Provinciale Staten van Limburg T.a.v. Gedeputeerde Staten Postbus 5700 6202 MA Maastricht
Datum Behandeld door D o o r k i e s n um m e r O n s k e nm e rk Natuurgebied Onderwerp
27 juli 2010 L.J.S. Vos 040 2971415 LV 66000-2 BPL Zuid Limburg Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg - Tracénota/MER Aansluiting Nuth e e - 1 en 2 Aanvulling Tracénota/MER Buitenring
Geacht College,
De Vereniging Natuurmonumenten is eigenaar en beheerder van o.a. de Natura2000gebieden Kathagerbroek/Geleenbeekdal en Brunssummerheide, de natuurgebieden Breukberg en delen van het Strijthagerbeekdal. Deze gebieden bezitten grote natuurwetenschappelijke, cultuurhistorische en recreatieve waarden en bepalen in hoge mate de ecologische hoofdstructuur in Parkstad Limburg. De Brunssummerheide en Breukberg maken onderdeel uit van het Heide Natuurpark, de grensoverschrijdende natuurkern binnen de robuuste ecologische verbindingszone MookSchinveld. Na grondige bestudering van het ontwerp Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg (PIP) en de Tracénota’s MER Aansluiting Nuth en MER Buitenring 1e en 2e aanvulling en bijbehorende documenten en rapportages is onze zorg over significante effecten op deze nationaal en internationaal beschermde gebieden niet weggenomen. De voorgestelde Buitenring Parkstad Limburg (BPL) en de aansluiting Nuth zullen invloed uitoefenen op de genoemde Natura2000-gebieden, de ecologische hoofdstructuur (EHS), het Nationaal Landschap Zuid Limburg en de recreatieve belevingswaarde van de regio Parkstad Limburg. Omdat we in de voorfase slechts zeer beperkt inbreng hebben kunnen leveren, geven we een uitgebreide toelichting in deze zienswijze. Wij gaan in onze zienswijze achtereenvolgens in op het proces, de gehanteerde uitgangspunten en de inhoud van het inpassingsplan, de milieueffect rapportages en documenten.
1
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 2/26
1. Proces 1.1. Verbrede doelstellingen Uit de achtereenvolgende documenten m.b.t. de BPL blijkt dat de probleemstellingen en daaraan gekoppelde doelen sinds 2000 aan wijzigingen onderhevig zijn geweest Dit impliceert dat eerdere MER studies niet op de thans voorliggende voorstellen, waarin sprake is van een verbreding van de doelen, betrekking hebben gehad. 1.2. Actualisering van de onderbouwingen Bij verbreding van probleem- en doelstellingen behoren daaraan gerelateerde onderzoeken. De uitkomsten van deze onderzoeken dienen op hun beurt mede de basis van verdere besluitvorming te vormen. Een aantal van deze onderzoeken zal pas komend najaar afgerond worden. De Commissie MER is van mening dat de nadere onderbouwing voor het gehele project van de Buitenring, inclusief de aansluiting Nuth, in de tweede aanvulling op het MER BPL dient plaats te vinden. Niettegenstaande dat advies, blijft het college van GS zich beroepen op de onderbouwing gebaseerd op de onderzoeksresultaten van de Tracénota/MER BPL 1e fase uit 2000. Dat er op dat moment sprake was van een veel beperktere doelstelling (mobiliteitsvraagstuk) en nog onvoldoende inzicht in de demografische ontwikkelingen, is voor GS kennelijk geen aanleiding om onderzoeken in het kader van de verbrede doelstellingen te actualiseren. Het college is van mening dat een advies van de Commissie MER in deze fase niet meer nodig is, alleen maar vertragend werkt en geen meerwaarde heeft op de objectiviteit van haar besluitvorming. Wij verzoeken de provincie om, op basis van de meest actuele inzichten m.b.t. de demografische ontwikkelingen in Parkstad Limburg, voor de verbrede probleem- en doelstellingen oplossingsmogelijkheden te onderzoeken en de conclusies en onderbouwingen hiervan door de commissie MER te laten toetsen. 1.3. Verantwoordelijkheden * Een aantal onderzoeken zal pas na het verstrijken van de inspraaktermijn afgerond zijn. Hierdoor wordt ons de mogelijkheid ontnomen haar zienswijze over de onderzoeksresultaten van deze nog niet afgeronde onderzoeken formeel kenbaar te maken. Ook is Provinciale Staten hierdoor niet in de gelegenheid de mogelijkheid om op basis van alle zienswijzen, gebaseerd op àlle van belang zijnde informatie, een weloverwogen besluit te nemen. Wij verzoeken het college van GS om, voorafgaand aan de besluitvorming door Provinciale
2
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 3/26
Staten, onze vereniging in de gelegenheid te stellen haar zienswijze over de ontbrekende documenten en rapporten formeel kenbaar te kunnen maken. * De Buitenring Parkstad Limburg en de aansluiting Nuth zijn gebaseerd op provinciaal en gemeentelijk beleid. De planvorming en uitvoering van deze projecten raken het rijksbeleid m.b.t. N2000, EHS en Nationaal Landschap rechtstreeks. Ten aanzien van deze rijksbelangen, is in het inpassingsplan en milieueffectrapportages sprake van ontbrekende onderzoeksgegevens en afwegingen en uitgangspunten, gebaseerd op onvolledige gegevens. Het voorgestelde voorkeurstracé wijkt op belangrijke punten af van het in de MER onderzochte Meest Milieuvriendelijke Alternatief (MMA). Deze keuze, van groot belang in verband met de in het geding zijnde nationale belangen, wordt in de ter inzage liggende stukken niet onderbouwd. In verband met in het geding zijnde rijksbelangen, verzoeken wij de provincie het inpassingsplan en de Tracénota’s door de ministeries van LNV en VROM te laten toetsen.
1.4. Onze betrokkenheid tot nu toe In de aanloop naar de thans voorliggende documenten heeft onze vereniging een aantal keren ambtelijk contact met de provincie gehad. Tijdens deze contacten hebben we herhaaldelijk verzocht onze vereniging nadrukkelijk bij het proces en de planvorming te betrekken. Helaas heeft de provincie ons niet in de gelegenheid gesteld langs die weg tijdig onze inbreng m.b.t. het PIP en de Tracénota’s te kunnen leveren. In onze zienswijze van 14 juli 2008 gaven wij aan dat in de Tracénota/MER Buitenring Parkstad Limburg de verkeerskundige nut en noodzaak van een 2x2 baans Buitenring niet werd aangetoond. Deze conclusie is mede gebaseerd op de resultaten van een contra-expertise die door bureau Witteveen+Bos in opdracht van onze vereniging werd uitgevoerd (30-06-08). Op ons schriftelijk verzoek om gezamenlijk een aanvullend onderzoek uit te voeren naar de verkeerstechnische nut en noodzaak van de door de provincie beoogde 2x2 variant, werd door het college van GS afwijzend gereageerd. De hiervoor genoemde contacten tussen onze vereniging en de provincie kunnen ons inziens niet beschouwd worden als een zorgvuldig vooroverleg zoals door de Commissie Elverding bedoeld.
3
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 4/26
2. Provinciale aanpak 2.1. Ladder van Verdaas, PVVP Het Rijk gaat in de Nota Mobiliteit uit van het terugdringen van de mobiliteit via oplossingsrichtingen gebaseerd op de zevensprong van Verdaas. Deze ‘zevensprong’ is vergelijkbaar met de drie B’s uit het Provinciaal Verkeers- en Vervoers Plan (PVVP). De Ladder van Verdaas en de 3 B’s overlappen elkaar grotendeels. Zij hebben beide tot doel om pas dan tot het realiseren van nieuwe infrastructuur over te gaan als andere/alternatieve mogelijkheden geen effect hebben. Bij die andere mogelijkheden is het natuurlijk mogelijk dat een combinatie van mogelijkheden wel tot een oplossing voor het geschetste probleem kan leiden. Bijvoorbeeld een combinatie van mobiliteitsmanagement, beter benutten van het openbaar vervoer en het optimaliseren van de bestaande infrastructuur. Uit de ter inzage liggende documenten blijkt dat enkel is gekeken of afzonderlijke mogelijkheden een zelfde oplossend vermogen hebben. De BPL wordt als laatste sport van de Ladder van Verdaas (aanleg van een nieuwe infrastructuur) als een voldongen feit gepresenteerd. Ons inziens wordt op deze wijze de methodiek van de Ladder van Verdaas respectievelijk het provinciale beleid inzake de 3 B’s uit het PVVP te kort gedaan. Om prioriteiten in de oplossingen van het mobiliteitsvraagstuk van Parkstad Limburg aan te brengen, verzoeken wij de provincie om de methodiek van Ladder van Verdaas alsmede het PVVP alsnog en in volledigheid toe te passen. 2.2. Nut en noodzaak Nut en noodzaak van de BPL moet ons inziens in het perspectief van de Ladder van Verdaas/PVVP worden aangetoond. In verband met verbreding van doelstellingen, kunnen de navolgende invalshoeken worden onderscheiden. Ook de Commissie MER is van mening dat de nadere onderbouwing voor het gehele project van de Buitenring, inclusief de aansluiting Nuth, in de tweede aanvulling op het MER BPL dient plaats te vinden. 2.2.1. Mobiliteit In de aanvulling op het MER wordt gesteld dat er met de meest recente cijfers is gerekend. De van u ontvangen gegevens (zie ons schriftelijk verzoek aan het college van GS van 5 november 2009) blijken niet de meest recente gegevens van dat moment te zijn.
4
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 5/26
In de van u ontvangen gegevens ligt het toekomstige bevolkingsaantal 6% hoger dan de bevolkingsprognose van het ETIL (januari 2008). Ook in diverse van uw publicaties wordt gesteld dat er gerekend is met de laatste bevolkingsprognoses, zijnde ETIL januari 2008 (225.895 inwoners in 2025) ); dit blijkt echter niet het geval te zijn. Het toegepaste verkeersmodel gaat namelijk uit van 240.896 inwoners. De beroepsbevolking neemt in de periode 2004-2025 met ongeveer 25% af. Wij vragen ons af waarop u de invoer in het verkeersmodel dat het aantal arbeidsplaatsen met 5% toe zal nemen, baseert? In het verkeerskundig onderzoek (deelrapport 4a) behorende bij het Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg is met een vernieuwd model gerekend. Hierin worden alleen de autonome situatie en voorkeursvariant met elkaar vergeleken. Opvallend is dat in deze berekening slechts twee knelpunten worden opgelost, die merkwaardigerwijs niet in eerdere studies genoemd zijn. Gezien de verwachtingen inzake bevolkingskrimp en mobiliteit is het sterk de vraag of de gehanteerde verkeersmodellen, waarin autonome groei van verkeer is verdisconteerd (zie onderstaande opmerking Commissie m.e.r.), wel toepasbaar zijn in een krimp regio. Dit wordt te meer bevestigd door onze analyse van de verkeersmodellen, waaruit blijkt dat de toename van de mobiliteit (lees intensiteit en kilometers) te wijten is aan het opgelegde omrijden. De Commissie MER plaatst hierbij de volgende kanttekening: Sinds het verschijnen van MER fase 1 zijn de verwachtingen aangaande bevolkingskrimp aanzienlijk naar boven bijgesteld. Hierover staat in de aanvulling dat de afname van mobiliteit minder zal zijn dan de afname van de bevolking, omdat de mobiliteit van de bevolking als geheel zal toenemen. De Commissie wijst er echter op dat deze autonome groei van het autoverkeer al in de cijfers verdisconteerd is. Het is dus aannemelijk dat de afname van het autoverkeer evenredig zal zijn met de afname van de bevolking. Het valt dan ook te verwachten, dat het aantal motorvoertuigbewegingen in de regio minder zal toenemen dan in het MER en de aanvulling wordt geschetst. De Commissie acht niet uitgesloten dat een minder ingrijpend alternatief onder deze omstandigheden een reële oplossing zou kunnen vormen. Op basis van onderzoek van het MON (Mobiliteitsonderzoek Nederland) blijkt dat de laatste jaren de trend van toename van de verplaatsingsafstanden aan het afvlakken is. Het lijkt aannemelijk dat de gemiddelde reistijd in de toekomst niet meer zal toenemen waardoor binnen Parkstad de autonome situatie vergelijkbaar wordt met de huidige situatie.
5
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 6/26
Uit de minimale reistijdwinsten (absolute waarden van 3 tot 5 minuten) blijkt duidelijk dat er met de voorgestelde Buitenring geen sprake is van substantiële verbeteringen. Wij zijn van mening dat een 0+ variant of verbetervariant met aanpak van de huidige kruispuntknelpunten en dynamisch verkeersmanagement zal leiden tot een betere oplossing van de door u “geschetste” verkeerstechnische problemen. Voor een uitgebreide toelichting verwijzen we naar Bijlage 1. Mobiliteit / Verkeer
6
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 7/26
2.2.2. Maatschappelijke Kosten Baten Analyse Een MKBA (Ecorys) maakt deel uit van de ter inzage liggende documenten. Hierbij wordt niet aangegeven wat met de MKBA beoogd wordt. Als deze efficiencyberekening nut en noodzaak dient aan te tonen dan ontbreekt er volgens ons iets in de onderbouwing. Een investering kan best efficiënt zijn, maar als deze niet tegemoet komt aan de gestelde doelen en geen alternatieve investeringsmogelijkheden zijn onderzocht, behoeft de investering nog niet noodzakelijk te zijn. De alternatieven behoeven natuurlijk niet gezocht te worden in nieuwe infrastructurele voorzieningen, maar kunnen ook gezocht worden in optimalisatie van het bestaande wegennet (0+variant’). Het MKBA maakt een vergelijking met andere varianten, hierbij zijn geen berekeningen aan de andere varianten uitgevoerd, maar de conclusie is enkele gebaseerd op aannames. Een vergelijking met de huidige situatie en de autonome ontwikkeling, de enige echte vergelijking, is niet gemaakt. Noch is er gekeken naar mogelijkheden die wel aan de doelstellingen tegemoet zouden komen en misschien meer dan 180 arbeidsplaatsen opleveren. Naar aanleiding van de efficiencyberekening van Ecorys legt onze vereniging de volgende verzoeken aan u voor. * Geef een gespecificeerd overzicht naar kosten per thema en daarbij de financiële onderbouwing en dekking vanuit de diverse overheden. * Reken ook een variant door met kleine goedkope (verkeersmanagement) maatregelen, om te bezien hoe deze scoort; * Vervang de nu in rekening gebrachte recreatiereistijdbaten, die betrekking hebben op kortere reistijden voor met name trips buiten de spits, door recreatiereistijdbaten die betrekking hebben op minder recreatiefiles op piekmomenten; * Bereken met een indirect-effecten-model zoals RAEM of en in hoeverre er indirecte effecten optreden; * Bereken de reistijdbaten bij een negatieve groei van het aantal arbeidsplaatsen; * Voeg de kosten van wettelijk verplichte compensatie/mitigatiemaatregelen toe; * Reken een variant zonder de B258n en zonder aansluiting bij Nuth door; * Reken andere economische groeiscenario’s door en let daarbij met name op het vrachtverkeer. Voor een uitgebreid commentaar op de efficiencyberekening van Ecorys verwijzen we naar Bijlage 2. MKBA 3. Gehanteerde uitgangspunten 7
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 8/26
3.1. Kaders 3.1.1. Referentiekader In het PIP en alle ter inzage liggende documenten is geen vergelijking gemaakt met de huidige situatie en de mogelijke autonome ontwikkeling. De bestuurlijke voorkeursvariant wordt ons inziens ten onrechte als referentiekader gebruikt. Al de genoemde verbeteringen voortvloeiend uit de optimalisaties van het voorkeursalternatief dienen volgens ons alsnog getoetst te worden aan de huidige situatie en de daarop gebaseerde autonome ontwikkeling. Conform het advies van de commissie MER, verzoeken we GS om de autonome ontwikkeling gebaseerd op de huidige situatie als referentiekader te nemen. 3.1.2. Beoordelingskader N2000, Beschermd Natuurmonument Bij de beschrijving van het beoordelingskader wordt ten onrechte voorbij gegaan aan het feit dat het Geleenbeekdal en de Brunssummerheide niet alleen N2000 gebied zijn, maar ook ‘Beschermde Natuurmonumenten’. De bescherming van de soorten genoemd in het aanwijzingsdocumenten van deze beschermde natuurmonumenten blijft van kracht tot het moment dat het natura2000-gebied definitief is aangewezen. Bij de effectbeschrijving en -beoordeling is niet duidelijk of ook getoetst is aan de doelen van de aanwijzing tot beschermd natuurmonument. Het gaat met name om de aantasting van natuurlijke kenmerken. De Tracénota/ MER verwoordt geen verbeterdoelstellingen en herstelpotenties voor de Natura2000-gebieden maar bekijkt alleen of er achteruitgang optreedt. De effecten van de verschillende alternatieve tracés op aantasting van de verbeterpotenties blijven als gevolg daarvan geheel buiten beeld. Overigens roepen de opmerkingen over soorten die wel genoemd zijn in de aanwijzing tot beschermd natuurmonument, maar niet voorkomen in het N2000-instandhoudingsdoelstellingen vragen op. Gesteld wordt dat er slechts sprake is van indirecte bescherming. Onduidelijk wat hiermee wordt bedoeld en hoe deze bescherming er dan uitziet. Voor de passende beoordeling is in het kader van Natura2000 uitgegaan van de huidige situatie als referentie. Omdat de Brunssummerheide in 1995 in het kader van de Natuurbeschermingswet is aangewezen als beschermd natuurmonument, dient dat jaar als referentie genomen te worden. Voor de Kathagerbeemden geldt als referentiejaar 1990.
3.1.3. Toetsingskader EHS/POG
8
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 9/26
* EHS Voor activiteiten die ingrijpen in de waarden van de EHS geldt het Nee, tenzij beginsel. Dit betekent dat ingrijpen in de EHS waarden enkel en alleen is toegestaan indien nut en noodzaak vanuit een groot maatschappelijk belang is aangetoond en er geen alternatieven, ook niet-infrastructurele voorzieningen, aanwezig zijn. Nut en noodzaak zijn in onze ogen nog niet aangetoond en mogelijke alternatieven niet toereikend onderzocht Het toetsingskader van de EHS is ons inziens niet correct toegepast. In plaats van de mogelijke aantasting van de wezenlijke en natuurlijke kenmerken, de actuele- en potentiële waarden te beschrijven wordt direct overgegaan tot mitigerende en compenserende maatregelen. Ook hier geldt eerst de toepassing van het nee-tenzij regime. Waarbij alternatieven ook niet-infrastructurele voorzieningen kunnen zijn. * POG De Provinciale Ontwikkelzone Groen (POG) grenst vaak aan en versterkt de EHS. De POG kent een planologische bescherming. Dat wil zeggen dat ook in deze zone bepaalde ontwikkelingen niet zomaar mogelijk zijn. Ook mogelijke aantastingen van de Provinciale Ontwikkelzone Groen (POG) door de buitenring dienen voorkomen dan wel gemitigeerd of gecompenseerd te worden. 3.2. Status Corridor en Voorkeurstracé Het college van GS gaat er nog steeds vanuit dat de corridor voor de BPL stoelt op een Concrete Beleidsbeslissing (CBB) en dus een vaststaand feit is. De commissie MER geeft in haar advies aan GS nadrukkelijk aan dat dit niet het geval is. De door de provincie overgenomen MER-adviezen hadden als doel om te onderzoeken of er ook oplossingen buiten de corridor mogelijk zijn en nog meegenomen moeten worden. Bij het bepalen van de uiteindelijke oplossing mag de corridor dus niet als een beperking gezien worden voor het onderzoeken van bijvoorbeeld een alternatief, gebaseerd op het bestaande wegennet (zgn. 0+variant). Wij verzoeken GS ook alternatieve varianten en mogelijkheden die buiten de corridor vallen te onderzoeken. Ook stelt deze commissie heel duidelijk dat het college van GS eerst de nut en noodzaak dienen te onderbouwen om daarna te bezien of het beoogde voorkeursalternatief hierbij nog passend is. GS heeft ook dit advies van de commissie MER overgenomen.
9
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 10/26
Het college geeft hier invulling aan door uitsluitend haar voorkeursvariant te onderbouwen en op basis daarvan te concluderen dat andere varianten niet beantwoorden aan deze onderbouwing (zie ook onze kanttekeningen bij de MKBA). Het College van GS heeft ervoor gekozen om het bevoegde gezag (PS) geen besluit te laten nemen over haar voorkeursvariant. Daardoor bezit de bestuurlijke voorkeursvariant geen formele status als tracé of als gekozen variant (Concrete Beleids Beslissing / CBB). De bestuurlijke voorkeursvariant wordt ons inziens dan ook ten onrechte als referentiekader gebruikt. Al de genoemde verbeteringen voortvloeiend uit de optimalisaties van het voorkeursalternatief dienen volgens ons alsnog getoetst te worden aan de referentiesituatie dan wel aan de autonome ontwikkeling. Het is voor ons niet duidelijk waarop mogelijke verbeteringen of verslechteringen zijn gebaseerd. Ons inziens kan er geen inhoudelijk oordeel over de mate van de verbetering gegeven worden als er geen waarden benoemd zijn waarop de beoordeling verbetering of verslechtering gebaseerd kan worden. In het MKBA is wel een vergelijk gemaakt met niet nader onderzochte varianten. Een vergelijk enkele gebaseerd op aannames. Wij verzoeken GS aan te geven op basis van welke waarden/referentiekader de beschreven effecten zijn bepaald. Wij vragen ons af of de voorkeursvariant de enige oplossing is die aan de doelstellingen tegemoet komt, of dat met niet door u onderzochte oplossingen zoals het stimuleren van het openbaar vervoer, betere aansluitingen op internationale treinverbindingen en aanpassingen aan het bestaand wegennet niet evenzeer een vergelijkbaar doelresultaat kan worden bereikt? Wij verzoeken GS om de eerste en tweede aanvulling MER Buitenring en de Tracénota/MER aansluiting Nuth alsnog door de commissie MER te laten toetsen. 3.3. Veronderstelde aanleg B258n In alle berekeningen wordt de aanleg van de B258n meegenomen als een reeds vaststaand gegeven. Recente berichten uit Duitsland geven aan dat het hoogst onzeker is of de B258n überhaupt wordt aangelegd. Dit wordt ook nog eens gemeld in de brief van het ministerie van VROM inspectie zuid (deze brief maakt deel uit van de ter inzage liggende documenten). Wij verzoeken GS ook een BPL-variant zónder de B258n door te rekenen. De B258n is immers nog geen vaststaand beleid en gezien de standpunten in Duitsland, met name van het gemeentebestuur van Aken, ons inziens ook niet te verwachten.
10
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 11/26
3.4. Ontkoppeling aansluiting Nuth De aansluiting Nuth is weliswaar al geruime tijd een knelpunt maar wordt nu aangepakt met een buitenproportionele oplossing. De beoogde turbo rotonde met aan- en afvoerwegen vormt een grote bedreiging voor de EHS, het N2000 gebied Geleenbeekdal/Kathagerbroek en de ecologische verbindingszone tussen Nuth en Spaubeek richting Schinnen. Deze locatie is de enige nog resterende open ruimte en kansrijke zone voor uitwisseling van (N2000) soorten die vanuit het Zuid-Limburgse Heuvelland en België naar het noorden v.v. migreren (mede in relatie tot klimaatveranderingen). GS stelt dat de Buitenring niet zonder de beoogde aansluiting Nuth kan functioneren. Een nieuwe aansluiting Nuth kan volgens ons wel degelijk zonder de beoogde 2x2 baans Buitenring functioneren. Indien de Buitenring geen doorgang vindt, blokkeert u, door de dossiers van de BPL en de aansluiting Nuth aan elkaar te koppelen, een door alle partijen gewenste oplossing voor een adequate aansluiting van het wegenstelsel in Nuth op de A76. Wij stellen voor om beide dossiers (Buitenring en Aansluiting Nuth) te ontkoppelen. De aansluiting Nuth zodanig te construeren dat recht gedaan wordt aan de hiervoor geschikte ecologische verbindingen. 3.5. Gekozen methodiek Door het integraal overnemen van de adviezen van de commissie MER, verklaarde de provincie zich bereid rekening te houden met de mogelijke gevolgen van toekomstige plannen en voornemens. Dat is ons inziens evenwel onvoldoende gebeurd. In een vrij recente uitspraak van de Raad van State wordt eveneens bepaald dat het noodzakelijk is om vooraf een mogelijke verhoging van de geluidsbelasting te toetsen of deze aanvaardbaar is (RvS 200806952/1/R1). Wij verzoeken GS om effecten gerelateerd aan plannen en voornemens m.b.t. de integrale gebiedsontwikkeling Parkstad alsnog in de afweging en planvorming op te nemen. 3.5.1. Significante effecten Voor de Natura 2000 gebieden Kathagen en Brunssummerheide dient middels een passende beoordeling te worden aangetoond dat er geen significant negatieve effecten optreden door de aanleg van de BPL. In een aantal van de ter inzage liggende plannen en rapporten wordt aangegeven dat nog aanvullend onderzoek moet plaatsvinden, dat bepaalde onderzoeken pas afgerond zullen zijn
11
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 12/26
vlak voor de besluitvorming in Provinciale Staten, dat verwacht wordt dat er geen sprake is van substantiële veranderingen en geen sprake zal zijn van significante effecten. Zoals uit de ter inzage liggende stukken blijkt, is het natuuronderzoek nog niet volledig. Een aantal onderzoeken zullen pas in september 2010 afgerond worden. Ten aanzien van de luchtkwaliteit ontbreekt het cruciale onderzoek om uit te sluiten dat er geen significante gevolgen in de Natura 2000 gebieden te verwachten zijn. Conform het advies van de commissie MER, overgenomen door het college van GS, dient u in dat geval een ADC-toets uit te voeren. Deze toets maakt geen deel uit van de ter inzage liggende stukken. De nagezonden notitie van E.J. Weeda (Alterra Wageningen UR) laat zien dat er significante effecten in de habitatgebieden en aantasting van de wezenlijke en natuurlijke kenmerken van de EHS- gebieden te verwachten zijn. Wij beschouwen de notitie van Alterra als een integraal onderdeel van de thans ter inzage liggende plannen documenten. Voor de inhoud van dit rapport verwijzen we naar Bijlage 3. 3.5.2. Construct and build Uit de ter inzage liggende documenten komt naar voren dat de provincie opteert voor een construct and build aanpak. Dit stelt bijzondere eisen aan het opdrachtgeverschap. Onze vereniging gaat er bij de mogelijke realisatie van een buitenring van uit dat bij de opdrachtverlening waarborgen worden ingebouwd om de in het geding zijnde waarden en belangen natuur en landschap(sbeleving) voldoende te borgen. 4. Inhoudelijk deel 4.1 Buitenring algemeen In een aantal van de ter inzage liggende plannen en rapporten wordt aangegeven dat nog aanvullend onderzoek moet plaatsvinden, dat bepaalde onderzoeken pas afgerond zullen zijn voor de besluitvorming in Provinciale Staten Wij verzoeken GS om, voorafgaand aan de besluitvorming door Provinciale Staten, onze vereniging in de gelegenheid te stellen haar zienswijze over de ontbrekende documenten en rapporten formeel kenbaar te kunnen maken. Het onderzoeksgebied is ons inziens zo klein mogelijk genomen en de lijst met te beoordelen natuurwaarden wordt per hoofdstuk korter.
12
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 13/26
Door het integraal overnemen van de adviezen van de commissie MER, verklaarde de provincie zich bereid rekening te houden met de mogelijke gevolgen van toekomstige plannen en voornemens. Dat is ons inziens niet gebeurd. Wij verzoeken GS om effecten gerelateerd aan plannen en voornemens m.b.t. de integrale gebiedsontwikkeling Parkstad alsnog in de afweging en planvorming op te nemen. Voor de passende beoordeling is uitgegaan van de huidige situatie als referentie. Omdat de Brunssummerheide in 1995 in het kader van de Natuurbeschermingswet is aangewezen als beschermd natuurmonument, dient dat jaar als referentie genomen te worden. Voor de Kathagerbeemden geldt als referentiejaar 1990. De Tracénota/ MER verwoordt geen verbeterdoelstellingen en herstelpotenties voor de Natura2000-gebieden maar bekijkt alleen of er achteruitgang optreedt. De effecten van de verschillende alternatieve tracés op aantasting van de verbeterpotenties blijven als gevolg daarvan geheel buiten beeld. 4.1.1. Natuur, Landschap, cultuurhistorie De BPL leidt tot aantasting van de wezenlijke kenmerken en waarden en de samenhang van de EHS, van de Natura2000 gebieden en van het Nationaal Landschap Zuid Limburg. Tevens worden de intrinsieke waarden en entiteit van de landgoederen behorende bij de kastelen Amstenrade en Reijmersbeek door de BPL aangetast. 4.1.1.1. Compensatie/Mitigatie Conform de Nota Ruimte moet compensatie leiden tot een kwalitatieve en kwalitatieve versterking van de EHS. Met betrekking tot compensatie/mitigatie hanteert de provincie haar eigen beleidsregel. Het compensatieplan past deze beleidsregel uitsluitend en strikt naar de letter toe. Er wordt niet geprobeerd win-win situaties te creëren. De mitigerende maatregelen zijn veelal kleinschalig en beperkt, er wordt nauwelijks duurzaam en robuust in groen en natuur geïnvesteerd. Er is in onze ogen voornamelijk ingezet op percelen die ‘makkelijk’ voor natuurcompensatie aangekocht konden worden. Natuurmonumenten pleit er voor om de mitigerende en compenserende maatregelen niet in vele kleine onderdelen, maar juist in brede, robuuste en duurzame maatregelen vorm te geven. Dus geen kleine, nieuwe, geïsoleerde natuursnippers, maar grote aaneengesloten oppervlakten natuur aansluitend aan bestaande natuurgebieden. Als de compensatie voor natuurdoeltypen niet volledig wordt gehaald, is dat in strijd met het uitgangspunt van geen netto verlies aan wezenlijke kenmerken en waarden van het betreffende gebied. 13
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 14/26
Dit kan niet zomaar worden ingevuld door de realisering van andere natuurdoeltypen. Beargumenteerd moet worden dat die andere natuurdoeltypen daadwerkelijk kunnen dienen als compensatie. Bij het bepalen van compenserende en mitigerende maatregelen is volgens ons geen rekening gehouden met mogelijke plannen en voornemens beschreven in de integrale gebiedsontwikkeling van Parkstad Limburg. De vele ingrepen in de Natura 2000 gebieden en de EHS dienen in hun onderlinge samenhang getoetst te worden of tegemoet gekomen wordt aan de doelstellingen van de EHS en Natura 2000. Zoals uit de ter inzage liggende documenten blijkt is het natuuronderzoek nog niet afgerond. Omdat een aantal onderzoeken nog niet afgerond zijn, is het voor onze vereniging moeilijk een afgerond standpunt in te nemen over aard en omvang van de benodigde mitigerende en compenserende maatregelen. Betreffende de compensatie is alleen gekeken naar de mogelijkheid tot kwantitatieve compensatie (ruimtelijke ingreep), en heeft er zover uit de documenten blijkt nog geen kwalitatief compensatieonderzoek plaats gevonden. Een doorsnijding van de EHS wordt gezien als een nieuwe barrière die de wezenlijke en natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten. De nee-tenzij toets is hier dan ook van toepassing. Gesteld wordt dat ecoducten en ecologische verbindingen aan de minimale eisen voldoen. Dit is volgens ons in strijd met het uitgangspunt van het verbeteren en uitbreiden zoals beschreven in de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000gebieden en de EHS. Wij vragen ons af of de compensatiegronden geschikt zijn om, zoals u zelf aangeeft en zoals uit de brief van de VROM inspectie blijkt, de zeer unieke situaties en habitats te compenseren. Opgemerkt wordt dat de taakstelling beperkter is uitgevallen omdat meer wordt geïnvesteerd in kwaliteitsverbetering van bestaande gebieden dan in compensatie met nieuwe natuur. Daarnaast wordt geconcludeerd dat de compensatie met nieuwe natuur voor sommige natuurdoeltypen niet volledig wordt gehaald. Dit negatieve saldo zou worden gecompenseerd met andere natuurdoeltypen. Compensatie door verbetering van de kwaliteit van bestaande natuur is ons inziens slechts mogelijk als er geen sprake is van uitvoering van bestaand beleid. Ten onrechte wordt daar
14
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 15/26
niet op ingegaan. Als het bestaande beleid toch al tot doel had de kwaliteit van de bestaande natuur te verbeteren, is deze vorm van compensatie niet toegestaan. Uitgangspunt bij compensatie behoort te zijn: géén netto verlies aan wezenlijke kenmerken en waarden van het betreffende gebied in termen van areaal, kwaliteit en samenhang. Als de compensatie voor natuurdoeltypen niet volledig wordt gehaald, is dat in strijd met het uitgangspunt van geen netto verlies aan wezenlijke kenmerken en waarden van het betreffende gebied. Dit kan niet zomaar worden ingevuld door de realisering van andere natuurdoeltypen. Beargumenteerd moet worden dat die andere natuurdoeltypen daadwerkelijk kunnen dienen als compensatie. Bij het bepalen van compenserende en mitigerende maatregelen is volgens ons geen rekening gehouden met mogelijke plannen en voornemens beschreven in de integrale gebiedsontwikkeling van Parkstad Limburg. Deze dienen, conform het advies van de commissie MER, integraal overgenomen door het college van GS, meegenomen te worden. De vele ingrepen in de Natura 2000 gebieden en de EHS dienen dan ook in hun onderlinge samenhang getoetst te worden of tegemoet gekomen wordt aan de doelstellingen van de EHS en Natura 2000. Zoals uit de ter inzage liggende documenten blijkt is het natuuronderzoek nog niet afgerond. Omdat een aantal onderzoeken nog niet afgerond zijn, is het voor onze vereniging moeilijk een standpunt in te nemen over aard en omvang van de benodigde mitigerende en compenserende maatregelen. Het significante effect dient ons inziens bepaald te worden ten opzichte van de referentiesituatie (huidige met mogelijk autonome ontwikkeling), echter zónder rekening te houden met mitigerende en compenserende maatregelen die kunnen worden toegepast of reeds als bestaand beleid zijn opgenomen (bijvoorbeeld een ecoduct noodzakelijk in het kader van de Robuuste verbinding Schinveld-Mook of voorzieningen die als voornemen/ aanbeveling in het conceptbeheersplan van het Natura2000 gebied Brunssummerheide zijn opgenomen). De effecten van Geluid en Luchtkwaliteit en verlichting tijdens de aanlegfase zijn ten onrechte niet meegenomen. Dit is geen zaak van de aannemer zoals u stelt doch ook een zaak van de initiatiefnemer. Als provincie kunt u eisen stellen aan licht, luchtkwaliteit en geluid gedurende de werkzaamheden. Deze eisen dienen ook meegenomen te worden in de bepaling van de effecten op de natuur. Het niet stellen van eisen betekent dat u rekening dient te houden met de maximaal mogelijke vervuiling op basis van het te gebruiken materieel. De opmerking dat de fijnstofdepositie geen significante effecten tot gevolg zal hebben, wordt niet onderbouwd. 15
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 16/26
Compensatie in EHS beheersgebieden is strijdig met de beleidskader respectievelijk spelregels van de EHS. Betreffende de compensatie is alleen gekeken naar de mogelijkheid tot kwantitatieve compensatie (ruimtelijke ingreep), en heeft er zover uit de documenten blijkt nog geen kwalitatief compensatieonderzoek plaats gevonden. In de rapporten m.b.t. het natuuronderzoek stelt u: “Het is niet mogelijk om verdere doorsnijding van het ecologische netwerk te voorkomen. De route en vormgeving van deze weg ligt in grote lijnen vast en staat daarmee niet ter discussie. Extra doorsnijding van natuurgebieden is dan ook onontkoombaar. ” Op basis van welk geldig tracé besluit ligt de route en vormgeving vast en staat deze niet meer ter discussie. Het enige en enkele besluit in deze is het voorliggende PIP, door hier op voorhand al uit te gaan van een belemmering kunt u nooit tegemoet komen aan een adequate weloverwogen oplossing. Een doorsnijding van de EHS wordt gezien als een nieuwe barrière die de wezenlijke en natuurlijke kenmerken van het gebied aantasten. De nee-tenzij toets is hier dan ook van toepassing. Wij beschouwen het planten van snelgroeiende bomen, zodat over enkele decennia vervangende nestholtes aanwezig zijn niet als een adequate maatregel, die zeker niet voorafgaand aan de ingreep gerealiseerd zal zijn. Gesteld wordt dat ecoducten en ecologische verbindingen aan de minimale eisen voldoen. Dit is volgens ons in strijd met het uitgangspunt van het verbeteren en uitbreiden zoals beschreven in de instandhoudingsdoelstellingen van de Natura 2000gebieden en de EHS. Betreffende dassentunnels is in het kader van de A73 voldoende onderzoek uitgevoerd dat aantoont dat ronde tunnels van 40 cm doorsnede absoluut onvoldoende zijn. Dit feit is erin gelegen dat de das als gidssoort wordt beschouwd, maar tevens predator is van kleinere soorten die niet samen met hem een tunnel delen. Voor het ecoduct in de Brunssummerheide wordt ons inziens een merkwaardige onderbouwing voor de gewenste breedte gegeven. Arcadis adviseert dertig meter en uiteindelijk kiest u voor 15 meter. Volgens ons is 30 meter eerder te zien als een minimale maat zeker gezien de potentiële kwaliteiten die dit gebied herbergt. In de bepaling van de effecten in de passende beoordeling Natura 2000 Brunssummerheide gaat u ervan uit dat de N299 tijdens de werkzaamheden wordt afgesloten, terwijl gelijktijdig gemeld wordt dat tijdens de bouwfase de weg gewoon in gebruik blijft. Wij concluderen dat de effecten tijdens de bouwfase nog niet zijn vastgesteld.
16
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 17/26
Wij vragen ons af of de compensatiegronden geschikt zijn om, zoals u zelf aangeeft en zoals uit de brief van de VROM inspectie blijkt, de zeer unieke situaties en habitats te compenseren. De mitigerende maatregelen zijn veelal kleinschalig en beperkt, er wordt nauwelijks duurzaam en robuust in groen en natuur geïnvesteerd. Er is geen beoordeling op een groter regionaal niveau. Conform de taakstelling dient circa 20 ha Berken-zomereikenbos gecompenseerd te worden. Op de kaart van bijlage 7 zijn de beoogde locaties ingetekend. Het totaal van circa 20 ha is over circa 20 afzonderlijke locaties verdeeld waarvan circa de helft erg klein is en vaak binnen agrarisch gebied ligt. Slechts enkele percelen zijn als aanvulling op bestaand bos gesitueerd. De beoogde 20 afzonderlijke locaties voor compensatie voor dit bostype zullen ons inziens nooit die kwaliteit opleveren die bij de aanleg van BPL verloren gaat. De gebiedjes zijn daarvoor te klein waardoor de nieuwe bosjes voornamelijk uit randzone bestaan, een zone die onder druk staat door bijvoorbeeld verstoringsinvloeden of vermestingsinvloeden van buitenaf. Soorten die bij dit bostype horen zullen hier geen volwaardig leefgebied van voldoende oppervlak vinden. Met andere woorden de voorgestelde compensatie behaalt niet de juiste kwaliteitseisen waaraan de compensatie zou moeten voldoen. De schade aan dit bostype wordt daardoor niet of onvoldoende gecompenseerd. In tabel 7.13 is aangegeven dat voor het type eiken-haagbeukenbos/berkenzomereikenbos een compensatie van bijna 9 ha noodzakelijk is. Deze compensatie wordt gelokaliseerd net ten noorden van Brunssum en ten zuiden van BPL. Door de geïsoleerde ligging wordt dit bosperceel een eiland binnen bebouwd gebied en zal het nooit die kwaliteit ontwikkelen die door de aanleg van de BPL verloren gaat. Soorten die bij dit bostype horen zullen hier geen volwaardig leefgebied van voldoende oppervlak vinden. Met andere woorden de voorgestelde compensatie behaalt niet de juiste kwaliteitseisen waaraan de compensatie zou moeten voldoen. De schade aan dit bostype is daardoor niet of onvoldoende gecompenseerd. Een ander voorbeeld betreft een heideveldje langs de Buitenring ter hoogte van de Brunssummerheide. Volgens u kan dit als een stapsteen functioneren. Of de beoogde stap naar het op afstand gelegen geplande Ecoduct voor een aantal soorten wel te maken is, wordt niet onderbouwd. De EHS in en rondom het Bronnenbosje is een belangrijk infiltratiegebied en is, zoals ook het waterschap Roer en Overmaas stelt, niet te compenseren. Uit geen enkele onderzoek blijkt dat hier voldoende rekening is gehouden. De Buitenring loopt hier namelijk dwars doorheen.
17
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 18/26
4.1.2. Milieu 4.1.2.1. Luchtkwaliteit De concentraties fijnstof zouden in de ter inzage liggende rapporten uitgewerkt zijn voor zowel de autonome situatie als voor de planstudie. De gegevens van de autonome situatie staan echter in geen enkel ter inzage liggend document. Het bevreemd ons dat deze gegevens, conform het advies van de commissie MER, dat integraal door het college van GS is overgenomen, niet inzichtelijk zijn gemaakt. Daarom kan niet vastgesteld worden of er sprake is van een verbetering, een substantiële verbetering of een nagenoeg gelijk blijven (status quo). Het onderzoeksgebeid is beperkt tot 400m vanaf de Buitenring. Hierdoor is niet vast te stellen of er in bepaalde delen sprake is van verslechtering of verbetering, zoals de provincie stelt. Deze veronderstelde verbetering wordt niet onderbouwd. Daarnaast wordt aangegeven dat er nog actualisatie’s zijn doorgevoerd die nog niet zijn berekend. Significante gevolgen voor de Natura2000 zijn niet met zekerheid uit te sluiten omdat er nog aanvullende berekeningen moeten plaatsvinden. De verwachting dat nieuwe bronmaatregelen een bijdrage leveren is onvoldoende garantie om aan te nemen dat er geen significante effecten te verwachten zijn binnen de Natura 2000 gebieden. Wij verzoeken u de luchtkwaliteitgegevens mét en zónder Buitenring alsnog inzichtelijk te maken. 4.1.2.2. Licht Ten aanzien van verlichting van wegen wordt aangenomen dat er geen substantiële uitbreiding zal plaatsvinden. Echter, gezien het uitgebreide aantal op- en afritten verwachten wij dat juist wel. In de regel wordt een snelweg niet verlicht maar gezien het grote aantal op en afritten zal volgens ons sprake zijn van een overloop van de verlichting van de ene naar de volgende afrit. Een toename van verlichting zal zeker in en in de omgeving van natuurgebieden (N2000, EHS) invloed uitoefenen op o.a. de avi- en (entomo)fauna. 4.1.2.3. Water Het Geohydrologisch onderzoek heeft geen relevante informatie voor de hydrologische samenhang tussen de kwetsbare grondwaterafhankelijke natuurwaarden en het traject van de BPL opgeleverd. De gestelde afwezigheid van enig negatief hydrologisch effect van de BPL op de natuur wordt niet onderbouwd. Aan de verspreiding van in het afspoelend wegwater opgeloste stoffen wordt geen aandacht besteed, terwijl deze stoffen zich via grondwaterstroming verplaatsen. De veronderstelde zuiveringsprocessen in wegtalud en wegbermsloot worden niet onderbouwd.
18
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 19/26
Er zijn genoeg vergelijkbare wegen in Nederland die nu de verkeersintensiteit hebben die de BPL straks krijgt een waar door middel van metingen zou kunnen worden aangetoond in hoeverre verspreiding van verontreiniging plaatsvindt. Dit geldt ook daar waar het verwaaiing/verneveling van neerslag op het wegdek betreft. Op basis van de huidige rapportage kan niet worden uitgesloten dat de grondwaterafhankelijke, kwetsbare natuurwaarden in het Kathagerbroek en de Breukberg significante schade zullen lijden. Aansluiting Nuth in relatie tot het Kathagerbroek. Van het Kathagerbroek is in (geo)hydrologisch opzicht weinig met zekerheid bekend. Van het gebied zelf is bekend dat er bronnen voorkomen en op de oostflank van het Geleenbeekdal lokaal veen voorkomt. Beide verschijnselen zijn een indicatie voor permanente kwel en duiden op een regionaal grondwatersysteem van waaruit deze kwel afkomstig is. Het geohydrologisch onderzoek geeft geen informatie over de grootte van de kwel en samenhang tussen de kwel/ bronzones in het Kathagerbroek en zijn omgeving. Vanwege de kwetsbare natuurwaarden en de te verwachte verontreiniging van het van het wegdek afstromend neerslagwater wordt langs traject D, volgens het deelrapport 6b, gekozen voor direct afvoer naar de Geleenbeek. Gesteld wordt (blz 68, deelrapport 6a) dat de afname van het intrekgebied voor de kwelzone in het Kathagerbroek nihil is ten opzichte van de huidige omvang. Dit wordt echter nergens onderbouwd of aangetoond. Het ruimtebeslag van traject D met de nieuwe op- en afritten is aanzienlijk en daarmee samenhangend de vermindering van de hoeveelheid infiltrerend regenwater. Overigens is in de tekst ook sprake van lozing van het overtollige wegwater op bermsloten en vervolgens infiltratie naar het grondwater. Niet al het wegwater wordt dus afgevoerd naar de Geleenbeek. Gelet op de korte afstand tussen de kwelzone in het Kathagerbroek en traject D zal dit water in het Kathagerbroek opkwellen en kan aantasting van de natuurwaarden niet worden uitgesloten. Voor een uitgebreide toelichting verwijzen we naar bijlage 4. Water Traject Breukberg Voor de Breukberg geldt evenals voor het Kathagerbroek dat er, in detail, weinig concreets bekend is over de hydrologie van dit gebied. In het gebied komt een voedselarm hellingveen voor, een indicatie is voor aanvoer van voedselarme kwel afkomstig uit een lokaal ondiep grondwatersysteem. Dit in tegenstelling tot het Kathagerbroek. De omvang en vorm van het intrekgebied van de kwelzone op de oostflank van de Breukberg is onbekend en ook het geohydrologisch onderzoek geeft hierover geen uitsluitsel.
19
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 20/26
In de tekst (blz 78,79, deelrapport 6a) is er overigens afwisselend sprake van een lokaal en een regionaal grondwatersysteem. Een eerdere correctie is blijkbaar niet consequent doorgevoerd. Voor het traject bovenlangs de Breukberg wordt ervoor gekozen het, van het wegdek, afstromend regenwater, via talud en bermsloot te laten infiltreren. Ten aanzien van de verwachte verontreinigingen wordt gesteld dat deze zich hechten aan de humeuze en lutumrijke delen van talud en sloot en zich niet verder naar het grondwater zullen verplaatsen. Deze stelling wordt echter eveneens niet onderbouwd. Afgezien van het feit dat het hier vooral om slecht oplosbare stoffen, dan wel deeltjes gaat, wordt in de rapportage met geen woord gerept over de opgeloste stoffen (zouten) in het afstromend neerslagoverschot. Die zullen zich wel bij het grondwater voegen en uiteindelijk in kwelzones aan de oppervlakte komen. Traject Brunssummerheide Het traject Brunssummerheide ligt ten oosten van de Feldbiss-breuk waardoor directe beïnvloeding van het grondwater op de Brunssummerheide en het bronwater van de Rode Beek is uitgesloten. Het traject ligt wel binnen het grondwaterlichaam van de Brandenberg ten oosten van de Brunssummerheide. Ook hier wordt gekozen voor infiltratie van de afstromende neerslag via bermsloten en de veronderstelde zuivering die daarin optreedt. Er wordt geen aandacht besteed aan de verspreiding van de, van het wegdek afkomstige, opgeloste stoffen naar het grondwater. De veronderstelde zuivering van niet-opgeloste stoffen wordt niet onderbouwd aan de hand van bv metingen bij vergelijkbare bestaande wegtrajecten. Een ander punt van zorg is de verneveling / en de verwaaiing van neerslag die voor verspreiding van verontreiniging buiten het bereik van het wegtalud en de bermsloten leidt. Er wordt gesteld dat dit door toepassen van een dunne (?) deklaag type B wordt beperkt. Echter er wordt niet aangetoond dat de beperking zodanig is dat hiermee risico’s van de verspreiding van verontreinigingen naar het naastgelegen natuurgebied van de Brunssummerheide is uitgesloten. Het effect van de optimalisatie Vaesrade ten opzichte van het Voorkeursalternatief (VKA) is volgens het rapport positief wat betreft bodem en water. Tevens zijn van twee varianten ( een maaiveldsliggingsvariant en verdiepte liggingsvariant) de effecten bepaald. Er is echter alleen gekeken naar het effect van ruimtebeslag op erosiegevoelige gebieden en “hoog biotoopontwikkelingspotentiaal”. Er is niet gekeken naar de insnijding die de weg in het maaiveld maakt en de hydrologische effecten daarvan op het Kathagerbroek. Met het Kathagerbroek op zo’n korte afstand dient een onderzoek naar de effecten op het hydrologische systeem uitgevoerd te worden om aan te tonen dat er geen (significant) negatieve effecten zijn op de hydrologie van dit Natura2000 gebied. Daarnaast is bij de effect beschrijving geen onderscheid gemaakt in de twee genoemde varianten op blz 47.
20
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 21/26
Wij vragen ons af of uw uitgangspunt sober en doelmatig bij de diverse beekpassages, die toch als zeer belangrijke ecologische verbindingen gezien kunnen worden, wel voldoen aan provinciaal beleid inzake duurzaamheid en verbetering en uitbreiding van de kwaliteit van de natuur. Of de voorgestelde faunapassages tegemoet komen aan de kwalificatie SEF beken is volgens ons onvoldoende gegarandeerd. In met name de onderdoorgangen van de Merkelbekerbeek en Roode Beek zien wij een duidelijke verslechtering ten opzichte van de huidige structuur en vragen ons af of deze nieuwe structuur in overeenstemming is met de Kader Richtlijn Water en de kwalificatie die nodig is bij de SEF beken. Een positieve beoordeling, specifiek in deze twee genoemde beken, door het bevoegde Waterschap Roer en Overmaas hebben wij in de ter inzage liggende stukken niet kunnen vinden. 4.1.2.4. Nitraat In de eerste aanvulling op het MER Buitenring is geconcludeerd dat in de huidige situatie de kritische stikstofdepositie ruim wordt overschreden en dat in de referentiesituatie de stikstofdepositie nog steeds boven de kritieke grens zit, maar wel afneemt ten opzicht van het huidige niveau. In deelrapport 2 van de tweede aanvulling MER wordt gesteld dat de rechter tot nu niet heeft uitgesloten dat een redenering mogelijk is dat ondanks een toename van de depositie toch geen sprake is van significante effecten gevolgen/ aantasting van natuurlijke kenmerken. Ook wordt zowel voor Brunssummerheide als voor de Kathagerbeemden betoogd dat we eigenlijk met de verhoging van de N-depositie geen rekening kunnen houden. Strekking van dat betoog is dat we de cijfers niet absoluut mogen nemen en dus er niets mee kunnen. Deze bewering is voor ons onbegrijpelijk en klinkt ook niet geloofwaardig. Dergelijke opmerkingen lijken in onze ogen bedoeld om de ernst van een verhoging van de stikstofdepositie te relativeren. Het is echter andersom; er zijn tal van uitspraken waarin de rechter stelt dat in overbelaste situaties, elke uitbreiding van stikstofdepositie, hoe gering ook, kan leiden tot significante effecten. Te hoge N-depositief heeft nadelige gevolgen. Dat uit zich in verlies van soorten en in een kostbaarder beheer om de hogere ‘gewas’-productie (een van de gevolgen van hoger Ndepositie) te compenseren. Het ligt in de rede om aan te geven in welke mate de buitenring de stikstofdepositie verhoogt. Als dat een serieus te nemen hoeveelheid is dient de Buitenring dat te compenseren. Overigens wordt geconstateerd dat het onderzoek naar de stikstofdepositie nog niet is afgerond. Het is ons inziens dan ook noodzakelijk eerst dit onderzoek af te ronden, alvorens het proces tot vaststelling van het inpassingsplan wordt voortgezet. Immers het is niet uitgesloten dat er wel degelijk een toename van de stikstofdepositie zal optreden met een kans tot een significant effect tot gevolg.
21
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 22/26
De stelling dat in de situatie met PBL sprake is van een lagere depositie dan in de huidige situatie mag niet automatisch leiden tot de conclusie dat er geen sprake is van significante effecten. Aangezien sprake is van een project in de zin van de Habitatrichtlijn, zijn GS gehouden een beoordeling te maken van de verenigbaarheid van de extra depositie ten gevolge van de aanleg van de PBL met de instandhoudingsdoelstellingen van de betrokken natuurwaarden. Gezien de grote overschrijding van de grenswaarden is een depositietoename zonder een gelijktijdig geldend, op robuuste reductie gericht beleid niet toelaatbaar. Een dergelijk beleid ontbreekt op dit moment echter. Er wordt daarmee ten onrechte in feite een voorschot worden genomen op mogelijke verwachte – maar niet zeker gestelde – afname van de stikstofdepositie. Ook uit de jurisprudentie kan worden afgeleid dat dit niet is toegestaan. De huidige Natuurbeschermingswet biedt de mogelijkheid om via een zogenaamde programmatische aanpak stikstof wel een soort saldobenadering te volgen. Deze PAS is echter nog niet vastgesteld. Zowel niet op landelijk als op regionaal niveau. In het betreffende N2000 beheerplan worden de uitkomsten van het PAS opgenomen. Dan moet ook duidelijk zijn welk tempo van stikstofverlaging in het Beheerplan wordt voorgestaan. Pas als de extra depositie t.g.v. de PBL past binnen de geplande stikstofdepositiecurve zou eventueel de conclusie kunnen worden getrokken dat er geen sprake is van significante effecten. De Commissie MER heeft aangegeven dat niet met zekerheid kan worden uitgesloten dat de aanleg van de Buitenring significante gevolgen heeft voor de in de Passende Beoordeling betrokken Natura2000 gebieden. Dit in verband met de stikstofdepositie die het gevolg is van de aanleg van de Buitenring in relatie tot habitats waarvoor de kritische depositiewaarde wordt overschreden. De Commissie heeft daarom aangegeven dat ofwel door toegespitst onderzoek moet worden aangetoond dat significante gevolgen met zekerheid kunnen worden uitgesloten, ofwel dat de ADC-toets moet worden doorlopen Om tot een adequate beoordeling van de depositie te komen wordt nog onderzoek uitgevoerd met de meest recente kennis, nieuwe rekenmodellen, modelversies en onderzoeksmethoden. Dit onderzoek is op dit moment nog niet afgerond. Zolang niet bekend is hoe snel en hoe groot de afname van de depositie is, kan niet met zekerheid gesteld worden dat er geen significante effecten op de Natura2000 doelstellingen zijn. Dat betekent dat indien niet met zekerheid gezegd kan worden dat er geen significante effecten zijn, geheel conform het advies van de commissie MER, overgenomen door het college van GS, een ADC-toets uitgevoerd moet worden(Alternatieven, Dwingende Reden van Groot Openbaar Belang, Compensatie). Wij verzoeken GS om de ADC-toets alsnog uit te voeren.
22
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 23/26
M.b.t. de manege Ouverbergstaat (Brunssummerheide) wordt gesteld dat er geen cumulatieve effecten met BPL te verwachten zijn omdat de manege een Nbwet vergunning tot 1 juni 2010 heeft. Het bevoegde gezag kan echter opnieuw een vergunning verlenen, dan wel besluiten dat de manege geen vergunning meer nodig heeft. Daarmee kan er dus wel degelijk sprake zijn van een cumulatief effect. De conclusie dat er geen cumulatieve effecten met andere projecten zijn, is ons inziens niet juist. Bij de toetsing is alleen gekeken naar ruimtebeslag maar er zijn ook andere effecten die kunnen cumuleren, zoals stikstofdepositie en verstoring. Ten aanzien van deze manege wordt ook gesteld dat de inrichting al vóór de aanmelding van het habitatrichtlijngebied in 1995 in het gebied aanwezig was en daarom geen kwalitatieve verslechtering zal veroorzaken. Daar er nog geen resultaten van stikstofdepositie zijn kan volgens ons ook deze conclusie niet getrokken worden. Ook de veronderstelling dat de manege zal worden verplaatst is voorbarig dat er geen negatieve effecten van de stikstofdepositie van de manege zijn is onjuist en dus is ons inziens de toetsing niet correct uitgevoerd. Geconcludeerd wordt dat er geen cumulerende effecten zijn te verwachten met BPL en het nog te ontwikkelen bedrijventerrein Nieuwenhagenerweg omdat er geen sprake is van ruimtebeslag op Natura2000gebied. Bij dit voorbeeld is alleen gekeken naar het aspect ruimtebeslag en niet naar andere effecten als verstoring en stikstofdepositie en kan niet geconcludeerd worden dat er geen andere en/of cumulerende effecten zijn.
23
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 24/26
4.1.2.5. Geluid In het geluidsrapport wordt wel een verschil aangegeven tussen de BPL en de huidige situatie. Echter er wordt geen vergelijkende staat gegevens waaruit geconcludeerd kan worden of er sprake is van een kwantitatieve verbetering of verslechtering, nu of in de toekomst. Het onderzoeksgebied is beperkt tot de eerste 400m vanaf de BPL. Het is ons dan ook onduidelijk of er verbetering of verslechtering optreed in de gehele Parkstad regio zoals het provinciebestuur in diverse publicaties meedeelt. Blijkens het MER is de grens van overschrijding voorkeursgrenswaarde op veel plaatsen groter dan 400m, met deze wetenschap dient de invloedsfeer en derhalve het onderzoeksgebied hierop aangepast te worden. Betreffende de natuurgebieden is er sprake van verslechtering. Bij de Natura 2000 dient dan aangetoond te worden of hier sprake is van significante effecten. Ten aanzien van andere natuurgebieden dient getoetst te worden of er sprake is van aantasting van de wezenlijke en natuurlijke kenmerken en mogelijke aantasting van actueleof potentiële waarden. Gezien de afstand van de 48dBa contour ten opzichte van het stiltegebied kunnen wij zonder inzage in een berekening of bepaling niet constateren dat aan de norm inzake stiltegebied wordt voldaan. Uit de ter inzage liggende stukken blijkt niet of de berekende belasting betrekking heeft op de kern of aan de rand van het gebied. Wij verzoeken u de geluidsbelasting kwalitatief en kwantitatief te vergelijken in de situatie mét en zónder BPL. Al vele jaren wordt het ontbreken van onderzoek van de impact van geluid op andere faunasoorten aangewend om de broedvogels leidend te maken. Het is ons inziens echter niet correct om een aantal categorieën broedvogels uit te sluiten waardoor een gedeelte van de effecten buiten beschouwing blijft. De beschrijving van effecten op broedvogels is ons inziens ten onrechte op het onderzoek van Reijnen en Foppen gebaseerd. Het is aangetoond dat dit onderzoek aantoonbare onjuistheden bevat. Wij verzoeken de provincie om de uitgesloten categorieën broedvogels alsnog in de afweging mee te nemen, dan wel een eigenstandig onderzoek te doen naar de effecten van geluid op de andere fauna soorten. 4.2. Natuurgebieden Voor onze opmerkingen en vragen betreffende onze gebieden Kathagerbroek/Geleenbeekdal, Brunssummerheide en Breukberg verwijzen we naar Bijlage 5.
24
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
pagina 25/26
Ik bied u namens Natuurmonumenten deze uitgebreide zienswijze aan in het vertrouwen dat u het hierin gestelde in de verdere aanpak en besluitvorming meeneemt. Hoogachtend,
Ir. C.A.M. Rijnen Regiodirecteur Noord Brabant en Limburg
Bijlagen: 1. Mobiliteit/Verkeer 2. MKBA 3. Bedreigde moerassen E.J. Weeda 4. Water. Kathagerbeemden S. Keulen 5. Opmerkingen en vragen Natuurmonumenten
25
Aan Datum Ons kenmerk Onderwerp
: : : :
Provinciale Staten van Limburg 27 juli 2010 LV 66000-2 BPL Zienswijze: - Ontwerp-Inpassingsplan Buitenring Parkstad Limburg
26
pagina 26/26