag. c. Reclamant geeft aan dat direct aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal (tegenover de ACU) er vergaande plannen zijn tot herstructurering en opwaardering van de omgeving. Reclamant stelt dat een forse uitbreiding van de ACU een verdere invulling van deze plannen belemmeren. d. Reclamant stelt dat in het ontwerpbesluit in het geheel niet wordt ingegaan op aspecten als ruimtelijke ordening en (toekomstige) regionale gebiedsontwikkeling. Reclamant stelt dat wij deze ruimtelijke omgevingsaspecten buiten beeld laat en `slechts' een bestemmingsplan uit 1957(!) als uitgangspunt nemen. e. Reclamant stelt dat het ter inzage leggen van het ontwerpbesluit en daarmee samenhangende reactietermijn in de vakantieperiode vielen. Reclamant vindt het betreurenswaardig dat de geplande inwonersavond pas plaats vindt na de sluitingsdatum voor het indienen van zienswijzen op het ontwerpbesluit. Reactie op zienswijzen reclamant 4 Ad 4a - Het is niet juist dat de ACU in de periode 2006 - 2008 gesloten is geweest. Vanwege de reeds behaalde maximale productienorm, was het de ACU niet toegestaan in de laatste circa 2 maanden van 2008 asfalt te produceren. Wij verstaan onder geurgevoelig objecten, de objecten zoals genoemd in Paragraaf '2.9.2 Geurgevoelige objecten en beschermingsniveau' van de NeR. Bijvoorbeeld een woning die permanent wordt gebruikt. Het zijn niet alleen de flats aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal die onder de definitie van geurgevoelig object vallen. De flats zijn wel een belangrijke (referentie)locatie omdat de afstand tot de asfaltcentrale relatief klein is en er ook veel mensen verblijven.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 41
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
In de considerans is de tekst gewijzigd in: 'Een relevant geurgevoelig object zijn de flats aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal. De flats zijn in de geurberekeningen gebruikt als referentie locatie.' De toets aan de grenswaarden voor de immissie van geur wordt getoetst ter plaatse van de geurgevoelige objecten. - In bijlage I zijn in hoofdstuk 8.3 voorschriften opgenomen ter beperking van de verspreiding van grof stof bij bulkopslag en oppervlaktebronnen. In bijlage I, hoofdstuk 9.1 zijn nog enkele voorschriften ter voorkoming van stofverspreiding bij de mobiele breek-zeefinstallatie opgenomen. De Afdeling Handhaving van de provincie Utrecht ziet er op toe dat de voorschriften worden nageleefd. Wij hebben zelf geen beoordeling met betrekking tot de effecten op de gezondheid gemaakt. De rijksoverheid heeft deze overwegingen wel gemaakt en vastgelegd in de milieuregelgeving in de vorm van onder andere milieukwaliteitseisen zoals grenswaarden voor de luchtkwaliteit. Wij toetsen aan de milieuregelgeving en gelet op het bovenstaande op deze manier indirect op gezondheid en leefbaarheid van omwonenden. - Bij de toetsing van de geluidbelasting wordt gebruik gemaakt van het vigerende zoneringsmodel. De zonebeheerder heeft verklaard dat de berekende geluidimmissie vanwege de inrichting, gecumuleerd met de geluidimmissie van de overige op het industrieterrein gevestigde bedrijven, past binnen de beschikbare geluidruimte voor het betreffende industrieterrein. Wij gaan er vanuit dat het zoneringsmodel zodanig is gemaakt dat, wanneer een inrichting past binnen de beschikbare geluidruimte voor het betreffende industrieterrein, de geluidsbelasting milieuhygiënisch aanvaardbaar is. Gelet op het bovenstaande is er geen reden om op grond van deze zienswijze de uitbreiding van de ACU niet te vergunnen. Ad 4b De aanvraag wordt per milieuaspect getoetst aan de geldende regelgeving, waarbij voor wat betreft de toetsing aan de luchtkwaliteit de uitstoot van andere bronnen meegenomen wordt in de bepaling van de hoogte van de achtergrondwaarde. Bij de toetsing van de geluidbelasting wordt gebruik gemaakt van het vigerende zoneringsmodel. In dit model worden ook andere geluidsbronnen dan die van de ACU meegenomen in de beoordeling. Bij de toetsing op het aspect geur wordt geen rekening gehouden met andere geurverspreidende bedrijven die geen asfaltcentrale zijn. Cumulatie van niet gelijksoortige geurbronnen is niet mogelijk Ad 4c Als een vergunningaanvraag wordt ingediend dienen wij daar positief op te beschikken, tenzij er wordt voldaan aan de weigeringsgronden uit de Wet milieubeheer. Het is niet mogelijk om bij de beslissing op de aanvraag om een Wet milieubeheer rechtstreeks maatschappelijke wensen die buiten het afwegingskader van de Wm liggen te betrekken. Het is immers verboden voor bestuursorganen om bestuursbevoegdheden te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor ze gegeven zijn (verbod van détournement de pouvoir). Dit is een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur Ad 4d Op het terrein van de inrichting is het bestemmingsplan "Utrecht Zuid-West II (raadsbesluit 14-02-1957 en goedgekeurd door GS 23-12-1957)" van toepassing. Het terrein heat daarin de bestemming Industrie. Gelet op artikel 8.10 lid 3 van de Wm: " In afwijking van het eerste lid kan de vergunning tevens worden geweigerd ingeval door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmings- of inpassingsplan, een projectbesluit daaronder begrepen een beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onderscheidenlijk artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening." zijn wij genoodzaakt om te onderzoeken of de verlening van de Wet mil ieubeheervergunning
strijdig is met het vigerende bestemmingsplan "Utrecht Zuid-West goedgekeurd door GS 23-12-1957)". Provineie Utrecht Afdeling Ver g uonin g verlenineleam Milicubeheer
11 (raadsbesluit
14-02-1957 en
Asfalteentrale lltrecht (ACU) 42
hesluit d.d. 12 oktoher 2010/ or. 808691)17
Dit bestemmingsplan geeft overigens ook informatie over de nabije omgeving van het terrein van de asfaltcentrale. Bij toetsing van de Wet milieubeheervergunning wordt Ruimtelijke ordening beschouwd vanwege artikel 8.10 lid 3 van de Wm en indien regelgeving voor bepaalde milieu-aspecten het toelaat worden bestemmingsplannen gebruikt om geprojecteerde objecten mee te nemen in de beoordeling. Dit is bij de beoordeling van onderhavige aanvraag ook gedaan. Er is geen enkele aanwijzing bekend dat de gemeente het bestemmingsplan gaat wijzigen. Uit beoordeling blijkt dat de activiteit past binnen het vigerende bestemmingsplan. Voor zover relevant vormen geprojecteerde `gevoelige' objecten geen belemmering om de vergunning te verlenen. Ad 4e Voor onze reactie op deze zienswijze verwijzen wij naar hetgeen wij onder Ad 3b hebben overwogen. Zienswijzen reclamant 5 De zienswijzen in de fax zijn inhoudelijk gelijk aan de zienswijzen van reclamant 3. Reactie op zienswijzen reclamant 5 De reactie op de zienswijzen is identiek aan de reactie op de zienswijzen van reclamant 3. Voor de overwegingen dienaangaande verwijzen wij naar onze reactie op de zienswijze van reclamant 3. Ziènswijzen reclamant 6 a. Na enige citaten uit de aanvraag en een beoordeling van een bedrijfsduurcorrectie die ontstaat door de wijze van rekenen met het Nieuw Nationaal Model, betreurt reclamant dat de overlast voor de burgers van Utrecht niet zal afnemen omdat de geurimmissieverlagende maatregelen door betere productietechnieken te niet zal worden gedaan door een uitbreiding van de productie-uren. b. Reclamant verzoekt om in de vergunning in paragraaf 7.2, de volgende registratieverplichting op te nemen: - productiecapaciteit in tonnen/uur; - productietijden en - type asfalt met percentage PR-asfalt en herkomst van de gebruikte charge. Op deze manier kan snel inzicht worden verkregen in momentane emissies, het bijbehorende type asfalt en productiecapaciteit die gerelateerd kunnen worden aan klachten. c. Reclamant stelt dat op blz.19 van de vergunning staat dat indien er klachten zijn of normoverschrijding optreedt de afgassen van de PR-trommel als verbrandingslucht in de mineraaltrommel worden gevoerd. Deze naverbranding wordt ook door andere bedrijven toegepast, zoals o.a. de koffiefabriek. Vanwege de aanvullende geurreductie die hierdoor mogelijk is adviseert reclamant een onderzoek naar de haalbaarheid van toepassing van deze maatregel om geurhinder te verminderen. Het voorschrift 7.2.2 kan dan een permanent karakter krijgen als onderdeel van de procesvoering. d. Reclamant vertrouwt er op dat waar mogelijkheden zijn, er meer wordt gedaan aan verdere optimalisatie.
Provincte Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 43
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Reactie op zienswiizen reclamant 6 Ad 6a In deze zienswijze worden geen verzoeken geuit Over deze zienswijze merken wij het volgende op. Wij hebben de genoemde voorgeschreven bepalingswijze van de aangevraagde geuruitworp en de voorgeschreven rekeningwijze met het Nieuw Nationaal Model die leiden tot de geurcontouren zoals in de aanvraag zijn vastgelegd, beoordeeld. Wij hebben over de juistheid van de ligging van de genoemde geurcontouren een verzoek om advies voorgelegd aan de instantie die daarover beoordelingsbevoegd is, te weten Infomil, een onderdeel van Agentschap til. Indien de zienswijze van de gemeente Utrecht correct zou zijn, zou de ligging van de maatgevende geurcontouren ver in de naburige woonwijken komen te liggen. Dit zou de geconstateerde geuroverlast van de laatste jaren, bij onderzoeksuitslagen die de mogelijkheid van geuroverlast tegenspraken, verklaard hebben. De reactie van Infomil was evenwel een bevestiging van de juistheid van de rekenmethode, zoals die bij de aanvraag was gebruikt. Wij achten het derhalve niet noodzakelijk de vergunning naar aanleiding van deze zienswijze aan te passen. Ad 6b Het verzoek om nadere registratieverplichtingen in paragraaf 7.2 op te nemen hebben wij getoetst aan het landelijke beleid dat uitgaat van een beperking van de administratieve lasten. Gelet op de mogelijkheid dat zich opnieuw een klachtenpatroon kan voordoen als gevolg van de nieuwe installatie die binnen enige tijd in de nabijheid van woonwijken van de gemeente Utrecht wordt bedreven, nemen wij enkele van de gevraagde registratieverplichtingen toch op omdat zij zullen bijdragen aan een verbetering van de opsporing naar de oorzaak van eventueel optredende geuroverlast. Wij verbinden het volgende voorschrift alsnog aan de vergunning: 7.2.11. Er moet een logboek worden bijgehouden, waarin vanaf het in werking treden van deze vergunning de volgende zaken worden geregistreerd: a. de productie van asfalt in tonnen per uur; b. de tijden waarop asfdlt wordt geproduceerd; c. het type geproduceerd asfalt met het percentage toegevoerd PR. Ad 6c Zoals eerder behandeld bij zienswijze j van reclamant 3 en verderop zienswijze h van reclamant I 1 hebben wij het gebruik van een vlinderklep voorgeschreven omdat deze als mogelijkheid wordt genoemd in de aanvraag en wij het gebruik van deze voorziening wenselijk achten om geurhinder te voorkomen dan wel te verminderen. Een voorafgaand haalbaarheidsonderzoek achten wij, zoals gesteld in ad I I h niet nodig omdat de kwaliteit van de afgassen uit de PR-trommel al zodanig dient te zijn dat deze als verbrandingslucht aan de mineralentrommel kan worden toegevoerd. Ad 6d Wij nemen om redenen van beperking van de administratieve lasten geen andere registraties op dan op gronden van doelvoorschriften en procesbewaking kunnen worden geëist. Met de voorschriften van bijlage I wordt het wettelijk maximaal mogelijke bereikt met betrekking tot beperking van geurhinder. Zienswiizen reclamant 7 a. Reclamant verwijst naar zijn mondeling ingebrachte zienswijze tijdens de gedachtewisseling op 19 augustus jl. b. Reclamant geeft aan dat de procedure om omwonenden de mogelijkheid te geven hun zienswijze kenbaar te maken uiterst onzorgvuldig is verlopen.
Provincle Utrecht Ardeling Vcrgonningvcrlening/Team Milicubcheer
Asfafteentrale Utrecht (ACU) 44
besluit d.d. 12 oktober 2010/ or. 80869D17
Reclamant stelt dat de informatie over de vergunningaanvraag en de georganiseerde gedachtewisseling gedurende de vakantieperiode bekend is gemaakt. Reclamant stelt dat er sprake is van misleiding omdat het niet om een gedachtewisseling ging, maar dat het om een hoorzitting ging. Volgens reclamant zou daartussen een verschil zitten. Reciamant geeft tevens aan dat de plaats waar de gedachtenwisseling is gehouden (het Provinciehuis in Utrecht Oost) ver weg is van het gebied waar de betrokken bewoners wonen. Verder weg is volgens reclamant niet mogelijk. c. Reclamant geeft aan dat tijdens de gedachtenwisseling toegezegd is dat uiterlijk zaterdag na de bijeenkomst, zijnde 12 augustus 2010, het Verslag van de gedachtewisseling beschikbaar zou zijn via de e-mail. Deze toezegging is niet waargemaakt. Op 21 augustus 2010 was er geen verslag beschikbaar. Slechts een dag voor de sluitingsdatum van de mogelijkheid om zienswijzen in te dienen was het verslag beschikbaar gesteld. Elke mogelijkheid om het verslag met andere bewoners, dan wel adviseurs te delen en/of door te nemen zou door de Provincie onmogelijk zijn gemaakt. d. Reclamant concludeert dat de Provincie Utrecht onzorgvuldig heeft gehandeld in de procedure en verwacht dat een deel van de procedure, zienswijze-termijn en hoorzitting, opnieuw wordt gedaan. Reactie op zienswijzen reclamant 7
Ad 7a De mondeling ingebrachte zienswijzen worden hierna onder Gedachtewisseling onder de naam reclamant 1 behandeld. Ad 7b Artikel 3:18 lid 1 van de Algemene Wet bestuursrecht geeft aan dat het besluit op de aanvraag zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvraag wordt genomen. Artikel 3:18 lid 2 van de Algemene Wet bestuursrecht geeft aan dat indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, het bestuursorgaan, alvorens een ontwerp ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag kan besluiten de in het eerste lid bedoelde termijn met een redelijke termijn te verlengen. Deze verlenging is geschied. Voorop dient te staan dat de periode waarop de ontwerp-beschikking ter inzage heeft gelegen niet geheel in de vakantieperiode voor scholen heeft plaatsgevonden. De wetgever houdt bij het ter inzage leggen van een ontwerp-beschikking geen rekening met eventuele vakantieperiodes. Gelet op bovenstaande hebben wij geen reden gezien om de procedure vanwege vakantieperiodes nogmaals te verlengen. Ook de rijksoverheid gebiedt ons om op een aanvraag binnen de termijn een besluit te nemen gelet op de "Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen". GS kunnen verplicht worden om een boete te betalen bij het niet tijdig nemen van een besluit. Vanwege de gevoeligheden rondom de ACU hebben wij overigens wel extra aandacht besteed aan de externe communicatie over de ontwerp-beschikking en hebben wij, hoewel de wetgever dit niet verplicht stelt, op voorhand en tijdens de periode van de terinzagelegging van de ontwerp-beschikking een gedachtewisseling hierover georganiseerd. Er is geen sprake van misleiding. Het ging om een gedachtewisseling en niet om een hoorzitting. Tijdens de gedachtewisseling is per abuis wel eens als term hoorzitting gebruikt daar waar gedachtewisseling bedoeld werd. Er zit overigens geen enkel verschil tussen beide termen, zeker niet voor wat betreft het "gewicht" wat er aan zou moeten worden toegekend. Wij betreuren dat wij kennelijk bij reclamant onduidelijkheden hieromtrent hebben geschapen.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
45
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Om praktische redenen is de gedachtewisseling in het Provinciehuis in Utrecht gehouden zoals dat ook bij vergelijkbare procedures het geval is. De afstand tussen de wijken rondom de asfaltcentrale en het Provinciehuis achten wij mede gezien de bereikbaarheid met het openbaar vervoer aanvaardbaar. Wij achten het niet noodzakelijk de vergunning naar aanleiding van deze zienswijze aan te passen. Ad 7e Het verslag was helaas vanwege organisatorische redenen en omwille van de zorgvuldigheid later beschikbaar dan gepland. Wij zien echter niet in dat daardoor belangen van reclamanten significant zouden zijn geschaad. Wij wijzen er op dat de schriftelijke zienswijzen van reclamant tijdig zijn ingediend en worden behandeld. Wij achten het niet noodzakelijk de vergunning naar aanleiding van deze zienswijze aan te passen. Ad 7d De conclusie dat wij onzorgvuldig zouden hebben gehandeld, onderschrijven wij niet. Voor de volledigheid herhalen wij dat in de procedure, meerdere malen berichten zijn verschenen in huis-aanhuisbladen, en een gedachtewisseling k gehouden. Wij zien dan ook geen noodzaak en ook geen mogelijkheid om een nieuwe zienswijze termijn in te stellen en wederom een gedachtewisseling te houden. Verder verwijzen wij naar hetgeen wij onder Ad 7b naar voren hebben gebracht.
•
Zienswilzen reclamant 9 De zienswijzen in de fax zijn inhoudelijk gelijk aan de zienswijzen van reclamant 3 en 5.
Reactie op zienswilzen reclarnant 9 De reactie op de zicnswijzen is gelijk aan de reactie op de zienswijzen van reclamant 3 en 5. Voor de overwegingen dienaangaande verwijzen wij naar onze reactie op de zienswijze van reclamant 3.
Zienswiizen reclamant 10 a. Reclamant vraagt of een centrale een vergunning kan krijgen indien deze binnen de bebouwde kom staat. b. Reclamant stelt dat miljoenen aan milieugoeroe's wordt besteed om iets aan de luchtkwaliteit te doen. Aan de andere kant mag je kennelijk zo maar een raffmaderij beginnen in een stadscentrum. c. Reclamant vraagt wat één dag blootstelling aan de ACU doet. Ter vergelijking wordt aangehaald dat één bbq-sessie de luchtverontreiniging gelijkwaardig aan een pakje sigaretten heeft. d. Reclamant vraagt waarom hij niets leest over bijkornstige vervuiling van de ACU. Reclamant stelt dat als hij zijn raam op het westen openzet, op een dag met westenwind, het een woestijn lijkt aan zand, stof en roet. e. Reclamant stelt dat het traditioneel meet in het oosten van een stad stinkt. Maar niet in Utrecht. Zware industrie wordt toegelaten in het westen van de stad zodat iedereen mee kan genieten van de bedrijvigheid. f Reclamant stelt dat 13.000 mensen in Nederland een vroegtijdige dood sterven door luchtverontreiniging en dat Utrecht er een schepje bovenop doct door een 24/7 centrale rechten te geven.
Provincie Utrecht Aldeling Vergunningverleningffearn Milicubeheer
Ashalteentrale Utrecht (ACU) 46
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
•
g. Reclamant vraagt wat de ACU weerhoudt om ook andere kankerverwekkende stoffen te gaan verbranden als die aangeboden worden. Reclamant gelooft dat het in Nederland nog steeds de praktijk is dat "als het brandbaar is" je geen milieuvergunning hoeft aan te vragen. Er komen soms geuren uit de inrichting die net naar asfalt ruiken maar een andere chemische samenstelling hebben. Is het de allesbrander van Utrecht? Reactie op zienswijzen reclarnant 10
Ad 10a Een centrale zoals beschreven in de aanvraag kan een milieuvergunning krijgen als: - door verlening daarvan geen strijd ontstaat met een bestemming- of inpassingplan, een projectbesluit daaronder begrepen een beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, onderscheidenlijk artikel 4.3, derde lid, van de Wet ruimtelijke ordening." - de centrale aan de milieuregels en normen voldoet: en o dat door verlening wordt bereikt dat in de inrichting ten minste de voor de inrichting in aanmerking komende beste beschikbare technieken worden toegepast; o dat verlening daarvan in overeenstemming is met hetgeen overeenkomstig artikel 8.8, derde lid Wm, door het bevoegd gezag in acht moet worden genomen. Uit de aanvraag en de bijbehorende onderzoeken blijkt dat de centrale milieuhygiënisch inpasbaar is in de omgeving. Er is daarbij geen verschil tussen binnen en buiten de bebouwde kom. De gemeente Utrecht is het bevoegde gezag voor wat betreft de ruimtelijke ordening in het gebied. Ad 10b De asfaltcentrale is geen raffinaderij en daarmee niet vergelijkbaar. De asfaltcentrale voldoet aan de in de Wet milieubeheer gestelde regels en normen met betrekking tot de luchtkwaliteit en bijbehorende (Europese) regelgeving. Ad 10c Wij verwijzen naar de bij de aanvraag behorende Rapportage luchtkwaliteitsberekening. Hierin is in voldoende mate aannamelijk gemaakt dat de grenswaarden, welke de Wet milieubeheer stelt aan de luchtkwaliteit, door de invloed van de inrichting niet worden overschreden. In relatie tot gezondheidsaspecten zijn wij verder er geen reden tot het uitvoeren van een gezondheidsonderzoek. Ad 10d Uit onderzoek blijkt dat de bijdrage van de huidige centrale aan de concentratie fijnstof (PM 10) ter hoogte van gevoelige bestemmingen gering is. Dit geldt ook voor de aangevraagde nieuwe centrale. Het verkeer op de A2 en het scheepvaartverkeer op het Amsterdam-Rijnkanaal zorgen overigens wel voor een relevante bijdrage aan de achtergrondwaarde van fijnstof (PM 10). De grenswaarden die in de Wet milieubeheer zijn gesteld, worden evenwel niet overschreden. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van de vergunning. In de bijlage I zijn in hoofdstuk 8.3 voorschriften opgenomen ter beperking van de verspreiding van grof stof bij bulkopslag en oppervlaktebr6nnen. In de bijlage I, hoofdstuk 9.1 zijn nog enkele voorschriften ter voorkoming van stofverspreiding bij de mobiele breek-zeefinstallatie opgenomen. De Afdeling Handhaving van de provincie Utrecht ziet er op toe dat de voorschriften worden nageleefd. Deze zienswijze leidt dan ook niet tot aanpassing van de vergunning. Ad 10e De ordening van de locaties waar (zware) industrie aanwezig mag zijn (ruimtelijke ordening) wordt door de Gemeente Utrecht bepaald middels bestemmingsplannen. Dit is verder geen aspect waar de Wet milieubeheer op toeziet.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
47
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Ad 10f De vergunning staat niet toe dat de inrichting het hele jaar door 24 uur per dag en zeven dagen per week asfalt produceert. In de vergunning is bepaald dat de inrichting een maximale hoeveelheid asfalt mag produceren, maar dat kan op verschillende momenten in de dag of nacht. Dit om meer flexibel te kunnen zijn en aan de vraag van wegenbouwers tegemoet te kunnen komen. Wij gaan er verder vanuit dat afwegingen over gezondheid door de Rijksoverheid zijn uitgevoerd en dit in richt- en grenswaarden is meegenomen. Deze richt- en grenswaarden zijn opgenomen in de Wm. Indien hieraan voldaan wordt, mag worden aangenomen dat er geen gezondheidsrisico's aanwezig zijn. Ad lOg De ACU is niet de "allesbrander" van Utrecht. De ACU mag alleen de (grond)stoffen verwerken die zij hebben aangevraagd en die ook daadwerkelijk vergund zijn. Middels toezicht en handhaving wordt op de juiste naleving van de voorschriften uit de vergunning toegezien.
Zienswiizen reclamant 11 ACU verzoekt om het deftnitieve besluit overeenkomstig de zienswijze vast te stellen. De nummers verwijzen naar de aanduidingen in de zienswijze. De zienswijze van ACU met betrekking tot lucht en geur luiden samengevat als volgt. De zienswijze van ACU luiden samengevat als volgt. a. (1) en (2) Voorschrift 3.1.6 Reclamant merkt op dat dit voorschrift pas van toepassing kan zijn na acceptatie, in casu het inwegen, van de partij. Reclamant stelt dat de aangeleverde stoffen immers voorafgaand aan de inweging visueel worden gecontroleerd. Mocht blijken dat in tegenstelling tot de aangeleverde documenten bij aanmelding de partij niet voldoet aan de acceptatiecriteria dan wordt deze geweigerd. Reclamant stelt dat voorschrift 3.1.6 suggereert dat in deze situatie ACU dan ook verantwoordelijk is voor de juiste afvoer en verwerking van dc partij hetgeen volgens reclamant niet beoogd kan zijn. Reclamant stelt voor dat voorschrift 3.1.6 als volgt komt te luiden: "Indien na acceptatie van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet hadden mogen worden geaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghouder worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste Wm-vergunning(en). Deze handelswijze moet in het acceptatie regelement van AV-beleid en AO/1C zijn vastgelegd." b. (3) en (4) Voorschrift 3.2.3 Reclamant merkt op dat zij er van uit gaan dat in voorschrift 3.2.3, voor wat betreft de gescheiden opslag van wegenbouwkundig puin waaronder asfaltpuin, is bepaald dat deze scheiding zich beperkt tot apartc opslag van betonpuin en asfaltpuin. Reclamant stelt dat indien de aangeboden partijen afzonderlijk moeten worden opgeslagen, dit dan zal resulteren in een logistiek onwerkbare situatie. Reclamant stelt dat dit expliciet dient te worden opgenomen in voorschrift 3.2.3. c. (5) Voorschrift 5.5.2 Reclamant merkt op dat dit een voorschrift uit de POS 29 is. Reclamant stelt dat de PGS 29 niet van toepassing is. Reclamant verzoekt om dit voorschrift te laten vervallen.
Provincie Utrecht Mkling Vergunningverlening/Nam Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 48
besluit d.d. 12 ()latter 2010/ nu. 808691)17
d. (6), (7), (8), (9), (10) en (11) Voorschrift 6.1.3 Reclamant ziet in dit voorschrift een ernstige bedreiging voor de bedrijfsvoering. Reclamant stelt dat indien bijvoorbeeld zou blijken dat door de nieuw te realiseren asfaltmenginstallatie een marginale overschrijding van het geluidsvoorschrift zou plaats vinden van 1 dB, de gehele installatie moeten worden stilgelegd totdat een specifiek daartoe op te stellen geluidreductieplan door ons is goedgekeurd. Reclamant geeft aan dat hiermee een aanzienlijke periode gemoeid kan zijn. Reclamant stelt dat hierbij van belang is dat op ons verzoek reeds verregaande geluidsreducerende maatregelen zijn genomen. Reclamant stelt dat de onderhavige ontwerpvergunning ten opzichte van de vigerende vergunning voorziet in een aanscherping van de voor de inrichting vigerende grenswaarden tot 9 dB. Volgens reclamant neemt de te verwachten geluidbijdrage naar de omgeving zoveel af dat eventuele kleinere geluidsbronnen binnen de inrichting (die in bestaande situatie nog verwaarloosbaar zijn ) mede het resterende geluidsniveau kunnen gaan bepalen. Reclamant stelt dat hierin enig gevaar schuilt aangaande afronding en eindresultaat. Reclamant stelt dat ook de aanwezigheid van objecten van derden in de directe omgeving van de inrichting mede van invloed zijn op de uiteindelijk te realiseren immissieniveau's. Reclamant vindt van belang dat onlangs de bebouwing van een transportbedrijf tussen de Taatsendijk en de autosnelweg is afgebroken. Reclamant stelt dat door de afbraak van deze opslagloods de geluidemissie van ACU in westelijke richting niet meer wordt afgeschermd. Reclamant stelt dat dit direct akoestische consequenties heeft voor immissiepunt ZG21 en in mindere mate ook voor immissiepunt ZG13(C). Reclamant stelt verder dat de redactie van voorschrift 6.1.3. onduidelijk is. Reclamant stelt dat binnen drie maanden aan de geluidsvoorschriften moet worden voldaan ongeacht de geschatte uitvoeringstermijn van de betreffende maatregel en de tijd die GS nodig hebben om het plan goed te keuren. Reclamant stelt dat ook onduidelijk is hoeverre het energieverbruik een relatie kan hebben met de uit te voeren geluidreducerende voorzieningen en hoe bepaald moet worden wanneer er sprake is van 'visuele hinder'. Reclamant stelt dat gelet op bovenvermelde onzekerheden die voor vergunninghoudster samenhangen met de redactie van dit voorschrift dient voorschrift 6.1.3. geheel te worden geschrapt. e. (12), (13) en (14) Voorschrift 6.2.1. Reclamant stelt dat de vergunde maximale geluidsniveaus (LAmax) ééri op één overeenkomen met hetgeen in het akoestisch rapport behorende bij de aanvraag om vergunning is gepresenteerd. Reclamant stelt dat deze berekeningsresultaten zijn gebaseerd op mogelijk optredende maximale geluidsniveaus op specifieke bronlocaties. Reclamant stelt dat in de praktijk, alsmede door marginale wijzigingen in de modellering of in de directe omgeving van de inrichting, afwijkingen kunnen ontstaan, waarmee niet meer tot op de laatste decibel nauwkeurig wordt voldaan aan de in dit voorschrift aangegeven grenswaarden. Reclamant pleit er voor om de maximale geluidsniveaus in de revisievergunning af te ronden op het dichtsbijgelegen hogere vijftal, zodat 41 dB(A) berekend wordt 45 dB(A) vergund. Daarmee wordt volgens reclamant aangesloten bij de systematiek van de `Flandreiking industrielawaai en vergunningverlening' waar alle richt- en grenswaarden voor maximale geluidniveaus zijn gedefinieerd in stappen van 5 dB (zie verder hoofdstuk 8.2 van het bij de aanvraag behorende akoestisch onderzoek). Reclamant stelt dat van belang is dat enkele van de beoordelingspunten (met name de punten ZG11, ZG13(C) en ZG21) zijn gesitueerd op relatief grote afstand van de inrichting op of nabij autosnelweg A2 en naast het talud van de Prins Claus-brug. Reclamant stelt dat vanwege de ter plekke aanwezige geluidsproductie er geen akoestisch belang is dat vergt dat deze punten worden aangewezen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 49
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Reclamant geeft aan dat de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' bovendien bepaalt dat het op grotere afstand van de inrichting bepalen van toegestane geluidsniveaus met zeer grote voorzichtigheid dient te geschieden. Volgens reclamant zijn afwijkingen van 5 dB daarbij niet uit te sluiten (pag. 34 van 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening'). Reclamant verzoekt om de punten ZG I 1, ZG13(C) en ZG21 in voorschrift 6.2.1. te laten vervallen. (15) Voorschrift 6.3.1 Reclamant stelt dat de hiervoor besproken afronding van maximale geluidniveaus (L ama) op het dichtstbij gelegen hoger vijftal eveneens op voorschtift 6.3.1 dient te worden toegepast. g. (16), (17), (18), (19), (20), (21), (22) en (23). De geuremissie eisen van voorschrift 7.1.1 en 7.1.2 en het bepaalde op dit punt in voorschriften 7.1.3, 7.2.3, 7.2.4, 7.2.7, 7.2.8 en 7.2.9 zijn in strijd met de systematiek van de bijzondere regeling (hiema C5). Verzoek om de emissie-eisen van 7.1.1 en 7.1.2 te vervangen door de immissienorm van C5 voor nieuwe situaties en deze wijziging door te voeren in de andere genoemde voorschriften. h. (24), (25), (26) en (27) Voorschriften 7.2.2 en 7.2.7 Reclamant stelt dat voorschrift 7.2.2 een middelvoorschrift betreft als bedoeld in artikel 8.12a Win. Reclamant geeft aan dat op grond van artikel 8.12 a lid 1 Wm een middelvoorschrift alleen aan een vergunning kan worden verbonden indien dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is. Reclamant stelt dat een motivering van de noodzaak van het onderhavige middelvoorschrift niet wordt gegeven. Reclamant stelt dat deze motivering ook niet kan worden gegeven, omdat een immissievoorschrift voor geur dat aansluit bij de NeR adequaat is. Volgens reclamant komt daar nog bij dat de vlinderklep geen bewezen techniek is voor het verminderen van geuremissie: het effect van de klep zal proefondervindelijk na in bedrijfstelling moeten worden vastgesteld. Reclamant stelt dat in de aanvraag is aangegeven dat de vlinderklep een experimentele maatregel is en dat het gebruik van de klep als geuremissiereducerende maatregel niet mag leiden tot verstoring van het branderbeeld van de mineralendroogtrommel dan wel tot een niet toegestane toename van de emissie van andere componenten in de afgassen. Reclamant stelt dat nu hierover geen zekerheid bestaat, het onderhavige voorschrift niet kan worden opgenomen. Reclamant stelt dat bovenstaande ook van belang is voor voorschrift 7.2.7. Dit voorschrift verwijst volgens reclamant inhoudelijk naar voorschrift 7.2.2, omdat in voorschrift 7.2.7 net als in voorschrift 7.2.2 wordt gesproken van toevoeging van afgassen van de PR-trommel aan de luehttoevoer van de brander van de mineraaltrommel. Reclamant stelt dat het commentaar op voorschrift 7.2 2 voor de toepassing van de vlinderklep daarom ook geldt voor voorschrift 7.2.7. i. (28) en (29) Voorschrift 7.2.9 Reclamant merkt op dat dit voorschrift niet handhaafbaar is omdat de effecten niet direct door middel van geurconcentratie en dus metingen kunnen worden vastgesteld. Reclamant geeft aan dat voorschrift 7.2.9 niet in lijn is met voorschrift 7.2.10, omdat voorschrift 7.2.10 wél uitgaat van een immissiebenadering (namelijk: de geuroverlast ter plaatse van geurgevoelige objecten). Verder acht reclamant het van s belang dat geregistreerde en gevalideerde geurklachten een eerste indicator zijn van mogelijke geurhinder en daarmee voorschrift 7.2.10 volstaat. Reclamant stelt dat voorschrift 7.2.9 hierom dient te vervallen. j. (30) en (31) VoorschriFt 7.2.10 Reclamant verzoekt ons om de term "structurele" in voorschrift 7.2.10 nader te definiëren, omdat het met de huidige formulering onduidelijk is wanneer GS ACU kunnen verplichten een onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de klachten en de mogelijkheden om geuroverlast te voorkomen.
Asfalteentrale Utrecht (ACU)
Provincie Utrecht Afdel ing Vergunningverleningf ream Milieubeheer
50
besluit d.d. 12 October 2010/ nr. 80869D17
k. (32), (33), (34), (35), (36) en (37) Voorschrift 8.2.1 Reclamant stelt dat in hoofdstuk 3.7.4 NeR onder het kopje "Controle door gebruik van emissierelevante parameters (ERP's)" staat "Categorie-B ERP's moeten continu worden bewaakt". Reclamant stelt dat in hoofdstuk 3.7.4 NeR onder het kopje "ERP's en vergunning" staat: "Bij het voorschrijven van ERP's dient in de vergunning ten minste aandacht te worden besteed aan: - Een beschrijving van de ERP of combinatie van ERP's; - De monitoringsfrequentie (continu); - De relatie tussen de emissie en de ERP, de bandbreedte waarbinnen een ERP zich mag begeven of de waarde die de ERP niet mag over- of onderschrijden (toetsingscriterium) en een onderbouwing daarvan; - Het vastleggen en controleren van de relatie tussen ERP en de emissie door metingen: - De registratie van de uitkomsten van de ERP, eventuele acties naar aanleiding hiervan en het ter beschikking stellen van de gegevens aan het bevoegd gezag. De wijze van toetsing van de resultaten moet eveneens worden vastgelegd in de vergunning; dit is uitgewerkt in § 3.7.5." Het is mogelijk dat op het moment van vergunningverlening nog niet duidelijk is welke waarde of bandbreedte aan een ERP moeten worden gekoppeld, bijvoorbeeld omdat deze informatie niet is af te leiden uit de specificaties en de eerste meting nog moet plaats vinden. In dit geval dient het bedrijf deze gegevens uit te werken in het controleplan." Reclamant stelt dat uit bovenstaand citaat uit de NeR volgt dat ERP's continu bewaakt moeten worden, niet continu geregistreerd. Dit blijkt volgens reclamant ook uit een voorbeeldvoorschrift in de NeR. Reclamant stelt dat voorschrift 8.2.1 dan ook dient te worden aangepast zodat de eerste zin komt te luiden. "Van de in de voorschriften 8.1.1, 8.1.2, 8.1.4 en 8.1.5 bedoelde filters dienen continu de volgende Emissie Relevante Parameters (ERP's) te worden bewaakt:" Reclamant stelt dat in voorschrift 8.2.1 nog een ERP wordt genoemd die niet continu te registreren is, namelijk "Controle op de goede werking van het klopmechanisme" I. (38) en (39) Voorschrift 8.2.3 Reclamant stelt dat voor onderhavige situatie het in de voorschriften opgenomen controleregime afwijkend is van de NeR. Reclamant stelt dat volgens de NeR het controleregime dient te worden vastgesteld op basis van de storingsemissie en de grensmassastroom. Volgens reclamant geldt dat uitgaande van de voorspelde emissies, de installatie onder categorie o valt voor zowel stof, als NO, en C,Hy . Dit houdt volgens reclamant in dat alleen ERP's uit categorie B behoeven te worden bewaakt. Reclamant stelt dat omdat de emissies niet 100 % voorspelbaar zijn categorie 2 de meest strenge controlevorm zou mogen zijn, hetgeen wil zeggen dat eens per 3 jaar een meting van stof, NO„ en C,Fly moet worden verricht, met een bewaking van categorie B ERP's. Reclamant verzoekt ons voorschrift 8.2.3 aan te passen aan de NeR. Reclamant geeft aan dat dit ook dient te worden aangepast in de lijst met acties op pagina 64 van de ontwerpbeschikking.
m. (40) Voorschrift 8.2.4 Reclamant stelt dat op grond van voorschrift 8.2.4 vergunninghouder binnen 1 maand na ingebruikname van de asfaltmenginstallatie een meetplan aan het bevoegd gezag dient over te leggen. Reclamant vraagt met het oog op de tijd die gemoeid is met het opstellen van dit meetplan aan ons om de termijn te verlengen naar 3 maanden. Reclamant vraagt om deze termijn ook aan te passen in de lijst met acties op pagina 64 van de ontwerpbeschikking.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverleningffeam Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 5 1
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
n. (41) Acties Reclamant stelt dat op pagina 64 van de ontwerpbeschikking een aantal acties staat dat de vergunninghouder moet verrichten. De termijn waarbinnen de acties genoemd in de voorschriften 3.1.2 en 4.3.2 moeten worden verricht, zijn volgens reclamant gekoppeld aan de inwerkingtreding van de vergunning. Reclamant stelt dat dit ook geldt voor de actie genoemd in voorschrift 4.33, hoewel dit voorschrift niet is opgenomen op pagina 64 van de ontwerpbeschikking. Reclamant geeft aan dat op het moment van inwerkingtreding van de vergunning de centrale nog niet in werking is. Reclamant geeft aan dat het niet zinvol lijkt om de acties in genoemde voorschriften te koppelen aan de inwerkingtreding van de vergunning. Reclamant verzoekt aan ons om deze acties te koppelen aan het moment waarop de nieuwe asfaltmenginstallatie in werking is zoals ook het geval is in bijvoorbeeld voorschrift 6.1.2.
Reactie op zienswiizen reclamant 11
Ad I 1 a Voorschrift 3.1.6 Gelet op de aard van de te accepteren afvalstoffen en de geringe kans op milieuhygiënisch ongewenste situaties gaan wij er mee akkoord dat de afvoerplicht van vergunninghouder pas van toepassing is na acceptatie, in casu het inwegen, van de partij. Wij wijzigen voorschrift 3.1.6 als volgt:
Voorschrift 3.1.6. "Indien na acceptatie van aangevoerde afralstoffen blijkt dat deze niet hadden mogen worden geaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghouder worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste Wm-vergunning(en). Deze handelswijze moet hinnen drie maanden nadat de vergunning in werking is getreden in het acceptatie regelement van het AV-beleid en de AO/IC zijn vastgelegd" Ad I I b Voorschrift 3.2.3 Aangeboden partijen behoeven niet afzonderlijk te worden opgeslagen. In het voorschrift wordt gesproken over bewaren `naar soort' en niet `naar partij". Wij zien geen noodzaak om voorschrift 3.2.3 te wijzigen. Ad lie Voorschrift 5.5.2 is ten onrechte opgenomen. Het voorschrift over de beoordeling of bcstaande tanks nog geschikt zijn om hun primaire functie te kunnen vervullen is niet bedoeld voor de verticale olietanks. Wij • laten dit voorschrift vervallen. Ad 11 d Reclamant ziet in voorschrift 6.1.3 een ernstige bedreiging voor de bedrijfsvoering. Overtreding van de geluidsvoorschriften onder 6.2 en 6.3 is echter al een reden op zich om handhavend op te kunnen treden. Wij hebben daarom de passage stillegging van de activiteiten die de overschrijding veroorzaken geschrapt uit het betreffende voorschrift 6.1.3. Het voorschrift zal verder worden aangepast, zodat duidelijk is dat de termijn van drie maanden om de overschrijding ongedaan te maken pas ingaan, nadat het plan is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten.
Provincte Utrecht Aldeling Vergunningverleningffearn Milicubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 52
besluit d.d. 12 oktoher 2010/ nr. 808691)17
Voorschrift 6.1.3 komt als volgt te luiden: Voorschrift 6.1.3. Indien uit de in voorschrifi 6.1.2 genoemde rapportage blijkt dat niet aan de geluidsvoorschriften wordt voldaan, moet het rapport een plan bevatten waarin wordt aangegeven op welke wijze er binnen drie maanden wel aan de geluidsvoorschriften zal worden voldaan. Het plan moet ten minste bevatten: - Maatregelen en te behalen reductie per maatregel. - Geschatte uitvoeringstermijn en kosten'per maatregel. - Inzicht in mogelijke neveneffecten per maatregel, bijvoorbeeld energieverbruik of visuele hinder. Het plan mag niet eerder worden uitgevoerd dan nadat Gedeputeerde Staten het plan hebben goedgekeurd. Bovengenoemde termijn van drie maanden gaat in na het goedkeuren van het plan door Gedeputeerde Staten. Ad 1 le en llf Voorschrift 6.2.1 en 6.3.1 Een akoestisch rapport dient de mogelijk optredende maximale geluidniveaus weer te geven. Hierbij dient uitgegaan te worden van een 'worst-case-scenario'. Het in kaart brengen en de modellering van geluidbronnen dient dusdanig te zijn dat de optredende maximale geluidniveaus voor de omwonenden goed voorspeld worden. Dit is de taak van de aanvrager van de vergunning. Afronden naar het dichtsbijgelegen hogere vijftal is dus niet aan de orde. Daarnaast heft het afronden op vijftallen het risico op overschrijding niet op bij berekende geluidgrenswaarden die eindigen op 5 of 0. De systematiek van de handreiking vergunningverlening en industrielawaai met betrekking tot richt- en grenswaarden staat los van berekende maximale geluidniveaus en daadwerkelijk vergunde waarden. In deze handreiking is geen richtlijn opgenomen voor afronding van vergunde waarden en dat zullen wij dan ook niet doen. Deze voorschriften worden derhalve niet aangepast naar aanleiding van de zienwijzen. Zonepunten De zonepunten ZG11, ZG13 (C) en ZG21 zijn inderdaad gesitueerd op relatief grote afstand van de inrichting. Gezien het stoorlawaai van de snelweg zijn bij deze vergunningspunten inderdaad geen betrouwbare geluidniveaus van de asfaltcentrale te meten. Deze vergunningspunten hebben echter wel waarde voor het zonebeheer. Door deze punten op te nemen in de vergunning wordt de geluidsuitstraling van de inrichting in westelijke richting beperkt. Hierdoor wordt juridisch duidelijk welke ruimte binnen de geluidszone nog beschikbaar is. Het is derhalve ook in het belang van de vergunninghouder om deze zonepunten in de vergunning op te nemen. De voorschriften worden derhalve ook niet aangepast naar aanleiding van deze zienwijzen. Ad llg Met betrekking tot het volgen van de systematiek van de NeR merken wij het volgende op. De Bijzondere regeling C5 Asfaltmenginstallaties is opgesteld door vertegenwoordigers van de bevoegde gezagen en het bedrijfsleven. De Bijzondere regeling CS geldt met betrekking tot geur als handreiking en nadere invulling van het rijksbeleid dat is neergelegd in de brief van de minister van 30 juni 1995. De Bijzondere regeling C5 maakt onderdeel uit van een richtlijn, hier de NeR, waarvan in principe gemotiveerd kan worden afgeweken. Zoals in de considerans is vermeld beschouwen wij de Bijzondere regeling C5 evenwel als een toereikend instrument voor de vaststelling van het acceptabel hinderniveau. Dat neemt niet weg dat wij, om de negatieve milieubeïnvloeding zoveel mogelijk te beperken en op grond van jurisprudentie niet ruimer vergunnen dan door vergunninghouder is aangevraagd. In de aanvraag worden emissiehoeveelheden genoemd die bij verrekening in het Nieuw Nationaal Model geurcontouren opleveren, die binnen de afstand liggen tot de meest nabijgelegen woning van derden. Daarmee wordt voldaan aan de strekking van de Wm, aan de NeR en de Bijzondere regeling C5 Asfaltmenginstallaties. Wij wijzigen daarom voorschrift 7.1.1, 7.1.2 en 7.1.3 niet en doen dat evenmin met voorschriften 7.2.3, 7.2.4 en 7.2.7, 7.2.8 en 7.2.9 die op de ernissievoorschriften zijn geënt.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
53
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Overigens heeft de bestaande installatie met de immissiecontouren uit CS als vergunde grenswaarden voor geurbelasting gewerkt. In onderhavige beschikking zijn deze voor de bestaande installatie herhaald in voorschrift 2.3.16 in Bijlage 11, zodat deze gelden tot het moment van het in bedrijf nemen van de nicuwe asfaltmenginstallatie. Ad 1111 Deze zienswijzen betreffen onder meer het bestreden voorschrift 7.2.2 waarin een vlinderklep als voorziening wordt voorgeschreven. In de aanvraag staat op bladzijde 27 van ons aanvraagformulier dat een vlinderklep wordt aangebracht. Voorschrift 7.2.2 legt alleen vast wat in de aanvraag is vermeld. Voorschrift 7.2.2 wordt derhalve niet verwijderd naar aanleiding van deze zienwijze. Voor de reactie op de zienswijze dat voorschrift 7.2.7 niet mag worden opgenomen verwijzen wij naar onze reactie op de zienswijze j van reclamant 3. In deze reactie wordt het op te leggen gebruik gemotiveerd. Tevens wordt beargumenteerd dat het toevoeren van afgassen van de PR-trommel aan de luchttoevoer van de brander van de mineraaltrommel nu niet alleen vereist wordt als uit geurmetingen en berekeningen blijkt dat de in voorschriften 7.1.1 en 7.1.3 opgenomen normen worden overschreden, maar te allen tijde dient te geschieden. Met uitzondering van het moment dat technische omstandigheden met betrekking tot de ondervuring van de mincraaltrommel zodanig zijn dat deze toevoering tot storingen van de mineraaltrommel zal leiden. Voorschrift 7.2.7 is geschrapt en een nieuw voorschrift met hetzelfde nummer is toegevoegd: Voorschrift 7.2.7.
Er diem' een vlinderklep te worden aangebracht die zodanig wordt bediend dat te alien tijde de afgassen van de PR-trommel worden toegevoerd aan de luchttoevoer van de mineraaltrommef tenzij technische omstandigheden met betrekking tot de ondervuring van de mineraaltrornmel zodanig zijn dat deze toevoering tot storingen van de mineraaltrommel zal leiden. Voorschrift 7.2.7 wordt derhalve niet verwijderd naar aanleiding van deze zienwijze. Ad 11 i De reikwijdte van voorschrift 7.2.9 betreft storingen of incidenten waarbij een grotere geuremissie optreedt dan in voorschrift 7.1.1 is vastgelegd. Het betreft hier geen overschrijding van 7.1.1 als gevolg van regulier bedrijf tijdens bijvoorbeeld een momentane overbelasting van de installatie. Het gaat om storingen en incidenten die niet tot de normale bedrijfsvoering horen en waarvan moet worden aangenomen dat deze een substantiële verhoging van de geuruitworp veroorzaakt. Het zou kunnen gaan om een oververhitte PR-trommel, uitval van de ontstof fi ngsinstallatie en onverwacht, voor de omvang van de geuremissie nadelig gedrag van het toegevoerde materiaal. De gevolgen voor de geuremissie van incidenten en storingen zijn niet goed meetbaar omdat geurmetingen een discontinu karakter hebben. Storingsregelingen zijn in milieuvergunningen van industriële installaties gebruikelijk naarmate de gevolgen van storingen en incidenten ernstiger kunnen zijn. Dat is hier het geval. Wij zien daarom geen aanleiding om op grond van deze zienswijze voorschrift 7.2.9 te laten vervallen. Ad 1 lj Naast voorschrift 7.2.9 is, zoals ook in de zienswijze onder II i wordt onderkend, in voorschrift 7.2.10 van de vergunning een onderzoeksverplichting opgenomen, die nagekomen moet worden bij het optreden van geregistreerde en gevalideerde geurklachten. De onderzoeksverplichting zelf wordt niet door reclamant bestreden. De term `structurele geuroverlast' is in het betreffende voorschrift 7.2.10 nader aangeduid. Zoals uit deze duiding is op te maken, betreft het alle geuroverlast, die niet ontstaat als gevolg van storingen of andere onvoorziene gebeurtenissen.
rovincle lltrecln Afdeling Vergunninaverleningf [earn Milicubeheer
Astalteentrale Utrecht (ACLI) 54
besluit dAl. 12 Aloha 2010/ nr. 505 691217
Deze situatie heeft in het verleden diverse malen voorgedaan, waarbij tijdens het optreden van klachten door de vergunninghouder desgevraagd werd aangegeven dat er geen sprake was van storingen maar van reguliere bedrijfsvoering, waarbij hier wordt benadrukt dat in de bestaande installatie BBT is toegepast, omdat alle maatregelen en voorzieningen van de Bijzondere regeling C5 zijn uitgevoerd. Met het volledig voldoen aan de Bijzondere regeling C5 wordt men immers geacht de BBT toegepast te hebben. Het is niet uitgesloten dat deze situatie zich met de nieuwe installatie, die eveneens van BBT is voorzien, herhaalt, zodat de vergunninghouder op grond van voorschrift 7.2.10 verplicht kan worden onderzoek te verrichten naar de technische oorzaak van de klachten en de mogelijkheden om deze geuroverlast te voorkomen. Wij zien daarom geen aanleiding om op grond van deze zienswijze het voorschrift aan te passen. Ad Ilk In tegenstelling tot de voorbeelden in de NeR is in voorschrift 8.2.1 de term 'geregistreerd' gebruikt in plaats van 'bewaakt' . Dit is niet juist. De term 'bewaakt' moet inderdaad worden gebruikt. Slechts de afwijkingen behoren te worden geregistreerd, zoals bepaald in voorschrift 8.2.2. Wij wijzigen het voorschrift 8.2.1 daarom als volgt: Voorschrift 8.2.1. Van de in de voorschrifien 8.1.1, 8.1.2, 8.1.4 en 8.1.5 bedoelde filters dienen de volgende Emissie Relevante Parameters (ERP'S) te worden bewaakt: - Debiet; - Drukval over het .filter; - Temperatuur van de te behandelen afgasstroom; De goede werking van het klopmechanisme; Kwalitatieve/indicatieve stofmeting. Ad 111 Overeenkomstig de NeR paragraaf 3.7.4 vallen de in voorschrift 8.2.1 genoemde ERP's in categorie B. In NeR paragraaf 3.7.2 is het controleregime daarvoor vermeld dat afitankelijk is van de verhouding tussen storingsemissie (g/h) en grensmassastroom (g/h). Voorsarift 8.2.1 gaat overeenkomstig paragraaf 3.7.2 tabel 2 uit van controleregime 3. Voor stikstofoxiden (N0 x) en koolwaterstoffen (C,JEly) kan worden meegegaan in de zienswijze om controleregime 2 van toepassing te laten zijn, omdat de voorspelbare storingsemissie van deze stoffen in het asfaltbereidingsproces inderdaad niet extreem hoog zal zijn. Dat is ook de reden dat de vlinderklep (zie behandeling van de zienswijze ad 11h) ook in deze situatie kan worden bedreven. Voor deze stoffen is daarom inderdaad controleregime 2 voldoende. Daarom wordt voorschrift 8.2.3 overeenkomstig de zienswijze voor NO„ en C„H y uitgebreid. Voor NOR , C„H y en SO2 gaat de gevraagde categorie 2 gelden, hetgeen overeenkomstig paragraaf 3.7.2 neerkomt op een meting die eenmaal per drie jaar moet worden uitgevoerd. De actielijst van pagina 64 wordt aangepast. De zienswijze kan niet gelden voor stof. Bij (ongemerkt) falen door slijtage/lekkage van de doekfilters kan de stofuitworp wel degelijk een factor van 300 of meer bedragen dan de grensmassatroom. Daarnaast geldt dat de GCN-waarde (omgevingswaarde) van fijnstof de wettelijke grenswaarde nadert, zodat de uitworp van stof streng bewaakt moet worden. Voor stof blijft voorschrift 8.2.3 ongewijzigd gelden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 55
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Voorschrifi 8.2.3.
In de uitgaande gasstroom van de schoorsteen moet binnen 3 maanden na ingebruikname van de asfaltmenginstallatie en vervolgens elk jaar daaropvolgend, de concentratie en massastroom van de volgende componenten worden bepaald: • Stof Emissiemetingen moeten worden uitgevoerd met genormal seerde meetmethoden zoals vermeld in paragraaf 4.7 van de Nederlandse emissie Richtlijn. In de uitgaande gasstroorn van de schoorsteen moet binnen 3 maanden na ingebruikname van de asfaltmenginstallatie en vervolgens elke drie jaar daaropvolgend, de concentratie en massastroom van de volgende componentenworden bepaald: • Stikstofoxiden (NO„),. • Koolwaterstoffen (CAI; • Zwaveldioxide (S02). Emissiemetingen moeten worden uitgevoerd met genormaliseerde meetmethoden zoals vermeld in paragraaf 4.7 van de Nederlandse emissie Richtlijn. Ad Ilm Voor het opstellen van een meetplan voor de stoffen NO„ C„H y en stof achten wij een maand niet een te korte termijn omdat het gaat om het formuleren van de werkwijze bij en organiseren van metingen volgens de heersende standaard. Daarom kan ook de termijn van drie maanden aangehouden worden die voor het uitvoeren van de metingen in voorschrift 8.2.3 is vastgelegd. Voorschrift 8.2.6 stelt voor het overleggen van de meetrapportage een termijn van een maand na de meting vast. In totaal ligt tussen ingebruikname van de instal latie en het overleggen van de rapportage een periode van maximaal vier maanden, hetgeen wij ruim voldoende achten. Voorschrift 8.2.4 wordt daarom niet aangepast. Ad I In De acties die genoemd zijn in de bestreden voorschriften 3.1.2 en 4.3.2 kunnen ook worden uitgevoerd als de asfaltmenginstallatie nog niet in bedrijf is gesteld. Daarnaast zijn de genoemde acties omissies in de aanvraag Wij hebben besloten de aanvraag om deze reden niet buiten behandeling te laten, maar te repareren met de genoemde voorschriften. De voorschriften worden daarom niet aangepast. Het in werking zijn van het goedgekeurde plan met beheermaatregelen voor de bodembeschermende voorzieningen zoals genoemd in voorschrift 4.3.3 dient gel ijk te geschieden met het in gebruik nemen van de nieuwe asfaltcentrale. Wij hebben voorschrift 4.3.3 aangepast en nu ook opgenomen in de lijst van Acties van bijlage I. Voorschrift 4.3.3.
Bij het in gebruik nemen van de nieuwe asftdtcentrale dient het door het bevoegde gezag goedgekeurde plan met beheermaatregelen voor de bodembeschermende voorzieningen in werking zijn.
XXI.C. Gedachtewisseling Op 19 augustus 2010 hebben wij een gedachtewisseling gehouden in het provinciehuis. Tijdens deze gedachtewisseling zijn mondelinge zienswijzen naar voren gebracht door: Reelamant I De beer R. Berg, J.P. Coenstraat 5, 3531 EK Utrecht Reclamant 11 Mevrouw H. Lamchachti, Van Heuven Goedhartlaan 62, 3527 CL Utrecht Reclamant 111 De heer J.J. Bakker, Molierelaan 15, 3533 VG Utrecht
Provincre Utrecht Afdeling Vergunningverleningt ream Milicubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 56
besluit (Irk 12 oktober 20 10/ nr 808691)17
Reclamant IV De heer A.J. Velthuizen, J.P. Coenstraat 2, 3531 ET Utrecht Hefverslag van deze gedachtewisseling hebben wij als bijlage III aan de vergunning gehecht. Hieronder zijn de zienswijzen samengevat en onze reactie hierop weergegeven: Zienswijzen reclamant I
a. Reclamant refereert aan een eerdere e-mail (22 juli 2010, aanmelding gedachtewisseling) en stelt evenals in zijn e-mail dat de geringe aanwezigheid van de bewoners mede ligt aan het feit dat de vakantie pas drie dagen voorbij is. De uitnodiging voor de gedachtewisseling en de beperkte aandacht hiervoor, ook door de pers vond plaats tijdens de vakantieperiode. Reclamant heeft dat als zeer storend ervaren. Reclamant stelt dat de gemeente Utrecht uitzonderlijke zaken nooit vlak voor, tijdens of na een vakantie bekend maakt of publiceert. Reclamant stelt dat de zienswijzetermijn iets naar achteren geschoven had kunnen worden. b. Reclamant stelt dat de informatieavond zeer zeker na 1 september zal zijn. Dan is de termijn gesloten, waarin nog kan worden gereageerd op de vergunning. Dat is dan vervelend voor alle bewoners die nog een zienswijze hadden willen indienen. c. Reclamant vraagt naar de status van de bijeenkomst. Er worden twee termen gebruikt. De term gedachtewisseling en de term hoorzitting. d. Reclamant stelt dat aan alle kanten van de centrale de komende jaren woningen worden gebouwd. Reclamant vraagt zich af of er een afweging is gemaakt over deze toekomstige ontwikkelingen. Reclamant vraagt zich ook af of de uitkoop van een centrale die vergunning heat om 5 ton per jaar te produceren niet duurder wordt dan van een centrale die 3 ton per jaar mag produceren. De gemeente dient een zienswijze in te dienen. e. Reclamant geeft aan dat een maatschappelijke toetsing van de omgeving vraag nummer één is in deze procedure. f. Reclamant vraagt of de visie over de toekomst van het gebied nagegaan is bij de gemeente.
•
g. Reclamant stelt dat alleen op oude bestemmingsplannen wordt getoetst en niet op nieuwe bestemmingsplannen. h. Reclamant vraagt om een toetsing van het effect op de stankoverlast door de hoogte van de schoorsteen van 50 meter naar 70 meter te brengen. Zijn er percentages te geven die beide hoogtes met elkaar vergelijken? i. Reclamant vraagt waarom voor deze hoogte van de schoorsteen is gekozen en niet voor een nog grotere hoogte.
j. Reclamant vraagt om andere c.q. aanvullende maatregelen zoals een katalysator op de schoorsteen.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 57
bcsluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Reactie op zienswiizen reclamant I
Ad Ia Artikel 3:18 lid 1 van de Algemene Wet bestuursrecht geeft aan dat het besluit op de aanvraag zo spoedig mogelijk doch uiterlijk zes maanden na ontvangst van de aanvran wordt genomen. Artikel 3:18 lid 2 van de Algemene Wet bestuursrecht geeft aan dat indien de aanvraag een zeer ingewikkeld of omstreden onderwerp betreft, het bestuursorgaan, alvorens een ontwerp ter inzage te leggen, binnen acht weken na ontvangst van de aanvraag kan besluiten de in het eerste lid bedoelde termijn met een redelijke termijn te verlengen. Deze verlenging is geschied. Voorop dient te staan dat de periode waarop de ontwerp-beschikking ter inzage heeft gelegen niet geheel in de vakantieperiode voor scholen heeft plaatsgevonden. De wetgever houdt bij het ter inzage leggen van een ontwerp-beschikking geen rekening met eventuele vakantieperiodes. Gelet op bovenstaande hebben wij geen reden gezien om de procedure vanwege vakantieperiodes nogmaals te verlengen. Ook de rijksoverheid gebiedt ons om op een aanvraag binnen de termijn een besluit te nemen gelet op de "Wet dwangsom en beroep bij niet tijdig beslissen". GS kunnen verplicht worden om een boete te betalen bij het niet tijdig nemen van een besluit. Vanwege de gevoeligheden rondom de ACU hebben wij overigens wel extra aandacht besteed aan de externe communicatie over de ontwerp-beschikking en hebben wij, hoewel de wetgever dit niet verplicht stelt, op voorhand en tijdens de periode van de terinzagelegging van de ontwerp-beschikking een gedachtewisseling hierover georganiseerd. Ad lb Het besluit tot het gaan houden van een informatieavond is gekomen, nadat duidelijk was geworden dat de vergunningprocedure bij omwonenden veel vragen opwierp, die niet direct in de besluitvorming over de aanvraag om milieuvergunning kunnen worden betrokken. Het lag daarom niet in de rede om deze informatieavond te organiseren, voordat het ontwerpbesluit werd genomen en gepubliceerd. De bedoeling van de "brede" informatieavond is het informeren van omwonenden over aspecten van de asfaltcentrale welke niet tot het beperkte toetsingsgebied van de Wet milieubeheer behoren. Bovendien hebben wij voor vragen en opmerkingen over het ontwerpbesluit een aparte gedachtewisseling georganiseerd tijdens de zienswijzetermijn Ad lc De status van de bijeenkomst is die van een gedachtewisseling. Tijdens de gedachtewisseling is per abuis wel eens hoorzitting gezegd in plaats van gedachtewisseling. Zoals ook tijdens de gedachtewisseling en bij de beantwoording van de schriftelijke zienswijzen is aangegeven bestaat er geen verschil tussen de termen hoorzitting en gedachtewisseling. Ad Id Planning met betrekking tot ruimtelijke ordening en ontwikkelingen op dit vlak geschieden door de gemeente Utrecht, door onder andere het opstellen van bestemmingsplannen. In een bestemmingsplan kan ruimtelijk een scheiding tussen industrie en woningen worden aangebracht. De gemeente Utrecht heeft overigens binnen haar bestuurlijke bevoegdheden en financide afwegingen de mogelijkheid om bedrijven eventueel uit te kopen of om verplaatsing te bevorderen. De toekomstige afweging op het gebied van ruimtelijke ordening wordt derhalve voornamelijk door de gemeente Utrecht gemaakt. Hierbij dient tevens een milieuhygiënische afweging gemaakt te worden.
Provincte Utrecht Afdeling Vergunningverleningf ream Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 58
hesluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Bij onze toetsing van een aanvraag om een Wet milieubeheervergunning wordt, voor zover de verschillende regels geldend voor de toetsing aan verschillende aspecten het toestaan, ook gekeken naar ontwikkelingen in de toekomst. Het gaat dan onder andere om "geprojecteerde bestemmingen" welke in vigerende bestemmingsplannen zijn benoemd. Deze toekomstige ontwikkelingen dienen wel redelijkerwijs te verwachten zijn. Met betrekking tot de ACU hebben wij onderzocht of er met eventuele redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen rekening dient te worden gehouden. Dat is wellicht het geval ten aanzien van ontwikkelingen ten westen van de ACU voorbij het gebied van het bestemmingsplan "Utrecht Zuid-West II". Maar de toetsing aan de milieu-aspecten geluid, geur en luchtkwaliteit blijven ook daar onverminderd positief uitvallen. Zienswijzen van de gemeente Utrecht worden besproken onder ad If. Ad le Als een vergunningaanvraag wordt ingediend dienen wij daar positief op te beschikken, tenzij er wordt voldaan aan de weigeringsgronden uit de Wet milieubeheer. Het is niet mogelijk om bij de beslissing op de aanvraag om een Wet milieubeheervergunning rechtstreeks maatschappelijke wensen die buiten het afwegingskader van de Wm liggen te betrekken. Het is immers verboden voor bestuursorganen om bestuursbevoegdheden te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor ze zijn gegeven (verbod van détournement de pouvoir). Dit is een algemeen beginsel van behoorlijk bestuur. Ad If Tijdens de procedure om de Wet milieubeheervergunning is er over inhoudelijke zaken regelmatig ambtelijk contact geweest tussen de provincie en de gemeente. Daarnaast is de gemeente als adviseur en belangstellende betrokken bij deze procedure en heeft zij ook zienswijzen ingediend. Deze hebben wij hiervoor behandeld onder ad 6a tot en met ad 6d. Ad Ig Het geldende bestemmingsplan voor de asfaltcentrale is het bestemmingsplan "Utrecht Zuid-West II". Dit bestemmingsplan geeft de bestemming van het terrein waarop de ACU staat aan. Het bestemmingsplan staat ter plaatse een asfaltcentrale toe. Het geeft ook informatie over de nabije omgeving van het terrein van de asfaltcentrale. Er is overigens geen enkele aanwijzing bekend dat de gemeente Utrecht op korte termijn dit bestemmingsplan gaat wijzigen. Ons is bekend dat een eerdere poging van de gemeente om het bestemmingsplan te wijzigen, is gestrand bij de Raad van State. Behalve in de vorm van toetsing aan vigerende bestemmingsplannen mogen ingevolge de Wet milieubeheer aspecten van (toekomstige) stedelijke ontwikkeling en ruimtelijke ordening die nog niet vastgelegd zijn in een bestemmingsplan of redelijkerwijs te verwachten zijn niet in de toetsing worden meegenomen. De toetsing aan de 'concrete' toekomstige ontwikkelingen heeft plaats gevonden. Ad Ih In de aanvraag zijn in bijlage 11 Rapportage luchtkwaliteitsberekening onder 4.1 resultaten van geurberekeningen weergegeven. In de resultaten wordt de bestaande installatie met schoorsteenhoogte van 50 meter hoogte vergeleken met de nieuwe installatie met schoorsteenhoogte van 70 meter. Voor de nieuwe installatie worden geen berekeningen gedaan met een schoorsteenhoogte van 50 meter. Deze wordt immers niet aangevraagd. De nieuwe installatie geeft voor verschillende referentiepunten, met voorgenomen maatregelen, verschillende verminderingen van geurimmissie ten opzichte van de bestaande situatie. Tegelijkertijd wordt een hogere jaarproductie aangevraagd. De effecten van de hoogte van de schoorsteen zijn in de huidige situatie en in de aangevraagde situatie derhalve niet percentueel te vergelijken. Ad li De schoorsteenhoogte van 70 meter wordt door KWS aangevraagd. Met deze hoogte wordt aan de normen voldaan. Bovendien moet bij een grotere hoogte dan 70 meter beoordeeld worden of deze niet schadelijk is voor straalverbindingen van bijvoorbeeld KPN.
Provincie Utrecht Afdehng Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Astaltcentrale Utrecht (ACU) 59
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
Ad lj Het gebruik van een katalysator om geur bij een asfaltcentrale te verminderen is geen bewezen techniek. Daarnaast zou het voorschrijven van een dergelijke voorziening geen recht doen aan de aanvraag. Een andere maatregel, te weten het gebruik van de vlinderklep waarbij een deel van de afgassen van de PRtrommel worden toegevoerd aan de luchttoevoer van de brander van de mineraaltrommel is al in de considerans behandeld. Andere technieken die geur verminderen zijn bij ons niet bekend en vanwege het behalen van de geurnormen niet noodzakelijk.
Zienswiizen reclamant
II
a. Reclamant ondervindt overlast van grof stof De auto's moeten iedere week worden gewassen. b. Reclamant geeft aan dat het aspect fijnstof voor haar heel belangrijk is. Dit moet in het cumulatieve aspect worden meegewogen. Het is een zorgpunt voor reclamant. c. Reclamant geeft aan dat de maatschappelijke toetsing van de omgeving niet in het ontwerpbesluit is meegenomen. d. Reclamant vraagt zich af of er goed gekeken is naar de gezondheid van omwonenden als gevolg van het voornemen en de leefbaarheid voor omwonenden in het algemeen. Dit alles gezien de toekomstige (ruimtelijke) ontwikkelingen. e. Reclamant geeft aan dat de informatieavond te laat komt. Reclamant stelt dat de gemeente Utrecht al eerder uitgenodigd had moeten zijn om hun visie op het gebied en de toekomstige ontwikkeling te geven. f. Reclamant geeft aan dat zij het gevoel heeft dat de verhoging van de schoorsteen als effect heeft dat de asfaltlucht over een groter gebied verspreid wordt. Het verhogen van de schoorsteen van 30 meter naar 50 meter heeft naar de mening van reclamant geen effect gehad. g. Reelamant vraagt wat een schonere centrale inhoudt.
Reactie op zienswilzen reclamant 11 Ad Ila In de bijlage I zijn in hoofdstuk 8.3 voorschriften opgenomen ter beperking van de verspreiding van grof stof bij bulkopslag en oppervlaktebronnen. In de bijlage I, hoofdstuk 9.1 zijn nog enkele voorschriften ter voorkoming van stofverspreiding bij de mobiele breek-zeefinstallatie opgenomen. De Afdeling Handhaving van de Provincie Utrecht ziet er op toe dat ook deze voorsehriften worden nageleefd. Ad 1lb De concentratie aan fijnstof op een bepaald punt wordt berekend door de bijdrage van het bedrijf bij de achtergrondwaarde op die locatie op te tellen. De achtergrondconcentratie in jtg/in 3 is de som van de waarde van de Generieke Concentratie Nederland (GCN, een jaargemiddeld cijfer bepaald door het R1VM) en de gecorrigeerde lokale bijdragen van bijvoorbeeld wegen en/of grote bronnen indien aanwezig. Het cumulatieve aspect wordt derhalve meegewogen. Aan de grenswaarden voor fijnstof zoals gesteld in bijlage 1 van de Wm wordt bij gevoelige objecten voldaan
Prom= Utrecht AfUelin g Vergunningverlening/Team Milieuhcheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 60
be ittit d.d. 12 oktober 2010/ or. X0869D17
Ad Ile Op een vergunningaanvraag dienen wij positief te beschikken, tenzij er wordt voldaan aan de weigeringsgronden uit de Wet milieubeheer. Het is niet mogelijk om bij de beslissing op de aanvraag om een Wet milieubeheer rechtstreeks bepaalde maatschappelijke wensen te betrekken. Het is immers verboden voor bestuursorganen om bestuursbevoegdheden te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor ze gegeven zijn (verbod van détournement de pouvoir). Ook geldt dat bij ruimtelijke toekomstige ontwikkelingen het bevoegd gezag (de gemeente Utrecht) rekening moet houden met de aanwezigheid van inrichtingen zoals de ACU. Overigens is met concrete toekomstige ontwikkelingen wel rekening gehouden. Ad IId Wij hebben in de toetsing van de aanvraag zelf geen specifieke beoordeling over eventuele gezondheidsrisico's gemaakt. De rijksoverheid heeft deze overwegingen wel gemaakt en vastgelegd in de milieuregelgeving in de vorm van onder andere milieukwaliteitseisen zoals grenswaarden voor bepaaalde stoffen. Wij toetsen aan deze milieuregelgeving en gelet op het bovenstaande dus indirect op gezondheid en leetbaarheid van omwonenden. Hierbij worden ook de redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen mee genomen. • Ad Ile Voor onze reactie verwijzen wij naar hetgeen onder Ad lb is overwogen. Op de informatieavond is het onze wens dat ook de gemeente Utrecht aan de omwonenden haar visie op het gebied en de toekomstige ontwikkeling geeft. De gemeente Utrecht en de provincie hebben in het kader van onderhavige procedure contact met elkaar. De aanvraag wordt bijvoorbeeld na binnenkomst aan de gemeente Utrecht als adviseur gezonden. Ad Elf Voor onze reactie verwijzen wij naar hetgeen onder Ad Ih en Ad Ii is overwogen. Ad Ilg We spreken van een schonere centrale omdat de geurvracht van de aangevraagde centrale voor PR-asfalt gemiddeld 1680 MouE/h bedraagt. Dit is lager dan van de huidige vergunde centrale namelijk 2276 MouE/h. Daarbij wordt de nieuwe centrale voorzien van een aantal maatregelen, genoemd in hoofdstuk 'XII. Geur', die de (geur)emissie zoveel mogelijk beperken, zoals het gebruik van een vlinderklep waarmee de rookgassen van de PR-trommel als onderdeel van het verbrandingsgas worden toegevoerd aan de in bedrijf zijnde mineraaltrommel. Zienswijzen reclamant III
a. Reclamant vraagt of de gemeenteraad Utrecht nog een rol speelt in de besluitvorming (procedure). Hierbij speelt mede de vraag of een andere locatie geschikter is. b. Reclamant vraagt zich af of GS rekening houdt met het te bouwen centrum van Leidsche Rijn. c. Zijn de vele klachten die zijn gemeld in de huidige situatie nog meegewogen of wordt dit nog meegewogen. d. Reclamant vraagt naar een toelichting op wat een geurgevoelige bestemming is. Reclamant vraagt zich af of daar alleen de flats aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal onder vallen. Wordt de term geurgevoelige bestemming ook gebruikt bij de toetsing op grenswaarden?
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 61
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Reactie op zienswijzen reclamant Ill
Ad Ma Het college van B&W van Utrecht kan tijdens de procedure van het behandelen van de aanvraag om milieuvergunning een advies geven of een zienswijze naar voren brengen. Op ambtelijk niveau is ook regelmatig contact geweest tussen de gemeente Utrecht en de provincie Utrecht. Planning met betrekking tot ruimtelijke ordening en ontwikkeling geschiedt door de gemeente Utrecht (college van B&W en gemeenteraad) door het maken van bestemmingsplannen en het afgeven van bouwvergunningen. In bestemmingsplannen kan ruimtelijk een scheiding tussen industrie en woningen worden aangebracht. De gemeente Utrecht heeft overigens binnen haar bestuurlijke bevoegdheden en financide afwegingen de mogelijkheid om bedrijven uit te kopen of om verplaatsing te bevorderen. In theorie kan een nieuwe fabriek op een andere locatie komen Ad Illb Het is niet mogelijk om bij de beslissing op de aanvraag om een Wet milieubeheer rechtstreeks wensen vanuit een binnenstedelijke verstedelijkingsopgave te betrekken zolang deze niet concreet zijn vastgelegd in ruimtelijke plannen. Het is immers verboden voor bestuursorganen om bestuursbevoegdheden te gebruiken voor een ander doel dan waarvoor ze gegeven zijn (verbod van détournement de pouvoir). De vergunning ingevolge de Wet milieubeheer is echter aan een beperkt toetsingskader onderhevig. Er is bij de toets of de Wet mil ieubeheervergunning kan worden verleend, voor verschillende aspecten in eerste instantie gekeken naar de bestaande situatie en voor zover de regelgeving het toestaat is voor bepaalde aspecten ook gekeken naar redelijkerwijs te verwachten toekomstige ontwikkelingen. Dit is in dit definitieve besluit op de aanvraag om milieuvergunning verduidelijkt. Behalve in de vorm van toetsing aan vigerende bestemmingsplannen mogen ingevolge de Wet milieubeheer aspecten van (toekomstige) stedelijke ontwikkeling en ruimtelijke ordening zoals het te bouwen centrum van Leidsche Rijn in beginsel niet in de toetsing niet worden meegenomen. Maar wij hebben met de afwegingen van de milieu-aspeeten toch wel rekening gehouden met due ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen vormen geen belemmering om de vergunning te verlenen. Ad Mc De nieuw aangevraagde centrale is niet identiek aan de huidige 40 jaar oude centrale. Wij kunnen de klachtenhistorie van de huidige centrale niet zondermeer van toepassing verklaren op de nieuw aangevraagde centrale, aangezien de nieuwe installatie, uitgevoerd wordt met aanvullende (geur)emissie beperkende voorzieningen. De klachten zijn wel reden geweest om het aspect geur uitvoerig te onderzoeken en in de overwegingen te betrekken. Daarnaast hebben wij in de vergunning een groot aantal doelvoorschriften opgenomen en tevens meetverplichtingen en maatregelen over het onderwerp geur voorgeschreven. Ad Illd In paragraaf 2.9.2 `Geurgevoelige objecten en beschermingsniveau' van de NeR is aangegeven wanneer wij objecten als geurgevoelig objecten kunnen aanwijzen. Wij beschouwen ieder geval woningen en scholen als een geurgevoelig object. Gelet hierop verstaan wij onder geurgevoelig object niet alleen de flats aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal. De flats zijn wel een belangrijke (referentie)locatie omdat de afstand tot de asfaltcentrale relatief klein is en er ook veel mensen verblijven. In de considerans is de tekst gewijzigd in: 'Een relevant geurgevoelig object is onder andere een aantal de flats aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal. Deze flats zijn in de geurberekeningen gebruikt als referentie locatie.' De toets aan de grenswaardcn voor de immissie van geur geschiedt ter plaatse van deze geurgevoelige objecten.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
ProvIncie Utrecht Afdeling Vergunningverleningfrearn Milieubeheer
62
besluit d.d. 12 oktoher 2010/ nr. 808691)17
Zienswijzen reclamant IV Reclamant vraagt wie er op toeziet dat de productielimiet niet wordt overschreden. Doet de overheid zijn best om dit te sturen? Reactie op zienswijzen reclamant IV Ad IVa De afdeling Handhaving van de Provincie Utrecht ziet er in het algemeen op toe dat de voorschriften uit de vergunning worden nageleefd. In het bijzonder wordt er op toe gezien dat de jarlijkse productielimiet niet wordt overschreden. Gelet op de handhavinghistorie wordt dit met extra veel aandacht ter hand genomen.
XXI.D. Wijzigingen ten opziehte van de ontwerpvergunning In de considerans zijn verschillende teksten gewijzigd. Het dictum is gewijzigd. De volgende voorschriften zijn gewijzigd, verwijderd of toegevoegd. Voorschrift 3.1.6 van de bijlage I is verwijderd. Voorschrift 5.5.2 van de bijlage I is verwijderd. Voorschrift 6.1.3 van de bijlage I is gewijzigd. Voorschrift 7.1.4 is aan de bijlage I toegevoegd. Voorschrift 7.2.7 van de bijlage I is gewijzigd. Voorschrift 7.2.11 is aan de bijlage I toegevoegd. Voorschrift 8.1.6 van de bijlage I is gewijzigd. Voorschrift 8.2.1 van de bijlage I is gewijzigd. Voorschrift 8.2.3 van de Bijlage I is gewijzigd. De Actielijst is aangevuld met voorschrift 4.3.3 en 3.1.6.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 63
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
XXII BESLUIT XXII.A. Algemeën Gelet op het bepaalde in de Wet milieubeheer en de Algemene wet bestuursrecht en op hetgeen hiervoor is overwogen, besluiten wij: de door KWS Infra B.V. aangevraagde Wm-vergunning als bedoeld in artikel art. 8.4, lid 1 juncto 8.1, lid 2, juncto 8.1, lid 1 onder b van de Wet milieubeheer, juncto Bijlage 1 van het Besluit algemene regels voor inrichtingen milieubeheer te verlenen voor een termijn van 10 jaar gerekend vanaf het in werking treden van de beschikking; dat de bij dit besluit behorende aanvraag, zijnde de op 14 juni 2010 ontvangen herziene aanvraag inclusief de bijlagen en de op 7 juli 2010 ontvangen aanvulling, deel uitmaakt van deze beschikking voor zover de voorschriften en beperkingen niet anderszins bepalen; • aan deze Wm-vergunning de voorschriften te verbinden, zoals die in het voorschriftenpakket bij dit besluit zijn opgenomen; dat vergunningvoorschriften 1.7.1 t/m 1.7.6 van bijlage I gedurende 3 jaar nadat de Wm-vergunning haar geldigheid heeft verloren, in werking blijven; dat zolang de vergunde nieuwe installatie nog niet is opgericht en in werking is, de huidige installatie in werking kan blijven mits wordt voldaan aan de voorschriften van bijlage II; dat wanneer de vergunde nieuwe nstallatie is opgericht en in werking is, de inrichting dient te voldoen aan et gestelde in de aanvraag en de voorschriften van bijlage I. Wij n de vergunninghouder erop dat er ook andere regelgeving op de inrichting van toepassing is. Dit ft onder ndere: Besluit melden bedrijfsafvalstoffen en gevaarlijke afvalstoffen en het Besluit bodé k aliteit. Ged Nam
van Utrecht
mr. J 0 osch der Milieubeheer ng Vergunningverlening
XXI B, Afschriften Het origineel van deze beschikking te zenden aan KWS Intra b y , Postbus 217, 4130 EE Vianen en een afschrift te zenden aan: burgemeester en wethouders van de gemeente Utrecht; VROM-Inspectie Regio Noord-West (Noord-Holland, Utrecht en Flevoland), Postbus 1006, 2001 BA Haarlem; - degenen die zienswijzen near voren hebben gebracht; Aveco de Bondt, t.a.v. de heer M.J. Passtoors, Postbus 223, 3970 AE Driebergen; het dagelijks bestuur van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijn landen, Postbus 550 3990 GJ Houten; de Brandweer Utrecht, Postbus 3025, 3502 GA Utrecht.
Provincie Utrecht Affleling Vergunningverlening/Tearn Milicubchcer
Aslakentrale Utrecht (AGO 64
hc:shet d.d. 12 oktober 20101 nr. 808691)17
Tevens hebben wij deze beschikking openbaar gemaakt op het internetdomein van de provincie Utrecht: http://www.provincie-utrecht.nl . Beroepsmogelijkheid
Tegen dit besluit kan binnen zes weken na de dag van bekendmaking beroep worden ingesteld bij de afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State, Postbus 20019, 2500 EA 's-Gravenhage. Het beroep kan overeenkomstig het bepaalde in artike1.8:1 juncto art 7:1 van de Awb worden ingesteld door belanghebbenden die tijdig hun zienswijze over het ontwerpbesluit naar voren hebben gebracht of door belanghebbenden die geen zienswijze naar voren hebben gebracht maar die dat redelijkerwijs niet kan worden verweten of door belanghebbenden die zich niet kunnen vinden in de wijzigingen ten opzichte van het ontwerpbesluit. Griffierechten zijn hiervoor verschuldigd. Indien beroep is ingesteld tegen dit besluit, kan ook om een voorlopige voorziening worden gevraagd indien onverwijlde spoed dat vereist. Het verzoek moet worden gedaan bij de Voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak. Griffierechten zijn hiervoor verschuldigd.
Provincie Utrecht Afdelina Vergunningverlening/Fearn Milicubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 65
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
INHOUDSOPGAVE BLILAGE I
69
VOORSCHRIFTEN
70
I. A LG EMENE VOORSCHRIFTEN
70
1.1. PRODUCTIE
70 70 70 71 71 71 72
TERRE1N VAN DE INRICHTING EN TOEGANKELUKHEID 1.3. INSTALLATIES 1.4. INSTRUCTIES 1.5. MELDING CONTACTPERSOON EN WUZIGING VERGUNNINGHOUDER 1.6. REGIS.FRATIE 1.7. BEDRIJESBEEINDIGING
2.
AFVALSTOFFEN ONTSTAAN BINNEN DE INRICHTING 2.1. AEVALSCHEIDING 2.2. OPSLAG VAN AFVALSTOFEEN 2.3. AEVOER VAN AEVALSTOFFEN
3.
4.
73
73 $1. 73 74
A EVA LSTOFFEN
74
3.1. ACCEPTATIE 3.2. BEDRUFSVOERING
74 76
BODEM
77
4.1. ALGEMEEN 4.2. VOORZIENINGEN 4.3. BEHEERMAATREGELEN 4.4. BODEMBELASTINGONDERZOEK 4.5. HERSTELPLICHT (BODEMSANER1NG) 5.
77 77 77 78 78
EXTERNE VEILIGHEID
79
5.1. VOORZIEN1NGEN 5.2. BRANDBESTRUDING 5.3. OPSLAG VERPAKTE GEVAARLLIKE STOFFEN 5.4. GASFLESSEN 5.5. OPSLAG VAN GASOL1E IN BOVENGRONDSE TANKS ONDER ATMOSFERISCHE DRUK 6.
GELUID
82
6.1. ALGEMEEN 6.2. REPRESENTATIEVEI3EDRUESSITUATIE 6.3. INCIDENTELE SITUATIES 7.
82 83 83
GEUR
84
7.1. DOELVOORSCHRIETEN 7.2. MET/NGEN EN RAPPORTAGE MAATREGELEN 8.
84 85
LLICHT
87
8.1. EMISS1ES VAN STOFFEN UIT PUNTBRONNEN 8.2. METEN EN REGISTREREN 8.3. BULKOPSLAG EN OPPERVLAKTEBRONNEN 9.
87 88 89
SPECIFIEKE BEDRUFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN 9.1. MOBIELE I3REEK-/ZELTINSTALLATIE 9.2. MOBIELE MENGER (BRAC-INSTALLATIE) 9.3. IN VVERKING HEBBEN VAN EEN LABORATORIUM 9.4. OPSLAG BITUMEN, ANTIKLEEEMIDDEL EN ADBLUE
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/kmm Milicubehecr
79 79 80 80 81
90
90 90 91 91
Asfahcentrale Utrecht (ACU) 66
hesluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
•
10.
VERRUIMDE REIKW1JDTE
92
10.1 ENERGIEPREVENTIE 10.2. WATERPREVENTIE 11.
92 93
PROEFNEMINGEN
93
11.1. ALGEMEEN
93
BEGRIPPEN
95
ACTIES
101
BEOORDELINGSPUNTEN GELUID
102
BEOORDELINGSPUNTEN GELUID
102
BIJLAGE II
103
VOORSCHRIFTEN
104
1.
104
ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 1.1 ALGEMEEN 1.2 WERKTIJDEN 1.3 TERREINEN EN WEGEN 1.4 GEDRAGSVOORSCHRIFTEN/INSTRUCTIES
2.
3.
MILIEUASPECTEN
EN -COMPONENTEN
104 104 105 105
105
2.1 (EXTERNE) VEILIGHEID 2.2 GELUID 2.3 LUCHTVERONTREINIGING 2.4 BODEM EN GRONDWATERBESCHERMING 2.5 PREVENTIE EN ZUINIG GEBRUIK (ENERGIE EN GRONDSTOFTEN) 2.6 AFVALSTOFFEN DIE BINNEN DE INRICHTING ONTSTAAN 2.7 AFVALWATER
105 107 108 111 112 113 113
SPECIFIEKE BEDRIJFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN
114
3.1 ELEKTRISCHE INSTALLATIE 3.2 STOOKINSTALLATIE (GAS) 3.3 OPSLAG GEVAARLUKE STOFFEN 3.4 OPSLAG VAN GASOLIE IN TANK 3.5 OPSLAG VAN AFVALSTOFFEN DIE BINNEN DE INRICHTING ZUN ONTSTAAN 3.6 LABORATORIUM 3.7 VORKHEFTRUCKS EN LAADSCHOP OP DIESEL 3.8 WERKPLAATS 3.9 TRANSFORMATOR 3.10 ASFALTMENGINSTALLATIE 3.11 MOBIELE BREEK-/ ZEEFINSTALLATIE
114 115 115 116 116
117 117 117 117 118 118
4.
PROEFNEMINGEN
118
5.
REGISTRAT1E ALGEMEEN
119
5.1 MILIEULOGBOEK
6.
BEËINDIGING VAN DE INRICHTING 6.1 ALGEMEEN 6.2 BODEM 6.3 GROND, HULP- EN AFVALSTOFFEN
119 119 119 119 120
BEGRIPPENLIJST
121
OVERZ1CHTSKAART GELUIDMEETPUNTEN
126
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer 67
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
I 28
LITERATUUR BIJLAGE
III
129
Provineie Utrecht A fdeling Vcrgunningverleninglhearn Miliettbeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 68
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
BIJLAGE I
Provincie Utrecht Aidekng Vergunningverlcning/Tcam Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 69
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
VOORSCHRIFTEN 1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 1.1. Productie 1.1.1.
De jaarproductie is maximaal 550.000 ton asfalt per jaar. .
•
1.2. Terrein van de inrichting en toegankelijkheid 1.2.1.
Op het terrein van de inrichting moet een zodanige afscheiding aanwezig zijn dat de toegang tot de inrichting voor onbevoegden redelijkerwijs niet mogelijk is. 1.2,2.
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren. 1.2.3.
Gebouwen, installaties en opslagvoorzieningen moeten altijd goed bereikbaar zijn voor alle voertuigen die in geval van calamiteiten toegang tot de inrichting/installatie moeten hebben. Binnen of nabij de installaties mogen geen andere goederen of stoffen worden opgeslagen dan die welke voor het vergunde proces nodig zijn of daardoor zijn verkregen, met uitzondering van brandbestrijdingsmiddelen.
1.3. Installaties 1.3.1.
Gasgestookte verwarmings- of stookinstallaties en bijbehorende appendages moeten voldoen aan de NEN 1078 en/of de NEN 2078. Een gasgestookte verwarmings- of stookinstallatie met een nominaal vermogen van meer dan 100 kW moet voor ingebruikneming en vervolgens ten minste Snmaal per vier jaar gekeurd worden op goed en veilig functioneren, optimale verbranding en energiezuinigheid. De keuring moet mede omvatten de afstelling voor de verbranding, het systeem voor de toevoer van de brandstof en de afvoer van de verbrandingsgassen. Onderhoud moet jaarlijks door een daartoc erkend bedrijf te worden verricht. 1ndien uit een keuring blijkt dat de verwarmings- of stookinstallatie onderhoud nodig heeft, moet dat onderhoud binnen twee weken na de keuring plaatsvinden 1.3.2.
De keuring als bedoeld in vorig voorschrift moet worden uitgevoerd door een persoon die beschikt over een geldig certificaat dat is afgegeven door een instelling die door de Raad voor Accreditatie is geaccrediteerd teneinde uitvoering te kunnen geven aan de ibeoordelingsrichtlijn voor het uitvoeren van onderhoud en inspecties aan stookinstallaties' van de SCIOS of aantoonbaar voldoet aan eisen die ten minste gelijkwaardig zijn aan die beoordelingsrichtlijn.
Provtnele Utrecht Alluding Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfallgentralc Utrecht (ACU) 70
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869DI7
1.4. Instructies 1.4.1.
De vergunninghouder moet de binnen de inrichting (tijdelijk) werkzame personen instrueren over de voor hen van toepassing zijnde voorschriften van deze vergunning en de van toepassing zijnde veiligheidsmaatregelen. Tijdens het in bedrijf zijn van installaties die in geval van storingen of onregelmatigheden kunnen leiden tot nadelige gevolgen voor het milieu, moet steeds voldoende, kundig personeel aanwezig zijn om in voorkomende gevallen te kunnen ingrijpen. 1.4.2.
De vergunninghouder moet één of meer ter zake kundige personen aan wijzen die in het bijzonder belast zijn met de zorg voor de naleving van de in deze vergunning opgenomen voorschriften.
1.5. Melding contactpersoon en wijziging vergunninghouder 1.5.1.
De vergunninghouder moet, direct nadat de vergunning in werking is getreden schriftelijk naam, adres en telefoonnummer opgeven aan het bevoegd gezag van degene (en van diens plaatsvervanger) met wie in spoedeisende gevallen, ook buiten normale werktijden, contact kan worden opgdnomen. Als deze gegevens wijzigen moet dit zo spoedig mogelijk onder vermelding van de wijzigingsdatum schriftelijk worden gemeld aan het bevoegd gezag.
1.6. Registratie 1.6.1.
Binnen de inrichting is een exemplaar van deze vergunning (inclusief aanvraag) met bijbehorende voorschriften aanwezig. Verder zijn binnen de inrichting de volgende documenten aanwezig: alle overige voor de inrichting geldende milieuvergunningen en meldingen; de veiligheidsinforrnatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen; de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik. 1.6.2.
De documenten genoemd in voorschrift 1.6.1 moeten ten minste vijf jaar worden bewaard. 1.6.3.
Klachten die door omwonenden rechtstreeks bij de inrichting worden gemeld, dienen door de vergunninghouder te worden geregistreerd (klachtenregistratie). Van de klachtenregistratie dient jaarlijks voor 1 juni door vergunninghouder een samenvatting te worden opgesteld die aan het bevoegd gezag moet worden overlegd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 71
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
1.6.4.
Ten behoeve van de klachtenregistratie dienen de volgende gegevens te worden genoteerd: tijdstip, plaats, aard van de klacht, meteorologische gegevens en eventueel mogelijke technische oorzaak. De wijze van registratie behoeft goedkeuring van het bevoegd gezag.
1.7. Bedrijfsbeëindiging
1.7.1.
Bij het geheel of gedeeltelijk beëindigen van de activiteiten binnen de inrichting moeten alle aanwezige stoffen en materialen door of namens vergunninghouder op milieuhygiënisch verantwoorde wijze in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd. 172
Van het structureel buiten werking stellen van (delen van) installaties en/of beëindigen van (één van de) activiteiten moet het bevoegd gezag zo spoedig mogelijk op de hoogte worden gesteld. 1nstallaties of delen van installaties die structureel buiten werking zijn gesteld en nadelige gevolgen voor het milieu kunnen hebben, moeten in overleg met het bevoegd gezag worden verwijderd tenzij de (delen van de) installaties in een zodanige staat van onderhoud worden gehouden dat de nadelige gevolgen niet kunnen optreden. 1.7.3.
Uiterlijk drie maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie zijn uitgevoerd. Elet onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN 5725. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. 1.7.4.
Het in voorschrift 1.7.3 bedoelde onderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na beëindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en wijze van uitvoering hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek. 1.7.5.
De resultaten van het in voorschrift 1.7.3 bedoelde onderzoek moeten door of namens vergunninghouder worden overgelegd aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd.
I rovinme Utrecht
Mdeling Vcrgunningverleningf Yearn Milicubeheer
Aslalicentrale Utrecht (ACU) 72
besluit d.d. 12 oktoher 2010/ or. 808691)17
1.7.6.
Indien uit het onderzoek, bedoeld in voorschrift 1.7.3, blijkt dat een verontreiniging is opgetreden, dan wel een reeds aanwezige verontreiniging in omvang is toegenomen, moeten terstond maatregelen genomen worden om de verontreiniging en de directe gevolgen daarvan ongedaan te maken. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de te nemen maatregel(en).
2. AFVALSTOFFEN ONTSTAAN BINNEN DE INRICHTING 2.1. Afvalscheiding 2.1.1.
Vergunninghouder is verplicht de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden dan wel zelf af te voeren: de verschillende categorieën gevaarlijke afvalstoffen, onderling en van andere afvalstoffen papier en karton; - houtafval meer dan 40 kg; - oud ijzer meer dan 40 kg; - puin; - gevaarlijke afvalstoffen zoals afgewerkte olie en methyleenchloride.
2.1.2.
Gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in de bijlage bij de "Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen" moeten gescheiden van elkaar en van andere afvalstoffen worden gescheiden, gescheiden worden gehouden en gescheiden worden afgegeven. 2.2. Opslag van afvalstoffen 2.2.1.
De op- en overslag en het transport van afvalstoffen moeten zodanig plaatsvinden dat zich geen afval in of buiten de inrichting kan verspreiden. Mocht onverhoopt toch verontreiniging van het openbaar terrein rond de inrichting plaatsvinden, dan moeten direct maatregelen worden getroffen om deze verontreiniging te verwijderen. 2.2.2.
Gebruikte poetsdoeken, absorptiematerialen en overige gevaarlijke afvalstoffen, die vrijkomen bij onderhoudswerkzaamheden en bij het verwijderen van gemorste dieselolie, smeerolie en hydraulische olie, moeten worden bewaard in vloeistofdichte en afgesloten emballage die bestand is tegen inwerking van de betreffende afvalstoffen. 2.2.3.
De verpakking van gevaarlijk afval moet zodanig zijn dat: niets van de inhoud uit de verpakking kan ontsnappen; het materiaal van de verpakking niet door gevaarlijke stoffen kan worden aangetast, dan wel met die gevaarlijke stoffen een reactie kan aangaan dan wel een verbinding kan vormen; deze tegen normale behandeling bestand is; deze is voorzien van een etiket, waarop de gevaarsaspecten van de gevaarlijke stof duidelijk tot uiting komen. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 73
hesluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
2.2.9.
Afvalstoffen moeten zodanig gescheiden van elkaar worden opgeslagen dat de verschillende soorten afvalstoffen niet met elkaar kunnen reageren. 2.2.5.
In de inrichting mag niet meer dan de in hoofdstuk 3.3 van bijlage 6b van de aanvraag genoemde hoeveelheden (gevaarlijke) afvalstoffen worden bewaard. 2.2.6.
De termijn van opslag van afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de termijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen.
2.3. Afvoer van afvalstoffen 2.3.1.
Indien de afzet van de opgeslagen afvalstoffen stagneert, geeft de vergunninghouder dit onverwijld schriftelijk te kennen aan het bevoegd gezag. Deze mededeling bevat ten minste gegevens over de oorzaak van de stagnatie en de verwachte tijdsduur, alsmede de maatregelen die worden genomen om de stagnatie op te heffen, respectievelijk in de toekomst te voorkomen.
3. AFVALSTOFFEN 3.1. Acceptatie 3. I. 1.
In de inrichting mogen maximaal 240.000 ton van de hieronder vermelde afvalstoffen per kalenderjaar worden geaccepteerd en mogen op enig moment niet meer afvalstoffen worden opgeslagen dan 170.000 ton. Voor de diverse deelstromen gelden de maxima zoals deze zijn genoemd in de onderstaande tabel. Gebruikelijke benaming afvalstof Euralcodes
Max. opslag (in ton)
Niet teerhoudend asfaltpuin 170302 Wegenbouwkundig betonpuin 170101 Overige steenachtige 170107 afvalstoffen geschikt voor toepassing in het asfaltproductieproces
130.000 40.000 Bedoeld voor proefneming De omvang van de opslag wordt in mindering gebracht bij de andere bovengenoemde afvalstoffen
Provincie Utrecht
Mdeling Vergunningverleningil g am Milieuheheer
Astalteentrale Utrecht (Act]) 74
besknt d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
3. 1 2
Het bij de aanvraag gevoegde AO/IC dient met de volgende onderdelen te worden aangepast, danwel aangevuld. Deze moeten binnen drie maanden na inwerkingtreding van deze vergunning ter goedkeuring aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. Algemeen: - De wijze waarop functiescheiding met betrekking tot de afdeling commercie, acceptatie en verwerking, is gerealiseerd. - Een beschrijving of deze functiescheiding ook doorgevoerd is in de geautomatiseerde systemen. - Een beschrijving van administratieve processen en geautomatiseerde systemen (inclusief de relatie tussen de beide en de verschillende deelsystemen). - Een beschrijving van de snelheid van de verwerking van de geregistreerde gegevens. - Een beschrijving van de duur van het bewaren van de geregistreerde gegevens. Administratie: - De wijze waarop in de administratieve organisatie (financiële administratie) verwezen wordt naar de primaire vastleggingen (goederenadministratie). - Een beschrijving van de financidle- en de stoffen-/procesadministratie. Met daarbij aangegeven welke relatie tussen de diverse administraties bestaat. - Een beschrijving welke gegevens van inkomende en uitgaande partijen worden vastgelegd. Een beschrijving welke gegevens ten aanzien van het acceptatiebeleid worden vastgelegd en waar deze gegevens worden bewaard. Interne controle: - Een beschrijving van de activiteiten met betrekking tot de controle van de werkprocessen. Met daarbij aangegeven met welke frequentie deze controle wordt uitgevoerd en waar de resultaten van deze controle en eventuele correctieve acties worden vastgelegd. - Een beschrijving van de systematiek waarmee in de goederen- en de financiële administratie per afvalstof balansen (per hoofd- en deelprocessen) worden opgezet. Met daarbij aangegeven welke foutenmarge in de balans door het bedrijf als acceptabel wordt geacht. - De frequentie waarmee de balansen worden opgesteld. - Een beschrijving of periodiek gecontroleerd wordt of de fysieke voorraad afvalstoffen overeenkomt met de voorraad volgens de goederenadministratie en de voorraad volgens de financiële administratie. Met daarbij aangegeven of en hoe verschillen worden onderzocht. 3.1.3.
De vergunninghouder moet altijd handelen overeenkomstig het bij de aanvraag gevoegde AV-beleid en de AO/IC inclusief (voor zover van toepassing) de goedgekeurde aanvullingen en de ingevolge voorschrift 3.1.2 en 3.1.5 toegezonden wijzigingen. 3. 1 .4.
Het in voorschrift 3.1.3 bedoelde AV-beleid en de AO/IC [en de op grond van voorschrift 3.1.2 en 3.1.5 doorgevoerde wijzigingen] moeten gedurende de openingstijden van de inrichting voor het bevóegd gezag ter inzage liggen.
Provincie Utrecht Afdeling Vcrgunningverlening/Team Milieubehecr
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 75
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
3.1.5.
Wijzigingen van de procedure voor acceptatie, bewerking en verwerking, registratie of controle moeten uiterlijk twee weken voordat de wijziging wordt doorgevoerd (ter bepaling van de procedure die in relatie tot de aard van de wijziging is vereist) schriftelijk aan het bevoegd gezag worden voorgelegd. In het voornemen tot wijziging dient het volgende aangegeven te worden: de reden tot wijziging; een beschrijving van de wijziging; de gevolgen van de wijziging voor andereonderdelen van het AV-beleid en de AO/IC; de datum waarop vergunninghouder de wijziging wil doorvoeren. 3.1.6.
Indien na acceptatie van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze nict hadden mogen worden geaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghouder worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste Wm-vergunning(en). Deze handelswijze moet binnen drie maanden nadat dc vergunning in werking is getreden in het acceptatie regelement van het AV-beleid en de AO/IC zijn vastgelegd."
3.2. Bedrijfsvoering 3.2.1.
Binnen de inrichting mogen per kalenderjaar niet mcer dan de hieronder aangegeven hoeveelheden afvalstoffen worden be-/verwerkt. Be-/verwerking
Te be-/verwerken afvalstoffen • Maximale hoeveelheid (ton) (gebruikelijke benaming)
a eventuele voorbewerking 170302 200.000 (breken/zeven) verwerken in Niet teerhoudend asfaltpuin het asfaltproductieproces Breken /zeven tot granulaat 170101 40.000 geschikt voor verwerking als Wegenbouwkundig betonpuin gebonden) funderingsmateriaal onodig breken/zeven als 170107 Ten behoeve van proefneming voorbewerking in het Overige steenachtige De hoeveelheid van deze sfaltproductieproces afvalstoffen geschikt voor stoffen wordt in mindering toepassing in het gebracht bij de andere asfaltproductieproces afvalstoffen.
3.2.2.
De termijn van opslag van geaccepteerde afvalstoffen mag maximaal één jaar bedragen. In afwijking hiervan mag de term ijn van opslag van afvalstoffen maximaal drie jaar bedragen indien de vergunninghouder ten genoegen van het bevoegd gezag aantoont dat de opslag van afvalstoffen gevolgd wordt door nuttige toepassing van afvalstoffen. 3.2.3.
De ontvangen en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden HUN/en, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd.
Provincie Utrecht
Allleling VergunningverIcningfrearn Milicuhcheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 76
hcsluit d.d. 12 oktoher 2010/ nr. 808691)17
4. BODEM 4.1. Algemeen 4.1.1.
De bedrijfsvoering binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 4.1.2.
Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moeten direct worden opgenomen; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen; verontreinigd absorptiemiddel moet gescheiden van andere stoffen worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten verpakkingen. 4.1.3.
Afvalstoffen mogen niet op onverharde terreingedeelten opgeslagen worden.
4.2. Voorzieningen 4.2.1.
Voor dat de aangevraagde asfaltmenginstallatie in gebruik wordt genomen dienen de bodembeschermende maatregelen/voorzieningen uit de bij de aanvraag gevoegde bodemrisicochecklist te zijn gerealiseerd.
4.3. Beheermaatregelen 4.3.1.
Wijzigingen van de beheermaatregelen voor de bodembeschermende voorzieningen moeten aan het bevoegd gezag worden overgelegd. 4.3.2.
Binnen twee maanden nadat de vergunning in werking is getreden moet door vergunninghouder een plan met beheermaatregelen aan het bevoegd gezag worden overgelegd. In dit plan moet ten minste het volgende zijn uitgewerkt: welke voorzieningen geïnspecteerd en onderhouden worden; de inspectie- en onderhoudsfrequentie; de wijze van inspectie (visueel, monsterneming, metingen etc.); waaruit het onderhoud bestaat; de gerealiseerde maatregelen om bodemincidenten tijdig te kunnen signaleren; hoe eventuele verspreiding van bodemverontreinigende stoffen wordt beperkt; hoe de resultaten van inspectie en onderhoud en de evaluatie van bodemincidenten worden gerapporteerd en geregistreerd; de verantwoordelijke functionaris voor inspectie, onderhoud en de afhandeling van bodemincidenten.
Provincie Utrecht Fading Vergunningvcrlening/Tearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 77
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
4.3.3
Bij het in gebruik nemen van de nieuwe asfalicentrale dient het door het bevoegde gezag goedgekeurde plan met beheermaatregelen voor de bodembeschermende voorzieningen in werking zijn.
4.4. Bodembelastingonderzoek 4.4.1.
Ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem van de bouwlocatie van de nieuwe asfaltmenginstallatie en het nieuwe combinatiegebouw als mogelijke nieuwe referentiesituatie moet alvorens te bouwen een bodembelastingonderzoek naar de nulsituatie zijn uitgevoerd. De resultaten moeten uiterlijk voordat de bouw begint aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. Het onderzoek inclusief monsterneming en analyse van de monsters moet zijn uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN 5725. 4.4.2.
Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek, zoals aangegeven in voorschrift 4.4.1, kunnen binnen I maand nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eiscn worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt.
•
4.4.3.
Bij beëindiging van een bodembedreigende activiteit moet ter vaststelling van de kwaliteit van de bodem een bodembelastingonderzoek naar de eindsituatie zijn uitgevoerd. Het onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig NEN 5740 en NEN 5725. Ter zake van de uitvoering van het bodemonderzoek kunnen - binnen 3 maanden nadat voornoemde rapportage is overgelegd - nadere eisen worden gesteld door het bevoegd gezag; inhoudende dat meerdere monsternemingen of analyses moeten worden verricht, indien dit op grond van de overgelegde hypothese(n) en onderzoeksstrategie noodzakelijk blijkt. De resultaten van het onderzoek moeten uiterlijk drie maanden na het uitvoeren van het onderzoek aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. 4.4.4.
Het eindonderzoek moet worden verricht op die locaties van de inrichting die bij het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek relevant zijn gebleken en op alle overige locaties in de inrichting waar bodembedreigende activiteiten hebben plaatsgevonden. Monsterneming moet direct na baindiging van de activiteiten plaatsvinden. Monsterneming en analyse van de monsters dient te zijn uitgevoerd conform NEN 5740. Ter plaatse van de tijdens het nulsituatieonderzoek en een eventueel (laatste) herhalingsonderzoek onderzochte locaties moet het eindsituatieonderzoek dezelfde opzet en wijze van uitvoering hebben als het nulsituatieonderzoek of het eventueel uitgevoerde herhalingsonderzoek.
4.5. Herstelplicht (bodemsanering) 4.5.1.
Indien uit monitoring of anderszins blijkt dat de bodem (grond en/of grondwater) is verontreinigd kan het bevoegd gezag binnen 6 maanden na ontvangst van de resultaten van het onderzoek, onderscheidenlijk het bij dit gezag op andere wijze bekend worden van de verontreiniging, verlangen dat de eerder vastgestelde nulsituatie van de bodemkwaliteit wordt hersteld.
Provincie Utrecht Afdeling VergunningverIcningt feam Milieubeheer
AsIaltcentrale Utrecht (ACU) 78
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
•
4.5.2.
lndien de Wet bodembescherming niet van toepassing is op de wijze van saneren moet sanering plaats vinden overeenkomstig door het bevoegd gezag te stellen nadere eisen.
5. EXTERNE VEILIGHEID 5.1. Voorzieningen 5.1.1.
In ontluchtingsleidingen die zijn geplaatst op tanks, procesapparatuur en tankwagens waarin explosieve damp-luchtmengels kunnen voorkomen moet een vlamkering of een gelijkwaardige voorziening zijn aangebracht. De ontluchtingsleidingen moeten op een veilige en geschikte plaats ten opzichte van ontstekingsbronnen in de buitenlucht uitmonden. De ontluchtingsleidingen mogen niet bij mogelijke verblijfplaatsen voor personen uitmonden.
5.2. Brandbestrijding 5.2.1.
Risico relevante procesapparatuur, opslagtanks, leidingen en leidingondersteuningen die zich op een terreingedeelte bevinden waar gemotoriseerd verkeer kan plaatsvinden, moeten afdoende zijn beschermd door een vangrail of een gelijkwaardige constructie. 5.2.2.
Uiterlijk zes maanden voor het in gebruik nemen van de asfaltmenginstallatie moet bij het bevoegd gezag een brandveiligheidsplan worden ingediend. De installatie(-delen) mag (mogen) pas in werking worden gesteld, indien de beschreven maatregelen en voorzieningen zijn geïnstalleerd en naar behoren functioneren, hetgeen is gebleken uit een opleveringstest. 5.2.3.
In de inrichting mag, behoudens in de daarvoor ingerichte installaties of in de daarvoor ingerichte ruimten, in de nabijheid van brandgevaarlijke locaties geen open vuur aanwezig zijn en mag niet worden gerookt. Deze bepaling voor wat betreft open vuur is niet van toepassing indien werkzaamheden moeten worden verricht waarbij open vuur noodzakelijk is. Vergunninghouder moet zich er van hebben overtuigd dat deze werkzaamheden kunnen worden uitgevoerd zonder gevaar. Op een centrale plaats voor de uitgave van (werk-)vergunningen en ter plaatse moet een schriftelijk bewijs aanwezig zijn dat bedoelde werkzaamheden zijn toegestaan. 5.2.4.
Het rook- en vuurverbod moet op duidelijke wijze kenbaar zijn gemaakt door middel van opschriften in de Nederlandse en Engelse taal of door middel van een symbool overeenkomstig de NEN 3011. Deze opschriften of symbolen moeten nabij de toegang(en) van het terrein van de inrichting en op die plaatsen en die gebouwen waar roken en open vuur verboden is zijn aangebracht. Zij moeten goed leesbaar respectievelijk goed zichtbaar zijn.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 79
besluit d.d. 12 oktober 20101 nr. 80869D17
5.2.5.
Alle brandblusmiddelen, brandbestrijdings- en brandbeveiligingssystemen moeten steeds: voor onmiddellijk gebruik gereed zijn; goed bereikbaar zijn; als zodanig herkenbaar zijn. 5.2.6.
Het terrein en het wegenstelsel moeten zodanig zijn ingericht en de toegankelijkheid moet zodanig zijn bewaakt, dat elk deel van de inrichting vanuit ten minste twee richtingen is te bereiken. 5.2.7.
Binnen de inrichting moet een overzichtelijke en actuele plattegrond aanwezig zijn. Op deze plattegrond moet ten minste zijn aangegeven: alle gebouwen en de risicorelevante installaties met hun functies; alle opslagen van stoffen die risicovolle situaties kunnen veroorzaken met vermelding van de aard van de stof overeenkomstig de ADR/WMS classificatie-indeling en de maximale hoeveelheden. •
5.3. Opslag verpakte gevaarlijke stoffen 5.3.1.
De opslag van verpakte gevaarlijke (afval)stoffen die vallen onder de ADR-categorieën zoals genoemd in de PGS 15 moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimten plaatsvinden en dient, voor zover niet anders geregeld in de hiernavolgende voorschriften, te voldoen aan de voorschriften 3.1.1 t/m 3.1.4, 3.1.6, 3.2.1.1 t/m 3.2.1.5, 3.2.2.1, 3.2.2.2, 3.2.3.1, 3.2.4.2, 3.2.4.3, 3.2.4.4, 3.4.1 t/m 3.4.5, 3.7.1, 3.8.1, 3.9.1, 3.10.1, 3.10.2, 3.11.1 t/m 3.11.4, 3.12.1, 3.13.1 t/m 3.13.5, 3.14.1, 3.14.3, 3.15.1, 3.16.1, 3.16.2, 3.20.1, 3.21.1, 3.23.1 van hoofdstuk 3 van de richtlijn PGS 15. 5.3.2.
Lege, ongereinigde verpakkingen van gevaarlijke stoffen moeten worden opgeslagen overeenkomstig de voorschriften voor volle verpakkingen van gevaarlijke stoffen van deze vergunning.
5.4. Gasflessen 5.4.1.
De opslag van gasflessen (ADR klasse 2) moet in de speciaal daarvoor bestemde ruimtc plaatsvinden en dient, voor zover niet anders geregeld in de hiernavolgende voorschriften, te voldoen aan de voorschriften 3.1.1, 3.1.3, 3.2.2.1, 3.2.2.2, 3.2.3.1, 3.2.4.2, 3.2.4.2, 3.2.4.3, 3.2.4.4, 3.7.1, 3.11.1 t/m 3.11.4, 3.15.1, 3.16.1, 3.16.2, 3.20.1, 3.21.1, 3.23.1, van hoofdstuk 3 alsmede de voorschriften 6.2.1 tot en met 6.2.17 van de richtlijn PGS 15. 5.4.2.
Lege gasflessen moeten worden opgeslagen overeenkomstig de voorschriften voor volle gastlessen van deze vergunning.
p rouncie Utrecht Ardeling VergunningverlenineFeam Milieubeheer
Asfaitcentrale Utrecht (ACU) 80
hesluit ail. 12 oktober 2010/ nr. 508691)17
•
5.5. Opslag van gasolie in bovengrondse tanks onder atmosferische druk Stalen tanks 5.5.1.
Nieuw te bouwen tanks moeten voldoen aan de Europese norm NEN EN 14015-1. Voor afwijking van bovenstaande norm is goedkeuring vereist van een door het bevoegd gezag geaccepteerde instantie. 5.5.2.
Een tank met een inhoud van ten hoogste 5.000 liter kan zonder vulleiding met overvulbeveiliging zijn uitgevoerd. Een dergelijke tank dient te worden gevuld met een vulpistool dat is voorzien van een automatisch afslagmechanisme. Het pistool waarmee de tank wordt gevuld mag niet zijn voorzien van een vastzetmechanisme. 5.5.3.
De opslag dient te voldoen aan het gestelde in de voorschriften 4.1.3 t/m 4.1.6, 4.3.2 t/m 4.3.5, 4.3.8, 4.3.9, 4.3.11, 4.4.1, 4.4.4, 4.4.5, 4.4.7, 4.4.8, 4.5.2 t/m 4.5.9 en 4.5.11 van de richtlijn PGS 30. 5.5.4.
De installatie moet op een vlak en verhard terreingedeelte zijn opgesteld op een plaats waar de installatie niet bloot staat aan bijzondere gevaren zoals: - in de nabijheid van de opslag van andere gevaarlijke stoffen; - op plaatsen met aanrijdingsgevaar; - in de nabijheid van brandgevaarlijke werkzaamheden. 5.5.5.
De bodem, wand met de bodem-/wandverbinding moeten bij elke periodieke in- en uitwendige inspectie geheel visueel worden geïnspecteerd. De bevindingen van de visuele inspectie moeten in het inspectieverslag worden genoteerd. 5.5.6.
Afsluiters, welke aan een tank zijn aangebracht, moeten zodanig zijn uitgevoerd, dat duidelijk is te zien of de afsluiter geopend dan wel gesloten is. 5.5. 7.
De pomp dient te voldoen aan het gestelde in voorschrift 4.9.5 van de richtlijn PGS 30. 5.5.8.
De opstelplaats van loskraan, mobiele breek-/zeefinstallatie en mobiele menginstallatie bij aflevering dient te voldoen aan het gestelde in voorschrift 4.3.10 van de richtlijn PGS 30.
Provincie Utrecht Afdeling Vcraunningvcrleningfiearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 81
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
6. GELUID 6.1. Algemeen 6.1.1.
Het meten en berekenen van de geluidsniveaus en het beoordelen van de meetresultaten moet plaatsvinden overeenkomstig de Handleiding meten en rekenen Industrielawaai, uitgave 1999. 6.1.2.
Binnen drie maanden na het in gebruik nemen van de nieuwe asfaltinstallatie moet door middel van een akoestisch onderzoek aan Gedeputeerde Staten worden aangetoond dat aan geluidsvoorschrift 6.2.1 wordt voldaan. De resultaten van dit akoestisch onderzoek moeten binnen een maand na het uitvoeren van het onderzoek schriftelijk aan ons worden gerapporteerd. Het bevoegd gezag moet minimaal 3 werkdagen vooraf geïnformeerd worden over datum en tijdstip waarop de geluidmetingen ten behoeve van bovengenoemde rapportage plaatsvinden. 6.1.3.
Indien uit de in voorschrift 6.1.2 genoemde rapportage blijkt dat niet aan de geluidsvoorschriften wordt voldaan, moet het rapport een plan bevatten waarin wordt aangegeven op welke .wijze er binnen drie maanden wel aan de geluidsvoorschriften zal worden voldaan. Het plan moet ten minste bevatten: Maatregelen en te behalen reductie per maatregel. Geschatte uitvoeringstermijn en kosten per maatregel. Inzicht in mogelijke neveneffecten per maatregel, bijvoorbeeld energieverbruik of visuele hinder. Het plan mag niet eerder worden uitgevoerd dan nadat Gedeputeerde Staten het plan hebben goedgekeurd. Bovengenoemde termijn van drie maanden gaat in na het goedkeuren van het plan door Gedeputeerde Staten.
Prowncie Utrecht Ardeling Vergunningverlen net ream Milicubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 82
besluit (Ld. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
6.2. Representatieve bedrijfssituatie 6.2.1.
Het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr LT en het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door de in de inrichting aanwezige toestellen en installaties, door de in de inrichting verrichte werkzaamheden of activiteiten, alsmede door het transportverkeer binnen de grenzen van de inrichting, mag op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: ,
Punt
Omschrijving
Hoogte (m)
Geluidniveaus in dB(A) Dagperiode 07.00-19.00 uur LA, ,
acu01 acu04 acu05 acu06 acu09 mtg2noord ZG11 ZG13(C) ZG21
Taatsendijk 1 Flat Rooseveltln 189-303 Flat Rooseveltln 290-296 Flat Rooseveltln 178-288a Flat Rooseveltln 22-174 Taatsendijk 1 b/ I c Zonegrens ( J ) Zonebewakingspunt Zonebewakingspunt
5 20 5 5 5 5 5 5 5
1_,
r
48 52 49 49 48 48 39 36 39
Avondperiode 19.00-23.00 uur
Nachtperiode 23.00-07.00 uur
LAmax
LAr, LT
LAr, LT
58 68 64 65 55 -
42 44 43 43 44 45 33 30 34
LAmax
49 54 52 53 54 -
42 44 43 43 44 45 33 30 34
LAmax
49 54 52 53 54 -
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening "BIJLAGE: BEOORDELINGSPUNTEN GELUID".
6.3. Incidentele situaties 6.3.1. In afwijking van wat is gesteld in voorschrift 6.2.1 mag het langtijdgemiddelde beoordelingsniveau LAr,LT en het maximale geluidsniveau L veroorzaakt door het lossen van schepen in de avondperiode op de onderstaande beoordelingspunten niet meer bedragen dan: ax
Punt
acuO1 acu04 acu05 acu06 acu09
Omschrijving
Taatsendijk 1 Flat Rooseveltln 189-303 Flat Rooseveltln 290-296 Flat Rooseveitln 178-288a Flat Rooseveltln 22-174
Hoogte (m)
Geluidniveaus in dB(A) Dagperiode 07.00-19.00 uur
Avondperiode 19.00-23.00 uur
Nachtperiode 23.00-07.00 uur
LAI-, LT
LAmax
L AI', LT
LAI-, LT
-
-
44 52 48 48 47
5 20 5 5 5
LAmax
54 68 64 65 -
-
LAmax
-
De ligging van de beoordelingspunten is aangegeven op tekening "BIJLAGE: BEOORDELINGSPUNTEN GELUID". Provincie Utrecht
Mdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
83
Asfalteentrale Utrecht (ACU) besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D 1 7
6.3 2.
De in voorschrift 6.3.1 genoemde activiteiten mogen per jaar maximaal 12 keer plaatsvinden. 6.3.3.
Ten minste 3 uur voordat de in voorschrift 6.3.1 genoemde activiteiten worden uitgevoerd, moet dit aan het bevoegd gezag worden gemeld via de milieuklachtentelefoon (0800-0225510). 6.3.4.
Van de activiteiten genoemd in voorsehrift 6.3.1 dient een logboek te worden bijgehouden waarin wordt vermeld: De datum waarop de activiteit(en) heeft/hebben plaatsgevonden. De begin- en eindtijd van deze activiteit(en). Eventuele bijzonderheden met betrekking tot de geluidbelasting gedurende deze activiteit(en) zoals bijvoorbeeld het in of buiten gebruik zijn van (andere) grote geluidsbronnen.
7. GEUR 7.1. Doelvoorschriften 7.1.1.
De geuremissie vanuit de schoorsteen mag niet meer bedragen dan de hieronder opgenomen geurvrachten. Bron
Schoorsteen
Emissie
Emissie
Nieuw asfalt
PR-asfalt
Moujh
Moujh
434
1680
7.1.2.
De geuremissie vanuit onderstaande geurbronnen mogen niet meer bedragen dan de hieronder genoemde geurvrachten. Bron
Emissie Moujh
Ontluchting bitumentanks via de schoorsteen
Provinck Utrecht
100
Afficling Vergunningverleningt ['CHM Milicubchner
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 84
besluit d.d. 12 oktoher 2010/ nr. 8 (18691)17
Bron
Emissie Worst case voor nieuw- en PRasfalt Moudh
Overslag eindprodukt
2
7. 1.3.
De geuremissie- en -immissiesituatie moet voldoen aan de geursituatie zoals vastgesteld in de als bijlage 11 aan de aanvraag toegevoegde Rapportage luchtkwaliteitsberekening: Rapportage betreffende luchtkwaliteitsonderzoek nieuwbouw asfaltinstallatie Groenewoudsedijk Utrecht, rapportnummer r08970r08527-02b, d.d. 26 mei 2010. 7.1.4.
Het aandeel PR-asfalt in de totale productie van asfalt mag niet meer bedragen dan 60%.
7.2. Metingen en rapportage / Maatregelen 7.2.1.
De volgende geurbestrijdingsmaatregelen dienen door de inrichting te worden toegepast: - Bitumen dient te worden verpompt in plaats van leeggeperst door de installatie van de tankauto. - De vrachtwagens voor het transport van het gereed product dienen te zijn voorzien van snelsluitende laadkleppen. - De schoorsteen dient een hoogte van 70 meter boven het maaiveld te hebben. De emissies van de bitumentank worden via de schoorsteen geëmitteerd. - De zeefunit, de afweeginrichting en de menger moeten worden afgezogen en de gassen moeten via de schoorsteen worden geëmitteerd. 7.2.2.
Er dient een vlinderklep te worden aangebracht om een deel van de afgassen van de PR-trommel toe te kunnen voegen aan de luchttoevoer van de brander van de mineraaltrommel. 7.2.3.
Binnen drie maanden na ingebruikname van de nieuwe asfaltmenginstallatie moet de vergunninghouder, door middel van geurmetingen en berekeningen, aantonen dat de geuremissies de in voorschrift 7.1.1 opgenomen norm niet overschrijden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 85
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
7.2.4
Geuremissiemetingen moeten worden uitgevoerd volgens de geldende norm (NEN-EN 13725). De resultaten van de metingen en berekeningen moeten worden gerapporteerd in odourunits per in. Het meetplan moet vooraf worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Het bevoegd gezag moet voordat de metingen worden uitgevoerd in kennis gesteld worden zodat het bij de geurmetingen aanwezig kan zijn. Het onderzoek moet onder representatieve bedrijfsomstandigheden door een geaccrediteerde meetinstantie (met betrekking tot monstername, analyse en debietmetingen) uitgevoerd warden. Resultaten van uitgevoerde onderzoeken rnoeten uiterlijk 2 maanden na uitvoering van de metingen aan het bevoegd gezag zijn overgelegd. 7.2.5.
Bij de schoorsteen moeten met permanent aangebrachte voorzieningen, zoals trappen, kooiladders en bordessen, op goed en veilig bereikbare plaatsen, voorzieningen zijn aangebracht die het verrichten van metingen en het nemen van monsters mogelijk maken. 7.2.6
Meet- en monsternemingspunten moeten uitgevoerd zijn overeenkomstig NEN-EN 15259. 7.2.7.
Er dient een vlinderklep te worden aangebracht die zodanig wordt bediend dat te allen tijde de afgassen van de PR-trommel zoveel als mogelijk worden toegevoerd aan de luchttoevoer van de mineraaltrommel, tenzij technische omstandigheden met betrekking tot de ondervuring van de mineraaltrommel zodanig zijn dat deze toevoering tot storingen in de bedrijfsvoering van de mineraaltrommel zal leiden. 7.2.8.
Indien uit geurmetingen en berekeningen blijkt dat de in voorschriften 7.1.1 On 7.1.3 opgenomen nonnen worden overschreden moet vergunninghouder uiterlijk binnen 1 maand aan bevoegd gezag een plan van aanpak overleggen waarin ten minste het volgende is aangegeven: De geurreducerende maatregelen (inclusief procesgantegreerde) die door vergunninghouder genomen moeten worden teneinde de in dit hoofdstuk opgenomen normen te realiseren; De verwachte bijdrage van elke te nemen maatregel op de vermindering van de geuremissie; De fasering van realisatie van de maatregelen; De investerings- en exploitatiekosten van elke maatregel. Vergunninghouder moet het overgelegde plan van aanpak na goedkeuring door het bevoegde gezag uitvoeren. 7.2.9.
1ndien tengevolge van een storing of een incident een hogere geuremissie optreedt dan bij reguliere procesvoering, waardoor niet kan worden voldaan aan het gestelde in voorschrift 7.1.1 en 7.1.3 dient de procesvoering onmiddellijk te worden beeindigd en het bevoegd gezag hiervan onverwijld in kennis te worden gesteld. 7.2 /0
1ndien door het bevoegd gezag, op basis van geregistreerde en gevalideerde geurklachten, wordt geconstateerd dat er sprake is van structurelc - niet aan storingen in het productieproces of aan andere onvoorziene gebeurtenissen gerelateerde - geuroverlast ter plaatse van geurgevoelige objecten, kan het bevoegd gezag de vergunninghouder verplichten een onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de klachten en de mogelijkheden om geuroverlast te voorkomen.
Prov mete Utrecht A Rid ing VergunningvcrIcning/Team Mil icubeheer
Asfaltcentralc Utrecht (ACU) 86
besluit (id. 12 oktoher 2010/ nr. 80869D17
7.2. I I Er moet een logboek worden bijgehouden, waarin vanaf het in werking treden van deze vergunning de volgende zaken worden geregistreerd: a. de productie van asfalt in tonnen per uur; b. de tijden waarop asfalt wordt geproduceerd; c. het type geproduceerd asfalt met het percentage toegevoerd PR.
8. LUCHT 8.1. Emissies van stoffen uit puntbronnen 8.1.1.
De emissies van de droogtrommels en de asfaltmenginstallatie dienen te worden afgezogen en met een stoffilter te worden nabehandeld. De stofconcentratie in de gereinigde afgevoerde lucht mag niet meer bedragen dan 5 mghTio'. 8.1.2.
De filterdoeken van de doek filterinstallaties moeten gemakkrelijk toegankelijk en controleerbaar zijn. 8.1.3.
Het afgescheiden stof moet worden verzameld zonder dat de goede werking van de installatie wordt verstoord; de toevoer van het afgescheiden stof aan het asfalt moet geschieden zonder dat dit zich in de omgeving kan verspreiden. 8.1.4.
De in de inrichting aanwezige doekfilterinstallaties moeten in goede staat van onderhoud verkeren, periodiek worden gecontroleerd en schoongemaakt; versleten of beschadigde filterdoeken moeten onmiddellijk worden vervangen. 8.1.5.
De doekfilterinstallatie van de ontstoffingsinstallatie moet zijn voorzien van een systeem waardoor de filters regelmatig van het afgevangen stof worden ontdaan. 8.1.6.
De emissies van stikstofoxiden en koolwaterstoffen uit de droogtrommels en de asfaltmenginstallatie mogen de waarden uit onderstaande tabel niet overschrijden. Stof
Emissieconcentratie (mghlio)
Stikstofoxiden Zwaveldioxide Koolwaterstoffen Stof
50 50 200 5
De emissieconcentratie-eisen dienen beschouwd te worden als bovengrens voor halfuurgemiddelde concentraties met inbegrip van emissiepieken en worden betrokken op een zuurstofpercentage van 17%.
Provineic Utrecht
Afdeling Vergunningverleningf ream Milieubchcer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 87
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
8 1 7.
Om te voldoen aan de emissie-eisen voor koolwaterstoffen (CxHy) naar de lucht, dienen de verbrandingsinstallaties op basis van de SCIOS-regeling (scope 5) jaarlijks onderhouden en afgesteld te worden. Een juiste afstelling van de installaties dient te worden aangetoond door onderhoudsrapporten gebaseerd op de SCIOS-regeling (www.scios.n1). ledere twee jaar dienen de installaties volgens de SCIOS-regeling te worden ge(nspecteerd.
8.2. Meten en registreren 8 2.1.
Van de in de voorschriften 8.1.1, 8.1.2, 8.1.4 en 8.1.5 bedoelde filters dienen de volgende Emissie Relevante Parameters (ERP'S) te worden bewaakt: Debiet; - Drukval over het filter - Temperatuur van de te behandelen afgasstroom; - De goede werking van het klopmechanisme; - Kwalitatieve/indicatieve stofmeting. 8.2.2.
Van de in de voorschriften 8.1.1, 8.1.2, 8.1.4 en 8.1.5 bedoelde filters moet een logboek worden bijgehouden waarin aantekening wordt gehouden van: Tijdstippen en tijdsduur gedurende welke het filter niet conform de vergunning in bedrijf is geweest; de oorzaken hiervan; de maatregelen die zijn genomen om het filter weer normaal te; doen functioneren. 8.2.3.
In de uitgaande gasstroom van de schoorsteen moet binnen 3 maanden na ingebruikname van de asfaltmenginstallatie en vervolgens elk jaar daaropvolgend, de concentratie en massastroom van de volgende componenten worden bepaald: • Stof. Emissiemetingen moeten worden uitgevoerd met genormaliseerde meetmethoden zoals vermeld in paragraaf 4.7 van de Nederlandse emissie Richtlijn. In de uitgaande gasstroom van de schoorsteen moet binnen 3 maanden na ingebruikname van de asfaltmenginstallatie en vervolgens elke drie jaar daaropvolgend, de concentratie en massastroom van de volgende componenten worden bepaald: • Stikstofoxiden (NQ); • Koolwaterstoffen (C,Hy); Zwaveldioxide (SO2). • Emissiemetingen moeten worden uitgevoerd met genormaliseerde meetmethoden zoals vermeld in paragraaf 4.7 van de Nederlandse emissie Richtlijn.
Provincie Utrecht Aideling Vcrgunningverleningficam Milieubeheer
Aslalteentrale Utrecht (ACU) 88
hesluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
8.2.4.
De uitworp van de stoffen zoals genoemd in voorschrift 8.2.3 moet door of in opdracht van de vergunninghouder worden bepaald op een door het bevoegd gezag goedgekeurde wijze. Hiertoe overlegt vergunninghouder binnen 1 maand na in gebruikname van de asfaltmenginstallatie een meetplan ter beoordeling aan het bevoegd gezag waarin moet zijn beschreven: meetfrequenties en meetmethoden (meetplaatsen, monstername, aantal monsters, analysemethode en kalibratie). De uitvoering van de monsterpunten voldoen aan NEN-EN 15259. De metingen moeten worden uitgevoerd onder representatieve omstandigheden met betrekking tot de geleverde productie. 8.2.5.
Ten aanzien van de geldigheid van de in voorschrift 8.2.3 bedoelde metingen moeten periodieke metingen worden uitgevoerd door een instantie die voldoet aan NEN-EN-ISO/ICE 17025 of 17020. 8.2.6.
De resultaten van de in voorschrift 8.2.3 genoemde metingen moeten binnen 1 maand na uitvoering van de bepalingen worden overgelegd aan het bevoegd gezag.
83. Bulkopslag en oppervlaktebronnen 8.3.1.
Opslag en mengen van bulkgoederen behorend tot stuifklassen SI of S3 zoals beschreven in bijlage 4.6 van de NeR vindt plaats in gesloten ruimten. 8.3.2.
Bij buitenopslag in bulk of containers mogen de grond- en afvalstoffen niet door verschuiving, verwaaiing of anderszins buiten het terrein van de inrichting of in het aangrenzende oppervlaktewater terecht komen. 8.3.3.
Het tegengaan van stof- en materiaalverspreiding van opslagen en activiteiten in de buitenlucht vindt plaats door: Het nathouden van het buiten opgeslagen stuifgevoelig materiaal zoals zand, indien de weersomstandigheden dit vereisen. Het gebruik maken van de sproeiinstallatie tijdens het breken van puin, indien de weersomstandigheden dit vereisen. Het regelmatig doch minimaal 1 keer per 2 weken vegen van het terrein. 8.3.4.
Stofhinder ten gevolge van laden en lossen in de open lucht moet worden voorkomen door, afhankelijk van de lokale situatie en de windrichting, overslagactiviteiten te staken indien gelet op de stuifidasse de windsnelheid de onderstaande waarden overschrijdt. Stuifklasse
Windsnelheid
(vulstof) en S2 (fijn zand) S3 (zilver zand) S4 (grof zand) en S5 (betongranulaat en asfaltpuin)
8 m/s windkracht 4, matige wind 14 rn/s windkracht 6, krachtige wind 20 rn/s windkracht 8, stormachtige wind
SI
Provincie Utrecht
Afdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
89
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
8.3.5
Handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembare stofverspreiding over een afstand van meer dan 2 meter van de bron mogen niet worden uitgevoerd.
8 3.6.
Bij het laden en lossen in de open lucht moet bij goederen uit de stuifldasse S2 en S4 zoals beschreven in bijlage 4.6 van de NeR, de storthoogte worden beperkt tot minder dan één meter of moeten zo mogelijk vooraf, afdoende worden bevochtigd, dan wel moet stofemissie tijdens het laden en lossen worden tegengegaan met een nevelgordijn.
9. SPECIFIEKE BEDRUFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN
9.1. Mobiele breek-/zee fi nstallatie 9.1.1.
De mobiele breek-/zeefinstallatie moet zodanig zijn ontworpen, geïnstalleerd, te worden bediend en onderhouden dat visueel waarneembare stofverspreiding wordt voorkomen. In geen geval mag stofverspreiding optreden die buiten een afstand van 2 meter van de bron nog visueel waarneembaar is. 9
I2
Tijdens het transport van de installatie van en naar de locatie waar het mobiel puinbreken geschiedt, wordt de vorming en verspreiding van stof voorkomen. 9
I3
De mobiele breek-/zeefinstallatie dient zodanig opgesteld te worden dat de positionering overeen komt met de plattegrondtekening figuur 6 uit het akoestisch rapport van bijlage 12 van de aanvraag 9.1.4.
De mobiele breek-/zeefinstallatie mag alleen in de dagperiode worden gebruikt.
9.2. Mobiele menger (BRAC-installatie) 9.2. I .
De mobiele menger (BRAC-installatie) mag alleen op de opstelplaats van de mobiele breek-/zeefinstallatie opgesteld worden. 9.2.2.
De mobiele menger (BRAC-installatie) mag alleen in de dagperiode worden gebruikt.
Provincie Utrecht Articling Vcrgunningverleningffearn M;licubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 90
besItut d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80569017
9.3. In werking hebben van een laboratorium 9.3.1.
Ten behoeve van het voorkomen dan wel beperken van diffuse emissies: a. past degene die de inrichting drijft maatregelen ten aanzien van de bedrijfsvoering toe ter voorkoming van onnodige emissie van stoffen naar de lucht; b. worden stof, rook en dampen die vrijkomen bij activiteiten in een laboratorium of praktijkruimte voor zover dat redelijkerwijs mogelijk is, doelmatig bij de bron afgezogen. 9.3.2.
Ten behoeve van het doelmatig verspreiden van emissies naar de buitenlucht, worden voor zover het afgezogen emissies betreft die vrijkomen bij activiteiten in een laboratorium of praktijkruimte, die naar de buitenlucht worden afgevoerd, bovendaks en omhoog gericht afgevoerd, indien binnen 50 meter van een emissiepunt een gevoelig gebouw, niet zijnde een gevoelig gebouw op een gezoneerd industrieterrein dan wel op een bedrijventerrein met minder dan ééri gevoelig gebouw per hectare, is gelegen. 9.3.3.
Ten behoeve van het realiseren van een verwaarloosbaar bodemrisico vinden activiteiten in een laboratorium waarbij vloeibare bodembedreigende stoffen worden gebruikt of kunnen vrijkomen, plaats boven een bodembeschermende voorziening.
9.4. Opslag bitumen, antikleefmiddel en AdBlue Verticale tank met bitumen 9.4.1.
Bitumentanks moeten op een onbrandbare constructie zijn opgesteld. De ondersteunende constructie moet zodanig zijn dat geen kans op verzakking bestaat en tegen aanrijding zijn beschermd. 9.4.2.
De bitumentanks dienen te zijn geplaatst op een vloeistofkerende vloer. 9.4.3.
Het uitwendige van de bitumentanks met aansluitleidingen moet deugdelijk tegen corrosie zijn beschermd. 9.4.4.
Het vullen van de bitumentanks moet geschieden door middel van een aan de vulleiding gekoppelde losslang en met zodanige voorzorgen beveiligd dat lekken en morsen van de vloeistof wordt voorkomen. 9.4.5.
Een tank moet zijn voorzien van een overvulbeveiliging en een niveaumeetinstallatie. De tank mag slechts voor 95% worden gevuld.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverleningf ream Milieubeheer
Asfaltcentralc Utrecht (ACU) 91
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
IBC met 1000 liter antildeeftniddel 9.4.6.
De opslag van antikleefmiddel dient plaats te vinden in de daarvoor bestemde IBC. 9.4.7.
Gemorst product bij het afleveren dient direct opgeruimd te worden. IBC met 1000 liter AdBlue 9.4.8.
De opslag van AdBlue dient plaats te vinden in de daarvoor bestemde IBC. 9.4.9.
Gemorst product bij het afleveren aan voertuigen dient direct opgeruimd te worden.
10. VERRUIMDE RE1KWIJDTE
10.1. Energiepreventie 10.1.1.
Het energieverbruik van de inrichting moet ten minste over elk kalenderjaar worden geregistreerd. 10.1.2.
De vergunninghouder verbetert zijn energie-efficiency door de zekere maatregelen en de voorwaardelijke maatregel "bouw van een nieuwe asfaltcentrale" uit het energie-efficiencyplan 2009-2012 uit te voeren. De uitvoering van het plan moet bij in gebruikname van de nieuwe asfaltcentrale zijn voltooid. De vergunninghouder mag bij de uitvoering gemotiveerd afwijken van de in het EEP genoemde termijnen. In geval wordt afgeweken van hetgeen door middel van het EEP is overeengekomen moet dit voorafgaand aan het ten uitvoer brengen ter beoordeling worden voorgelegd aan het bevoegd gezag. Vergunninghouder mag een maatregel vervangen door een gelijkwaardig alternatief, op voorwaarde dat de gelijkwaardigheid in het energiedeel van het milieujaarverslag of anderszins richting het bevoegd gezag wordt gemotiveerd. Onder gelijkwaardig wordt verstaan dat het minstens evenveel bijdraagt aan verbetering van de energie-efficiency en geen stijging geeft van de milieubelasting groter dan die van de vervangen maatregel.
Provincie Utrecht Articling Vergonningvcrluning/Team Mihcubeheer
Astalteentrale Utrecht (ACU)
92
besluit d.d. 12 oktober 2010/ or. 80869017
10.1.3.
Vergunninghouder moet jaarlijks voor 1 april aan het bevoegd gezag rapporteren over: De in het voorgaande kalenderjaar bereikte vooruitgang in de uitvoering van het EEP, onderscheiden naar proces efficiency maatregelen en andere maatregelen; De implementatie van systematische energiezorg; De vervanging van de energie-efficiency, alsmede de daarmee samenhangende verandering in CO2ernissies; Eventuele verandering van maatregelen door gelijkwaardige energiebesparende maatregelen. De rapportage vindt plaats overeenkomstig'wat is vastgelegd in de tekst van het convenant Meerjarenafspraak Energie-efficiency (MJA3). 10.1.4.
In het geval dat vergunninghouder de deelname aan het convenant Meerjarenafspraak Energie-efficiency (MJA3) beëindigt, stelt de vergunninghouder het bevoegd gezag hiervan onverwijld in kennis.
•
10.2. Waterpreventie 10.2.1.
Vergunninghouder moet de jaarrekening van het waterverbruik binnen de inrichting voor het bevoegde gezag besehikbaar houden. De gegevens moeten naar herkomst (drinkwater en grondwater) worden geregistreerd (in m3).
11. PROEFNEMINGEN 11.1. Algemeen 11 1
I
Vergunninghouder mag - mits hiervoor vooraf schriftelijk toestemming is verleend door het bevoegd gezag en bij wijze van proef - in de in onderhavige vergunning opgenomen technische installaties andere technieken of alternatieve grond-, hulp-, of brandstoffen toepassen danwel andere afvalstoffen verwerken. Toestemming wordt slechts verleend indien de proefneming noodzakelijk is om informatie te vergaren omtrent de technische haalbaarheid van de andere toepassing en deze informatie niet langs andere weg kan worden verkregen. 11.1.2.
Ter verkrijging van de toestemming als bedoeld in voorschrift 11.1.1 dienen de volgende gegevens voorafgaand aan de proefneming schriftelijk aan het bevoegd gezag te worden verstrekt: het doel en de noodzaak van de proefneming; een beschrijving van de alternatieve stof of van de alternatieve techniek of het alternatieve proces, met vermelding van de capaciteit inclusief eventuele wijzigingen in installaties en procesvoeringen; de verwachte wijziging in emissies (bv. lucht, geluid, bodem) en verbruiken (bv. energie), aangegeven met behulp van massabalansen en de verwachte wijziging in risico's voor de omgeving; de wijze waarop tijdens de proefneming processen en emissies, risico's voor de omgeving en verbruiken zullen worden beheerd en geregistreerd; de hoeveelheid in te zetten materiaal; de duur van de proef.
Provincie Utrecht Ardeling Vergunningveriening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 93
besluit d.d. 12 oktober 20 10/ nr. 80869D17
1 1.1.3.
Het bevoegd gezag kan naar aanleiding van een onderzoeksopzet zoals bedoeld in voorschrift 11.1.1 toestemming onthouden dan wel nadere eisen stellen aan de proefneming. Deze nadere eisen kunnen een beperking van duur of een beperking van de bij de proefnemingen te verwerken hoeveelheid materiaal betekenen. Tevens kunnen nadere eisen gesteld worden aan de milieuhygiënische randvoorwaarden van de proefnemingen. 11.1.4.
De resultaten van het onderzoek als bedoeld in voorschrift 11.1.1 moeten uiterlijk drie maanden na beëindiging van de proefneming aan het bevoegd gezag worden overgelegd.
Provincie Utrecht Aldehng VergunnineverleningiFeam Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 94
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
BEGRIPPEN ** VOOR ZOVER EEN DIN-, NEN-, NEN-EN-, OF NEN-1SO-NORM, Voor zover in een voorschrift verwezen wordt naar een DIN-, DIN-ISO, NEN-, NEN-EN-, NEN-ISO-, NVN-norm, Al-blad, BRL, CPR, PGS of NPR, wordt de uitgave bedoeld die voor de datum waarop de vergunning is verleend het laatst is uitgegeven met tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen. 1ndien er sprake is van reeds bestaande constructies, toestellen, werktuigen en installaties is -de norm, BRL, CPR, PGS, NPR of het Al-blad van toepassing die bij de aanleg of installatie van die constructies, toestellen, werktuigen en installaties is toegepast, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Alle onderstaande verklaringen en definities zijn van toepassing op de in de voorschriften gebruikte benamingen en termen, aangevuld met, dan wel in afwijking van de in NEN 5880 (Afval en afvalverwijdering, Algemene termen en definities) en de NEN 5884 (Afval en afvalverwerking, termen en definities voor bouw- en sloopafval) gegeven verklaringen en definities. BESTELADRESSEN: publicaties zijn in ieder geval verkrijgbaar bij de onderstaande instanties: - overheidspublicaties zoals Al-bladen en CPR-richtlijnen bij: SDU Service, afdeling Verkoop Postbus 20014 4110 2500 EA DEN HAAG telefoon (070) 378 98 80 telefax (070) 378 97 83 - PGS-richtlijnen zijn digitaal verkrijgbaar via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.n1 - DIN, DIN-ISO, NEN, NEN-EN, NEN-ISO, NVN-normen en NPR-richtlijnen bij: Nederlands Normalisatie-instituut (NEN), Afdeling verkoop Postbus 5059 2600 GB DELFT telefoon (015) 269 03 91 telefax (015) 269 02 71 www.nen.n1 - BRL-richtlijnen bij: KIWA Certificatie en Keuringen Postbus 70 2280 AB RIJSWIJK telefoon (070) 414 44 00 telefax (070) 414 44 20
•
- InfoMil is het informatiecentrum in Nederland over milieu wet- en regelgeving. www.infomil.n1 ACCEPTABEL HINDERNIVEAU: De resultante van het uitgebreide afwegingsproces uitgevoerd door het bevoegde bestuursorgaan. De aspecten die bij dit proces een rol kunnen spelen zijn de historie van de inrichting in zijn omgeving, de aard en de waardering van de geur, het klachtenpatroon en andere beschikbare informatie over de hinder en (mogelijke) emissies, de technische en financiële consequenties van mogelijke maatregelen, de consequenties voor de werkgelegenheid, etc. AFVALWATER: Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of moet ontdoen. Al-25: "Preventie van zware ongevallen door gevaarlijke stoffen". Uitgegeven door de Directeur Generaal van de Arbeid (DGA). BEDRIJFSAFVALWATER: Afvalwater (inclusief verontreinigd hemelwater), niet zijnde huishoudelijk afvalwater. Provincie Utrecht Afdeling VergunningverIcning/Tearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 95
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
BEDR UFSR1OLERING: Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbare riolering of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. BESTE BESCHIKBARE TECHNIEKEN (BBT): Voor het bereiken van een hoog niveau van bescherming van het milieu meest doeltreffende technieken om de emissies en andere nadelige gevolgen voor het milieu , die een inrichting kan veroorzaken, te voorkomen of, indien dat niet mogelijk is, zoveel mogelijk te beperken, die - kosten en baten in aanmerking genomen - economisch en technisch haalbaar in de bedrijfstak waartoe de inrichting behoort, kunnen worden toegepast, en die voor degene die de inrichting drijft, redelijkerwijs in Nederland of daarbuiten te verkrijgen zijn; daarbij wordt onder technieken mede begrepen het ontwerp van de inrichting, de wijze waarop zij wordt gebouwd en onderhouden, aismede de wijze van bedrijfsvoering en de wijze waarop de inrichting buiten gebruik wordt gesteld. BODEMBESCHERMENDE MAATREGEL: Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren (overeenkomstig Barim). BODEMBESCHERMENDE VOORZIENING: Een vloeistofkerende voorziening, een vloeistofdichte vloer of verharding of een andere doelmatige fysieke voorziening, ter voorkoming van immissies in de bodem. BODEMINC1DENT: Een incident waarvan op voorhand een redelijk vermoeden bestaat dat vrijgekomen stoffen de bodem zullen belasten, dan wel een incident waarna door middel van lekdetectie of anderszins is vastgesteld dat bodembelasting is opgetreden. BODEMRISICO(CATEGORIE): Typering van de kans op (en omvang van) een bodembelasting door een specifieke bedrijfsmatige activiteit. BODEMRISICOCATEGOR1E A: Verwaarloosbaar bodemrisico. BODEMRISICODOCUMENT: Document dat inzicht geeft in het risico van bodemverontreiniging. Hiertoe wordt per bodembedreigende activiteit de (eind-) emissiescore en de bijbehorende bodemrisicocategorie, overeenkomstig de bodemrisicochecklist uit de Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, bepaald. BREF: Referentiedocument waarin over een onderwerp o.a. de beste beschikbare technieken zijn beschreven. DIFFUSE EMISSIES: I. Emissies door lekverliezen. 2. Emissies van oppervlaktebronnen EMBALLAGE: Verpakkingsmateriaal, zoals glazen en kunststof flessen, blikken en kunststof cans, metalen en kunststof vaten of fiberdrums, papieren en kunststof zakken, houten kisten, big-bags en intermediate bulkcontainers (1BCs). EMISSIE: De uitworp van éen of meer verontreinigende stoffen naar de lucht (vracht per tijdeenheid). ENERGIEKOSTEN: Alle kosten zoals vermeld op de eindafrekening van het energiebedrijf die samenhangen met het verkrijgen van aardgas, elektriciteit, warmte (uit een distributienet) en andere brandstoffen (stookolie, gasolie, diesel) voor de gebouwen, faciliteiten en processen in de inrichting, maar exclusief de kosten gemaakt voor brandstoffen voor motorvoertuigen. Voor aardgas moet met name worden meegenomen basisprijs, brandstofheffing, calorische toeslag, energiehef fing (regulerende energiebelasting), vastrecht en BTW. Voor elektriciteit moet met name worden meegenomen de kosten voor normaaluren en laagtariefuren (i s afhankelijk
Provincle Utrecht AFrieling Vergunningverleningflham Milicubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 90
hesluit d.d. 12 oktoher 2010/ nr. 808691)17
van kWh-verbruik), kW-tarief continu en piekuren (is afhankelijk van het opgestelde vermogen), brandstofkosten, transformatorverliezen, energieheffing, vastrecht en BTW. EQUIVALENT GELUIDSNIVEAU (LAEQ): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse, in de loop van een bepaalde periode, optredende geluid, vastgesteld overeenkomstig de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" 1999, uitgegeven door het Ministerie van VROM. GELUIDBELASTING: De etmaalwaarde van het equivalente geluidnimeau. GELUIDSGEVOEL1GE BESTEMMINGEN: Gebouwen of objecten, aangewezen bij algemene maatregel van bestuur krachtens de artikelen 49 en 68 van de Wet geluidhinder (Stb. 1982, 465). GELUIDSNIVEAU IN DB(A): Het niveau van het ter plaatse optredende geluid, uitgedrukt in dB(A), overeenkomstig de door de Internationale Elektrotechnische Commissie (IEC) terzake opgestelde regels, zoals neergelegd in de IEC-publicatie no. 651, uitgave 1989. GEURBELASTING: De hoeveelheid geur in de leefomgeving. Dit is de geurconcentratie uitgedrukt in Europese odourunits per kubieke meter lucht bij een bepaalde percentielwaarde (ou 1 /m3 als x-percentiel). GEVAARLIJKE STOFFEN: Indien sprake
is van
een opslag volgens PGS I 5:
Gevaarlijke stof als bedoeld in artikel I, onderdeel b, van de Wet vervoer gevaarlijke stoffen. HEMELWATER: Alle neerslag, zoals regen, sneeuw of hagel. IMMISSIE: De concentratie in de omgeving (op leefniveau). IPPC-RICHTLIJN: Richtlijn 96/61/EG, de Europese richtlijn Integrated Pollution Prevention and Control. LANGTIJDGEMIDDELD BEOORDELINGSNIVEAU (LAr,LT): Het A-gewogen gemiddelde van de afwisselende niveaus van het ter plaatse optredende geluid, bepaald in de loop van een bepaalde periode en vastgesteld en beoordeeld overeenkomstig de 'Handleiding meten en rekenen industrielawaai', uitgave 1999. MAXIMALE GELUIDNIVEAU (LAmax): Het hoogste A-gewogen geluidsniveau, afgelezen in de meterstand 'fast', verminderd met de meteocorrectieterm Cm. De meterstand 'fast' komt overeen met een tijdconstante van 125 ms. NEN: Een door de Stichting Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) uitgegeven norm. NEN 1078: Voorziening voor gas met een werkdruk tot en met 500 mbar - Prestatie-eisen - Nieuwbouw. NEN 2078: Eisen voor industriële gasinstallaties. NEN 3011: Veiligheidskleuren en -tekens in de werkomgeving en in de openbare ruimte. NEN 5725: Landbodem - Strategie voor het uitvoeren van vooronderzoek bij verkennend en nader onderzoek.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 97
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
NEN 5740: Bodem - Landbodem - Strategic voor het uitvoeren van verkennend bodemonderzoek - Onderzoek naar de milieuhygiënische kwaliteit van bodem en grond. NEN-EN: Een door het Comité Européen de Normalisation (CEN) opgestelde norm die door het Nederlands Normalisatie Instituut (NEN) als Nederlandse norm is aanvaard. NEN-EN 13725: Lucht - Bepaling van de geurconcentratie door dynamische olfactometrie. NEN-EN 14015: Specificatie voor het ontwerpen en de fabricage van ter plekke gebouwde, verticale, cilindrische, bovengrondse, gelaste stalen tanks met vlakke bodem voor de opslag van vloeistoffen bij omgevingstemperatuur en hoger. NEN-EN 14181: Emissies van stationaire bronnen - Kwaliteitsborging van geautomatiseerde meetsystemen. NEN-EN 15259: Luchtkwaliteit - Meetmethode emissies van stationaire bronnen - Eisen voor meetvlakken en meetlokaties en voor doelstelling, meetplan en rapportage van de meting. NEN-EN-IEC 62305-SERIE: Bliksembeveiliging. NEN-EN-ISO/IEC: Een door het Comité Européen de Normalisation (CEN) gennplementeerde norm van de International Organisation for Standardization (ISO) en/of de International Electrotechnical Commission (IEC) die door het Nederlands Normalisatie-instituut (NEN) is aanvaard als Nederlandse norm. NEN-EN-ISO/IEC 17020: Algemene criteria voor het functioneren van verschillende soorten instellingen die keuringen uitvoeren. NEN-EN-ISO/IEC 17025: Algemene eisen voor de bekwaamheid van de beproevings- en kalibratielaboratoria. NEN-ISO: Door de International Organisation for Standardization (ISO) uitgegeven norm die door het Nederlands Normalisatie-lnstituut (NEN) is aanvaard als Nederlandse norm. NER: Een door de Commissie Emissies Lucht (CEL) vastgesteld pakket van richtlijnen (de Nederlandse Emissie Richtlijnen - Lucht) voor de emissies naar de lucht, uitgegeven door het Stafbureau NeR, thans het Informatiecentrum Milieuvergunningen (Infomil). NRB: Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, Informatiecentrum Milieuvergunningen (InfoMil). NULSITUATIE: De kwaliteit van de grond en het grondwater ter plaatse van de inrichting op het moment dat de bedrijfsactiviteiten zijn gestart. NULSITUATIE-ONDERZOEK: Onderzock naar de kwaliteit van de bodem (grond en grondwater) op die plaatsen van de inrichting waar potentieel bodembedreigende activiteiten plaatsvinden of zullen plaatsvinden en dat is gericht op die verontreinigende stoffen die ten gevolge van de activiteiten binnen de inrichting in de bodem kunnen geraken.
Provincie Utrecht Arch:ling Vergunningverlening/Teum Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 98
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
NUTTIGE TOEPASSING: Handelingen die zijn opgenomen in bijlage IIB van de Kaderrichtlijn afvalstoffen. De belangrijkste handelingen zijn het als product of als materiaal opnieuw gebruiken van een afvalstof in dezelfde of een andere toepassing en het toePassen van een afvalstof met een hoofdgebruik als brandstof. OPENBAAR RIOOL: Voorziening voor de inzameling en transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.30 van de Wet milieubeheer. OPERATIONEEL: Het gebruiksklaar en productief in werking zijnyan de inrichting/het veranderde deel van de inrichting, al dan niet werkend op de volle capaciteit; hieronder valt niet het zogenaamde inregelen/proefdraaien gedurende een redelijke term ij n. OPPERVLAKTEBRON: Een niet gekanaliseerde bron, zonder vast emissiepunt, waaruit over een bepaald oppervlak verontreinigende stoffen in de buitenlucht worden gamitteerd PERCENTIELWAARDE: Deze waarde geeft aan welk percentage van de tijd een zekere (uurgemiddelde) concentratie niet wordt overschreden. PGS: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, onder verantwoordelijkheid van vier departementen uitgebrachte richtlijnen voor opslag en handling van gevaarlijke stoffen (voorheen CPR-richtlijn). De adviesraad gevaarlijke stoffen heeft voor het tot stand komen van deze richtlijnen een adviserende taak. PGS richtlijnen zijn te downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl . PGS 15: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl . PGS 29: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 29, 'Vloeibare aardolieproducten bovengrondse opslag in verticale cilindrische installaties'. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl . PGS 30: Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30, 'Vloeibare aardolieproducten, Buitenopslag in kleine installaties'. Downloaden via www.publicatiereeksgevaarlijkestoffen.nl . PLAATSGEBONDEN RISICO: De kans per jaar dat een persoon, indien deze zich permanent en onbeschermd op de plaats zou bevinden, op die plaats overlijdt als een rechtstreeks gevolg van een ongewoon voorval bij risicovolle activiteiten, waarbij een gevaarlijke stof betrokken is. POTENTIEEL BODEMBEDREIGENDE ACTIVITEIT: Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. REFERENTIENIVEAU: De hoogste waarde van de onder I. en 2. genoemde niveaus, bepaald overeenkomstig het Besluit bepaling referentieniveau-periode (Stcrt. 1982, 162): I. het geluidsniveau, uitgedrukt in dB(A), dat gemeten over een bepaalde periode gedurende 95% van de tijd wordt overschreden, exclusief de bijdrage van de inrichting zelf; 2. het optredende equivalente geluidsniveau (LAeq) veroorzaakt door wegverkeerbronnen minus 10 dB(A), met dien verstande dat voor de nachtperiode van 23.00 tot 07.00 uur alleen wegverkeerbronnen in rekening mogen worden gebracht met een intensiteit van meer dan 500 motorvoertuigen gedurende die periode.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverleningffeam Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 99
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
RENDABELE MAATREGEL: Een maatregel met een terugverdientijd van vijfjaar of minder. RIOLERING: Bedrijfsriolering of openbare riolering. RISICO: De mate van onge enste gevolgen van een activiteit in relatie met de kans dat deze zich voordoen. SCIOS: Stichting Certificatie Inspectie en Onderhoud Stookinstallaties. TANKPUT: Terreingedeelte waarop een of meer opslagtanks zijn opgesteld en dat is omgeven door een omwalling of wanden. VERKEERSBEWEGING: Het aan- of afrijden met een persoon-, bestel- of vrachtwagen. VLOEISTOFKERENDE VOORZIENING: Een voorziening die in staat is vrijgekomen stoffen zo tang te keren dat deze kunnen worden opgeruimd voordat indringing in de bodem plaats kan vinden. VLUCHTIGE ORGANISCHE STOF: Een organische stof die bij een temperatuur van 293,15 °K een dampspanning heeft van 10 Pa (0,1 mbar) of meer, of die onder specifieke gebruiksomstandigheden een vergelijkbare vluchtigheid heeft. VOS: VInchtige Organische Stoffen; stoffen met een koolstofskelet, die tijdens een proces of tijdens gebruik van een product in de atmosfeer terecht komen; uitgezonderd zijn chloorfluorkoolwaterstoffen, halonen en rnethaan. WONING: Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruik wordt of daartoe is bestemd.
Prom= Utrecht Afileling Vergunningverleningfreimi Milieubcheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 1 00
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
ACTIES Deze bijlage bevat een beknopte weergave van directe acties die uitgevoerd moeten worden op grond van de vergunning. Bij iedere actie is het nummer van het voorschrift in de vergunning en de frequentie vermeld. Het uitvoeren van deze acties houdt niet in dat hiermee is voldaan aan alle voorschriften van de vergunning. 1.3.1 Jaarlijks 1.5.1 Direct 1.7.2 Zo spoedig mogelijk 2.3.1 Bij stagnatie afzet afval 3.1.2 Binnen drie maanden nadat de vergunning in werking is getreden 3.1.6 Binnen drie maanden nadat de vergunning in werking is getreden 4.3.2 Binnen 2 maanden nadat de vergunning in werking is getreden 4.3.2 Bij het in gebruik nemen van de nieuwe asfaltcentrale
Onderhoud gasgestookte installaties Melding contactpersoon Beëindiging activiteiten melden aan bevoegd gezag Mededeling aan bevoegd gezag Aanpassingen AO/IC Aanpassing AV-beleid en de AO/IC in verband met de handelswijze acceptatie Plan met beheermaatregelen
Het in werking zijn van het door het bevoegd gezag goedgekeurde plan met beheermaatregelen voor de bodembeschermende voorzieningen 4.4.1 Alvorens te bouwen Uitvoeren bodembelastingsonderzoek 4.4.3 Bij baindiging bodembedreigende Uitvoeren eindsituatie-onderzoek activiteit 4.5.1 Bij verontreiniging Herstellen nulsituatie 6.1.2 Binnen 3 mnd na het in Uitvoeren akoestisch onderzoek gebruik nemen van de nieuwe asfaltmenginstallatie 6.1.3 alvorens uitvoeren ak. ondz. GS op de hoogte stellen van opzet ak. onderzoek 6.3.3 3 uur voor aanvang Melden activiteiten incidentele situaties 7.2.3 Binnen drie maanden na het in Uitvoering geurmeting gebruik nemen van de nieuwe asfaltmenginstallatie 7.2.4 Voorafgaand aan geurmeting Overleggen meetplan 8.2.3. Binnen 3 maanden na het in Meting uitworp stof gebruik nemen van de nieuwe asfaltmenginstallatie en elk jaar Binnen 3 maanden na het in Meting uitworp stikstofoxiden (NO.), gebruik nemen van de nieuwe Koolwaterstoffen (CxHy) en Zwaveldioxide (S02) asfaltmenginstallatie en elke 3 jaar 8.2.4 Binnen 1 maand na het in Overleggen meetplan gebruik nemen van de asfalt- uitworp stikstofoxiden (NO.), menginstallatie Koolwaterstoffen(CxHy) en stof 10.1.3 Jaarlijks voor 1 april Rapportage uitvoering EEP 10.1.4 Direct na baindiging Melden BG beëindiging convenant Meerjarenafspr.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 101
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
BEOORDELINGSPUNTEN GELUID t. 0-15,:ar
'Is Ye'
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverleningfream Milieuhcheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 102
hesluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
BIJLAGE II
•
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 103
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
VOORSCHRIFTEN
1. ALGEMENE VOORSCHRIFTEN 1.1 Algerneen 1.1.1
Voor alle documenten en richtlijnen waar in deze vergunning naar wordt verwezen, geldt steeds de versie die ten tijde van het in werking treden van de vergunning actueel is, tenzij in het voorschrift de versie expliciet is aangegeven.
1.1.2 De productie van asfalt is maximaal 300.000 ton per jaar. 1.1.3
De inrichting moet schoon worden gehouden en in goede staat van onderhoud verkeren.
1.1.4
De in de inrichting aangebrachte of gebezigde verlichting en de te verrichten werkzaamheden moeten zodanig zijn afgeschermd dat geen hinderlijke lichtstraling en/of lichtflitsen buiten de inrichting waarneembaar is.
1.1.5
In de inrichting moet tijdens de openstelling ten minste één persoon aanwezig zijn die is ganstrueerd over en verantwoordelijk is voor de naleving van de aan de inrichting opgelegde voorschriften. De naam van deze persoon dient in het logboek vermeld te zijn.
1.2 Werktijden 1.2.1
De asfaltinstallatie mag op alle dagen gedurende de dag- (van 7.00 uur tot 19.00 uur), avond(van 19.00 uur tot 23.00 uur) en nachtperiode (van 23.00 uur tot 7.00 uur) in werking zijn.
1.2.2
De aanvoer van asfaltpuin (freesasfalt en asfaltschollen) en wegenbouwkundig betonpuin mag op alle dagen gedurende de dag- (van 7.00 uur tot 19.00 uur), avond- (van 19.00 uur tot 23.00 uur) en nachtperiode (van 23.00 uur tot 7.00 uur) geschieden.
1.2.3
De mobiele breek-/ zeefinstallatie mag uitsluitend op werkdagen gedurende de dagperiode van 7.00 uur tot 19.00 uur in werking zijn.
1.2.4
De loswalinstallatie mag op alle dagen uitsluitend gedurende de dagperiode van 7.00 uur tot 19.00 uur in werking zijn. Het lossen in de avondperiode (van 19.00 uur tot 23.00 uur) wordt voor 12 keer per jaar vergund.
1.2.5
De mobiele menginstallatie mag uitsluitend op werkdagen gedurende de dagperiode van 7.00 uur tot 19.00 uur in werking zijn.
Provincie Utrecht Afdeling vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale lJtrecht (ACU)
104
hesluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
1.3 Terreinen en wegen 1.3.1 Ten behoeve van hulpverlening bij brand en de bestrijding van brand, calamiteiten of bijzondere omstandigheden moeten het bedrijfsterrein, de wegen en eventuele aansluitpunten van blussystemen zodanig zijn ingericht, en de toegankelijkheid moet zodanig worden bewaakt, dat: a. elk (bedrijfs)onderdeel met een brandweerwagen te allen tijde bereikbaar is; b. het verkeer op veilige wijze plaatsvindt (verkeersroutering). 1.3.2 Het terrein van de inrichting moet, afgezien van de noodzakelijke ingangen, rondom zijn afgescheiden door een gesloten omheining; - de omheining moet zodanig zijn uitgevoerd dat onbevoegden zich geen toegang tot het terrein kunnen verschaffen; - gevels of gedeelten van gevels van het perceel en waterpartijen (sloten) mogen deel uitmaken van de bedoelde omheining.
•
1.3.3 Nabij de toegang dient een bord te zijn aangebracht waarop duidelijk leesbaar ten minste het volgende is vermeld: a naam van de inrichting; telefoonnummer van de inrichting; openingstijden; verbod om het terrein buiten de openingstijden te betreden; telefoonnummer(s) in geval van brand en calamiteiten; maximale snelheid waarmee gereden mag worden. 1.3.4 De ingangen moeten buiten werktijd zijn gesloten, tenzij deze onder toezicht staan van een daartoe door de bedrijfsleiding aangewezen persoon. 1.3.5 Er dienen voldoende parkeerplaatsen op het terrein beschikbaar te zijn ten behoeve van bezoekers en personeei.
1.4 Gedragsvoorsehriften/instructies
• 1
1.4.1 De vergunninghoudster moet alle binnen de inrichting werkzame personen op de hoogte brengen van de voorschriften van deze vergunning, de algemene veiligheidsvoorschriften, het praktische gebruik van kleine blusmiddelen en de voorschriften in geval van brand, voor zover een en ander op hen van toepassing is.
2. MILIEUASPECTEN
EN -COMPONENTEN
2.1 (Externe) veiligheid Algemeen 2.1.1 Daar waar in de inrichting overeenkomstig de voorschriften uit deze vergunning een rookverbod geldt moet met betrekking tot dit verbod een pictogram overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht. 2.1.2 Hoofdafsluiters voor gas en elektriciteit moeten zijn voorzien van een duidelijk leesbaar opschrift. De hoofdafsluiters moeten voor bevoegden op een bereikbare plaats aanwezig zijn. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 105
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Brandblusmiddelen 2.1.3 Ten einde een begin van brand effectief te kunnen bestrijden moeten voldoende brandblusmiddelen aanwezig zijn. De brandblusmiddelen die zijn beschreven in het meest recente in overleg met de gemeentelijke brandweer tot stand gekomen bedrijfsnoodplan, moeten ten minste in de inrichting aanwezig zijn. Een brandblusmiddel moet op een in het oog lopende plaats of wijze zijn aangebracht, onbelemmerd bereikt kunnen worden, in goede staat van onderhoud verkeren en steeds voor direct gebruik beschikbaar zijn. 2.1.4 Draagbare blustoestellen en slanghaspels moeten jaarlijks worden gentspecteerd en onderhouden volgens de voorschriften vermeld in de NEN 2559 en NEN-EN 671-3. Bedrijven die de blusmiddelen onderhouden en inspecteren moeten beschikken over een REOB-erkenning (Regeling voor de Erkenning van Onderhoudsbedrijven kleine Blusmiddelen). Na inspectie moeten blustoestellen en slanghaspels worden voorzien van een van een label of sticker met de inspectiedatum. Draagbare blustoestellen moeten bovendien worden voorzien van een zegel. 2.1.5 Draagbare blustoestellen moeten zijn voorzien van een rijkskeurmerk met rangnummer. Slanghaspels moeten voldoen aan het gestelde in NEN-EN 671-1. Bedriffsnoodplan 2.1.6 Het bedrijf dient te beschikken over een goedgekeurd bedrijfsnoodplan dat in samenwerking met de gemeentelijke dan wel regionale brandweer tot stand is gekomen. 2.1.7 Het bedrijfsnoodplan dient het volgende te bevatten: a. Calamiteitenplan; b. afspraken met hulpdiensten (bijv. brandweer); c. de calamiteitenbestrijdingsorganisatie met betrekking tot directe bestrijding en met betrekking tot coördinatie van de bestrijding welke onder meer bestaat uit: I. regelingen omtrent de ealamiteitenbestrijdingsleiding; 2. faakomschrijving van de betrokken personen; 3. alarmerings- en oproepregeling; 4. communicatie tijdens de calamiteit. 2.1.8 Het in voorschrift 2.1.7, onder a, genoemde calamiteitenplan moet ten minste het volgende bevatten: een plattegrond van elke installatie en/of gebouwen, waarop met behulp van een kleuraanduiding en/of symbolen ten minste het volgende dient te zijn aangegeven: a. de aanrijroutes, hoofdingangen en andere ingangen van het object door middel van pijlen; b. de brandblusmiddelen; c. de eventueel belangrijke branddeuren of brandwerende constructies; d. plaatsen waar activiteiten met gevaarlijke stoffen plaatsvinden; e. de opslag van gevaarlijke stoffen en gassen; f. eventueel andere gevaarlijke plaatsen binnen de inrichting. 2.1.9 Een exemplaar van het bedr(ffsnoodplan moet in de inrichting aanwezig zijn op een voor het bedienend personeel bereikbare plaats.
Provincie Utrecht Afdehng Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 106
hesluit d.d. 12 oktober 2010/ nr 80869D17
•
2.2 Geluid Normstelling 2.2.1 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau LAr j,,T en het maximale geluidsniveau LAmax veroorzaakt door in de inrichting aanwezige toestellen, installaties en de binnen de inrichting verrichte werkzaamheden mag op de aangegeven immissiepunten niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel genoemde waarden (in de in die tabel aangegeven perioden).
Punt
Omschrijving
Geluidniveaus in dB(A) Dagperiode 07.00-19.00 uur
acu01 acu04
•
acu05 acu06 acu09 mtg2noord zgl 1 zgl 3 zg21
Taatsendijk 1 Flat Rooseveltlaan 189-303 (hoogte 20 m) Flat Rooseveltaan 290296 Flat Rooseveltlaan 178-288a Flat Rooseveltlaan 22174 Taatsendijk 1 b/ 1 c Zonebewakingspunt Zonebewakingspunt Zonebewakingspunt
Avondperiode 19.00-23.00 uur
Nachtperiode 23.00-07.00 uur
LAr , LT
LAmax
LAr, LT
LAmax
LAr, LT
LAmax
48 53
58 69
45 47
50 58
44 47
50 58
49
64
45
53
44
53
49
64
44
54
44
54
48
-
44
-
44
-
51 42 37 40
66 -
49 40 34 38
53 -
47 39 32 36
53 -
Nagenoeg alle punten liggen op een hoogte van 5 meter boven maaiveld. Uitzondering is acu04. Dit punt ligt op 20 m hoogte. Het meten, berekenen en beoordelen van geluidsniveaus moet plaatsvinden op basis van de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" (uitgave 1999, Ministerie van VROM). 4110
De immissiepunten staan aangegeven op de bij dit voorschrift behorende Overzichtskaart geluidmeetpunten in Bijlage 3.
ProvIncie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 107
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
2.2.2 Het langtijdgemiddeld beoordelingsniveau Lek r , L, en het maximale geluidsniveau LA,„a„ veroorzaakt door in de inrichting aanwezige toestellen, installaties en de binnen de inrichting verrichte werkzaamheden mag ten hoogste 12 dagen per jaar ten behoeve van het lossen van schepen in de avondperiode op de aangegeven immissiepunten niet meer bedragen dan de in de onderstaande tabel genoemde waarden (in de in die tabel aangegeven perioden).
Punt
Omschrijving
Geluidniveaus in dB(A) 07,00-19.00 uur
Avond 19.00-23.00 uur
Nacht 23.00-07.00 uur
TAT, L i
LAr, LT
LArnax
LAr LT
46 53
58 69
49
64
49
64
Dag
acu01 acu04
acu05 acu06
LAmax
Taatsendijk 1 Flat
Rooseveltlaan 189-303 (hoogte 20 m) Flat Rooseveltaan 290-296 Flat
-
Rooseveltlaan 178-288a acu09
LAmax
-
47
Flat
Rooseveltlaan 22174
Nagenoeg alle punten liggen op een hoogte van 5 meter boven maaiveld. Uitzondering is acu04. Dit punt ligt op 20 m hoogte. Het meten, berekenen en beoordelen van geluidsniveaus moet plaatsvinden op basis van de "Handleiding meten en rekenen industrielawaai" (uitgave 1999, Ministerie van VROM). De immissiepunten staan aangegeven op de bij dit voorschrift behorende Overzichtskaart geluidmeetpunten in Bijlage 3. 2.2.3 Van het in werking zijn van de losinstallatie ten behoeve van het lossen van schepen in de avondperiode dient een logboek te worden bijgehouden welke op verzoek door het bevoegde gezag kan worden ingezien.
2.3 Luchtverontreiniging
2.3.1 Uitmondingen in de buitenlucht van afvoerleidingen van ventilatiesystemen, luchtbehandelinginstallaties of afzuigsystemen, ten aanzien waarvan in deze vergunning geen andere voorschriften zijn gesteld, moeten zodanig zijn gelegen dat van de hierdoor uittredende !Licht en de daarin aanwezige stoffen geen overlast wordt ondervonden buiten de inrichting. Stof 2.3.2 De emissies van de droogtrommels en de asfaltmenginstallatie dienen te worden afgezogen en
met een stoffilter te worden nabehandeld. Bestaande doekfilters moeten vanaf 1 januari 2008 ten minste voldoen aan een emissie-eis van 10 mg/m 03 . Nieuwe ontstoffingsinstallaties moeten voldoen aan een emissie-eis van 5 mg/m03.
Provincie Utrecht Afdeling VergunningverleningiNam Mil ieubeheer
Astakcentrale Utrecht (ACU) 108
hesluit d.d. 12 oktoher
. 2010/ nr. 80869017
De concentraties van stof in de afgasstromen van overige uitlaatpunten waarop de NeR-lucht van toepassing is, mogen bij een emissievracht, die gelijk is aan of groter is dan de in de tabel vermelde grensmassastroom, de genoemde emissiegrenswaarden niet overschrijden; Geemitteerde stoffen Tot 30-10-2010 Na 30-10-2010
Grensmassastroom [kg/uur]
Stof/-klasse Categorie -
SI SI
0,2
,
Emissie-eis [mg/Nm3] 10 5
2.3.3 Om verstuiving van fijnkorrelig materiaal tegen te gaan dient een sproei-installatie, of een gelijkwaardige voorziening aanwezig te zijn om het materiaal vochtig te houden. 2.3.4 De silo's voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen (zoals vulstof S1) moeten zijn voorzien van een voorziening waardoor de druk in de silo niet te hoog kan oplopen. 2.3.5 De silo's voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een overvulbeveiliging die bij een vullingsgraad van meer dan 95% een duidelijk zichtbaar lichtsignaal geeft in de nabijheid van het transportmiddel van waaruit geladen of gelost wordt. • 2.3.6 Silo's voor de opslag van sterk stuifgevoelige stoffen moeten zijn voorzien van een niveauaanwijzing. 2.3.7 Mengen: Het mengen van goederen behorend tot de stuifklasse S1 (vulstof) en S2 (fijn zand) is slechts toegestaan in een op onderdruk gehouden gesloten ruimte, waarbij de afgezogen lucht moet worden gereinigd. 2.3.8 Stofhinder ten gevolge van laden en lossen van stuifgevoelige goederen moet voorkomen worden door de storthoogte, met name in de open lucht, te beperken tot minder dan 1 m en dit zo mogelijk automatisch te regelen. 2.3.9 Stofhinder ten gevolge van laden en lossen in de open lucht moet worden voorkomen door, afhankelijk van de lokale situatie en de windrichting, overslagactiviteiten te staken indien gelet op de stuifklasse de windsnelheid de onderstaande waarden overschrijdt. Stuifklasse klasse SI (vulstof) klasse S2 (fijn zand)
klasse S3 (zilver zand) klasse S4 (grof zand) en SS (betongranulaat en asfaltpuin)
Windsnelheid 8 m/s windkracht 4, matige wind; 14 m/s windkracht 6, krachtige wind 20 m/s windkracht 8, stormachtige wind
2.3.10 Er dient in de inrichting een doelmatig werkende windmeter te zijn geplaatst. 2.3.11 Storttrechters Bij het verladen van goederen uit stuifgevoelige klasse S1 en S2 moeten storttrechters zodanig zijn geconstrueerd dat na het openen van de grijper/laadschoppen boven de trechter geen — buiten de trechterrand zichtbare — stofverspreiding kan optreden. 2.3.12 De capaciteit van de afzonderlijke delen van de verlaadinstallatie moet goed op elkaar afgestemd zijn. Hierbij moet rekening worden gehouden met de maximale vullinggraad van de vultrechter. De maximale vullinggraad bedraagt voor klasse S1 en S2 75%, voor klasse S3 en S4 85% en voor klasse S5 95%. De vullinggraad dient te worden vastgesteld middels niveaumeting.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Prom= Utrecht
Afdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
109
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
2.3.13 Indien een ontstoffingsinstallatie of stofafscheidingsinstallatie verstopt of defect raakt, moet het afzuigen onmiddellijk worden gestaakt. Een doekenfilter dient zo dikwijls als dit voor de goede werking daarvan noodzakelijk is, te worden gereinigd c.q. vervangen. Een filter dient jaarlijks visueel te worden gecontroleerd. 2.3.14 Handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembare stofverspreiding over een afstand van meer dan 2 meter vanaf de bron mogen niet worden uitgevoerd. 2.3.15 Indien weersomstandigheden een visueel waarneembare stofverspreiding over een afstand van meer dan 2 meter vanaf de bron veroorzaken moeten immobiliserende maatregelen worden genomen. Geurhincler
2.3.16 Overeenkomstig de Bijzondere Regeling C5 van de NeR (versie 06-17-2006) mag ter plaatse van geurgevoelige objecten de concentratieniveaus van 1 ouu/m3 als 98 percentiel en 5 ou E/m3 als 99,99 percentiel niet worden overschreden. 2.3.17 Indien door het bevoegd gezag op basis van geregistreerde en gevalideerde klachten wordt vastgesteld dat als gevolg van de bedrijfsactiviteiten van ACU bij geurgevoelige objecten sprake is van geurhinder, dient de vergunninghouder een onderzoek in te stellen of er sprake is van een afwijking van de goede werking van de installatie. Afhankelijk van de resultaten van dit onderzoek dienen zo spoedig mogelijk overeenkomstige maatregelen tot herstel of vervanging te worden genomen. 2.3.18 De vergunninghouder dient onderstaande maatregelen genomen te hebben: Voor het beperken van beladings- en adememissies uit de bitumentanks worden deze emissies afgevoerd via een voldoende verhoogd emissiepunt (bijvoorbeeld schoorsteen). Voor het lossen van de biturnentankauto's wordt een pomp van de asfaltcentrale gebruikt. Reguliere transportmiddelen van gereed product zijn goed en snel afsluitbaar om de emissieduur na het beladen zo kort mogelijk te houden. Het verhogen van de schoorsteen tot minimaal 30 meter. De menger, het overstortpunt menger/ophaalbak, de ophaalbaan, of het overstortpunt, ophaalbak/eindsilo zijn omkast. De bronnen worden afgezogen en de afgezogen lucht wordt via de schoorsteen afgevoerd. 2.3.19 Zodra de vrachtwagens zijn geladen met asfalt, dient de laadbak te worden afgedekt of afgesloten te zijn of voorzien te zijn van hydraulische of mechanische kleppen om de asfaltdamp emissies tegen te gaan; de transportmiddelen van het gereed product moeten goed en snel afsluitbaar zijn om de emissieduur na het beladen zo kort mogelijk te houden. 2.3.20 De opslag van warm asfaltgranulaat, afkomstig uit de paralleltrommel, dient als een gesloten systeem te zijn uitgevoerd. 2.3.21 Bij door het bevoegd gezag vast te stellen ernstige hinder in de omgeving ten gevolge van een storing of een incident, dient de vergunninghoudster de procesvoering onmiddellijk te staken en dienen Gedeputeerde Staten van Utrecht hiervan onverwijld in kenn is te worden gesteld. Overige ernissies
2.3.22 Voor zover emissies niet uitdrukkelijk zijn verbijzonderd in de bij deze beschikking horende voorschriften en in de Bijzonder Regeling C5 van de NeR, (versie 06-17-2006) gelden de algemene emissie/eisen en bepalingen van de NeR. 2.3.23 De maximale emissie van koolwaterstoffen dient confonn de bijzondere regeling C5 van de NeR te voldoen aan de eis van 200 mg/m 03 (te realiseren door o.a. een doelmatige branderafstelling en aan te tonen middels onderhoudsrapporten op basis van SCIOS-regeling (scope 5).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asialteentrale Utrecht (ACU)
110
besluit d.d. 12 oktober 20 /0/ nr 80869017
Metingen en rapportage 2.3.24 Geuremissiemetingen en verspreidingsberekeningen moeten worden uitgevoerd conform de NeR. De bijbehorende geurconcentratiemetingen moeten worden uitgevoerd volgens de geldende norm (NEN-EN 13725). De resultaten van de metingen en berekeningen moeten worden gerapporteerd in odour units (ouE/m3). Het meetplan moet worden voorgelegd aan Gedeputeerde Staten van Utrecht.
2A Bodem en grondwaterbeseherming Algemeen 2.4.1 De opslag en het gebruik van stoffen binnen de inrichting moet zodanig geschieden dat geen verontreiniging van de bodem optreedt. 2.4.2 Gemorste of gelekte voor de bodem schadelijke vloeistoffen moet direct worden opgenomen; hiertoe moeten voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn om eventuele gemorste of gelekte vloeistof op te nemen; verontreinigd absorptiemiddel dient gescheiden van andere stoffen te worden bewaard in vloeistofdicht, goed gesloten vaatwerk. 2.4.3 Afvalstoffen mogen niet op onverharde terreingedeelten opgesiagen worden. 2.4.4 Een in deze vergunning voorgeschreven bodembeschermende voorziening of maatregel moet voldoen aan bodemrisicocategorie A (verwaarloosbaar risico) zoals gedefinieerd in de Nederlandse Richtlijn bedrijfsmatige activiteiten Bodem (NRB). Wanneer er sprake is van ook een bodemrisicocategorie B, is de inrichting normaliter verplicht om activiteiten toe te passen die resulteren in de verlaging van het bodemrisico. Conform het NRB wordt het echter niet redelijk geacht dat de ACU deze bodemrisico verlagende maatregelen voor het bedrijfsriool dient toe te passen. Bodembeschermende voorzieningen en controles 2.4.5 Op plaatsen waar opslag of activiteiten plaatsvinden met stoffen die de bodem en/of het grondwater kunnen verontreinigen (zoals bewaren en bewerken van asfaltpuin etc.), moeten de bodembeschermende voorzieningen aanwezig zijn, zodat geen verontreiniging van de bodem kan optreden. 2.4.6 De vloer van de werkplaats moet minimaal vloeistofkerend zijn en van onbrandbaar materiaal zijn vervaardigd. De vloer mag niet afwaterend naar een uitgang zijn gelegd. De vloer moet bestand zijn tegen de belastingen ten gevolge van het gebruik van transportmiddelen en andere hulpmiddelen toegepast bij de werkzaamheden. 2.4.7 Vloeistofdichtheid en controle: Indien de inrichting vloeistofdichte voorzieningen moet treffen dient de vloeistofdichtheid van een vloeistofdichte vloer, voorziening of bedrijfsriolering binnen zes maanden na het van kracht worden van de beschikking te worden beoordeeld en goedgekeurd overeenkomstig PBV/CUR-Aanbeveling 44. Nieuwe vloeren dienen te voldoen aan PBV/CUR65. De beoordeling moet worden uitgevoerd door een deskundig inspecteur, zoals bedoeld in de PBV/CUR-Aanbeveling 44. De deskundig inspecteur of de rechtspersoon waarbij hij werkzaam is, moet daartoe gecertificeerd zijn door een door de raad voor de Accreditatie erkende certificeringinstelling. De door een deskundig inspecteur bij goedkeuring afgegeven PBVverklaring vloeistofdichte voorziening moet binnen de inrichting worden bewaard. 2.4.8 Een vloeistofdichte vloer of voorziening moet opnieuw door een deskundig inspecteur worden beoordeeld en goedgekeurd binnen de keuringstermijn die, bij goedkeuring van de vloer, op de PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening die voor de vloer is afgegeven door de deskundig inspecteur.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunrungverlening/Team Mil ieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 111
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
2.4.9 Degene die de inrichting drijft moet een vloeistofdichte vloer of voorziening ten minste 1 maal per jaar controleren door middel van een globate visuele controle. De frequentie waarmee deze controles moeten worden uitgevoerd, is aangegeven op de PBV-verklaring vloeistofdichte voorziening die voor de vloer is afgegeven door de deskundig inspecteur. 2.4.10 Op de volgende locaties kan worden volstaan met een vloeistotkerende vloer: De opslag van chemicaliën (bij laboratorium); Opslag van olie en oliehoudende producten (in vaten, tanks e.d.); Opslagplaats gasolietank; De werkplaats. Personeel moet zijn geinstrueerd over hoe te handelen bij storingen en/of morsingen en in het gebruik van middelen ter voorkoming van verspreiding en indringing in de bodem van vrijgekomen stoffen.
2.5 Preventie en zuinig gebruik (energie en grondstoffen) 2.5.1 Vanaf 1 juni 2008 binnen 6 maanden en vervolgens elke 4 jaar dient de vergunninghoudster aan de Provincie Utrecht ter goedkeuring een geactualiseerd Energie Besparing Plan (EBP) te overleggen. 2.5.2 Vergunninghoudster verbetert zijn energie-efficiency door de zekere maatregelen uit het goedgekeurde EBP volgens de daarin opgenomen uiterste data te hebben uitgevoerd zijnde: a. het verminderen van het aantal (asfalt) receptuurwisselingen; b. het verlagen van de temperatuur van de rookgassen van de PR-trommel; c. het optimaliseren van het persluchtsysteem; d. monitoring en het verlagen van het energieverbruik (gas, elektriciteit en gasolie/diesel). 2.5.3 Onderhoud en afstelling van de branders dienen te geschieden op basis van SCIOS-regeling (scope 5)..Er dient een juiste afstelling van de installatie te worden aangetoond door onderhóudsrapporten gébaseerd op de SCIOS-regeling. 2.5.4 Vergunninghoudster draagt er zorg voor dat de mogelijke verspilling van grond- en hulpstoffen zo laag als redelijkerwijs mogelijk is. 2.5.5 In het geval dat vergunninghoudster de deelname aan het convenant Meerjarenafspraak Energieefficiency (MJA-2) beëindigt, stelt de vergunninghoudster het bevoegd gezag hiervan onverwijld in kennis. 2.5.6 Vergunninghoudster mag een maatregel vervangen door een gelijkwaardig alternatief, op voorwaarde dat de gelijkwaardigheid in het energiedeel van het milieujaarverslag of anderszins richting het bevoegde gezag wordt gemotiveerd. Onder gelijkwaardig wordt verstaan dat de alternatieve maatregel minstens evenveel bijdraagt aan verbetering van de energie-efficiency en geen stijging geeft van de milieubelasting groter dan die van de vervangen maatregel. 2.5.7 De voorschriften 2.5.8 en 2.5.9 zijn alleen van toepassing ingaande de datum van de beëindiging van de deelname aan het convenant Meerjarenafspraak Energie-efficiency (MJA). 2.5.8 Vergunninghoudster dient het EBP aan bevoegd gezag te overleggen waarin minimaal is opgenomen: a. De in het voorgaande kalenderjaar bereiktc vooruitgang in de uitvoering van het EBP, onderscheiden naar procesefficiency maatregelen en andere maatregelen; b. De implementatie van systematische energiezorg; c. De verandering van de energie-efficiency, alsmede de daarmee samenhangende verandering in CO2-emissies; d. Eventuele verandering van maatregelen door gelijkwaardige energiebesparende maatregelen. De rappo rtage behoeft goedkeuring van het bevoegd gezag.
Prot/mete Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tcarn Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 1 12
besluit d.d. 12 &toner 2010/ nr 80869017
2.5.9 Er dient eenmaal per vier jaar een onderzoek te worden verricht naar het energieverbruik binnen de inrichting. Met deze energiestudie moet door middel van berekening of meting ten minste worden vastgelegd: - Het totale energieverbruik binnen de inrichting (inclusief het brandstofverbruik van de laadschoppen) per jaar; - De verschillende energiebronnen; - Energiebeperkende maatregelen; De investeringen die met deze maatregelen gepaard gaan; De eventuele baten die de maatregelen met zich mee brengen; De eventuele terugverdientijd; - De termijn waarbinnen maatregelen kunnen worden ingevoerd in relatie tot de afschrijvingsduur van de reeds aanwezige voorzieningen.
2.6 Afvalstoffen die binnen de inrichting ontstaan Hergebruik 2.6.1 Van binnen de inrichting afkomstige afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort gescheiden verzameld, bewaard en afgevoerd worden. Bij de afvoer van de afvalstoffen moet gekozen worden voor afgifte aan een verwerker e.g. be,verwerker, die in het bezit is van een daartoe geëigende vergunning. Aanvullende eis voor gevaarlijk afval & Scheiding en opslag van binnen de inrichting vrijkomende afvalstoffen 2.6.2 De in de inrichting vrijkomende gevaarlijke afvalstoffen die behoren tot verschillende groepen zoals opgenomen in bijlage 5 en de "Regeling scheiden en gescheiden houden van gevaarlijke afvalstoffen" dienen gescheiden te worden verzameld, gescheiden te worden bewaard en gescheiden te worden afgevoerd. 2.6.3 Vergunninghoudster is verplicht om de volgende afvalstromen te scheiden, gescheiden te houden en gescheiden aan te bieden ter verdere verwerking: gevaarlijke afvalstoffen; papier en karton. 2.6.4 Opslag van en werkzaamheden met vloeibare of viskeuze gevaarlijke stoffen of waterige oplossingen daarvan moeten plaatsvinden boven een bodembeschermende voorziening of maatregel. De bodembeschermende voorziening moet zijn vervaardigd van onbrandbaar en hittebestendig materiaal en moet bestand zijn tegen de inwerking van de in gebruik zijnde gevaarlijke stoffen. Een lekbak voor vloeibare gevaarlijke afvalstoffen moet ten minste de inhoud hebben van 110% van de inhoud van de grootste emballage, doch (als er meer is) ten minste 10% van de inhoud van de totale emballage.
2.7 Afvalwater Algemeen 2.7.1 Bedrijfsafvalwater mag uitsluitend in een openbaar riool worden gebracht, als door de samenstelling, eigenschappen of hoeveelheid ervan: a. de doelmatige werking niet wordt belemmerd van een openbaar riool of de bij een zodanig openbaar riool behorende apparatuur, en b. de verwerking van rioolslib, verwijderd uit het openbaar riool, niet wordt belemmerd.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 113
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
2.7.2 De volgende stoffen mogen niet worden geloosd: stoffen die stankoverlast kunnen veroorzaken; stoffen die verstopping of beschadiging van een openbaar riool of van de daaraan verbonden installaties kunnen veroorzaken; grove afvalstoffen, evenals snel bezinkende stoffen met een korreldiameter van meer dan 0,50 millimeter. 2.7.3 De totale hoeveelheid bedrijfsafvalwater dient, voordat lozing op het riool plaatsvindt, door een controlevoorziening te worden geleid, zodat te alien tijde bemonstering van het afvalwater kan plaatsvinden..
Voorzieningen 2.7.4 Alle afvalwaterstromen die op de riolering uitkomen, met uitzondering van het sanitair afvalwater, moeten door een bezinkput worden geleid. 2.7.5 Een bezinkput moet, zo vaak als voor de goede werking noodzakelijk is worden schoongemaakt. Een bezinkput moet altijd goed toegankelijk zijn. Van het schoonmaken moet een milieulogboek worden bijgehouden. 2.7.6 Afvalwater van plaatsen waar oliehoudende resten kunnen voorkomen, evenals het condenswater van de compressor moet door een olieafscheider worden geleid. 2.7.7 Een olieafscheider moeten zijn gedimensioneerd en geplaatst overeenkomstig NEN 7089 en de daarbij behorende bijlage. 2.7.8 Een olieafscheider moet zo vaak als voor de goede werking noodzakelijk is, worden schoongemaakt. Een olieafscheider moeten na het schoonmaken worden gevuld met schoon water en moeten altijd goed toegankelijk zijn. Van het schoonmaken van een olieafscheider moet een logboek worden bijgehouden.
3. SPECIFIEKE BEDRUFSONDERDELEN/ACTIVITEITEN
3.1 Elektrische installatie 3.1.1 De elektrische installatie moet voldoen aan NEN 1010. De elektrische installatie en het elektrisch materieel in ruimten waar zeer licht ontvlambare stoffen, licht ontvlambare of ontvlambare stoffen worden opgeslagen of gebruikt, moet voldoen aan de voorschriften zoals aangegeven in de normen NEN 1010 en NEN-EN-1EC 60079-14 en NEN-EN-IEC 60079-17. In deze ruimten mag niet worden gerookt en is open vuur verboden. 3 1.2 Tanks, procesapparatuur en leidingen welke buiten zijn opgesteld en waarin brand en/of explosie kan optreden moeten zijn voorzien van een bliksemafleiderinstallatie. De uitvoering, de inspectie en het onderhoud van de bliksemafleider- en aardingsinstallatie(s) moeften) geschieden overeenkomstig NEN 1014. 3.1.3 De elektrische installatie mag geen storing veroorzaken in de radio- en of televisieontvangst of telecommunicatieapparatuur in de nabije omgeving.
Provincie Utrecht Afcleling Vergunningvcrlening/Tearn Milienbchcer
Astaltcentrale Utrecht (ACU) 114
besluit chi. 12 oktoher 2010/ nr. 80869D17
3.2 Stookinstallatie (gas) 3.2.1 Verwarmings- en stooktoestellen en verbrandingsafvoersystemen moeten zodanig zijn geplaatst en uitgevoerd, dat: a. voor brandgevaar veroorzaakt door ruimteverwarmingtoestellen of verbrandingsafvoersystemen niet behoeft te worden gevreesd; b. een optimale verbranding plaatsvindt; c. geen mechanische beschadiging plaatsvindt. 3.2.2 Aan een verwarmings- of stooktoestel en . een verbrandingsgasafvoersysteem moet ten minste éénmaal per kalenderjaar onderhoud worden verricht. Beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet geschieden door: a. een voor die activiteit of activiteiten gecertificeerde natuurlijke persoon of rechtspersoon, of b. een andere natuurlijke persoon of rechtspersoon die over aantoonbare gelijkwaardige deskundigheid beschikt voor die activiteit of activiteiten; beoordeling, afstelling, onderhoud en reparaties moet zodanig worden uitgevoerd dat roet, stof of ander vuil zich daarbij niet buiten de inrichting kan verspreiden. 3.2.3 Afsluiters in vaste gasleidingen moeten goed bereikbaar zijn en zijn aangebracht: a. direct voor of na binnenkomst van de leiding in een gebouw; b. aan het einde van elk aftakking van een vaste leiding naar een gebruikstoestel, en in de leidingen op plaatsen waar de leiding geheel of gedeeltelijk kan worden gespoeld met een inert gas, en zodanig dat zij onder alle omstandigheden te bedienen zijn. 3.2.4 Verwarmings- of stooktoestellen met een nominale belasting van 130 kW op bovenwaarde of hoger, moeten bij ingebruikname en vervolgens ten minste éértmaal per twee jaar beoordeeld worden op noodzakelijke afstelling en onderhoud teneinde aan het gestelde in voorschrift 3.2.1 te voldoen. De verklaring dat de beoordeling is uitgevoerd dient te worden bewaard in het genoemde milieulogboek. 3.2.5 Buiten een stookruimte waarin verwarmings- of stooktoestellen zijn opgesteld met een gezamenlijke nominale belasting van meer dan 130 k\11,/ op bovenwaarde, moet een goed bereikbare brandschakelaar aanwezig zijn en een afsluiter waarmee de brandstoftoevoer kan worden afgesloten. 3.2.6 De vloer van de stookruimte met daarin aanwezige doorvoeringen van leidingen, moet gasdicht zijn uitgevoerd. 3.2.7 De vloer rondom een verwarmingstoestel moet ten minste 2m vanuit het toestel gemeten worden vrijgehouden van bij bewerking van materialen vrijkomende brandbare stoffen en afval. 3.2.8 Een verbrandingsgasafvoersysteem moet zo vaak als nodig, doch minstens een maal per jaar inwendig worden gereinigd, zonder dat roet en andere verbrandingsresten buiten de inrichting worden verspreid. 3.2.9 Gasbranders asfaltinstallatie: de gasbranders moeten voldoen aan de daarvoor in de GIVEGkeuringseisen en VISA voorschriften opgenomen bepalingen.
3.3 Opslag gevaarlijke stoffen 3.3.1 Gevaarlijke stoffen (o.a koelvloeistof) moeten, met uitzondering van de noodzakelijke werkvoorraad worden opgeslagen in een daartoe bestemde kast(en); in de kast(en) mag/mogen maximaal in de PGS 15 aangegeven bovengrens en/of aangevraagde hoeveelheden volgens de aanvraag voor betreffende klasse opgeslagen worden.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tearn Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 115
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
3.3.2 De kast moet van een deugdelijke constructie zijn, doelmatig zijn ingericht, in goede staat van onderhoud verkeren. 3.3.3 De kast moet dodmatig zijn geventileerd. Afvoer van ventilatielucht moet op de buitenlucht plaatsvinden. De ventilatieopeningen moeten zo ver mogelijk van elkaar (diametraal) zijn aangebracht. 3.3.4 De toegangsdeur van de kast dient buiten de tijd dat hier door een bevoegd persoon gevaarlijke stoffen worden ingezet of uitgehaald molten deugdelijk slot zodanig te zijn afgesloten dat deze door onbevoegden niet kan worden geopend. 3.3.5 Binnen een afstand van 2 m van de kast mag niet worden gerookt en mag geen open vuur aanwezig zijn. Aan de buitenzijde van de kast moet op daartoe geschikte plaatsen dit verbod met een pictogram overeenkomstig NEN 3011 zijn aangebracht. 3.3.6 Aan de buitenzijde van de kast moeten op duidelijk zichtbare plaatsen waarschuwingsborden worden geplaatst, welke het gevaar van de opgeslagen gevaarlijke stoffen aanduiden. Op daartoe geschikte plaatsen moeten de betreffende gevaarsymbolen zijn aangebracht: a. voor wat betreft de opslag van (licht) ontvlambare vloeistoffen, het pictogram "ontvlambare stoffen of hoge temperatuur"; b. voor wat betreft de opslag van bijtende stoffen het pictogram "bijtende stoffen" c. voor wat betreft de opslag van giftige stoffen het pictogram "giftige stoffen"; voor wat betreft de opslag van oxiderende stoffen het pictogram "oxiderende stoffen". 3.3.7 Verpakte gevaarlijke stoffen (methyleenchloride, spuitbussen, ontvetter, verfblikken etc.) moeten, met uitzondering van de noodzakelijke werkvoorraad worden opgeslagen in een daartoe bestemde opslagvoorziening die voldoet aan het gestelde in hoofdstuk 3 uit de PGS 15. Uitgezonderd hierbij zijn de paragrafen 3.2.3, 3.5, 3.6, 3.8 en voorschriften die uitsluitend zijn voorzien van de codering "Al". 3.3.8 Vloeibare gevaarlijke stoffen moeten in of op een vloeistofdichte lekbak zijn geplaatst. Deze lekbak moet ten minste een inhoud hebben van 110% van de inhoud van de grootste emballage, doch (als dat meer is) ten minste 10% van de inhoud van de totale emballage. De lekbak moet voldoende bestand zijn tegen de opgeslagen stoffen. 3.3.9 Gevaarlijke stoffen die met elkaar gevaarlijke reacties kunnen aangaan waarbij sterke verhoging van temperatuur of druk optreedt of waarbij gassen kunnen ontstaan die giftiger of brandbaarder zijn dan op grond van de eigenschappen van één van de stoffen is te verwachten, moeten in aparte lekbakken gescheiden van elkaar worden opgeslagen. Elke afzonderlijke lekbak moet voldoen aan het in voorschrift 3.3.8 gestelde. 3.3.10 De opslag van gasflessen moet voldoen aan het gestelde in Hoofdstuk 6 van de PGS 15 Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen.
3.4 Opslag van gasolie in tank 3.4.1 De gasolie client te worden opgeslagen conform de PGS 30 hoofdstuk 4 paragraaf
I
t/m 6.
3.5 Opslag van afvalstoffen die binnen de inrichting zijn ontstaan 3.5.1 Afvalstoffen, inclusief gevaarlijke afvalstoffen, die de bodem kunnen verontreinigen, moeten worden bewaard in goed gesloten, voor de desbetreffende stoffen geschikte, verpakkingen; verpakte vloeibarc afvalstoffen moeten worden bewaard in of boven een lekbak.
Provincie Utrecht Aldeling VergunningverleningfFearn Milieuheheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU)
116
hesluil d.d. 12 oktoher 2010/ nr. 808691)17
Lege emballage 3.5.2 Lege emballage die niet gereinigd is moet worden bewaard en behandeld als gevulde emballage. Gemorste en/of gelekte bodembedreigende vloeistoffen 3.5.3 Gemorste en/of gelekte bodembedreigende vloeistoffen zoals oliën, vetten en chemicaliën moeten terstond worden opgeruimd. Daartoe moeten op plaatsen waar met die vloeistoffen wordt gewerkt en waar die vloeistoffen worden opgeslagen voldoende absorptiemiddelen aanwezig zijn.
3.6 Laboratorium 3.6.1 De bouw en inrichting van het laboratorium moet zodanig zijn uitgevoerd dat: - de werkzaamheden op veilige wijze kunnen worden verricht; - schade bij een ongeval zoveel mogelijk beperkt blijft; - er voldoende luchtverversing plaatsvindt; - de verwarming niet geschiedt door direct gestookte verwarmingsapparatuur; - toestellen voor verwarming geen aanleiding geven tot vonkvorming. De oppervlaktetemperatuur zodanig zijn dat er geen gevaar voor ontsteking van ontplofbare of brandbare mengsels of stoffen kan ontstaan. 3.6.2 De hoeveelheid brandbare, vluchtige, giftige en/of corrosieve stoffen in het laboratorium moeten worden beperkt tot een opslag welke nodig is voor het dagelijkse gebruik.
1
3 Vorkheftrucks en laadschop op diesel 3.7.1 Een verbrandingsmotor van een vorkheftruck en laadschop moet zodanig zijn afgesteld dat er geen overmatige roet- en rookuitstoot is. De verbrandingsmotor moet zijn voorzien van een doelmatige geluiddemper in de uitlaat.
3.8 Werkplaats 3.8.1 Binnen werkplaats mag geen ander kunstlicht worden gebruikt dan elektrisch licht. 3.8.2 Indien in een werkplaats werkzaamheden met brandbare vloeistoffen worden verricht of, laswerkzaamheden plaatsvinden, moet deze voldoende zijn geventileerd en moeten de vrijkomende dampen op een zodanige wijze naar buiten worden afgevoerd dat van de uittredende dampen geen hinder wordt ondervonden buiten de inrichting. 3.8.3 In werkplaatsen is het verboden open vuur aanwezig te hebben anders dan voor het verrichten van las- en slijpwerkzaamheden. 3.8.4 De mechanisch afgezogen ventilatielucht moet worden afgevoerd tot ten minste 2 meter boven het dak; indien op de afvoerleiding een regenkap is aangebracht moet deze zodanig zijn uitgevoerd dat de gasstroom naar boven gericht is.
3.9 Transformator 3.9.1 Een transformator moet deugdelijk zijn beveiligd tegen oververhitting, brand, explosie en overbelasting.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 117
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
3.10 Asfaltmenginstallatie 3.10.1 De afvoerleiding van de gereinigde gassen en dampen moet reiken tot ten minstens 50 meter boven het direct aangrenzende maaiveld. 3.10.2 Vulsstofsilo's: vulstof moet worden opgeslagen in gesloten silo's, welke zijn voorzien van een bunkerstandaardwijzer of een weeginstallatie. Het vullen moet onder voortdurend toezicht plaatsvinden. Op elk gewenst moment moet het vullen kunnen worden gestopt. 3.10.3 Het laten leegblazen van bulktransportwagens anders dan in een silo is niet toegestaan. 3.10.4 Bitumenketels moeten op een onbrandbare constructie zijn opgesteld. De ondersteunende constructie moet zodanig zijn dat geen kans op verzakking bestaat. 3.10.5 De Bitumenketels dienen te zijn geplaatst op een vloeistofkerende vloer. 3.10.6 Het uitwendige van de bitumenketels met aansluitleidingen moet deugdelijk tegen corrosie zijn beschermd. 3.10.7 Het vullen van de bitumenketels moet geschieden door middel van een aan de vulleiding gekoppelde losslang en met zodanige voorzorgen dat lekken en morsen van vloeistof wordt voorkomen.
3.11 Mobiele breek-/ zeefinstallatie 3.11.1 De mobiele breek-/zeefinstallatie moet voor het breken en zeven zo dicht mogelijk bij de opslag van het te breken of te zeven stortgoederen zijn geplaatst. Tijdens het breken en zeven moet het stortgoed zijn bevochtigd zodat verstuiving wordt voorkomen.
4. PROEFNEMINGEN 4.1 Proefnemingen dienen ruim voor aanvang (minimaal zes weken) bij ons voor toestemming te worden voorgelegd. 4.2 Over de resultaten van de proef dient aan ons te worden gerapporteerd.
Provincie Utrecht Mdeling Vergunningverleningf reann Milicubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 118
besItnt d.d. 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
5 REGISTRATIE ALGEMEEN 5.1 Milieulogboek 5.1.1 Er moet een milieulogboek worden bijgehouden, waarin vanaf het van kracht worden van deze vergunning ten minste de volgende zaken worden opgenomen; a. deze beschikking, alsmede overige relevante (milieu)vergunningen; b. de veiligheidsinformatiebladen die behoren bij de in de inrichting aanwezige gevaarlijke stoffen; c. de bewijzen, resultaten en/of bevindingen van de in deze vergunning voorgeschreven inspecties, onderzoeken, keuringen, onderhoud en/of metingen. d. de registratie van afvalstoffen (samenstelling, plaats van ontstaan, hoeveelheid); e. de registratie van het jaarlijks elektriciteit-, water- en gasverbruik; f. datum, tijdstip en alle van belang zijnde gegevens (zoals tijdstip, tijdsduur, aard, hoeveelheid, oorzaak, plaats en windrichting) van voorgevallen incidenten die van invloed zijn op het milieu, met vermelding van de genomen maatregelen. De documenten genoemd onder c. tot en met f. moeten ten minste vijfjaar worden bewaard. Het milieulogboek moet te allen tijde beschikbaar zijn voor inzage door een door het bevoegd gezag aangewezen toezichthoudend ambtenaar. 5.1.2 Klachten die door omwonenden rechtstreeks bij de inrichting worden gemeld, dienen door de vergunninghoudster te worden geregistreerd (klachtenregistratie). Van de klachtenregistratie dient jaarlijks voor 1 juni, voor het eerst in het jaar na het van kracht worden van deze vergunning door vergunninghoudster een samenvatting te worden opgesteld, die aan het bevoegd gezag moet worden overlegd. 5.1.3 Ten behoeve van de klachtenregistratie dienen de volgende gegevens te worden genoteerd: tijdstip, plaats, aard van de klacht, meteorologische gegevens en eventueel mogelijke technische oorzaak. De wijze van registratie behoeft goedkeuring van het bevoegd gezag.
6. BEËINDIGING VAN DE INRICHTING 6.1 Algemeen 6.1.1 Uiterlijk 3 maanden voordat de activiteiten van de inrichting worden beëindigd, dan wel uiterlijk 2 weken na het uitspreken van een faillissement, moet hiervan door of namens vergunninghoudster schriftelijk melding worden gedaan aan het bevoegd gezag. Bij deze melding moeten tevens de volgende gegevens worden overgelegd; - de wijze waarop de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen en overige milieuschadelijke stoffen zullen worden verwijderd; - de toekomstige bestemming en gebruik van de gebouwen en het terrein van de inrichting; Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen ten aanzien van het buiten werking stellen van de inrichting.
6.2 Bodem 6.2.1 Alvorens het gebruik van de inrichting te beëindigen moet door of namens vergunninghouder de bodem inclusief het grondwater worden onderzocht. Dit onderzoek moet worden uitgevoerd door of onder toezicht van een onafhankelijke deskundige. Het onderzoek moet tot doel hebben om vast te stellen of gedurende het in werking zijn van de inrichting verontreiniging is toegevoegd aan de bodem/grondwater. De onderzoeksstrategie moet in overleg met het bevoegd gezag zijn vastgesteld. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
119
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
6.2.2 Het in voorschrift 6.2.1 bedoelde onderzoek moet worden uitgevoerd overeenkomstig het protocol voor gecombineerd bodemonderzoek als opgenomen Mde publicatie Bodemonderzoek milieuvergunning en BSB. De analyse van de monsters moet plaatsvinden door een laboratorium dat een kwaliteitsborgingsysteem hanteert dat gebaseerd is op de Europese Norm NEN.EN 45.001. Van deze normstelling mag worden afgeweken in overleg met en na goedkeuring door het bevoegd gezag. 6.2.3 De resultaten van het in voorschrift 6.2.1 bedoelde onderzoek moeten door of namens vergunninghouder worden overgelegd aan het bevoegd gezag ten minste vier weken voordat het gebruik van de inrichting wordt beëindigd. 6.2.4 Indien uit het onderzoek, bedoeld in voorschrift 6.2.1, blijkt dat een verontreiniging is opgetreden, dan wel een reeds aanwezige verontreiniging in omvang is toegenomen, moet in overeenstemming met het bevoegd gezag: a. maatregelen worden genomen om de verontreiniging en de directe gevolgen daarvan ongedaan te maken; b. Indien blijkt dat gesaneerd moet worden, een plan van aanpak worden overlegd. Het bevoegd gezag kan nadere eisen stellen met betrekking tot de te nemen maatregel(en).
6.3 Grond, hulp- en afralstoffen 6.3.1 Bij (gedeeltelijke) beëindiging van bedrijfsactiviteiten moeten de in de inrichting aanwezige grond-, hulp- en afvalstoffen die niet meer bruikbaar zijn voor de overige binnen de inrichting voorkomende activiteiten, uiterlijk binnen twee maanden na de beëindiging worden afgevoerd uit de inrichting.
Provineic Utrecht Afdeling
Vergunningvcrlcning/Eearn
Asfalteentrale Utrecht (ACU) Milieubeheer
1
211
besluit d.d. 12 nktoher 2010/ nr. 80869U17
BEGRIPPENLIJST In de bij deze vergunning behorende voorschriften wordt verstaan onder: Afvalstoffen
Afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1. van de Wet milieubeheer. Afval- en emissiepreventie
Het voorkomen of beperken van het ontstaan van afval en emissies en/of milieuschadelijkheid door reductie aan de bron en/of door intern hergebruik. Afvalwater (bedrijfs-)
Alle water waarvan de houder zich, met het oog op de verwijdering daarvan, ontdoet, voornemens is zich te ontdoen, of zich moet ontdoen; (niet verontreinigd hemelwater is geen bedrijfsafvalwater). Afvalwater van huishoudelijke aard
Afvalwater qua aard vergelijkbaar met een particuliere huishouden Bedrijfsafvalwater
Afvalwater niet zijnde huishoudelijk afvalwater. Bedrijfsriolering
Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit een inrichting naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Bedriffsmilieuplan
Milieuplan van een bedrijf zelf, meestal verplicht ingevolge een (BMP) doelgroepenconvenant voor de branche waartoe het bedrijf behoort. In het plan is de milieustrategie van het bedrijf beschreven en aangegeven welke milieumaatregelen en studies in de komende jaren (meestal 4 jaar) zeker, mogelijk of voorwaardelijk zullen worden getroffen en wat de verwachte reducties in emissies, verbruiken en risico's van deze maatregelen zijn. Beste uitvoerbare technieken
Die technieken waarmee, rekening houdend met economische aspecten, dat wil zeggen uit het oogpunt van kosten aanvaardbaar te achten voor een normaal renderend bedrijf, de grootste reductie in de verontreiniging wordt verkregen. Bevoegd gezag
Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Utrecht, Postbus 80300, 3508 TH Utrecht, telefax 030-2 52 25 64 of het milieuklachtennummer: 06-022 55 10. Bouwstoffenbesluit
Besluit van 23 november 1995, Stb. 567, houdende regels met betrekking tot het op of in de bodem of in het oppervlaktewater gebruiken van bouwstoffen (Bouwstoffenbesluit bodem- en oppervlaktewaterenbescherming), zoals laatstelijk gewijzigd en/of aangevuld. Bodembeschermende voorziening
Een fysieke voorziening die de kans op emissies of immissies reduceert. Bodembesehermende maatregel
Handleiding in de vorm van controle of onderhoud van een voorziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. BSB
Bodemsanering in gebruik zijnde bedrijfsterreinen, eindrapport commissie BSB,juni 1991. dB(A) Decibel met toepassing van de A-weging. Tienmaal de logaritme met basis tien van de verhouding van twee vermogens (geluidsniveau versus een referentiewaarde). Emballage
Alle verpakkingsmateriaal zoals big-bags, cans, dozen, (monster) flessen, transportcontainers en transporttanks, vaten, zakken, en dergelijke waarin zich vloeibare of vaste stoffen bevinden of zich hebben bevonden. Energie in de milieuvergunning (1995) Voorlopige handleiding voor inrichtingen die niet tot een Meerjarenafspraak (MJA) zijn toegetreden. Informatiecentrum Milieuvergunningen Den haag
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 121
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869DI 7
Energiebesparingplan
Vertrouwelijk plan waarin gedetailleerd wordt aangegeven met welke maatregelen en in welke fasering een bedrijf in de komende jaren het energieverbruik zal terugdringen. Equivalent
Het gemiddelde van de afwisselende niveaus van ter plaatse in de loop van geluidsniveau een bepaalde periode optredende geluidsniveaus. Etmaalwaarde
De hoogste waarde van de volgende drie niveausl dag (07.00 - 19.00 uur) LAc,, + 5dB, avond (19.00 - 23.00 uur) 1. -Acq + 10dB, nacht (23.00 - 07.00 uur) Gasfles
Een voor meervoudig gebruik bestemde, cilindrische metalen drukhouder die voorzien is van een aansluiting met klep- of naaldafsluiter en een waterinhoud heeft van ten hoogste 150 liter. Geluidhinder
Gevaar, schade of hinder als gevolg van geluid. Geluidniveau
De geluidsniveaus zijn uitgedrukt in dB(A). Ter plaatse van beoordelingspunten worden geluidsniveaus bedoeld van het invallende geluid. Ter plaatse van geluidsgevoelige bestemmingen zijn de geluidsniveaus (inclusief/ exclusief) gevelreflectie. Het maximale geluidsniveau (Lmax) dient te worden gemeten in de meterstand 'Fast'. Gevaarlijke afvalstof
Gevaarlijke afvalstoffen als bedoeld in artikel 1.1 van de Wet milieubeheer (zie EURAL). Gevaarlijke std..
Stof die of preparaat dat bij of krachtens het Besluit verpakking en aanduiding milieugevaarlijke stoffen en preparaten is ingedeeld in een categorie als bedoeld in artikel 34, tweede lid, van de Wet milieugevaarlijke stoffen. Gevoelige objecten
Woningen van derden, bedrijven uit de voedings- en genotmiddelenindustrie, detailhandel in voedings- en genotmiddelen en hotels en restaurants. Hergebruik Flet toepassen van afvalstoffen of daaruit afgescheiden componenten voor hetzelfde of een soortgelijk doel als waarvoor ze oorspronkelijk bestemd waren. Installaties Het samenstel van met elkaar verbonden of te verbinden "objecten", die zijn bestemd voor c.q. zijn aangebracht ten behoeve van het transporteren, afwegen, doseren, verwerken (waar onder verbranden) en/of opslaan en dergelijke van stoffen. Onder objecten worden in dit verband verstaan procesvaten (w.o distillatie- en roerketels), luchtbehandelingtoestellen, (opslag-)tanks, leidingen, appendages en dergelijke met inbegrip van randapparatuur, meet-, regel- en beveiligingsapparatuur. Intern hergebruik Het inzetten van de afvalstof als grondstof in hetzelfde productieproces (eventueel na bewerking) of inzeften als grondstof in een ander productieproees in hct bedrif.
1nterventiewaarden Het eoncentratieniveau voor verontreinigingen in grond en grondwater waarboven ernstige vermindering of dreigende vermindering optreedt van de functionele eigenschappen die de bodem heeft voor mens, plant en dier. ISO 14001 Mondiale norm voor milieuzorgsystemen, vastgesteld door de Algemene 150-organisatie te Genève.
kPa Kilo-Pascal ( = IMO Pascal), eenheid van druk.
Leidraad Bodembeseherming (1998) Publicatie van het ministerie van VROM, Sdu Uitgeverij 's-Gravenhage MAC-waarde De Maximaal Aanvaardbare Concentratiewaarde op de werkplek zoals bedoeld in de "Nationale lijst van MAC-waarden" gebaseerd op het advies van nationale MAC-commissie.
Provincie Utrecht Affleling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU)
122
besluit d.d. 12 oktober 2010/ or. 80869017
Maximale geluidsniveau (Lmax) Piekniveau, een kortstondige verhoging van het geluiddrukniveau gemeten in de meterstand "Fast". Ministerie van VROM Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer. NEN Een door het Nederlands Normalisatie Instituut (NN1) uitgegeven norm. NEN-EN Een door het Comité Européen de Normalisation opgestelde.en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NNI) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm.
NEN-ISO Een door de International Organization for Standardization opgestelde en door het Nederlands Normalisatie Instituut (NN1) als Nederlandse norm aanvaarde en uitgegeven norm. NeR Nederlandse Emissie Richtlijnen lucht, Stafbureau NeR Bilthoven (1992), zoals laatstelijk gewijzigd. Ner Stofklasse Onderverdeling binnen een stofcategorie op basis van vergelijkbare (toxicologische) eigenschappen, zoals gehanteerd in de NeR. N 3 Volgens de Nederlandse Praktijkrichtlijn NPR 2788 gedefinieerd als het volume van een m3 (kubieke meter) droog (watervrij) gas bij een absolute druk van 101,325 kPa en een absolute temperatuur van 273,15 K. NPR Nederlandse Praktijk Richtlijn NRB Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten, informatiecentrum Milieuvergunning NVNI Nederlandse Voornorm Onbrandbaar Het onbrandbaar zijn overeenkomstig het bepaalde in NEN 6064. Ontstekingsbron Fen bron waaruit een zodanige hoeveelheid energie vrijkomt dat een ontplofbaar gasmengsel kan worden ontstoken. Openbaar riool Voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater, als bedoeld in artikel 10.15, eerste lid, van de Wet. Opsiaggebouw Een speciaal voor de opslag van gevaarlijke stoffen bestemd gebouw. • Opslagplaats Een losse kast, een bouwkundige kast, cen kluis, een opslaggebouw of een vatenpark, bestemd voor de bewaring van gevaarlijke stoffen. PAK's
Polycyclische aromatische koolwaterstoffen; meervoudige, onverzadigde ringverbindingen met als voornaamste elementen koolstof en waterstof (16 valt EPA). PGS
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen, VROM 2005. PGS — 15
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 15, Opslag van verpakte gevaarlijke stoffen, Richtlijn voor brandveiligheid, arbeidsveiligheid en milieuveiligheid, VROM 2005. PGS-29
Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 29, Richtlijn voor bovengrondse opslag van brandbare vioeistoffen in verticale cilindrische tanks, VROM 2005.
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
123
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
PCS —30 Publicatiereeks Gevaarlijke Stoffen 30, Vloeibare aardolieproducten, Buitenopslag in kleine installaties, VROM 2005. Preventie
Het geheel van maatregelen gericht op het in zo vroeg mogelijk stadium voorkomen dan wel beperken van het ontstaan van afvalstoffen, alsmede het verbeteren van de kwaliteit van afvalstoffen. Protocol
Document voor het vastleggen van gegevens ter irerantwoording van verrichte handelingen. Potentieel bodem bedreigende activiteit
Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. Referentieniveau Een vanuit een oogpunt van handhaving representatief geluidsmeetpunt, waar vanwege een of meerder
geluidsbronnen een bepaald immissieniveau (geluiddrukniveau) is te meten. Referentiewaarden goede bodeinkwaliteit
Referentiewaarden voor bodemkwaliteitseigenschappen die de bodem voor mens, plant en dier heeft zoals die zijn weergegeven in het Milieuprogramma 1988-1991, Voortgangsrapportage en de Leidraad Boclembescherming (1990). Reststoffen
De als afvalstoffen aan te merken stoffen die vrijkomen bij de verwijdering van afvalstoffen.
Riolering
Bedrijfsriolering of openbaar riool voor de inzameling en het transport van afvalwater. Stuifklassen
Indeling in klassen van stuifgevoelige (niet reactieve) stoffen (zie ook paragraaf 3.8.1 van de NeR) De volgende klasse-indeling wordt gehanteerd: S1 sterk stuifgevoelig, niet bevochtigbaar 52 sterk stuifgevoelig, wel bevochtigbaar 53 licht stuifgevoelig, niet bevochtigbaar S4 licht stuifgevoelig, wel bevochtigbaar S5 nauwelijks of niet stuifgevoelig Toezichthouder
Een door gedeputeerde staten van de provincie Utrecht aangewezen persoon, belast met het toezicht op de naleving van de milieuwetgeving. Trillingen
Gehanteerde symbolen: At Streefwaarde voor de trillingsterkte Vmax, dimensieloos; A, Hoogste streefwaarde voor de trillingsterkte V„„., dimensieloos; A3 Streefwaarde voor de trillingsterkte Vper, dimensieloos; Grootste waarde van \ tap max in de beschouwde ruimte, dimensieloos; Veer Trillingsterkte over de beoordelingsperiode behorende bij de ruimte, dimensieloos. Trillinghinder
Gevaar, schade en hinder als gevolg van trillingen. Vergunning
Een vergunning als bedoeld in artikel 8.1 van de Wet milieubeheer. Verontreiniging van bodem
Verontreiniging van de bodem anders dan bedoeld in art. 30 Wet bodembescherming. Verontreinigde grond
Een hoeveelheid grond, waarvan de concentratie(s) aan ééri of meer parameters, de multifunctionele basiskwaliteitswaarden bodem overschrijden en welke op grond daarvan als (gevaarlijke) afvalstof moet worden aangemerkt. VISA
Veiligheid Industriele Stookinstallaties Aardgas. Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlenineleam Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 124
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
VOS Vluchtige organische stoffen. alle koolwaterstofverbindingen met een dampspanning van > 13,3 Pa bij 25°C, met uitzondering van methaan en chloorfluorkoolwaterstoffen. Vloeistofdiehte vloer
Een vloer of voorziening geMspecteerd en goedgekeurd overeenkomstig of voorziening CUR/PBV-aanbeveling 44. Wet milieubeheer
De Wet milieubeheer (stb. 1992, 551).
Wooing
Een gebouw of deel van een gebouw dat voor bewoning gebruikt wordt of daartoe is bestemd.
Wvo
De Wet verontreiniging oppervlaktewateren (stb. 1969, 536).
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Mil ieubehecr
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 125
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
OVERZICHTSKAART GELUIDMEETPUNTEN Behoort bij de voorschriften 2.2.1 en 2.2.2.
Provincie Utrecht Mlleling Vergunningverleningf fearn Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACI1) 126
besluit
dd
12 oktober 2010/ nr. 808691)17
/
,
'
t,' \
/ il
,
,?
LEGENDA Gfr
L.
ZG1 / : '11
,....
i
_
N-
-;-''' II'''. ' ..—••--..._,._,_--.—,a . '''
/
8
I
--
schaal -‘• 1 : 8000
.-.A
Vs:\
oorsprong .-- 133000, 453500
S
ir
4
61Id—
.„:.,
'
200 m
0 rn
-,,,I1Y
)3iciA ,%',
\ t
ii .
ZG2
,.
r
/
M G2n \1
Ik 1 1
ll
r•-
'i ,.
EMU* 0
1. ■\
,P
'40,0:9 %.t.-•:' ‘. `,ACLY, \''.
i °
,
. .
z
..
%,v.,, ACCJ‘
....;
'Y -
if ,— . .
454000
k .....
--1-1.1114,/_
-
\., e
V..-.
.. •
/ I,
\ .‘,.
„.. -
t.
------,,,\'', .4, %
,i. ..
-- 1 .,
..
„.. „ , ....,..,
.
..___
1
.
I
7,,
I • ,42--
ZG11 .:
fh!
f
.
.!
..,,,..
,
44-,-f;',"A
It
,,
I_
133000 Industrlelawaai -
0
.\:\I
134000
Hooggetegen - Inertornen medeHen - Kopie var 000706ACU IK:12unebeheet\Utrec 1 t■1-4 00rjvlegeriVriodellen%200402inHwggelegenkJuncht_.5.11 Geonoise V5.24
;
\,■
35000
LITERATUUR Afvalstoffencodelijst: Lijst zoals opgenomen in de Handleiding afvalstofcode. EEG kaderrichtlijn 76/767/EEG: Richtlijn van de EEG 76/767 (27 juli 1976), alsmede de daarop berustende bijzondere richtlijnen 84/525-, 84/526- en 84/527/EEG inzake de keuring van gasflessen. NEN 2559: Onderhoud van draagbare blustoestellen NEN 2678: Losse kasten voor de opslag van brandbare vloeistoffen; algemene eisen en beproevingsmethode ten aanzien van het brandgedrag. NEN 3011: Veiligheidskleuren en -tekens. NEN 3028: Veiligheidseisen voor centrale verwarmingsinstallaties (incl. correctieblad). NEN 3268: Gasflessen voor industriele toepassing - Afsluiters, nippels en wartels - Hoofdafmetingen en aansluitmaten. NEN 3380: Veiligheid van koelinstallaties. NEN 5744: Bodemmonsterneming van grondwater ten behoeve van de bepaling van (metalen, anorganische verbindingen, matig-vluchtige organische verbindingen en fysisch-chemische eigenschappen. NEN 5766: Plaatsing van peilbuizen en bepaling van stijghoogten van grondwater in de verzadigde zone. NEN 7089: Olie-afscheiders en slibvangputten - Type-indeling, eisen en beproevingsmethoden NEN-EN 45001: Algemene criteria voor het functioneren van beproevingslaboratoria. NeR: Nederlandse emissie Richtlijnen (Lucht). NPR 5741: Boorsystemen en monsternemingstoestellen voor grond, sediment en grondwater, die worden toegepast bij bodemverontreinigingsonderzoek. Protocol Nulsituatie/BSB-onderzoek: Bodemonderzoek milieuvergunningen en BSB. Begets voor toestellen onder druk: le druk 1973 en aanvullingen. Richtlijn Gasdrukregel- en meetstations: Herdruk 1986, Dir. Gen. van de Arbeid.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tcum Milieubeheer
Aslidtccntrale Utrecht (ACtl) 128
besluit d d. 12 oktober 20101 nr. 808691)17
BIJLAGE III
•
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 129
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Verslag Gedachtewisseling ACU Donderdag 19 augustus 2010 Agenda voor deze avond - Opening en programma van deze avond. - Voorstellen aanwezigen namens de provincie Utrecht - Hoe gaat een vergunningenprocedure in zijn werk? - Toelichting op de vergunning - Hoe gaat de gedachtewisseling in zijn werk. - Vragen - Sluiting
Opening en programma van deze avond door de voorzitter, de heer Geert Nortier Dames en heren het is half acht geweest en ik wil beginnen. Mijn naam is Geert Nortier ik werk bij de provincie Utrecht op de afdeling Handhaving en mij is gevraagd om vanavond uw voorzitter te zijn voor deze gedachtewisseling over de aanvraag voor een milieuvergunning voor de asfaltcentrale Utrecht. Voordat ik u ga voorstellen aan de mensen achter deze tafel en ook aan wat andere mensen, eerst even het volgende. Vanavond is een avond die gaat over de formele gedachtewisseling over de vergunningaanvraag die ik zojuist noemde voor de asfaltcentrale Utrecht. Vanavond gaat het dus ook alleen daarover. Ik weet dat omwonende/-direct belanghebbende waarschijnlijk meer vragen over de asfaltcentrale en alles wat daar bij hoort, zullen hebben, maar hier is vanavond geen ruimte voor. Dit zal teleurstellend zijn voor een aantal van u, maar hiervoor is wel ruimte op de door, ook in de media, aangekondigde informatieavond voor bewoners waarvoor wij ook andere partijen zoals de gemeenté Utrecht zullen uitnodigen, waarbij alle vragen die u zou kunnen hebben over de asfaltcentralé en alles wat daarbij hoort aan de orde kunnen komen. Maar vanavond zal ik, moet ik, streng zijn, want het gaat vanavond uitsluitend over de gedachtewisseling rond de aanvraag en de vergunning voor de asfaltcentrale Utrecht. lk praat in deze microfoon terwijl wij met een overzichtelijk aantal mensen aanwezig zijn, maar dit heeft twee redenen, a de akoestiek in deze zaal is niet geweldig en ik ben, hoop ik, zo goed verstaanbaar. Op de tweede plaats is het zo dat alles wat hier wordt gezegd, wordt opgenomen op een band ten behoeve van het maken van het verslag. Een verslag dat u krijgt als u zich ingeschreven heeft op de lijst die ligt bij de ingang. Voorstellen aanwezigen namens de provincie Utrecht Ik ga u allereerst voorstellen aan het team mensen dat verantwoordelijk is voor het maken van de milieuvergunning zelf. Dat zijn Enny Jansen, jurist, Hans Koops vergunningverlener en Robert Bakker, vergunningverlener. Zij zijn de mensen die de opdracht hebben gekregen van het college van Gedeputeerde Staten (hierna te noemen GS) om voor veel bedrijven, maar in dit geval de asfaltcentrale Utrecht te beoordelen of er een vergunning kan worden verleend in het kader van de wet Milieubeheer en zij doen dit in opdracht van GS. Het is wel goed om te vermelden dat in bijzondere gevallen als deze het college van GS zelf een besluit neemt over het al dan niet verlenen van een milieuvergunning. Verder zit aan deze tafel Jacqueline Theunisse zij zorgt voor het verslag en heeft van alles voorbereid voor deze bijeenkomst; waarvoor dank. In de zaal zitten een aantal belangstellende, mensen die uit hoofde van hun functie bier aanwezig zijn. Als ik uw naam noem, zou ik u willen verzoeken om even uw hand op te steken. Loes Steensma, hoofd van de afdeling Vergunningverlening. Boron Verstraelen, hij is communicatiemedewerker van de provincie Utrecht.
Pronnete Utrecht Afdeling Vergunningvcrleningrrearn Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACL1) 130
hesluit d.d. 12 oktober 2010/ nr.. 80869D17
Dan zijn er gasten van het bedrijf KWS Infra, als ik het goed zeg, dan wel hun adviseurs, dat is dhr. Swank van KWS, dhr. Martens en dhr. Passtoors van het adviesbureau Aveco de Bondt. Dit bureau helpt het bedrijf met het opstellen van de vergunningaanvraag. Verder is aanwezig Mathijs Steinberger, journalist bij het Algemeen Dagblad. Ook is er nog een Statenlid in ons midden, dhr. Kloppenborg, Statenlid voor Groen Links. Het aantal mensen/belanghebbende uit de wijk waarvoor deze avond is georganiseerd is zeer beperkt, maar mijn complimenten aan u dat u gekomen bent voor deze bijeenkomst. Geert Nortier vraagt of het tot nu toe duidelijk is. Robin Berg, bewoner van de wijk Lombok: Misschien even vooraf de opmerking die ik ook via email kenbaar heb gemaakt en waarop zou worden terugkomen, is de timing van deze bijeenkomst. De geringe aanwezigheid van de bewoners ligt mede aan het feit dat de vakantie pas 3 dagen voorbij is. De uitnodiging hiervoor en de beperkte aandacht hiervoor, ook door de pers, was allemaal in de vakantie en dat heb ik als zeer storend ervaren. Ik weet dat de gemeente Utrecht hanteert, zeker voor dit soort belangrijke, zoals in de procedure staat uitzonderlijke aanvragen, altijd het principe dat deze nooit vlak voor, tijdens of na een vakantie worden bekendgemaakt of gepubliceerd. En daar is een reden voor, omdat heel veel mensen er dan niet zijn en dus niet in de gelegenheid zijn om hun bezwaar of toejuiching kenbaar te maken. Dit vind ik een zeer storend aspect aan deze avond. U geeft aan dat er nog een informatieavond komt, maar deze avond zal zeer zeker na 1 september zijn en clan is de termijn gesloten, waarin nog kan worden gereageerd, en dat is pech voor alle bewoners die nog een zienswijze hadden willen indienen. Geert Nortier vindt dit zeer helder en vraagt aan Enny Jansen of zij hierop kort op wil ingaan en vooral wat de redenen zijn om deze avond te organiseren. Enny Jansen: Wij hebben een aantal maanden geleden een aanvraag ontvangen. In de wet staat een bepaalde termijn, waarbinnen wij de aanvraag moeten afhandelen en waar wij ons aan hebben te houden. Dat is duidelijk naar de omwonenden, burgers en ook naar bedrijven toe, vandaar dat het tijdstip wellicht wat onhandig valt. Aan de andere kant hebben wij deze avond georganiseerd, dit is niet iets wat wij standaard organiseren zolang er vergunning procedures lopen, omdat wij weten/op de hoogte zijn dat het wellicht gevoelig ligt. Daarnaast hebben wij ook met de timing van deze avond juist proberen rekening te houden, omdat de zienswijze termijn nog twee weken loopt. Er is meerdere malen in de pers aandacht aan besteedt en dat hebben wij juist met de Afdeling Communicatie van de provincie Utrecht kortgesloten. Als het goed is, is deze week ook nog iets in de krant verschenen en ook op onze website. Dit alles bij elkaar heeft er voor gezorgd dat wij vanavond deze bijeenkomst organiseren. lk snap, en dat gaf Geert Nortier ook al aan, dat dit als storend kan worden ervaren, maar claw is een aantal redenen voor en ik hoop dat u dat ook van onze kant begrijpt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 131
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Robin Berg: Korte reactie. De reden is duidelijk, ik heb zelf een aantal jaren terug een huis gebouwd in het centrum van Utrecht, dus met bezwaarprocedures ben ik uitermate bekend. lk ben 8 jaar bezig geweest om de vergunning rond te krijgen en daarbij werd met name het belang van mij als partij in overleg van de gemeente Utrecht altijd aangegeven, dit zijn de wettelijke termijnen, maar wil je dit daadwerkelijk in de vakantie publiceren of zullen we schappelijk zijn en aan beide kanten een paar weken uitstel geven, zodat alle partijen de gelegenheid hebben om aan het idee te wennen dat er iets gaat veranderen. Dus dit soort dingen zijn bespreekbaar. Ik ken termijnen en ik weet hoe het gaat, maar ik ;rind het ioch echt slordig. En dit had toch gewoon met het bedrijf gesproken kunnen worden. Is het niet verstandig juist gezien het feit dat veel omwonenden graag gdnformeerd willen worden hoe het zit met de uitbreiding, om de termijn iets naar achteren te schuiven, en dan is er niemand, geen rechter die roept: dit mag niet. Dus dat ter overweging. Geert Nortier: Uw punt is duidelijk. Dank u wel.
Vervolgens vraagt hij Enny Jansen het woord te nemen over de te volgen procedure. Hoe gaat een vergunningprocedure in zijn werk? Enny Jansen: De vergunningprocedure voor de wet milieubeheer. Want daar hebben wij het hier vanavond over, daar zijn verschillende wetten op van toepassing. De Algemene Wet Bestuursrecht, daar staan de algemene regels in over hoe wij als overheid om moeten gaan met besluiten die invloed hebben op burgers. Onze relatie wordt daarin vastgelegd. De Wet Milieubeheer is een specifieke wet, waarin aangegeven wordt op basis waarvan een Wet nfilieubeheervergunning mag worden afgegeven en heeft daar enkele specifieke regels voor opgenomen. Wij volgen voor vergunningprocedure een termijn van 6 maanden, dat heb ik net al geprobeerd uit te leggen. Dus de basis is de Algemene Wet Bestuursrecht en de Wet Milieubeheer hebben hier enkele specifieke bepalingen voor. Hoe gaat zo'n vergunningaanvraag in zijn werk? Dit begint meestal met een vooroverleg. Dat kan soms al een aantal jaren geleden gestart zijn en dit heeft verschillende oorzaken. In dit geval is het ook al een tijdje geleden geweest dat de eerste gesprekken gevoerd zijn met het bedrijf en dan gaat het hierbij ook om te kijken wat de wensen zijn en wat de mogelijkheden zijn. Op een gegeven wordt er een defmitieve aanvraag ingediend. Het indienen van de definitieve aanvraag betekent ook de startdatum voor de procedure- termijn van 6 maanden. Op een gegeven moment moeten wij hiermee aan de slag en wij bereiden dan namens GS een ontwerpbesluit voor. Dit ontwerpbesluit bestaat uit twee onderdelen, een considerans en een voorschriftenpakket. In de considerans van de vergunning staan de overwegingen waarom wij, namens de GS, komen tot een bepaalde conclusie. In de voorschriften zijn heel duidelijk de regels aangegeven waaraan het bedrijf, degene die de vergunning aanvraagt en degene die de inrichting drijft, zich moet houden. Daar kan de Afdeling Handhaving in een later traject als de vergunning is afgegeven en helemaal onherroepelijk is (dat betekent dat alles is gebeurd en er een finale uitspraak is gedaan) hiermee aan de slag. Deze afdeling zal met het voorschriftenpakket in de hand het bedrijf kunnen controleren. Op het moment dat een ontwerpbesluit wordt genomen, dan wordt deze gepubliceerd, dat is hier dus ook gebeurd. Dan is er een termijn van 6 weken waarin een zienswijze naar voren kan worden gebracht. Mondeling of schriftelijk, beide kan. Wij raden altijd aan om dit schriftelijk te doen om zo de minste verwarring te krijgen over de inhoud van een zienswijze. Ook kan een ieder in eigen bewoording aangeven waar het nu om draait voor diegene. Er is ruimte voor een hoorzitting/gedachtewisseling zoals deze.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
132
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Zoals ik eigenlijk al aan gaf gebeurt dit niet heel erf vaak. Er kan ook om gevraagd worden. In een aantal uitzonderlijke gevallen zullen wij dit zelf organiseren, zoals wij dat vanavond ook gedaan hebben. Als er zienswijzen naar voren worden gebracht, dan zullen wij de zienswijze namens GS opnemen in de definitieve beschikking en wij zullen namens GS hierop ook een reactie schrijven. Wij moeten iets doen met de zienswijze. Het kan best zo zijn dat de zienswijze ook daadwerkelijk leidt tot een verandering in de considerans, in de voorschriften en zelfs in een heel uitzonderlijk geval kan het leiden tot een andere conclusie. Dat is in ieder geval mogelijk. Dat is juist ook het mooie van de zienswijzefase, je bent eigenlijk nog naar een definitief besluit toe aan het werken. Dan kun je een goede een nog betere afweging maken tussen de belangen van bewoners en bedrijven en algemeen belang voor bescherming van het milieu. Daarna wordt een definitief besluit opgesteld. Dit definitieve besluit zal opnieuw in de krant verschijnen. Degene die een zienswijze naar voren hebben gebracht en belanghebbende zijn, - dit een specifiek begrip uit de Algemene Wet Bestuursrecht- die mogen dan binnen de termijn van 6 weken een beroep aantekenen bij de Raad van State. De Raad van State zal daar dan binnen een jaar een uitspraak over doen, volgens interne richtlijnen van de Raad van State. Als dit niet gebeurt, dat wil zeggen, binnen de zes weken wordt geen beroep aangetekend, dan is een vergunning onherroepelijk. Dus de vergunning geldt en kan niet meer worden aangevochten. Dat is een belangrijke stap binnen de vergunningprocedure. Daartegenover staat dat als een vergunning wordt afgegeven, dan treedt de vergunning pas in werking op het moment dat de bouwvergunning wordt verleend en dan kan er alvast met de nieuwe vergunning worden gewerkt. Maar die vergunning is nog altijd aantastbaar. Dit is een specifiek verschil om even aan te geven: de vergunning kan wel in werking treden zonder dat hij juridisch gezien onherroepelijk is. Dit is eigenlijk in het kort hoe de procedure verloopt. We zijn nu met de zienswijze termijn bezig. Na 1 september loopt deze termijn af en zullen wij alle zienswijzen die zijn binnengekomen bundelen en daarop onze reactie geven en dan streven wij er natuurlijk naar om binnen een zo kort mogelijke termijn de definitieve beschikking af te geven. Geert Nortier dankt Enny voor haar uitleg en vraagt of er nog vragen zijn naar aanleiding van dit
verhaal.
Robin Berg: Ik heb nog even een vraag over de status van deze bijeenkomst want er worden twee
termen gebruikt, de term gedachtewisseling en de term hoorzitting. Hoorzitting ervaar ik toch als een zwaarder klinkend gebeuren dan gedachtewisseling. Mijn vraag is dan ook wat is de status van deze bijeenkomst en de dingen die ik hier zeg worden deze als mijn zienswijze aangemerkt of moet ik daarnaast alles nog een keer op papier zetten en opsturen? Ermy Jansen: Ik heb inderdaad per abuis de term hoorzitting gebruikt, omdat het wat vaker wordt
gebruikt in de volksmond. In de wet staat de term gedachtewisseling vandaar dat we dat ook zuiver hebben willen houden Ik heb jullie hier zelf over in verwarring gebracht. Het is hetzelfde. Het is niet iets zwaarder of minder zwaar. Wij zitten hier gewoon om u aan te horen. Geert Nortier: Over de status van vanavond. Officieel is dit de gedachtewisseling met de
mogelijkheid om mondeling of schriftelijk een zienswijze naar voren te brengen. Dat naar voren brengen van een zienswijze kan uiteindelijk nog tot 1 september. Vanavond is daarvoor dus de mogelijkheid, maar daarna ook. Wij hebben onderling afgesproken dat het verslag van deze bijeenkomst, en daardoor is het ook belangrijk dat dit goed wordt genotuleerd en wordt opgenomen, onderdeel vormt van de procedure. Elementen uit het verslag die kunnen worden aangemerkt als een zienswijze, bijvoorbeeld wat u vindt van onze timing, is een duidelijke mening over deze procedure, die elementen uit het
Provincle Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubcheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 133
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
verslag zullen wij aanmerken als een zienswijze. Het staat u natuurlijk vrij, en dat willen wij ook stimuleren, om de zienswijze ook op papier in te dienen. Mevrouw H. Lamchachti: Wie selecteert dan de opmerkingen die doorgaan voor zienswijze, bijvoorbeeld over wat mijn buurman zei over de timing van deze vergunningaanvraag Ik ondersteun dit helemaal, maar moet ik dit dan continu ook aangeven of hoe zit het dan? Enny Jansen: Ik denk dat u dit bij deze gedàan hebt. Wij hebben het er inderdaad over gehad en het is een lastig verhaal, maar wij willen met deze avond natuurlijk ook informatie geven. Dus als u dingen niet snapt of graag uitgelegd wilt hebben, die over de vergunning gaan of over de centrale, daar kunnen wij natuurlijk ook helderheid over verschaffen. Dus wat dat betreft hebben we eigenlijk de informatie die we kunnen uitwisselen op vragen die u heeft. Maar het voorbeeld van de timing, dat is specifiek een mening over de procedure en die zullen wij dan ook zeker als zienswijze meenemen. Dhr. J.J. Bakker: Ik ben bewoner van Oog en Al. Wij weten dus dat de asfaltfabriek zoals hij nu staat, regelmatig werkt. Ik heb nog even een vraag over de procedure maar misschien komt u daar nog op: Speelt de gemeenteraad Utrecht hierin nog een rol in de besluitvorming? Enny Jansen: In deze besluitvorming speelt de gemeenteraad Utrecht geen rol. GS van Utrecht zijn het bevoegde gezag op grond van de Wet milieubeheer. Dat betekent dat GS van Utrecht de beslissing neemt over het wel/niet afgeven van een vergunning. Dit volgt uit de wet Milieubeheer en een daarbij behorende regeling, waarbij een heel duidelijk onderscheidt gemaakt is tussen bedrijven van bepaalde categorieën. De zwaardere bedrijven komen automatisch bij ons terecht, dan wordt het dus eigenlijk een stapje hoger getild. Wat dat betreft speelt de gemeenteraad Utrecht geen rol. Het planologisch traject is natuurlijk een andere zaak; dat is niet iets waar GS op grond van de wet Milieubeheer over kan zeggen. Wat dat betreft spelen zij wel een rol als je het hebt over het hele spectrum aan wat er bij komt kijken bij een nieuwe asfaltcentrale, daar komt het natuurlijk op neer. Dhr. J.J. Bakker: Bedoelt u dan met planologisch dat in theorie er wel een nieuwe fabriek of aangepast, maar op een andere lokatie, dat de gemeenteraad, ik zeg hier gemeenteraad maar in bedoel natuurlijk de gemeente Utrecht, maar het hoogste orgaan is natuurlijk de gemeenteraad zo bedoel ik het. Enny Jansen: Dat zou natuurlijk kunnen, maar u kunt het ook hebben over het afgeven van een bouwvergunning, ook een mooi voorbeeld is het bestemmingsplan wijziging, wordt er wel of niet voldaan aan het bestemmingsplan. Er is wel een kleine link in de vergunningsprocedure maar dit is te ingewikkeld om nu even uit te leggen, maar in principe is het GS die de milieu vergunning afgeeft. Voor bijvoorbeeld een bouwvergunning moet je bij de gemeente zijn. Hans Koops: Ik zou hier nog iets aan willen toevoegen. Het is overigens zo dat de gemeente Utrecht een van de partijen zou kunnen zijn bij de zienswijze. Zij zijn adviseur en zij zouden ook een zienswijze kunnen indienen als gemeente (c.q. belanghebbende). Geert Nortier: Iedereen die als belanghebbende kan worden aangemerkt, kan een zienswijze indienen. Dat kan het bedrijf zelf zijn, dat kan een omwonende zijn en dat kan uiteraard ook de gemeente Utrecht zijn. Mevr. H. Lamchachti: Als gemeente zijnde bedoelt u dan het college of bedoelt u de gemeenteraad
Provinete Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Tcam Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 134
hesluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869017
Enny Jansen: Volgens mij is het in dit geval het college, maar eigenlijk kan een ieder zienswijzen naar voren brengen. Zo staat het in de wet. Een ieder betekent dat ook een gemeenteraadslid dit zou mogen doen. In dit geval hebben wij contacten met het college en ambtenaren die voor het college werken, vandaar dat wij er dus wel enige weet van hebben, maar volgens de wet kan een ieder een zienswijze naar voren brengen. Dit neemt niet weg dat alleen belanghebbenden in beroep mogen. Eigenlijk zou je het zo kunnen zien dat de zienswijzefase een bredere trechter, maar op het moment dat we naar de Raad van State zouden gaan, dan mogen maar een beperkt aantal mensen beroep aantekenen. Dhr.Steinberger: Is het nodig om naar de Raad van state te stappen om eerst een zienswijze te hebben ingediend? Enny Jansen: Ja dat klopt tenzij, en dan verval ik helaas weer in een soort juridisch taalgebruik, de belanghebbende die in beroep gaat kan aantonen dat hem of haar redelijkerwijs niet kan worden verweten dat hij/zij geen zienswijze heeft ingediend. Dus er zijn omstandigheden denkbaar, dat iemand geen zienswijze naar voren heeft kunnen brengen maar wel belanghebbende is, ontvangen kan worden in beroep. Ik hoop dat dit duidelijk is. Het is een beetje een juridisch verhaal. Geert Nortier: Ik zou het procedurele deel hiermee willen afsluiten wil graag het woord geven aan Robert Bakker die een korte toelichting zal geven op de aanvraag om de vergunning. Toelichting op vergunning Robert Bakker In februari 2007 is de laatste milieuvergunning, een revisievergunning voor 10 jaar, aan ACU verleend. Al snel werd bekend dat de ACU de oude asfaltcentrale wilde vervangen. Uiteindelijk is er pas in april 2009 een vooroverleg met de ACU over vervanging van de oude asfaltcentrale geweest. ACU wenst: - Een nieuwe asfaltmenginstallatie. De nieuwe asfaltmenginstallatie gaat een geringere geurvracht uitstoten. Een nieuw combinatiegebouw Bitumentanks worden hergebruikt Toename van bedrijfsuren en toename jaarproductie. Meer productie van recycleasfalt Gedurende vervolgoverleggen zijn allerlei milieuaspecten uitvoerig behandeld. Bij de ACU was het duidelijk dat geur en geluid de belangrijkst milieuaspecten zijn. Met de ACU is afgesproken dat: de bedrijfsuren zouden toenemen van 1.450 naar 3.000 uur per jaar. De totale jaarproductie neemt hierdoor toe van 300.000 ton naar 550.000 ton. - De ACU gaat geurbeperkende maatregelen nemen. Zoals het verhogen van de schoorsteen. - Wat betreft geluid isafgesproken dat de asfaltmenginstallatie wordt omkast. Al deze afspraken zijn in de uiteindelijke vergunningaanvraag van 14 juni 2010 beland. Provincle Utrecht Afdeling Vergunningverlen ng/Team Milieubeheer
135
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
We hebben dan nu ook een aanvraag voorliggen met:
-
bedrijfsuren 3.000 uur per jaar De totale jaarproductie is 550.000 ton. Geurbeperkende maatregelen te weten:. o Schoorsteen wordt 70 meter hoog o Er wordt een vlinderklep aangebracht om de afgassen van de Partieel-Recyclingtrommel toe te kunnen voegen aan de luchttoevoer van de brander van de mineraaltrommel. o De vrachtwagens bestemd voor het transport van het gereed product zijn voorzien van snelsluitende laadkleppen. o De emissies van de bitumentank worden via de schoorsteen geëmitteerd. o De zeefunit, de afweeginrichting en de menger worden afgezogen en de gassen worden via de schoorsteen geëmitteerd. De centrale wordt omkast.
Deze aanvraag is getoetst aan de milieuregelgeving. De provincie is er van overtuigd dat voldaan wordt aan de milieuregelgeving en is daardoor voornemens om de vergunning te verlenen. Gelet hierop ligt nu deze ontwerp-beschikking ter inzage Geert Nortier: Is dit duidelijk voor iedereen? Robin Berg: Wat betekent de centrales worden omkast? Komt daar een Ikea- kastje omheen. Robert Bakker: Er komen metalen wanden omheen om het geluid tegen te houden. Mw. Lamchachti: Waar omhéen? Geldt dat voor het gehele bedrijf of alleen om de installatie? Robert Bakker: Aileen om de asfaltmenginstallatie, de trommels en dergelijke. Mw. Lamchachti: Maar de opslag van allerlei stoffen die voor het maken van asfalt worden, die zijn nu niet afgeschermd maar worden die in de toekomst wel afgeschermd? Robert Bakker: Nee, die worden niet extra afgeschermd. Aileen de asfaltmenginstallatie omdat • daar het de hoogste geluidproductie vandaan komt. Dhr. Kloppenborg: Een informatieve vraag Een aspect wat niet is genoemd is het aspect luchtkwaliteit. Ik begreep dat wordt gekeken naar hoe men aan een bepaalde bekende grenswaarde kan voldoen. Ik begrijp dat het laatste aspect een soort cumulatief effect is van de snelwegen en de luchtkwaliteit van het Amsterdam-Rijnkanaal, scheepvaart erover en zo. Is er ook naar dat cumulatieve effect gekeken ook gezien de nationale afspraken over het programma op dit gebied. Robert Bakker: In de berekening is de emissie van de A2 en van de boten op het Amsterdam Rijnkanaal meegenomen. Dat komt dan in de achtergrondwaarde terecht, waaraan wij
vergelijken.
Geert Nortier: Dus het antwoord is ja. In de considerans, bij de overweging bij deze vergunning, zijn de cumulatieve effecten meegenomen. Mw. Lamchachti: Nog iets anders over de luchtkwaliteit. U geeft aan dat geur en geluid bele belangrijke aspecten zijn bij het ontwerpbesluit. Ik hoor de term fijnstof niet terwijl die voor mij Provincic Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Teann Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU)
136
besluit d.d 12 oktober 2010/ nr. 80569D17
ook heel belangrijk is. Ik ben een bewoner van Kanaleneiland en ik woon er recht tegenover. Ik kan u vertellen dat wij onze auto's iedere week moeten wassen gezien het stof dat afwaait van de bergen minerale stoffen die daar opgeslagen liggen. Dus dat is een aspect dat wel wezenlijk van belang is. Ook dit is wat in het cumulatieve aspect moet worden meegewogen. Geert Nortier: Robert, praten we hier over fijnstof- of grofstof- problematiek? Robert Bakker: Ik weet niet precies waar u woont, maar grofstof is als iets wat verwaait van
bijvoorbeeld een zandberg en dat op de auto's terecht komt. Fijnstof is iets wat niet is te zien. Maar om er nog even op terug te komen, geur en geluid hebben tot nu toe de meeste aandacht gekregen, omdat men hier wat aan kan doen met maatregelen. Maar aspecten als fijnstof, daar wordt ook binnen het vroegere besluit luchtkwaliteit wel naar gekeken, maar dat kun je moeilijk terugbrengen. Het is meer een toetsing van of het wel of niet kan, en die toetsing hebben wij gemaakt. Geert Nortier: Mw. Lamchachti volgens mij had u het over het zichtbare stof wat het gevolg is van overslagactiviteiten? Mw. Lamchachti: Ik heb het zowel over zichtbare en onzichtbare stof eigenlijk. Stof die ik met mijn eigen ogen kan zien en met mijn eigen vingers van de auto af kan halen. Daarom haak ik ook aan bij wat de meneer hiervoor zei, over de open ligging naast de A2, het Amsterdams Rijnkanaal het aan- en afrijden van vrachtwagens. Al dit soort zaken zorgt toch voor een uitstoot van fijnstof. Mijn reactie is daarom tweeledig. Het gaat dus om grof stof, maar ook om fijnstof. Enny Jansen: Misschien is het even handig om de vergunning er bij te pakken want die is geloof ik uitgedeeld. Pagina 24 van de vergunning. Daar staat een heel mooi staatje in, maar ik kan u wel ongeveer uitleggen hoe dit in zijn werk gaat. Dan heb ik over tabel 1. Daarin wordt genoemd PM10 en dat is zogenaamd fijnstof. NO 2 is stikstofdioxide. Als je kijkt naar de tweede kolom, hierin staat de grenswaarde zoals genoemd in bijlage 2. In bijlage 2 van de Wet milieubeheer staan de kwaliteitseisen genoemd. Die kwaliteitseisen die er staan, zijn 40 microgram per kubieke meter, 35 dagen en nogmaals 40 microgram per kubieke meter. Dat zijn grenswaarden die niet mogen worden overschreden. Daarnaast hebben we dus gekeken naar de "worst place", er is dus gekeken naar de ergste plek rondom de inrichting, dus waar de waarden inclusief de achtergrondwaarde het hoogst zijn. Dat is berekend en de huidige achtergrondconcentratie staat daar genoemd 23,2; 19 dagen en 39. Daarnaast is in de aanvraag omschreven de bijdrage van de inrichting die je daaraan kan toevoegen. Als je die twee bij elkaar optelt dan mogen de waarden 40-35-40 in de eerste kolom niet worden overschreden. Dan zie je aan het einde de laatste kolom daar staat het totaal. Daar kun je dus zien dat in ieder geval bij de PM 10, dus fijnstof-gehalte, dat daar ("worst place") geen overschrijding van de grenswaarde plaats vindt. En ook wat betreft de stikstofdioxide en ook wat betreft het aantal overschrijdingsdagen. Daarmee hebben we willen aantonen dat de normen die gesteld zijn in de wet Milieubeheer voor de hoeveelheid fijnstof die acceptabel is, dat die niet worden overschreden. Dat is de overweging geweest waarop we kunnen zeggen. dat de vergunning op dit punt kan worden verleend. Mw. Lamchachti: lk kan nog niet zeggen dat ik het helemaal begrijp. Ik zie het staan, maar het zegt mij op zich niet erg veel. Maar het is in ieder geval een zorgpunt voor mij en ook omdat ik, zoals ik al heb gezegd, niet helemaal doorheb hoe het met die waarden zit, blijf ik dit toch een punt vinden. Enny Jansen: Ik snap het, maar ik dacht misschien kan ik het getalsmatig aantonen hoe het berekend is. Belangrijkste is in ieder geval dat de Wet milieubeheer bepaalde grenzen stelt die niet overschreden mogen worden. Dat geldt voor geluid, maar ook voor luchtkwaliteit, daar zijn Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
137
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
dus normen voor. Wij hebben dus gekeken naar de cumulatieve effecten, wat is er nu al in de omgeving wat is daarbij de bijdrage van de inrichting. Die bij elkaar opgeteld hebben wij gekeken of de grenswaarden zijn overschreden. Maar misschien moet u het gewoon even op u laten inwerken, het hele verhaal staat in de vergunning maar ik dacht misschien kan ik het bij deze met de cijfers aangeven.
Mw. Lamchachti: No2, staat voor? Enny Jansen: No2 is Stiksofdioxide Geert Nortier: Er was geloof ik ook nog een vraag over het grofstof, het stof dat op de auto's zichtbaar is.
Robert Bakker: Daar wil ik graag antwoord op geven. Er zijn wel voorschriften in de vergunning opgenomen. Die voorschriften zij er opgericht om stofverspreiding tegen te gaan. Er wordt dus wel wat aan gewone stofverspreiding gedaan. Geert Nortier: Geeft hiervan dan eens een voorbeeld. Wat moeten we doen. Moeten we die bergen nat houden?
Robert Bakker: Een goed voorbeeld zijn handelingen met stoffen die leiden tot een visueel waarneembare stofverspreiding over een afstand van 2 meten vanaf de bron mogen niet worden uitgevoerd. Geert Nortier: De afdeling Handhaving kan en zal hierop toezien. Dhr. J.J. Bakker: Die grenzen daar kan ik weinig chocolade van maken, dat zal ongetwijfeld zo zijn. Ik vraag mij wel af: GS heeft natuurlijk onder andere een functie om onder andere te waken, en daar hebben we dus volgens mij nu al over, over het leefklimaat van een stad in grote wording als de stad Utrecht, waarbij met de Leidse Rijn er eigenlijk een stad bijkomt. Ik woon in Oog en Al; dit was vroeger de grens bij het Amsterdam-Rijnkanaal. Inmiddels woon ik geografisch gezien in het midden van de stad Utrecht. Mijn vraag is, heeft GS ook overwogen om, ook al blijft men binnen de grenzen, om toch zulke grote dringende effecten die raken tegen die grenzen mee te nemen. Ik doel bijvoorbeeld op het nog te bouwen centrum van Leidse Rijn. De vele klachten die zijn gemeld in de huidige situatie, is dat een taak van GS? Is dit ook meegewogen of wordt dit nog meegewogen?
Enny Jansen: Uiteraard wordt dit meegewogen. Het is de taak van GS om zeker naar de leefomgeving te kijken, dus ook te kijken naar de belangen van de omwonenden. Wij hebben sowieso een taak vanuit de wet Milieubeheer om de bescherming van het milieu voor te staan. Maar daarnaast hebben wij ook een taak om de belangen van degene die een bedrijf exploiteren, mee te wegen dat die ook aan de slag kunnen gaan. Maar aan de slag gaan binnen de grenzen die de wet hieraan stelt. Wij hebben hier niet alleen te maken met de Nederlandse wetgeving, maar ook met de Europese wetgeving waaraan iedereen zich aan moet houden. Vooral het milieurecht kampt met veel normen en waarden uit het Europese recht. Dus dat is een afweging die altijd moet worden gemaakt. Voor elke vergunning die wordt afgegeven door GS moet eenzelfde afweging worden gemaakt. En elke keer is de situatie weer anders, maar we hebben een aantal normen waaraan we moeten toetsen. Als daaraan voldaan kan worden, dan moeten wij die vergunning afgeven. Wij mogen alleen weigeren op het moment dat er aantoonbaar niet kan worden voldaan aan die waarden. Dus dat is heel duidelijk, maar aan de andere kant wat u vraagt, worden er dus maatregelen getroffen? hier worden zeker maatregelen getroffen, zoals bijvoorbeeld de schoorsteen die nu nog 50 meter hoog is maar in de nieuwe situatie wordt Provincie Utrecht /kidding Vergunningverlening/Teann Milieubeheer
Asfaltcentralc Utrecht (ACU)
138
besluit d.d. 2 oktober 2010/ nr 80869D17
opgehoogd naar 70 meter. Dit is een belangrijke maatregel, die het bedrijf bereidt is te nemen, terwijl de wetgeving hierin eigenlijk minder streng is. Ik kan u nog meer voorbeelden van maatregelen noemen, maar duidelijk is dat hier aandacht aan wordt besteed. Ik raad u dan ook de considerans en de overweging daarop te lezen. Als er nog vragen zijn kunnen wij die natuurlijk altijd beantwoorden. Maar dat is in ieder geval de afweging die wij maken namens GS. Robin Berg: Ik wil hier nog wat op aanvullen, want ik vind het zelf een nogal principieel punt. De wijk Oog en Al is hierin een heel duidetijk voorbeeld. De Cereool fabriek daar is enkele jaren voor sluiting een nieuwe schoorsteen geplaatst en een uitbreiding doorgevoerd. Mede daardoor is de uitkoop van deze fabriek door de gemeente Utrecht fors duurder geworden en staat het hele complex nu al jaren leeg omdat het exploitabel zeer moeilijk is om dit rond te krijgen. En die afweging, die toekomstige afweging, u heeft het over wetten en regels, maar deze afweging, daar gaat onze vraag over. Is die gemaakt door GS? Is er gekeken naar het overall plaatje wat gaat daar gebeuren? Weten we al wat daar gaat gebeuren de komende jaren? Er wordt aan alle kanten van de centrale woningen gebouwd de komende jaren. Dus nu zitten er bewoners uit West. Over vijf jaar zitten er bewoners uit het centrum van Leidse Rijn bij en over 10 jaar zitten er bewoners uit alle richtingen bij. Al die afwegingen zullen er uiterlijk toe leiden dat de centrale op een onwerkbare plek komt, zoals de Cereool fabriek op een gegeven moment ook op een onwerkbare plek stond en de gemeente of provincie en welke overheid dan ook dan uiteindelijk alleen maar kan uitkopen. En die uitkoop, een centrale die 3 ton produceert is misschien wel de helft goedkoper om uit te kopen, dan een centrale die 5 ton produceert. En die afweging, daarvan vraag ik mij af of die eigenlijk wel is gemaakt. Ik snap de toetsing aan de wet en de milieutoetsing, maar deze toetsing lijkt mij voorafgaand en ook de gemeente zou hierop actief moeten worden bevraagd. Gemeente, dien hierover een zienswijze in. Zorg dat men weet wat de Gemeente hier van vindt. Staat de gemeente achter dit besluit van GS want de gemeente, u, moet straks betalen als de ACU om wat voor redenen dan ook uitgekocht zou moeten worden en we hebben het al meerdere malen gezien hier in Utrecht en we zien nu dat effect. Cereool het hele terrein, midden in een prachtige wijk in de stad, maar onbetaalbaar om er mooie woningen neer te zetten en te verkopen. Geert Nortier: Uw betoog is duidelijk, maar ik ga hier nu niet op in. Ik neem nu even mijn rol als
voorzitter. Ik ga hierover ook niet het woord geven aan één van de mensen achter de tafel. In het begin van mijn opening heb ik gezegd, dit is dus een van die aspecten waar wij het helaas vanavond niet over kunnen hebben. Robin Berg: Maar dit gaat toch over de vergunning. De vergunningaanvraag tot uitbreiding daar gaat het toch over. Doen we het wel of niet als overheid en wat vinden de bewoners ervan. Geert Nortier: Het gaat hier over vergunning en wat ik de mensen achter te tafel heb horen zeggen op de vraag let de GS op de kwaliteit van regelgeving. Ja, GS let op de kwaliteit van de leefomgeving en hoe doet zij dat. Dat doet zij door een aanvraag te toetsen langs de meetlat van de wetten van wat er aan Nederlandse en Europese normen is en ik begrijp uit de ontwerpbeschikking dat wat de ACU heeft aangevraagd aan activiteiten binnen de normen liggen. En dan is een tweede aspect aan de orde wat al is toegelicht, dat de overheid, in dit geval de GS van Utrecht, die is ervoor om een belangenafweging te maken enerzijds voor de belangen van een bedrijf dat daar asfalt wil produceren en anderzijds de belangen van de omgeving. Dat is wat hier vanavond aan de orde is en niet wat de gemeente Utrecht wel of niet moet afwegen.
Robin Berg: Volgens de interpretatie van de omgeving wordt er nu alleen maar iets gedaan aan wetsartikelen, terwijl een maatschappelijke toetsing van de omgeving, is deze centrale wenselijk op deze plek mij vraag nummer één lijkt in de procedure zoals deze. Wetende dat als je die toetsing nu niet doet, je daar jaren later problemen mee krijgt. Want ik hoef dat bedrijf niet persé Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milicubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 139
bcsluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
weg te hebben, maar als zij hun activiteiten gewoon blijven doen en de klachten nemen af, dan mogen zij wat mij betreft er de rest van hun leven blijven zitten, maar als het wel problemen blijft veroorzaken en de toetsing heeft op dit moment niet plaatsgevonden, waar ben je dan als overheid? Waar ben je dan met je geloofwaardigheid als overheid die zegt, we hebben hier goed naar gekeken? Waar ben je dan als overheid als je moet zeggen, maar ja wel een beetje dom 10 jaar geleden, we hebben overal gebouwd en we gingen precies in het midden een fabriek neer zetten met een grotere schoorsteen. En die toetsing zal dan nu ook moeten plaatsvinden, want er wordt nu een aanvraag gedaan lijkt mij, maar goed ik ben maar een burger. Enny Jansen: lk wil hier nog wel even op reageren, maar ik vrees dat ik uw ongerustheid wat dit betreft niet geheel kan wegnemen. Wat wel duidelijk is om aan te geven is dat er vanuit de wet, maar ook vanuit de jurisprudentie van de Raad van State wij de opdracht hebben om te kijken naar de toekomstige ontwikkelingen. Dus dit is wel een item dat wordt meegenomen in de afweging. Die toekomstige ontwikkelingen moeten op de één of andere manier wel een zekerheid in zich hebben en daar kijken wij altijd naar. Dat is nu eenmaal noodzakelijk, want we kunnen niet in een glazen bol kijken wat de toekomst brengt. Er moeteen zekere mate van zekerheid in deze toekomstige ontwikkelingenzitten, willen wij daar wel rekening mee moeten houden en dan wordt dit ook wel gedaan. Het is dus niet persé dat we nu alleen maar kijken naar de nieuwe situatie. We kijken ook wel naar de omgeving, hoe het er in de omgeving uit ziet, en met dat in het achterhoofd en de meetlat die we hebben toetsen we:of deze aanvraag acceptabel is binnen de normen die de wet hieraan stelt. In dit geval hebben wij aan kunnen tonen via de aanvraag dat dit aannemelijk is. Maar ik snap dat u ongerust bent over de verdere toekomst. Ja, dat staat er zeker in, in ieder geval ook over de bestemmingsplan-situatie in de omgeving, maar ook indirect komt dit in alle toetsingen tot uiting, bijvoorbeeldmet betrekking tot geluid en luchtkwaliteit. Dit zijn zaken waaruit blijkt dat we niet alleen naar een heel klein puntje van de fabriek kijken, maar ook verder in de omgeving. Mw. Lamchachti: Als ik daar op mag reageren. U geeft aan dat dit in het ontwerpbesluit staat. lk heb vorige week bij de ter inzage legging van het hele uitgebreide besluit, dat heel summier en vrij juridisch gezien. Het gaat om wat meneer hier net noemt de maatschappelijke ontwikkeling en in hoeverre past dat hierin. Het gevoel dat ik krijg is dat het een heel juridisch beargumenteerd verhaal is. En natuurlijk dat hoort erbij als het gaat om dit soort dingen, dat begrijp ik ook wel, maar ik krijg niet het gevoel dat hierin meegenomen is het aspect dat meneer net hier noemde. Dat gevoel krijg ik niet. Robin Berg: Misschien kunt u aangeven waar dit onderwerp dan behandeld wordt.
Enny Jansen: Er sehiet me net iets te binnen. Natuurlijk als het gaat over de ruimtelijke ontwikkeling. De milieuvergunning van de ACU is natuurlijk niet het enige moment waarop je kijkt naar hoe een omgeving eruit ziet. Dat is natuurlijk iets dat op een wat hoger platform plaatsvindt namelijk in het bestemmingsplanprocedure in dat soort zaken, Jja ik vindt hetteel vervelend om te zeggen, maar daar is GS niet het bevoegd gezag voor om een besluit over te nemen. Het is uiteindelijk de gemeente, de burgemeester en wethouders die dat beoordelen en een visie hebben over hoe de toekomst in dit gebied er uit komt te zien. Door wat dat betreft zijn wij ook gebonden aan wat wel of niet de taak is van de GS in dit verhaal. Robin Berg: En heeft u die visie bevraagd bij de gemeente?
Provincie Utrecht
Articling Vergunningverlenineream Miheubeheer
Astaltcentralc Utrecht (ACU)
14(1
besluit cl.d 12 oktober 2010/ nr. 808691)17
Enny Jansen: Wij moeten rekening houden met de omliggende bestemmingsplannen e.d. Dat is zeker zo. Maar dit kunt u vinden op pagina 2 onder bestemmingsplan. Daar wordt in ieder geval aangegeven dat een bedrijf voldoet aan het huidige bestemmingsplan zoals dit voor de ACU ligt. Robin Berg: Dit is een specifiek punt wat u daar noemt. lk heb daar ook nog een specifieke vraag over. Voor het gedeelte waar de ACU in valt, is goedkeuring door de GS onthouden. Er is dus een nieuw bestemmingsplan gemaakt, maar niet voor dit terrein, dus dit plan wordt alleen getoetst aan oudere bestemmingsplannen niet aan nieuwe omringende bestemmingsplannen. Robert Bakker: Nee, er is kennelijk ooit een bestemmingsplan Leidse Rijn gemaakt waar ook een stukje ACU en Nedal in zat en juiste dit kleine stukje is niet goedgekeurd door GS. Dat geldt dus niet, maar voor het overgrote deel is Leidse Rijn van toepassing geworden. Maar juist dat ene deel, juist waar dat stukje van de ACU en Nedal in zit heeft geen nieuw bestemmingsplan gekregen. Robin Berg: Dus er is alleen maar getoetst op het oude bestemmingsplan? Robert Bakker: Of de ACU daar mag zitten en of daar activiteiten uitgevoerd mogen worden, moeten we toetsen aan het huidige bestemmingsplan. En de gemeente doet precies hetzelfde met de bouwvergunning Die heeft het advies ook aan het oude bestemmingsplan getoetst. Enny Jansen: Het omliggende bestemmingsplan, het nieuwe bestemmingsplan van Leidse Rijn, dat wel is goedgekeurd en dat heeft stand gehouden bij de Raad van State, want dat is uiteindelijk gebeurd., GS heeft de goedkeuring onthouden,. maar dat wordt dan aangevochten en dat heeft standgehouden bij de Raad van State. Maar daaromheen, als daar woningen gepland zijn en er redelijk zicht op dat daar op korte termijn gebouwd gaat worden, dan moeten wij daar echt rekening mee houden ook in het kader van de toetsing aan geluid, luchtkwaliteit. Daar wordt dus wel degelijk naar gekeken in het verhaal. Misschien hebben we de indruk gegeven door onze beantwoording zojuist dat dit alleen geldt voor het bestemmingsplan, net dat kleine postzegeltje waar de ACU onder valt. Maar het is niet zo. We kijken in het kader van milieuthema's, in de emissiesfeer ook altijd of er woningen in de buurt zijn gelegen of gepland. Op welke afstand die liggen en wat is de invloed ervan op die verschillende thema's. Geert Nortier mag ik dit onderdeel zo samenvatten dat er opmerkingen zijn over hoe je naar zo'n initiatief als overheid in het algemeen, en specifieker, is dit nu wel voldoende in de overweging bij de vergunningen meegenomen. Wat ik u hoor zeggen, is eigenlijk lees ik hier niet zo veel over in de ontwerp-vergunning Daar zit dan misschien een verzoek in, om dit wat meer uit te breiden en meer toe te lichten in de vergunning. Voor wat betreft het allereerste gedeelte, van doen de gezamenlijke overheden er wel verstandig aan om een vergunning goed te keuren, dan zou ik willen zeggen dat het specifiek een onderwerp is waar u en iedereen in de gelegenheid zou moeten zijn om daar de gezamenlijke overheden over te bevragen. Dat is een initiatief en dat zullen wij nemen. Wij zullen jhet initiatief nemen voor een avond voor belangstellenden, omwonenden en belanghebbenden en wij zullen daar ook de gemeente Utrecht voor uitnodigen en hen uitnodigen om hun visie op het gebied en de toekomstige ontwikkelingen te geven. Mevr. Lamchachti: Mag ik hier nog even op reageren. Naar mijn gevoel is dat te laat. Voor mij had je daar eigenlijk (omdat dat vraag nummer één is), al bij het vooroverleg en in het ontwerpbesluit oog voor moeten hebben. Dat had ook al in de gesprekken met het bedrijf zelf plaats moeten vinden. Het is zo'n essentieel punt, dat dit bij een belangstellenden avond, maar voor mijn gevoel te laat komt.
Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 141
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Geert Nortier: U zegt: die afweging moet je in het begin van het proces plaatsen en wat ik gehoord heb van de mensen achter de tafel, zij zeggen ons kader is de aanvraag om een milieuvergunning, die moeten wij toetsen aan normen en dat is het kader waar wij het op dat moment mee moeten doen. Als ik het zo goed samenvat. Andere vragen, harte kreten? Dhr. J.J. Bakker : Ik lees net op blz. 67, de algemene voorschriften en dan het kopje werktijden. De onderste helft 1.2.. lk wilde graag weten of de huidige directie van de straks vernieuwde fabriek inderdaad op alle dagen van de week volgens voorschrift1.2.1 etc bedrijf uitvoert oftewel wordt het een continu bedrijf?
Robert Bakker: Ik wil even iets opmerken. U heeft het over blz. 67 en dat is bijlage 2 dat zijn de voorschriften die voor de oude asfaltcentrale van toepassing blijven, zolang de nieuwe centrale niet gebouwd is. Voor de nieuwe asfaltcentrale moet u in bijlage 1 kijken. Dhr. J.J. Bakker: Dat is dus niet hetzelfde begrijp ik?
Robert Bakker. Nee, de oude centrale heeft nog een aantal beperkingen in de bedrijfstijden maar de nieuwe kan onbeperkt in gebruik zijn. J.J. Bakker: dus dan blijft mijn vraag toch staan, Wordt het een continu bedrijf?
Robert Bakker: Ja. Enny Jansen: Maar continu binnen de uren die vergund zijn. Er is een maximaal aantal uren aangevraagd per jaar, dat is duidelijk, maar er wordt eigenlijk flexibiliteit voor het bedrijf ingebouwd dal is waar het eigenlijk op neer komt. Dhr: J.J. Bakker: Maar dan wel 7 dagen per week Enny Jansen: Jo dat klopt. Dhr. J. Kloppenborg: Een inhoudelijk informatieve vraag U heeft het gehad over pagina 24 te weten de luchtkwaliteit en dat is inderdaad net binnen de grenswaarde. Overigens bij NO 2 is het maar heel kielekiele. Ik bedacht ineens dat er maar dén punt is uitgekozen aan de Taatsendijk en dat is natuurlijk heel nabij. Maar je moet natuurlijk altijd bij luchtkwaliteit rekening houden met de windrichting en die is doorgaans zuidwest. Is het niet handig om ook een meetpunt, ik zeg maar Rooseveltlaan, meer noordoostelijk daarvan te hanteren, omdat dan het effect van de windrichting duidelijker meetbaar is.
Robert Bakker: U zult in de aanvraag zien dat het punt Rooseveltlaan en nog meerdere punten berekend zijn. Aileen kwam bij dit punt de bijdrage van de inrichting plus de achtergrondwaarde het hoogste uit, en dan toetsen we op dat punt. Maar er is zeker naar dc Rooseveltlaan gekeken. Robin Berg: 1k heb nog een vraag over de schoorsteen. Die gaat van 50 naar 70 meter. Heeft u, zeg maar, getoetst wat het effect daarvan is qua stankoverlast. Robert Bakker: Het bedrijf heeft het effect in allerlei geurrapporten voor ons berekend en daarin kunnen wij zien wat het voordeel is van die hogere schoorsteen. Die schoorsteen had een voordeel en daarom wordt hij ook hoger gemaakt.
Provincie Utrecht Afdelin g VergunningverleningiFeam Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
142
bcsluit dd. 12 oktobcr 20101 nr 80869D17
Mevr. Lamchachti: U zegt een voordeel. Kunt u dit toelichten. Robert Bakker: Laat ik het zo zeggen. Een schoorsteen van een asfaltcentrale is doorgaans 30 meter hoog. Het is dus al een maatregel als hij 50 meter hoog wordt . Nu wordt de schoorsteen 70 meter gemaakt en in het geurrapport zijn verschillende varianten doorgerekend. Bij een schoorsteen van 50 meter is gekeken hoeveel geureenheden er op bepaalde puntente verwachten zijn. Er is ook bij een schoorsteen van 70 meten gekeken hoeveel geureenheden te verwachten zijn op bepaalde plaatsen. Dan blijkt de hougte van de schoorsteen een invloed te hebben en de geurbelasting verminderd. Robin Berg: Zijn daar percentages van te geven? Bij de beide hoogten?. Robert Bakker: Er zijn gewoon getallen opgenomen in het rapport. Ik weet nu niet gelijk hoeveel verschil het maakt. Mevr. Lamchachti: Ik heb het gevoel dat als je een schoorsteen verhoogt de geur verspreid wordt over een gebied dat iets verder weg ligt maar dat nog steeds de geur wordt verspreid dus meer Utrechters gaan hier last van krijgen. Rbbert Bakker: Je hebt ook het effect dat er verdunning optreedt. Het wordt wel over een groter gebied verspreid maar de concentratie wordt kleiner. Dus het heeft toch op bepaalde punten voordeel. Mevr. Lamchachti: Asfaltlucht blijft asfaltlucht. Als je het dan minder ruikt, is het een puur technisch iets, maar ik heb dan het gevoel erbij dat, omdat het dan wat hoger ligt, het over een groter gebied dan neerdaalt om het zo maar te zeggen. Robert Bakker: Het wordt verspreid over een groter gebied maar de concentratie wordt minder. Alsde geurimmissie onder 1 geureenheid komt dan ruikt 50% van de mensen de lucht niet meer. Geert Nortier: In het rapport staan de gevolgen beschreven v an verschillende schoorsteen hoogtes en wat dit betekent voor de geurbelasting op verschillende afstanden, als ik het zo mag zeggen. Robert Bakker: Er worden voorwel meerdere maatregelen doorgerekend wat het effect is op de geurimmissie op bepaalde punten. Robin Berg: Kan niet iemand van het bedrijf zeggen, waarom ze voor de hoogte hebben gekozen en niet voor bijvoorbeeld 80 of 60 meter. Dhr. Passtoors: Die 50 meter gaf nu al een concentratiewaarde die goed was, maar er kwamen toch klachten. Toen is er ook omwille van de vrede besloten om de schoorsteen verder omhoog te brengen naar 70 meter. Er is dus niet echt een reden voor waarom we voor de 70 meter hebben gekozen. Robin Berg: Ik herinner mij nog van mijn colleges sociale geografie en milieukunde die ik heb gevolgd, dat dit met luchtlagen te maken heeft en dat je bij bepaalde luchtlagen je gelijk een paar kilometer verder zit. Maar ik bedoel, is dit ook de onderbouwing van deze hoogte geweest, of moet je daarvoor naar 80? hieris een stuk dat helaas niet geregistreerd is, omdat niet in de microfoons is gesproken .
Provincic Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milicubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 143
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Misschien wel een klein wettelijk norm, maar niet de geurklachten dus?
Geed Nortier: Ik begrijp u vraag even niet. Wat is uw vraag? Robin Berg: Mijn vraag is waarom voor deze hoogte gekozen is gezien de klachten die er nu zijn en met het zicht op de uitbreiding. Mijn vraag is dus waarom voor deze hoogte is gekozen en niet voor een nog hogere hoogte. Er wordt wederom niet gesproken in de microfoons waardoor ons dit antwoord schuldig Door mevr. Theunisse zyn de mensen hierop aangesproken, maar het antwoord is niet herhaald.
Dhr. J.J. Bakker: Ik wil nog even een toelichting op het begrip op blz. 19, middenin, `geurgevoelige bestemmingen'. Daar wordt benoemd dat dit de flats aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal zijn. Geed Nortier. En wat is uw vraag? Dhr. J.J. Bakker: Ik wil graag een toelichting op wat een geurgevoelige bestemming is, dat daar blijkbaar de flats aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal onder vallen en niet andere woningen of flats of wooneenheden. Robert Bakker: Een geurgevoelige bestemming daar is echt een juridisch definitie voor. Die ik nu niet even zo gauw zou weten. Het zijn in ieder geval niet alleen woningen maar ook kantoren waar veel mensen kunnen verblijven e.d. U wijst ons daar terecht op dat alleen de flats aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal genoemd zijn, maar er waren nog wel wat meer bestemmingen als voorbeeld genoemd zouden kunnen zijn. Het is te kort door de bocht opgeschreven.
Dlu. J.J. Bakker: Is het dan ook zo, niet dat jullie de juridisch uitleg hoeven te geven, dat die terminologie dan ook gebruikt wordt aan de hand van een toetsing van ook weer grenzen en waarden.
Robert Bakker: De geuremissie normen dat zijn percentielwaarden, misschien een lastig begrip, maar die gelden ook voor geurgevoelige bestemmingen, dus in dit geval ook voor kantoren waar veel mensen in verblijven en woningen. Geert Nortier: Zijn er nog andere vragen over geur? Dhr. Velthtilizen: Ik woon in Lombok en heb vaak last van de lucht. Mijn vraag is: in het verleden is er een jaar geweest waarin de limiet van de productie overschreden was, in september geloof ik. Het bedrijf moest sluitende rest van het jaar, geloof ik. Wie controleert dit? Doet de overheid zijn best om dit te sturen?
Geert Nortier: Wie controleert de zaken zoals bijvoorbeeld de maximale productie? Deze vraag kan ik zelf beantwoorden want dat is mijn afdeling, ik ben daar als teamleider verantwoordelijk voor. Er zijn milieuinspecteurs die aan de hand van administratie, metingen, logboeken bij bedrijven, bijhouden, wat onder andere de productie is. Dat kan de totale asfaltproductie zijn. Dat kan het maximaal aantal uren zijn wat er geproduceerd mag worden. Dat wordt aan de hand van administraties regelmatig gecontroleerd, en als dat nodig is, bijvoorbeeld bij een overtreding, dan kunnen wij een bedrijf, en we hebben dat inderdaad een keer gedaan, zeggen; nu is de jaarproductie vol en nu stoppen we ermee en dat is meen ik twee jaar geleden een keer gebeurd, dat klopt. Is dit voldoende? Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverleningfleam Milieubeheer
Asfalteentrale Utrecht (ACU) 144
bestutt dxl. 12 oktober 2010/ nr 80869D17
•
Dhr Velthuijzen: Ja Geert Nortier: Andere vragen nog? Mevr. Lamchachti: Nog één opmerking; Een paar jaar geleden is de schoorsteen verhoogd van 30 meter naar 50 meter en de overlast is gebleven. En nu vind ik dat een van de belangrijkste geurbeperkende veranderingen, die er komen, de verhoging van de schoorsteen van 50 naar 70 meter. Gekeken naar het verleden, geloof ik daar niet meer zo in. Dus ik vraag mij af of de provincie Utrecht dat ook heeft meegenomen als lessen uit het verleden. Robert Bakker: Ik wil eerst zeggen dat het wel één belangrijke maatregel is, maar nog belangrijker is dat er gewoon een centrale wordt aangevraagd, waar de geurvracht-uitstoot minder van is dan van de oude centrale. Dus het bedrijf vraagt een schonere centrale aan. Wij kijken ook naar het verleden, man uiteindelijk moeten wij ons houden aan onderzoek en regelgeving. Mevr Lamchachti: Een schonere centrale, wat zegt dat dan? Robert Bakker: Bij de berekeningen wordt uitgegaan wat de geurvracht is die uit de schoorsteen komt, dus die in het proces van asfalt maken vrijkomt en uit de schoorsteen komt. Dit keer is een centrale aangevraagd die dus blijkbaar schoner werkt en de geurvracht die ontstaat is dus al minder dan die van de vorige oude centrale en daarbovenop komen dan nog extra maatregelen. De oude centrale is trouwens al veertig jaar oud, een nieuwe centrale kan veel beter werken. Geert Nortier: Ik hoor hier als het gaat over het aspect geur, met name de hoogte van de schoorsteen twee dingen. Geurrapporten die zitten bij de vergunning aanvraag die Robert Bakker er van overtuigd hebben, dat er sprake is van een aanvaardbare geurbelasting in de omgeving en dat een verhoging van de schoonsteen daar positief aan bijdraagt. En ik hoor eigenlijk bij u (mevr Lamchachti) dat u zegt "ik geloof dat niet zo, ik haal dat nergens uit, ik lees dat niet". Mag ik dit zo samenvatten, dat u zegt van dat u dit beter beredeneerd wil zien, wat het effect is van die hogere schoorsteen? Ja? dat is een vraag aan mij, want dan kom ik gelijk op het volgende punt. Wat er nu door elkaar loopt is, en dat is logisch ook, dat zijn informatieve vragen en vragen over de kwaliteit van de vergunning en de aanvraag. En ik wil er eigenlijk naartoe om over te gaan op zaken die u ons zou willen meegeven als zienswijze in het vergunningentraject, en wat ik net aanhaalde, dat lijkt mij er zo één. Ik hoor u net zeggen "mij is niet duidelijk wat het nou betekent, die schoorsteen, waarom geen 80 meter en waarom geen 60 meter, waarom is 70 meter goed. Ik lees niet waarom dat zo is, Dus ik zou dat kunnen duiden als een opmerking die in het kader van de procedure als zienswijze zou kunnen worden meegenomen. Bent u het daar mee eens? Mevr Lamchachti: (geen antwoord op band). Geert Nortier: Ik denk dat er voldoende infonnatieve vragen zijn gesteld en beantwoord zijn. Dan is het nu van belang om goed aan te geven hoe we nu verder willen gaan met de zienswijze, het binnen krijgen van de zienswijze. Kunt u daar nog iets over zeggen? Enny Jansen: Ja ik kan daar zeker wat over zeggen. We hebben er in ieder geval voor gezorgd dat er een aantal fonnulieren klaar liggen, dat mocht u nog schriftelijk dingen aan willen leveren dan kunt u dat doen. Dan kunt u in uw eigen bewoording aangeven waar precies uw zienswijzen op duiden. Ik heb de afgelopen tijd dat we hier zitten het één en ander voorbij horen komen, dus ik denk dat wij nog heel goed de geluidsbanden gaan beluisteren en daar zeer zorgvuldig mee om Provincie Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 145
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
gaan, en het is dus de bedoeling dat de zienswijze mee worden genomen. Wij moeten die opnemen in de definitieve beschikking en we zullen daarop ook moeten reageren. Het kan dus gebeuren dat zoals u zegt "ik vind het eigenlijk iets te mager gemotiveerd, leg het maar eens uit, waarom mag 70 wel en 80 niet", dat is net zo'n voorbeeld waarvan ik zou zeggen daar moeten wij in de vergunning op terug komen, dat is onze taak namens Gedeputeerde Staten. Ik heb in ieder geval de formulieren klaar liggen, die kunnen we u meegeven maar u kunt nu ook nog de tijd nemen om daar nog een laatste hartekreet te uiten. U heeft in ieder geval tot 1 september de tijd om iets schriftelijk naar voren te brengén. Geert Nortier: 1k heb het volgende voorstel om dit goed af te ronden. U krijgt nu nog de tijd om mondeling uw zienswijze naar voren te brengen. Ik zou vervolgens willen voorstellen dat de bijeenkomst hier beemndigen en dat wij nog hier in de buurt blijven om u te helpen met het adviseren over het invullen van het formulier/zienswijze dat hier beschikbaar is en dat we dan, laten we zeggen om 21.00 uur 21.15 uur hier afronden en uit elkaar gaan. Is dit een goed voorstel? Dus dat betekent nu nog even de mogelijkheid om heel hard in onze richting te roepen van, dit vind ik van de vergunning en dit vind ik van de procedure. Wie? Gaat u gang Dhr R. Berg: Goed, de meeste dingen heb ik al gezegd. Dus daar wil ik graag naar terugverwijzen. Onder mijn naam dan. Het belangrijkste punt van de afweging van de centrale in een gebied waar op het moment een snelweg wordt overkapt met als doel om woon- en recreatiemogelijkheden te creeéren, en dan met name woonbestemming. Ik ben ook heel benieuwd naar of u de visie van het bedrijf heeftgevraagd. Ik ben zelf ook ondernemer. Ik heb een draadloos netwerk opgezet in de wijk Lombok en ben dat ook nu razendsnel aan het afbouwen, vanwege het sterk opkomen van andere bedrijven, die dat veel beter en slimmer kunnen dan ik Dat zijn ontwikkelingen waar je als bedrijf een visie op hebt, de omgeving veranderd maar toch ga je investeren en waar ga je dan investeren? En als ik u was zou ik het bedrijf daar zeker een visie op vragen want ik vind het persoonlijk voor dit bedrijf een onverstandige keuze. Maar goed, misschien hebben ze daar een goed verhaal bij, waar bij ze u en misschien ook mij kunnen overtuigen dat het wel een verstandig ondernemingskeuze is. Maar nog belangrijker is de afweging van de overheid hierin, want die is uiteindelijk degene die de rekening betaald op het moment dat bewoners voor vrachtwagens gaan liggen en wat in Oog in Al is gebeurd bij de Cereolfabriek. Het bedrijf dat stil moet worden gelegd en uiteindelijke moet worden verplaatst omdat het zo langer niet meer kan. En zo'n situatie kan hier ook ontstaan. Daarbij inderdaad, die situatie kan worden voorkomen als de belangrijkste klacht die in een groot deel van Utrecht West op dit moment aanwezig is, en dat is de lucht, de stankoverlast die tot binnen in de huizen als zeer vervelend wordt ervaren, waar wel over gebeld kan worden naar provincie, maar waarbij de gezondheidsrisico's onduidelijk zijn, terwijI je er wel echt last van hebt. Het slaat op je longen, je krijgtbenauwde gevoelens, kinderen slapen er slecht door, en dat zijn dingen die wij op dit moment gewoon dagelijks meemaken. Dus dat is misschien niet wettelijk te regelen, maar het speelt zeker een belangrijke rol daarin Dus als daar een goed verhaal, of als in ieder geval goed duidelijk kan worden dat een schoorsteen van 70 meter wel oplossing biedt of andere maatregelen die nog genomen kunnen worden, bijvoorbeeld een kathalysator op de schoorsteen, dit deed men met de auto's ook namelijk, dat soort maatregelen daar wil ik wel echt een hele goede onderbouwing van, anders dwingt u ons om naar de Raad van State te gaan terwij1 dat misschien niet eens nodig is, om die onderbouwing uiteindelijk toch op tafel te krij gen. Want zo hoog zit het wel bij een aantal bewoners, in ieder geval in Utrecht West. Dat is mijn zienswijze. Geert Nortier: Ik dank u wel, anderen?
Provincie Utrecht
Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU)
146
bestun. d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
Mw Lamchachti: Allereerst hebben we aan het begin van deze bijeenkomst aangegeven dat alles wat hier opgemerkt wordt, als dat duidelijk is, als zienswijze kan worden opgevat. Ik wil daar nog wel even aan terug refereren, ook omdat ik verschillende opmerkingen heb gemaakt, dat is ook mijn zienswijze. Hier zijn een paar punten heel belangrijk in, dat is namelijk het punt leefbaarheid; in hoeverre is er nu goed gekeken naar het gezondheid? De leefboarheid in het algemeen voor omwonenden, gezien ook de ligging van de asfaltcentrale en gezien de toekomstige ontwikkelingen dat is een belangrijk punt. Ook een ander punt dat voor mij ook belangrijk is, een van de belangrijkste, is het verhogen van die schoorsteen van 50 naar 70 meter. Als ik clan terug kijk wat het effect is geweest van de verhoging van 30 naar 50 meter. Dit, heeft naar mijn mening ook geen effect gehad, dus waarom zou dat nu zo'n belangrijke verbetering zijn, terwijl uit het verleden blijkt dat het effect nihil is qua terugdringen van geuroverlast. Dat zijn belangrijke aspecten en ik hoop dat jullie dat goed in ogenschouw meenemen. Dat is mijn zienswijze. Geert Nortier: Ik dank u wel, Dhr J.J. Bakker: Ik ga er ook van uit dat mijn geplaatste opmerkingen, die te rangschikken zijn onder zienswijze, als zodanig wordt opgenomen. Ik overweeg ook nog om een schriftelijke zienswijze in te dienen, voor mijn zekerheid, niet dat ik u niet vertrouw, maar even voor mezelf om het misschien nog in brede kader te stellen. Maar bij deze wel graag dat wat u genotuleerd heeft, en wat u daar als zienswijze kan rangschikken, dan heel graag als zienswijze op te nemen. Ik houd de finale datum van 1 september 2010 scherp in de gaten. Geert Nortier: Ik dank u wel. Andere nog die hier zienswijze kenbaar willen maken? Mondeling? Dan wil ik u voorstellen om dan nu deze bijeenkomst, het formele gedeelte, af te ronden. U vindt op de tafel nog wat informatie, een soort factsheet, een A4 met veelgestelde vragen over procedures in het algemeen en deze in het bijzonder en er zijn ook formulieren waarop hier of elders uw zienswijze kenbaar gemaakt kan worden en vanavond of wanneer dari ook, maar in ieder geval vóór 1 september bij de provincie kunnen worden ingeleverd. Dan wil ik u bijzonder hartelijk bedanken, mensen in de zaal, mensen achter de tafel voor hun aanwezigheid en voor uw bijzonder constructieve bijdrage. Bedankt voor u komst. Meneer van de Berg: Wanneer kunnen wij het verslag verwachten? Jacqueline Theunissen: als het goed is heeft u zaterdag het verslag. Geert Nortier: Is dit duidelijk? Enny Jansen: Dit verslag maak ook onderdeel uit van het ter inzage leggen stukken voor de definitieve beschikking Geert Nortier: Dus dat bevestig ik nog even. Het verslag maakt onderdeel uit van de stukken en ik bevestig nog even dat alles wat in de notulen aangemerkt kan worden als een zienswijze, dat wordt ook al zodanig door ons aangemerkt en behandeld wat niet wegneemt dat iedereen en u ook van harte uitgenodigd is om schriftelijk een zienswijze in te dienen. Ik dank u wel, nogmaals. Een prettige avond en een goede reis naar huis.
Provinme Utrecht Afdeling Vergunningverlening/Team Milieubeheer
Asfaltcentrale Utrecht (ACU) 147
besluit d.d. 12 oktober 2010/ nr. 80869D17
•
(9(183-G, E S
HOOGHEEMRAADSCHAP
E ST CHTSE ljNL NDEN
0 B 0 8. 07. 2010
F.5 rovincie Utrecht Mevrouw A.M. Basant Postbus 80300 3508 TH UTRECHT
Datum
Contactpersoon
Doorkiesnurnmer
6 juli 2010
ing. A.J. Feenstra
(030) 634 57 98
Uw brief d.d.
Uw kenmerk
Ons kenmerk
21 juni 2010
8084CD2D
307551
Onderwerp
Bijiage(n)
Advies op aanvraag KWS om Wm-vergunning
Geachte mevrouw Basant, In uw brief van 21 juni 2010 met kenmerk 8084CD2D stelt u het waterschap in de gelegenheid op grond van artikel 2.25a, lid 1 en lid 2, van de Invoeringswet Waterwet advies uit te brengen op de aanvraag om Wm-vergunning voor ACU gelegen aan de Groenwoudsedijk 7 te Utrecht. In de omgeving van het bedrijf is geen openbare riolering aanwezig. Momenteel wordt het afvalwater dat in de inrichting ontstaat op het oppervlaktewater geloosd. Omdat artikel 2.25 a van de Invoeringswet Waterwet uitsluitend betrekking heeft op een indirecte lozing van afvalwater, is dit artikel in de huidige situatie niet van toepassing. In de inrichting ontstaan de volgende afvalwaterstromen: afvalwater van huishoudelijke aard, bestaande uit afvalwater afkomstig van sanitaire voorzieningen en spoelwater afkomstig van een kleinschalig fysisch laboratorium; (mogelijk) verontreinigd hemelwater afkomstig van verhard terrein waar op- en overslag plaatsvinden; en niet verontreinigd hernelwater afkomstig van daken. Sinds 1 januari 2008 is de lozing van voornoemde afvalwaterstormen geheel geregeld in het Besluit algemene regels inrichtingen milieubeheer (Barim) en is met de inwerkingtreding van dit besluit de Wvo-vergunning van rechtswege komen te vervallen. De lozingseisen uit de Wvo-vergunning gelden echter nog tot 1 januari 2011 als maatwerkvoorschrift voor zover deze soepeler zijn dan de lozingseisen als genoemd in het besluit. ■L1
Poldermolen 2 Postbus 550
3990 GJ Houten T (0:30) 634 57 00 Ejj (030) 634 59 99
[email protected] bij benniwoording vnn deze brief de datum en 011F, Icennierl< vermeldei
mvw.destichtseninlanden.n1
Omdat voor de lozing het Barim geldt is er bij de beoordeling van de lozing geen sprake meer van coordinatie met de te verlenen revisievergunning Wm. Met vriendelijke groet, Dijkgraaf en hoogheemraden,
namens
ir. H.E. Bousema hoofd Vergunningverlening en Handhaving
CC: Aveco de Bondi . De heer M,J. Passtoors, Postbus 223, 3970 AE Driebergen Koninklijke Wegenbouw Stevin Infra B.V., Postbus 217, 4130 EE Vianen Provincie Utrecht, De beer R. Bakker, Postbus 80300, 3503 TH Utrecht
N
A A
FH
LEN -DOC
F
1.?„-El."(1)U R
KAMER Dd_ M. Aan Gedeputeerde Staten Utrecht Afdeling vergunningverlening tav. Mevrouw E. Jansen Postbus 80300 3508 TH Utrecht
Utrecht, 24 augustus 2010
GESCAND 0 0 1 2 5.08.2010
Betreft : zienswijze op het voornemen de Asfaltcentrale Utrecht (ACU) een milieuvergunning te
verlenen L.S., U bent voornemens de ACU een milieuvergunning te verlenen en verw cht dat de centrale in de vernieuwde en uitgebreide vorm binnen de rnilieunormen zal blijven. Verwachtingen kunnen acceptabel zijn, maar ze zijn dat in dit geval niet. Onze leefomgeving komt, wat betreft de kwaliteit van het milieu, steeds meer onder druk te staan en daarom dient er zekerheid te zijn over het binnen de milieunormen blijven van de nieuwe ACU. Geen verwachtingen maar zekerheden! Geen zekerheden dan geen milieuvergunning. De huidige centrale is niet alleen omstreden vanwege de stankoverlast, maar ook vanwege de fijnstofoverlast. Wakker worden in een slaapkamer waar een teerlucht hangt is zeer onaangenaam en wandelen in het park waar diezelfde geur hangt is zeer irritant. Hoofdpijn, misselijkheid, humeurigheid, boosheid ...het gevolg. De effecten van fijn stof op de mens en zijn omgeving zijn bekend maar worden nogal eens terzijde geschoven, andere factoren worden aangegrepen om de effecten van fijnstof te bagatelliseren. Door de verdubbeling in gebruiksuren van de ACU zal de bovengenoemde overlast niet minder Ask _ maar eerder meer worden. Kortom, er mag niet worden uitgegaan van verwachtingen, verwachtingen zijn te vaag en ongrijpbaar. Het welzijn van mensen dient op de voorgrond te staan. In de toekomst gaat het om nog meer mensen die de last van de ACU zullen ervaren omdat er in deze omgeving nieuwe woningen zullen worden gebouwd. De jurist (Eny Jansen) van de provincie stelt dat de nieuwe installatie aan alle wettelijke milieueisen voldoet. Gaat dat dan om de beoordeling van de nieuwe installatie op zich of gaat het om de beoordeling van de nieuwe installatie in relatie tot zijn omgeving, dus inclusief de huidige en nog te bouwen woonwijken. Wij vinden dat dit laatste het geval dient te zijn. Als het alleen om de beoordeling van de installatie gaat en alle andere milieubelastende projecten in diezelfde omgeving worden ook ieder op zich beoordeeld., dan is het duidelijk dat het welzijn van de mens van ondergeschikt belang is. De beoordeling van de installatie op wettelijke milieueisen dient in samenhang met andere milieubelastende projecten in de omgeving van de ACU plaats te vinden. Misschien heeft de jurist dat zo ook wel bedoeld. Wij horen hier graag meer over.
Natuurlijk kunnen we hij stankoverlast de miliculdachtenlijn bellen en dan? Wordt de milieuvergimming clan weer ingetrokken? Of wordt de ACU gedwongen maatregelen te treffen die de klachten verminderen? Of is de milieuklachtenlijn een fopspeen? De nieuwe installatie van de ACU dient zo te zijn dat ze geen aanleiding tot klachten geeft. atWactuing van uw reactie,
Namens de woonvereniging Park Welgelegen
mevr. A.B.M. Van Breernen-Gerrits voorzitter
dhr. H. Koe/ vice-vooriitter
•
postadres : Leidseweg 175 3533 HD Utrecht
•
30-AUG-2010 15:17 VAN- Mitros Wonan Utrecht
Faxbericht
09002452455
P iI‘ 010 „,„1 '
T-705 P 001/002 F-568
GESCAN
VW:e:K.
o.stor
i9e (. 1 aan wo,
faxnurnoner
Z.,/ 7/z C:74/
_ 2 5-,S) ter
Mitros
fl.e.77i-LiLl
attentie van Tz.N.
Einsteindreef 133 3552 GB Utrecht
7 ?z5
Postbus 8217 7 .6
van
datum
3503 RE Utrecht
,s,yz
4-23
7
(...4x1 /Gr., tiii/Z A./
Lirier-L r
r
ens kenenerk
aantal pagina's '2
‘.n
/LE.,(7'S 4
F 0900 245 245 5 www,mitros.n1
- 'ZL.) t c>
betreft
T 030 880 39 14
(inclusiuf voorblad)
GES
AND
- 009 01.09.2010 Provincie Utrecht Afd. vergunningverlening - Team Milieubeheer Postbus 80300 3508 TH UTRECHT
7061/71,
vlampijpstraat 101 3534 AR Utrecht Postbus 82_17 3503 RE Utrecht
T 0900-2452452 F 0900-2452455 I www.mitros.nI
KvK 30136131
datum kenmerk betreft
30 augustus 2010 3460782/ bezwaar tegen vergunningverlening ACU
Geachte heer, mevrouw, Hierbij willen wij kenbaar maken dat wij bezwaar maken tegen de verlenging van de vergunning aan de asfaltcentrale ACU. Op de valreep zijn wij er achter gekomen dat een verzoek voor een nieuwe vergunning is aangevraagd c.q. ter visie is gelegd. Het gaat om een vernieuwing en Uitbreiding van de bestaande asfaltcentrale. De centrale bezorgt de bewoners van de wijken Kanaleneiland, Oog in Al en Lombok al jaren overlast. Mitros heeft in deze wijken veel van haar woningbezit en kan de effecten van de uitbreiding niet zo maar overzien. Dit wat betreft de waardeontwikkeling van de woningen, maar ook wat betreft het leef en woonklimaat in deze wijken. In het bijzonder speelt dit in de wijken waar Mitros betrokken is bij de herontwikkeling in de stad Utrecht en de nieuwbouw of sloopnieuwbouw op bijvoorbeeld Kanaleneiland Noord Noord en Kanaleneiland Centrum. Dit geldt tevens voor de nog te ontwikkelen locaties in Leidsche Rijn. Het effect van de nieuwe vergunning op de hindercirkels is ons niet bekend. Het vergroten van deze milieu / hindercirkels kan nadelige gevolgen hebben op wat er bij de herontwikkeling wel of niet mogelijk is. Tevens kan het aantrekkelijke woonmilieus negatief befnvloeden en daarmee ook de waarde van ons bezit. Graag zien wij aangetoond warden, bijvoorbeeld door een MER, dat het verlenen van een vergunning geen nadelige gevolgen voor ons woningbezit in de eerder genoemde wijken heeft Met vriendehjke groet,
Portefeuillebeheerder Mitros Wonen Utrecht
ING 1271
31/08 2010 07:59 FAX -41243238409 HOB
GESCAND 027 31. 08. 2010
.0 . \?'
b IJ
f2g.jp,,, Lr (030-258 2990)
met
bewrs
en per email
van verzendint
G.S. van Utrecht
ta.v. R. Bakker
NA AEHANDELEN RETOUR DOC KAMER Ddl A4
Postbus 80300 3508 TH Utrecht
Uw referentie: Onze referentie; ZienswijzeACUAug2OW Onderwerp: Zienswijze met betrekking tot ontwerpbeschikking Asfakcentrale Utrecht Aantal pagina's: 3 Nijmegen, 31 augustus 2010
NysEcee
Hoewel in de vergunning verschillen& maatregelen zijn opgenomen om de geuremissie te beperken bevat de vergunning op versehillende punten onduidelijkheden en moeten vergunningvoorschriften ons Mziens op verschillende punter' worden aangescherpt om onnodige stankoverlast in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij komt dat het hij de aanvraag gevoegde geurrapport, voor wat beteft de huidige situatie, niet overeen komt met het klachtenpatroon. Dit is voldoende reden om aan te nemen dat ook de in het geurapport beschreven nieuwe situatie een onderschatting is van de geuriramissie zoals ervaren door de bevolking.
•
inzagelegginti Wii pan niet akkoord met het gegeven de ter visielegging Outs heeft gevonden ode . Wij verzoeken u daarom om de insoraakperiode met 4 weken te verlengen. Tin-ding von ter
Klothten
in de vakantiepern
aver ciewiqeurberekenipsen wel juist?
Wij troffen geen goede analyse aan van de geur- en stofkiachten in zoeken u on) alsnog een dergelijke analyse Le maken.
de allgelopen jaren. Wij vef-
Dit is met name van belang omdat bet aantal Idachten in het verleden niet overeen komt met de in het geurrapoort beschreven bestaande situatie. Anders gezegd: er zijn in de bestaande situatie veel meer geurklachten dan overeenkomt met de uitkomsten van het geurrapport. Wij troffen hiervoor geen verklaring aan in de considerans. Wij verzoeken u om dit alsnog te verklaren. immers, dit kan betekenen dat de in het geurrapport beschreven nieuwe s jwatie ook een onderschatting is van de werkelijk
rit
verwachten geurirnmissie.
moB, Waldeck nyrmnnt5ingel 18, GS21 8C Nijmegen
[email protected] ; website. www.mobinsationA Teli 02 43 230491, Fax: 084 745 11 98
•1/06 2010 07:59 FAX +31243233468 MOB
U1002
vvti vertteken cook om de geurberekeningen door een onafhankel ijk bureau te laten verifiren waarhij tevens een relatie wordt gelegd met het klachtenpatronn van de afgelopen jaren. RO-aspecten Het is de vraag of het verstandig is om in hef licht van de, in het kader van de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht 2015-2030 gekozen binnenstedelijke verstedelijkingsopgave, een uitbrelding van de asfaftcentrale op deze locatie te vergunnen. Op grand van artikel 8.9 Wm dient u er hi] de beslIssing op de aanvraag voor zorg dragen dat geen strijd nntstaat met regels uit de Wet ruimteliike ordening (Wro). Daarnaast kan ingevolge artikel 8.10, derde lid Wm cle vergunning vvorden geweigerd indien door verlening daarvan strijd zou not, staan met een bestemmings- of inpassingsplan, een beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordenIng of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4,1, derde lid, of artikel 4.3, derde lid, van de Wro. Dit kan dan ook een reden zijn om de aanvraag om dE vergunning te weigeren op grond van artikel 8.10, derde lid Wilm Wit verzoeken u om zowel de toekomstige sfedelijke ontwIkkelingsopgave alsook het:toek mstperspectief van deze asfaitcentrale bij de aanvraag op langere term ij n te betrekken. VerplaatsIng van de ACM near een meer geschlkte locatie client té worden overwogen. Dictum
Dc aanvraag hevat ook een aantal aanvullingen c.g. wOgingen. Wij verroeken u om precies aan te geven welke stukken van de aammaag aan de vergunning zijn gekoppeld. Geurvoorschrlften
De in voorschrift 7.1.2 gespecificeerde gouremissie moet via de schoorsteen worden afgevoerd. Op grond van voorschrift 7.2.3 moeten geurmetingen aan de schoorsteen worden verricht. Echter, emissies van ontlechting van httumentanks en overslag worden ook via de schoorsteen afgevoerd, samen met de andere afgassen. Hierdoor is het niet mogelijk om deze bronnen te onderscheiden tenij de schoorsteen 3 aparte pijpen bevat. Indien dat niet het geval is dient een emissienorm 're worden voorgeschreven. wit verzoeken corn een emissienorrn van 1.250 Mou/uur in pleats van '1.680 Mou t/uur op te nemen. Wij verzoeken ii tevens ol nwarnale aandeel van nti-astalt van 60% in
de
vonrschriften op te
nernan. Voorschrin. 7.7.2 gee Ft nu alleen maar aan dat er een vlinderldep geinstalleerd moot Ajn, Het \worst:ban, dient temens te specificeren dal: ten ellen tilde zoveel mogelijk afgassen naar de luchttoevuer van brander en trommel dient te warden gezonden . Immers, het gebruik van de vlinderklen dient als toeoassing van BBT te worden gezien. Vuorarnrin:
7.2.7
kern: les pectliceron d'or metingen moeten 6ebeurrm voor zowel P0 als voor nieuwe
_Ltsta erl
brtdkr.
ii
ft innige wont dit vlindrij'trtsrt.i aitijd zc,venl mogelijk wo n t ge-
31/08 2010 07 59
FAX.
.41243238469 MOB
Verder degradeert voarschrift 7.2_8 de geuremissienormen In par. 7.1 tot een soon van streefwaarde. Als de geuremissie en immissienormen warden overschreden maet de centrale z ij n productie terugbrengen clan wel maatregelen treffen om wel aan de betreffende normen te voldoen en wanneer dit niet tot het gewenste resultaat ieidt warden gesloten. Voorschria 8.2.3 Wij verzoeken u om voor de apleveringsmetingen oak 50 2 voor te schrijven. Als uit de metingen blijkt dat de S 0 2 grensmasssatroom inderdaad ander de in de NER gespecificeerde waarde blijft is een S 0 2 norm inderdaad niet ap zijn plaats_ Als wel overschrijding plaats vindt moet alsnog een S 0 2 concentratienorm van 50 mg/nm3 warden opgenomen. Voorschrift 83.5 Wij verzoeken u om aan te geven dat dit voorschrift ook van toepassing is op de breek- en zeefinstallaties. 11(2214gyk11:proeven Wij verzoeken u om te bevestigen dat ook tijdens proeven aan alle emissie en immissienormen moet warden voldaan. Wij gaan er vanuit dat vaorschriff 11.1.3 leidt tot een appellabel besluit. Aonvullend voor billow 11 In Voorschriften II ontbreekt een aantal voorschriften die wel in bijlage zijn apgenamen zoals met betreklang tot monitoring, cantroles van filters, apleveringsmetingen, etc. Ook ingeval de uitbreiding niet doorgaat meet= alsnag aan BST warden voldaan. Wij verzoeken u am in
voorschrift 2.3.2 een stofnorrn van 5 mertm3 op te nemen.
Voorschrift?...3.17 degradeert de geuremissienorm in par. 2.3.16 tot een soon van streefwaarde. Als de geuremissie en imrnisslenormen warden overschreden moet de centrale sluiten. Er moeten dan aerst
passende maatregelen warden genamen am een einde te maken aan de normoverschrijding.
De in vaarschrift 23.18 gespecificeerde hoogte van de schoorsteen moet 50 meter bedragen. Zie oak voarschrift Vaorschrift 2.3.22 dient te verwijzen near de laatste versie van de bljzondere regeling van de NER, niet naar een verouderde versie,
Hac?gachtend,
.Ionan G. Volienbraek
eit'ut*sel van Kamer van
31/08 2010 08:00 FAX +31243238469
1110B
U1001
Dosslernummer' 10145049 Blad 00001 Ulttreksel uit het handelsregister van de Kamers van Koophandel Eeze inschrijving valt onder het beheer van de Kamer van Koophandel voor Centraal Gelderland Rechtspersoon
Rechtsvorm 'Ream
2coöperatie U.A......., ........ CoOperatie Mobilisation for the Environment .
Statutaire zetel Akte van. oprichting Akte laatste statutenwijziging
.2Nijmegen ....... ...... „ ..... :08-02-1996 .... ,„ ........... .
Onderneming
:30-11-2005
Handelsna(a)m(en)
:Co6peratie Mobilisation tor the Environment ..
Adres Telefoonnummer Domeinnaam E-mailadres Datum vestiqing Bedr4jfsomschrijving
Jiialdeck Pyrmontsingel 18, 652113C Nijmegen ...... ,..,..., ..... 024-3220491 eArww.mob.scariet.n1 iflobiOtelfort,n1 05 -02-1996 . .,,..,, In overeenstemming met. artikel 130r(1) (thans artikel 174) van het E-milieubeleid, bevorderen van: behoud, bescherming en verbetering van de kwaliteit van het milieu; bescherming van de gezondheid van de mens; behoedzaam en rationeel gebruik van natuurlijke hnlpbronnen; het nemen van maatregelen om het hoofd te bieden aan lokale, regionale of mondiale milieuproblemen. Het voorzien in stoffelijke belangen van de .. leden, door, in het kader van haar onderneming overeenkomsten, anders dan van verzekering, met hen te sluiten. .. ....
0erke.9Rie personefn Rep
S.b0
rder
Waam
GeboolLedatum en Ininnotietreding.
Titel
Bevoegi 03 20:10
-plaans
.Csikás, lmre . ---05-02-1962, Otrecht . ........... 4Secretaxis/penningmeester . 4Alleen/zelfstandi g bevoegd . Nlad 00002
volgt_
Kamer von KootiMimW mM q...(mMi ml IM)ItenburaSingit 5zb PoStbus 9292 6800 Kl Arnhem
Toa5;08813
4.
31/08 2010 08:00 FAX +31243238469
MOB
_
al005
Dossiernummer. 10145049 Egad .00002 Naam
Geboortedatum en -plaats Infunotietreding Titel Bevoegdheid geldig indien
door de
VOlienbroek,
Johannes
Gerardus
z30 - 08 - 1949, Doetinchem
... .
:Alleen/zelfstanddg bevoegd kamer voorzien van een ondertekening.
• Arnhem, 12-03-2010 Uittreksel is vervaardiqd
Om
11.22 uur
Voor- uittreksel t ---,
A,H,J. van Bakel Afdelingshoofd handelsregister
Kamerva rdlancietvourf. Kroner 1b1A rninge[525 POstbus 9292 6000 KZ kilh:m T 026 3S3 8000
Uhel
NA A ?HANDELEN RETOUR DOC KAMER Ddi4
Aan: Provincie Utrecht Gedeputeerde Staten van Utrecht T.a.v. De proceduremedewerker v/d afdeling Vergunningverlening Team Milieubeheer Postbus 80300 3508 TH UTREC • T
GESCAND 018
3 1. 08.1010
- 7:4740°
V6(7
Betreft: zienswijze op aanvraag revisievergunning door KWS Infra B.V. voor Asfaltcentrale Utrecht (ACU) Datum: 29 augustus 2010 te Utrecht Geachte heer, mevrouw, Graag maak ik gebruik van de mogelijkheid om mijn zienswijze te geven op de aanvraag revisievergunning door KWS Infra B.V. voor Asfalteentrale Utrecht (ACU) en het daarmee samenhangende ontwerpbesluit van de Gedeputeerde Staten dat de afgifte van een nieuwe milieuvergunning voor de ACU beoogt. In het thans voorliggende ontwerpbesluit op de aanvraag voor een nieuwe vergunning door ACU wordt toestemming verleend voor de uitbreiding van de productie van maximaal 300.000 tot maximaal 550.000 ton per jaar. Daarnaast worden de productietijden uitgebreid, wat betekent dat de centrale 7 dagen per week 24 uur per dag in bedrijf mag zijn. Ook de opsiag en aanvoer van grondstoffen en de afvoer van het geproduceerde asfalt gaat in die grootte omhoog. lk maak bezwaar tegen het voornemen van Provincie Utrecht om met een dergelijke uitbreiding van de activiteiten door de ACU in te stemmen. Daar heb ik de volgde argumenten voor: AI jaren kamp ik, als inwoner van de wijk Kanaleneiland en met mij vele andere inwoners van de Stad Utrecht, met milieuoverlast die zijn oorzaak vindt in de activiteiten van het ACU te Utrecht. Geur: Wekelijks is er sprake is van geuroverlast, soms dagelijks aflaankelijk van de windrichting en weeromstandigheden. Deze geuroverlast doet zich niet alleen voor in de wijk Kanaleneiland maar ook in andere wijken. Al jaren wordt hierover geklaagd door de inwoners. In de periode 2006-2008 heeft dit zelfs geleid tot een sluiting van de ACU. Met een eventuele uitbreiding van productie wordt de uitstoot van asfaltgeuren niet langer meer beperkt, deze gaan dan 24 uur per dag en 7 dagen in de week door. In het ontwerpbesluit worden als 'geurgevoelige bestemmingen' alleen de flats aan de overzijde van het Amsterdam-Rijnkanaal aangehaald. Dit is slechts ten dele waar, vele andere inwoners van de stad Utrecht ondervinden geuroverlast. Zie daar de vele meldingen die binnenkomen bij de Milieutelefoon uit verschillende delen van de stad Utrecht. o (Piin)stof: Door de opslag van grondstoffen zoals zand en grind op het terrein van het ACU daalt er dagelijks zandstof neer op onze auto's en tuinen. Binnenhuis is deze stof ook zichtbaar op bijv. vensterbanken. Het wegwaaien van deze (fijn)stof heeft ook negatieve gevolgen voor de I uchtkwal iteit in de omgeving en raakt direct aan de gezondheid van de omwonenden. In het ontwerpbesluit wordt aangegeven dat er geen sprake mag zijn van visueel waarneembare stofverspreiding op twee
•
•
-
meter of meer vanaf de bron. Ik vermoed dat dit streven niet wordt gehaald en vraag de provincie of zij dit voldoende hebben onderzocht. Gezien de ervaringen die inwoners hebben met visueel waarneembare stofvorming en datgene wat hierover is opgenomen in het ontwerpbesluit vraag ik mij of de provincie voldoende bewust is van deze overlast. Een ander punt als het gaat om de uitstoot van fijnstof is het gegeven dat de geldende grenswaarde voor uitstoot van NO2 (stikstofdioxide) zeer nipt wordt gehaald (39,4 op een maximum van 40). Dit valt te lezen uit het ontwerpbesluit. Dit is een zorgelijk punt temeer omdat de uitstoot van teveel stikstofdioxide leidt tot irritaties aan de luchtwegen en longen. Het (nipt) halen van de grenswaarden is wellicht wel voldoende voor het doorstaan van de toets der kritiek van de milieurichtlijnen maar is onvoldoende als het gaat om de gezondheid van omwonenden. Geluid: Uit het ontwerpbesluit blijk dat het ACU momenteel krap voldoet aan de grenswaarden voor geluidsoverlast. In het besluit geeft de provincie aan de dat de geluidshinder 'milieuhygiënisch aanvaardbaar is'. Wat wordt hiermee bedoeld? Bij geluidoverlast dient te worden gekeken naar wat voor woonomgevingen aanvaarbaar is. Alle bovengenoemde (milieu)overlast dient te worden geplaatst in een groter geheel. Het ACU is gelegen in de zeer nabije omgeving van drukke De Meernbrug (waar binnenkort wordt gestart met de bouw van een fly-over), snelweg A2/A/12 en druk bevaarde Amsterdam Rijnkaneel. Al deze infrastructuur zorgt voor de nodige uistoot van fijnstof, geluidshinder en ander overlast. De vraag rijst dan op in hoeverre het huidige ontwerpbesluit rekening houdt met deze aspecten. Deze aspecten dienen op een zorgvuldige manier te worden meegewogen in het uiteindelijk besluit over verguimingsaanvraag. De vergunningaanvraag op zich bekijken doet geen recht aan de praktijk en zet de leefbaarheid van omwonenden op het spel. Direct aan de overzijde van het Amsterdam Rijnkanaal (tegenover de ACU) zijn er allerlei vergaande plannen tot herstructurering en opwaardering van de leefomgeving. De gemeente Utrecht wil ook starten met groene herinrichting van het Amsterdam Rijnkanaal voor recreatieve doeleinden. Dit is een positieve impuls voor de woonomgeving in de wijk Kanaleneiland. Een forse uitbreiding van de ACU kan een verdere invulling van deze plannen belemmeren en hindert indirect dus een verbetering van de leefomgeving in de wijk. In het ontwerpbesluit wordt in het geheel niet ingegaan op aspecten als ruimtelijk ordening en (toekomstige) regionale gebiedsontwikkeling. Hier wordt een zeer belangrijk aspect vergeten. De ACU is gelegen in een gebied die nu en in de toekomst onderdeel is van herstructurering en gebiedsontwikkeling. Zo zijn daar de bouwactiviteiten in de wijk Leidsche Rijn, de aanleg van het bedrijvenpark Papendorp enz. Lag ACU eerst aan de rand van de stad, nu is zij in het hart van de stad Utrecht komen te liggen. Het is zeer verwonderlijk te noemen dat de Provincie Utrecht deze ruimtelijke ordeningsaspecten buiten beeld laat en 'slechts' een bestemmingsplan uit 1957(!) als uitgangspunt neemt.
Voorts wil ik nog een algemene opmerking plaatsen over de periode waarin het ontwerpbesluit ter inzage is gelegd. Het ter inzagenlegging van het ontwerpbesluit en daarmee samenhangend reactietermijn vielen in de vakantieperiode. Gezien de gevoeligheid van het onderwerp en de impact die een dergelijk besluit heeft voor veel inwoners van de stad Utrecht had een andere periode gekozen moeten worden. Ook het feit dat de geplande inwonersavond
2
pas plaatsvindt na de sluitingsdatum voor zienswijzen op het ontwerpbesluit vind ik betreurenswaardig. Tot slot, zoals u uit mijn zienswijze kunt opmaken ben ik geen voorstander van de uitbreiding van de productieactiviteiten van ACU om bovengenoemde argumenten. Ik verzoek u dringend om bovengenoemde overwegingen serieus meë te nemen in uw definitieve besluit. Hoogachten
amchachti Van Heuven Goedhartlaan 62 3527 CL Utrecht
3
01/
0I
2010 06 31 FAX 0703635682
VNG
GESCAND
023
NA AFHANDELEN RETOUR DOC
uMMpagInWn
4 (inclusief deze)
ondommm
•
Zienswijze met betrekkIng tot
datum
01 september 201 0 ontwerpbschikg
Asfaltcentrale Utrecht
FAXBERICHT Aan T.a.v.
College v. Gedeputeerde Staten van Utrecht : t.a.v. R. Bakker (proceduremedewerker) dhr. J. Rosch (email)
Sectorfafdeling
afd, Vergunningverlening, Team,Milieubeheer
Faxnummer
030-258 2990
Van
Dhr, A. Lamchachtl Utrecht
•
Email adres Vo !gene afapraak
: hakima Jahotmail.com
0 2.09.2010
01/09 2010 08.31 FAX 0703635682
a 002/004
1/86
Per fox (030-258 2990) en per email met bewits van verzendinq
G.S. van Utrecht t.a.v. R. Bakker Postbus 80300 3508 TH Utrecht
Onderwerp: Zienswijze met betrekking tot ontwerpbeschikking Asfaltcentrale Utrecht Aantal pagina's: 3 Utrecht, 31 augustus 2010
Afternoon
Hoewel in de vergunning verschillende maatregelen zijn opgenomen om de geuremissie te beperken bevat de vergunning op verschillende punten onduidelijkheden en moeten vergunningvoorsehriften ons inziens op verschillende punten worden aangescherpt om onnodige stankoverlast in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij komt dat het bij de aanvraag gevoegde geurrapport, voor wat betreft de huidige situatie, niet overeen hunt met het Idachtenpatromy Dit is voldoende reden om aan te nemen dat ook de in het geurapport beschreven nieuwe situatie een onderschatting is van de geurimmissie zoals ervaren door de bevolking. Timinn van ter inzacielerfflina vvij pan niet akkoord met het gegeven de ter vIslelegging pleats heeft gevonden In de vakantieperl-
ode. Wij verzoeken u daarom om de inspraakperiode met 4 weken te veriengen. Klachten over qeurheurberekenincjen wel joist? Wij troffen geen goede analyse aan van de geur- en stofklachten in de afgelopen jaren. Wij verzoeken u om alsnog een dergelijke analyse te makem Dit is met name van belang omdat het aantal klachten in het verleden niet overeen komt met de in het geurrappon: beschreven bestaande situatie. Anders gezegd: er an in de bestaande situatle veel meer geyrklachten dan overeenkamt met de uitkomsten van het geurrapport. Wij troffen hiervoor geen verklaring aan in de considerans. Wij verzoeken u am dit alsnog te verklaren. Immers, dit kan betekenen dat de in het geurrapport beschreven nieuwe situatie ook een onderschatting Is van de werkelijk te verwachten geurimrnissie. Wij verzoeken u ook am de geurberekeningen door een onathankel k bureau te laten verifiken waarbij tevens een relatie wordt gelegd met het klachtenpatroon van de afgelopen jaren.
ij
RO-nspecten
01/09 2010 08 31
FAX
0703635682
VNG
2 003/004
Het is de vraag of het verstandig is om in het licht van de, in het kader van de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht 2015-2030 gekozen binnenstedelijke verstedelijkingsopgave, een uitbreiding van de asfaltcentrale op deze locatie te vergunnen. Op grond van artikel 8.9 Wm dient u er bij de beslissing op de aanvraag voor zorg dragen dat geen strljd ontstaat met regels ult de Wet ruimtelike ordenIng (Wro). Daarnaast kan Ingevolge artikel 8.10, derde lid Wm de vergunning worden geweig4rd indien door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmings- of inpassingsplan, een beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of artikel 4,3, derde lid, van de Wro. Dit kan dan ook een reden zljn om de aanvraag om de vergunning te weigeren op grand van artikel 8.10, derde lid Wm. Wij verzoeken u om zowel de toekomstige stedelljke ontwikkelingsopgave alsook het toekomstperspectief van deze asfaltcentrale bij de aanvraag op langere termijn te betrekken. Verplaatsing van de ACU naar een meer geschikte locatie dient te warden overwogen. Dictum
De aanvraag bevat ook een aantal aanvullingen c.o. wijzigingen. Wij verzoeken u om precies aan te geven welke stukken van de aanvraag aan de vergunning z ij n gekoppeld. Geurvoorschriften
De in voorschrift 7.1.2 gespecificeerde geuremissie moet via de schoorsteen worden afgevoerd. Op grand van voorschrift 7.2.8 moeten geurrnetingen aan de schoorsteen worden verricht. Echter, de emlssies van ontluchtIng van bltumentanks en overslag warden ook via de schoorsteen afgevoerd, samen met de andere afgassen. Hierdoor is het niet mogelijk om deze bronnen te onderscheiden tenzij de schoorsteen 3 aparte pijpen bevat. lndien dat niet het geval is client éen emissienorm te worden voorgeschreven. Wij verzoeken u om een emissienorm van 1.260Mourjuur in pleats van 1.680 Mouduur op te nemen. Wij verzoeken u tevens om het maximale aandeel van PR-asfalt van 60% in de voorschrlften op te nemen. voorschrift 7.2.2 geeft nu alleen maar aan dat er een vlinderklep geTnstalleerd moet zljn. Het voorschrift dient tevens te speclficeren dat ten alien tijde zoveel mogelijk afgassen near de luchttoevoer van brander en trommel dient te warden gezonden. Immers, het gebruik van de vlinderklep dient als toepassing van BBT te warden gezien. Voorschrift 7.2.3 dient te specificeren dat metingen moeten gebeuren voor zowel PR als voor nieuwe asfalt Voorschrift 7.2.7 is niet adequaat. In principe moet de vlinderklep altijd zoveel mogelijk warden gebruikt. Verder degradeert voorschrift 7.2.8 de geuremissienormen in par. 7.1 tot een soort van streefwaarde. Als de geuremissie en immissienormen worden overschreden moet de centrale zijn productie terugbrengen dan wel maatregelen treffen am wel aan de betreffende normen te voldoen en wanneer dit niet tot het gewenste resultaat leidt warden gesloten.
01/09 2010 08 31 FAX 0703635882
UNG
?1 004/004
Voorschrift 8.2.3 Wij verzoeken u om voor de opleveringsmetingen ook S 0 2 voor te schrijven. Als uit de metingen blijkt dat de 502 grensmasssatroom inderdaad onder de in de NER gespecificeerde waarde blijft is een 502 norm inderdaad niet op zlin plaats. Als wel overschrijcling pleats vindt moet alsnog een 502 concentratlenorm van SO mg/nm3 worden opgenomen. Voorschrift 8.3.5
Wii verzoeken u am aan te geven dat dit voorschrift ook van toepassing is op de break- en zeefinstal-
Hoofdstuk 12: proeven vvij verzoeken u om te bevestigen dat ook tijdens proeven aan aile emissie en immissienormen moet worden voldaan, Wij gaan er vanuit dat voorschrift 11.13 leidt tot een appellabel beslutt Aonvullend voor bijlocie 11 in VOorschriften II ontbreekt een aantal voorschriften die wel in bijlage I zijn opgenomen zoals met betrekking tot monitoring, controles van filters, opleveringsmetingen, etc. Ook ingeval de uitbreiding niet doorgaat moet alsnog aan EIBT warden voldaan. Wij verzoeken u om in voorschrift 2.3.2 een stotnorm van 5 mg/nm3 op te nemen. Voorschrlft 2.3.17 degradeert de geuremissienorm in par. 2.3.16 tot een soort van streefwaarde. Als de geurernissie en imtnissienormeu worden overschreden moet de centrale sluiten. Er moeten dan eerst passende maatregelen warden genomen om een elnde te maken aan de normoverschrljding. De in voorschrift 2.118 gespecificeerde hoogte van de schoorsteen moet 50 meter bedragen. Zie ook voorschrift 3.10.1. Voorschrift 2.3.22 client te verwijzen near de laatste versie van de bijzondere regeling van de NER, niet naar een verouderde versie,
Hoo ach nd
O A.
tarnrhachti Van Heuven Goedhardaan 62 3527 a UTRECHT
Burgemeester en Wethouders
ONTVANGEN 0 1 SEP. 2010
Postadres Postbus 16200, 3500 CE Utrecht Telefoon 030 - 286 10 00 Fax 030 - 286 12 24 www.utrecht.n1
Gedeputeerde staten provincie Utrecht milieuvergunningen ter attentie van de heer R. Bakker Postbus 80300 3508 TH UTRECHT
Behandeld door
Hans Kerp
Datum
29 augustus 2010
Doorkiesnummer
030-286 45 49 [email protected] Geen 808539CB 19 juli 2010
Ons kenmerk Onderwerp
SO 10.0 /Wm 3007.5
E-mail
Bijlage(n) Uw kenmerk Uw brief van
Zienswijzen ontwerpvergunning Asfaltcentrale Utrecht Verzonden 31 augustus 2010 Bij antwoord datum, kenmerk en onderwerp vermelden
Geachte Heer Bakker„ Als reactie op de ter visie liggende ontwerpvergunning voor KWS Infra B.V. te Vianen, verder KWS, voor een nieuwe asfaltcentrale aan de Groenewoudsedijk te Utrecht stelt de gemeente Utrecht een aantal aanscherpingen in de registratie voor, plus onderzoek naar een permanente technische mogelijkheid om de geur verder terug te dringen. Zoals bij alle partijen bekend, zijn er regelmatig stankklachten uit de wijk Kanaleneiland over de lucht die de asfaltcentrale verspreid. Volgens KWS kunnen die niet verklaard worden uit de geurrapportages en de Bijzondere Regeling uit de Nederlandse emissieRichtlijnen Lucht (NeR), het toetsingskader voor luchtverontreiniging. De gemeente is echter van mening dat aantoonbaar burgers in de wijk Kanaleneiland zeer regelmatig een hinderlijke asfaltgeur ruiken. Onderstaand wordt dit nader onderbouwd. Enkele gegevens.
KWS maakt aan de Groenewoudsedijk twee soorten asfalt: nieuw en partieel gerecycled (PR) asfalt. De emissies van geur van deze soorten (boven uit de schoorsteenpijp) zijn voor nieuw asfalt 434 MouE/uur en voor PR 1 680 MouE/uur. Deze gegevens gelden volgens KWS bij een gemiddelde capaciteit van 180 ton/uur. De maximale productiecapaciteit is 240 ton/u. In totaal produceren zij gedurende 3000 uur per jaar. De verdeling over gerecycled asfalt en nieuw asfalt is daarbij 60 % PR en 40% nieuw asfalt. De schoorsteenhoogte wordt gebracht op 70 m. Rekenmodel
Het NNM is het Nieuw Nationaal Model, het landelijk model dat gebruikt wordt om de emissies uit een schoorsteen om te rekenen naar immissies op leefniveau. De gegevens van de afgassen worden vervolgens via het NNM omgerekend naar uurgemiddelde immissies op leefniveau. Hiervoor neemt het NNM een periode van 5 jaren.
Burgemeester en Wethouders Datum 29 augustus 2010 Ons kenmerk SO 10.0 /Wm 3007.5
Uit het rekenjournaal volgt, dat KWS in de periode van 43824 uren (5 jaren ) de productietijd van 6011 uren nieuw asfalt en 9118 uren PR asfalt invoerr. Ook zijn er nog bijdragen van de ontluchting van bitumentanks voor 3121 uren en van de overslag voor 15108 uren. Het NNM middelt deze uren (random) uit over de volledige periode van 43824 uren. Ofwel, een forse bedrijfsduurcorrectie van 66%, waardoor het momentane immissieniveau dat feitelijk kan worden ervaren en dat tot klachten leidt wordt gereduceerd in de berekening voordat het wordt getoetst. Dit is een in het NNM voorgeschreven rekenwijze In de aanvraag wordt een immissieniveau gedurende 0,01% van de tijd berekend, dat groter is dan 1,9 ouE/m 3 op Kanaleneiland. Er van uitgaande, dat 1 ouE/m 3 door iedereen geroken kan worden en dat de geur als onprettig wordt ervaren, is het dus evident, dat er klachten zijn/ontstaan. Hieruit leiden wij af dat de productie van partieel gerecycled asfalt tot de meeste klachten (kan) leid(t) ( en). Zienswgzen
De gemeente Utrecht betreurt het dat, de overlast voor haar burgers niet af zal nemen ondanks de bouw van een nieuwe installatie. Immers de milieuwinst die geboekt kan worden met betere productietechnieken wordt teniet gedaan door een uitbreiding van de productie-uren.. In de vergunning worden enkele registraties voorgeschreven in de paragrafen 1.6 en 7.2. Om beter inzicht te kunnen verkrijgen in de oorzaak van de klachten en oMna te kunnen gaan in hoeverre de uitmiddeling juist is uitgevoerd verzoeken wij u om de volgende registratieverplichting de vergunning op te nemen in paragraaf 7.2: productiecapaciteit in tonnen/uur; productietijden en type asfalt met percentage PR-asfalt en herkomst van de gebruikte charge. De kosten van deze registratie zijn beperkt. Op deze manier kan snel inzicht worden verkregen in momentane emissies en het bijbehorende type asfalt en productiecapaciteit die gerelateerd kunnen worden aan klachten.
in
Daarnaast verzoeken wij u nog het volgende: Op blz. 19 in de vergunning staat, dat indien er klachten zijn of normoverschrijding optreedt de afgassen van de PR-trommel als verbrandingslucht in de mineraaltrommel worden gevoerd. Deze reductietechniek, naverbranding, wordt ook door andere bedrijven toegepast, zoals o.a. de koffiefabriek. Vanwege de aanvullende geurrecInctie die hierdoor mogelijk is, omdat de PR-afgassen nog worden verbrand alvorens te worden geemitteerd, adviseert de gemeente een onderzoek naar de haalbaarheid van toepassing van deze maatregel om geurhinder te verminderen. Het voorschrift 7.2.2 kan dan een permanent karakter krijgen als onderdeel van de procesvoering. Wij vertrouwen erop, dat u naar aanleiding van deze zienswijze extra registraties opneemt in de de fi nitieve vergunning. Voorts dat daar waar de mogelijkheden er zijn, er meer wordt gedaan aan verdere optimalisatie. Htiogachtend, Burgemeester en
De secretaris,..
wethouders van Utrecht,
Deflu tjg emeester,
•
01
-SEP-10
HAVE
12:47
P
NICE DRY
31302671513
PAGINA:
r
GESCAND
, -nnc
r.s
6 -117; Tni TEll
KAMER
Dd
v-
L44
025 02, N. MO
c(107676
-
Gedeputeerde Staten van Utrecht
van Robin Berg en Wendy Kremer I
Afdeting Vergunningvertenin g, Team Mitieubeheer T.a.v., De proceduremedevierker Paylna's 1 (incl. deze)
Rik (030) 258 29 90
Daum 01-09-10
Zienswijze vergunningsaanvraag CC:
'
Asfaltcentrale Utrecht door KWS Infra
•
Geachte heer, mevrouw, Bij deze dien ik mijn zienswijze in op de verguningsaanvraag voor de revisievergunning vOor de Asfaitcentrate Utrecht ( ACU).
•
Inhoudelijk verwijs ik daarvoor near mijn mondeling ingebrachtte zienswijze op de dOor de Provincie Utrecht georganiseerde gedachtenwisseling op 19 augustus ji. Iry aanvulling daarop
wIL ik aangeven dat de procedure om omwonenden rhogetijkheid te geven hun zienswijze kenbaar te maken uiterst onzorgvuldig is verlopen. Ten eerste is de informatie over de vergunningsaanvraag en de georganiseerde gedachtenwisseling gedurende de vakantieperiode bekend gemaakt. D$ is Zeer storend.
-77-177 .1:L 7
•
F.
.7-3:z
• -
Ten tweede kiest de Provincie Utrecht voor de term gedachtenwisseling terwiji het feitelijk om een hoorzitting pat. U geeft aan dat u de term gedachtenwisseling wettetijk mag gebruiken, maar tegelijk bent u zich er van bewust dat de term gedachtenwisseting veet vrijbtijvender kiinkt dan hoorzitting. Hoorzitting is een bekende term voor bewoners in dit soort procedures. lk vind het schandelijk dat u zo de status van de bijeenkomst probeert af te zwakken terwijk het feitelijk de status van een hoorzitting heeft. Hier is feitelijk sprake van misleiding. Pas tijdens de bijeenkomst werd mij duidelifk dat het in feite gewoon om een hoorzitting ging. Qaarnaast is door de provincie Utrecht gekozen om de gedachtenwisseling te organiseren in het Provinciehuis in Utrecht Oost. Verder weg in Utrecht van het gebied waar de betrokken woners wonen is bijna niet mogelijk.
ik kan niet enders dan constateren dat u het betrokken bewoners van Utrecht West zo rhoeilijk mogelijk heeft gemaakt om bij deze bijeenkomst te zijnz publicatie en bekendmaking midden in de zomervakantie tijdstip gedachtenwisseling 3 dagen na de vakantie
&turn: 01-09-2010
_
tqci:
13:48
07-SEP-I@ 12:4C
HP1JE P NICE DPY
31302671513
PAGINP : 2
September 1, 2010
locatie in een verre uithoek van Utrecht, ver weg en 's avonds niet prettig toegankelijk. AIS het doel werkelijk was geweest een gedachtenwisseling met betrokken bewoners en andere belanghebbenden dan hadden hier andere keuzes gemaakt dienen te - warden. lk kan niet enders dan concluderen dat deze gedachtenwisseling een farce was. Naast dit punt wit ik aangeven dat met het oog op het indienen van zienswijzes door bewoners, de beschikbaarheid van de verslaglegging van de gedachtenwisseling — van great belang is. Mede om die reden heb ik tijdens de bijeenkomst gevraagd wanneer deZe beschikbaar zou zijn. Er is toen toegezegd dat deze u1tertijk zaterdag na LII di bijeenkomst, zijnde 21 augustus 2010, beschikbaar zou zijn via de email. Helaas heb ik moeten constateren dat deze toezegging niet is waargemaakt. Op 21 atligustus was er geen verslag beschikbaar. Erger nog: slechts ééri dag voor de ;..stbitingsdatum van de mogelijkhied om zienswijzes in te dienen, den dagen later dan L ' ? "toegezegd, is het verslag beschikbaar. ELke mogetijkheid am het verslag met andere bewoners, dan wet adviseurs te delen en/of door te nemen is door de Provincie on mogetijk gemaakt. Mijn eerder gestelde conclusie dat de door de Provincie georganiseerde gedachtenwisseting een farce is wordt hierdoor &teen maar bevestigd. Inidien de provincie werkelijk betrokkenen had willen horen en de kans had willen geven hun zienswijze op deze vergunningsaanvraag in te dienen dan was de organisatie yen deze gedachtenwisséling/hoorzitting anders georganiseerd. NU ontstaat sterk het beeld van een Provincie die niet onder het organiseren van een Uijeenkonlit u pt hail en dot vervoLgens zo organfaecrt clot hct anntol bcwonert en betanghebbenden dat zienswijzes in dient of wel in kan dienen tot een minimum weet te beperken. Ikconcludeer dat de Provincie Utrecht daarmee zeer onzorgvuldig heeft gehandeld in déze procedure en verwacht eigenlijk dat dit deel van de procedure opnieuw wordt Wean zodat kite bewoners van Utrecht (West) de mogelijkheid krijgen om hun zienswijze op papier en middels en goed toegankelijke hoorzitting kenbaar te maken. Met vriendelijke greet,
IiIbbin Berg JP Coenstraat 7 bis 031 EK Utrecht 7'030-2671517
Pago 2
CM / S / Derks Star Busmarm Advocaten Notarissen Belastingadviseurs
CMS Derks Star Busmann
mr. Mg. L.J. Wildeboer
AANTEKENEN MET HANDTEKENING RÈTOUR Gedeputeerde Staten van Utrecht T.a.v. de proceduremedewerker Afdeling Vergunningverlening, Team Milieubeheer Postbus 80300 3508 TH UTRECHT tevens per telefax: 030 — 258 29 90
Uw ref: 8084B928 Onze ref: 11001661/LW/1807390
Advocaat
Newtonlaan 203 Postbus 85250 NL-3508 AG Utrecht www.cms-dsb.com T +31 (0)30 2121 626 F +31 (0)30 2121 167 luurtwildeboetcms-dsb.com Bankrekening (Stichting Derdengelden) lban: NL64 RABO 0394 7771 66 Swift/bic: RABONL2U
1 september 2010
Onderwerp: Ovast Rijnvliet B.V. — pro forma zienswijze ontwerp-besluit Wm voor ACU Geacht College, Namens cliënte, Ovast Rijnvliet B.V., die te dezer zake woonplaats kiest te Utrecht aan de Newtonlaan 203 (postbus 85250, 3508 AG) ten kantore van CMS Derks Star Busmann N.V., van wie ondergetekende als gemachtigde wordt gesteld, zulks met het recht van substitutie, dien ik hierbij een pro forma zienswijze in tegen het ontwerp-besluit van uw College, inhoudende de verlening van een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer aan KWS Infra B.V. voor het in werking hebben van een asfaltmenginstallatie aan de Groenewoudsedijk 7 te Utrecht. Cliënte kan zich niet verenigen met uw voornemen tot het verlenen van een revisievergunning voor de Asfaltcentrale Utrecht. Voorts kan zij zich niet verenigen met de aan de vergunning verbonden voorschriften die volgens cliënte niet toereikend zijn om hinder ten gevolge van de • Asfaltcentrale Utrecht in voldoende mate tegen te gaan. Cliënte werkt thans, samen met de gemeente Utrecht, aan de stedenbouwkundige ontwikkeling van het woongebied Rijnvliet, het voormalige gebied Strijkviertel, ten behoeve van de realisering van woningbouw. Woongebied Rijnvliet is op korte afstand ten westen van A2 ter hoogte van de locatie van de Asfaltcentrale Utrecht gelegen, waarvoor uw College voornemens is een milieuvergunning te verlenen. In verband daarmee vreest cliënte voor overlast ter plaatse van de locatie Rijnvliet en de aldaar te realiseren woningen als gevolg van het in bedrijf hebben van bovenbedoelde asfaltcentrale. In het bijzonder meent cliënte dat stankoverlast zal worden ondervonden, mede vanwege de cumulatie met andere belangrijke geurbronnen in de directe omgeving, zoals Douwe Egberts. Voorts vreest cliënte geluidhinder ter plaatse van het woongebied Rijnvliet en voor een verslechtering van de luchtkwaliteit.
CMS Derks Star Busmann is a member of CMS, the transnational legal and tax services organisation. CMS offices and associated offices worldwide: Amsterdam, Berlin, Brussels, London, Madrid, Paris, Rome, Vienna, Zurich, Aberdeen, Algiers, Antwerp, Arnhem, Beijing, Belgrade, Brabslava, Bristol, Bucharest, Budapest, Buenos Aires, Casablanca, Cologne, Dresden, Dusseldorf, Edinburgh, Frankfurt, Hamburg. Kyiv. Leipzig, Ljubljana, Lyon, Marbella, Milan, Montevideo, Moscow, Munich, New York, Prague, Sao Paulo, Sarajevo, Seville, Shanghai, Sofia, Strasbourg, Stuttgart, Utrecht, Warsaw and Zagreb.
Alle diensten vrorden verricht op basis van een overeenkomst van opdracht, gesloten met CMS Derks Star Busmann N.V., waarop van toepassing ziin de Algemene Voorwaarden, gedeponeerd ter griffie van de rechtbank le Utrecht onder nummer 212/2007, waarin ceder meer de aan de ornmezijde vermelde beperking van aansprakelijkheid is opgenomen. Deze Voorwaarden kunnen warden geraadpleegd op www.cms-dsb.com en Aorden op verzoek kosteloos toegezonden. CMS Derks Star Busrnann N.V. is ingeschreven in hel handelsregister voor Utrecht onder nummer 30201194 en RPR Brussel 0877.478.727.
ON/1 / S / Derks
Star Busmarm
ik verzoek u mij de ontvangst van deze ziensWijze te bevestigen. Het ontwerp-besluit ligt ter inzage gedurende de periode van 22 juli tot en met I september 2010, zodat deze zienswijze tijdig is ingediend. De onderhavige zienswijze wordt ingediend op nader aan te voeren gronden. In verband daarmee en onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 december 2009 (LEV: BK6777), op grond waarvan het indienen van een pro forma zienswijze tegen een ontwerp milieuvergunning is toegestaan, verzoek ik u mij een termijn te stellen voor het aanvullen van de gronden. In afwachting van uw reactie, teken ik, Hoogachtend
Wildeboer
11001661/EN41807390
01/09 2010 1320 FAX
+31302121167
CMS Derks Star Busmann
001
3:****t**********t***** *** TX RAPPORT *** **********************
VERZENDING OK TX/RX NR TEL. AANSLUITING ID AANSLUITING ST. TIJD GEBR. T. VERZONDEN PAGINA'S RESULTAAT
•
1
3114 02q2990 01/09 12:19 00'22 2 OK
C NI/ S/ Derks Star Busmami Acivouten
Notarin aiklattineacivItsung
CMS Dirks Star Busmann
mr. Ins. LI WIldeboer
AANTEKENEN MET liANDTEKENING RETOUR Gedeputeerde Staten van Utrecht T,a.v. de proceduremedewerker Afdeling Vergunningverlening, Team Milieubeheer Postbus 80300 3508 TH UTRECHT tevens per telefax; 030 — 258 29 90
Advocaat
Newtonlean 203 Pathos 85250 NL-3508 AG Utrecht www,cmvisb.corn T +31 (0)30 2121 626 F +31 (0)30 2121 167
[email protected] BankrakenIng (Stichting Dertiengelden) 'ban: NIL64 RABO 0304 7771 66
Swift/bic: RABONL2U Uw ref: 8084B928 Onze ref: 11001661/LW/I 807390
Onderwerp: Ovast
september 2010
Rijnvliet BY. — pro forma zienswijze ontwerp-besluit
Wro voor
ACU
Geacht College, Namens cliente, Ovast Rijnvliet B.V., die te dezer zake woonplaats kiest te Utrecht aan de
Newtonlaan 203 (postbus 85250, 3508 AG) ten kantore van CMS Derks Star Busmann N.V., van wie ondergetekende als gemachtigde wordt gesteld, zulks met het recht van substitutle, dien ik hierbij een pro forma zienswijze in tegen het otitwerp-besluit van uw College, inhoudende de verlening van een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer aan KWS Infra B,V, voor het in. werking hebben van een asfaltmenginstallatie aan de Groenewoudsedijk 7 te Utrecht. Clidnte kan zich niet verenigen met uw voornemen tot het verlenen van een revisievergunning voor de Asfaltcentrale Utrecht. Voorts kan zij zich niet verenigen met de aan de vergunning verbonden voorschriften die volgens clitnte niet toereikend zijn om hinder ten gevolge van de Asfaitcentrale Utrecht in voldoende mate tegen te gaan. Cliente werkt thans, samen met de gemeente Utrecht, aan de stedenbouwkundige ontwikkeling van het woongebied Rijnvliet, het voormalige gebied Strijkviertel, ten behoeve van de realisering van woningbouw. Woongebied Rijnvliet is op korte afstand ten westen van A2 ter hoogte van de locatie van de Asfaltcentrale Utrecht gelegen, waarvoor uw College voornemens is een milieuvergunning te verlenen. In verband daarmee vreest cliënte voor overlast ter plaatse van de locatie Rijnvliet en de aldaar
te
•
•
GFSCAND
Derks Sta
amTfil
003 1 5. 09. 201[I
Advocaten Notarissen Belastingadviseurs
NA ARHANDELEN RETOUR DOC KAMER Ddl A4
Gedeputeerde Staten van Utrecht T.a.v. de procedurernedewerker Afdeling Vergunningverlening, Team Milieubeheer Postbus 80300 3508 TH UTRECHT
tevens per telefax: 030 — 258 29 90
0_12LB2L55 C S Derks Star Busmann r. ing. L.J. Wildeboer A vocaat wtonlaan 203 Postbus 85250 NL-3508 AG Utrecht www.cms-dsb.com T +31 (0)30 2121 626 F +31 (0)30 2121 167 [email protected] Bankrekening (Stichting Derdengelden) lban: NL64 RABO 0394 7771 66 Swift/bic: RABONL2U
Uw ref: 8084B928 • Onze ref: 11001661/LW/1825404
14 september 2010
Onderwerp: Ovast Rijnvliet B.V. — zienswijze ontwerp-besluit Wm voor ACU Geacht College, Bij brief van 1 september jl. diende ik namens cliënte, Ovast Rijnvliet B.V., een pro forma zienswijze in tegen het ontwerp-besluit van uw College, inhoudende de verlening van een revisievergunning krachtens de Wet milieubeheer aan KWS Infra B.V. voor het in werking hebben van een asfaltmenginstallatie aan de Groenewoudsedijk 7 te Utrecht. Hierbij bericht ik u dat cliënte haar zienswijze niet nader zal onderbouwen en verdere behandeling van haar zienswijze derhalve achterwege kan blijven. Erop vertrouwende u hiermee naar behoren te hebben ingelicht. Hoogachtend, -
Wildeboer
CMS Derks Star Busmann is a member of CMS, the transnational legal and tax services organisation. CMS offices and associated offi ces worldwide- Amsterdam, Berlin, Brussels, London, Madrid, Paris, Rome, Vienna, Zurich, Aberdeen, Algiers, Antwerp, Arnhem, Beijing, Belgrade, Bratislava, Bristol, Bucharest, Budapest, Buenos Aires, Casablanca, Cologne. Dresden, Dusseldorf, Edinburgh, Frankfurt, Hamburg, Kyiv, Leipzig, Ljubljana, Lyon, Marbella, Milan. Montevideo, Moscow, Munich, New York, Prague, Sao Paulo, Sarajevo, Seville, Shanghai, So fi a, Strasbourg, Stuttgart, Utrecht, Warsaw and Zagreb.
Alle diensten worden verricht op basis van een overeenkomst van opdracht, gesloten met CMS [Jerks Star Busmann NM., waarop van toepassing zijn de Algemene Voorwaarden, gedeponeerd ter griffi e van de rechtbank le Utrecht onder nummer 2121 2007, waarin onder meer de aan de ommezijde vermelde beperking van aansprakelijkheid is opgenomen. Deze Voorwaarden kunnen worden geraadpleegd op www.cms-dsb.com en worden op verzoek kosteloos toegezonden. CMS perks Star Busmann N.V. is ingeschreven in het handelsregister voor Utrecht onder nummer 30201194 en RPR Brussel 0877.478_727.
(u)'!! E • 1,`!)(-,,
1‘.! •, ' !!!!, ,(.1);(r 1 I I !
•
f---.\ NA AFFIAN
IE OfP ZUILEN
NG
RETOLR DOC informatiecentfum Zuilen a/d Vecht ' JOVIER Ddl .44P/a
355 AÇ U ec.ht
Prins Bernhardla4p 54
GESCAND 013 0 2.09.1010 1
•
ix uu:1 I ot l-
provincie Utrecht Inboeknummer:
G.S. van Utrecht
wz
toQ4 (Sis?)/ m
t.a.v. R. Bakker Postbus 80300 Zaaknumrner:
3508 TH Utrecht
0
Uw referentie: Onze referentie: ZienswijzeACUAug2010 Onderwerp: Zienswijze met betrekking tot ontwerpbeschikking Asfaltcentrale Utrecht Aantal pagina's: 3 Utrecht, 1 september 2010 Geacht College, De Stichting Milieugroep Zuilen (MGZ) heeft gemeend dat zij een zienswijze moet indienen over de ontwerpbeschikking voor de asfaltcentrale Utrecht (ACU). Enerzijds omdat de ACU met enige regelmaat genoemd wordt in het klachtenoverzicht van de wijk Zuilen. Stankklachten die door burgers in de wijk Zuilen worden gemeld zijn dus met enige regelmaat terug te voeren tot de ACU. Anderzijds dient de Stichting Milieugroep Zuilen een doel dat breder is dan de wijk alleen, zoals omschreven in onze statuten en waarvan de inhoud bij u inmiddels bekend is. Alqemeen Hoewel in de vergunning verschillende maatregelen zijn opgenomen om de geuremissie te beperken bevat de vergunning op verschillende punten onduidelijkheden en moeten vergunningvoorschriften ons inziens op verschillende punten worden aangescherpt om onnodige stankoverlast in de toekomst zoveel mogelijk te voorkomen. Daarbij komt dat het bij de aanvraag gevoegde geurrapport, voor wat betreft de huidige situatie, niet overeen komt met het klachtenpatroon. Dit is voldoende reden om aan te nemen dat ook de in het geurrapport beschreven nieuwe situatie een onderschatting is van de geurimmissie zoals ervaren door de bevolking. Timing van ter inzaqeleqqinq
Wij gaan niet akkoord met het gegeven dat de ter visielegging plaats heeft gevonden in de vakantieperiode. Wij verzoeken u daarom om de inspraakperiode met 4 weken te verlengen. Klachten over qeur/qeurberekeningen wel juist? Wij troffen geen goede analyse aan van de geur- en stofklachten in de afgelopen jaren. Wij verzoeken u om alsnog een dergelijke analyse te maken. Dit is met name van belang omdat het aantal klachten in het verleden niet overeen komt met de in het geurrapport beschreven bestaande situatie. Anders gezegd: er zijn in de bestaande situatie veel meer geurklachten dan overeenkomt met de uitkomsten van het geurrapport. Wij troffen hiervoor geen verklaring aan in de considerans. Wij verzoeken u om dit alsnog te verklaren. Immers, dit kan betekenen dat de in het geurrapport beschreven nieuwe situatie ook een onderschatting is van de werkelijk te verwachten geurimmissie. 1
Wij verzoeken u ook om de geurberekeningen door een onafhankelijk bureau te laten verifieren waarbij tevens een relatie wordt gelegd met het klachtenpatroon van de afgelopen jaren. RO-asoecten Het is de vraag of het verstandig is om in het licht van de, in het kader van de Ontwikkelingsvisie NV Utrecht 2015-2030 gekozen binnenstedelijke verstedelijkingsopgave, een uitbreiding van de asfaltcentrale op deze locatie te vergunnen. Op grond van artikel 8.9 Wm dient u er bij de beslissing op de aanvraag voor zorg dragen dat geen . strijd ontstaat met regels uit de Wet ruimtelijke ordening (Wro). Daarnaast kan ingevolge artikel 8.10, derde lid Wm de vergunning worden geweigerd indien door verlening daarvan strijd zou ontstaan met een bestemmings- of inpassingsplan, een beheersverordening of regels gesteld bij of krachtens een provinciale verordening of een algemene maatregel van bestuur als bedoeld in artikel 4.1, derde lid, of artikel 4.3, derde lid, van de Wro. Dit kan dan ook een reden zijn om de aanvraag om de vergunning te weigeren op grond van artikel 8.10, derde lid Wm. Wij verzoeken u om zowel de toekomstige stedelijke ontwikkelingsopgave alsook het toekomstperspectief van deze asfaltcentrale bij de aanvraag op langere termijn te betrekken. Verplaatsing van de ACU naar een meer geschikte locatie dient te worden overwogen. Dictum De aanvraag bevat ook een aantal aanvullingen c.q. wijzigingen t Wij verzoeken u om precies aan te geven welke stukken van de aanvraag aan de vergunning zijn gekoppeld. Geurvoorschriften De in voorschrift 7.1.2 gespecificeerde geuremissie moet via de schoorsteen worden afgevoerd. Op grand van voorschrift 7.2.3 moeten geurmetingen aan de schoorsteen worden verricht. Echter, de emissies van ontluchting van bitumentanks en overslag worden ook via de schoorsteen afgevoerd, samen met de andere afgassen. Hierdoor is het niet mogelijk om deze bronnen te onderscheiden tenzij de schoorsteen 3 'aparte pijpen. bevat. Indien dat niet het geval is dient één emissienorm te worden voorgeschreven. Wij verzoeken u om een emissienorm van 1.260 Mou E/uur in plaats van 1.680 Mou E/uur op te nemen. Wij verzoeken u tevens om het maximale aandeel van PR-asfalt van 60% in de voorschriften op te nemen. Voorschrift 7.2.2 geeft nu alleen maar aan dat er een vlinderklep geffistalleerd moet zijn. Het voorschrift dient tevens te specificeren dat ten allen tilde zoveel mogelijk afgassen naar de luchttoevoer van brander en trommel dient te worden gezonden. Immers, het gebruik van de vlinderklep dient als toepassing van BBT te worden gezien. Voorschrift 7.2.3 dient te speci ficeren dat metingen moeten gebeuren voor zowel PR als voor nieuwe asfalt. Voorschrift 7.2 7 is niet adeguaat. In principe moet de vlinderklep altijd zoveel mogelijk worden gebruikt. Verder degradeert voorschrift 72.8 de geuremissienormen in par. 7.1 tot een soort van streefwaarde. Als de geuremissie en immissienormen worden overschreden moet de centrale zijn productie terugbrengen dan wel maatregelen treffen om wel aan de betreffende normen te voldoen en wanneer dit niet tot het gewenste resultaat leidt worden gesloten.
2
Voorschrift 8. 2. 3 Wij verzoeken u om voor de opleveringsmetingen ook SO 2 voor te schrijven. Als uit de metingen blijkt dat de SO 2 grensmassastroom inderdaad onder de in de NER gespecificeerde waarde blijft is een SO2 norm inderdaad niet op zijn pleats. Als wel overschrijding pleats vindt moet alsnog een SO 2 concentratienorm van 50 mg/nm3 worden opgenomen. Voorschrift 8.3.5 Wij verzoeken u om aan te geven dat dit voorschrift Ook van toepassing is op de breek- en zeefinstallaties. Hoofdstuk 11: proeven Wij verzoeken u om te bevestigen dat ook tijdens proeven aan alle emissie en immissienormen moet worden voldaan. Wij gaan er vanuit dat voorschrift 11.1.3 leidt tot een appellabel besluit. Aanvullend voor billaqe In Voorschriften II ontbreekt een aantal voorschriften die wel in bijlage I zijn opgenomen zoals met betrekking tot monitoring, controles van filters, opleveringsmetingen, etc. Ook ingeval de uitbreiding niet doorgaat moet alsnog aan BBT worden voldaan. Wij verzoeken u om in voorschrift 2.3.2 een stofnorm van 5 mg/nm3 op te nemen. Voorschrift 2.3.17 degradeert de geuremissienorm in par. 2.3.16 tot een soort van streefwaarde. Als de geuremissie en immissienormen worden overschreden moet de centrale sluiten. Er moeten dan eerst passende maatregelen worden genomen om een einde te maken aan de normoverschrijding. De in voorschrift 2.3.18 gespecificeerde hoogte van de schoorsteen moet 50 meter bedragen. Zie ook voorschrift 3.10.1. Voorschrift 2.3.22 dient te verwijzen naar de laatste versie van de bijzondere regeling van de NER, niet naar een verouderde versie.
Hoogachtend,
Namens de Stichting Milieugroep Zuilen, Ir E.H.A. (Eric) Hol
Voorzitter
3
•
-o I 0 7 1., 09,, 010
Zienswijze Naam
h,■;‘‘;2-
Adres
2. Tel.
.j a/nee
t / 6 g
° (f) MC.
(1‘' S
r?
f
Evt. anoniem
C
6 OR
7-
Woonplaats
1 . . .
'T
/a CIA
-
4N,1/4'
C%-‘
C2-- ti) I Y.) ij\ (V‘
LI kAA,U
t ) CtA 4 v i
C
0 A-C
la
kik p
ec,A
OA Z Oti`■• .5 1:- CtOdA. -PC t9(.11
f■ A
A. (
v,viltrt ; tit (Ai\
1/Atin
•
o
6, vtr kit 'htt rt c v16,i.ve
,
ca(.. 1 , u; 041,I' Auj(k. V k. c- k. ‘v-: 1 '.
4. fin ',, j'' q v, i c_ ii, - A. A ,.._ , . , V i 1 (..., ,,, • - \A ',.
1
i
,
.,f
I
t
1 ‘
,
ko cuiv e
'(
(x411 64 coli a Q.
v?
v
\, 0. ,- (..(,. ;,... ,. ,, G, ,./,,. 1 LA 11 4
e riip 1", , -,......-t
it
c
411/
(), \i‘ 00,1,10e_
4
k
ui \i
(I'Re
tA
j
A tft
CA{
u1/4; a\ o e-61 k) toot'
,
Aca
4
(...‘ ‘t <.-) °A 3.
tik. 1 ir) (Akc(V• c
\1 1(;_„
6461, t.
t cc6, 1)4i( .0
•
1. r)(
!
\J ‘-)
l‘\ 0.1
tiandtekening
Datum
‘j1 'I' •
A{fP
Lk
,
5 \ • C‘f K.. ; • ,
y'kk k„ t 4; cr.
1. Uk kA n
\AIL() I!
1,4t
r' r (IVA < I.. \Iv
4,
CA..
(A; ‘k
cca stb.,1
‘ . 1<, v‘,
Via
Uk
A
uti
c Cert tAU.
A. \A .J if';Q
C.CL IlLGUA .'e.114Y\T'sPr/4
e , 0
(' Q"
nite.
, .
O I* 0,, 11A 5t■
.ftvt
.5\ t r-„Nce\
A
\A4FL (.1
QV\
\.)
-
Qt1 vvle' - I -
Aslo, ktt ‘‘ ,1
LA(
cerk ra,(€. 1.-€ otc1/4-
("‘
-
cot\ ,
LL:f
)
— At!'61 \
r‘cL
kj.:C't„
k„,f14,
•
(6'• C
hij„;
(AC n
Uj 9.1
(.1
k--
ejt*
el
\et k` (Xi.,
JL
5t. Ént
t
d
-af't
be Aangetekend met handtekening retour Gedeputeerde Staten van Utrecht T.a.v. de proceduremedewerker van de Afdeling Vergunningverlening, 'learn Milieubeheer Postbus 80300 3508 TH UTRECHT
mr. J.C. van Oosten advocaat Advocaten en notarissen Strawinskylaan 2001 Postbus 75640 1070 AP Amsterdam Nederland T +31 20 546 06 62 F +31 20 546 07 10
[email protected] www.stibbe.com
Vooruit per fax: 030 252 25 64
Onze
ref
CK/Jv0 1020535-11120173.2 Datum
31 augustus 2010
Zienswijze op het ontwerpbesluit tot Wm-vergunningverlening aan KWS Infra B.V. voor de ACU (nummer 8084B928) Geacht College,
Namens eliënten, Asfaltcentrale Utrecht V.O.F. en KWS Infra B.V. voor wie ik in dezen als raadsman en gemachtigde optreed, bericht ik u als volgt. Cliënten hebben kennisgenomen van het ontwerp van uw besluit tot verlening van een vergunning op grond van de Wet milieubeheer voor een periode van 10 jaar voor het veranderen en in werking hebben na die verandering van de gehele inrichting van de Asfalt Centrale Utrecht voor de productie van asfaltmengsels aan KWS Infra B.V., zoals dat vanaf 22 juli 2010 tot en met I september 2010 ter inzage ligt. Hoewel cliënten zich in grote lijnen met de ontwerpvergunning kunnen verenigen, menen zij dat de definitieve vergunning op diverse onderdelen anders dient te luiden dan het ontwerp. Cliënten lichten dit toe. 1. AFVALSTOFFEN 1 . 1 Vourschrift ( 1 )
3.1.6
Voorschrift 3.1.6 luidt: "Indien hij de controle van aangevoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet mogen worden geaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghouder worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste Wm-vergunning(en). Deze handelwijze moet in het acceptatiereglement van het AV-beleid en AO/IC zijn vastgelegd."
(2) Cliënten merken over op dit voorschrift op dat het pas van toepassing kan zijn na acceptatie, in casu het inwegen, van de partij. De aangeleverde afvaistoffen worden immers voorafgaand aan de inweging visueel gecontroleerd. Mocht blijken dat in tegenstelling tot de De praktijk wordt gevoerd door Stibbe N V (ingeschreven in het Handelsregister van de Kamer van Koophandel onder nummer 34198700) De algemene voorwaarden van Stibbe N V zip van toepassing en bevatten een aansprakelijkheidsbeperking. De algemene voorwaarden zijn gedeponeerd brj de rechtbank te Amsterdam err worden op verzoek kosteloos verstrekt Zij Din tevens te vinden op www.stibbe corn ST\ASD 11120173 2
SIiI1b p (I( t j ) r: i
Hi inin01MCASing
I SHI
n11)
aangeleverde documenten bij aanmelding de partij niet voldoet aan de acceptatiecriteria, dan wordt deze gewcigerd. Voorschrift 311.6 suggereert dat in deze situatie ACU ook dan verantwoordelijk is voor cen juiste afvoer en verwerking van de partij, hetgeen niet beoogd kan zijn. Clielnten stellen daarom voor dat voorschrift 3.1.6 als volgt komt te luiden: "Indien na acceptatie van aangtivoerde afvalstoffen blijkt dat deze niet hadden mogen worden geaccepteerd, moeten deze afvalstoffen door vergunninghouder worden afgevoerd naar een inrichting die beschikt over de vereiste Wm-vergunning(en). Deze handelwijze moet in het acceptatiereglement van het AV-beleid en AO/IC zijn vastgelegd." 1. 7 . Vuorschrift 3.2.3 ( 3 ) Voorschrift 3.2.3 luidt "De ontvangen en binnen de inrichting ontstane afvalstoffen moeten met het oog op hergebruik naar soort worden gescheiden, gescheiden blijven, verzameld, bewaard en gescheiden worden afgevoerd." (4) Chet-lien merken hierover op dat zij ervan uit gaan dat dit voorschrift wat betreft de ge-
scheiden opslag van wegenbouwkundig puin, waaronder asfaltpuin, deze scheiding zich beperkt tot aparte opslag van betonpuin en asfaltpuin. Indien de aangeboden partijen afzonderlijk gescheiden moeten worden opgeslagen, dan zal dit resulteren in een logistiek onwerkbare situatie. Dit diem expliciet te worden opgenomen in voorschri ft 3.2.3/ 2. EXTERNE VEILididEED 2.1. Voorschrift 5.5.2 ( 5 ) Dit voorschrift is naar de mening van clienten een voorschrift uit de PGS 29. PGS 29 is niet van toepassing, reden waarom clienten ii verzoeken dit voorschrift te laten vervallen.
3. GELU ID 3.1 Vourschrift 6.1,3 (6) voorschrift 6 . 1 . 3 luidt: m Indien uit de in voorsehrift 6.1.2 genoemde rapportage blijkt dal niet aan de geluidsvoorschriften wordt voldaan, mogen de activiteiten die de overschrijding veroorzaken niet eerder plaatsvinden dan nadat de overschrijding ongedaan is gemaakt. Het rapport moet toe een plan bevat een waarin wordt aangeven op welke wijze er binnen drie maanden wel aan de geluidsvonrschriften zal worden voldaan. Het plan Inoot ten minste bevatten. Maatregelen en te behalen reductie per maatregel. Geschaue uitvoeringstermijn en kosten per maatregel. Inzient in mogelijke neveneffecten per maatregel, bijvoorbeeld energieverbrmk
>, I • :-,1) I I I ;
(2)
of visuele hinder. I-let plan mag niet eerder worden uitgevoerd dan nadat Gedeputeerde Staten het plan hebben goedgekeurd."
zien in dit voorschrift cen crnstige bedreiging voor de bedrijfsvocring. Indien bijvoorbeeld zou blijken dat door de nieuw te realiseren asfaltmenginstallatie een marginale overschrijding van het geluidsvoorschrift zou plaatsvinden van 1 dB, dan zou de gehele installatie moeten worden stilgelegd totdat een specifiek daartoe op te stellen geluidreductieplan door ti is goedgekeurd. Hiermee kan een aanzienlijke periode gemoeid zijn.
(..7) Cliënten
(8)
Hierbij is van belang dat op uw verzoek reeds verregaande geluidsreducerende maatregelen zijn genomen. Zo wordt de asfaltrnenginstallatie geheel inpandig opgesteld en wordt een schoorsteen toegepast met een hoogte van 70 meter. Daarmee worden 'beste beschikbare technieken' toegepast die verder gaan dan binnen de bedrijfstak gebruikelijk zijn.
(9)
'Fen opzichte van de vigerende Wm-vergunning voorziet de onderhavige ontwerpvergunning in een aanscherping van de voor de inrichting vigerende grenswaarden tot 9 dB. Daarmee neemt de te verwachten geluidbijdrage naar de omgeving zoveel af dat eventuele kleinere geluidsbronnen binnen de inrichting (die in de bestaande situatie nog verwaarloosbaar zijn) mede het resterende geluidsniveau kunnen gaan bepalen. Hierin schuilt enig gevaar aangaande afronding en eindresultaat. Ook kan de aanwezigheid van objecten van derden in de directe omgeving van de inrichting mede van invioed zijn op de uiteindelijk te realiseren immissieniveaus. Hierbij is van belang dat onlangs de bebouwing van een transportbedrijf tussen de Taatsendijk en de autosnelweg is afgebroken. Door de afbraak van deze opslagloods wordt de geluidemissie van ACU in westelijke richting niet meer afgeschermd. Dit heeft direct akoestische consequenties voor immissiepunt ZG21 en in mindere mate ook voor immissiepunt ZG13(C).
(10)
Verder is de redactie van voorschrift 6.1.3 onduidelijk. Zo moet binnen drie maanden aan de geluidsvoorschriften worden voldaan ongeacht de geschatte uitvoeringstermijn van de betreffende maatregel en ongeacht de tijd die u nodig heeft om het plan goed te keuren. Ook onduidelijk is in hoeverre het energieverbruik een relatie kan hebben met de uit te voeren geluidreducerende voorzieningen en hoe bepaald moet worden wanneer er sprake is van `visuele hinder'. Gelet op bovenvermelde onzekerheden die voor de vergunninghoudster samenhangen met de redactie van dit voorschrift client naar de mening van cliënten voorschrift 6.1.3 geheel te worden geschrapt. Voorschrift 6.2,1 Afronding maximale geluidsniveaus
(12)
De vergunde maximale geluidsniveaus komen één op éen overeen met hetgeen in het akoestisch onderzoek behorende bij de aanvraag om vergunning is gepresenteerd. Deze berekeningsresultaten zijn gebaseerd op mogelijk optredende maximale geluidsniveaus op
ASO 1111'017
(3)
specifieke bronlocaties. In de praktijk, alsmede door marginate wijzigingen in de modellering of in de directe omgeving van de idrichting, kunnen afwijkingen ontstaan, waarmee niet meer tot op de laatste decibel nauwkeurig wordt voldaan aan de in dit voorschrift aangegeven grenswaarden. (13)
Wij pleiten er dan ook voor 0111 de Maximale geluidsniveaus in de veranderingsvergunning af te ronden op het dichtstbijgelegen hogere vijftal, zodat 41 dB(A) berekend wordt 45 dB(A) vergund. Daarmee wordt aangestoten bij de systematiek van de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' wear alle richt- en grenswaarden voor maximale geluidsniveaus zijn gedefinieerd in stappen van 5 dB (zie verder hoofdstuk 8.2 van het bij de aanvraag behorende akoestisch onderzoek). Deze systematiek wordt ook door gedeputeerde staten van andere provincies toegepast, zodat het clienten niet inzien waarom dat in casu niet zou gebeuren. Zonepunten
(14)
Van belang is dat enkelc van de beoordelingspunten (met name de punten ZG1 ZG13(C) en ZG2 ) zijn gesitueerd op relatief grote afstand van de inrichting op of nabij autosnelweg A2 en naast het talud van de Prins Clausbrug. Vanwege de ter plekke aanwezige geluidsproductie is er geen akoestisch belang dat vergt dat deze punten worden aangewezen. Bovendien bepaalt de 'Handreiking industrielawaai en vergunningverlening' dat het op grotere afstand van de inrichting bepalen van toegestane geluidsniveaus met zeer grote voorzichligheid dient te geschieden. Afwijkingen van 5 dB zijn daarbij niet uit te sluiten.' Verzocht wordt om de punten ZG11, Z 013(C) en Z021 in voorschrift 6.2.1 te laten vervallen.
3.3. Vuorschrift 6.3.1 (15)
De hiervoor besproken afronding van maximale geluidsniveaus (L A „,) op het dichtstbijgcteden hogere vijftal client eveneens op voorschrili 6.3.1. te worden toegepast.
4. GEUR 4.1. Considerans cm voorschriften 7.1.1 en 7.1.2 ( 1 6) Op pagina 18 van de considerans staat: "Overeenkomstig de hindersystematiek Geur uit de NeR beschouwen wij de Bijzondere regeling Asfahmenginstallaties d.d. 2008 die is opgekomen in hoofdstuk 3.3.C5 van de NeR als een mercikend instrument voor de vaststelling van het acceptabel geurhinderniveau. De Bijzondere regeling geeh de volgende toetsingswaarden. Ter plaatse van geurgevoelige objecten mogen de concentratieniveaus voor nieuwe situaties van I oujin' als 98 percentiel en 5 ou 1 im 3 als 99,99 percentiel niet worden overschreden."
Zie pagina 34 van de Handreikin a industrielawa n vergunningverlening.
Ibbe
(17)
Zoals ook uit bovenstaand eitaat blijkt gaat de Bijzondere regeling' uit van immissie-eisen. De Bijzondere regeling is terecht strikt gevolgd bij de vigerende vergunning (zie voorschrift 2.3.16). De vigerende vergunning bevat terecht geen emissie-eisen.
(18)
De voorschriften 7.1.1 en 7.1.2 bevatten echter emissie-eisen. Op grond van voorschrift 7.1.1 mag de geuremissie vanuit de schoorsteen ingeval van nieuw asfalt maximaal 434 Mou E/h bedragen en ingeval van PR-asfalt maximaal 1680 Mou E/h. Op grond van voorschrift 7.1.2 mag de geuremissie vanuit de bron "ontluchting bitumentanks via de schoorsteen niet meer dan 100 Mou E/h bedragen en vanuit de bron "overslag eindprodukt" niet meer dan 2 Moudh (als worst case voor nieuw- en PR-asfalt).
(19)
Een geurernissie eis is strijdig met de systematiek van de Bijzondere regeling. De voorschriften 7.1.1 en 7.1.2 dienen daarom te worden vervangen door:
1110
"Ter plaatse van geurgevoelige objecten mogen de concentratieniveaus voor nieuwe situaties van 1 ou 1 /m3 als 98 percentiel en 5 ou E/m3 als 99,99 percentiel niet worden overschreden," 4.2. Voorsehrifit 7.1.3 (20)
Dit voorsehrift luidt: "'De geuremissie- en -immissiesituatie moet voldoen aan de geursituatie zoals vastgesteld in de als bijlage 11 aan de aanvraag toegevoegde Rapportage luchtkwaliteitsberekening: Rapportage betreffende luchtkwaliteitsonderzoek nieuwbouw asfaltinstallatie Groenewoudsedijk Utrecht, rapportnummer r08970408527-02b, d.d. 26 mei 2010."
•
(21)
Omdat voorschrift 7.1.3 (indirect) emissievoorschriften bevat, is dit artikei eveneens strijdig met de Bijzondere regeling.
4.3 Voorschrift 7.2.3 (en voorschriften 7.2.4 en 7.2.7-7.2.9) (22)
Voorschrift 7.2.3 luidt: "Binnen drie maanden na ingebruikname van de nieuwe asfaltmenginstallatie moet de vergunninghouder, door middel van geurmetingen en berekeningen, aantonen dat de geuremissies die in voorsehrift 7.1.1 opgenomen norm niet overschr ij den."
(23)
Chenten hebben geen bezwaar tegen een eenmalige controlemeting, mits de resultaten daarvan worden getoetst aan de immissienormen van de Bijzondere regeling: het toetsingskader dient niet te bestaan uit de geuremissies zoals opgenomen in voorschrift 7.1.1. Een soortgelijk bezwaar geldt voor de voorschriften 7.2.4 en 7.2.7 -- 7.2.9, nu deze eveneens be-
Dit is de van de NeE uitmakende Bijzondere regeling CS voor asfaltrnenginstallaties.
YLASI I I I "M I 7
(5)
be
trekking hebben op emissienormen. Voor alle geurgerelateerde voorschriften dienen niet emissienormen, maar immissienormen te worden gehanteerd. 4.4. Voorschriften 7.2.2 en 7.2.7 (24)
Voorschrift 7.2.2 luidt: "Er dient een vlinderklep te worden aangebracht om de afgassen van de PR-trommel toe te kunnen voegen aan de luchttoevoer van de brander van de mineraaltrommel."
(25)
Dit voorschrift betreft een middelvoorschrift als bedoeld in artikel 8.12a Wm. Op grond van artikel 8 1 2a lid I Wm kan een middelvoorschrift alleen aan een vergunning worden verbonden indien dit naar het oordeel van het bevoegd gezag noodzakelijk is. Een motivering van de noodzaak van het onderhavige middelvoorschrift wordt niet gegeven. Cliënten menen dat deze motivering ook niet kan worden gegeven, omdat een immissievoorschrift voor geur dat aansluit bij de NeR adequaat is. Daarbij komt nog dat de vlinderklep geen bewezen techniek is voor het verminderen van geuremissie: het effect van de klep zal proefondervindelijk na in bedrijfstelling moeten worden vastgesteld. In de aanvraag is aangegeven dat de vlinderklep een experimentele maatregel is en dat het gebruik van de klep als geuremissiereducerende maatregel niet mag leiden tot verstoring van het branderbeeld van de mineralendroogtrommel dan wel tot een niet toegestane toename van de emissie van andere componenten in de afgassen. Nu hierover nog geen zekerheid bestaat, kan het onderhavige voorschrift n i et worden opgenomen.
(26)
Dit is ook van belang voor voorschrift 7.2.7, dat luidt: "Indien uit geurmetingen en berekeningen blijkt dat de in voorschriften 7.1.1 en 7.1.3 opgenomen normen worden overschreden moet vergunninghouder onmiddellijk de afgassen van de PR-trommel zoveel als mogelijk toevoegen aan de luchttoevoer van de brander van de mineraaltrommel."
(27)
Dit voorschrift verwijst inhoudelijk naar voorschrift omdat in voorschrift 7.2.7 net als in voorschrift 7.2.2 wordt gesproken van toevoeging van afgassen van de PR-trommel aan de luchttoevoer van de brander van de in ineraaltrommel. Het commentaar op voorschrift 7.2.2 voor de tocpassing van de vlinderklep geldt daarom ook voor voorschrift 7.2.7.
4.5. Voorschrift
(28)
7.2.9
Dit voorschrift luidt: "Indien tengevolge van een storing of een incident een hogere geuremissie optreedt dan bij reguliere procesvoering, waardoor niet kan worden voldaan aan het gestelde in voorschrin 7.1.1 en 7.1.3 dient de procesvoering onmiddellijk Ie worden beeindigd en het bevoegd gezag hiervan onverw ij Id in kennis te worden gesteld."
ti ,,Ir/ 2111
(6)
(29)
Cliënten merken over dit voorschrift op dat dit niet handhaafbaar omdat de effecten niet direct door middel geurconcentratie en dus.metingen kunnen worden vastgesteld. Het voorschrift is overigens niet in lijn met voorschrift 7.2.10, omdat voorschrift 7.2.10 wél uitgaat van een irnrnissiebenadering (namelijk: de geuroverlast ter plaatse van geurgevoelige objecten). Verder is van belang dat geregistreerde en gevalideerde geurklachten een eerste indicator zijn van mogelijk geurhinder en daarmee volstaat voorschrift 7.2.10. Voorschrift 7.2.9 dient hierom te vervallen.
4.6. Voorschrift 7.2.10 (30)
Dit voorschrift luidt: "Indien door het bevoegd gezag, op basis van geregistreerde en gevalideerde geurklachwordt geconstateerd dat er sprake is van structurele — niet aan storingen in het productieproces of aan andere onvoorziene gebeurtenissen gerelateerde geuroverlast ter
ten,
plaatse van geurgevoelige objecten, kan het bevoegd gezag de vergunninghouder verplichten een onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de klachten en de mogelijkheden om geuroverlast te voorkomen."
(31)
Cliënten verzoek u de term "structurele" nader te definieren, omdat met de huidige formulering onduidelijk is wanneer u cliënten kunt verplichten een onderzoek te verrichten naar de oorzaak van de klachten en de mogelijkheden om geuroverlast te voorkomen.
S. LUCHT 5.1. Voorschrift 8.2A (32)
Dit voorschrift luidt: "Van de in de voorschriften 8.1.1, 8.1.2, 8.1.4 en 8.1.5 bedoelde filters dienen continu de volgende Emissie Relevante Parameters (ERP'S) te worden geregistreerd: - Debiet; - Drukval over het filter;
- Temperatuur van de te behandelen afgasstroom; Controle op de goede werking van het idopmechanisme; - Kwalitatievefindicatieve stormeting."
(33)
In hoofdstuk 3.7.4 NeR onder het kopje "Controle
door
gehruik van ERP's" staat:
"Categorie-B ERP's moeten continu worden bewaakt".
(34)
In hoofdstuk 3.7.4 NeR onder
het
kopje " ERP's en vergunning" staat:
"Bij het voorschrijven van ERP's dient in de vergunning tenminste aandacht te worden besteed aan:
SPASM
1120173.2
(7)
coe
Een beschrijving van de ERP of combinatie van ERP's; De monitoringsfrequentie (Continu); De relatie tussen de emissic ell de ERP, de bandbreedte waarbinnen een ERP zich mag begeven of de waarde die de ERP Met mag over- of onderschrijden (toetsingscriterium) en een onderbouwing daarvan• Het vastleggen en controleren van de relatie tussen ERP en de emissie door metingen; De registratie van de uitkomsten van de ERP, eventuele acties naar aanleiding hiervan en het ter beschikking stellen van de gegevens aan het bevoegd gezag. De wijze van toetsing van de resultaten moet eveneens worden vastgelegd in de vergunning; dit is uitgewerkt in §3.7.5." Het is mogelijk dat op het moment van vergunningverlening nog niet duidelijk is welke waarde of bandbreedte aan een ERP moet worden gekoppeld, bijvoorbeeld omdat deze informatie niet is af te leiden uit de specificaties en de eerste meting nog moet plaats vinden. In dat geval dient het bedrijf deze gegevens uit te werken in het controleplan."
(35)
Uit bovenstaand citaat uit de NeR volgt dat ERN continu bewaakt moeten worden niet confirm geregistreerd. Dit blijkt ook uit het voorbeeldvoorschrifi in de NeR: "Voorbeeld — ERP's Voor het elektrostatisch filter uit het voorbeeld geldt controleregime 2. In de vergunning wordt vatgelegd: 1/2iVelke ERP's bewaakt moeten worden: debiet afgasstroom, elektrische spanning en controle op goede werking van het klopmechanisme; Dat de ERP's continu bewaakt moeten worden; Binnen welke bandbreedte of tot welke waarde de ERP zich mag begeven; Dat geconstateerde afwijkingen van bovengenoemde criteria en acties naar aanleiding hiervan worden geregistreerd in een logboek; Dat de relatie tussen ERP's en emissie 1 x per 3 jaar moet worden gecontroleerd middels metingem Dat de uitkomsten van de ERP's moeten worden geregistreerd en 5 jaar in de inrichting moeten worden bewaard."
(36)
Voorschrift 8.2.1 chent dan ook te worden aangepast zodat de eerste zin komt te luiden: "Van de in de voorschriften 8.1.1, 8.1.2, 8.1.4 en 8.1.5 bedoelde filters dienen continu volgende Emissie Relevante Parameters (ERP'S) te worden bewaakt:"
(37)
11I)
Overigens wordt in voorschrifi 8.2.1 nog een ERP genoemd die niet confirm te registreren is, namelijk "Controle op de goede •erking van het klopmechanisme".
II I 201
(8)
5 "). Voorschrift 8.2.3 D ii voorschri ft luidt:
(38)
"In de uitgaande gasstroom van de schoorsteen moet binnen 3 maanden na ingebruikname van de asfaltmenginstallatie en ' vervolgens elk jaar daaropvolgend, de concentratie en massastroorn van de volgende componenten worden bepaald: Stikstofoxiden (NOx): Koolwaterstoffen, Stof. Emissiemetingen moeten worden uitgevoerd met genormaliseerde meetmethoden zoals vermeld in paragraaf 4.7 van de Nederlandse emissie Richthjn."
(39)
Voor onderhavige situatie is het in de voorschriften opgenomen controleregime afwijkend van de NeR. Volgens de NeR dient het controleregime te worden vastgesteld op basis van de storingsernissie en de grensmassastroom. Uitgaande van de voorspelde emissies valt de installatie onder categorie 0 voor zowel stof, als NO, en C„Fly . Dit houdt in dat alleen ERP's uit categorie B behoeven te worden bewaakt. Omdat de emissies niet 100% voorspelbaar zijn zou categorie 2 de meest strenge controlevorm mogen zijn, hetgeen wil zeggen dat eens per 3 jaar een meting van stof, NO, en C,F1, moet worden verricht, met een bewaking van categorie B ERP's. Cliënten verzoeken ti voorschrift 8.2.3 aan te passen aan de NeR. Dit dient ook te worden aangepast in de lijst met acties op pagina 64 van de ontwerpbeschikking (zie daarover verder paragraaf 7).
5.3 Voorschrift 8.2.4 Op grond van dit voorschrift dient vergunninghouder binnen 1 maand na ingebruikname van de asfaltmenginstallatie een meetplan aan het bevoegd gezag over te leggen. Met het oog op de tijd die gemoeid is met het opstellen van dit meetplan verzoeken cliënten u deze termijn te verlengen naar 3 maanden. Dit dient ook te worden aangepast in de lijst met acties op pagina 64 van de ontwerpbeschikking (zie daarover verder de volgende paragraaf).
(40)
6. ACTIES (41)
.\
`in
Op pagina 64 van de ontwerpbeschikking staat een aantal acties dat vergunninghouder moet verrichten. De termijn waarbinnen de acties genoemd in de voorschriften 3.1.2 en 4.3.2 moeten worden verricht, zijn gekoppeld aan de inwerkingireding van de vergunning. Dit geldt ook voor de actie genoemd in voorschrift 4.3.3, hoewel dit voorschrift niet is opgenomen op pagina 64 van de ontwerpbeschikking. Omdat op dat moment de centrale nog niet in werking is, lijkt het niet zinvol de acties in genoemde voorschriften te koppelen aan de inwerkingtreding van de vergunning. Cliënten verzoeken u daarom deze acties te koppelen aan het moment waarop de nieuwe asfaltmenginstallatie in werking is, zoals dat ook het geval is in bijvoorbeeld voorschrift 6.1.2.
I I 01
(9)
bbe
7. CONCLUSIE Namens clienten verzoek ik u het besluit tot vergunningverlening met inachtneming van deze zienswijze vast te stelten. Hoogachtend,
Oosten
',I
.1S1) I 11.01