Nummer 32 van 2009
PROVINCIAAL BLAD VAN ZEELAND Besluit van gedeputeerde staten van Zeeland van 12 mei 2009, houdende aanwijzing regeling aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland. Gedeputeerde Staten van Zeeland Gelezen het voorstel van de afdeling Welzijn nummer 09018429; - gelet op de Kwaliteitsnorm Nederlandse Archeologie, versie 3.1; - overwegende dat ter uitvoering van archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland nadere regels dienen te worden gesteld; besluiten:
Artikel I vast te stellen de navolgende regelingen aanvullende richtlijnen voor archeologisch onderzoek in de provincie Zeeland: Hoofdstuk 1 Bureauonderzoek (met controleboringen) Artikel 1.1 Algemeen 1. Ten minste twee exemplaren van het definitieve rapport wordt (analoog per post) aangeleverd bij het Zeeuws Archeologisch Archief, Postbus 49, 4330 AA Middelburg. 2. Indien het rapport niet wordt beoordeeld door de provincie, dan dient in het rapport expliciet te worden vermeld wie als deskundige het rapport namens de bevoegde overheid inhoudelijk heeft getoetst. 3. Al het in de provincie Zeeland uitgevoerde onderzoek dient te voldoen aan de vigerende, meest recente versie van de protocollen en specificaties van de KNA (momenteel versie 3.1) en aan de in deze Richtlijnen genoemde aanvullende eisen. 4. Het rapport dient voorzien te zijn van paginanummering, een versienummer en datum (bij voorkeur met titel in kop- of voettekst). Indien een gewijzigde versie van het rapport wordt vervaardigd dienen deze gegevens aangepast te worden. 5. De in het rapport opgenomen kaart of kaarten dienen te voldoen aan de algemene cartografische standaarden. Kaarten horen schaalvast afgedrukt te worden op een gebruikelijke en relevante schaal. 6. De voorgenomen inrichting en de aard, omvang en diepte van de daarbij geplande bodemingrepen dienen vermeld te worden en indien relevant op kaart aangegeven. Artikel 1.2 Bronnenonderzoek 1. Het gemeentelijk archief en het Zeeuws Archief te Middelburg dienen geraadpleegd te worden. Hierbij worden bekeken: cartografische en historische bronnen, prenten en foto's. Voor de bebouwde omgeving (ook in het buitengebied) wordt verstoringsonderzoek uitgevoerd naar de huidige bebouwing, funderingswijze, bommenonderzoek, kabels en leidingen, etc… 2. In historische stads- en dorpskernen dient bouwhistorisch onderzoek te worden uitgevoerd daar waar redelijkerwijs vermoed kan worden dat in het onderzoeksgebied oudere gebouwelementen aanwezig zijn. 3. Het DINO-loket – de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland – dient te worden geraadpleegd en de uitkomsten verwerkt te worden. 4. Bij in de regio actieve werkgroepen van amateur-archeologen en historische verenigingen dient navraag gedaan te worden of deze aanvullende informatie hebben met betrekking tot het plangebied, zoals nog niet gemelde vondsten of aanvullende historische gegevens. De geraadpleegde personen en de eventueel verstrekte aanvullende informatie dienen in het rapport opgenomen te worden.
Nr. 32 5. Bij de Helpdesk Archeologie van de SCEZ dient navraag te worden ge-daan naar nog niet in Archis opgenomen vondstmeldingen per mail met naam en locatieaanduiding van het project (
[email protected]). 6. Gemeentelijke archeologische verwachtings- of beleidsadvieskaarten dienen tevens geraadpleegd en opgenomen te worden in het rapport. 7. Het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN) dient voor het plangebied bestudeerd te worden op het voorkomen van opmerkelijke reliëfverschillen (hoogten en laagten). Dit dient om o.a. de hoogste delen van getijinversieruggen op te sporen en de omvang en ligging van zowel nog onbekende als historisch en archeologisch bekende landschapselementen, zoals mottes, terpen, hollestellen, stelbergen en grachten. Voor de locatie(s) van geconstateerde opmerkelijke reliëfverschillen dient het AHN bewerkt te worden zodat er per locatie een nieuwe kaart ontstaat. Een dergelijke kaart toont per locatie een gedetailleerd reliëf van de locatie en de directe omgeving. Voor het maken van deze nieuwe kaart wordt uitsluitend gebruik gemaakt van de op de locatie en directe omgeving in het AHN aanwezige (hoogte)waarden. De aanwezige (hoogte)waarden worden vastgelegd in een per locatie op te stellen nieuwe legenda met nieuwe waarden die onderling een constant verschil hebben, afhankelijk van de aanwezige waarden (bijv. 1, 2, 4, 5 of 10cm). Niet op de locatie voorkomende (hoogte)waarden worden weggefilterd. Het resultaat hiervan wordt afgebeeld in het rapport en geïnterpreteerd ten behoeve van vervolgonderzoek. 8. De geologische kaart 1 : 50:000, de geomorfologische kaart 1 : 50:000 en de bodemkaart 1 : 50:000 dienen altijd geraadpleegd te worden. Indien een kaartblad niet is uitgegeven dient dit nadrukkelijk vermeld te worden. Eventueel beschikbare andere bronnen met (gedetailleerde) informatie over de geologische, geomorfologische of bodemkundige gesteldheid van het plangebied (bv. uit bodemkundig- of milieuonderzoek, luchtfoto's) dienen geraadpleegd te worden. 9. De cultuurhistorische hoofdstructuur Zeeland (www.zeeland.nl/chs) dient geraadpleegd te worden. Artikel 1.3 Archeologisch verwachtingsmodel 1. Van de te verwachten vindplaatsen dient altijd minimaal de datering, het complextype, de omvang, de diepteligging en de (prospectie)kenmerken vermeld te worden. 2. De onder 1. genoemde onderdelen dienen helder en overzichtelijk gepresenteerd te worden, bij voorkeur in een tabel. Artikel 1.4 Rapportage 1. De inhoud van het rapport wordt gepresenteerd in de volgorde zoals aangehouden in de Checklist (zie Bijlage 1) 2. In het rapport dient, indien relevant, een kaart (of kaarten) opgenomen te worden met daarop aangegeven de resultaten van het onderzoek. De geplande bodemingrepen worden, indien relevant, hierop ook aangegeven. Artikel 1.5 Conclusies en advies 1. In het advies dient rekening gehouden te worden met de geplande verstoringen. Het advies houdt rekening met de gespecificeerde archeologische verwachting in relatie tot de geplande verstoring. 2. Indien de gespecificeerde verwachting afwijkt van de globale verwachting (bv. de trefkans volgens de IKAW of op een gedetailleerde (gemeentelijke) verwachtingskaart), dient dit te worden vermeld en toegelicht. 3. Indien vervolgonderzoek wordt geadviseerd, dient specifiek te worden vermeld welk onderzoek (KNAonderzoeksfase(n)) en welk doel dat vervolgonderzoek heeft. Voor het vervolgonderzoek dient een programma van eisen te worden opgesteld. Het programma van eisen dient getoetst te worden door de deskundig adviseur van het bevoegd gezag. Het programma van eisen dient minimaal 1 maand voorafgaand aan de werkzaamheden voorgelegd te worden aan de deskundig adviseur van het bevoegd gezag. 4. Het advies dient afgestemd te zijn op de voorgenomen bodemingrepen en het vastgestelde archeologiebeleid van de Provincie Zeeland of van de bevoegde overheden. 5. In het rapport dient een zinsnede opgenomen te worden dat over de onderzoeksresultaten en het uitgebrachte advies contact opgenomen dient te worden met de bevoegde overheid. Artikel 1.6 Overig 1. Een veldinspectie (terreininspectie) kan deel uitmaken van een bureauonderzoek; de resultaten daarvan dienen in dat geval specifiek vermeld te worden in het rapport. Indien er (bij de inspectie) controleboringen worden gezet, dienen de resultaten daarvan in het rapport te worden opgenomen evenals een evaluatie ten opzichte van het archeologisch verwachtingsmodel. Er dient altijd, ongeacht de grootte van het onderzoeksgebied, een minimum van 4 controleboringen uitgevoerd te worden. 2. Vragen met betrekking tot amateurarcheologen en historische kringen kunnen gericht worden aan (afhankelijk van uw regio) de adviseurs archeologie van de SCEZ en de Walcherse Archeologische Dienst. 2
Nr. 32 3. Indien het bureauonderzoek informatie oplevert over nieuwe vondsten of vindplaatsen, dan dienen die gegevens te worden doorgegeven aan Archis. Deze nieuwe archiswaarnemingsnummers dienen in het rapport opgenomen te worden.
Hoofdstuk 2 Inventariserend veldonderzoek in veen Artikel 2.1 Algemeen 1. Ten minste twee exemplaren van het definitieve rapport wordt (analoog per post) aangeleverd bij het Zeeuws Archeologisch Archief, Postbus 49, 4330 AA Middelburg. 2. Indien het rapport niet wordt beoordeeld door de provincie, dan dient in het rapport expliciet te worden vermeld wie als deskundige het rapport namens de bevoegde overheid inhoudelijk heeft getoetst. 3. Al het in de provincie Zeeland uitgevoerde onderzoek dient te voldoen aan de vigerende, meest recente versie van de protocollen en specificaties van de KNA (momenteel versie 3.1) en aan de in deze Richtlijnen genoemde aanvullende eisen. 4. Het rapport dient voorzien te zijn van paginanummering, een versienummer en datum (bij voorkeur met titel in kop- of voettekst). Indien een gewijzigde versie van het rapport wordt vervaardigd dienen deze gegevens aangepast te worden. 5. De in het rapport opgenomen kaart of kaarten dienen te voldoen aan de algemene cartografische standaarden. Kaarten horen schaalvast afgedrukt te worden op een gebruikelijke en relevante schaal. 6. De voorgenomen inrichting en de aard, omvang en diepte van de daarbij geplande bodemingrepen dienen vermeld te worden en indien relevant op kaart aangegeven. 7. De resultaten van het uitgevoerde bureauonderzoek met de gespecificeerde archeologische verwachting dienen (conform KNA-specificatie LS05) in het rapport opgenomen te worden (inclusief literatuurverwijzing). Artikel 2.2 Onderzoeksvoorstel 1. De fase(n) van het beoogde onderzoek (verkenning, kartering, en/of waardering) dienen specifiek benoemd te worden, inclusief per onderzoeksfase de bijbehorende doelstelling en relevante onderzoeksvragen. 2. Het onderzoeksvoorstel dient gemotiveerd en onderbouwd te zijn, inclusief een verwijzing naar deze Richtlijnen van de Provincie Zeeland. 3. Indien in het plangebied in de ondergrond Hollandveen/veen voorkomt dient de door de Provincie Zeeland vervaardigde aanvullende richtlijn (zie verder onder Uitvoering) gehanteerd te worden. Afhankelijk van de (geologische) omstandigheden kan, in overleg met de adviserend archeoloog, worden gekozen voor een andere onderzoeksmethode. Er dient altijd, ongeacht de grootte van het onderzoeksgebied, een minimum van 4 boringen uitgevoerd te worden. 4. Bij een oppervlaktekartering dient de raaiafstand, de verzamelwijze en de vondstzichtbaarheid specifiek vermeld te worden, inclusief motivering en onderbouwing. Bij een oppervlaktekartering dient het oppervlak systematisch onderzocht te worden met een afstand tussen de loopraaien van maximaal 6 meter en mag alleen bij voldoende vondstzichtbaarheid uitgevoerd worden (een slootkanten- of molshopeninspectie geldt dus niet als voldoende betrouwbare kartering). De voorgestelde methode dient verder te voldoen aan de KNA-specificatie VS02. 5. Bij een booronderzoek dient het boorsysteem (raai of grid), de onderzoeksintensiteit (boringen/ha), het aantal boringen, het type boor met boordiameter (tot/vanaf welke diepte), de boordiepte en de waarnemingsmethode (zeven, snijden) specifiek vermeld te worden. De voorgestelde methode dient verder te voldoen aan de KNA-specificatie VS03. Artikel 2.3 Uitvoering 1. Het Plan van Aanpak (PvA) dient volgens de KNA gebaseerd te zijn op een Bureauonderzoek. Indien het PvA al voor uitvoering van het Bureauonderzoek is opgesteld, dient de geldigheid van het PvA getoetst worden aan de hand van de resultaten van het Bureauonder-zoek. Indien daar aanleiding toe is, dient het onderzoeksvoorstel aangepast te worden. 2. Voorafgaand aan het booronderzoek dient op de onderzoekslocatie een visuele inspectie te worden uitgevoerd om de boorstrategie af te stemmen op aan het maaiveld zichtbare (geologische) verschijnselen. De resultaten van visuele inspectie moeten vermeld worden in de rapportage. 3. De methode van inmeten van boorpunten of waarnemingen en de meetfout/nauwkeurigheid (maximale afwijking) moeten worden vermeld. 4. Indien relevante hoogteverschillen in het maaiveld verwacht of aangetroffen worden, dient de maaiveldhoogte van de boorpunten of waarnemingen nauwkeurig bepaald te worden door middel van metingen (met waterpas of Total Station), of afgeleid te worden van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). 3
Nr. 32 5. Volgend op de veldinspectie volgt een Verkennend booronderzoek met een minimum van 8 boringen per ha. Het booronderzoek dient te worden uitgevoerd met een 3 cm guts tot 30 cm onder de onderkant van het veen. De bouwvoor mag tot maximaal 50 cm beneden maaiveld geboord worden met een Edelmanboor. Deze boringen dienen om de intactheid van de top van het veen in kaart te brengen, verstoringen te constateren of bevestigen die in het Bureauonderzoek of Veldinspectie reeds geconstateerd waren. Daarnaast dient in vastgesteld te worden of het met zekerheid om een veraarde top van het Hollandveen/veen gaat. 6. Van de bovenzijde van het intacte veen wordt in alle fasen van onderzoek door middel van metingen de NAP-hoogte bepaald en specifiek in de rapportage opgenomen. 7. Er moet worden gestreefd naar aanlevering van boorgegevens aan het DINO-loket, de centrale opslagplaats voor geowetenschappelijke gegevens over de diepe en ondiepe ondergrond van Nederland. Landelijke besluitvorming over de archeologische standaard boorbeschrijvingsmethode moet echter nog plaats vinden. 8. Indien de resultaten van het onderzoek wijzen op een intacte top van het Hollandveen/veenniveau dient een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van Proefsleuven plaats te vinden om eventuele archeologische waarden te inventariseren en documenteren. Hiertoe dient een Programma van Eisen opgesteld te worden dat voorgelegd dient te worden ter goedkeuring aan de bevoegde overheid. 9. Het (leesbaar) opgravingsvlak dient op het niveau van de top van het Hollandveen/veen aangelegd te worden. 10. Proefsleufmethode: Dekkingsgraad is afhankelijk van de het te verwachten nederzettingscomplex en aard van de afdekkende lagen. Deze varieert tussen de 2,5 en 5% dekkingsgraad. Gebieden met veel gemoerde kuilen zullen eerder aan een dekkingsgraad van 2,5% onderworpen worden. Grote gebieden met intact of grotendeels intact Hollandveen/veen aan 5%. 11. Het verdient de voorkeur om in raaien/lijnen proefputten van maximaal 4x4m te graven die ten opzichte van elkaar verspringen, zodat er een puttenreeks ontstaat die verspreid ligt over het plangebied. Voor overige proefsleufpatronen wordt verwezen naar de KNA Leidraad Inventariserend Veldonderzoek Deel: Proefsleufonderzoek (IVO-P). De toepasbaarheid van het gewenste proefsleufpatroon dient altijd in overleg met de adviseur archeologie plaats te vinden. Artikel 2.4 Rapportage 1. De inhoud van het rapport wordt gepresenteerd in de volgorde zoals aangehouden in de Checklist (zie Bijlage 1). 2. In het rapport dient, indien relevant, een kaart (of kaarten) opgenomen te worden met daarop aangegeven de resultaten van het onderzoek. Artikel 2.5 Conclusies en Advies 1. Indien vervolgonderzoek wordt geadviseerd, dient (indien relevant) een advieskaart met daarop de nader te onderzoeken delen van het plangebied te worden opgenomen, eventueel met voorgestelde onderzoeksmethode. 2. Het advies dient afgestemd te zijn op de voorgenomen bodemingrepen en dient rekening te houden wordt met het vastgestelde archeologiebeleid van de Provincie Zeeland of van de bevoegde overheid. 3. Indien vindplaatsen zijn gewaardeerd, dient een selectieadvies opgesteld te worden, waarbij een redengevende omschrijving wordt gegeven bij het advies. 4. Indien van aangetroffen vindplaatsen geoordeeld wordt dat ze in aanmerking komen voor plaatsing op de Archeologische Monumentenkaart (AMK), moet daarover een aanbeveling worden opgenomen. 5. In het rapport dient een zinsnede te worden opgenomen, dat over de onderzoeksresultaten en uitgebrachte advies contact opgenomen dient te worden met de bevoegde overheid. Artikel 2.6 Overig 1. Vanuit de Provincie Zeeland wordt de inzet van lokale amateur-archeologen gestimuleerd. In overleg met de opdrachtgever en binnen de kaders van de KNA dient bekeken te worden in hoeverre amateurarcheologen zinvol bij het onderzoek kunnen worden betrokken. 2. De amateur-archeologen dienen aangesloten te zijn bij de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) afdeling Zeeland. U kunt hen contacteren via www.awnzeeland.nl of www.scez.nl. Hoofdstuk 3 Inventariserend veldonderzoek in dagzomend en dun afgedekt Pleistoceen dekzandgebied Artikel 3.1 Algemeen 1. Ten minste twee exemplaren van het definitieve rapport wordt (analoog per post) aangeleverd bij het Zeeuws Archeologisch Archief, Postbus 49, 4330 AA Middelburg. 2. Indien het rapport niet wordt beoordeeld door de provincie, dan dient in het rapport expliciet te worden vermeld wie als deskundige het rapport namens de bevoegde overheid inhoudelijk heeft getoetst. 4
Nr. 32 3. Al het in de provincie Zeeland uitgevoerde onderzoek dient te voldoen aan de vigerende, meest recente versie van de protocollen en specificaties van de KNA (momenteel versie 3.1) en aan de in deze Richtlijnen genoemde aanvullende eisen. 4. Het rapport dient voorzien te zijn van paginanummering, een versienummer en datum (bij voorkeur met titel in kop- of voettekst). Indien een gewijzigde versie van het rapport wordt vervaardigd dienen deze gegevens aangepast te worden. 5. De in het rapport opgenomen kaart of kaarten dienen te voldoen aan de algemene cartografische standaarden. Kaarten horen schaalvast afgedrukt te worden op een gebruikelijke en relevante schaal. 6. De voorgenomen inrichting en de aard, omvang en diepte van de daarbij geplande bodemingrepen dienen vermeld te worden en indien relevant op kaart aangegeven. 7. De resultaten van het uitgevoerde bureauonderzoek met de gespecificeerde archeologische verwachting dienen (conform KNA-specificatie LS05) in het rapport opgenomen te worden (inclusief literatuurverwijzing). Artikel 3.2 Onderzoeksvoorstel 1. De fase(n) van het beoogde onderzoek (verkenning, kartering, en/of waardering) dienen specifiek benoemd te worden, inclusief per onderzoeksfase de bijbehorende doelstelling en relevante onderzoeksvragen. 2. Het onderzoeksvoorstel dient gemotiveerd en onderbouwd te zijn, inclusief een verwijzing naar deze Richtlijnen van de Provincie Zeeland. 3. Indien in het plangebied Pleistoceen dekzand dagzomend en/of afgedekt voorkomt dient de door de Provincie Zeeland vervaardigde aanvullende richtlijn (zie verder onder Uitvoering) gehanteerd te worden. Afhankelijk van de (geologische) omstandigheden kan, in overleg met de adviserend archeoloog, worden gekozen voor een andere onderzoeksmethode. Er dient altijd, ongeacht de grootte van het onderzoeksgebied, een minimum van 4 boringen uitgevoerd te worden. 4. Bij een oppervlaktekartering dient de raaiafstand, de verzamelwijze en de vondstzichtbaarheid specifiek vermeld te worden, inclusief motivering en onderbouwing. Bij een oppervlaktekartering dient het oppervlak systematisch onderzocht te worden met een afstand tussen de loopraaien van maximaal 5 meter en mag alleen bij voldoende vondstzichtbaarheid uitgevoerd worden (een slootkanten- of molshopeninspectie geldt dus niet als voldoende betrouwbare kartering). De voorgestelde methode dient verder te voldoen aan de KNA-specificatie VS02. 5. Bij een booronderzoek dient het boorsysteem (raai of grid), de onderzoeksintensiteit (boringen/ha), het aantal boringen, het type boor met boordiameter (tot/vanaf welke diepte), de boordiepte en de waarnemingsmethode (zeven, snijden) specifiek vermeld te worden. De voorgestelde methode dient verder te voldoen aan de KNA-specificatie VS03. Artikel 3.3 Uitvoering 1. Het Plan van Aanpak (PvA) dient volgens de KNA gebaseerd te zijn op een Bureauonderzoek. Indien het PvA al voor uitvoering van het Bureauonderzoek is opgesteld, dient de geldigheid van het PvA getoetst worden aan de hand van de resultaten van het Bureauonderzoek. Indien daar aanleiding toe is, dient het onderzoeksvoorstel aangepast te worden. 2. In eerste instantie dient in dekzandgebieden zonder afdekkende laag bij goede vondstzichtbaarheid een systematische oppervlaktekartering plaats te vinden (veldlopen) in raaien om de 5 meter. Indien de resultaten van dit veldlopen aanleiding geven tot behoud in situ, dient dit in deze fase van het onderzoek gerapporteerd te worden. 3. In dekzandgebieden met afdekkende laag dient voorafgaand aan het verkennend booronderzoek op de onderzoekslocatie een visuele inspectie te worden uitgevoerd om de strategie af te stemmen op aan het maaiveld zichtbare (geologische) verschijnselen. De resultaten van visuele inspectie moeten vermeld worden in de rapportage. 4. Volgend op de veldinspectie volgt een Verkennend booronderzoek met een minimum van 8 boringen per ha: Edelmanboor met minimum diameter 10cm en ten minste tot 30 cm in de schone C-horizont. 50% van het aantal boringen dient doorgezet te worden ter opsporing van een Laag van Usselo en eventueel andere paleosols. Deze boringen dienen om de intactheid van de top van het dekzand in kaart te brengen, verstoringen te constateren of bevestigen die in het Bureauonderzoek of Veldinspectie reeds geconstateerd waren. Daarnaast dient in geval van donkere enkeerdgronden vastgesteld te worden of het met zekerheid om een esdek gaat. 5. De methode van inmeten van boorpunten of waarnemingen en de meetfout/nauwkeurigheid (maximale afwijking) moeten worden vermeld. 6. Indien relevante hoogteverschillen in het maaiveld verwacht of aangetroffen worden, dient de maaiveldhoogte van de boorpunten of waarnemingen nauwkeurig bepaald te worden door middel van metingen (met waterpas of Total Station), of afgeleid te worden van het Actueel Hoogtebestand Nederland (AHN). 7. Indien de resultaten van het onderzoek wijzen op een intacte top van het dekzandniveau dient een Inventariserend Veldonderzoek in de vorm van Proefsleuven plaats te vinden om eventuele 5
Nr. 32 archeologische waarden te inventariseren en documenteren. Hiertoe dient een Programma van Eisen opgesteld te worden dat voorgelegd dient te worden ter goedkeuring aan de bevoegde overheid. 8. Het (leesbaar) opgravingsvlak dient direct onder de bouwvoor, esdek of afdekkende laag aangelegd te worden en indien er een esdek aanwezig is, wordt de onderste laag van deze in het onderzoek betrokken. 9. Proefsleufmethode: Dekkingsgraad is afhankelijk van de het te verwachten nederzettingscomplex en aard van de afdekkende lagen. Deze varieert tussen de 5-10% dekkingsgraad. 10. Het verdient de voorkeur om in raaien intervalsgewijs proefsleufsegmenten te graven die ten opzichte van elkaar verspringen, zodat er een parallelle segmentenreeks ontstaat die verspreid ligt over het plangebied. De verhouding tussen het proefsleufsegment en intervallengte is bij voorkeur 1:1, maar kan in dien nodig daarvan afwijken. Voor overige proefsleufpatronen wordt verwezen naar de KNA Leidraad Inventari-serend Veldonderzoek Deel: Proefsleufonderzoek (IVO-P). De toepasbaarheid van het gewenste proefsleufpatroon dient altijd in overleg met de adviseur archeologie plaats te vinden. Artikel 3.4 Rapportage 1. De inhoud van het rapport wordt gepresenteerd in de volgorde zoals aangehouden in de Checklist (zie Bijlage 1). 2. In het rapport dient, indien relevant, een kaart (of kaarten) opgenomen te worden met daarop aangegeven de resultaten van het onderzoek. Artikel 3.5 Conclusies en Advies 1. Indien vervolgonderzoek wordt geadviseerd, dient (indien relevant) een advieskaart met daarop de nader te onderzoeken delen van het plangebied te worden opgenomen, eventueel met voorgestelde onderzoeksmethode. 2. Het advies dient afgestemd te zijn op de voorgenomen bodemingrepen en dient rekening te houden wordt met het vastgestelde archeologiebeleid van de Provincie Zeeland of van de bevoegde overheid. 3. Indien vindplaatsen zijn gewaardeerd, dient een selectieadvies opgesteld te worden, waarbij een redengevende omschrijving wordt gegeven bij het advies. 4. Indien van aangetroffen vindplaatsen geoordeeld wordt dat ze in aanmerking komen voor plaatsing op de Archeologische Monumentenkaart (AMK), moet daarover een aanbeveling worden opgenomen. 5. In het rapport dient een zinsnede te worden opgenomen, dat over de onderzoeksresultaten en uitgebrachte advies contact opgenomen dient te worden met de bevoegde overheid. Artikel 3.6 Overig 1. Vanuit de Provincie Zeeland wordt de inzet van lokale amateur-archeologen gestimuleerd. In overleg met de opdrachtgever en binnen de kaders van de KNA dient bekeken te worden in hoeverre amateurarcheologen zinvol bij het onderzoek kunnen worden betrokken. 2. De amateur-archeologen dienen aangesloten te zijn bij de Archeologische Werkgemeenschap voor Nederland (AWN) afdeling Zeeland. U kunt hen contacteren via www.awnzeeland.nl of www.scez.nl.
6
Nr. 32 Bijlage 1: Checklist archeologische rapportage Checklist rapport Gemeente Bedrijf : Titel rapport : Status
:
Datum beoordeling rapport:
:
Onderdeel:
Opmerking:
Titel Gemeentenaam Locatienaam (bij voorkeur adres) (Projectnaam opdrachtgever) Soort onderzoek benoemd conform KNA ISBN
Inhoudsopgave Samenvatting Inleiding Aanleiding onderzoek (planvorming/ Ontwikkeling Archeologische aanleiding tot onderzoek (Rijks, Provinciaal of gemeentelijk beleid: IKAW, AMK, vindplaats, anders) Administratieve gegevens Soort onderzoek Provincie Gemeente Plaats Locatienaam Altijd adres: straatnaam met huisnummer(s) Indien geen huisnummer, dan enkel straatnaam. Indien geen straatnaam, dan toponiem of veldnaam Projectnaam: waaronder het bij opdrachtgever bekend is. Onderdeel: Opmerkingen: RD-coördinaten: hoekpunten van onderzoekslocatie polygoon. Bij lineair: begin en eindpunten van tracé. Kadastrale perceelnummer(s) Oppervlak onderzoekslocatie(s)/ Lengte tracé(s) Status terrein: AMK-monumentnummer(s) met benaming en waarde Archis-waarnemingsnummer(s) Zeeuws Archeologisch Archief vondstmelding(en) Archis-vondstmeldingsnummer(s) CIS-onderzoeksmeldingsnummer 7
Nr. 32 Opdrachtgever, contactpersoon, contactgegevens Bevoegd gezag, contactpersoon, contactgegevens Begeleiding onderzoek, beoordeling en toetsing (eventueel vervangen door Adviseur) namens bevoegd gezag, contactpersoon, contactgegevens Beheer en plaats van vondsten: Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD) Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland Postbus 49 4330 AA Middelburg Depotbeheerder: dhr. H. Hendrikse 0118-670618 e-mail:
[email protected] Beheer en plaats van documentatie: Zeeuws Archeologisch Archief (ZAA) Stichting Cultureel Erfgoed Zeeland Postbus 49 4330 AA Middelburg Beheerder: dhr. J.J.B. Kuipers 0118-670879 e-mail:
[email protected] Levering van digitale gegevens: Een digitale versie van het definitieve rapport dient toegezonden aan de RACM. Onderdeel: Opmerkingen: In het onderzoek gegenereerde digitale data dienen aangeleverd te worden aan het e-depot, www.edna.nl. Er moet worden gestreefd naar aanlevering van de gegevens van boringen aan het DINO-loket Nieuw aangetroffen vindplaatsen: Archis-vondstmeldingsnummer(s) of Archis-waarnemingsnummer(s) Complextype(n) en dateringen conform Archis van de nieuw aangetroffen vindplaatsen Bureauonderzoek Doel van het onderzoek; verwijzing naar PvA onderzoeksopzet onderzoekskader: kaart ligging locatie in Zeeland, kaart(en) onderzoekslocatie met goede topografische referenties, kaart omvang onderzoekslocatie(s). Tekst dient ondersteund te worden met afbeeldingen van toepasselijk kaartmateriaal (geologie, bodem, oude kaarten, IKAW met monumenten en vindplaatsen) met daarop aangegeven zo nauwkeurig mogelijk de ligging van de onderzoekslocatie en specifieke oude afbeeldingen betreffende de locatie zelf. 1. Beschrijving van het onderzoek van geologie, bodemkunde en fysische geografie (landschap) en de resultaten 8
Nr. 32 2. Beschrijving van het onderzoek van de historische bekende gegevens (kaarten, bronnen, toponymie, historische geografie, cultuurhistorie etc.) en de resultaten 3. Beschrijving van het onderzoek van gegevens van luchtfoto-onderzoek, Actueel Hoogtebestand Nederland en Onderdeel: Opmerkingen: ander recent gegevensmateriaal. Indien deze bronnen niet werden gebruikt, de reden vermelden. 4. Beschrijving van het onderzoek van de archeologisch bekende gegevens binnen een relevante omgeving, incl. recente onderzoeksrapporten en literatuur, en de resultaten en korte bewoningsgeschiedenis van het gebied waarin locatie is gelegen Voor literatuuronderzoek zie ook: www.zeeuwsebibliotheek.nl 5. Beschrijving van het onderzoek van de gegevens van recent gebruik en bewoning en de invloed daarvan op de huidige staat van het bodemarchief en de resultaten Specifieke archeologische verwachting Conclusie: op grond van de resultaten van de punten 1 t/m 5 voor de onderzoekslocatie en toe te passen vervolgonderzoek. Overige opmerkingen Verkennend veldonderzoek Doel van het onderzoek; verwijzing naar PvA Onderzoeksopzet: onderzoekskader met verwijzing naar specifieke archeologische verwachting; beperkingen van het onderzoek door omstandigheden (afwijkingen van het PvA) 1. Objectieve beschrijving van de resultaten oppervlaktekartering (en slootkantinspectie) en eventueel daaruit voortvloeiende aanpassing van de onderzoeksstrategie. 2. Objectieve beschrijving van de resultaten van het verkennend Onderdeel: Opmerkingen: booronderzoek (geologie, bodem, landschap en eventueel archeologie) 3. Evaluatie en interpretatie resultaten booronderzoek ten opzichte van de in het bureauonderzoek gespecificeerde 9
Nr. 32 archeologische verwachting: aanpassing archeologische verwachting. Overige opmerkingen Resultaten Inventariserend veldonderzoek Doel van het onderzoek; verwijzing naar PvE Onderzoeksopzet: onderzoekskader met verwijzing naar specifieke archeologische verwachting; beperkingen van het onderzoek door omstandigheden (afwijkingen van het PvE) 2. Objectieve beschrijving van de resultaten van het inventariserend veldonderzoek (geologie, bodem en landschap, sporen, structuren, vondsten, deelrapportages van specialisten) 3. Evaluatie en interpretatie resultaten inventariserend veldonderzoek ten opzichte van de in het bureauonderzoek gespecificeerde archeologische verwachting (Synthese) 4. Waardering van (nieuwe) vindplaatsen conform KNA
Conclusie Aanbevelingen Verklarende lijst van gebruikte technische termen en afkortingen Geraadpleegde bronnen en literatuur Bijlagen/Afbeeldingen Vondstenlijst veldonderzoek Monsterlijst veldonderzoek Onderdeel: Opmerkingen: Fotolijst veldonderzoek Sporenlijst Overzicht archeologische perioden Overige opmerkingen
10
Nr. 32 Bijlage 2: Contactgegevens archeologie Provincie Zeeland Beleidsmedewerkers Archeologie Provincie Zeeland Mevr. M. Geerts 0118 63 1881
[email protected] Dhr. N.H. van Diepen 0118 63 1739
[email protected] Helpdesk Archeologie SCEZ Dhr. J. Jongpier 0118 670 878
[email protected]
Adviseurs Archeologie voor de Provincie Zeeland, Waterschap Zeeuwse Eilanden en gemeenten Borsele, Goes, Hulst, Kapelle, Noord-Beveland, Reimerswaal, Sluis, Terneuzen, en Tholen Mevr. N.J.G. van Jole 0118 670 611
[email protected] Walcherse Archeologische Dienst (Middelburg, Veere, Vlissingen) Dhr. B.H.F.M. Meijlink 06-52552925
[email protected] Dhr. B. Silkens 06-50850164
[email protected] Gemeente Schouwen-Duiveland Dhr. M. Verduijn 0111 452 263 Dhr. P. de Kroo 0111 452 262
[email protected]@schouwenduiveland.nl
Provinciale Onderzoeks Agenda Zeeland (POAZ) Dhr. R.M. van Dierendonck 0118 670 877 Zeeuws Archeologisch Depot (ZAD) Depotbeheerder Dhr. H. Hendrikse 0118 670 618 Documentalist Dhr. J.J.B. Kuipers 0118 670 879
duiveland.nl
[email protected]
[email protected] [email protected]
11
Nr. 32
Artikel II Dit besluit treedt in werking met ingang van de eerste dag na de datum van uitgifte van het Provinciaal Blad waarin het wordt geplaatst. Aldus vastgesteld in de vergadering van gedeputeerde staten van 12 mei 2009. Gegeven te Middelburg, 12 mei 2009 Gedeputeerde Staten voornoemd, drs. K.M.H. PEIJS, voorzitter. mr. drs. L.J.M. VERDULT, provinciesecretaris. Uitgegeven, 4 augustus 2009 De provinciesecretaris, mr. drs. L.J.M. Verdult
12