Protocol life-traps Thierry Onkelinx
Testfase ZieZoZoogdier
Versie 1.0
Inhoudsopgave 1 Inleiding
2
2 Doelstelling
2
3 Materiaal en methoden 3.1 Tijdsbesteding . . . . . . . . . . . 3.2 Planning . . . . . . . . . . . . . . 3.2.1 Keuze van de proefvlakken 3.3 Voorbereiding . . . . . . . . . . . 3.4 Veldwerk . . . . . . . . . . . . . .
3 3 3 3 3 4
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
. . . . .
4 Rapportage
4
A Praktische zaken A.1 Standaard aas . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A.2 Muizen uit de val halen . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . A.3 Individueel merken . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
5 5 5 5
B Formulieren B.1 Planningsformulier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . B.2 Voorbereiding- en veldformulier . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . . .
7 7 8
C Checklists C.1 Checklist C.2 Checklist C.3 Checklist C.4 Checklist
1
planning . . . voorbereiding veldwerk . . . rapportage . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
. . . .
9 9 9 9 10
Inleiding
Dit protocol zal later de basis vormen voor het protocol voor het meetnet kleine zoogdieren. We maken gebruiken van de activiteiten in het kader van Zie Zo Zoogdier om het protocol te testen en bij te sturen waar nodig. Opmerkingen en suggesties zijn steeds welkom bij Thierry Onkelinx (
[email protected]).
2
Doelstelling
De doelstellingen van dit protocol is een inschatting te maken van de muizendensiteit op een bepaalde locatie, verder proefvlak genaamd. Door het protocol op een voldoende groot aantal proefvlakken toe te passen en om de paar jaar te herhalen, kunnen we de trend van de muizendensiteit in Vlaanderen opvolgen. Omdat we de gegevens van meerdere proefvlakken samenvoegen, is het cruciaal dat overal op een vergelijkbare manier gemeten wordt. Vandaar dat het proctocol nauwgezet dient op gevolgd te worden. Indien het protocol door omstandigheden niet gevolgd kan worden, is het belangrijk om dat te vermelden. Wat kon niet gevolgd worden en waarom. Het kan ons belangrijke informatie opleveren om het protocol bij te sturen. Op basis van de informatie die we in deze testfase inzamelen, zullen we bepalen hoeveel proefvlakken we moeten ofvolgen en met welke frequentie.
2
3
Materiaal en methoden
3.1
Tijdsbesteding
Het protocol vraagt minstens twee dagen en een nacht veldwerk. Tijdens een eerste dag (planning) worden de potenti¨ele proefvlakken geselecteerd en afgebakend. Tijdens de tweede dag (voorbereiding) worden de vallen geplaatst, doch niet op scherp gezet. Tijdens de nacht (veldwerk) worden de muizen gevangen.
3.2
Planning
Voor je aan de planning begint, kijk je de checklist (C.1) na en kruis je aan of je al het nodige materiaal mee hebt. De planning gebeurt uiterlijk de dag voor de vallen uitgezet worden. Toch raden we aan om er bijvoorkeur een tot twee weken eerder aan te beginnen. Op die manier kunnen er, indien nodig, nog afspraken gemaakt worden met de beheerder van het terrein. Tijdens eenzelfde planningsdag kunnen meerdere gebieden bezocht worden. Gebruik dan een afzonderlijk planningsformulier per gebied. 3.2.1
Keuze van de proefvlakken
We beperken de keuze tot natuurreservaten en bosreservaten, beheerd door een van de erkende terreinbeherende verenigingen (vzw Natuurpunt.Beheer, vzw Durme, vzw de Torenvalk) of door de overheid (Agentschap voor Natuur- en Bos). Kies een bosrand langs een grasland of een houtkant langs een grasland. De houtkant moet minstens 5 m breed zijn. Zorg dat je een valrij van minstens 100 m kan uitzetten, bijvoorkeur in een min of meer rechte lijn. Indien een rechte lijn niet lukt, is een L-vorm toegestaan. Indien vallijnen van 100 m niet haalbaar zijn, dan zijn twee vallijnen van elk 50 m toegestaan. De maximale afstand tussen deze twee vallijnen mag echter maximaal 100m bedragen, gemeten als de kortste afstand tussen de twee vallijnen. De minimale afstand tussen twee proefvlakken moet minstens 250 m bedragen. Het begin van elke vallijn moet makkelijk op het terrein en op de stafkaart terug te vinden zijn aan de hand van een beschrijving. Bijvoorbeeld 85 m ten noorden van het kruispunt tussen straat X en Y. Zowel de referentiepunten, route naar het begin van de vallijn en de vallijn zelf moeten op een stafkaart getekend worden. Het is immers de bedoeling dat de vallijn binnen een aantal jaar opnieuw kan bemonsterd worden. De beschrijving moet daarom toelaten dat iemand die het gebied niet kent voldoende heeft aan de beschrijving en een stafkaart om het begin van de vallijn terug te vinden.
Duid de vallijn(en) aan op de kaart evenals de punten in de beschrijving. Graag ook de co¨ordinaten toevoegen in decimale graden (bijv. 52,3567ˇr NB; 4,3567ˇr OL). Je kan deze co¨ordinaten in het veld meten met een GPS of achteraf opsporen via Google Earth of http://www.waarnemingen.be1 .
3.3
Voorbereiding
Zorg dat je per vallijn over 20 omgebouwde triptraps kan beschikken en daarboven op nog 5 reserve triptraps. Controleer de triptraps voor je ze gaat uitzetten op beschadigingen die de goede werking ervan verhinderen. Zorg dat alle vallen genummerd zijn. Bijvoorkeur door de combinatie van een letter en een cijfer (A0, B7, . . . ). Per vallijn worden bijvoorkeur vallen van twee letter reeksen geplaatst en in alfabetische volgorde. Dat impliceert dat ontbrekende valnummers dienen aangevuld. 1
Het zou op termijn handig zijn als de medewerkes de vallijnen kunnen tekenen via waarnemingen.be. Eventueel kunnen ze dan op basis daarvan automatisch veldformulieren kunnen afdrukken
3
De triptraps worden uitgezet langs de vallijnen die geselecteerd werden tijdens de planning. Beperk het aantal proefvlakken per nacht tot maximum 4. Plaats elke vijf meter een triptrap, vul ze met wat aas en nestmateriaal (gras). Plaats de triptrap met het deurtje langs onder zodat het niet kan dichtklappen. Op die manier kunnen de muizen wennen aan de vallen. Darom is het noodzakelijk om de vallen minstens 2 dagen van te voren uit te zetten. De vallen worden bij voorkeur op de minerale bodem, tussen de vegetatie geplaatst. Zorg dat de ingang niet verspert is door vegetatie. Markeer de locatie van de vallen door een stukje schilderstape aan de vegetatie te bevestigen. Noteer onmiddellijk op de veldformulier welke vallen (nummers) gebruikt worden en hun volgorde. Duidt dat eveneens aan op een detailkaartje met de vallijn(en). Op die manier kunnen later eventuele ontbrekende vallen gerichter opgespoord worden. Gebruik een lintmeter of touw om de (theoretische) afstand tussen de vallen te meten. De val zelf plaats je op de meest geschikte locatie binnen een straal van 0.5m. Het meten is belangrijk omdat we op die manier een vrij constante lengte van de vallijnen kunnen garanderen. Dat is nodig om de dichtheden van de verschillende proefvlakken (en medewerkers) te kunnen garanderen. Indien de vallen systematisch op minder of meer dan 5 m staan, zullen we de dichtheden respectievelijk overen onderschatten. Ga de checklist (C.2) af om te zien of je al het nodige materiaal bij hebt voor je vertrekt om de vallen uit te zetten.
3.4
Veldwerk
Het veldwerk start tussen de 2 en 5 dagen nadat de vallen werden uitgezet. De vallen worden op scherp gezet 1.5 uur voor zonsondergang. Vanaf dan worden de vallen elke 3 uur gecontroleerd gedurende 3 controles. Voorzie dus een periode van ongeveer 10 uur veldwerk. Tijdens het scherp zetten en de tweede controle worden alle vallen gecontroleerd op de aanwezigheid van aas. Indien het aas verdwenen is, wordt het bijgevuld. Wanneer een muis gevangen wordt, worden ze individuel gemerkt door wat haar van de bovenvacht weg te knippen volgens een vast stramien (zie A.2 en A.3). We beginnen voor elke soort en voor elke vallijn steeds bij het begin van het stramien. Na het merken worden de muizen onmiddellijk los gelaten op de plaats waar ze gevangen werden. De aas in de val wordt indien nodig aangevuld en de val wordt teruggeplaatst. Vul tijdens het veldwerk dadelijk het veldformulier aan. Indien een muis gevangen is, vul je de code van de soort in en het nummer van de muis. BM2 staat voor de tweede bosmuis. Als er iets anders (naaktslak, wezel, . . . ) in de val zat, noteer je dan ook. Elke controleerde val waar niets inzat, kruis je ook aan. Op die manier minimaliseren we de kans om een val over het hoofd te zien. En dus ook het risico dat dieren overlijden door een te lang duur tussen het vangen en los laten. Tijdens de derde controle halen we de vallen op en verwijderen we de schilderstape. Zorg ook dat je de checklist (C.3) bij de start en einde van elke controle aanvult.
4
Rapportage
Gelieve zo snel mogelijk na het veldwerk alle formulier en checklists terug te sturen naar de Natuurpunt Zoogdierenwerkgroep, Hier moet het adres nog komen. De checklists lijken op het eerste zicht misschien overdreven. Toch willen we het belang ervan benadrukken. Door ze consequent te gebruiken, is de kans op fouten en vergetelheden zo klein mogelijk.
4
A
Praktische zaken
A.1
Standaard aas
Pindakaas Havermout Wortel Vis? Appel?
Meng de pindakaas met de havermout zodat je er balletjes van kan rollen. Doe in elke val een bolletje van het mengsel, een stukje wortel, een stukje appel en een stukje vis. We moeten best ook nog de verhoudingen/hoeveelheden opgeven.
A.2
Muizen uit de val halen
Om een muis uit de val te halen, plaats je eerst een doorzichtig plastieken zakje (genre diepvrieszakje) rond de ingang van de val. Het zakje moet ruim genoeg zijn zodat de muis er wat in kan rondlopen. Plaats de vingers van een hand over het zakje rond de ingang van de val zodat de muis niet kan ontsnappen. Vervolgens open je het deurtje van de val. Indien de muis niet uit de val en in het zakje wil lopen, blaas dan even zachtjes in de tralies van de val. De muis zal dan snel uit de val en in het zakje lopen. Eens de muis in het zakje zit, sluit je het zakje met een hand volledig af. Vervolgens kan je de val wegzetten. Terwijl je met een hand het zakje dichthoudt, drijf je met de andere hand de muis in een hoekje van de zak. Dan kan je ze door de zak heen met duim en wijsvinger bij het nekvel pakken. Zorg dat je genoeg nekvel vast hebben en het stevig vast hebt. Als je ze niet stevig vast hebt, dan kan de muis zich bevrijden door te spartelen. Als je niet genoeg nekvel vast hebt, dan loop je het risico om gebeten te worden. En dat je als schrikreactie de muis loslaat. Nu heb je de muis goed vast, maar ze zit nog steeds in het zakje. Dat is uiteraard niet handig om de muis te merken. De eenvoudigste manier is om het zakje binnenstebuiten te draaien. Jouw hand die de muis vasthouden zit dan in het zakje en de muis erbuiten.
A.3
Individueel merken
We merken de muizen individueel door een stukje van de bovenvacht weg te knippen. Daardoor is de donkere ondervacht zichtbaar. Het is dus niet de bedoeling om de vacht volledig weg te knippen. Het knippen lukt het best met twee personen en een scherp (dissectie)schaartje. De ene persoon houdt de muis met twee handen vast. Met duim en wijsvinger van de ene hand neemt die de muis bij het nekvel. Met de andere hand de achterpoten. De andere persoon heeft dan twee handen vrij om te knippen. Het knippen lukt ook door een persoon, doch is een stuk minder handig. Muizen kunnen nogal spartelen als je ze probeert te merken. Bij het individueel merken is het cruciaal om een goede boekhouding bij te houden. Je moet immers weten welke merken er reeds gebruikt zijn. Daarom vereisen we dat het schema in tabel 1 gebruikt wordt. In elke vallijn wordt het eerste dier van elke soort telkens aan de rechterachterpoot gemerkt, het tweede dier aan de linkerachtervoet, enz. Tweelingsoorten als Gewone en Tweekleurige bosspitsmuis (Sorex areneus en S. coronatus) worden samen gerekend om het nummer te bepalen. Dus bij een vangst van S. areneus, S. coronatus, S. coronatus en S. areneus krijgen de dieren resp. nummer 1, 2, 3 en 4. Op deze manier vermijden we foutieve waarnemingen door een verkeerde determinatie bij hervangsten.
5
Nummer 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20
Merkteken ra la rv lv rf lf ra + la ra + rv ra + lv ra + rf ra + lf la + rv la + lv la + rf la + lf rv + lv rv + rf rv + lf lv + rf lv + lf
Nummer 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40
Merkteken rf + lf ra + la + rv ra + la + lv ra + la + rf ra + la + lf ra + rv + lv ra + rv + rf ra + rv + lf ra + lv + rf ra + lv + lf ra + rf + lf la + rv + lv la + rv + rf la + rv + lf la + lv + rf la + lv + lf la + rf + lf rv + lv + rf rv + lv + lf rv + rf + lf
Nummer 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60
Merkteken lv + rf + lf ra + la + rv + lv ra + la + rv + rf ra + la + rv + lf ra + la + lv + rf ra + la + lv + lf ra + rv + lv + rf ra + rv + lv + lf ra + lv + rf + lf la + rv + lv + rf la + rv + lv + lf la + lv + rf + lf rv + lv + rf + lf ra + la + rv + lv + rf ra + la + rv + lv + lf ra + la + rv + rf + lf ra + la + lv + rf + lf ra + rv + lv + rf + lf la + rv + lv + rf + lf ra + la + rv + lv + rf + lf
Tabel 1: Stramien om muizen te merken. ra: rechterachterpoot, la: linkerachterpoot, rf: rechterflank, lf: linkerflank, rv: rechtervoorpoot, lv: linkervoorpoot
6
B B.1
Formulieren Planningsformulier
Verantwoordelijke: Naam, adres, telefoon en e-mail Naam gebied: Gemeente: Eigenaar / beheerder: Contactpersoon beheerder: Naam, adres, telefoon en e-mail Mogelijke proefvlakken Proefvlak 1 Naam: Coordinaten startpunt Route beschrijving:
Proefvlak 2
Naam: Coordinaten startpunt Route beschrijving:
Proefvlak 3
Naam: Coordinaten startpunt Route beschrijving:
Proefvlak 4
Naam: Coordinaten startpunt Route beschrijving:
7
B.2
Voorbereiding- en veldformulier Naam van het proefvlak: Datum planning: Verantwoordelijke veldwerk: naam, adres, telefoon, e-mail andere waarnemers op keerzijde Tijdstip Valnummer
Code HSP VSP WSP DSP BSP GSP TSP RW VM AM OW WR
Scherp
Naam Huisspitsmuis Veldspitmuis Waterspitsmuis Dwergspitsmuis Bosspitsmuis spec. Gewone bosspitsmuis Tweekleurige bosspitsmuis Rosse woelmuis Veldmuis Aardmuis Ondergrondse woelmuis Woelrat
voorbereiding:
Ronde 1
veldwerk:
Ronde 2
Wetenschappelijk Crocidura russula Crocidura leucodon Neomys fodiens Sorex minutus Sorex araneus / coronatus Sorex areaneus Sorex coronatus Clethryonomys glareolus Microtus arvalis Microtus agrestris Microtus subterraneus Arvicolla terrestris
Code GBM BM HM DM BR ZR HZ EM WZ HR NS X
Ronde 3
Naam Grote bosmuis Bosmuis Huismuis Dwergmuis Bruine rat Zwarte rat Hazelmuis Eikelmuis Wezel Hermelijn Naaktslak Val gecontroleerd
Wetenschappelijk Apodemus flavicollis Apodemus sylvaticus Mus musculus Micromys minutus Rattus norvegicus Rattus rattus Muscardinus avellanarius Eliomys quercinus Mustella nivalis Mustella erminea
In bijlage: detailkaartje met aanduiding van de vallijn, de valnummers en herkenningspunten van de stafkaart.
8
C C.1
Checklists Checklist planning
Verantwoordelijke: Datum:
Gebied
Materiaal Kaart met natuur- en bosreservaten Potlood Planningsformulier
C.2
Beschikbaar
Checklist voorbereiding
Verantwoordelijke: Datum: Gebied Materiaal Proefvlak 1 Planningsformulier ingevuld 20 omgebouwde trip-traps 5 reserve trip-traps Standaard aas Schilderstape Lintmeter of 5 m touw Planningsformulier Kaartjes
C.3
Proefvlak 2
Proefvlak 3
Proefvlak 4
Controle 3
Checklist veldwerk
Verantwoordelijke: Datum: Proefvlak nr: Materiaal Extra aas 5 reserve triptraps Schilderstape Alcoholstift Kist voor vallen Scherp schaartje Veldformulieren Kaartjes Potlood Doorzichtig plastiek zakjes Hoofdlampje Zaklamp Vangstvergunning Vergunning eigenaar Veldformulieren volledig ingevuld
Gebied Proefvlak naam: Scherp zetten
Controle 1
Controle 2
nvt
nvt
nvt
nvt
9
C.4
Checklist rapportage
Verantwoordelijke: Datum: Wat Gebieden Planningsformulier Overzichtskaart Checklist planning Proefvlakken Veldformulier Detail kaartje Checklist voorbereiding Checklist veldwerk Checklist rapportage
Aantal
Beschikbaar nvt
1 per gebied 1 per gebied 1 per gebied nvt 1 per proefvlak 1 per proefvlak 1 per gebied 1 per proefvlak 1
10