Elly Simoens
Academiejaar 2009-2010
Master Vergelijkende Moderne Letterkunde
Masterproef
UGent
EEN HOGESCHOOL VAN ZELFKENNIS, ZELFBEWUSTZIJN, ZELFKRITIEK EN ZELFWORDING DE VLAAMSE POCKETS VAN UITGEVERIJ HEIDELAND (HASSELT)
Promotor: prof. dr. B. Vervaeck (UGent) Copromotor: prof. dr. K. Humbeeck (UA)
Elly Simoens
Academiejaar 2009-2010
Master Vergelijkende Moderne Letterkunde
Masterproef
UGent
EEN HOGESCHOOL VAN ZELFKENNIS, ZELFBEWUSTZIJN, ZELFKRITIEK EN ZELFWORDING DE VLAAMSE POCKETS VAN UITGEVERIJ HEIDELAND (HASSELT)
Promotor: prof. dr. B. Vervaeck (UGent) Copromotor: prof. dr. K. Humbeeck (UA)
VOORWOORD……………………………………………….……………………………..….. 0 INLEIDING………………………………………………….…….………………………….... 1 HOOFDSTUK 1: GESCHIEDENIS EN PROBLEMATIEK……………..………………………….. 2 1.1. Uitgeverijonderzoek in Vlaanderen………………………………………….…….…….. 2 1.2. Onderzoeksvraag, wetenschappelijke relevantie en corpusafbakening……..………........ 3 1.3. Geschiedenis van uitgeverij Heideland………………………………………………….. 5 1.4. Het literaire veld in Vlaanderen rond 1959……………………………………………... 12 HOOFDSTUK 2: TOTSTANDKOMING VAN DE VLAAMSE POCKETS……….………….……... 15 2.1. Van Mijnheer Snepvangers (V.P.1) tot De wereld gaat stralend open (V.P.8)………... 15 2.2. Van Zien en zijn (V.P.9) tot De wereld van Soo Moereman (V.P.16)…………...…….. 18 2.3. Van Gedicht en omgedicht (V.P.17) tot De stille man (V.P.24)…………………...…... 19 2.4. Financiële afspraken………………………………………………………………...….. 20 2.5. Problemen bij de samenstelling van de reeks…………………………………………... 21 HOOFDSTUK 3: IMAGO-OPBOUW…………………………………………………………... 30 3.1. Een Vlaams pocketalternatief………………………………………………………….. 31 3.2. Band met de Vlaamse Beweging………………………………………………………. 32 3.3. Gerichtheid op het onderwijs…………………………………………………………... 37 3.4. Evenwichtige verhouding tussen fictie en non-fictie…………………………………... 38 3.5. Pluralisme………………………………………………………………………………. 41 3.6. Cultureel project………………………………………………………………………... 46 3.7. Een retrospectief concept………………………………………………………………. 51 3.8. Conclusie……………………………………………………………………………….. 52 HOOFDSTUK 4: RECEPTIE………………………………………………………………...... 54 4.1. Receptie van de eerste vierentwintig V.P.’s……………………………………………. 54 4.1.1. Van Mijnheer Snepvangers (V.P.1) tot De wereld gaat stralend open (V.P.8) 54 4.1.2. Van Zien en zijn (V.P.9) tot De wereld van Soo Moereman (V.P.16)……….. 56 4.1.3. Van Gedicht en omgedicht (V.P.17) tot De stille man (V.P.24)……………... 59
4.2. Analyse van de receptie………………………………………………………………… 60 4.2.1. Algemeen……………………………………………………………………... 61 4.2.2. Een Vlaams pocketalternatief………………………………………………… 63 4.2.3. Band met de Vlaamse Beweging……………………………………………... 65 4.2.4. Gerichtheid op het onderwijs………………………………………………… 66 4.2.5. Evenwichtige verhouding tussen fictie en non-fictie………………………… 66 4.2.6. Pluralisme……………………………………………………………………. 66 4.2.7. Cultureel project……………………………………………………………… 67 4.2.8. Een retrospectief concept…………………………………………………….. 69 4.2.9. Conclusie……………………………………………………………………... 70 HOOFDSTUK 5: BESLUIT…………………………………………………………………… 71 BIJLAGEN…………………………………………………………………………………… 73 Bijlage 1: Overzicht eerste vierentwintig Vlaamse Pockets ……………………………….. 73 Bijlage 2: Zedelijke quotering eerste vierentwintig Vlaamse Pockets……………………... 74 Bijlage 3: Hoofdstuk ‘Verjaarde koeien’ (Decorte 1070, 115-116)………………………... 76 Bijlage 4: Prospectus Vlaamse Pockets…………………………………………………….. 78 Bijlage 5: Brief van L. Nagels aan J.A. Goris, d.d. 30 augustus 1957 [PBL/792.2]………... 79 Bijlage 6: Brief van L. Nagels aan erfgenaam E. Claes, d.d. 28 februari 1970 [PBL/972.2]………………………………………………………………………………… 80 Bijlage 7: Brief van M. Beerten aan L. Aspeslagh-Timmermans, d.d. 7 mei 1971 [PBL/792.2]………………………………………………………………………………… 82 Bijlage 8: Brief van M. Beerten aan F. van der Auwera, d.d. 30 oktober 1961 [AMVC/B 3696] …………………………………………………………………………… 83 Bijlage 9: Brief van J. van Ackere aan L. Nagels, d.d. 18 juli 1966 [PBL/792.2] …………. 85 Bijlage 10: Brief van L. Nagels aan H. Claus, d.d. 30 januari 1961 [PBL/792.2] ….…...…. 86 EINDNOOTAPPARAAT ……………………………………………………………………… 87 CORPUS ARCHIEVEN ……………………………………………………………………… 95 CORPUS VLAAMSE POCKETS……………………………………………………………… 95 BIBLIOGRAFIE …………………………………………………………………………….. 97
VOORWOORD ___________________________________________________________________________ Tijdens mijn opleiding in de bachelor Nederlands-Engels en de master Vergelijkende Moderne Letterkunde ben ik steeds meer geboeid geraakt door de uitgeverijwereld. Omdat werken in die branche voor mij één van de mooiste jobs in dit taalgebied lijkt, wou ik voor mijn masterproef onderzoek doen dat mijn kennis van de uitgeverijsector kon vergroten, en eveneens een bijdrage kon vormen tot het bestaand uitgeverijonderzoek. Ik wil dan ook zeer graag prof. dr. Bart Vervaeck bedanken om mij de kans te geven me in dit onderwerp te verdiepen, ook al paste het niet meteen binnen zijn onderzoeksgebied. Zijn zorgvuldige begeleiding en positieve reacties hebben mij enorm gemotiveerd. Aan mijn copromotor prof. dr. Kris Humbeeck (Universiteit Antwerpen) ben ik eveneens veel dank verschuldigd, voor het helpen uitwerken van het onderwerp en de grondige feedback. Verder wil ik dr. Kevin Absillis hartelijk bedanken, want zonder zijn expertise was dit onderzoek er nooit gekomen. Dank ook aan mijn vader voor het kritisch lezen van deze masterproef, maar vooral voor zijn enthousiasme over het onderwerp, dat helemaal niet binnen zijn professionele interessesfeer ligt. Ook mijn moeder wil ik bedanken voor haar kalmerende raad telkens als ik het nodig had. Ruben Cassiman en Martijn Dentant wil ik hier vermelden omdat zij zo vaak als klankbord hebben gefungeerd. Deze masterproef had nooit tot stand kunnen komen zonder de hulp van enkele instellingen en medewerkers. In de eerste plaats wil ik hier het AMVC-Letterenhuis en Jan Stuyck vermelden. De collectie Limburgensia van de Provinciale Bibliotheek van Limburg (PBL) was eveneens van onschatbare waarde. Dank aan mevrouw Martine Balcer, directeur van de Bibliotheek, om mij de toestemming te geven de archieven in te kijken. Ik wil ook Karel Verhelst en Marleen Vandenreyt bedanken om voor mij in sneltempo het vele archiefmateriaal te ontsluiten. Verder dank aan Jacqueline van Baelen om mij tijdens mijn onderzoek in de PBL op te vangen en te begeleiden, en aan Katrien Spelkens die mij in die periode onderdak verleende. Ten slotte een heel bijzondere vermelding voor mevrouw Annie van Gelooven, oudmedewerkster van Heideland en partner van Lou Nagels. Ik ben haar oprecht dankbaar voor haar vriendelijke ontvangst en haar bereidheid de memoires van Lou Nagels aan mij te lenen. Op de korte tijd dat ik haar gesproken heb, vertelde zij met een aanstekelijk enthousiasme over Heideland en Lou Nagels. Daardoor besefte ik des te meer hoe belangrijk het is dat de geschiedenis en de verwezenlijkingen van deze unieke uitgeverij moet worden vastgelegd, onthouden en begrepen. Ik hoop dat deze masterproef daartoe zal kunnen bijdragen.
INLEIDING ___________________________________________________________________________ Van 1945 tot 1987 was de Hasseltse uitgeverij Heideland een belangrijk instituut in het Vlaamse literaire landschap. De culturele, sociale en politieke impact van de uitgeverij kan moeilijk overschat worden, zoals zal blijken in deze masterproef. Het onderzoek focust op één van de opvallende projecten die de uitgeverij lanceerde. Het liep van het jaar 1959 tot 1973: de Vlaamse Pockets (V.P.‟s). Vanwege de omvang van de reeks – 266 pockets, en bijna 3 miljoen geproduceerde exemplaren in veertien jaar tijd – zal deze masterproef zich noodzakelijkerwijs moeten beperken. In wat volgt, worden de eerste vierentwintig pockets uit de serie (zie bijlage 1) bestudeerd. De centrale onderzoeksvraag betreft het imago van die eerste V.P.‟s in Nederland en in Vlaanderen. Deze vraag zal ik beantwoorden vanuit twee invalshoeken. In hoofdstuk 3 onderzoek ik het imago dat de uitgeverij voor de reeks wou creëren en ga ik na op welke manier dit imago in de praktijk werd opgebouwd. In hoofdstuk 4 bestudeer ik hoe de reeks gepercipieerd werd binnen het literaire veld en stel ik me de vraag of de opbouw van het imago bij de receptie het gewenste effect heeft gehad. Dit onderzoek wordt voorafgegaan door een hoofdstuk dat een theoretisch-methodologisch kader over uitgeverijonderzoek bevat. Daarin geef ik een overzicht van het onderzoek in Vlaanderen en een toelichting bij mijn aanpak. In datzelfde eerste hoofdstuk tracht ik voorts een beeld te schetsen van de geschiedenis van Heideland en van het literaire veld op het moment dat de V.P.‟s op de markt kwamen. Alvorens ik de onderzoeksvraag beantwoord, presenteer ik in hoofdstuk 2 een schets van de totstandkoming van de eerste vierentwintig V.P.‟s.
Alle bibliografische verwijzingen kunnen worden teruggevonden in het eindnootapparaat. Archiefmateriaal en krantenartikels worden volledig beschreven. Het corpus van de archieven en van de V.P.‟s is daarna opgenomen. Secundaire literatuur, zowel uitgaven in boekvorm als wetenschappelijke artikels, wordt aangeduid met een beknopte verwijzing waarvan de gedetailleerde bibliografische gegevens in de bibliografie zijn opgenomen. Als referenties binnen eenzelfde hoofdstuk terugkomen, krijgen zij een verwijzing met het nummer waaronder de betreffende tekst voor het eerst werd beschreven.
1
HOOFDSTUK 1: GESCHIEDENIS EN PROBLEMATIEK ___________________________________________________________________________ In dit eerste hoofdstuk geef ik een overzicht van het bestaande uitgeverijonderzoek in Vlaanderen en geef ik verdere toelichting bij mijn onderzoeksvraag. Daarna volgt een beknopte geschiedenis van uitgeverij Heideland. Ten slotte wordt een schets gemaakt van het literaire landschap in Vlaanderen op het moment dat de eerste V.P.‟s verschenen.
1.1. Uitgeverijonderzoek in Vlaanderen Het tweedelige standaardwerk Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, geschreven door Ludo Simons, is de pioniersstudie over uitgeverijen in Vlaanderen. De twee delen, gepubliceerd in 1984 en 1987, geven een uitgebreide geschiedenis en een overzicht van uitgeverijen in Vlaanderen in de 19de en 20ste eeuw. Het werk heeft nooit een gelijkwaardige tegenhanger in Nederland gekregen.1 Daarnaast verscheen in 1984 een biografie van Romain Vanlandschoot over Joris Lannoo met veel en nuttige informatie over uitgeverij Lannoo en in hetzelfde jaar schreven Wittebols en Durnez over uitgeverij De Clauwaert. 2 Vervolgens verschenen nog enkele „(gelegenheids)werken en diverse doctoraalscripties, artikelen en kleinere bijdragen.‟3 Verder promoveerde Jan Pauwels in 2003 op een studie over Guido Gezelle en Lambertus Jacobus Veen.3 Twee jaar later verscheen Ernst Bruinsma‟s studie over de beginjaren van uitgeverij A. Manteau en publiceerde Kevin Absillis een uitvoerig uitgeleide fondslijst van dezelfde uitgeverij, voor de periode vanaf 1956.4 In 2009 verscheen dan Absillis‟ vuistdikke studie Vechten tegen de bierkaai, die de geschiedenis van uitgeverij A. Manteau beschrijft van 1932 tot 1970.5 Inmiddels waren ook twee congresbundels Klassieke reeksen en klassiekenreeksen6 en Inktpatronen7 - gepubliceerd, en werd er gerapporteerd over onderzoek naar de jeugdboekenfondsen van Averbode.8 In 2009 publiceerde Absillis nog een meer theoretisch artikel waarin hij het groeiende uitgeverijonderzoek in Vlaanderen theoretisch en wetenschappelijk analyseerde.9 Hij onderzocht de evoluties in het onderzoek in Nederland en onderscheidde drie grote lijnen. De stroming van de „Tilburgers‟, onder meer Verdaasdonk, Van Rees en De Glas, volgt de methodologie van de „empirische literatuursociologie‟ die literair-institutioneel georiënteerd is.10 Een andere aanpak wordt gevolgd door Lisa Kuitert, die met de beschrijvende „boekhistorische benadering‟ aandacht besteedt aan culturele, politieke en economische omstandigheden, wat resulteert in rijk gedocumenteerde historische verhalen. 11 Deze stromingen durfde Absillis niet zomaar in rechtstreekse oppositie te plaatsen: volgens hem 2
kunnen
de
twee
visies
veeleer
als
nuances
beschouwd
worden.12
De
twee
onderzoeksstandpunten zag Absillis samenkomen in een derde benaderingswijze, „het geïntegreerde paradigma‟. Daarin wil „men enerzijds de tot dan toe hermeneutische poëticastudie een meer wetenschappelijke grondslag […] geven en anderzijds de institutionele benadering een instrument […] aanreiken om met normatieve uitspraken aan de slag te gaan.‟13 In de publicatie De productie van literatuur. Het literaire veld in Nederland 18002000, onder redactie van Van Rees en Dorleijn, zag Absillis hiervan een voorbeeld.13
1.2. Onderzoeksvraag, wetenschappelijke relevantie en corpusafbakening De centrale onderzoeksvraag van deze scriptie luidt: „welk imago hadden de eerste Vlaamse Pockets in Nederland en in Vlaanderen?‟ Deze vraag zal benaderd worden vanuit twee invalshoeken. In hoofdstuk 3 onderzoek ik welk imago Heideland voor de reeks wou creëren en welke strategieën daarvoor gebruikt zijn. Hiervoor zullen promotieteksten en advertenties geanalyseerd worden, maar eveneens wordt er rekening gehouden met de „beroepsidealen‟ zoals de uitgever Lou Nagels die formuleerde. Op dit laatste aspect van het onderzoek wordt op het einde 1.2. teruggekomen, omdat het wel enige voorzichtigheid vraagt. De inzichten in de expliciete imagovorming zullen worden getoetst aan het profiel dat de V.P.‟s an sich uitstralen. In hoofdstuk 4 wil ik nagaan hoe de reeks gepercipieerd werd binnen het literaire veld en of de opbouw van het imago bij de receptie het gewenste effect heeft gehad. Deze beide invalshoeken zullen benaderd worden vanuit het geïntegreerd paradigma dat Van Rees en Dorleijn beoefenen en dat Absillis gedefinieerd heeft.13
Het onderzoekswerk van Ludo Simons en Kevin Absillis heeft al enige feiten en analyses omtrent de V.P.‟s aangereikt. De wetenschappelijke relevantie van deze masterproef schuilt er dan ook in om deze kennis te verdiepen, te verhelderen, te analyseren en waar nodig bij te stellen. Deze studie wil in de eerste plaats veel nieuwe informatie aanreiken die uit archiefonderzoek naar voren is gekomen.
Omdat de V.P.-reeks verspreid over veertien jaar 266 titels telt, was het niet mogelijk om de volledige serie vanuit beide invalshoeken grondig door te lichten. Daarom beperk ik me tot de eerste vierentwintig pockets uit de reeks en het archiefmateriaal dat hierover werd ontsloten in de collectie Limburgensia van de Provinciale Bibliotheek van Limburg (PBL). Dat materiaal bevat zowel correspondentie tussen uitgeverij en auteurs als een uitgebreid recensiearchief. 3
Daarnaast was er ook algemene informatie over Heideland en haar fonds nodig om een ruimer fondsprofiel en de beroepsidealen van de uitgeverij te schetsen. Hiervoor werd gebruik gemaakt van het archiefmateriaal van Marcel Beerten (1919-2004), Lou Nagels (1923-2003) en Heideland dat bewaard wordt in het Letterenhuis te Antwerpen. De memoires van Lou Nagels, uit het privé-archief van Heidelandmedewerkster Annie van Gelooven, vulden dit beeld aan.a Het corpus voor dit onderzoek bestaat dan ook enerzijds uit de eerste vierentwintig V.P.‟s en anderzijds uit het materiaal dat uit de verschillende archieven werd verzameld, met name correspondentie, vertrouwelijke memoranda, promotiefolders, toespraken en recensies. Het archiefcorpus behandelt vooral de eerste vierentwintig V.P.‟s, maar werpt ook een licht op de volledige reeks en de uitgeverij in het algemeen.
Tot slot nog een korte toelichting over de reden waarom dit onderzoek ook aandacht besteedt aan de „beroepsidealen‟ van Lou Nagels en de volledige uitgeverij. De beroepsidealen, zoals gedefinieerd door Meyer-Dohm, zijn de geproclameerde doelstellingen of de naar buiten toe gepresenteerde idealen die de uitgever rond zijn vak koestert.14 Deze idealen worden gecontrasteerd met „Leitmaximen‟: de feitelijke doelstellingen zoals ze in de praktijk van het handelen duidelijk worden en die in belangrijke mate kunnen verschillen van de eerstgenoemde.15 Sommige onderzoekers, zoals De Glas, menen dat de beroepsidealen of „uitgesproken selectiemotieven‟ niet geïntegreerd mogen worden in een analyse van de kwaliteitscriteria die de uitgever of uitgeverij hanteert om boeken voor het fonds te selecteren.16 Voor De Glas moet de analyse van de samenstelling van het fonds centraal staan bij een onderzoek naar selectiecriteria. Immers: Zulke criteria [worden] zelden door uitgevers met zoveel woorden […] geformuleerd. Wanneer dit wel gebeurt, blijken ze algemeen en dubbelzinnig van aard, uiterst moeilijk nader de specificeren en als beslissend instrument onbetrouwbaar.17 Onderzoeker De Vries daarentegen koos er in zijn werk over Geert van Oorschot toch voor om een geestelijk profiel van de uitgever te schetsen, maar wel „met de nodige voorzichtigheid, op basis van grote hoeveelheden informatie uit diverse, liefst elkaar aanvullende, bronnen.‟18 De Vries zag „geen reden om een relatie tussen het uitgeversideaal a
De memoires van Lou Nagels bestaan uit twee verschillende gestencilde versies, maar er zijn ook enkele kortere typoscripten die nog vroeger werden opgesteld. Dit onderzoek brengt gegevens van alle versies samen. Het valt niet uit te sluiten dat de memoires soms fouten bevatten of vanuit een (te) zeer persoonlijk standpunt geschreven zijn. Nagels kan concrete data of feiten na vele jaren vergeten zijn en wou uiteraard zijn uitgeverij positief presenteren aan de buitenwereld. De memoires worden hier dan ook niet integraal of letterlijk overgenomen, maar vooral gebruikt als basis voor de uitgeverijgeschiedenis en het discours dat Nagels rond zijn projecten hanteerde (zie verder). Waar er vermoedens bestaan dat de memoires niet correct zijn, werd dit ook vermeld.
4
en het fondsprofiel bij voorbaat te ontkennen.‟19 In dit onderzoek werd hetzelfde uitgangspunt gehanteerd. In de eerste plaats omdat Lou Nagels bepaalde motieven herhaaldelijk expliciet geformuleerd heeft en die motieven dus wel degelijk duidelijk te achterhalen en te analyseren zijn. Ten tweede omdat deze motieven, doordat ze zo expliciet geformuleerd werden, zeer belangrijk waren voor de indruk die het lezerspubliek van de V.P.‟s kreeg. Het gaat hier immers om doordachte publieke strategieën die hun doel zeker niet gemist hebben. Het ware een verarming van het onderzoek om dergelijke weloverwogen, bewuste manipulaties van een uitgeverij zomaar opzij te schuiven. Uiteraard zullen deze beroepsidealen, of het „expliciete imago‟ zoals het verder genoemd zal worden, niet zomaar als uitgangspunt genomen worden. Ze worden afgewogen tegen het eigenlijke fondsprofiel, in dit geval het profiel van de samenstelling van de V.P.‟s en dus het beeld dat de V.P.‟s zelf oproepen. Dat imago zal gebruikt worden om de Leitmaximen, of het „impliciete imago‟, van de uitgeverij te bepalen. Het impliciete imago zal belicht worden in dialoog met de beroepsidealen. Op die manier wordt gepoogd om een volledig en genuanceerd beeld te schetsen van het imago dat Heideland zowel expliciet als impliciet met de V.P.-reeks creëerde.
1.3. Geschiedenis van uitgeverij Heideland Op het einde van het jaar 1944 kreeg een groepje studenten in Beringen het idee om een boekhandel en commerciële uitgeverij op te richten.20 Bibliotheekinspecteur Ward Schouteden steunde dit initiatief en bedacht de naam Heideland.21 Een paar maanden later vernam één van de studenten, Lou Nagels, dat de Katholieke Studenten Actie (KSA) een vergelijkbaar idee had om in Bree een uitgeverij van jeugdboeken uit de grond de stampen.20 Daarop besloten zij hun plannen samen uit te voeren. Vier studenten en vier leden van de KSA richtten op 26 april 1945 uitgeverij Heideland op in Beringen.20 De studenten in Beringen hadden voor Heideland al een handelsregister aangevraagd en een commerciële ruimte gecreëerd, en vanwege die voorsprong werd het initiatief daar verder uitgewerkt. 22 Een van de peters van de onderneming was de Standaard-Boekhandel20 en zes van de acht stichters, waaronder Lou Nagels, waren (aspirant-)geestelijken.23 Het doel van de onderneming werd geformuleerd als „het vormen van een cultureel en intellectueel centrum in Limburg‟, waarbij zeker ook het besef bestond dat een „commerciële basis nodig was.‟20 Gaston Durnez schreef later: „De geest van strijdbaar katholicisme en flamingantisme bezielde deze jongeren.‟24 Dat wijst al op de politieke betekenis van het Heidelandfonds;
5
verder zal blijken hoe de achtergrond van verschillende Heidelandmedewerkers, collegauitgevers, schrijvers en critici het rechts-nationalistische profiel van de uitgeverij aflijnden. In juli zei Lou Nagels het Groot Seminarie vaarwel en nam hij de leiding van het bedrijf in handen.25 Nagels was geboren te Haacht op 25 maart 1923, als zoon van een Haagse onderwijzeres en een Antwerpse leraar.26 Nagels‟ vader was een strijdend katholiek en flamingant, die door zijn opvattingen zo ver mogelijk buiten zijn invloedssfeer benoemd werd als kantonaal inspecteur van het lager onderwijs.26 Zo kwam het gezin in het Hasseltse Beringen terecht.26
Bij de oprichting van Heideland lag het zwaartepunt bij de boekhandel, maar ook het uitgeven van de eerste boeken werd al voorbereid.27 In 1945 verscheen het eerste werk onder het label van Heideland. Het handelde over Leopold III, leek op een uitgebreide brochure en werd verspreid op 50.000 exemplaren.25 Met een communieprent haalde de uitgeverij wat later een oplage van 200.000 exemplaren.25 Daarna volgden nog twee boeken: een biografie van de Luikse heilige Juliana van Cornillon en de vertaling van een werk van de Engelse kardinaal John Henry Newman.25 Ondertussen haalde de boekhandel op het einde van 1945 een eerste groot succes, met de verkoop van een exemplaar van de Winkler Prins encyclopedie.27 De verkoop verdubbelde de omzet van één maand en twee jaar later had de boekhandel al duizend series van het naslagwerk verkocht.28
Een jaar na de oprichting nam Heideland de papierhandel Ceysens over, die door zijn naam, zijn ligging (de Hasseltse Grote Markt) en zijn traditie een „soliede commerciële basis‟ had. 29 Als drukkerij had Ceysens bij het begin van de Eerste Wereldoorlog het flamingantische weekblad Ons Limburg gelanceerd, dat de Vlaamse eisen (waaronder de vervlaamsing van de Universiteit Gent) duidelijk promootte.30 In de daaropvolgende jaren begon Heideland sterk te groeien, tot er ongeveer een tiental publicaties per jaar werd uitgegeven.31 Eerdere plannen rond een monografie van Jozef Muls over Hippolyte Daeye werden uitgevoerd en er verschenen vertalingen van het werk van kardinaal Newman en kanunnik Sheehan.32 Een van de eerste bescheiden successen van de uitgeverij was een tweedelige geromanceerde biografie van Dostojewski, geschreven door de Russische Alja Rachmanowa en vertaald door F. Oldenburg Ermke.33 Het boek, met de titel Het leven van een groot zondaar, was een vertaling uit het fonds van de katholieke Zwitserse uitgeverij Benziger; een fonds dat door Heideland in België werd vertegenwoordigd.32 Enkele Limburgse pastoors gingen vooral af op de titel om meteen fulminerende waarschuwingen vanaf de preekstoel te lanceren, wat 6
misschien een deel van het succes van de publicatie verklaarde.34 In de paasweek van 1947 zette Heideland een eerste stap naar het publieke forum met een boekententoonstelling in het pand aan de Hasseltse Grote Markt.33 In 1949b traden Marcel Beerten, Pol Peeters en Bert Willems toe tot het personeel.35 In diezelfde periode nam Heideland de Boekuil- en Karveeluitgaven van Kapitein Zeldenthuis (pseudoniem van de dichter R.A. Joostens, die ook nog het pseudoniem Albe gebruikte) over36 en startte daarmee de uitbouw van een sterk jeugdboekenfonds. Verder verscheen een monografie over schilder G.J. Wallaert en Isidoor van Aster Berkhof.35 Met uitgever Paul Brand gaf Heideland de vierdelige serie Met de heiligen het jaar rond uit.37 In de jaren vijftig richtte de huisstijl zich meer op het literaire. 38 In 1950 startte de uitgavenreeks Hofboekerij, waarvoor Heideland samenwerkte met uitgevers Paul Brand en uitgeverijen De Toorts, Nelissen en Het Spectrum om zes romans en één wetenschappelijk werk te publiceren.37 In 1951 begon een serie met Vlaamse schrijvers, met onder meer werk van Hendrik Prijs, Minus van Looi, Aster Berkhof en een herdruk van Ernest Claes‟ Bei uns in Deutschland.37 In 1954 kreeg de reeks er twaalf publicaties van Vlaamse schrijvers bij, waaronder Manneke Maan van Gerard Walschap, Appassionata van Jean du Parc (pseudoniem van Willem Putman), Spiegel van leven en dood van Marcel Matthijs, Flarden aan de mast van Leo Mets, Aurita van Albe en Marlene Helmsen van Marcel Beerten.39 In datzelfde jaar schreef Heideland haar eerste poëzieprijs uit, gericht op Vlaamse schrijvers met als thema „Limburg‟.40,c In 1955, ter ere van het tienjarige bestaan, werd de Jubelreeks uitgegeven met vertalingen van onder andere Alja Rachmanowa, Jane Austen en Georges Simenon.41 De eerder opgerichte Jeugd- en Avonturenserie begon steeds sterker te worden, met als gevolg dat Heideland in datzelfde jaar dertig jeugd- en kinderboeken uitgaf.41
Het jaar 1956 was een scharniermoment voor de uitgeverij: twee projecten werden gelanceerd die de reputatie van de uitgeverij zouden consolideren en de lijn van het verdere fondsbeleid zouden bepalen. Het eerste project was het Predica Verbum, een 15-delig religieus naslagwerk dat een „preekleer‟ werd genoemd, maar beter kan worden samengevat als een „arsenaal van gegevens over bepaalde filosofische en theologische onderwerpen waarnaar op b
Waarschijnlijk is deze datum niet helemaal correct; volgens de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (NEVB) trad Beerten pas in 1951 toe. c Uit de opsomming van auteurs en het thema zijn de stevige wortels van Heideland in Limburg duidelijk af te leiden. Het is ook geen toeval dat de geschiedenis van Heideland in Nagels‟ memoires zeer expliciet verbonden met de economische en culturele veranderingen in de provincie. Die stevige band bestond zeker in de beginjaren; zoals uit het vervolg van deze geschiedenis zal blijken, kreeg de uitgeverij later steeds grotere ambities om iedere provincialistische imagovorming tegen te gaan, al zou het bedrijf altijd sterk in Limburg verankerd blijven.
7
systematische wijze kon teruggegrepen worden en dat dus geraadpleegd kon worden door hen die de geloofleer moeten toelichten.‟42 Predica Verbum was gebaseerd op het Homeletische Handbuch van Pater Anton Koch uit Duitsland, een publicatie waarnaar een grote vraag was in de boekhandel van Heideland.42 Het tweede project was het indrukwekkende Pantheon der winnaars van de Nobelprijs voor literatuur (Pantheon), waarvan het eerste deel in hetzelfde jaar verscheen. Het jaar ervoor was de 50ste Nobelprijslaureaat bekroond en kreeg Nagels samen met enkele medewerkers het idee om vertalingen van alle Nobelprijswinnaars in één reeks op te nemen.43 De persconferentie voor het project was de eerste grote persbijeenkomst voor een boekwerk in het Nederlandse taalgebied.43 Toen de Nederlandse gasten op het einde van de receptie vertrokken, begonnen alle aanwezigen het Wilhelmus te zingen. Garmt Stuiveling vertelde deze anekdote nog jarenlang verder, en de auteur van Nagels‟ memoires concludeert eruit dat het Pantheon „meer dan de verdragen van de Taalunie blijkbaar de Vlaams-Nederlandse saamhorigheid [had] bevestigd.‟44 In diezelfde periode probeerde de uitgeverij Gerard Walschap te nomineren voor de Nobelprijs door een synopsis van al zijn werk in het Zweeds op te sturen naar de Nobelstichting, maar zonder resultaat.45 In het spoor van het Pantheon kwam in 1961 het Verzameld proza van Knut Hamsun in tien delen uit.46, d
In 1959 ging het project van de V.P.‟s van start. Volgens Nagels was de concrete aanleiding voor de reeks het „cursorisch lezen‟ dat op dat moment zeer in trek was in het onderwijs: het volledig doorlezen van literaire werken in plaats van fragmenten uit een boek toe te lichten. In die context kreeg Nagels de vraag of Ontdek Amerika van Marnix Gijsen en een werk van Hugo Verriest op de markt was voor schoolgebruik.47 Heruitgaven van Vlaamse werken in pocketvorm bleken amper te bestaan en betekenden dus een lacune in de markt, die Nagels met een nieuwe reeks kon opvullen. Correspondentie met Gijsen toont aan dat al in augustus 1957 het idee ontstond om Ontdek Amerika in een reeks van „Vlaamse Volksuitgaven’ op te nemen, en de vraag dus eerder werd gesteld dan Nagels zelf aangeeft. 48 Het hele concept nam in elk geval pas in 1959 concretere vormen aan. In het voorjaar vond overleg plaats tussen verschillende uitgevers, waaronder Jan Francois, Antoon Sap, Maurits de Meyer en Godfried Lannoo. Uiteindelijk waagde alleen Heideland de stap, ondersteund door de bereidheid van d
Het uitgeven van Knut Hamsun meteen na de Tweede Wereldoorlog kan worden beschouwd als een onverholen politiek statement. Tijdens de Tweede Wereldoorlog schreef Hamsun verschillende pro-Duitse artikels, stuurde hij zijn Nobelprijsmedaille op naar Goebbels, en ontmoette hij Hitler in Berchtesgaden (Dahle 2008). Hamsuns uitgesproken pro-nazistische opstelling droeg dus bij tot de reeds eerder beschreven politieke achtergrond van het Heidelandfonds.
8
bovengenoemde uitgevers om „hun medewerking te verlenen inzake rechten en titels.‟49 De reeks bevatte enkel werk van Vlaamse literatoren, met uitzondering van enkele werken van Noord-Nederlandse auteurs over Vlaanderen. De taalpockets van J. Grauls, M. van Nierop en H. Heidebuchel hadden het meeste succes.50 Op 3 november 1959 werden de pockets gepresenteerd op de Antwerpse boekenbeurs, gevolgd door een colloquium over het initiatief in de Salons de Boeck.50 Een dag later werd de serie in Den Haag gepresenteerd, met medewerking van A. Mariën, Cultureel Attaché bij de Ambassade van België voor Nederland.51 De verspreiding in Nederland zou verzorgd worden door de StandaardBoekhandel.51
In 1962 schreef de uitgeverij een romanprijsvraag uit, naar aanleiding van het verschijnen van de honderdste V.P. een jaar later. Die honderdste pocket was het eerste volume van de vierdelige reeks De Nederlanden van Eugène de Bock, gewijd aan „wat Nederland en Vlaanderen op cultureel en artistiek vlak met elkaar bindt.‟52 De romanprijsvraag Heideland voor Noord en Zuid bekroonde uiteindelijk drie laureaten, maar vond geen enkele inzending goed genoeg om de eerste prijs te verdienen. Het geld werd besteed aan een poëzieprijsvraag in 1967.53 Eveneens in 1962 kwam de nieuwe pocketreeks Poëtische Erfdeel der Nederlanden (PEN) op de markt, op initiatief van medewerker Marcel Beerten. Volgens Nagels was het project alleen mogelijk gemaakt dankzij de opbrengsten van de Pantheonreeks, al was de PEN-serie verre van een mislukking.54 Een jaar later volgden de Wetenschappelijke Pockets, die volgens Nagels niet het succes hadden van de gewone V.P.‟s en de PEN-reeks.55 Enerzijds was er geen belangstelling voor in Nederland en anderzijds werd de trend voelbaar dat men voor wetenschappelijke onderwerpen Engelstalige publicaties verwachtte.56 Uiteindelijk zouden er slechts twaalf Wetenschappelijke Pockets verschijnen. Een ander minder succesvol project waren de tekenverhalen van Bob Mau; het succes was waarschijnlijk matig omdat de strip niet tegelijkertijd in een krant of tijdschrift verscheen.57 Nog in 1962 nam de uitgeverij het Nederlandstalige fonds van de Brusselse uitgeverij Meddens over, samen met De Periscoop, een „onafhankelijk maandblad voor kunst en kultuur.‟58 Twee jaar later kon de uitgeverij de Standaardpockets (zie 1.4.) overnemen.59 Halverwege de jaren zestig publiceerde Heideland intensief literair proza, onder andere van Prosper de Smet, Bert van Aerschot en Willem M. Roggeman. 60 Maar ook literatuurstudie werd in het fonds opgenomen, zoals de Bibliografie van de Vlaamse tijdschriften en een Bibliotheek voor literatuurwetenschap.60 In 1965 werden de reeksen Heideland Paperbacks, 9
voornamelijk met essays en romans, en Heideland-documenten, met „historisch en literairhistorisch werk‟, gelanceerd.61 Een jaar later kwam Walschap met het grootste deel van zijn oeuvre naar Heideland62, nam Heideland de jeugdboekenuitgeverij ‟t Fonteintje (Antwerpen) over63 en startte de dertigdelige serie Genie en Wereld, een reeks met biografieën van belangrijke figuren in de wereldgeschiedenis.60
Op 1 juli 1966 sloot Heideland met de Parijse uitgever Larousse een akkoord over de Grote Nederlandse Larousse Encyclopedie (GNLE), een Nederlandse vertaling en bewerking van het Franstalige origineel. Heideland verkocht als boekhandel toentertijd met het nodige succes edities van de Winkler Prins en de Standaard Encyclopedie, maar Nagels merkte de tendens op dat uitgevers rechtstreeks aan de verbruikers begonnen te verkopen. De verkoop van naslagwerken betekende voor de boekhandel een groot stuk van de omzet en een nog groter stuk van de winst. Nagels‟ conclusie was eenvoudig: „Als de uitgever van een encyclopedie boekhandelaar wordt dan moet de boekhandelaar liefst voor zijn eigen encyclopedie gaan zorgen.‟64 Een vertaling en bewerking zou financieel het minst belastend zijn en bovendien het snelst gaan.65 Nagels polste eerst bij de Encyclopaedia Britannica, maar werd daar de deur gewezen.65 Larousse stond aanvankelijk sceptisch tegenover het project, niet alleen omdat het taalgebied beperkt was, maar ook omdat uitgeverij Brepols ooit afspraken had gemaakt voor een vertaling van de Petit Larousse Illustré zonder dat dit plan uitgevoerd werd.66 Uiteindelijk kon Nagels het team van Larousse overtuigen, mede dankzij zijn ervaring met naslagwerken in de boekhandel en de stevige reputatie van de uitgeverij op basis van grote reekswerken.66 Even werd nog geprobeerd om de Nederlandse uitgeverij Het Spectrum N.V. bij het project te betrekken, maar die bleek niet geïnteresseerd. De reden: „Naarmate wij ons meer in de details van een encyclopedieplan verdiepen, realiseren wij ons meer welk een gecompliceerde onderneming een dergelijk voornemen is en hoe groot de bedragen zijn.‟67 Uiteindelijk startte een redactie van ongeveer dertig medewerkers met het project, die zorgde dat er elke week 6.000 nieuwe regels naar de drukker gestuurd werden.68 Met de regelmaat van de klok verscheen om de vier maanden een deel, slechts één keer met vertraging.68 In 1979, twaalf jaar later, was het project voltooid.68 Uiteindelijk heeft Heideland niet zelf kunnen profiteren van de grote inkomsten die de encyclopedie genereerden, volgens Nagels omdat hij er nooit in geslaagd is „de adequate structuren‟ voor zijn bedrijf te vinden.69 De zoektocht naar de juiste financiële structuur verliep inderdaad moeizaam, ondanks intensieve vergaderingen in 1966 en advies van de Kredietbank. In 1968 kwam Nagels in contact met Aloïs Goyvaerts, directeur van de boekhandel Orbis, die gespecialiseerd was in de verkoop van 10
encyclopedieën70 en ook het tijdschrift Ons Land uitgaf.71 Goyvaerts wou mee in het project stappen, en samen richtten de bedrijven op 15 juli 1969 de N.V. Heideland-Orbis op. Dat gebeurde na een tactische tussenstap waarbij Heideland werd opgesplitst in N.V. Heideland en P.V.B.A. Heideland.70 Alle activiteiten van N.V. Heideland werden overgeheveld naar het gefuseerde bedrijf en de P.V.B.A. bleef apart bestaan als boekhandel, net zoals de N.V. Orbisboekhandel apart bleef functioneren als verzend- en colportageboekhandel.70 Later zou Nagels het betreuren dat alle bedrijfsstructuren niet samen tot één geheel gefuseerd waren.69 De N.V. Heideland-Orbis kocht in 1970 ook de Brugse uitgeverij Desclée de Brouwer op.70 Via de nieuwe constructie kon in het najaar van 1971 het eerste deel van de GNLE verschijnen. Kort daarna werd ook het eerste van vijftien delen van de monumentale geschiedenis Twintig eeuwen Vlaanderen op de markt gebracht en werd een twaalfdelige Universele Wereldgeschiedenis aangekondigd.72 In 1968, nog voor de fusie, verscheen de Idiomaticumreeks
van
Ward
Vantilborgh,
een
meertalige
serie
van
spreekwoorden-
en
zegswijzenwoordenboeken, die enkel in Vlaanderen echt populair werd.73 Ook de reeks Bouwstenen van de Cultuur ontstond in die periode, met verschillende geografische en cultuurhistorische atlassen.74
Heideland-Orbis had echter niet genoeg kapitaal om het drukken van de GNLE te blijven prefinancieren.75 De encyclopedie bracht het tot meer dan 100.000 exemplaren, waarvan ongeveer één derde in Nederland werd afgezet.76 Het immense succes vroeg zware investeringen, want elke druk van de encyclopedie moest door de uitgeverij geprefinancierd worden. In 1975 nam het Kluwerconcern, een Nederlandse uitgeversreus, Heideland-Orbis over om de boordnodige kapitaalsverhoging te realiseren. Vier jaar later, toen het project van de GNLE en Twintig eeuwen Vlaanderen ten einde liep, verliet Lou Nagels wegens een meningsverschil de N.V. Heideland-Orbis onder Kluwer.77 Hij keerde terug naar zijn boekhandel, de P.V.B.A. Heideland, die nu tot een N.V. werd omgevormd dankzij de overname door vastgoedmakelaar Leo Geeris.78 N.V. Heideland-Orbis ging ook zijn eigen weg, vooral met vervolgwerken op basis van de Larousse-reeks.78 De grote vervolgwerken en de taalhandboeken bleven bij Heideland-Orbis, waardoor Nagels enkel de overige pockets en de afzonderlijke literaire werken meenam.78 In 1980 begon hij met een toeristisch reekswerk, de Heideland Collectie, een jaar later met een achttiendelige encyclopedie over fauna en nog eens drie jaar later lanceerde hij de vijftiendelige Grote Medische Encyclopedie.78 Nagels droomde ondertussen van een serie grootse naslagwerken naar Brits model. Geeris trok zich echter terug, en Nagels moest opnieuw op zoek naar financiële steun.75 Hij nam van een 11
Nederlandse vriend een slapende holding, B.V. d‟Alembert Holding, over.75 Later richtte hij twee afgeleide holdings in Zwitserland op.75 In 1985 sloot de Vlaamse dochtermaatschappij van Kluwer de Limburgse vestiging van de N.V. Heideland-Orbis: die behield haar naam als werkmaatschappij van Kluwer, maar moest haar zetel en kantoren verhuizen naar de Kluwervestiging in Deurne, met veertig werknemers minder.79 In datzelfde jaar kocht Nagels met zijn N.V. Heideland de hele voorraad van de GNLE weer over van Kluwer. In 1986 raakten Heideland en de holdings van d‟Alembert als spookholdings en frauduleuze beleggingsmaatschappijen in diskrediet.75 De heisa rond zijn bedrijf schaadde de verkoop voelbaar en Nagels kon bovendien nergens meer financiering loskrijgen.75 Enkele nieuwe geldschieters bleken volgens de uitgever fraudeurs te zijn die met geïnvesteerd geld gingen lopen.75 Op 6 februari 1987 werd de N.V. Heideland, met 48 werknemers, failliet verklaard en overgenomen door N.V. Concentra, die een uitverkoop startte.75 Alle beleggers waren hun geïnvesteerde geld kwijt, een totaalbedrag van ongeveer 700 miljoen frank.75 In 1989 verscheen in Humo een dossier waarin de schuld van de ondergang van Heideland bij Nagels werd gelegd. De holdings in Zwitserland gaven obligaties aan toonder uit met „verdacht hoge interesten‟ en Nagels werd in een rechtszitting in Nederland beschuldigd van valsheid in geschrifte, oplichting en geldverduistering.80 Hij bleef tot het einde volhouden dat hij zelf het goedgelovige slachtoffer van frauduleuze praktijken was, en dat hij zich vergist had in de beoordeling van feiten en personen. Naar eigen zeggen werd hij steeds „koud wanneer ik er aan denk en ben vol ergernis tegenover mezelf. Het zelfverwijt is erger dan het geruïneerd zijn.‟28 Ondanks zijn pleidooien werd de uitgever verantwoordelijk gesteld voor het verdwenen geld en werd hij in 1990 door de Hasseltse correctionele rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee en een half jaar en een boete.81
1.4. Het literaire veld in Vlaanderen rond 1959 Tijdens de Tweede Wereldoorlog bloeide het Vlaamse boekenbedrijf: de cultuurindustrie expandeerde, de boekenmarkt kende een hausse en de „moordende concurrentie uit Nederland‟ die er vroeger was, verdween.82 Na de Tweede Wereldoorlog kwam er echter een einde aan die evolutie. De grote vraag naar boeken daalde, door de aanhoudende papierschaarste waren de prijzen hoog en veel uitgeverijen hadden te lijden onder de in- en uitvoermaatregelen van Nederland.83 De inhaalbeweging die de Vlaamse uitgeverij tijdens de Duitse bezetting had uitgevoerd, werd ongedaan gemaakt.84 De Vlaamse boekensector had te 12
kampen met een groot imagoprobleem: zowel in Nederland als in Vlaanderen leefde het idee dat het Zuiden wat uitgeefcultuur betrof, een bijna onoverbrugbare achterstand had op het gebied boven de Moerdijk.e
Een ander wezenlijk kenmerk van de Vlaamse boekenmarkt na de Tweede Wereldoorlog, is de opkomst van het pocketboek. Deze nieuwe boekvorm ontstond door de innoverende productiewijze waarbij de ruggen van papiervellen gelijmd worden in plaats van met garen gebrocheerd.85 De methode bestond al in de negentiende eeuw en werd in de eerste helft van de 20ste eeuw geperfectioneerd.85 Het kleefproces werd in de jaren 1930 verbeterd door de Duitser Emil Lumbeck, die de methode ontwikkelde om de ruggen van papiervellen te schuren of te „lumbecken.‟85 In de jaren 1940 werd een nieuwe lijmsoort ontwikkeld die voor extra stevigheid zorgde.85 Toen de V.P.‟s van Heideland gelanceerd werden, waren er al heel wat pocketreeksen op de markt in Nederland. Absillis vermeldt de ABC-pockets (De Arbeiderspers), de Prismapockets (Het Spectrum), de Salamanderpockets (Em. Querido), de Parelpockets (Elsevier), de Zwarte Beertjes (Bruna), de Amstelpockets (L.J. Veen), de Ooievaarpockets (Bert Bakker) en de Meulenhoffpockets.86 Eveneens in 1959 startte de Bezige Bij met de paperbackreeks Literaire Reuzenpockets.87 In een artikel in Het Nieuwsblad wordt ook gewag gemaakt van de serie Donkerpockets.88 Deze reeks werd uitgegeven door Uitgeverij Ad. Donker in Rotterdam, ontstond waarschijnlijk rond 1957 en bevatte onder meer een heruitgave van Max Havelaar, Vogels zonder kooi met essays van Karel Jonckheere en vertalingen van Lewis Carrrol‟s Alice in Wonderland, Thomas Mores Utopia, Heines satire Aus den Memoiren des Herrn Von Schnabelewopskien en enkele werken van Dylan Thomas. Daarnaast bevatte de reeks studies over het Wilhelmuslied en kinderverzorging.f In Vlaanderen was de Fenixreeks (1933) van de Antwerpse uitgeverij Het Kompas de eerste pocketreeks avant la lettre.89 Het Dagblad van Noord-Limburg noemde de serie in 1960 „sterk Vlaams, maar een beetje geraffineerd toch ook.‟90 In 1939 begon Manteau met de Basisreeks, een serie publicaties rond wetenschappelijke en actuele vraagstukken.91 De Brusselse uitgeverij De Arbeiderspers lanceerde in 1950 de Reinaertreeks92 en in 1954 startte Uitgeverij e
Over de oorzaken en effecten van het „schema van de achterstand‟ heeft Kevin Absillis uitgebreid geschreven in Vechten tegen de bierkaai. Deze complexe problematiek wordt hier niet opnieuw toegelicht: voor het onderzoek is het enkel nodig om te beseffen dat het Vlaamse boekenbedrijf na de Tweede Wereldoorlog te kampen had met zware imagoproblemen, zeker in Nederland. f De eerste Donkerpocket was Paris vous parle van Jan Brusse, een selectie uit Brusses radiopraatjes over Parijs. Waarschijnlijk was dit een herdruk van het in 1950 uitgegeven werk. De eerst gevonden pocket die met zekerheid kan gedateerd worden is Wezens die je toch nooit ziet, een levensschets van Ko Doncker - een Haarlems kunstenaar - die in 1957 verscheen als Donkerpocket nr. 10.
13
De Internationale Pers te Antwerpen met de Coronapockets, een reeks die voornamelijk titels van buitenlandse auteurs bevatte.g Werk van onder andere Theodor Plievier, Somerset Maugham en Margery Sharp verschenen er in vertaling, maar de tweede pocket in de reeks was wel het Nederlandstalige Lord Zeepsop van Willem van Iependaal. In het jaar van de lancering van de V.P.‟s startte Jan van Tuyl in Antwerpen met de Bel-pockets, gevuld met populaire lectuur.93 Een jaar later ontstonden de Standaardpockets94 en nog eens twee jaar later begon Manteau met de kleine en grote Marnixpockets.95
Een laatste belangrijke tendens in het Vlaamse literaire landschap kort na de Tweede Wereldoorlog, was de band met de Vlaamse Beweging (V.B.). De verwevenheid tussen literatuur en de V.B. had dan al een lange voorgeschiedenis en uitte zich ook op institutioneel vlak in de Vlaamsgezindheid van literaire organisaties als de Vereniging van Letterkundigen (VVL), de Vereeniging ter Bevordering van het Vlaamsche Boekwezen (VBVB), uitgeverijen en bladen. Vooral in de repressiejaren was die band nog zeer sterk.96 Steeds meer schrijvers trachtten wel te ontsnappen aan het klassieke verwachtingspatroon van de V.B., waaronder Hugo Claus, Louis Paul Boon en Ward Ruyslink, maar dat gold lang niet voor iedereen.97 Ondertussen bleef de V.B. getekend door de breuklijnen van de politiek-maatschappelijke verzuiling.98 Ook Vlaamse schrijvers droegen in die periode nog een expliciet conservatiefkatholieke, links-socialistische of rechts-liberale stempel.99 Toen de V.P.‟s op de markt kwamen, waren heel wat (literaire) kringen dus nog verzuild en Vlaamsgezind. Verder zal blijken dat zowel de V.P.‟s als Heideland perfect in deze context pasten.
g
Een verwijzing naar deze Coronapockets werd gevonden in een ongedateerd artikel zonder bron in het archief van Lou Nagels [AMVC/ N 1255].
14
Lou Nagels als seminarist [privéarchief Annie van Ghelooven]
Seniorenpaspoort van Lou Nagels [privéarchief Annie van Ghelooven]
HOOFDSTUK 2: TOTSTANDKOMING VAN DE VLAAMSE POCKETS ___________________________________________________________________________ Het idee van de V.P.‟s ontstond omstreeks 1959, nadat Nagels enkele vragen kreeg naar goedkope heruitgaven van Vlaams werk voor schoolgebruik (zie 1.3.). De V.P.‟s werden gedurende twaalf jaar gelanceerd in drie reeksen van telkens acht pockets per jaar. In dit hoofdstuk wordt kort de totstandkoming van de eerste drie reeksen - de eerste vierentwintig V.P.‟s dus - geschetst op basis van de correspondentie met de betrokken auteurs. 2.1. Van Mijnheer Snepvangers (V.P.1) tot De wereld gaat stralend open (V.P.8)h Bert Decorte was de eerste auteur uit de eerste reeks van acht V.P.‟s die door Nagels werd gecontacteerd. Op 8 april 1959 stelde de uitgever het idee voor om een bloemlezing van Vlaamse balladen in de serie op te nemen. Nagels gaf meteen aan dat hij zich niet al te veel zou bemoeien met de samenstelling van Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese (V.P.4).1 Twee weken later schreef Nagels Lode Baekelmans en Maddy Buysse, schoondochter en rechthebbende van Cyriel Buysse, aan. Bij Baekelmans vroeg Nagels meteen naar Mijnheer Snepvangers vanuit een zeer pragmatische invalshoek: de roman werd uitgegeven door de ondertussen failliete uitgeverij Het Kompas, waardoor Nagels vermoedde dat het werk rechtenvrij was.2 Meteen vroeg hij of Baekelmans nog andere titels op het oog had „waarvoor geen verbintenissen meer bestaan met bepaalde uitgevers.‟2 Baekelmans had al informele contacten gehad over de heruitgave van Mijnheer Snepvangers bij de Nederlandse uitgeverij Wereldbibliotheek, maar liet aan Nagels weten dat hij wou dat de roman in Vlaanderen bleef.3 Zo zou deze heruitgave de eerste V.P. worden. In een brief aan Maddy Buysse toonde Nagels interesse in Rozeke van Dalen en ’t Bolleken. Opnieuw was die voorkeur ingegeven door het feit dat de werken inmiddels vrij van auteursrechten waren: „Wij menen te weten dat de rechten van hogervernoemde titels rechtstreeks door u worden behandeld.‟4 Ook in deze correspondentie volgde de vraag naar eventuele andere titels.4 Meer dan een maand later ging Buysses uitgever Van Dishoeck akkoord met de voorwaarden voor ’t Bolleken, dat V.P.2 werd.5 Zelf stelde Maddy Buysse nog Het Ezelken voor, maar dit plan werd nooit uitgevoerd. Voor Rozeke van Dalen waren de rechten overgedragen aan de Nederlandse uitgeverij Contact, die niet in het project wilde meestappen.
h
Enkel over het werk van Hugo Verriest is er geen correspondentie met de erven bewaard in de archieven van Limburgensia.
15
Van August van Cauwelaert en Lode Zielens werden respectievelijk Vertellingen van de rechter (V.P.6) en De wereld gaat stralend open (V.P.8) vrij vlot opgenomen. Met het werk van Ernest Claes waren er meer hindernissen. Heideland had gepolst naar de rechten van één of meerdere boeken die bij uitgeverij De Standaard ondergebracht waren. 6 Uitgever Godenis van De Standaard stond hier echter afwerend tegenover. Nagels beloofde Claes zelf nog eens contact op te nemen met De Standaard en hoopte „als dikke klant‟ meer succes te hebben.6 Nagels‟ pleidooi moet overtuigend zijn geweest, want niet lang daarna kon hij Claes verzekeren dat Godenis beloofd had de zaak te verdedigen bij het directiecomité.7 Maar ondertussen nam de uitgeverij voor alle zekerheid alvast contact op met uitgeverij De Clauwaert om de rechten van Daar is een mens verdronken te krijgen. Uitgever Van den Eynde van De Clauwaert bleek veel voor het plan te voelen.8 Nagels hoopte nu maar dat Claes zelf geen veto zou stellen want „zelfs Van Dishoeck heeft Buysse afgestaan.‟8 Op 10 juli waren de overeenkomsten met De Clauwaert afgerond en liet Nagels weten dat hij op Claes‟ eigen voorstel inging om 7 procent te honoreren op 25 fr.8 Over de contacten met De Standaard werd niet meer gerept en Daar is een mens verdronken verscheen als V.P.3.
Het initiatief om het Gezellebrevier (V.P.5) van Bert Ranke (pseudoniem van Frans van der Auwera) te publiceren, kwam van de uitgeverij zelf. Het oorspronkelijke idee was om een hele „Brevierreeks‟ te maken, al dan niet los van de V.P.‟s.9 Ranke moest zich even verzoenen met de Vlaamse invalshoek. Hij was in principe altijd tegenstander geweest van „een splitsing der Nederlandse literatuur in een Vlaamse en Nederlandse vleugel, met de daaraan verbonden gebruikelijke veronachtzaming van een van beide.‟9 Toch zag hij een aantal argumenten om een bloemlezing samen te stellen met enkel Vlaams werk: 1) De pockets willen uitsluitend Vlaams werk brengen. Dus logischerwijze ook de bloemlezingen in de pocketreeks. 2) De beperking tot een keuze uit de Vlaamse poëzie zou allicht beter beantwoorden aan de vooropgestelde omvang der boekjes. 3) M.i. zou het bovendien op moreel-literair plan een heilzaam en verdiend tegengewicht vormen tegen de krenkende verwaarlozing van de Vlaamse poëzie in de Noord Nederlandse bloemlezingen. 4) En ten slotte vraag ik me af, of het commercieel gezien niet interessanter is, zowel met het Vlaamse als met het Nederlandse lezerspubliek voor ogen.9 Ranke vroeg of hij bij de selectie ook rekening moest houden met een „geestes- of levensgerichtheid.‟9 Hij vermoedde immers dat de uitgeverij af te rekenen had „met extraliteraire factoren, in de eerste plaats, meen ik, met de zedelijke kwotering.‟ 9 Daarom stelde hij twee concepten voor de bloemlezing voor. Het zou een spiegel van het „gehele poëtische veld‟ 16
kunnen zijn, „met positieve en negatieve aspecten, met alle zekerheden van de enen maar ook met al de twijfels en verscheurdheden van de andere [sic].‟9 Het kon ook opgevat worden in een idealistisch zin en „alleen een keuze bieden van poëtisch volstrekt verantwoorde stukken, die echter wat hun geestelijke strekking betreft, geen afbreuk doen aan wat men pleegt te noemen een positieve, kristelijk-humanistische levenshouding.‟9 Heideland zal voor de laatste optie gekozen hebben, want nog geen week later deed Ranke een poging om zijn idealistische bloemlezing verder te conceptualiseren. Elk boekje zou dus „een soort belijdenis, en daardoor verheerlijking worden van een der constanten in onzer kristelijk-humanistische kultuur.‟10 Ranke besloot een dubbele maatstaf te hanteren bij de keuze van de gedichten: een poëtischesthetische en een christelijk-morele. Enerzijds zou dus alle „goedbedoelde of moraliserende rijmelarij‟ geweerd worden, maar anderzijds zou er ook geen plaats zijn voor „poëtisch verantwoord levensnegativisme.‟10 Bert Ranke speelde zelf een grote rol in de samenstelling van de V.P.-reeks. Zo deed hij aan Nagels de suggestie om Van Hoogenbemts De stille man (V.P.23) op te nemen11 en ging hij actief op zoek naar non-fictiewerken voor de reeks. Hij verzamelde informatie over de beschikbaarheid van het werk van Jules van Ackere12, wat resulteerde in de publicatie van Eeuwige muziek (V.P.14). Ook Zoeklicht op het oude Athene (V.P.24) van Halsberghe werd later door hem aangedragen.13 Niet alle ideeën van Ranke mondden echter uit in publicatie: over A.M. Pols‟ werk over Spanje was hij enthousiast, maar het werk werd niet opgenomen in de reeks. Dat kwam wellicht door één van de drie door Ranke genoemde nadelen (of de combinatie ervan): het boek telde 300 bladzijden, had illustraties en bevatte „een erg rigoureus‟ hoofdstuk over de Kerk in Spanje.14 Opmerkelijk is dat Bert Ranke ook Hubert Lampo bij de V.P.‟s heeft kunnen betrekken. Ranke kreeg de schrijver zover om De ruiter op de wolken af te staan (V.P.43), al vond Ranke zelf dat het „zijn minst interessante werk‟ was.15 Lampo gaf te kennen dat hij dat zelf ook besefte en dat hij het grondig wou herwerken. Ranke was dan ook duidelijk in zijn advies aan Nagels: „Ge bewijst uzelf een dienst door de naam Lampo op te nemen in een reeks met het énige werk dat beschikbaar is, een naam die ook in het Noorden werfkracht heeft.‟15 Bovendien zou de uitgeverij volgens Ranke de Vlaamse literatuur dienen „door de auteur de gelegenheid te geven, zijn roman waarvan hij de “grote tekortkomingen” kent (zie zijn brief) tot een “behoorlijke roman om te werken.”‟15 Rankes betrokkenheid bij de reeks en de uitgeverij had overigens een zekere invloed op het politieke profiel van Heideland. Als medewerker van onder meer DeVlag, Nieuw Vlaanderen, Laagland en Westland maakte Ranke deel uit van de collaboratiekringen die Heideland niet schuwde.16 17
2.2. Van Zien en zijn (V.P.9) tot De wereld van Soo Moereman (V.P.16) Marnix Gijsen (pseudoniem voor Jan Albert Goris) was de allereerste auteur uit de volledige V.P.-reeks met wie Nagels contact opnam, kort nadat hij de vraag had gekregen of Ontdek Amerika ergens in een goedkope uitgave bestond. Reeds eind augustus 1957 schreef Nagels de auteur aan voor een project onder de werktitel „Vlaamse volksuitgaven‟ (zie bijlage 5). Hij omschreef het als een pocketreeks met „boeken van Vlaamse schrijvers of werken die enigszins met Vlaanderen verband houden.‟17 De uitgever had reeds contact opgenomen met N.V. Standaard-Boekhandel en mocht van de uitgeverij zonder bezwaren Ontdek Amerika opnemen. Gijsen gaf hiervoor zijn toestemming, op voorwaarde dat het herwerkt zou worden.18 Om onduidelijke redenen heeft Ontdek Amerika echter de reeks nooit gehaald en was het Odysseus achterna die de tiende V.P. werd.
Bij een aantal auteurs liep de overeenkomst erg vlot. Raymond Herreman werd gecontacteerd met de vraag een bloemlezing te maken van zijn Boekuiltjes, korte literaire columns in de krant Vooruit.19 Boekuiltjes verscheen als V.P.11, gereviseerd en ingeleid door Bert Ranke. Ook voor Zien en zijn (V.P.9) van Johan Daisne was de overeenkomst snel gemaakt.20 Jozef Muls kreeg een aanbod voor Brueghel, Memling of Melancholia. De uitgever vertoonde een kleine voorkeur voor één van de boeken over een schilder21 en uiteindelijk zou Memling de laat-gotische droom als V.P.12 opgenomen worden. Van Ackere werd op een bijzondere manier bij de reeks betrokken. Nagels moet ooit eens aan Bert Ranke gezegd hebben dat hij interesse had „iets van Jules van Ackere‟ te publiceren. Ranke bracht de auteur daarvan op de hoogte, waardoor Van Ackere Heideland uiteindelijk zelf aanschreef met het voorstel om Eeuwige muziek (V.P.14) op te nemen.22
Ook in de tweede reeks werden enkele auteurs door de uitgeverij aangeschreven met een concreet voorstel, in de hoop later meer werk te mogen publiceren. Dat was het geval bij Edward Vermeulen, van wie De zwarte pokken (V.P.15) werd opgenomen.23 In de correspondentie met Gerard Walschap vroeg Nagels onmiddellijk naar De wereld van Soo Moereman (V.P.16) en polste hij naar de mogelijkheid om in de toekomst nog andere romans op te nemen.24 Walschap wou echter niet zomaar op het honorariumvoorstel ingaan. Nagels bood uiteindelijk zeven procent op elk verkocht exemplaar. Tegelijkertijd polste de uitgever naar de mogelijkheid om een tweede boek, Moeder, in de serie op te nemen25, wat echter niet zou gebeuren. 18
Toen Nagels op 8 juli 1959 contact opnam met Lisa Aspeslagh-Timmermans, die de literaire nalatenschap van Felix Timmermans beheerde, wilde hij in de eerste plaats een bundel tekeningen van de schrijver laten verschijnen in de V.P.-reeks.26 Een licentie-uitgave krijgen voor een roman of verhalend proza leek de uitgever immers moeilijk. Toch hoopte Nagels ook om met deze uitgave het werk van Timmermans in zijn fonds binnen te loodsen, want hij voegde op het einde van de brief toe: „Misschien kan u dan onderzoeken of het voor een latere datum toch niet mogelijk zou zijn een roman of een bundel verhalend proza in onze serie te laten verschijnen.‟25 Tijdens een daaropvolgend bezoek van Marcel Beerten had Lisa Timmermans positief gereageerd op het voorstel om een pocket met tekeningen en vignetten uit te geven27, maar uiteindelijk verscheen de bundel poëtische verhalen Schemeringen van de dood als V.P.13.
2.3. Van Gedicht en omgedicht (V.P.17) tot De stille man (V.P.24)i De derde reeks van acht pockets kwam vrij vlot tot stand. Over Gedicht en omgedicht (V.P.17) waren er achteraf wel strubbelingen (zie 2.5.). Paul Lebeaus De Zondebok (V.P.20) werd vlot afgestaan voor herdruk28 en van Albert van Hoogenbemts De stille man (V.P.23) waren de rechten van Em. Querido vervallen.29 Gaston Durnez kwam zelf met het idee om zijn reportage over Israël uit te geven in boekvorm. Heideland twijfelde, omdat het nog nooit reisverhalen of reportages had uitgegeven, en de boekenmarkt erg „loom‟ was. 30 Toch vroeg Nagels om het manuscript door te sturen, en dat overtuigde hem om Lente in de woestijn uit te geven als V.P.18. Het eerste taalboek uit de V.P.-reeks was Onze Taal I (V.P.19), een bundel taalkundige kroniekjes van de overleden Jan Grauls, samengesteld en ingeleid door Rob Roemans.31
Voor Het zien en genieten van schilderkunst van Stubbe leek er bijna roet in het eten gegooid te worden door Theo Meddens, de uitgever van Elsevier, die de eerste kans had op een mogelijke heruitgave.32 Meddens moet hier toch van afgezien hebben, want Het zien en genieten van schilderkunst werd uiteindelijk V.P.21. De overeenkomst met Karel van de Woestijne, net als die met Herman Teirlinck, moest via uitgeverij Manteau gaan.33 Wat voor Van de Woestijnes Journalistiek (V.P.22) lukte, kreeg Nagels echter niet voor het werk van Teirlinck gedaan. i
De correspondentie met Van Halsberge over Zoeklicht op het oude Athene (V.P. 24) gebeurde waarschijnlijk via Bert Ranke en werd niet in de onderzochte archieven teruggevonden.
19
2.4. Financiële afspraken Uit de correspondentie blijkt dat Heideland allesbehalve een eenvormig honorariumbeleid voerde. Grauls, Vermeulen, Van Cauwelaert, Buysse en Verriest moeten het met 1 frank per exemplaar en een voorschot van 6.000 frank stellen. Walschap en Herreman kregen hetzelfde voorstel met een voorschot van 7.500 frank. Walschap was de enige die protesteerde en uiteindelijk 1,75 frank met een voorschot van 10.000 frank kreeg. Gijsen kreeg 1,25 frank aangeboden. Een specifiek voorschot werd niet vermeld, maar met een oplage van 7.000 exemplaren zal dit rond de 8.000 frank gelegen hebben. Muls, Daisne en Zielens kregen hetzelfde honorarium met een voorschot van 7.500 frank. Aan de echtgenote van Zielens schreef Nagels dat deze regeling voor alle herdrukken gold34, wat dus duidelijk niet het geval was. Het Zien en genieten van Stubbe was bijvoorbeeld ook een herdruk, maar daarvoor kreeg de auteur 1,50 frank per exemplaar. De oplage bedroeg 7.500 exemplaren, waardoor het voorschot ongeveer hetzelfde zal geweest zijn als de 10.000 frank die Van de Woestijne en Van Ackere kregen met hetzelfde honorarium. Durnez en Claes ontvingen nog meer: elk 1,75 frank per exemplaar met een voorschot van 7.500 frank (voor Claes was dit zijn eigen voorstel). Van Hoogenbemt, Lebeau en uiteindelijk Walschap kregen hetzelfde honorarium, met een voorschot van 10.000 frank. Timmermans‟ honorarium was eveneens hetzelfde, maar met een oplage van 7.500 exemplaren kreeg hij het hoogste voorschot van ongeveer 12.000 frank.j
Dit voorschotbeleid heeft de uitgeverij overigens slechts twee en een half jaar kunnen volhouden: het werd verminderd omdat het voorschot te lange tijd vooruit liep op de effectieve honoraria.35 Later werden ook de beginoplages (meestal rond de 6.000 à 7.000) verkleind tot 5.000 exemplaren, door gebrek aan stockageplaats. Die ingreep had als bijkomend voordeel dat er sneller herdrukt kon worden.36
j
Bij bloemlezingen konden de honoraria nog zwaarder doorwegen. Voor Gezellebrevier moesten Bert Ranke en de erven van Gezelle betaald worden, zodat Heideland uiteindelijk 10 procent honorariakosten per pocket had (Brief van M. Beerten aan F. van der Auwera, d.d. 19 januari 1960 [AMVC/ B3696]). Uit een korte nota in de correspondentie van Heideland met Bert Ranke blijkt dat de opgetelde honoraria voor Ranke en alle opgenomen dichters voor Mijn moeder was een heilige vrouw (V.P.28) niet minder dan 18,02 procent bedroegen ([PBL/792.2]).
20
2.5. Problemen bij de samenstelling van de reeks Uit bovenstaande schets van de totstandkoming van de eerste drie series V.P.‟s blijkt al dat Heideland niet altijd haar eerste keuze van boeken kon opnemen. De uitgeverij had zelf een te beperkt fonds om de reeks te vullen, en moest dus op zoek gaan naar werk waarop geen rechten meer rustten of waarvan uitgeverijen de rechten wilden afstaan. De zoektocht naar goede, rechtenvrije werken was moeilijk, dus auteurs werden soms gecontracteerd voor het enige werk dat beschikbaar was, met de hoop in de toekomst betere romans te kunnen uitgeven. De strategie bleek echter niet altijd te werken, zoals ook duidelijk wordt uit andere correspondentie rond de pocketreeks. In 1962 polste Heideland bij Ernest Claes naar de mogelijke opname van Voor de open Poort, De Witte of Pastoor Campens zaliger. Van het eerste boek was er nog een niet-uitverkochte herdruk door de Standaard-Boekhandel op de markt, het zo gewilde De Witte werd herdrukt door De Arbeiderspers, en het laatste boek zou binnenkort als pocket bij De Standaard verschijnen.37 Claes kwam dan zelf met het idee om Het leven van Herman Coene op te nemen. De roman was uitverkocht, al was het mogelijk dat Antoon Sap, uitgever van De Standaard, een herdruk overwoog.37 Het leven van Herman Coene zou uiteindelijk de tweede Heideland Paperback worden, zij het pas in 1970. Pastoor Campens zaliger haalde toch nog de V.P.-reeks vier jaar eerder, dankzij de overname van de Standaardpockets in 1964, waardoor Pastoor Campens zaliger en De fanfare ‘De Sint-Jans-Vrienden’ herdrukt werden als respectievelijk V.P.176 en 177. Het gegeerde De Witte bleef echter buiten bereik. Toen Claes in 1965 een honorariumverhoging vroeg en kreeg, maakte Nagels van de gelegenheid gebruik om de rechten te vragen van enkele andere romans. Expliciet vroeg hij opnieuw naar De Witte, dat ondertussen in de Reinaert-uitgaven als bibliotheekeditie verschenen was. Volgens Nagels liepen pocketuitgaven bibliotheekedities allerminst voor de voeten.38 Claes aanvaardde de honorariumaanpassing, maar De Witte kon hij niet overdragen aan Heideland omdat het bij de Wereldbibliotheek zat en al in goedkopere versie door De Arbeiderspers werd uitgegeven.39 Claes vermoedde dat de uitgeverij het „met lede ogen zou aanzien zo de licentie-uitgaven haar ontnomen werden‟ en wou zijn vriendschappelijke betrekkingen met de uitgeverij niet in gevaar brengen.39 In 1970 legde een kort dispuut met Eric Claes, de zoon van de net gestorven Ernest Claes, de frustratie van de uitgeverij bloot (zie bijlage 6). Eric Claes was niet tevreden over het contractvoorstel dat hij opgestuurd kreeg, zonder begeleidende brief. Nagels antwoordde
21
uitvoerig, eerst door erop te wijzen dat contractvoorstellen altijd al op deze manier waren opgestuurd.40 Daarna legde hij de vinger op een aantal oude wonden: Wij zijn blij dat wij enkele boeken van Ernest Claes hebben mogen uitgeven. Maar laat ons eerlijk zijn: het waren afleggertjes… Meer nog, de sympathie die uw Vader ons toedroeg (en die was oprecht) dateert van jaren terug, toen wij „Bei uns in Deutschland‟ wèl durfden uitgeven, iemand anders niet. Idem voor „Namen 1914‟. Ook „Als de dagen lengen‟ vond nergens een herdruk ofschoon het boek het naar onze mening waard was. Kortom wij hebben ons tevreden gesteld met de „kruimels‟. Dat wij daarmee geen copieus diner kunnen aanrichten begrijpt U.40 Niet alleen „degelijk‟ werk van Ernest Claes vinden was moeilijk, ook het aantrekken van ander werk van Lode Zielens na De wereld gaat stralend open bleek allesbehalve eenvoudig. Eind 1961 wou Heideland Moeder, waarom leven wij opnemen, maar daarvoor was de uitgeverij net te laat.41 Nagels wou daarom graag Nu begint het leven uitgeven41, maar de roman bleef bij N.V. Elsevier. De essays van Johan Daisne (pseudoniem voor Herman Thiery) waren eveneens duidelijk opgenomen in de hoop op meer en beter werk, met name literair proza. Daisne bleef verbonden aan de reeks met Met een inktvlek geboren als V.P.42 en De bioscopiumschuiver V.P.97. In Met een inktvlek geboren zag Heideland niet meteen een groot verkoopsucces, dus werd er meteen al voor een oplage van slechts 5.000 exemplaren gekozen.42 De verkoop van Bioscopiumschuiver had lang niet hetzelfde succes als Zien en zijn.43 Het is dus niet verwonderlijk dat Daisnes suggestie voor een vierde werk met filmkritiek niet op gejuich onthaald werd. Deze keer sprak Nagels expliciet uit waar de uitgeverij al zo lang op hoopte: Wijzelf hadden daarenboven, bij de start van de Vlaamse Pockets, ons met de hoop gevleid ook verhalend proza van de romancier Johan Daisne te kunnen publiceren. Die hoop koesteren wij nog steeds in ons diepste binnenste. Omdat de VP zonder de verhalende Johan Daisne toch ergens onvolledig zijn en het beeld Daisne ergens gaan vertekenen.43 Toch zou Daisnes enige andere publicatie in de reeks weer een bundel essays zijn: Ganzeveer en kogelpen (V.P.162).
Bij het werk van Timmermans duikt hetzelfde verhaal op. Voor de opname van een prozawerk dacht de erfgename Lisa Timmermans in augustus 1959 al aan Adriaan Brouwer. Nagels was meteen enthousiast,44 maar negen maanden later was daar nog niets mee gebeurd. Nagels nam opnieuw het initiatief om te onderhandelen over Adriaan Brouwer en „een bundel onuitgegeven verhalen.‟45 Hij hoopte Lisa te overtuigen door het succes van de reeks te benadrukken: 22
De reactie op het “verschijnsel” Vlaamse Pockets is buitengewoon, in Nederland zowel als in Vlaanderen. Het resultaat komt momenteel nog hoofdzakelijk tot uiting op het cultureel vlak, maar wij voelen duidelijk dat het commercieel effect volgt.45 De reactie van de erfgename was echter teleurstellend. Ze stelde voor om de Familie Heirnat te herdrukken. Nagels protesteerde: niet alleen was het boek onlangs herdrukt bij De Kinkhoren, het was vooral niet bekend noch „klassiek‟ genoeg.46 Ook op het voorstel om vier toneelstukken te bundelen was de uitgever niet bepaald happig. Hij liet verstaan dat hij dit wel wou doen op voorwaarde dat er enige compensatie zou volgen: U weet dat wij hiervoor iets voelen maar toch ook enige reserve ondervinden. Nu willen wij dit punt niet per se afhankelijk maken van [de opname van een bekender werk] maar een gelijktijdige overeenkomst zouden wij toch zeer op prijs stellen.46 Nagels‟ pleidooi was zonder succes. Adriaan Brouwer werd wel in de Reinaertreeks (1961) en nadien in de Marnixreeks (1968) opgenomen. Eind 1968, bijna zeven jaar later, ondernam Nagels opnieuw een poging. Schemeringen van de dood had ondertussen een oplage van 12.000 exemplaren gehaald, een cijfer „waarover wij beslist niet ontevreden zijn.‟47 Maar de resultaten hadden nog beter kunnen zijn bij een „klassiek‟ werk van Felix Timmermans.47 Zonder een specifieke titel te noemen, beloofde Nagels een publicatie in het najaar van 1969, met een honorarium van 8 procent op de verkoopprijs (op dat moment 40 frank) en een voorschot van 12.000 frank.47 Opnieuw vond de uitgever geen gehoor. In mei 1971 ondernam hij een ultieme poging, naar aanleiding van de herdenking van de dood van Timmermans (zie bijlage 7). Beerten wees wederom op het succes van Schemeringen, dat in 1967 een derde druk kreeg en in Nederland door Meulenhoff werd aangeboden (zie 4.2.1.).48 De naam Timmermans zou echter niet meer in de V.P.‟s verschijnen. Deze concrete aanwijzingen dat Heidelands pogingen om „grote‟ literaire werken in de V.P.reeks op te nemen slechts vechten tegen de bierkaai was, zijn slechts het topje van de ijsberg. In een zeer emotionele, vertrouwelijke brief aan Bert Ranke blikte medewerker Marcel Beerten in 1961 verbitterd terug op de start en de verdere uitbouw van de reeks (zie bijlage 8). De aanvankelijke „bekentenissen van trouw aan de intitiatiefnemers‟ waren wel ontroerend, maar de realiteit toont een heel ander plaatje.49 „Laten wij even grinniken, en grinnik lustig mee!‟49, sneerde Beerten voor hij aan het lijstje van mislukte onderhandelingen begon. Streuvels had geen interesse, Teirlinck wou Griseldis wel afstaan – „iets waar je 80 pp. mee kan vullen, a rato van 500 lettertekens per pagina.‟49 Het grote oeuvre van Timmermans zat in Nederland vast, waardoor de erven „alleen maar de sinds 30 jaar vergeten‟ Schemeringen van 23
de dood konden afstaan.49 Van Ernest Claes kregen ze alleen Daar is een mens verdronken, en Namen 14 slechts nadat het boek van Claes‟ vrouw Als de dagen lengen werd uitgegeven.49 Over Walschap schreef Beerten ironisch: „Nu, goed. Dan maar “De wereld van Soo Moereman”, zijn meesterwerk!...‟49 Beertens opsomming verklaarde ook waarom Roelants en De Pillecyn niet werden opgenomenk: zij zaten volledig vast bij hun eigen uitgevers.49, l Over Marnix Gijsen smaalde Beerten: „“Odysseus achterna”, nou ja! “Peripathetisch onderricht”, nou ja! Maar een roman?... En verder nieuw werk?...‟49 Des te pijnlijker was het voor Beerten dat Gijsens roman wel in de Meulenhoffpockets verscheen en dat Stols/Baert later een bundel essays van hem publiceerde.49 Van Daisne kregen ze een filmpocket en „later zouden we wel eens zien voor het proza‟49, wat - zoals hierboven bleek - nooit gelukt is. Ook bij Raymond Brulez verscheen een „onmogelijk te krijgen‟ roman niet veel later bij een andere uitgeverij: R. Brulez schreven wij op 10.11.59 (dus twee jaar geleden!) dat wij er zeer veel voor voelden, nadat zijn tetralogie „Mijn woningen‟ in de gewone editie uitverkocht zou zijn, hiervan een herdruk in de Vlaamse Pockets te brengen. De man was er erg over in de wolken […]. Achteraf kwam hij met een bundel „Diogeentjes‟ aandragen. Waarover wij, eerlijk gezegd, niet bijster opgetogen waren, maar die wij contracteerden met de hoop op… In de pas verschenen Pocketgids 1961 staat „Het huis te Borgen‟ aangekondigd. En ook de andere delen volgen. Maar… niet in de Vlaamse Pockets. Wel bij Meulenhoff. Sportief, vind je ook niet.49 Hetzelfde verhaal vertelde Beerten voor De komst van Joachim Stiller van Lampo, een roman die de uitgeverij zo graag wou bemachtigen dat ze Ruiter op de wolken aanvaardden „in de hoop dat…‟.49 Niet veel later verscheen De komst van Joachim Stiller als Nederlandse pocketeditie. „Ontroerend van sportieve samenwerking, niet?‟49 Beerten sloot bitter af: Heideland heeft met zijn Vlaamse Pockets de Nederlandse lezersmarkt ervan bewust gemaakt, dat ook in Vlaanderen een bloeiende en boeiende literatuur bestaat. Het zaad is gezaaid. Laten de Nederlandse uitgevers nu de oogst maar binnenhalen. MET DE STEUN EN DE MEDEWERKING VAN DE VLAAMSE SCHRIJVERS in wier belang jij met je pocketreeks bent gestart. Vanaf heden luidt de slogan: V.P.= Vuilnisbak-Pocket!49 De brief van Beerten bevestigt dat de V.P.‟s iet altijd uitzagen de werken bevatte die de uitgeverij zelf had gewild. Het legt ook openlijk de strategie bloot die de uitgeverij vanaf het prille begin gedwongen was te hanteren: „minderwaardige‟ werken uitgeven in de hoop de k
De Pillecyn zou wel Verriests Keurbladzijden samenstellen en inleiden, en voor V.P.240 zorgen met een herdruk van Hans van Malmedy in 1969. l De Pillecyn had met De Clauwaert, dat specifiek was opgericht om zijn werk uit te geven en waarvan hij vanaf 1950 bestuurder was, als het ware zijn eigen uitgeverij (Simons 1987, 163-164).
24
auteur aan zich te binden en later bekender en beter werk te kunnen publiceren. In de door Beerten genoemde gevallen bleek de strategie vaak niet gewerkt te hebben. Rond Lampo, Timmermans en Roelants bleef het stil, van Walschap verscheen enkel Het kind als V.P.205, een jaar nadat de auteur met het grootste deel van zijn oeuvre naar Heideland was overgestapt. Streuvels kwam uiteindelijk wel in de serie terecht met Het uitzicht der dingen/ Het glorierijke licht als V.P.80. Op het voorstel van Griseldis van Teirlinck is de uitgeverij zelfs niet ingegaan en pas als V.P.192 verscheen Teirlincks De wonderbare wereld.
Beerten wees in zijn brief dan wel voornamelijk op de moeizame medewerking van auteurs, maar uit de totstandkoming van de eerste drie reeksen blijkt dat ook uitgevers niet altijd konden of wilden meewerken. Vooral met De Standaard-Boekhandel had Heideland onderhandelingsproblemen. Ontdek Amerika van Gijsen had de uitgeverij gemakkelijk van De Standaard-Boekhandel los gekregen. Later was Marnix Gijsen ook bereid om Peripatetisch onderricht, dat bij dezelfde uitgeverij was verschenen, in de V.P.‟s te laten opnemen.50 Lou Nagels vermoedde dat het tweedelige boek ondertussen rechtenvrij was.50 De eerste bundel was al tien jaar uitverkocht en de uitgave van de tweede bundel zou zonder contractuele rechtsgeldigheid uitgegeven zijn.50 Toch wou Nagels „geen slapende honden wakker maken‟ en vroeg hij aan Gijsen om aan De Standaard-Boekhandel te laten weten dat hij de rechten op beide boeken terugnam, zonder echter Heideland te vermelden.50 Gijsen wou dat echter niet zelf doen. Nagels had er „geen bezwaar tegen om rechtstreeks contact op te nemen‟ met de uitgeverij.51 Maar hij vertrouwde de schrijver toe dat de huidige directie daar nogal „traag‟ was en dat hij niet meteen reactie verwachtte.51 Tegelijkertijd schreef hij dat hij contact zou opnemen met een advocaat, en bleef hij erop aandringen dat Gijsen zijn contract voor de eerste bundel nogmaals zou doornemen om te kijken of er nergens gestipuleerd stond wanneer de rechten terugkeerden naar de auteur.51 Strikt genomen werd het volgens Nagels een ander werk gezien er weggelaten en toegevoegd werd.51 Ondertussen had Heideland ook contact gehad met Stols, die „zeer sympatiek staat tegenover de VP‟s‟, maar momenteel zelf plannen had voor een half-goedkope reeks.51 Hij wou dan ook enkel Het huis afstaan.51 Dat project is echter nooit uitgevoerd. Gijsen kon ondertussen zijn contract met De Standaard niet vinden. Laconiek antwoordde hij dan ook: „Krijgt u toch een proces dan moet u dit maar als reclame beschouwen. Magere troost.‟52 Nagels ging dan maar bij een advocaat te rade.53 Na dat onderhoud vroeg hij aan Gijsen om bij De Standaard een afschrift van beide contracten op te vragen.53 Een tweede optie was dat Gijsen zou vragen of De Standaard een herdruk overwoog, en bij een negatief 25
antwoord de rechten zou terug eisen.53 Deze wel erg omslachtige aanpak werd uiteindelijk door Nagels als volgt verklaard: In vertrouwen gezegd: op De Standaard heerst momenteel een vreemde mentaliteit. Het is practisch zeker dat men geen moeilijkheden zal maken, maar de huidige directie is erg gesteld op “erkenning”.53 Naast de problemen om van auteurs en uitgevers boeken van hoog niveau los te krijgen, worstelde Heideland in 1961 met technische problemen in de drukkerij, waardoor „het hele uitgavenprogramma in het honderd is gelopen en wij een grote achterstand hebben moeten boeken.‟54 De nieuwe serie pockets, die er in oktober had moeten zijn, werd uitgesteld tot december.
Interne strubbelingen zorgden intussen voor nog veel meer problemen. Na de lancering van de V.P.‟s verhoogde de werkdruk in de uitgeverij aanzienlijk. De administratie verliep steeds moeizamer, in de afrekeningen en betalingen slopen meer vertragingen en fouten. Meermaals moest Lou Nagels zich bij zijn auteurs verontschuldigen voor de problemen, wat bijvoorbeeld het geval was bij Lode Baekelmans: Wij vinden dit vervelend maar wij hopen dat u zal begrijpen dat wij ons met die pockets in een zee van werk hebben gestort, vooral daar wij de eerste acht titels nog absoluut voor de boekenbeurs willen publiceren.55 Bert Ranke protesteerde toen hij niet op de hoogte werd gebracht van een herdruk van Gezellebrevier.56 Beerten wist de auteur te bedaren door uit te leggen hoe zwaar de werkdruk kon doorwegen: Je weet, wij zijn in Heideland met twee mensen om de uitgeverij te leiden (de baas) en de uitgaven af te werken, ook administratief (ik). Vandaar dat de administratieve afwerkingen (briefschrijverij, contracten, ed) weleens flinke vertraging kunnen ondervinden. Want, om de twee maanden moet een Pantheon-deel verschijnen, om de vier maanden acht pockets, elk half jaar een Praedica Verbum-deel, tussendoor de hopen andere uitgaven – in exploitatie uit Nederland ea. Maar elk jaar, op 30 juni, wordt het auteurshonorarium afgerekend. Daar kan geen speld tussen. Je kan er dus op aan, dat geen auteur officieel meegedeeld kreeg dat een nieuwe oplage onderweg was.57 De problemen waren niet louter kinderziektes van de pocketreeks, maar bleven de uitgeverij ook in latere jaren plagen. Jules van Ackere ondertekende vrij snel na Eeuwige muziek (V.P.14) een contract voor twee nieuwe boeken in de pocketreeks, maar de werken bleven op de uitgeverstafel liggen. De auteur begon zich zorgen te maken, maar Nagels zag er geen beginnen aan: „Inderdaad, wij zijn contractueel overtijd met uw beide boeken, maar met nog
26
zoveel tientallen andere, als dat een beetje troost kan betekenen.‟58 Meer dan een jaar later was de schrijver nog steeds aan het wachten op de drukproeven van De kamermuziek en het lied, waarvan het contract op dat moment vier en een half jaar oud was (zie bijlage 9).59 Het boek zou uiteindelijk wel het jaar erna als V.P.212 verschijnen. Ook Het leven van Herman Coene van Ernest Claes, dat in 1962 gecontracteerd werd om in het najaar van 1963 als paperback te verschijnen, was er in september 1965 nog steeds niet.60 Nog in 1970 zorgde de moeizame werking voor onenigheid met de zoon van Ernest Claes. Nagels legde toen de oorzaak van die traagheid bij de beperkte opbrengst van de V.P.‟s: Denkt u werkelijk dat wij met de „Vlaamse Pockets‟ een staf van medewerkers en secretaressen kunnen in het leven roepen die alles doen zoals de moderne publicrelations het voorschrijft? Dat alles is slechts mogelijk met harde, renderende objecten, maar niet met de „Vlaamse Pockets‟ waarin wij veel artistieke waarden trachtten te behoeden voor volkomen vergetelheid. Meer dan eens heeft men ons gezegd dat de „Vlaamse Pockets‟ een commerciële onzin was. Wanneer wij nu uw reactie lezen die volgens gewone zakelijke (d.w.z. geldopbrengende) normen juist is dan vallen ons de schilfers van de ogen en moeten wij zeggen: inderdaad dat is onzin. Ook al hebben de Vlaamse auteurs met hun afleggertjes in de Vlaamse pockets nagenoeg 4.000.000 verdiend, voor ons is het een stuk zuur brood geworden. Want uit x titels halen wij ons geld terug, uit y lijden wij verlies en uit z halen wij iets winst. Resultaat is dan eigenlijk 0 oftewel: verkeerde belegging. […] Vermoedelijk begreep [uw Vader] wel dat onze bestedingsmogelijkheid geringer was dan die van andere uitgevers die vlot geld verdienden aan zijn andere werken.61, m De correspondentie suggereert dat de administratieve problemen en de zware werkdruk veroorzaakt werden door de beperkte winst van de V.P.‟s. Volgens Nagels‟ collega-uitgever Antoon Sap van De Standaard-Boekhandel kon de serie zelfs niet winstgevend zijn: „Van sommige auteurs zoals Ernest Claes – dat was een auteur van ons – weet ik hoeveel Nagels drukte. Zelfs als hij ze allemaal verkocht, had hij het geld er nog niet uit.‟62
De trage administratie kon soms ingrijpende gevolgen hebben. Toen Maddy Buysse een jaar lang niets van Heideland hoorde, wou ze de rechten van diverse romans afstaan aan een andere uitgeverij.63 De financiële voorwaarden bleken het dubbele zijn van de afspraken voor de V.P.‟s.63 Maddy Buysse benadrukte „dat de situatie veranderd is sinds het succes van het m
Nagels‟ pleidooi voor begrip had echter niet veel effect op de zoon van Ernest Claes. Ondanks verdere correspondentie en gesprekken bleef die ontevreden over de werking van de uitgeverij. De erfgenaam wou op de hoogte gehouden worden van nieuwe herdrukken „zoals alle andere uitgevers het doen.‟ Hij vroeg ook een verhoging van het honorarium voor Herman Coene van 7 naar 9 procent: „Alle andere uitgevers van vader‟s [sic] werken hebben in de loop van de laatste jaren hun % ook vermeerderd.‟ (Brief van erfgenaam E. Claes aan M. Beerten, d.d. 30 september 1970 [PBL/792.2]). Vreemd genoeg had Ernest Claes vijf jaar eerder, toen hij nog leefde, ook al om een verhoging gevraagd en had hij 9 procent gekregen op alle nieuwe en oude pocketuitgaven (Brief van L. Nagels aan E. Claes, d.d. 16 maart 1965 [PBL/792.2]). Waarschijnlijk is die verhoging, misschien opnieuw om administratieve redenen, nooit doorgevoerd.
27
Gezin van Paemel in theater en op televisie.‟63 Bovendien kende de economie serieuze prijsstijgingen sinds 1959, terwijl de honoraria in de V.P.‟s onveranderd bleven.63 Nagels snapte meteen de ernst van de situatie, want drie dagen later al volgde zijn antwoord. Hij meende dat de pocketeditie van ’t Bolleken sinds 1959 „een en ander heeft gestimuleerd.‟64 Hij wou evenwel een „extra inspanning‟ doen voor De Schandpaal en beloofde een stijging in het honorarium van 4 naar 6 procent: 1,80 frank per pocket.64 Daarnaast stelde hij voor om Het leven van Rozeke van Dalen, dat ondertussen blijkbaar niet meer bij Contact vastzat, in Heideland Paperbacks op te nemen voor een honorarium van zes procent van de verkoopprijs van minstens 80 frank.64 In 1963 was de situatie zo ernstig dat Marcel Beerten overwoog om de uitgeverij te verlaten. Nagels overtuigde zijn medewerker om te blijven met een uitvoerig schrijven waarin hij erkende dat de organisatie mank liep. Toch wou Nagels vijf frank geven „aan wie het beter doet (op dit ogenblik).‟65 De overgang van een kleiner naar een middelgroot bedrijf bracht extra moeilijkheden met zich mee, met „commerciële, de administratieve, de psychologische knauwen‟ die Nagels alleen te verwerken kreeg: De strijd die ik heb moeten strijden en te strijden heb […] ken eigenlijk ik alleen. Aan de hand daarvan durf ik te zeggen dat alleen ik in staat ben om te oordelen – het klinkt pretentieus maar zo is het niet op te vatten- waarbij ik me graag wil laten leiden door mijn medewerkers! […] Werken wij samen verder?65 Niet alle interne problemen waren door administratieve rompslomp te verklaren. Bij de honorariaverdeling voor de poëziebloemlezing Gedicht en omgedicht maakte Heideland enkele beoordelingsfouten. De uitgeverij liet na om de vertalers van de opgenomen gedichten om toestemming tot publicatie te vragen en besloot de verdeling over te laten aan de auteursrechtenvereniging Sabam. Die beslissing werd echter pas genomen nadat Gedicht en omgedicht al van de persen rolde. Daardoor zagen heel wat schrijvers hun werk gepubliceerd zonder dat ze het wisten en zonder dat de vergoeding meteen volgde. Bovendien kon Sabam nooit alleen instaan voor de verdeling, omdat sommige auteurs niet bij de vereniging aangesloten waren.66 Verschillende schrijvers schreven de uitgeverij hierover aan,67 waarop Nagels probeerde de situatie zo goed mogelijk recht te zetten. Zo bood hij in een brief aan Hugo Claus zijn verontschuldigingen aan voor de laattijdige vergoeding (zie bijlage 10). Hij wees erop dat de V.P.‟s met „een kinderlijke zorgeloosheid‟ uitgegeven waren, maar dat die houding tegelijkertijd had gezorgd voor de voortvarende manier waarop de uitgeverij de reeks op de wereld had gebracht:
28
Mogelijk hadden wij ons daarop wat moeten bezinnen, maar, werkelijk, samensteller en uitgever hebben eenieders toestemming gepresumeerd om… tijd te winnen. Ook de vlugge uitbouw der Vlaamse pockets serie wordt toch wel door iedereen gewaardeerd. Niettemin begrijpen wij uw verrassing en lichte ontstemming. Besluit: de volgende maal beter. 68 Nagels benadrukte dan ook dat er geen kwaad opzet in het spel was en maakte meteen van de gelegenheid gebruik om te polsen of Claus geen pocket in de serie zou willen publiceren. „Stelt U zich de Vlaamse Pockets voor zonder Hugo Claus? Zoveel fantasie hebben wij niet.‟68 De poging mislukte. Ondanks de stelling dat de uitgeverij door het incident veel bijgeleerd had, maakte ze in februari 1962 weer een vergelijkbare beoordelingsfout. Voor de nieuwe PEN-reeks schreef de uitgeverij alleen de dichters, en dus niet hun uitgevers, aan met de vraag voor een principiële toezegging om hun werk te laten opnemen. Heel wat gevestigde, voornamelijk Nederlandse uitgevers, reageerden furieus.n Bij de samenstelling van de V.P.‟s kreeg de uitgeverij dus te kampen met problemen vanuit verschillende hoeken. Auteurs en uitgevers konden of wilden niet zomaar rechten afstaan, en intern kreeg de uitgeverij af te rekenen met een te zware administratieve belasting voor te weinig medewerkers. Zowel financiële redenen als foute inschattingen hebben daarbij een rol gespeeld.
n
In de standaardbrieven die de uitgeverij rondstuurde, werd gevraagd naar een optie „voor een door u te maken keuze uit uw volledige dichtwerk.‟ De brief bevatte meteen ook een honorariumvoorstel en een principiële overeenkomst die ondertekend kon worden teruggestuurd (Brief van L. Nagels, d.d. 28 februari 1962 [AMVC/H 423]). Reinold Kuipers, uitgever van Querio, was duidelijk in zijn oordeel over de „brief-met-contract-in-duplo aan allerlei dichters‟: „In feite komt het er dan ook op neer, dat u een kaapvaart in geschrifte (en kennelijk op grote schaal) hebt ondernomen‟(Brief van R. Kuipers aan L. Nagels, d.d. 9 maart 1962 [AMVC/H 423]). Een kleine maand later stuurde de uitgeverij een memorandum rond waarin Nagels zijn spijt uitdrukte „dat door deze brief onaangename gevoelens zijn ontstaan bij sommige onzer Noordnederlandse collega‟s‟ (Memorandum van L. Nagels, d.d. 23 maart 1962 [AMVC/H 423]). Ook hierna bleef G. A van Oorschot echter kort: In antwoord op uw schrijven dd 23 maart 1962, deel ik u mede, onder geen omstandigheid enige toestemming te verlenen tot overname of uitgave van het werk van dichters hetwelk bij mij verschenen is. Ik verzoek u tevens, vriendelijk doch dringend, uw pogingen te staken om bij mij uitgegeven auteurs te benaderen (Brief van G.A. van Oorschot aan L. Nagels, d.d. 10 april 1962 [AMVC/H 423]).
29
Drukproeven van de omslagen voor enkele van de eerste vierentwintig Vlaamse Pockets [PBL/791.4]
HOOFDSTUK 3: IMAGO-OPBOUW ___________________________________________________________________________ Heideland creëerde heel bewust een specifiek imago voor de V.P.‟s. De reeks werd gelanceerd als een alternatief voor het gebrek aan Vlaams werk in Nederlandse pocketreeksen. Daaraan koppelde de uitgeverij meteen dat het een serie van en voor de ontvoogding van het Vlaamse volk zou zijn. Dat gaf de uitgave een bijkomende opvoedende dimensie, waardoor de uitgeverij er zich ook mee op het onderwijs kon richten. De boeken zouden zowel fictie als non-fictie aan bod laten komen en zo „het beste‟ uit Vlaanderen onder de aandacht brengen en vastleggen. De V.P.‟s zouden eveneens de verzuiling tussen links en rechts doorbreken door werken van elke morele strekking op te nemen. Deze vijf aspecten van de serie vormden samen een zesde, sterk cultureel project, waarvan Heideland graag het adjectief „cultureel‟ benadrukte. Commerciële motivatie werd daarbij niet gepropageerd. Voor de opbouw van dit expliciete imago gebruikte de uitgeverij promotiefolders en prospectussen, toespraken van de uitgever en interviews in kranten en tijdschriften. Uit de opbouw van de reeks zelf straalde een profiel uit dat vanaf hier het „impliciete imago‟ van de serie zal worden genoemd. Dit imago kan vanuit dezelfde zes invalshoeken belicht worden en zal een vrij gelijksoortig, zij het niet identiek beeld geven. Eén aspect maakte geen deel uit van het expliciete discours en kwam slechts naar voren in de reeks zelf: het retrospectieve karakter. In wat volgt, worden het expliciete en impliciete imago dat Heideland met de V.P.‟s opbouwde, besproken en gecontrasteerd. Dat beeld wordt aangevuld en genuanceerd met enkele andere bronnen, zoals vertrouwelijke memoranda en brieven. Elke bron wordt daarbij behoedzaam benaderd en telkens in de context geplaatst. Zo zijn vertrouwelijke memoranda niet hulpmiddelen om de „ware‟ motieven van de uitgeverij bloot te leggen, want zij kunnen opgesteld zijn vanuit een bepaalde strategie. Ook de selectie van toespraken, negentien in de periode van 1959 tot en met 1982, moet in die zin gelezen worden. Die toespraken gaan dikwijls meer over de uitgeverij en de literaire wereld in het algemeen dan over de V.P.‟s en worden dan ook vooral gebruikt om te kijken naar de wisselwerking tussen de doelstellingen van de V.P.‟s en van de uitgeverij zelf. Verder moet er een onderscheid gemaakt worden tussen interviews die werden afgenomen op het moment dat de V.P.‟s werden gelanceerd, en gesprekken die pas vele jaren later werden gepubliceerd.
30
3. 1. Een Vlaams pocketalternatief De V.P.‟s werden op de markt gebracht om de leemte te vullen die Nederlandse pocketreeksen openlieten. Zoals reeds eerder vermeld, was de concrete aanleiding de dubbele vraag naar Vlaams werk in een goedkope editie voor schoolgebruik. De grote nood aan dit uitgesproken Vlaamse alternatief vormde meteen ook een deel van het discours dat de uitgeverij hanteerde om de reeks voor te stellen en te promoten.o Toen de uitgeverij in 1959 auteurs begon te benaderen, vormde die motivatie de aanhef van enkele brieven: Vlaanderen wordt n.l. op het ogenblik overstroomd met „Hollandse‟ pockets waar onze eigen auteurs een te gering aandeel in krijgen. Anderzijds raken tal van werken in de vergetelheid doordat een zg dure uitgave te riskant is.1 Deze motivatie maakte geen deel uit van de gedrukte reclame, maar werd wel uitgebreid vermeld bij de perspresentaties van de V.P.‟s in Nederland en Vlaanderen. Ook lang nadat de reeks gestart was, bleef Nagels op dit oorspronkelijke inspiratiepunt wijzen.2 Dat dit discours geen loze promotiepraat was, bewijzen concrete cijfers. Bert Ranke, die nauw betrokken was bij de opbouw van de reeks, wierp in een artikel in 1960 een licht op het pocketlandschap van die periode: Bij aanvang van dit jaar waren er op een totaal van 1728 in Nederland in 35 verschillende reeksen bij 26 uitgevers verschenen titels, welgeteld 15 van Vlaamse auteurs.3 Ook in een interview twee jaar na de lancering van de V.P.‟s vertelde Nagels hoe hij in een catalogus van Nederlandse pockets negen Vlaamse schrijvers aantrof op 1.100 titels.4 Het Vlaamse pocketalternatief moest niet alleen een leemte opvullen, maar tegelijkertijd „de doorbraak van Vlaamse literatuur in de brede bevolkingslagen van het Noorden bewerken.‟5 De toenadering tussen Noord en Zuid was een belangrijk aspect van het expliciete imago dat de uitgever aan de reeks verbond. Dat discours is terug te vinden in heel wat brieven, toespraken en interviews. In prospectussen of advertenties kwam het minder aan bod, maar het impliciete imago van de reeks straalde het iets meer uit. Zo hadden heel wat V.P.‟s als slogan op de laatste pagina‟s: „In elke boekhandel in Noord en Zuid zijn de Vlaamse Pockets steeds in voorraad.‟ Al bestond de reeks zelf voornamelijk uit Vlaams werk, de studies van Noord-Nederlandse auteurs over aspecten van de Vlaamse cultuur, of publicaties als De
o
Een belangrijk aspect binnen het imago als Vlaams pocketalternatief, was uiteraard de lage prijs. De prijs van 25 frank werd centraal en groot afgedrukt op alle promotiefolders, reclamemateriaal en advertenties.
31
Nederlanden (V.P.100-103) van Eugène De Bock, toonden wel hoe de reeks mikte op integratie tussen Noord en Zuid. In zijn toespraken trachtte Nagels aan te tonen dat die integratie ook het project van de volledige uitgeverij was. Vaak sprak de uitgever over de moeilijke uitwisseling tussen Nederland en Vlaanderen. Toch geloofde hij „dat Vlaanderen Nederland beter kent dan omgekeerd‟ en meende hij dat er aan beide zijden in twee richtingen wordt overdreven. Zowel door de partij die zegt: het Vlaamse boek wordt in Nederland niet gewaardeerd, als door de partij die beweert dat het Vlaamse boek precies gelijk wordt gewaardeerd als het Nederlandse boek. 6 Het was zijn wens dat Noord en Zuid op cultureel vlak „nauw zouden kunnen samenwerken‟7 en dat de uitgeverij „zijn steentjes [zou] bijdragen voor de opbouw van de Vlaamse vleugel in het Paleis van de Nederlandse letteren.‟8 Met Heideland wou Nagels zich nadrukkelijk inzetten „voor de culturele integratie tussen Noord en Zuid.‟9 De uitgever benadrukte vaak dat hij de Nederlandse taal en literatuur als „een twee-eenheid‟ zag, waarvan de ene geleding de andere noodzakelijk aanvulde en vervolledigde.10 Hetzelfde discours hanteerde Nagels nog in 1976 in een memorandum: Wij moeten, zo menen wij, nog méér een uitgeverij in Vlaanderen worden op internationaal niveau die het hele Nederlandstalig gebied aanspreekt- zonder daarom niet eens af en toe iets specifieks “Vlaams” te doen.11
3.2. Band met de Vlaamse Beweging De expliciete beeldvorming van de reeks werd op een subtiele manier verbonden met de Vlaamse Beweging (V.B.). In prospectussen en reclameboodschappen gebruikte de uitgeverij het typerende flamingantische opgangsverhaal12 om de serie aan te prijzen. De V.P.‟s zouden het patrimonium van „het eeuwenoude Vlaamse volk‟ bewaren en zo uitgroeien tot „een hogeschool van zelfkennis, zelfbewustzijn, zelfkritiek, zelfwording‟13 (zie bijlage 4). De connectie met de V.B. werd nooit expliciet gelegd, maar de verwijzingen naar de bezetting en de „strijd‟ van het Vlaamse volk impliceren de band wel.
In toespraken werd dit discours ook geconstrueerd voor het project van de uitgeverij als geheel. Nagels sprak opvallend vaak over de geschiedenis van de verfransing in Vlaanderen als de oorzaak voor een minder goede taalbeheersing en een minderwaardigheidsgevoel ten opzichte van Nederland.14 Toch hield hij dit schema van achterstand niet integraal aan, want Nederland ging „wel voor […] in het gebruik van taal, maar [verloor] dan weer het behoud 32
van de taal uit het oog.‟15 In een toespraak voor de Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond verwees Nagels nog explicieter naar de rol van de V.B. in het Vlaamse literaire landschap: Zonder wat nu algemeen “de Vlaamse Beweging” wordt genoemd zou door u, uitgevers uit Nederland, niet één boek meer in België kunnen verkocht worden! Het taalgebied zou met 1/3 zijn verminderd. Het droeve is dat wij een grote achterstand hadden in te halen en… dat die strijd nog niet is uitgestreden […] De sociale taaldwang bestaat nog steeds.9 Bij de lancering van de reeks 20 eeuwen Vlaanderen in 1972 zou de uitgeverij ook openlijk naar de V.B. verwijzen: Inderdaad, de cultuurbewuste Vlaming, de Vlaamsgezinde (hun aantal groeit langsom weer) is in de reeds honderddertig jaar en langer groeiende Vlaamse Beweging nooit meer dan in de laatste jaren gesensibiliseerd geworden door het nationaliteitenprobleem. Omdat de Vlaamse Jan-uit-de-straat tot het besef komt dat de Vlaamse Beweging een strijd is voor de geheelheid van het Vlaamse volk, waarbij hijzelf als eerste gebaat is.16 De achtergrond van de uitgeverij bevestigt deze band met de V.B. Het bedrijf was gegroeid uit de KSA, die in Limburg sterk Vlaamsgezind was.17 De snelle overname van de papierhandel Ceysens door Heideland was opnieuw een bevestiging van die Vlaamsgezinde wortels: de ene zaakvoerder kwam als verzetsstrijder om in een concentratiekamp en de andere werd ter dood veroordeeld als Oostfrontstrijder.18 Zoals reeds eerder vermeld, groeide Lou Nagels zelf op in een flamingantisch gezind gezin, en was ook medewerker Bert Ranke rechts-nationalistisch geïnspireerd. Een andere belangrijke medewerker van de uitgeverij, Marcel Beerten, had eveneens wortels in het Vlaamsgezinde gedachtegoed.19 In 1942 liet hij zich inlijven bij het Vlaamsch Legioen en trok hij naar het Oostfront.19 Na de oorlog werd hij veroordeeld tot levenslange hechtenis, een straf die tot 15 jaar werd teruggebracht.19 In juni 1950 kwam Beerten vrij en een jaar later trad hij in dienst van de uitgeverij Heideland. 19 Pas in 1976 werd hij in eer hersteld.19 Beerten vertolkte als dichter fel en bewogen de gevoelens en ervaringen van een (verloren) generatie jonge Vlamingen in en na de desillusies en ellende van hun engagement.19 Zijn ballade „Vrouw Griese‟, die door Bert Decorte werd opgenomen in Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese, groeide uit tot „het episch symbool voor miljoenen vluchtelingen, de [Displaced Persons] uit de jaren 1944-1945.‟20 Beerten wordt genoemd als één van de dichters die na 1945 publiceerde binnen de extreme richting in de nationalistische vleugel van de V.B. en zwaar beïnvloed werd door de collaboratie, de gebeurtenissen aan het Oostfront en de naoorlogse repressie.21
33
Heideland kreeg vrij snel de reputatie een uitgeverij te zijn waar „zwarte‟ schrijvers na de Tweede Wereldoorlog terecht konden. Getuigenissen hierover uit die periode zelf zijn moeilijk te vinden. Een enkele keer sprak Nagels zich uit over de rol van Vlaamse auteurs in de collaboratie. Daarbij uitte hij begrip voor hun „beste bedoelingen‟: Vele vooraanstaande Vlaamse kunstenaars en cultuurdragers gingen in de acht jaren Duitse bezetting die wij tussen 1914 en 1944 doormaakten, met de beste bedoelingen bezield, bij de duivel te biechten en werden daarom als landverrader gebrandmerkt door hun Belgische vaderland. Door hun volk echter werden en worden zij als volkomen integer en achtenswaardig beschouwd, omdat het volk steeds dat subtiele onderscheid voelde, dat onlangs pas officieel in een regeringsverklaring werd erkend. Om deze historische achtergrond kunnen wij gemakkelijk vergeven en vergeten.22 Later, in 1987, ging Nagels nog duidelijker in op Humo‟s suggestie dat Heideland „de naam [had] mensen in dienst te nemen die tijdens de oorlog verkeerd gegokt en daardoor met de repressie te kampen hadden.‟23 Nagels antwoordde zonder schroom: „Wie kan mij dat verwijten? Een heleboel waardevolle intellektuelen zagen hun toekomst bedreigd door de gevolgen van beslissingen die ze eerder in hun leven genomen hadden.‟23 Ook in zijn memoires verwees Nagels openlijk naar deze positionering van de uitgeverij: Na de bevrijding hoopten de Belgicisten de Vlaamse beweging voor eens en voor altijd te onthoofden. Alle Vlaamse kunstenaars van enige naam, literatoren, musici en kunstschilders, zaten in de gevangenis. (…) De wilde, onberedeneerde uitspraken van de uitzonderingsrechtbanken leidden er toe dat hun rechtspleging zelfs in het parlement de kwalificatie kreeg van “une justice de rois nègres”, terwijl Albert Westerlinck de repressie betitelde als een “bestiaal anti-Vlaamse pogrom”.24 In het typoscript dat waarschijnlijk de basis was voor die memoires weerklonk hetzelfde verhaal: Smalend werd ooit gezegd: toevluchtsoord voor “zwarten” en uitgetreden priesters. Ik ben blij dat die mensen zich bij Heideland thuis voelden. Het waren verdienstelijke, hoogstaande, betrouwbare lieden. Maar ook mensen uit het andere kamp om het zo uit te drukken waren welkome medewerkers.25 Nagels verbond zijn uitgeverij dan wel uitdrukkelijk met de V.B., zeker in latere jaren, maar voor de V.P.‟s deed hij dat veel minder expliciet. Uit de reeks zelf blijkt dit imago impliciet echter des te sterker. De gerichtheid op het „Vlaamse volk‟ kon niemand ontgaan die de eerste acht boekjes in handen kreeg. Alleen al de titel van de serie en de Vlaamse Leeuw op de omslag van Gedicht en omgedicht riepen de band met de beweging meteen op. Inhoudelijk was de connectie eveneens niet ver weg. Met De Zondebok van Paul Lebeau had de reeks bijvoorbeeld een getuigenis over de generatie van het Algemeen Katholiek Vlaamsch
34
Studentenverbond, die moest kiezen tussen Vlaams-nationalisme en katholieke trouw.26 Daar is een mens verdronken van Ernest Claes gaat dan weer over het activisme in de Tweede Wereldoorlog en de repressie erna.27 Bijna elke auteur uit de eerste drie reeksen had op één of andere manier wel een band met de V.B. en het flamingantisme, zoals blijkt in de Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging (NEVB). Sommige schrijvers waren duidelijk cultuurflamingant, anderen waren meer politiek actief. De reeks durfde zich ook associëren met auteurs die beschuldigd werden van collaboratie, zoals Ernest Claes, Felix Timmermans, Jan Grauls en Filip de Pillecyn, de samensteller van Verriests Keurbladzijden.
In een periode waarin heel wat spelers in het literaire veld Vlaamsgezinde sympathieën hadden (zie 1.4.), straalden ook de V.P.‟s een belangrijk politiek imago uit. Bert Decorte, Bert Ranke, Johan Daisne, Jules van Ackere, Achiel Stubbe, Anton van Hoogenbemt en Gaston Halsberghe kregen dan wel geen apart lemma in de NEVB, maar dat wil niet zeggen dat zij geen flamingantische sympathieën hadden.p De V.P.‟s lieten ook andere stemmen aan het woord, zoals Raymond Herreman, die ondanks zijn aanvankelijk activistisch gezinde flamingantisme scherp reageerde tegen collaboratie in de Tweede Wereldoorlog.28 Dat standpunt werd ook expliciet geformuleerd in de Boekuiltjes, die zich „bij de literatuur‟ zou houden en mensen bleef groeten die „spijtig gefaald hebben door niet in te zien, dat het nazisme alles vuil maakt‟, maar wel grenzen trok en „vergif en giftigaards niet [zou] laten voortwoekeren.‟29 Toch ging ook Herremans standpunt niet in tegen de oriëntatie van de V.P.reeks, want de antifascistische criticus sprong in de bres voor verschillende van collaboratie beschuldigde auteurs en nam een duidelijke positie in zijn pamflet Vlaanderen, let op uw zaak!, met als ondertitel Een gemoedelijke aanbeveling tot redelijk civisme.30 Daarin „legde [hij] op verzoenende wijze de noodzaak uit van een opbouwende, positieve houding ten opzichte van de Vlaamse zaak‟ en pleitte hij „voor een rechtvaardige epuratie die gebaseerd was op democratische waarden en niet op wraakzucht.‟30 Heel wat bekende en onbekende beschuldigden, waaronder De Pillecyn, deden dan ook per brief een beroep op Herremans hulp om hun besmet blazoen te zuiveren.30
p
Bert Decorte was bijvoorbeeld een „niet meteen felle tegenstander‟ van het Duitse regime (Absillis 2009, 117). Ook Bert Ranke, die in 1941 een portret schreef over collaborateur Filip De Pillecyn, was een belangrijk figuur in collaboratiekringen (Humbeeck 1998, 46). In andere lemma‟s van de NEVB wordt de ideologische oriëntatie van Achiel Stubbe en Gaston Halsberghe wel geduid: Stubbe was overtuigd Vlaamsgezind (NEVB 420) en Halsberghe was in de jaren 1940 arrondissementsleider van de VNV-afdeling in Kortrijk (NEVB 2878).
35
Hoe verder de serie zich ontwikkelde, hoe duidelijker de band met de V.B. werd.q Biografieën van Lodewijk de Raet (V.P.50) en Camille Huysmans (V.P.36) toonden het leven van flaminganten, maar vooral het tweedelige De Vlaamse Beweging van nu en morgen (V.P.8183) van Maurits van Haegendoren maakte de band overduidelijk. Met V.P.19 had de reeks dan wel de eerste taalpocket gehad, vanaf het ABN-woordenboek (V.P.63-64) en Onze taal II (V.P.69) begonnen de taalpockets pas echt een opvallende plaats in de reeks op te nemen. Zij volgden de mode van taalplanning en taalzuiveringsacties in Vlaanderen van de jaren zestig en zeventig31; die problematiek paste binnen de zoektocht naar de standaardtaal, waarmee de V.B. al van in het ontstaan werd geconfronteerd. Met de taalpockets schaarde de serie zich dus nog nadrukkelijker in de lijn van het culturele project van de beweging. Er was dus wel degelijk een sterke Vlaamsgezindheid die expliciet en impliciet aan de grondslag van Heideland lag; bij de V.P.‟s was die band vooral impliciet, maar daarom niet minder opvallend of minder belangrijk. Nagels zou dat flamingantisme nooit ontkennen, maar tegelijkertijd steeds benadrukken dat hij niet Vlaamsgezind was „in de politieke zin‟ van het woord.25 Deze uitspraak maakte deel uit van een expliciet discours dat bedoeld was om een zeker imago hoog te houden; het politieke belang van de uitgeverij – en de V.P.-reeks – was
q
Een opmerkelijke casus in deze context is die van Bert Decortes Kort geding (V.P.249). Deze in 1970 uitgegeven pocket bundelde enkele korte prozastukken die Decorte verspreid gepubliceerd had tussen 1949 en 1969. Toen Decorte zijn selectie doorspeelde aan de uitgeverij, had Marcel Beerten enkele suggesties. Eén ervan was om de tekst „Van Severen tot zeveren, Diels en het nieuwe Japanse leger‟ integraal te schrappen. Het artikel, dat in 1955 gepubliceerd was in het Nieuw Vlaams Tijdschrift, ging over een ander artikel in het Nederlandse tijdschrift Maatstaf waarin H. Bruning „niet-dietsers diets [maakt] dat de dietse auteur nu ontdietst is‟ (Decorte 1955, 570). Decorte hekelde het feit dat Bruning eerst zo‟n manifest moet publiceren alvorens de uitgever tot publicatie van een ander boek durfde over te gaan. In de tekst maakte Decorte vergelijkingen met enkele Vlaamse „foute‟ auteurs. Hij noemde Jozef van de Wiele „de kleine führer‟, zei over Joris van Severen dat „zijn politieke fantasieën bleken te zwalpen op een oceaan van onbegrip voor wat er omging op internationaal politiek terrein‟ en merkte op dat Jozef Diels, die met een vertaling ook in Maatstaf verscheen, geen manifest had moeten schrijven over „in hoeverre hij een edelfascist zou geweest zijn en hoe zijn bekering zich zou voltrokken hebben.‟ Volgens Beerten trapte die tekst „te veel en te onnodig op te zere tenen‟. Hij meende dat Van de Wiele „een verslagen man‟ was „die niet nodig uit de vergetelheid wordt gehaald‟. Van Severen had volgens hem „nooit de “kans” [gekregen] te bewijzen dat hij de wil tot collaboratie had‟. Over Jozef Diels zei hij: „Jozef Diels een edelfascist, nou nou‟. Beerten stelde voor om een actuele afsluiting van de bundel te maken door te verwijzen naar „wat er over onzer beider vriend Gerard Walschap‟ is gezegd in het Letterkundig Lexicon. Dat lexicon gaf een overzicht van auteurs uit de wereldliteratuur van de 20 ste eeuw, was oorspronkelijk geschreven door Helmut Olles en werd vertaald en aangepast door Theun de Vries. In het lemma dat De Vries toevoegde over Walschap staat op het einde: „na tijdens de bezetting v. België als menig Vlaams auteur een twijfelachtige houding te hebben aangenomen, ontwikk. W. zich (…)‟. (Olles 1969, 430) Beerten suggereerde dat Decorte kon belichten hoe „Walschap en menig (ongezond) Vlaams auteur in 1969‟ het daarmee konden stellen (Brief van M. Beerten aan B. Decorte, d.d. 5 mei 1970 [PBL/792.2]). Decorte zou Beertens raad integraal opvolgen. Het besproken hoofdstuk werd geschrapt en een hoofdstuk „Verjaarde koeien‟ werd op het einde toegevoegd. Daarin verwees Decorte duidelijk naar de raad en de invloed van de Heidelandmedewerker (zie bijlage 3). Deze casus wijst erop hoe de uitgeverij heel bewust rekening hield met de politieke gevoeligheden en een rechts-nationalistische koers aanhield.
36
immers wel degelijk groot. Nagels wou met de V.P.‟s een serie vormen die de connectie met de beweging niet schuwde, maar tegelijkertijd niet als openlijk politiek einddoel stelde.
3.3. Gerichtheid op het onderwijs De concrete aanleiding voor de start van de reeks, twee vragen naar goedkope schooledities, laat vermoeden dat de serie voor een belangrijk deel op het schoolgaande publiek gericht was. Uit de toespraken van Nagels blijkt inderdaad dat hij met de V.P.‟s niet alleen „Jan in de straat‟ wou bereiken, maar ook en vooral „Piet in het Middelbaar Onderwijs.‟32 De „zelfwording‟ die de V.P.-reeks propageerde, suggereert eveneens dat de serie een opvoedende dimensie had. Deze opzet paste in het bredere flamingantisch geïnspireerde discours van de uitgeverij, waarin de uitgeverij de taalachterstand van de Vlamingen benadrukte en wilde verhelpen. Wanneer Nagels toespraken gaf over het algemene literaire veld en het boekenvak, liet hij vaak niet na om te wijzen op die taalachterstand en de daaraan gekoppelde behoefte aan opvoeding. Nagels meende dat de taal „wordt aangeleerd door een onderwijzend korps dat, niettegenstaande de diploma‟s, zelf die taal niet of onvoldoende beheerst.‟33 Door leren en lezen kon daar volgens hem verandering in gebracht worden. Hij riep dan ook soms op om kinderen op te voeden tot „boekverzamelaars‟ en ouders en kinderen te overtuigen „van de noodzaak van te lezen.‟33 Zelf wilde Heideland in dat project „hemel en aarde bewegen.‟33 De focus op het onderwijs was echter niet alleen door culturele en ontvoogdende impulsen ingegeven. Het middelbaar onderwijs vormde een commercieel zeer interessante markt die behoefte had aan goedkope boeken. De concrete vragen naar goedkope edities voor cursorisch lezen hebben Nagels doen beseffen dat er een belangrijke markt open lag in Vlaanderen (zie 3.6.).
Uit correspondentie blijkt dat de uitgeverij in elk geval rekening hield met deze doelgroep bij het opstellen van de pockets. Voor het samenstellen van de bloemlezing Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese stelde Nagels maar één voorwaarde aan Bert Decorte: de uitgave moest op gebruik in het middelbaar onderwijs afgestemd worden.34 Dat was immers een belangrijk afzetgebied voor „een eerder riskante onderneming als onze geplande goedkope uitgave van Vlaamse schrijvers.‟34 Marnix Gijsen werd dan weer gevraagd om geen buigings -n te gebruiken, omdat het boek dan „meteen geweerd wordt voor schoolgebruik, waarop wij erg
37
rekenden.‟35 Gaston Durnez kreeg dezelfde vraag, want „wij moeten toch in de scholen kunnen verkopen!‟36 Andere medewerkers aan de reeks waren zich zeer bewust van deze specifieke oriëntatie van de V.P.‟s. Bert Ranke raadde Zoeklicht op het oude Athene aan voor de serie, met als een van de argumenten dat het „geheel parallel‟ liep „met het programma van de oude Humaniora, en derhalve zowel voor leraars als voor leerlingen zeer wel bruikbaar‟ was.37 Toen redacteur Dries Janssen Kort gedingr redigeerde, deed hij enkele voorstellen specifiek „omdat bij het samenstellen van een VP toch ook altijd aan het M.O. [Middelbaar Onderwijs] en zo meer moét gedacht worden.‟38 Wie de eerste vierentwintig V.P.‟s beziet, kan die focus op het onderwijs vrij snel ontdekken. Niet alleen bloemlezingen als Van Heer Halewijn tot vrouw Griese, Gedicht en omgedicht en Gezellebrevier bevatten een inleiding met heel wat achtergrondinformatie, ook Lode Zielens‟ roman De wereld gaat stralend open werd ingeleid. De inleiding van Zoeklicht op het oude Athene verwees het duidelijkst naar de relevantie van de publicatie voor het onderwijs. De auteur wou zich niet beperken tot dit publiek, maar gaf tegelijkertijd aan dat zij de primaire doelgroep vormden: We hebben hiermede niet de bedoeling ons uitsluitend te wenden tot de brede lezerskring, doch ook tot de leerlingen van de oude humaniora. Zij zullen in dit boek vele verklaringen van de realia vinden, die zij ontmoeten bij de vertaling van de Griekse teksten en de studie van de Griekse beschaving, zoals die sedert enkele jaren op het nieuwe leerprogramma is voorzien.39 Ook de flaptekst suggereerde dat het werk zeer interessant was voor het onderwijs: de tekst benadrukte dat de auteur leraar Grieks en Nederlands was en dat niet alleen – maar dus wel vooral – leerlingen en studenten hun gading in het boek zouden vinden.
3.4. Evenwichtige verhouding tussen fictie en non-fictie In de promotieteksten werd opgesomd wat de V.P.‟s zouden vastleggen: literatuur, schone kunsten, wetenschap, geschiedenis vol strijd, handel en nijverheid, folklore en schoonmenselijkheid40 (zie bijlage 4). Daarmee ging Heideland, conform zijn V.B.schatplichtigheid, in tegen het proces van verzelfstandiging van het literaire veld.s De r
In de correspondentie wordt de titel Korte metten gebruikt. Dit was de werktitel van de pocket die uiteindelijk Kort geding (V.P.249) zou worden. s Prof. K. Humbeeck, persoonlijke mededeling.
38
promotie rond de serie gaf zo ook aan dat de reeks zowel fictie als non-fictie zou bevatten en alles wat de Vlaming daaromtrent te bieden had, zou vastleggen. Ook in zijn toespraken liet Nagels zich trots uit over die diversiteit van de V.P.-reeks: „U ziet, een boek over film, een reisreportage, een boek met literaire kritiek, een over schilderkunst, een over muziek en romans en verhalen.‟32 Niet toevallig betreft dit citaat de tweede serie V.P.‟s, want - zoals hieronder zal blijken - over de eerste reeks kon Nagels dit nog niet zeggen. Dat non-fictie steeds meer aan belang won binnen de V.P.‟s, erkende Durnez in 1966 in een artikel voor het Brabants Handelsblad: „Wij zijn begonnen met herdrukken en nieuwe uitgaven van zuiver literaire werken. Vrij vlug hebben wij er andere genres aan toegevoegd.‟ 41 Reeds een jaar na de lancering had Durnez die aandacht voor de non-fictie opgemerkt en geloofd: Wat mij bij ‟t lezen van pocket-prospektussen altijd treft, is de minderheidspositie van de roman. Ik ben er niet boos om, integendeel. Ik geloof dat men, zeker in Vlaanderen, te weinig essays en studies leest. U zijt bezig daar verandering in te brengen!42 Kwalitatieve non-fictie vinden bleek echter niet altijd eenvoudig. Ranke was vanaf het begin van de V.P.‟s bang dat het gewilde genre van „het cultuur-historische in een vlotte vorm verwerkt‟ zou ontbreken, „bij ontstentenis van Vlaamse auteurs die dit genre met gezag en gratie weten te behandelen.‟43 Ook de zoektocht naar kwalitatieve fictie verliep soms moeizaam. Sommige auteurs hadden naam gemaakt door hun romans, maar konden de rechten daarvan niet zomaar vrijgeven aan Heideland. Dan haalde Nagels soms de strategie uit de kast om minder bekend werk op te nemen in de hoop later betere contracten te kunnen afsluiten (zie 2.5.). Toen Nagels bijvoorbeeld aan Daisne essays vroeg voor de serie, voegde hij daar initieel aan toe: „Het spreekt haast vanzelf dat in onze pockets de romans het… kleinste aantal zullen vormen; de voorkeur gaat uit naar cultureelvormend werk.‟44 In 1965 doken dan de ware motieven voor dit aandringen op non-fictie werk op: „Wijzelf hadden daarenboven, bij de start van de Vlaamse Pockets, ons met de hoop gevleid ook verhalend proza van de romancier Johan Daisne te kunnen publiceren.‟45 Ook bij Timmermans bleek de hoop op „beter‟ werk voornamelijk hoop op romans of verhalend proza: „Misschien kan u dan onderzoeken of het voor een latere datum toch niet mogelijk zou zijn een roman of een bundel verhalend proza in onze serie te laten verschijnen.‟46 In het geval van deze bekende romanciers, was de keuze voor non-fictie dus een vrij negatieve.
Toch was non-fictie belangrijk voor de volledige uitgeverij. In een toespraak ter gelegenheid van het 125-jarige bestaan van Dietsche Warande en Belfort (DW&B) ging Nagels dieper in op de toestand van het Vlaamse boeklandschap. Hij beschouwde zichzelf als een 39
„oscillograaf‟ die maar al te goed besefte dat de boekenindustrie in Vlaanderen aan het veranderen was.47 De vrije tijd en de „weelde-explosie‟ maakten non-fictie werk steeds populairder.47 Zo was Harry Mulisch „met zijn Eichmann-rapport, zijn Cubaboek en zijn boek over de Amsterdamse rellen wel een heel eind uit de buurt van zijn Stenen bruidsbed.‟47 Ook Heideland koos dit pad van de non-fictie, al waren „hobby-boeken‟ en „bedboeken‟ niet aan Nagels besteed.47 Dat Heideland daarnaast nog steeds literatuur publiceerde, koppelde Nagels aan „redenen die buiten de commercie liggen.‟47 Hij was dus trots op het literaire fonds van zijn uitgeverij, en op de kwaliteit van het aanbod in de non-fictie. Van dezelfde toespraak is ook een andere, vroegere versie bewaard. Daarin stelde Nagels vooral bitter vast dat non-fictie steeds meer de overhand nam, ook in zijn eigen fonds: In het fonds van Heideland (Orbis) heeft het literaire boek NOOIT een monopolieplaats ingenomen, dwz van de oprichting van de uitgeverij af is doelbewust gestreefd naar diversiteit. Het literaire boek (proza en poëzie) was slechts één van de stutten, waarop de bovenbouw rustte. Eerlijk gezegd zijn wij thans zover dat die stut er langzaam onderuit gehaald wordt: projekten in reeksverband, kunstuitgaven, naslagwerken, boeken voor de praktijk blijken steviger pijlers te zijn. Wat moet je – commercieel gezien – met een literair boek dat 1500 ex haalt als het een roman is en helemaal 500 als het een dichtbundel is.48 Nagels zag voor het literaire boek „geen heil in de onvermijdelijke nivellering die het gevolg moet zijn van de vele extra-literaire bedrijvigheden waartoe zovele auteurs zich lenen, zich laten verleiden.‟48 Vermoedelijk heeft hij dit krachtigere voorontwerp aangepast, en laat deze versie vooral de onderhuidse, gefrustreerde gevoelens van de uitgever zien die uiteindelijk niet voor de buitenwereld bestemd werden geacht. Dat doet vermoeden dat de uitgever een oprechte voorliefde had voor het literaire boek, en het er soms moeilijk mee had dat hij nonfictiewerken moest verkopen om rendabel te zijn (voor de rendabiliteit van de reeks, zie 3.6.).
Het expliciete discours over de afwisseling tussen fictie en non-fictie werd pas vanaf de tweede reeks in praktijk omgezet. De eerste acht pockets waren allemaal romans, poëziebundels of verhalen. De tweede reeks bevatte nog slechts twee romans en één verhaal, en de derde zelfs maar één roman. Het aandeel van de non-fictie werd dus steeds groter. In fondscatalogi met in totaal 243 verschillende V.P.‟s (tot en met V.P.257) zijn 100 werken opgenomen die tot het genre van de non-fictie behoren. Ongeveer zestig procent van de reeks bestond dus wel nog uit literaire fictie. Enkele non-fictiepublicaties springen in het oog doordat zij vrij ver staan van de „verheven‟ culturele doelstellingen die de reeks propageerde en de genres die prospectussen vermeldden, zoals schone kunsten, wetenschap, geschiedenis 40
en schoonmenselijkheid. Presley, analyse van een fenomeen (V.P.34), Hoe men voetbal speelt (V.P.48), Pendel en wichelroede (V.P.58), Van meisje tot vrouw (V.P.78) en Sport zogezegd (V.P.106) passen niet meteen in het expliciet geformuleerde project van de uitgeverij. Ook binnen het genre van de fictie sloten enkele detectiveverhalen niet aan bij de literaire kwaliteit die Heideland wou brengen.
3.5. Pluralisme Het doel de „Chinese muur tussen rechts en links‟ te slopen, formuleerde Nagels al bij de lancering van de eerste en tweede reeks V.P.‟s.32 Ook Marcel Beerten benadrukte graag hoe de V.P.‟s de deur openzetten voor „links en rechts, voor geel, blauw, rood, wit en zwart, voor vrijzinnige en gelovige, voor al wie van goede wil is.‟49 Later, bij het 25-jarige bestaan van de uitgeverij, merkte Nagels op dat iedereen in 1959, jaren voor de „algemene toenadering‟, al de pluralistische opvatting van de V.P.‟s loofde.2 In een interview dat rond dezelfde periode werd afgenomen, benadrukt Nagels eveneens de progressiviteit van de reeks: Wanneer u bedenkt dat, toen in 1959 en 1960 de eerste 32 pockets verschenen, er nog geen sprake was van het Tweede Vaticaans concilie, dat onze letterkunde nog was opgedeeld in links en rechts, dat de scheidslijnen van de filosofische gerichtheid nog scherp waren getrokken, dan mogen wij wel met trots beklemtonen dat wij in tempore non suspecto uiterst progressief zijn geweest.50 Dat pluralisme is opvallend voor een uitgeverij van katholieke oorsprong en met wortels in de KSA. Nagels wees in de periode van de V.P.‟s nooit openlijk op de religieuze basis van de uitgeverij. Enkel in zijn vertrouwelijke visienota voor Orbis, rond de periode van de overname, liet hij zich daarover uit: [Het culturele was] het uitgangspunt maw als emanatie van onze samenwerking met het Bisdom (toen nog Luik) via de KSA (“dans le but de créer un centre intellectuel et cultural dans le Limbourg”) en beantwoordde deze combinatie van handel en cultuur aan onze persoonlijke aspiraties. Daartegen staat dat de samenwerking met het Bisdom ons in de gelegenheid heeft gesteld met een klein kapitaal “grote” dingen te verwezenlijken. […] Dat was dan weer zakelijk honderd ten honderd verantwoord.51 In 1987 erkende hij in een interview dat de uitgeverij het begrip katholiek „in de vlag‟ droeg, maar voegde er meteen aan toe dat ze „op pluralistische grondvesten‟ bouwden.‟23 Ook in zijn memoires erkende Nagels dat de uitgeverij werd opgericht in een „sfeer van katholicisme en flamingantisme‟ en benadrukte hij dat de uitgeverij „meer dan veertig jaar lang, zij het in een sfeer van openheid voor andersdenkenden, haar oorspronkelijke doelstellingen trouw is gebleven.‟52 41
Dat de uitgeverij heel sterk in de katholieke traditie geworteld was, bewijst de publicatie van André Gide in het Pantheon. Gide‟s werk stond op de kerkelijke index en zou dus nooit met de toestemming van Rome uitgegeven mogen worden. De uitgeverij wilde niet zomaar tot publicatie overgaan zonder die pauselijke zegen. Er werd een achterpoortje gezocht: de indexformule luidde bij Gide „omnia opera‟ – „alle werken‟ zijn verboden – maar voor sommige auteurs stond er „omnia opera et opuscula‟ – alle werken en ook kleine geschriften zijn verboden.53 De redenering luidde dat als die „opuscula‟ er niet bij vermeld waren, de kleine geschriften wel mochten worden uitgegeven.53 Nu had Gide bijna niets anders dan „kleine geschriften‟ geproduceerd.52 Heideland zorgde ervoor dat een omvangrijk dossier met dit standpunt naar Rome werd opgestuurd.53 Niet veel later volgde de toestemming om Gides oeuvre te publiceren. In zijn memoires is Nagels‟ analyse hierover: „Het pluralisme van de uitgave en van de uitgever werd alom gewaardeerd, ook in katholieke middens, maar het was toch een aspect dat met zorg diende te worden bekeken.‟54 Een andere casus wijst er dan weer op dat de uitgeverij, nog vóór de V.P.‟s, werken had gepubliceerd die niet meteen streng-katholiek waren. Het land van beloften (een vertaling van Land of Spices) van Kate O‟Brien werd in 1949 door de uitgeverij uitgebracht, nadat de Nederlandse uitgeverij Het Spectrum besloten had niet mee in het project te stappen als coediteur. De reden: „De Nederlandse Katholieken zijn aan dergelijke openhartigheid nog niet gewend.‟55 Het verhaal van de Moeder Overste in een Iers klooster die ontdekt dat haar vader homoseksueel was, bleek niet bepaald een geschikt thema voor een brave katholieke roman. Heideland was dus aan de ene kant niet bang om „schokkende‟ romans te publiceren, maar trachtte aan de andere kant wel publicaties met de pauselijk zege uit te brengen. In hoeverre dat beïnvloed werd door de katholieke wortels van de uitgeverij of door de angst voor een dalende verkoop vanwege de zedelijke quotering, kan niet met zekerheid bepaald worden. Voor de V.P.‟s bleek de uitgever zich ervan bewust dat het strikt aanhouden van die katholieke lijn nefast zou zijn voor de reeks. Zo had hij bij Lente in de woestijn van Durnez enige twijfel bij de alinea over „een aantal primeurs van de Katholieken in Israël.‟56 Hij hoopte dat het boek „geen aanhangsel van Pro Apostolis met imprimi potest en tutti quanti‟ zou worden, „want het boekje moet evenzeer boven de Moerdijk als beneden erin gaan!‟56 Waarschijnlijk verwees Nagels met die „primeurs‟ naar het verhaal van de Doornikse pastoor Abbé Warlomont, die in 1958 een betonmolen schonk aan de stad Nazareth en de Franse priesterarbeider Père Gauthier die er een bouwcoöperatieve oprichtte. 57 Dat verhaal heeft in 42
elk geval toch de pocket gehaald.t Zonder inzage van het originele manuscript valt niet uit te sluiten dat Durnez toch door de vraag van Nagels geschrapt heeft in deze delen, maar in elk geval was Nagels‟ terughoudendheid niet zo groot dat er helemaal geen positieve berichten over het katholicisme in zijn reeks mochten verschijnen. Toch speelde de katholieke zedelijkheid een grotere rol dan Nagels suggereerde. De publicatie van Boekuiltjes toont dat Heideland niet helemaal progressief was. Toen Nagels Herreman vroeg om een selectie uit zijn werk, waarschuwde de auteur dat de stukjes specifiek geschreven waren voor een socialistisch blad en vaak „een polemische inslag‟ hadden.58 Expliciet vermeldde hij zijn verzet tegen katholieke censuur. Nagels vond dit geen bezwaar, maar vroeg de auteur wel een om een „kleine reserve‟ in het aantal geselecteerde stukken aan te leggen, zodat stukken die de uitgeverij eventueel „minder geschikt‟ vond vervangen konden worden.59 Uiteindelijk schreef Bert Ranke, revisor en inleider van de Boekuiltjes, naar Nagels dat enkele bladzijden wel „vrij scherp!‟ kritiek leverden op de katholieke boekencensuur.60 In de definitieve uitgave van Boekuiltjes is van die scherpe kritiek niets meer te bespeuren. Over de katholieke censuur wordt er slechts in twee hoofdstukken gesproken. Die bevatten hoogstens zinnen als „ik zou kolommen en kolommen moeten vullen met een uiteenzetting over de katholieke kritiek in Vlaanderen‟61 en „[v]erder heb ik de laatste tijd meer dan eens met de nodige scherpte zekere katholieke critici aangevallen.‟62 Van de eigenlijke aanvallen is niets opgenomen, en de hoofdstukken gaan telkens in op critici die de uitzondering op de regel vormden. Herreman loofde Westerlinck en Bittremieux die op „een verdraagzame manier‟ schrijven63 en begroette de „nieuwe katholiek kritiek‟ die geen gebruik of misbruik maakte van „minder katholiek georiënteerde passages om het hele werk te verketteren.‟63 Zelfs in het kapittel „Over literatuur en kritiek‟ is er geen enkele zware aanval terug te vinden. Voor Bert Ranke waren de eerste acht V.P.‟s het bewijs dat Nagels vrij braaf binnen de katholieke lijntjes kleurde. Ranke maakte zich zorgen dat door „uw gebondenheid als katholieke uitgeverij aan de terreur der zedelijke kwoteringen‟, een „gevaar voor mediocriteit‟ zou ontstaan.64 Hij vreesde dat wanneer ge u volkomen onderwerpt aan de roede van het lectuur-repertorium en quasi uitsluitend „lectuur voor allen‟ moet brengen, dan zult ge binnen afzienbare tijd de een of andere vrijzinnige uitgeverij, hetzij Manteau of Ontwikkeling, met een concurrerende reeks VP‟s zien uit de hoek komen, waarin de vrijzinnige of alleen maar niet-katholieke
t
Aan het relaas koppelde Durnez een uitgebreide schets van het nog bijna volledig Arabische stadje Nazareth, waar twee derde van de bevolking christen was. Ook op het einde gaf Durnez nog heel wat cijfergegevens over de christelijk-katholieke bevolking van Israël.
43
auteurs zullen aan bod komen, en waardoor uw VP‟s als provinciaal […] zullen gedisqualificeerd worden.64 Ranke meende wel dat de eerste reeks titels aan dit gevaar ontsnapten, maar „ge kunt niet blijven onschuldige werkjes opduikelen van auteurs die voor hun later (en beter) werk te lage cijfers kregen van Baers!‟64, u De schrijver drukte de angst uit dat in de reeks hierdoor „onze beste auteurs alleen maar met wissewasjes vertegenwoordigd zijn.‟64 Niet alleen zou dat niet te verantwoorden zijn voor een reeks die „representatief Vlaams werk‟ wil brengen, het zou ook commercieel beter zijn om „boeken met kl….‟ te publiceren.64 Ranke deed deze suggestie in het volle besef dat een te eng-katholieke visie de impact van de reeks zou beknotten: „Ik bedoel dat zulke ruimheid van opvattingen ook de links georiënteerden tot kopen zou aanzetten (denk alleen maar al aan de propaganda van Herreman in de Boekuil!)‟64 Dat de zedelijke quotering nog steeds een rol speelde in het literaire veld toen de V.P.‟s op de markt kwamen, blijkt uit een onderschrift bij een recensie van ’t Bolleken in het Nieuwsblad in 1960, waarin de quotering van II-III vermeld werd.65 Een overzicht van de quoteringscijfers voor de eerste vierentwintig pockets (zie bijlage 2) toont dat de meeste werken inderdaad een beoordeling IV of V kregen, en dus geschikt waren voor de „rijpere jeugd‟ tot geschikt „voor allen‟. Uitzonderingen waren Daar is een mens verdronken en De stille man, die met een quotering van III in 1952 tot de „voorbehouden lectuur‟ behoorden, maar wel gelezen mochten worden ter ontspanning door „welgevormde lezers‟. De nieuwe uitgave Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese kreeg in 1968 hetzelfde cijfer. ’t Bolleken en De zondebok kregen in 1952 de quotering II-III en hielden dus het midden tussen „voorbehouden‟ en „streng voorbehouden‟ lectuur. Daarmee waren zij de meest „riskante‟ uitgaven van de eerste V.P.‟s. Niet alle uitgaven kaderden dus strikt binnen de normen van de katholieke censuur. Bovendien ging Ranke vrij ver door te stellen dat de reeks enkel onschuldige werkjes bevatte van auteurs die later scherper uit de hoek kwamen. In 1952 kregen slechts negen van de 47 opgenomen werken van Claes een III of een III-IV; alle andere werken kregen hogere cijfers. Daar is een mens verdronken was dus zelfs een van de minst aanvaarde werken van de auteur op dat moment. Van de 61 opgenomen werken van Buysse kregen er 45 een III of meer. Ook
u
Hier verwijst Ranke naar het Lectuur-Repertorium onder redactie van Joris Baers, dat met een quoteringssysteem van I tot V een katholiek georiënteerd waardeoordeel ontwierp voor literaire werken. Eind 1948 was het oorspronkelijk strikt integralistische standpunt van het repertorium al enigszins afgezwakt (Absillis 2009 a, 189) en eind jaren vijftig was de toon nog verder gemilderd. Het aantal „verbodsbepalingen‟ was afgenomen en boeken die vroeger resoluut werden afgewezen, werden in latere edities van het LectuurRepertorium vaak geherwaardeerd (Absillis 2009 a, 338). De quoteringen die verder worden gegeven, komen uit Baers 1952 en Baers 1968 (zie bijlage 2).
44
’t Bolleken en Rozeke van Dalen, dat de uitgeverij wel wou opnemen maar niet loskreeg, behoorden dus met een quotering van II-III tot de riskantere publicaties van de auteur.
In geen enkele brief maakt de uitgever zelf een allusie op het feit dat hij met de katholieke censuurregels rekening hield. Het waren veeleer de schrijvers en medewerkers die er vanuit gingen dat de uitgeverij zich aan de zedelijke quotering zou houden. Over zijn filmpocket zei Daisne dadelijk: „De tekst kan geen gelovigen krenken.‟66 Toen Ranke De ruiter op de wolken van Hubert Lampo aandroeg, wees hij er meteen zelf op dat de auteur de erotische passages ging verwijderen en dat er voor de zedelijk quotering geen probleem was.67 En ook Rankes voorstel om een idealistisch uitgangspunt te nemen voor Gezellebrevier deed hij in het volle besef dat de uitgeverij af te rekenen had „met extra-literaire factoren, in de eerste plaats, meen ik, met de zedelijke kwotering.‟68 Toen hij A.M. Pols‟ werk over Spanje voorstelde, vermeldde Ranke als derde nadeel dat het boek „een erg rigoureus‟ hoofdstuk over de Kerk in Spanje bevatte.69 Ook de schoondochter van Buysse, Maddy Buysse, vermoedde een respect voor de religieuze oriëntatie bij de uitgeverij. Toen ze de rechten van Het Ezelken wou overdragen naar een andere uitgeverij, moest ze dat contractueel eerst aan Heideland vragen. In haar brief vroeg ze zich suggestief af of „Het Ezelken door u niet afgewezen is geweest op religieuze grond.‟70 Nagels maakte geen bezwaar om de rechten over te dragen, want „wij nemen toch aan, dat het hier niet om een pocket-serie gaat.‟71 Over de religieuze motieven repte de uitgever met geen woord, en tegelijkertijd liet hij de mogelijkheid open dat de V.P.‟s Het Ezelken toch nog zouden opnemen. Dat is echter nooit gebeurd.
In bovenstaande gevallen wijst niets erop dat Nagels zelf het initiatief nam om voor de samenstelling van de V.P.‟s rekening te houden met katholieke richtlijnen. Maar toen Ranke de uitgever de keuze gaf tussen een bloemlezing die als „een spiegel van het „gehele poëtische veld‟ zowel „positieve en negatieve aspecten‟ bevat en een idealistische bloemlezing die enkel stukken heeft met een „positieve, kristelijk-humanistische levenshouding‟, ging Nagels op het tweede voorstel in.72 En dat Boekuiltjes uiteindelijk geen rechtstreekse aanvallen op de katholieke boekencensuur bevatte, wijst erop dat Ranke na overleg met Nagels die passages geschrapt heeft. De uitgeverij maakte waarschijnlijk zelfs een heel primaire voorselectie waarbij boeken met een quotering onder II niet in aanmerking kwamen. v Vermoedelijk ging
v
In de archieven werden twee lijsten gevonden met mogelijke titels voor de V.P.-reeks. Na elke titel werd ook steeds de zedelijke quotering vermeld, die telkens tussen II en IV schommelde, met uitzondering van De koele minnaar van Hugo Claus, die de quotering I-II kreeg. Zelfs de primaire voorselectie op basis van katholieke
45
de uitgeverij hierin nooit veel verder, want Nagels had het vaak al moeilijk genoeg om rechtenvrije boeken op te sporen, laat staan resoluut rekening te houden met de quotering ervan. In de selectie en uitwerking van de V.P.‟s heeft uiteindelijk wel af en toe - tot op een bepaald niveau - een katholieke reflex meegespeeld. Opnieuw kan niet met zekerheid gezegd worden in hoeverre dat bepaald werd door de katholieke overtuiging van de uitgeverij en de uitgever, of door de angst voor een dalende verkoop vanwege de zedelijke quotering. In elk geval probeerde Nagels te allen tijde iedere louter katholieke oriëntatie voor de buitenwereld te ontkennen, en bleef hij intensief het pluralistische karakter van de reeks beklemtonen. Het impliciete imago dat de reeks zelf opriep, beantwoordde aan Nagels‟ zelfgeproclameerde pluralistische doelstellingen. Met Buysse, Zielens, Herreman en Van Hoogenbemt was de socialistische zuil vertegenwoordigd; Claes, Verriest, Muls, Timmermans, Vermeulen en Lebeau representeerden de katholieke zijde.73 Dat Gijsen en Walschap in hun latere leven met het katholicisme braken, was voor de uitgeverij geen reden om hen niet op te nemen. De tekst op de achterflap van De wereld van Soo Moereman ging daar zelfs expliciet op in door een andere roman van Walschap, Adelaïde, te omschrijven als een roman „die de Vlaamse literaire wereld, vooral de katholieke, groggy slaat.‟74 Op basis van het Lectuur-Repertorium lijkt de reeks wel vrij katholiek georiënteerd, maar er waren toch enkele publicaties met lagere quoteringen. Een specifiek katholieke oriëntatie van de uitgeverij bleek dus niet meteen uit de reeks zelf. 3.6. Cultureel project Op basis van de vijf bovenstaande aspecten werd er voor de V.P.‟s een bepaald imago opgebouwd. Samen maakten zij van de reeks een bij uitstek cultureel project. Nagels probeerde daarbij zoveel mogelijk de indruk te wekken dat een commerciële motivatie geen rol speelde, door slechts het culturele aspect van het initiatief te benadrukken en eventuele financiële motieven dood te zwijgen. Toch lag een zakelijke doelstelling zeker mee aan de basis. Het objectief om de publicaties in ieder geval geschikt voor het onderwijs te maken, propageerde Nagels zelf als een bij uitstek culturele en ontvoogdende doelstelling, maar het had uiteraard ook commerciële redenen. De reeks was specifiek opgericht nadat bleek dat er een gat in de markt was.
uitspraken was dus waarschijnlijk ondergeschikt aan de eis van kwalitatief literair werk (Keuzelijst Vlaamse Pockets [PBL/ 794.4]).
46
Dat Nagels met zijn serie inderdaad inspeelde op vragen van de markt, bleek ook later. In 1965 zocht de Bibliotheek van het Ministerie van Landbouw Oproer in Congo, een boek van Walschap dat in het door Heideland overgenomen fonds van Elsevier zat. Het ministerie kon het boek nergens vinden; Nagels bevestigde dat het was uitverkocht.75 De vraag gaf Heideland inspiratie, want niet veel later vroeg Nagels aan Walschap of hij het boek in de V.P.-reeks zou willen laten opnemen.76 Ook de uitgaven zelf moesten commercieel interessant zijn: in een brief aan Paul Hardy, die voor Vertellingen van de rechter een portret van August van Cauwelaert zou schrijven, benadrukte Nagels dat de tekst „attractief‟ opgesteld moest zijn „wegens het commerciële doel.‟77 Dat wil nog niet zeggen dat de reeks zomaar rendabel was.w,x Een groot financieel obstakel waarmee de V.P.‟s worstelden, en dat enkel in Vlaanderen speelde, was de zogenaamde „overdrachttaks‟ of „omzetbelasting‟. In een interview legde Beerten uit hoe die belasting viervoudig werd geheven: op het papier, op het drukwerk, op de levering aan de groothandel en op de levering aan de boekhandel.78 Het resultaat was ongeveer 20 procent belastingen op het eindproduct.78 Daardoor „kost een pocketboek in Nederland gemiddeld 1,25 f, terwijl wij het niet goedkoper leveren kunnen dan 1,95.‟78 In een toespraak was Nagels helemaal niet te spreken over die belasting op het boek „als was het een weeldeartikel.‟79 Tegelijkertijd erkende hij dat de keuze om de V.P.‟s in serie uit te geven, bewust werd gemaakt om financiële redenen: Het is namelijk zo dat wij steeds trachten groepen van boeken te brengen omdat eerstens een stapel, een ganse serie indruk maken op boekhandelaar en boekenkoper en ten tweede om de aanmaakkosten zo laag mogelijk te houden. Het zou ondoenlijk en een economische zelfmoord zijn papier aan te kopen voor één boekje, karton voor één omslag, clichés laten vervaardigen en de aandacht van een grote drukkerij dringend te vragen voor één enkele titel.79
w
Vooral bij de dubbele V.P.‟s liep de verkoop te slecht om de investeringen te rechtvaardigen. Toen de uitgeverij eindelijk van de echtegenote van Ernest Claes de rechten van Herman Coene verkreeg in 1963, bleek de roman te omvangrijk te zijn voor een enkelvoudige pocket. De uitgeverij wou er wegens slechte ervaringen geen dubbele pocket van maken. In die periode begon de paperbackvorm aan populariteit te winnen. Er werd dan ook snel beslist om de roman in een nieuwe reeks Heideland Paperbacks te steken (Brief van L. Nagels aan E. Claes, d.d. 3 september 1963 [PBL/792.2]). Ook toen met Marnix Gijsen het plan werd opgevat om Geschiedenis mijner jeugd van Conscience te bewerken en uit te geven, werd er meteen gedacht aan de paperbackvorm in plaats van een dubbele pocket. Die mag wel „F 65 en meer kosten‟ en „de belangstelling groeit‟ (Brief van L. Nagels aan J.A. Goris, d.d. 1 juli 1963 [PBL/792.2]). Vijf jaar later bleek echter ok de paperback „alles behalve een denderend succes‟ te zijn (Brief van L. Nagels aan J.A. Goris, d.d. 25 maart 1968 [PBL/792.2]). x De moeilijke financiële situatie van de V.P.‟s inspireerde ertoe om publiciteit in de V.P.‟s op te nemen. Rond 1963, toen er bijna één miljoen pockets verschenen waren, stelde Heideland voor dit initiatief een promotietekst op. De voordelen voor de adverteerder waren volgens de uitgever legio: „verrassend‟, „opvallend‟, „blijvend‟, „dwingend, want ze worden samen met de inhoud van het boek geabsorbeerd‟, en „exclusief‟ (Promotiefolder „Publiciteit in de Vlaamse Pockets‟, o.d. [AMVC/ H423]). Het plan is echter nooit uitgevoerd .
47
Het imago van Heideland als uitgeverij werd eveneens zoveel mogelijk opgebouwd rond het culturele en het niet-commerciële concept.y Toch kon Nagels het commerciële karakter van Heideland als bedrijf moeilijker ontkennen dan bij de V.P.‟s. Daarom benadrukte hij in toespraken meestal het evenwicht dat de uitgeverij moest zoeken tussen beide uitersten. Dat deed hij onder meer bij de presentatie van de PEN-reeks en de poëzieprijsvraag: Heideland is weliswaar een commerciële onderneming. Maar af en toe hebben wij ook wel eens een niet-commerciële reflex. Dit wilden wij bewijzen door die 70000 fr voor een poëzieprijsvraag. In blijkbaar oer-oude tijden werd door Noord-Nederland ooit beweerd dat er in Vlaanderen geen belangstelling bestond voor poëzie (oude en nieuwe). Dat moet wel héél lang geleden zijn want 50 titels en 75 000 verkochte exemplaren! Ja!80 Aan de buitenwereld wou Nagels dus vooral tonen hoe de uitgeverij zocht naar een evenwicht tussen het culturele en het commerciële, maar wou hij tegelijkertijd dit laatste zoveel mogelijk minimaliseren.z De expliciet culturele oriëntatie van de uitgeverij was er reeds vanaf het begin. Als „emanatie van onze samenwerking met het Bisdom (toen nog Luik) via de KSA‟ was het doel een „intellectueel en cultureel centrum in Limburg creëren [mijn vertaling, es].‟51 Al had de uitgeverij bij aanvang heel wat „direct commerciële‟ werken door het uitbaten van de boekhandel, met „de gelukkige vondst‟ van Praedica Verbum en het Pantheon52 raakte Heideland meteen gefocust op het culturele doel. Kort voor de overname door Kluwer in 1976 schreef Nagels een overzicht van de geschiedenis van Heideland en de verschillende strategieën die de uitgeverij gevolgd had. Dit memorandum is waarschijnlijk gekleurd, net als zijn toespraken, maar dan op de tegenovergestelde manier: Nagels wou zijn fonds commercieel zo interessant mogelijk voorstellen om de overname te stimuleren. Hij signaleerde twee evoluties. Ten eerste van „kleinere of ééndelige uitgaves naar grote en meerdelige publikaties‟, een verandering gevoed door „de naoorlogse toestand met minder geld tegenover de welvaartmaatschappij nadien.‟11 De tweede evolutie was die „van Vlaamse auteurs en catholica naar wereldliteratuur tot algemene cultuur‟, met tussendoor „aansluiting bij de pocket-belangstelling met de Vlaamse Pockets‟ en uiteindelijk naar encyclopedische werken. De grootste opbrengsten lagen y
Nagels wees naast de culturele betekenis van zijn bedrijf soms ook op de sociale betekenis ervan, namelijk als werkgever en als uitbetaler van honoraria aan kunstenaars (Toespraak L. Nagels, d.d. 24 april 1970 [AMVC/ N 1255]). Naar eigen zeggen was Nagels opgegroeid „in de tijd dat ethisch en sociaal als parool gold: ervoor zorgen zo veel mogelijk mensen te werk stellen. Ik durf gerust bekennen: als niet gehuwde voelde ik dat als een dubbele sociale plicht aan.‟ Voor Nagels bestond het doel erin rendement te combineren met werkverschaffing en niet rendement te bekomen door zo weinig mogelijk personeel in dienst te nemen (L. Nagels, Memoires deel 1, 61-62 [privéarchief A. van Gelooven]). z Hiervan zijn talloze voorbeelden te vinden. Het meest expliciet en uitvoerig ging Nagels hier verder op in bij de presentatie van de romanprijsvraag, het 125-jarig bestaan van DW&B en een column in De Linie op 28 juli 1961.
48
duidelijk in „de sector “grote werken”.‟11 Zijn conclusie was dan ook dat Heideland over het algemeen commercieel verantwoorde uitgaven bracht, en „goodwill‟ kweekte door een aantal niet-commerciële uitgaven die prestigewinst opleverden.11 Hier noemde hij de Bibliografie van de Vlaamse Tijdschriften en de PEN-reeks. In een visienota aan Orbis, een kladversie van de tekst waarin Nagels zijn visie en de geschiedenis van Heideland presenteerde, benadrukte hij op dezelfde manier het commerciële karakter van Heideland als evenwaardige tegenhanger van het culturele project: Wijzelf zien in, reeds geruime tijd, dat meer commercieel moet gedacht worden […] maar toch moet erop gewaakt worden de “standing” niet te verliezen. Zonder onze “reputatie” was Pantheon niet gelukt […] Op zichzelf is het uitgeven van 3 poëziebundels geen commercieel iets. En toch zou ik eens willen weten hoe vaak de naam Heideland in verband met de poëzieprijs de laatste 2 maanden werd uitgesproken door de radio (zelfs in de “Nieuwsberichten”) voor de TV en in de kranten. Moest die publiciteit betaald worden, het zou een respectabel bedrag zijn. Te veel kultureel… men moet er op waken! Indien het enigszins kan geloof ik dat een uitgave dat ook wel wat verplicht is aan de maatschappij, juist omdat hij met de dingen van de geest zijn kost moet verdienen.81 Nagels stelde in deze tekst dat Heideland soms cultureel heeft gewerkt ten nadele van het commerciële. Daaraan „is evenwel ook voor een groot gedeelte de goede reputatie te danken.‟81 Echt commerciële beststellers, zoals „oorlogsboeken en sex-boeken‟ had de uitgeverij niet.81 „Inderdaad, maar wij hebben er dan weer die die uitgevers niet hebben (ABN-Woordenboek met een oplage van 48.500 exx, een dubbelnummer, en „hoe zeg en schrijf ik het‟ met 72.500 exx).‟81 Nog cassanter was Nagels over „het succes van Manteau in Nederland.‟81 Dat verklaarde hij in de eerste plaats door de linkse oriëntatie van de auteurs en „toen dat niet meer voldoende was moest er sex bijkomen.‟81 Hij stelde de retorische vraag of Orbis Gangreen zou willen uitgeven. Marnix Gijsen noemde het dan wel „het beste boek na de oorlog verschenen‟; volgens Nagels heeft het „kwaliteiten maar ik vind het 6x vies.‟81 Zijn conclusie: „een culturele en een commerciële injectie zijn altijd boeiend.‟81 In beide bovenstaande teksten schoof Nagels het culturele project van de uitgeverij meer naar de achtergrond dan in zijn toespraken. Toch waren de teksten niet meteen oprechter dan de publieke toespraken, want zij waren heel bewust opgesteld om de overnemers de overtuigen van de commerciële waarde die Heideland had.aa aa
Het culturele imago was goed voor prestigewinst, wat dan weer een positieve impact had op de commerciële waarde van de uitgeverij. De uitgeverij manipuleerde die reputatie soms om minder kosten te moeten maken. Voor een herdruk van Herman Coene polste Beerten bij Jo de Meyere, die in Wij, de heren van Zichem de rol van Herman Coene speelde, of Heideland kosteloos foto‟s van hem mocht publiceren. Toen Jo de Meyere repliceerde dat Heideland met het project „een aardige stuiver winst zal maken‟ (Brief van J. de Meyere aan Bilcke (waarschijnlijk Beerten), d.d. 7 september 1970 [PBL/792.2]), weerlegde Beerten dat. Heideland als
49
Dat Nagels‟ voorliefde voor het culturele niet enkel een pose was, blijkt uit de originele versie van zijn toespraak voor DW&B. Daarin vond hij de grotere belangstelling voor non-fictie een commerciële noodzaak en betreurde hij de evolutie dat literair werk steeds minder aandacht kreeg.48 Dat Nagels deze woorden neerschreef, maar uiteindelijk niet in zijn definitieve versie opnam, laat vermoeden dat het hier om oprechte frustraties van de uitgever ging die de buitenwereld niet meteen mocht zien. Aan Johan Daisne schreef hij dat hij zich werkelijk kon ergeren aan de tijdgeest „van commerciële drukte en ditto zeurderigheid.‟82 In zijn pleidooi om Marcel Beerten bij Heideland te houden, noemde Nagels de „commerce‟ waarin zij zaten „vulgair‟ en benadrukte hij hoe moeilijk hij het had met de „commerciële en administratieve knauwen.‟83 Tegelijkertijd suggereerde hij hoe moeilijk Heideland financieel gezond bleef, ondanks soms bewust genomen commerciële beslissingen: „Heideland heeft de wind in de zeilen (geestelijk gezien), maar heeft de wind nog steeds op kop (materieel bekeken).‟83
Beide versies van de toespraak voor DW&B (zie 3.4.) tonen dat heel wat non-fictie louter werd gepubliceerd voor commerciële doeleinden. Nagels stelde dat enkel literatuur wordt uitgegeven om redenen die „buiten de commercie liggen.‟48 Dat werpt dan weer een ander licht op het aandeel non-fictie in de V.P.‟s, al heeft Nagels het in deze veel later gehouden toespraak niet direct over de reeks. De aandacht die de reeks zou schenken aan geschiedenis, schone kunsten en folklore, kwam dus niet alleen voort uit een cultureel-emanciperende interesse (zoals de advertenties doen uitschijnen), maar evenzeer omdat degelijke nonfictiewerken vlotter zouden verkopen dan literatuur. Dat het uiteindelijk non-fictiewerken waren, met name taalpockets, die binnen de reeks het meeste succes hadden, bevestigt die analyse. De taalpockets waren in de verkoop een gigantisch succes: van de zestien titels in de reeks kwamen er in totaal vierenvijftig herdrukken84 en het ABN-woordenboek werd het populairst met 131.000 exemplaren.85 Waarschijnlijk maakten zij het verlies van andere publicaties goed. Over het algemeen kon gesteld worden dat het aanbod van non-fictie een commerciële noodzaak was om de serie rendabel te houden.86
„cultuuruitgever‟ had Herman Coene als betrekkelijk succes nodig ter compensatie voor „de vele andere uitgaven, even waardevol maar als verkoop een sof.‟ (Brief van M. Beerten aan J. de Meyere, d.d. 30 september 1970 [PBL/792.2]).
50
3. 7. Een retrospectief concept Dat de reeks een retrospectief karakter had, stond in geen enkel officieel communicatiemiddel letterlijk te lezen. Toch begreep de goede verstaander dat de V.P.‟s vooral heruitgaven zouden bevatten. De serie wou immers „het beste‟ tonen wat de Vlamingen te bieden hadden en dus heel wat bestaande, bekende werken heruitgeven. De boekenreeks moest wel veel heruitgaven bevatten om de prijs van pockets laag te houden. Het retrospectieve karakter was ook het resultaat van de opzet om op een goedkope manier heruitgaven te maken voor cursorisch lezen. Dat laatste motief vermeldde Nagels echter alleen in zijn memoires en in een toespraak van 1970. Op het moment zelf verwees hij amper naar het retrospectieve karakter van de serie, hoogstens zei hij dat de reeks „kleinodiën‟ zou redden „die anders beslist verloren zouden gaan.‟32 In de correspondentie met de erfgename van Timmermans noemde Nagels de reeks ook wel „een retrospectieve‟87, maar dat was louter een strategie om haar bij het project te betrekken. De brief maakte uiteraard geen deel uit van een publieke strategie. Dat Nagels dit zo weinig vermeldde, kan erop wijzen dat hij liefst zoveel mogelijk het nieuwe, frisse karakter van de reeks wou stimuleren. De uitgeverij wou immers wel degelijk graag recente, actuele publicaties opnemen; uit de hoger vermelde vertrouwelijke brief van Beerten blijkt dat zij daarin vaak niet slaagde.88
Of de uitgeverij het nu wou of niet, uit de reeks zelf sprak dat retrospectieve karakter des te duidelijker. De helft van de vierentwintig eerste pockets bestond uit herdrukken en acht publicaties waren in een andere vorm eerder uitgegeven (zie bijlage 1). De serie bevatte dan ook heel wat traditionele vertellers (Timmermans, Claes, Baekelmans,….) en weinig vernieuwende, experimentele auteurs. Uit correspondentie blijkt dat dit eigenlijk niet de beslissing van de uitgeverij zelf was. Al vanaf de start van de reeks had Nagels aan Louis Paul Boon gevraagd om een pocket samen te stellen uit zijn poëzie, proza en essays uit Tijd en Mens.89 Twee jaar later waren er plannen om Vergeten straat opnieuw uit te geven in de serie.90 Nagels zou er echter nooit slagen om Boon aan zijn reeks te verbinden, net zoals hij ook Hugo Claus nooit kon overtuigen (zie 3.5.).
51
3.8. Conclusie Voor de V.P.‟s trachtte de uitgeverij bewust een imago te creëren dat op vijf pijlers rustte. Als Vlaams pocketalternatief zou de reeks een leemte vullen en de toenadering tussen Noord en Zuid bewerkstellingen – dat laatste aspect was ook een missie van de uitgeverij zelf. Verder zou de reeks de verworvenheden van het Vlaamse volk in kaart brengen, een discours waarbij de band met de V.B. voelbaar was, zowel formeel als – in nog veel grotere mate – door de vele banden met flamingante schrijvers, organisaties en medewerkers. De vervlechting tussen de uitgeverij en de beweging viel nog meer op in het integrale fonds van de uitgever. Ten derde zou de serie de Vlaamse jeugd opvoeden en werden de uitgaven daarom bruikbaar gemaakt voor het onderwijs. Duidelijker propageerde Heideland dat de V.P.‟s het beste van zowel literatuur als non-fictie zouden brengen. Het aandeel non-fictie binnen de uitgeverij als geheel was een aspect waar Nagels minder trots op leek, al ontkende hij dat op het publieke forum. Ten slotte zou de reeks open en pluralistisch zijn; de casus van Boekuiltjes toont dat die openheid in de praktijk wel binnen bepaalde grenzen bleef. Heideland was en bleef een uitgeverij van katholieke signatuur, als is het niet altijd duidelijk of bepaalde beslissingen werden genomen uit ideologische overwegingen of om zeker ook binnen katholieke kringen te kunnen verkopen. Dit alles resulteerde in de zesde pijler van een cultureel project waarin commerciële motieven verzwegen werden.
Uit de reeks zelf komt een vrij gelijklopend profiel naar voren. De band met de V.B. valt wel beduidend meer op dan Heideland zelf proclameerde en het politieke karakter van de serie, dat Nagels zelf ontkende, springt opmerkelijk in het oog. De culturele „hoogstaandheid‟ van de reeks werd ook wel enkele keren tegengesproken door een aantal vrij populistische pockets. Een aspect dat niet in het expliciete discours rond de serie werd opgenomen – hoogstens afgeleid kon worden door de aandachtige lezer – was het retrospectieve karakter van de reeks. Hier moeten de „beroepsidealen‟ van de uitgeverij sterk gebotst hebben met wat het V.P.-project uiteindelijk geworden is; waarschijnlijk wou de uitgeverij meer nieuwe werken en contemporaine auteurs opnemen dan in de praktijk gelukt is.
De selectiecriteria die de uitgeverij hanteerde, zijn niet eenduidig te vatten. Vanuit de opzet van de reeks moesten de V.P.‟s een volledig beeld geven van de literatuur en cultuur van Vlaanderen. Dat uitgangspunt zorgde ervoor dat Heideland, als uitgeverij met een vrij beperkt fonds, bijna automatisch gedwongen was om herdrukken uit te geven, die uiteraard 52
rechtenvrij moesten zijn. Ook de band met de V.B. was haast onvermijdelijk vanaf het concipiëren van de reeks: de uitgever moest terugvallen op herdrukken en dus op „oudere‟ literatuur, die vanuit haar traditie bijna per definitie geworteld was in die beweging. Dat sloot ook aan bij het ruimere project en de flamingantische oriëntatie van de uitgeverij. Bij de verdere selectie van werken werd de uitgever geconfronteerd met een spanning tussen het zoeken naar rechtenvrije boeken en het streven naar kwaliteit; soms moest de kwaliteit inboeten met het oog op de rechten, of werden minder bekende boeken opgenomen in de hoop later hoogstaander werk binnen te halen. In die zoektocht naar kwalitatieve, rechtenvrije werken werd niet gediscrimineerd: zowel duidelijk politiek geëngageerde schrijvers als niet meteen uitgesproken flamingantische auteurs, schrijvers met ideologisch verschillende achtergronden en de meest uiteenlopende onderwerpen kwamen aan bod, zolang die maar enigszins cultureel te interpreteren waren. Het uiteindelijke resultaat werd met andere woorden in grote mate bepaald door een niet-geplande samenloop van strategisch genomen culturele, sociaal-politieke, educatieve en filosofische overwegingen.
53
Advertentie voor de Vlaamse Pockets in Het Volk op 5 februari 1960 [PBL/792.4]
Promotieaffiche gericht op scholieren [PBL/794.4]
Ontwerpen voor de omslagen van De Vlaamse Beweging Nu en Morgen (Deel 1 en Deel 2) V.P.81 en V.P.82 [PBL/791.4]
HOOFDSTUK 4: RECEPTIE ___________________________________________________________________________ In dit hoofdstuk wordt de receptie van de eerste drie reeksen V.P.‟s onderzocht, zowel in Nederland als in Vlaanderen. Vervolgens analyseer ik dit in verhouding tot de zeven aspecten die bij de imago-opbouw aan bod kwamen, om na te gaan of die opbouw ook het gewenste effect heeft gehad. 4.1. Receptie van de eerste vierentwintig V.P.’s Voor de bespreking van de receptie van de eerste vierentwintig V.P.‟s in Nederland en Vlaanderen werd gebruik gemaakt van het recensiearchief dat Heideland zelf bewaarde en zich nu in de collectie Limburgensia van de PBL bevindt. Deze verzameling is naar alle waarschijnlijkheid niet exhaustief, maar helpt om een duidelijker beeld te vormen van de globale receptie van de V.P.‟s. 4.1.1. Van Mijnheer Snepvangers (V.P.1) tot De wereld gaat stralend open (V.P.8) De eerste acht V.P.‟s kregen ruime aandacht in de Vlaamse kranten en dagbladen. Niet minder dan 75 artikels en acht transcripties van radio-uitzendingen zijn bewaard in het recensiearchief. Iets minder dan de helft van alle besprekingen in het archief betrof louter één van de boeken, meestal met een korte of soms geen uitdrukkelijke verwijzing naar de reeks. Mijnheer Snepvangers en Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese kregen het grootste aantal van deze soort recensies. Als we hierbij ook recensies in acht nemen die verschillende boeken uit de eerste reeks of de eerste twee reeksen samen bespreken, zijn ’t Bolleken en Gezellebrevier de populairste, kort gevolgd door Van Heer Halewijn tot vrouw Griese en Mijnheer Snepvangers. De minste aandacht gaat vanuit beide perspectieven uit naar Daar is een mens verdronken en Vertellingen van de rechter.
Het gros van alle recensies was positief, met uitzondering van twee besprekingen in De Rode Vaan. Van Heer Halewijn tot vrouw Griese werd „perverse, nazistische en dus gedrochtelijke‟ poëzie genoemd en de recensent vond het geen toeval dat Decortes voorkeur in die richting ging. De bundel was „een “poëtische transsubstantiatie” van de nazistische leer over “Ueber-“ en “Untermenschen”‟ en bleef daarom „een smerige zaak‟.1 Het artikel over verwees in het begin slechts kort naar de V.P.‟s en leek deze conclusie niet naar de hele reeks door te trekken. Toch was De Rode Vaan veruit het meest kritisch tegenover publicaties in de V.P.‟s. Ook in een recensie over ’t Bolleken was de recensent niet onverdeeld positief: 54
[E]en boek als Bolleken grijpt natuurlijk vandaag de jongere lezer niet zo heel sterk aan. Daarom menen we ook, dat om Cyriel Buysse vandaag nog zijn volle recht te geven, niet alleen als verteller, maar tevens als aanklager van bepaalde mistoestanden [sic], de Vlaamse Pockets niet hadden mogen aarzelen van hem een harder werk te kiezen, bijvoorbeeld Het recht van de sterkste.2 Deze reacties kunnen verklaard worden door de extreemlinkse en antifascistische houding van De Rode Vaan. Als communistisch orgaan3 zag de krant het socialistische discours in Buysses werk waarschijnlijk graag zo sterk mogelijk verwoord. Bert Decorte was dan weer als niet meteen felle tegenstander van het Duitse regime4 ongetwijfeld niet graag gezien door de communistische medewerkers van het blad. De opname van gedichten geschreven door de van activisme beschuldigde Pol de Mont en de hardnekkige collaborateur Wies Moens zullen die reactie alleen maar versterkt hebben. De overige artikels in het recensiearchief handelen over de V.P.‟s in het algemeen. Heel wat kranten beperkten zich tot een opsomming van de eerste acht titels en een korte omschrijving. Vaak werd er echter langer bij de lancering stilgestaan en werd de opzet van de reeks uitgebreid bejubeld. De Standaard sprak op 5 november 1959 over de pockets als een „geestelijke en culturele wedergeboorte.‟5 Twee dagen later handelde een uitgebreid artikel in dezelfde krant over het colloquium rond de V.P.‟s, waarbij de leuzen van de uitgeverij letterlijk werd herhaald: er is sprake van democratisering, het slopen van de Chinese muur tussen links en rechts, en een nivellering naar omhoog.6 Leven maakte van de gelegenheid wel gebruik om de gevaren van de pocketvorm te benadrukken: Door hun massale verspreiding onder de minst daartegen beschermde lagen der bevolking en met name onder de jeugd, vormen [pockets] een reëel gevaar voor oppervlakkigheid, vervorming van de smaak en ontreddering van hart en ziel.7 Het blad meende echter dat de V.P.‟s een leemte zouden vullen en hoopte dat de reeks zou mogen bijdragen „tot de culturele verheffing en verrijking van ons volk – ook van de middenstand.‟7 In andere kranten werd vol lof gesproken over „de grote kans voor de culturele ontwikkeling van onze volksmensen‟8 en „de buitengewone betekenis‟9 van de reeks. De Volksgazet, een belangrijk Vlaamsgezind socialistisch blad10, was zelfs beschaamd dat „een niet bepaald linkse uitgeverij zich de moeite heeft getroost een van Buysses beste romans, het Bolleken, te herdrukken in dit Buyssejaar.‟11 ’t Pallieterke besteedde dan weer veel aandacht aan de presentatie en het colloquium op de Boekenbeurs. De schrijver van de tekst vond dat er gediscussieerd kon worden over de keuze van de eerste reeks, maar wou dat niet doen omdat 55
hij het initiatief te sympathiek vond.12 In 1962 zou Tijdschrift Links opmerken dat ’t Pallieterke de uitgeverij Heideland op een bepaald moment „voor een troep linkse wolven in katoliek schaapsvacht‟ had uitgemaakt.13 Dit artikel werd niet teruggevonden in het recensiearchief, misschien omdat het verdwenen is of misschien omdat het in een latere periode geschreven werd. De reactie is in elk geval denkbaar, aangezien „t Pallieterke sterk christelijk, fel anticommunistisch en antilinks was.14
De Standaard en Weekblad der Vlaamse Ardennen maakten twee maanden na de lancering van de V.P.‟s al een korte analyse van de impact van de reeks. Volgens de eerste krant haalde elke titel een vijfmaal hogere oplage dan een gemiddelde Vlaamse roman en bleek er in Nederland ruime belangstelling te zijn door het expliciet Vlaamse karakter van de reeks. 15 Het Weekblad der Vlaamse Ardennenbb keek vooral naar de aandacht die de V.P.‟s al gekregen hadden: ALLE Vlaamse bladen hebben VP‟s aangekondigd, niet alleen de weekbladen maar ook de dagbladen, niet alleen de rechtse, maar ook de linkse, en onder de linkse bladen, was “De Volksgazet” niet de minst luidruchtige.16 Over de receptie van de eerste reeks in Nederland bevat het archief van Heideland opvallend minder artikels. Slechts veertien uittreksels zijn bewaard, en daarnaast nog een transcriptie van de Regionale Omroep Zuid (ROZ). Uit een promotieblad van Heideland blijkt dat veel recensies niet in dit archief zijn opgenomen. Het blad verwijst immers naar twaalf andere besprekingen uit Nederlandse kranten en radio.17 Uiteraard bevat het promotieblad alleen maar positieve uittreksels, maar naar alle waarschijnlijkheid zijn deze wel representatief.cc 4.1.2. Van Zien en zijn (V.P.9) tot De wereld van Soo Moereman (V.P.16) Verrassend genoeg kreeg de tweede serie van V.P.‟s nog meer aandacht in Vlaanderen dan de eerste. Een negentigtal artikels uit het recensiearchief vermeldden op een of andere manier het werk uit de tweede reeks. Het archief bevat daarnaast nog zeven transcripties van radiouitzendingen. In een vijftiental teksten werden de V.P.‟s nog algemeen besproken: nu eens beperkte zich dat tot een bespreking van de boeken, dan weer werden de V.P.‟s als concept voorgesteld en geëvalueerd. In Schakel werden de V.P.‟s het „Vlaams Pantheon‟ genoemd18 en De Volksgazet zou de Prijs voor de Culturele inspanning, mocht die bestaan, aan Heideland bb
Weekblad der Vlaamse Ardennen was een regionaal blad van katholieke signatuur rond CVP-senator Jan Verroken (De Bens 1988, 12). Deze krant had dan wel een minder belangrijke status dan De Standaard, maar geeft een boeiende analyse van de V.P.‟s. cc Dat zal blijken uit de analyse beschreven in 4.2.1.
56
geven.19 De krant merkte op dat de „dynamische uitgeverij‟ zich aan geen enkele „ideologische compartimentatie‟ stoort, en noemde het initiatief „modern‟, „democratisch‟ en „in het teken van nivellering.‟19 Het merendeel van de knipsels focuste op één publicatie uit de nieuwe reeks, dikwijls zonder een significante verwijzing naar de reeks of naar Heideland in de tekst. Vanaf nu leek de aandacht minder te gaan naar het concept van de reeks en meer naar de publicaties zelf. De boeken die individueel het meest aandacht kregen, alleen of in combinatie met nog enkele andere werken uit de reeks, zijn Zien en zijn, gevolgd door Odysseus achterna en Boekuiltjes. Zwarte Pokken, De Wereld van Soo Moereman en Schemeringen van de dood vormden de middenmoot, Eeuwige muziek en Memling de laat-gotische droom werden het minst besproken.
Het merendeel van al deze teksten was neutraal tot positief over de gerecenseerde boeken. Toch zijn hierop weer enkele uitzonderingen. Over De zwarte pokken schreef De Nieuwe Gids: „Niettegenstaande de morele strekking is deze streekroman nog vrij goed genietbaar.‟20 Deze reactie is waarschijnlijk te verklaren doordat het blad tegen het Vlaams-nationalisme was21 en dus niet happig was op het werk van een Oostfrontstrijder. Bij recensies van de pocket Boekuiltjes werd er af en toe melding gemaakt van de linkse oriëntatie van de schrijver, maar op een niet echt negatieve manier. De Middenstand noemde het geen onmisbaar, maar een aangenaam boekje en concludeerde: „Dat [Herreman] uiteraard “links” gericht is zal niemand hem durven kwalijk nemen want hij is het met een eerlijke open geest.‟22 Ook de katholieke krant De Standaard wees vrij scherp op deze linkse oriëntatie, maar vond de Boekuiltjes nog altijd zeer het lezen waard: Mocht men de Herreman van deze Vooruitartikeltjes geloven, dan zijn feitelijk alleen de linkse schrijvers in Vlaanderen het lezen waard. Althans die indruk krijgt men. Vooral als hij voortdurend Boon, Lampo, Van Aken, Daisne, Gijsen, Jonckheere, Van Nijlen, Elssschot ophemelt, en anderen, waaronder Claes en Timmermans, schijnt te katalogeren in een provinciale literatuur met folkloristische inslag. Verder kunnen wij alleen maar hopen dat velen in Vlaanderen zich dit zeer lezenswaard pocketboek aanschaffen.23 De Rode Vaan, die eerder het „nazistische‟ karakter van Bert Decortes bloemlezing sterk aanviel, ging nu een andere richting uit. De recensent bewierookte Herremans oproep om omzichtig om te springen met de Duitsgezindheid van bepaalde Vlamingen tijdens de Tweede Wereldoorlog: Zijn herhaalde oproep, niet iedereen over dezelfde kam te scheren, Duitsgezind niet gelijk te stellen met landverraad, maar de pijlen te richten tegen degenen die niet 57
geaarzeld hebben zich achter de anti-joodse en zogezegd volkse politiek te verbergen om hun gemeenheid te luchten, verdiende beter begrip.24 Schemeringen van de dood van Felix Timmermans, toch één van de grotere namen uit de tweede reeks, kreeg verrassend genoeg weinig aandacht, en dan nog meestal op een negatieve manier. De Nieuwe Gids vond het werk een interessant document, maar meende dat de „zuivere literaire waarde geen nieuwe uitgave‟ wettigde.25 Ook De Middenstand was positief over het literair-historische belang van het werk en het belang ervan in de evolutie van het werk van Timmermans, maar had voor het boek zelf weinig goede woorden over: Naar onze bescheiden mening zal dit boek aan de moderne, ook maar enigszins kieskeurige lezer voorkomen als een van die onmogelijke, oeroude koeien, welke men met een vrij onbegrijpelijke ijver steeds weer uit de klassieke gracht sleurt, waarin zij zo verdiend in vrede hadden kunnen rusten. De taal, hier en daar resoluut ouderwets, is meestal grijs en stroef, de zinsbouw niet zelden stuntelig, het geheel ziekelijk melodramatisch tot het potsierlijke toe. Nergens lijkt dit boek te kunnen ontroeren of aangrijpen. […] een in menig opzicht interessant boek voorzeker. Naar onze smaak is het echter volkomen ongenietbaar.26 De Linie vond dat het boekje literair te weinig betekende.27 Het katholiek schoolblad Doceo noemde de roman „kenschetsend‟ voor de eerste periode van Timmermans, maar raadde het boek toch ten sterkste af voor de jeugd en overgevoeligen.28 De Volksgazet was genuanceerder, en wees erop dat de directie van Heideland waarschijnlijk graag de hand had gelegd op een bekender en rijper boek van Timmermans, maar geen toestemming van de oorspronkelijke uitgever zou gekregen hebben.29 De krant zag in het uitgeven van Schemeringen van de dood een „daad van simpele rechtvaardigheid‟ en prijzenswaardige commerciële moed.29 Bovendien was het volgens de recensent ten onrechte „door de meeste critici als een onbelangrijk jeugdwerk terzijde geschoven.‟29 Vooruit was razend enthousiast over de roman, en noemde het boek „het beste dat Timmermans ooit geschreven heeft.‟30
Het Weekblad der Vlaamse Ardennen maakte een paar maanden na de lancering van de tweede serie opnieuw de balans van de receptie op. Voor de „socialistische stem‟ verwezen ze naar Hubert Lampo die in De Volksgazet van 12 november 1959 de pockets „uiterst verzorgd‟ noemde.31 Als „gezaghebbende‟ katholieke stem verwees de krant naar Albert Westerlink die in DW&B de V.P.‟s „het belangrijkste initiatief van het najaar in de wereld van het Vlaamse boek‟ noemde.31 Zelf bestempelde de krant de reeks als „innerlijk verrijkend‟ en „een ware kultuurschat.‟32
58
Over de tweede reeks van acht pockets zijn drieënvijftig artikels uit Nederlandse bladen bewaard, en vier transcripties van televisie- en radioprogramma‟s. Een vijftiental kranten en uitzendingen berichtte over de volledige serie. De Haagsche Courant vond dat de tweede serie niet moest onderdoen voor de eerste en met „veel gevoel voor verantwoordelijkheid en cultureel niveau‟ was samengesteld.33 Het artikel in De Volkskrant toonde hoe de V.P.‟s voor Nederland echt de „Vlaamse literatuur‟ belichaamden.34 In Het Vaderland werd er met ontzag over de pockets gesproken: In Nederland zijn er op de talloze pocketreeksen, welke in enkele jaren tijd uit de grond zijn gerezen, ook wel een paar die – zij het soms ten koste van de auteurs – werkelijk een cultureel werk hebben verricht. Maar dat in Vlaanderen de eerste pocketreeks dit onmiddellijk en blijkbaar consequent met een zo evident cultuurbesef heeft ondernomen, is iets dat waardering verdient en het succes begrijpelijk maakt.35 De andere knipsels waren recensies van één of meerdere pockets uit de reeks, meestal zonder expliciete verwijzing naar Heideland of de serie. Terwijl in Vlaanderen Memling de laatgotische droom het minste aandacht kreeg, was deze pocket in Nederland de meest gerecenseerde. Zien en zijn kwam dan weer, net zoals in Vlaanderen, ook veel aan bod en Eeuwige muziek was net zo min populair als in het Zuiden. Schemeringen van de dood kreeg minder recensies in het Noorden dan in het Zuiden, maar genoot er in verhouding tot het totaal aantal recensies wel meer aandacht. Net als in het Zuiden was die aandacht niet altijd even positief. Het Dagblad van Noord-Limburg vond de novellen „ver onder Timmermanse maat‟, maar was wel lovend over de besliste vertellerstijl en kostelijke inhoud.36 Stond Odysseus achterna bij de meest besproken pockets in Vlaanderen, in Nederland was dat beduidend minder. Het opvallendste is echter dat De zwarte pokken, Boekuiltjes en De wereld van Soo Moereman, gemiddeld tot zeer populair in Vlaanderen, in Nederland zeer weinig aandacht kregen. De recensies die er verschenen waren wel positief, maar uiterst beperkt, zelfs in verhouding tot het kleiner aantal bewaarde recensies. 4.1.3. Van Gedicht en omgedicht (V.P.17) tot De stille man (V.P.24) Van de derde serie bevat het archief 102 artikels en transcripties van recensies in Vlaamse media. Hierbij worden ook de twaalf uittreksels gerekend die naast de derde serie ook publicaties uit de vierde serie bespraken. Slechts zeven teksten bespraken nog algemeen de V.P.‟s voor ze de derde serie toelichtten. In DW&B besteedde Bert Ranke een lang artikel aan de opzet van de V.P.‟s en de plaats van de serie binnen de andere pocketreeksen in het verzadigde literaire veld. Heel wat artikels meenden dat de reeks „de wind in de zeilen‟ had37 59
en dat de serie „naam en faam‟ begon te krijgen.38 Het Kortrijks Handelsblad zei dat Heideland „een indringen van ‟t Vlaamse boek in Nederland‟ heeft bewerkstelligd. 39 Het Nieuwsblad zag de Vlaamse pocketreeks als „een kultuurmeter van ons volk.‟40 In de andere uittreksels worden één of meerdere V.P.‟s behandeld, heel vaak zonder een expliciete verwijzing naar de reeks waartoe ze behoorden. Gedicht en omgedicht was in de bladen veruit het meest gerecenseerde, gevolgd door Journalistiek. Lente in de woestijn, De stille man en Onze taal I vormden de middenmoot. Het is opvallend dat De stille man, toch een zevende herdruk, nog vrij veel aandacht kreeg. Vlamingen, Het zien en genieten van schilderkunst en De zondebok werden het minst besproken.
Van de derde serie bevat het archief 45 artikels en transcripties uit Nederlandse bladen en radio-uitzendingen. Het aantal knipsels is dus minder dan de helft van wat Heideland in Vlaanderen verzamelde. Daarbij waren er zeven artikels die de volledige derde serie beschreven, verhoudingsgewijs meer dan in het Zuiden. Toch werd nog opvallend weinig toelichting gegeven bij het concept achter de V.P.‟s; bijna elke recensie besprak gewoon kort alle acht boeken uit de nieuwe reeks. Dat toont misschien aan dat de V.P.‟s in Nederland toch nagenoeg even bekend en/of aanvaard waren als in Vlaanderen. In Vrij Nederland werden vier publicaties uit de reeks zelfs meteen besproken onder de kop „Vlaamse Pockets‟, alsof die geen uitleg meer behoefde.41 De teneur van alle besprekingen was opnieuw lovend, en af en toe werd nu vermeld dat de reeks hoge eisen stelde aan de lezers.42 Bij de recensies van één of meerdere publicaties uit de reeks, waren er weinig uitschieters te bespeuren. Vlamingen, Journalistiek en Onze taal waren blijkbaar wel het meest populair. Terwijl Vlamingen minder stof deed opwaaien in Vlaanderen, werd er in Nederland meer aandacht besteed aan het werk. Dat het geschreven was door een Noord-Nederlander zal daar wellicht niet vreemd aan geweest zijn. Gedicht en Omgedicht was dan weer duidelijk populairder in Vlaanderen. 4.2. Analyse van de receptie De centrale vraag binnen dit onderzoek is of het imago dat de uitgeverij met de reeks wou creëren, bij de recensenten juist is overgekomen. Om dat na te gaan, wordt hieronder onderzocht in hoeverre de zeven pijlers van de imago-opbouw aan bod kwamen in de receptie
60
van de eerste drie series.dd Daarnaast worden er ook recensies uit latere periodes bij betrokken. Zo wordt een gedetailleerd beeld gegeven van de initiële receptie, maar ook van de reputatie van de reeks op langere termijn. Deze analyse wordt ingeleid door een algemene interpretatie van de hierboven geschetste receptie. 4.2.1. Algemeen Uit de evolutie van de receptie, beschreven in 4.1., zijn al verschillende conclusies te trekken. Zowel in Nederland als in Vlaanderen was de ontvangst van de eerste serie uiterst positief. Al vertoont het recensiearchief van Nederland duidelijke hiaten, zeker in het begin, waarschijnlijk is er in Vlaanderen toch meer aandacht besteed aan de reeks. Bij het verschijnen van de derde reeks was de reputatie van de serie zowel in het Noorden als in het Zuiden stevig gevestigd. Aanvankelijk bleef het aantal recensies van individuele pockets beperkt, en werd vooral het volledige initiatief toegelicht. Voor de tweede en derde reeks steeg het aantal individuele recensies aanzienlijk, waardoor de belangstelling voor bepaalde pockets beter naar voren komt. Dan blijkt er soms toch een verschillend smaakpatroon in Noord en Zuid te zijn. Bijna altijd hadden de recensies een positieve toon, met uitzondering van de besprekingen van Schemeringen van de dood. In beide streken waren voor dit werk het meeste kritische stemmen te horen en als enige publicatie uit de drie series werd dit boek literair minderwaardig geacht. In Vlaanderen werd er bij de tweede serie ook enkele keren gewezen op de „morele strekking‟20 van De zwarte pokken en Boekuiltjes, wat in Nederland niet het geval was.
Volgens Lisa Kuitert wijkt het recenseren van literaire series meestal op twee punten af van standaardrecensies.43 Ten eerste wordt vaak de onderneming als geheel, minder dan de inhoud van de werken besproken.43 Voor de V.P.‟s klopte dit aanvankelijk, maar die tendens verdween naarmate de reeks meer ingeburgerd raakte. Ten tweede worden herdrukken in een serie besproken als een „nieuwe onderneming‟ en krijgen ze dus aanzienlijke recensieaandacht, wat bij doorsnee herdrukken niet het geval is.43 In dit onderzoek was het niet mogelijk om de aandacht voor herdrukken in de V.P.-reeks te vergelijken met herdrukken die niet in een of andere serie verschenen, maar binnen de reeks kon er wel gekeken worden dd
Hier moet een duidelijk onderscheid gemaakt worden tussen de eerste zes pijlers, die behoorden tot de expliciete imagovorming door de uitgeverij, en de laatste pijler van de retrospectieve aard van de reeks. Als dit laatste aspect, dat enkel deel uitmaakte van het impliciete imago van de reeks, opgemerkt wordt in de kritiek, is dat niet het resultaat van de imago-opbouw die Heideland zelf trachtte te verwezenlijken. In 4.2.9. wordt dit uitgebreider toegelicht.
61
naar de verhouding tussen de belangstelling voor herdrukken en de aandacht voor nieuwe uitgaven. Uit de hoeveelheid individuele recensies blijkt dat het aantal recensies niet meteen bepaald werd door de „nieuwheid‟ van het boek. Zo waren in de eerste drie series de herdrukken van Mijnheer Snepvangers en ’t Bolleken vrij populair. Dat De Zondebok weinig aandacht kreeg, kan misschien wel verklaard worden doordat het een herdruk van een dertien jaar oud boek was.ee De kranten De Standaard en Vooruit besteedden veruit het meeste aandacht aan de V.P.‟s. Nagels vond wel dat er in de katholieke pers opvallend weinig aandacht was voor de reeks, zoals blijkt uit zijn brief begin december 1959 aan Gaston Durnez, redacteur van De Standaard.44 Daarin gaf hij de recensent een overzicht van het aantal recensies in linkse bladen in Vlaanderen. Lampo had twee kolommen in De Volksgazet geschreven en de week erna aandacht besteed aan Zielens, De Rode Vaan had twee recensies opgenomen, maar „in de katholieke pers blijkt men geen tijd te hebben of heerst ruimtenood.‟44 De uitgever hoopte dat Durnez „het vuur aan het lont‟ kon steken.44 Waarschijnlijk gaf dat pleidooi aanleiding tot het artikel „Vlaamse pockets goed onthaald‟ in De Standaard van 14 januari 1960. De aandacht in het katholieke DW&B bleef echter vrij beperkt. Omdat de V.P.‟s ook waren opgericht in de hoop succes te hebben in Nederland, was de ontvangst daar uiterst belangrijk voor de uitgever. De receptie van de eerste vierentwintig V.P.‟s toonde al dat de reeks zeer goed ontvangen werd in Nederland en vrij veel aandacht kreeg. Bij het verschijnen van de derde serie moesten de V.P.‟s zelfs niet meer voorgesteld worden. De eerste reacties van Nagels bevestigen dat. Nog in juli 1961 was hij in een interview enthousiast: „Nergens kregen wij zulke uitvoerige en diepgaande kritieken.‟45 Een paar maand later was het initiële optimisme van de uitgeverij al enigszins geluwd. Marcel Beerten schreef een column in De Standaard over de vraag „kent u onze pockets?‟, die hij had gesteld aan een bevriende Hagenaar.46 Het antwoord van de Nederlander: Ik herinner me uiterst lovende recensie van Van Eysselsteijn, van Jan Greshoff, GW Huyens, Max Nord, Hans Roest en zovele andere. Maar hoe komt het toch, dat de Nederlandse boekverkoper zo weinig aandacht over heeft voor jullie pockets?46 Kort daarna hoorde Beerten van een Nederlandse student hetzelfde verhaal: de V.P.‟s hadden „een uitstekende pers bij ons. Kon je ze maar makkelijker krijgen.‟46 In dezelfde periode ee
Voor verdere analyse van de recensies over herdrukken, zie 4.2.8.
62
verwees ook Nagels in een toespraak naar het probleem. Hij had gemerkt dat er bij Nederlandse literatoren, critici en goede boekhandels weinig discriminatie was, maar dat de vooroordelen in het onderwijs, de boekhandel en het grote publiek bleven hangen.47 Daarmee werd de vinger gelegd op de wonde waar de V.P.‟s nog lang onder zouden lijden: enthousiasme bij de pers, vooroordelen van de boekverkoper. Zoals in 1.4. bleek, leefde er zeker in Nederland inderdaad heel wat vooringenomenheid tegenover het Vlaamse boekenbedrijf na de Tweede Wereldoorlog. Dat Nagels‟ analyse terecht was, blijkt bijvoorbeeld uit een lezersbrief in de Haagse Post van 1963. Daar werd verwezen naar een niet teruggevonden artikel in dezelfde krant waarin de V.P.‟s niet zo betrouwbaar werden geacht als „de gelijkgeprijsde literaire pockets van De Bezige Bij.‟48 Vanaf dat moment zou Nagels systematisch blijven verwijzen naar de gebrekkige belangstelling van het Noorden voor de V.P.‟s en voor de Vlaamse literatuur in het algemeen.ff Precies om die reden werkte Heideland het idee uit om samen te werken met de Nederlandse uitgever Bloemena van Meulenhoff. Op 28 november 1966 kregen een aantal auteurs, waaronder Gijsen en Timmermans, een brief van Heideland met een voorstel om „een zestal van de beste titels en een gedeelte van de oplage te laten verschijnen in het kleedje van de Meulenhoffpockets.‟49 Meulenhoff had al ingestemd met „het experiment.‟49 Toen de Nederlandse recensent Fred van Leeuwen in 1967 om een recensie-exemplaar van De Nederlanden (V.P.100-103) vroeg, verwees Nagels dan ook meteen naar Meulenhoff om het exemplaar op te vragen. Daar voegde hij aan toe: „Behandelt u beide boeken dan maar als een N.-Nederlandse aangelegenheid.‟50 Een vergelijkbaar project blijkt ondernomen te zijn voor het boek Vroege Ikonen met uitgeverij Leopold.50 Volgens de biograaf van Nagels was er na die samenwerking „veel ten goede veranderd.‟51 4.2.2. Een Vlaams pocketalternatief Het Vlaamse karakter van de reeks kon de recensenten moeilijk ontgaan. In Nederland werd het uitgangspunt - een tegenwicht vormen voor het gebrek aan Vlaamse auteurs in Nederlandse reeksen - meteen toegejuicht. Op de ROZ kwam er een „literaire causerie‟ over vijf van de eerste acht V.P.‟s. De spreker vond geen van deze boeken een meesterwerk, maar toch was de uitgave ervan belangrijk „omdat elk dezer werken niet alleen boeiende lectuur is, ff
Zowel in toespraken als in verschillende brieven aan A. Manteau en in de memoranda aan Kluwer en Orbis wees Nagels hierop. Toen beslist werd om van auteur Leo Roels geen derde roman op te nemen in het Heidelandfonds, gaf Nagels als voornaamste oorzaak het gebrek aan belangstelling in Nederland op (brief L. Nagels aan G. Durnez, d.d. 20 januari 1969 [PBL/ 792.2]). Nog in 1984 kaartte Nagels de situatie aan in het artikel „Voor Trends‟, d.d. 30 maart 1984 [privéarchief A. van Gelooven].
63
maar ook waardevol door de blik die wij erdoor kunnen slaan op Vlaamse schrijvers, die wij of te weinig of te eenzijdig kenden.‟52 De Haagsche Courant erkende meteen dat de Vlaamse literatuur weinig aan bod kwam in Nederlandse pocketreeksen, en juichte daarom het initiatief toe. De V.P.‟s voldeden dan ook aan een „dringende behoefte‟: Wij hopen van harte dat zij in het Hollandse en in onze boekhandel even welkom mogen zijn als het Hollandse in het zuiden. Want in de literatuur van onze Nederlandse stam geldt geen “wat verdeelt” maar “wat vereent en verbindt”.53 De Nieuwe Provinciale Groninger Courant vond het „een beetje trieste zaak, dat de Vlaamse schrijvers in Nederland zo betrekkelijk weinig worden gelezen.‟54 De krant vroeg zich af of het lag aan de beperkte beschikbaarheid van Vlaamse literatuur in Nederland of aan een specifieke Vlaamse sfeer die de Nederlander niet zou aanspreken.54 Het eerste was in elk geval een knelpunt dat met de V.P.‟s deels kon opgelost worden.54 De pockets vielen in de smaak door de „keurige uitvoering‟, de „aantrekkelijke presentatie‟ en de keuze van de auteurs.54 In Vlaanderen lag de focus eveneens op het hiaat in de pocketwereld dat de V.P.‟s opvulden, maar er werd meer expliciet benadrukt hoe de Vlaamse opzet de eenheid van de Nederlandse literatuur kon bewerkstelligen. In een uitzending op de toenmalige Belgische Radio- en Televisieomroep (BRT) betreurde Hubert Hermans aanvankelijk dat Gedicht en omgedicht enkel door Vlamingen vertaalde poëzie bevatte.55 Niet alleen omdat „het nooit erg prettig aandoet op het culturele vlak het Nederlands taalgebied door staatsgrenzen te zien doorsnijden‟ maar ook omdat het „gaat om werk van mensen die zelf over de taal- en cultuurgrenzen heen op zoek zijn gegaan naar poëtisch erts in al wat van het leven en de mens is.‟55 Toch voegde hij er meteen aan toe dat hij „het eng Vlaamse standpunt‟ als „antwoordhouding op noordelijke hele en halve discriminatie‟ te verdedigen achtte.55 Eind 1960 benadrukte Ranke in DW&B de positief bedoelde opzet van de reeks: Derhalve dient men het epitheton “Vlaamse” niet te zien als een uiting van negativisme tegenover Nederland. Integendeel: het legt de nadruk op de positieve bijdragen van Vlaanderen tot de algeheelheid der gemeenschappelijke Nederlandse cultuur.56 ’t Pallieterke had die positieve boodschap al eerder begrepen: „[Het idee is] beter dan het eeuwig gekanker tegen alle Noordnederlandse verzamelingen van die aard, die ergerlijk uitmunten door een moedwillig vergeten van Vlaamse namen.‟57
64
4.2.3. Band met de Vlaamse Beweging Met de V.P.‟s wilde Heideland een reeks van en voor het Vlaamse volk maken; een discours waarbij de band met de V.B. impliciet gelegd wordt. Toch werd de connectie met de V.B. in de recensies van de eerste drie series weinig gemaakt. Alleen het Vlaamse weekblad De Linie verwees naar de „cultuurhistorische betekenis‟ van de publicaties over Gezelle en Verriest en naar de Vlaamse Leeuw die op het voorblad van Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese prijkte.58 Vanaf eind 1962 begon de connectie de recensenten meer op te vallen. De taalpockets die kort daarvoor werden uitgegeven, volgden de mode van taalplanning en taalzuiveringsacties in Vlaanderen en pasten dus in de lijn van het culturele project van de beweging. Het blad Bouw-ABN-kernen noemde de pockets het bewijs dat Heideland „op de voorposten van onze actie‟ stond.59 De reactie van De Haagsche Post op het ABNwoordenboek toonde de Nederlandse visie op het fenomeen: „Het Algemeen Beschaafd Nederlands daarin is vooral voor lezers boven de Moerdijk amusante lectuur. De als “gewestelijk” aangeduide woorden wijzen uit dat ondanks Heidelands VP‟s de taalbarrière tussen zuid en noord nog niet is opgeheven.‟60 Na de lancering van de drie pockets De Vlaamse Beweging nu en morgen (V.P.81-82-83) werd de band met de V.B. alle recensenten duidelijk. De Volksunie merkte op dat de reeks niet alleen een Vlaamse naam had, maar ook langzaam een „bibliotheek der Vlaamse Beweging‟ aan het worden was.61 Daarbij werd verwezen naar Keurbladzijden van Verriest (V.P.7), Camille Huysmans van Roemans en Van Assche (V.P.36), Pieter Daens van Delaforterie (V.P.90) en Lodewijk de Raet, een levensbeeld van Lamberty (V.P.50).61 Ook Nederlandse kranten, zoals de Friese Koerier, de Haagse Post en de Arnhemse Courant, wezen op de band tussen de V.B. en de literatuur, en het feit dat de beweging met de V.P.‟s steun kreeg vanuit het boekwezen.62
Enkele schaarse reacties wijzen erop dat ook de houding van de reeks - en de uitgeverij in het algemeen - tegenover collaboratie niet ongemerkt voorbij was gegaan. Al bij de lancering van de eerste acht pockets publiceerde De Standaard een onduidelijk artikel dat niet meteen een heldere boodschap bevatte, maar wel verwees naar de „zwarte pockets‟ van Edward Vermeulen.63 In De Rode Vaan ging Herremans oproep in Boekuiltjes om omzichtig om te springen met de Duitsgezindheid van bepaalde Vlamingen tijdens de Tweede Wereldoorlog niet onopgemerkt voorbij.24 Nog vele jaren later, in 1987, bleek uit een vraag van Humo dat Heideland wel degelijk de naam had „mensen in dienst te nemen die tijdens de oorlog 65
verkeerd gegokt en daardoor met de repressie te kampen hadden.‟64 Voor de buitenwereld was het van in het begin duidelijk dat de V.P.‟s en de uitgeverij een sterke binding hadden met de Vlaamse Beweging.
4.2.4. Gerichtheid op het onderwijs Enkel in Herremans column „De Boekuil‟ in Vooruit werd opgemerkt dat „de verwezenlijking van het programma‟ volledig afhing van de studenten.65 Herreman duidde op die manier impliciet op de specifieke oriëntatie van de V.P.‟s op het onderwijs. De enige andere indicatie dat de oriëntatie wel degelijk overkwam, is het grote aantal recensies in het katholieke schoolblad Doceo, dat werken recenseerde voor middelbare scholieren. Waarschijnlijk kwam dit imagoaspect minder naar voren in de kritiek omdat dit ook minder expliciet gepropageerd werd door de uitgeverij, en ook omdat andere pijlers een gemakkelijker aanknopingspunt vormden om het unieke karakter van de nieuwe reeks te benadrukken. 4.2.5. Evenwichtige verhouding tussen fictie en non-fictie Bij de receptie van de drie reeksen werd de diversiteit van onderwerpen meestal kort bejubeld, maar werd er verder weinig aandacht aan besteed. De afwisseling tussen fictie en non-fictie werd dus misschien niet even revolutionair ervaren als de uitgeverij zelf propageerde. In 1972 meende Het Volk dat het literaire aspect „nog steeds overwicht‟ had in de reeks.66 Vijf jaar later merkte De Standaard dan weer op dat Heideland gaandeweg een „nieuw uitgeversconcept‟ was gaan uitwerken „dat veel minder aandacht besteedt aan de literatuur‟ vanwege het „nieuwe leespatroon‟ na de oorlog: Literatuur was vroeger een hobby van de rijken. De rijker wordende arme van nu wil liever zijn weetlust verzadigen, wendt zich dus tot Sachbücher. […] Een uitgeverij moet rendabel blijven. En literatuur is alleen rendabel waar het om bestsellers gaat. Zelfs met een nieuwe Walschap, laat ons zeggen op 3000 eksemplaren, wordt het krap, gewoon omdat men met een Vlaams etiket zo moeilijk over de rivieren geraakt. De vooroordelen van het Nederlandse boekenbedrijf zijn biezonder groot.67 4.2.6. Pluralisme Af en toe verwezen recensies naar de ideologische strekking van de reeks. Daaruit blijkt dat Heideland de reputatie had een katholieke uitgeverij te zijn, maar dat de kritiek merkte dat de uitgeverij met de reeks een andere richting uitging. De linkse oriëntatie van Boekuiltjes werd reeds vroeg door de enkele Vlaamse bladen opgemerkt. Kranten uit het middenveld zoals De Middenstand en De Standaard wezen hierop, maar bleven de publicatie nog steeds aanprijzen. 66
Voor een socialistische krant als De Volksgazet was de uitgave dan weer het bewijs dat de reeks geen enkele „ideologische compartimentatie‟ kende.68 De krant schaamde zich zelfs een beetje dat „een niet bepaald linkse uitgeverij‟ het werk had gepubliceerd.11 Ook het linkse blad Vooruit wees erop dat de reeks werd uitgegeven „door een misschien wel in hoofdzaak katholieke uitgeverij‟, maar voegde er meteen aan toe dat het een „ruim en zeer breeddenkend katholicisme‟ was.69 Tijdschrift Links trok na de uitgave van meer dan zestig pockets dezelfde conclusie: de vrees dat de hele reeks uit „heiligenbeeldjes‟ zou bestaan, bleek ongegrond.70 Het tijdschrift merkte zelfs op „dat Heideland zover is gegaan met het uitgeven van schrijvers die bij de bisschoppen in een niet al te heilige reuk staan, dat er van braafdenkende rechtse zijde reeds geprotesteerd is.‟70 Het bewijs was het protest van ’t Pallieterke: „t Pallieterke heeft ze al voor een troep linkse wolven in katoliek schaapsvacht uitgemaakt. Jammer genoeg voor hen, naarmate de leesgewoonte van het Vlaamse publiek uitbreiding neemt zal het steeds moeilijker worden elke niet-katolieke stem sistematisch te smoren gelijk men voor de oorlog zo vlot kon doen.70 Opnieuw in 1978, in Humo, bleek dat ook uitgetreden priesters bij Heideland een kans kregen en dat de uitgeverij na jaren haar katholieke stempel voor de buitenwereld deels had kunnen afgooien.64 4.2.7. Cultureel project Het culturele project van de V.P.‟s werd in alle uitgebreidere recensies van Noord en Zuid benadrukt. Dat project werd door veel tijdschriften en kranten geprezen als een bijdrage tot de culturele verheffing, verrijking en ontwikkeling van het volk en een democratiserende nivellering opwaarts. Dat blijkt uit heel wat voorbeelden vermeld in 4.1. Vrij vaak zijn de uitspraken overgenomen uit de presentatie van de reeks.gg Nergens werd erop gewezen dat de pocketreeks met commerciële bedoelingen zou zijn opgestart. De Volkskrant wees in een negatievere recensie van Schemeringen van de dood zelfs op de „prijzenswaardige commerciële moed‟ van de uitgeverij om een „door de meeste critici als onbelangrijk jeugdwerk terzijde geschoven‟ roman te publiceren.71
Het culturele project van de hele uitgeverij werd ook in de latere receptie erkend. Vooral de romanprijsvraag van 1963 werd bejubeld als een cultureel stimulerend uitgeversinitiatief. gg
Het beste voorbeeld hiervan is te vinden in het anonieme artikel „Colloquium over de Vlaamse Pockets‟. In: De Standaard, 5 november 1959. Daarin vindt men meerdere zinswendingen als „democratisering‟, het „slopen van de Chinese muur tussen links en rechts‟ en „nivellering naar omhoog‟ die letterlijk uit de toespraken en prospectussen overgenomen zijn.
67
Enkel Piet van Aken schreef in De Volksgazet een scherp stuk over de commerciële motieven die achter dit „culturele‟ project schuilden.72 Zo kon de uitgever immers „erkende‟ auteurs aan zijn fonds verbinden.72 Van Aken vond het daarom des te erger dat de hoofdprijs niet werd uitgereikt: In het gecommentarieerd geval hield de uitgever de hoofdprijs (100.000 F) op zak, terwijl hij er echter voor zorgde, toch DRIE laureaten (en nieuwe fondspaarden) in zijn stallen te krijgen.72 Op eigen initiatief stuurde Van Aken daarna een brief naar Nagels, waarin hij de hoop uitdrukte dat de uitgever „zich niet gestoord‟ had aan zijn „commentaartje in de Volksgazet‟73: U zal gemerkt hebben dat ik uw firma niet noemde, en ik meen dat de Volksgazetlezers in gros niet zullen gesnapt hebben waar ik het over heb. Over de insiders durf ik dat niet te zeggen. In elk geval meen ik wat ik daar zeg.73 Dat ook De Standaard een jaar eerder had gewezen op het groeiende aanbod non-fictie in het fonds en daaraan eveneens commerciële motieven gekoppeld had, werd al vermeld in 4.2.5. Los van deze kritische stemmen, bleef het beeld bestaan dat Heideland vooral een cultureel belangrijke uitgeverij was. Dat Nagels in 1978 de onderscheiding „Officier in de Orde van Oranje Nassau‟ kreeg, die „wijst op een aantal verdiensten op het terrein van de gemeenschappelijke cultuur‟74, bevestigde dit imago alleen maar. Ook toen Heideland in 1987 failliet werd verklaard en Nagels ernstig in diskrediet werd gebracht, bleef de meeste berichtgeving verwijzen naar de culturele betekenis van zowel uitgever als uitgeverij. Humo noemde de uitgeverij in een uitgebreid dossier een „voorvechter van de Nederlandse kultuur‟ en zei dat de uitgeverij „de afgelopen vier decennia een aureool van roem en glorie‟ had opgebouwd.64 Het interview met Nagels had een positieve toon, en werd afgesloten met een paragraaf die de uitgever een „kultuurpromotor en Groot-Nederlander‟ noemde.64 De slotwoorden van het interview tonen dat Nagels voor de auteur niet de ware boosdoener was:„“Hij zal wel miljoenen op een Zwitserse bankrekening hebben staan” zegt de goegemeente. De ware schurken lopen inmiddels vrij rond.‟64 Twee jaar later was de toon in hetzelfde blad helemaal anders. Een artikel lichtte de vele verwikkelingen van de jaren 1980 toe en concludeerde: Mogelijk zal Lodewijk “Loe” Nagels ook voor de rechtbank volhouden dat hij evengoed een slachtoffer is als de tientallen gepluimde beleggers. Al noemde de Nederlandse ECD-onderzoeksploeg zich dan nog het “NAGIO-team”. NAGIO, als letterwoord voor “Nagels Internationaal Oplichter”.75
68
In andere kranten en tijdschriften was de berichtgeving van het proces over de mogelijke frauduleuze praktijken van Lou Nagels neutraler. Het Belang van Limburg en Het Nieuwsblad - Limburg vatten zowel de argumenten van de aanklager als de verdediger samen. De beschuldigingen van fraude door de uitgever werden geplaatst naast de verdediging dat het „kultuurmonument‟ Nagels slechts voor zijn idealen streed en zelf slachtoffer was.76 ’t Pallieterke aarzelde dan weer niet om de uitgever te verdedigen en onderschreef dat Nagels geen gewiekste oplichter was die het geld in eigen zak stak.77 Hij was „geen zakenman in de letterlijke betekenis‟, balanceerde tussen marktinstinct en zijn roeping en faalde de laatste keer.77 Toen Nagels in maart 1990 veroordeeld werd, kozen de meeste kranten voor een objectieve weergave van het proces.78
4.2.8. Een retrospectief concept Al snel na het verschijnen van de eerste V.P.‟s werd het retrospectieve karakter van de reeks duidelijk. Begin 1960 analyseerde De Standaard het doel van de reeks als tweevoudig: „Men wil ten eerste oudere verhalen en studies, die uitgeput zijn, opnieuw in het bereik brengen van een breed publiek‟ en ten tweede lectuur brengen „die minder kans heeft in een andere uitgavevorm.‟79 Streven vatte halverwege 1960 de opzet van de reeks samen in 4 kernbedoelingen: 1) vergeten auteurs of ontoegankelijk geworden werken opnieuw onder de aandacht brengen 2) van bekende auteurs een ander, op de achtergrond geraakt, aspect laten zien 3) verspreide dingen van veel gelezen chroniqueurs bundelen 4) waardevolle, vroeger verschenen essays goedkoop op de markt brengen. 80 Dat er niet veel oorspronkelijk werk aan bod kwam, werd voor het blad goedgemaakt door de „vernieuwende en verruimende belangstelling voor het goede oude.‟80 Voor Het rijk der vrouw was het grootste verschil tussen de V.P.‟s en De Bezige Bij dat deze laatste voorkeur geeft aan contemporaine literatuur.81 Enkel het Nationaal Instituut voor de Radio-omroep plaatste naast de doelstelling van het ophalen van „verloren werk‟ ook het objectief om de actualiteit „scherper in het daglicht‟ te stellen.82
Het conserverende en retrospectieve karakter van de serie werd dus herkend en bovendien met open armen ontvangen. De Volksgazet roemde expliciet de waarde van Mijnheer Snepvangers als herdruk. Door de heruitgave deed de roman „de vroegere schier onoverkomelijk tijdbarricade van veertig jaar wegzinken.‟83 De krant loofde het frisse, geestige en „volkomen 69
hedendaagse uitzicht van de roman‟, die zorgt voor een „onthutsende actualisering van een voortreffelijk verhaal‟, dat men „met stof bedekt waande.‟83 Ook de herdruk van De zondebok werd uitermate lovend onthaald. De Middenstand vond het boek vooral geschikt voor oudere lezers.84 Vooruit juichte dan weer toe dat deze roman door de goedkope heruitgave de jongere generatie zou bereiken85 en De Volksgazet Antwerpen benadrukte dat het boek nu een diepere indruk naliet dan dertien jaar geleden.86 De Landwacht zag in de heruitgave van De wereld van Soo Moereman een belangrijke waarde voor zowel jong als oud: „De ouderen kunnen het boekje herlezen en de jongeren kunnen het leren kennen. We zijn hier als het ware bij de bron van een grote vertel- en verhaalkunst.‟87 Het retrospectieve karakter gaf de reeks het imago van een schatkamer van vertelkunst. Het Nieuwe Dagblad vond in de serie het bewijs dat de Vlamingen geboren vertellers zijn, in elk mogelijk genre.88 Ook Vooruit besprak de eerste drie V.P.‟s expliciet als behorend tot „de oude periode in de Vlaamse literatuur‟ waaronder Walschap „een streep trok.‟89 Toch waren er grenzen aan dit enthousiasme: Schemeringen van de dood kreeg veel minder aandacht en vaak dan nog negatief. Niet al het werk uit vroegere tijden werd dus geapprecieerd. 4.2.9. Conclusie De zes imagoaspecten die Heideland expliciet verwoordde, werden door de critici onderkend en in recensies gebruikt om de reeks te beschrijven. Voor de oriëntatie op het onderwijs en de variatie tussen fictie en non-fictie gold dat minder, en ook de band met de V.B. werd pas enkele jaren later opgemerkt. In Nederland werd de reeks bejubeld als antwoord op het gebrek aan Vlaams werk in bestaande pocketreeksen; in Vlaanderen werd er meer benadrukt hoe de serie de eenheid van de Nederlandse literatuur kon bekrachtigen. Vooral in Vlaanderen werd af en toe gewezen op de ideologische strekking van individuele pockets, maar het pluralistische karakter van de serie werd zowel in Noord als Zuid erkend. Het culturele project van de V.P.‟s werd overal uitvoerig benadrukt. Het retrospectieve karakter van de V.P.‟s, dat geen aspect was van het expliciete uitgeverijdiscours, werd veel vaker opgemerkt dan de uitgeverij waarschijnlijk zelf graag zag. Dat bewijst dat de kritiek wel gevoelig was voor de imago-opbouw die de uitgeverij trachtte te bewerkstelligen, maar zelf ook de reeks scherp analyseerde en aldus rekening hield met het impliciete imago om dit beeld enigszins bij te sturen. De uitgeverij kon door prospectussen en andere publieke strategieën zeker „de kritiek bespelen‟90, maar de critici lieten zich niet gemakkelijk manipuleren.
70
Pagina uit promotiefolder ‘Zo werden de eerste Vlaamse Pockets onthaald in Nederland en Vlaams België’, o.d. [PBL/796.1]
HOOFDSTUK 5: BESLUIT __________________________________________________________________________ In het derde kwartaal van de twintigste eeuw heeft Heideland een fonds gecreëerd met een eigen, unieke signatuur die van groot cultureel, sociaal en politiek belang was. Series en encyclopedieën - projecten die andere uitgeverijen vaak te riskant vonden - bezorgden Heideland een stevige reputatie, waarbij de V.B.-schatplichtigheid nooit ver weg was. Als eerste Vlaamse pocketreeks van groot allure pasten de V.P.‟s in alle opzichten in het Heidelandse uitgeversproject.
Uitgever Lou Nagels trachtte voor de reeks bewust en expliciet een imago te creëren dat gebaseerd was op zes pijlers, die ook uit de serie zelf naar voren kwamen. Als een Vlaams pocketalternatief zou de serie een leemte in de Nederlandstalige boekenmarkt vullen en toenadering tussen Noord en Zuid bewerkstelligen. Als een ontvoogdende reeks van en voor het Vlaamse volk was de band met de V.B. onmiskenbaar. Al bleek die verbondenheid vooral impliciet te zijn en werd ze niet als openlijk politiek einddoel gesteld, de rechtsnationalistische betekenis van de V.P.‟s was niet te ontkennen. Van alle zes pijlers werd dit aspect waarschijnlijk het meest intens beïnvloed door de persoonlijkheid en figuur van Lou Nagels, maar ook door de achtergrond van andere medewerkers en betrokken bedrijven. Heideland was als uitgeverij dan ook integraal geworteld in deze politieke achtergrond. Door te mikken op het onderwijs kreeg het ontvoogdende project van de reeks ten derde een opvoedende dimensie, al had deze oriëntatie wel een verzwegen financiële motivering. De reeks zou verder zowel fictie als non-fictie aan bod laten komen; de keuze van de non-fictie bleek in praktijk niet altijd naar de wil van de uitgever te gebeuren. De pluralistische opzet van de V.P.‟s was zowel expliciet als impliciet duidelijk, maar de katholieke wortels van de serie hadden wel een grotere impact dan de uitgeverij erkende. De laatste pijler was een cultureel project dat een convergentiepunt was van de vorige vijf krachtlijnen. Economische motivatie werd daarbij nooit uitgesproken, en ook al waren de commerciële impulsen zeker niet onbestaand, veel winst zullen de V.P.‟s waarschijnlijk niet gegenereerd hebben. Een ander aspect dat niet tot de expliciete beeldvorming rond de serie behoorde, maar impliciet des te duidelijker naar voren kwam, was het retrospectieve karakter van de reeks. In de receptie werd dit duidelijk onderkend, eigenlijk nog meer dan de meeste wel expliciet geformuleerde imago-aspecten. Heideland is er dus ten dele, maar niet volledig, in geslaagd de beeldvorming over de V.P.‟s te sturen.
71
Uiteindelijk was de impact van de V.P.-reeks voor iedereen zonneklaar en heeft de reeks een indrukwekkende stempel nagelaten op het literaire veld. De serie kreeg het imago van hoge kwaliteit te zijn en een grote culturele impact te hebben. Dat beeld ontstond ondanks het feit dat de reeks niet alle werken bevatte die de uitgeverij zelf wou, omdat de uitgever soms strategische publicatiebeslissingen moest nemen en de uitgeverij ondertussen met heel wat administratieve en organisatorische problemen worstelde, onder meer door de beperkte financiële armslag van het bedrijf. De goede reputatie van de V.P.‟s heeft het imago van Heideland als cultureel significant instituut verder helpen consolideren. In verdere projecten is Heideland dat imago blijven vasthouden en uitbouwen, om zo uit te groeien tot één van de opmerkelijkste uitgeverijen in het Vlaamse boekenlandschap.
72
BIJLAGE 1: OVERZICHT EERSTE VIERENTWINTIG VLAAMSE POCKETS (1959-1960) 1. Lode Baekelmans – Mijnheer Snepvangers (herdruk) 2. Cyriel Buysse – ’t Bolleken (herdruk) 3. Ernest Claes – Daar is een mens verdronken (herdruk) 4. Bert Decorte – Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese (verzameling bestaande ballades) 5. Bert Ranke – Gezellebrevier (verzameling bestaande gedichten) 6. August van Cauwelaert – Vertellingen van de rechter (verzameling twee bestaande bundels) 7. Hugo Verriest – Keurbladzijden (verzameling bestaande teksten) 8. Lode Zielens – De wereld gaat stralend open (verzameling bestaande ballades)
9. Johan Daisne – Zien en zijn (herdruk) 10. Marnix Gijsen – Odysseus achterna (herdruk) 11. Raymond Herreman – Boekuiltjes (verzameling bestaande columns) 12. Jozef Muls – Memling de laat-gotische droom (herdruk) 13. Felix Timmermans – Schemeringen van de dood (herdruk) 14. Jules van Ackere – Eeuwige muziek (herwerkte herdruk) 15. Edward Vermeulen – De zwarte pokken (herdruk) 16. Gerard Walschap – De wereld van Soo Moereman (herdruk)
17. Bert Decorte – Gedicht en omgedicht (verzameling bestaande gedichten) 18. Gaston Durnez – Lente in de woestijn 19. Jan Grauls – Onze taal I (verzameling bestaande columns) 20. Paul Lebeau – De zondebok (herdruk) 21. Achiel Stubbe – Het zien en genieten van schilderkunst 22. Karel van de Woestijne – Journalistiek (verschenen in verzameld werk van 1950) 23. Anton van Hoogenbemt – De stille man (herdruk) 24. Gaston H. Halsberghe – Zoeklicht op het oude Athene
73
BIJLAGE 2: ZEDELIJKE QUOTERING EERSTE VIERENTWINTIG VLAAMSE POCKETS
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8.
Vlaamse Pocket
1952
Mijnheer Snepvangers ‟t Bolleken Daar is een mens verdronken Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese Gezellebrevier Vertellingen van de rechter Keurbladzijden De wereld gaat stralend open
IV II-III III
9. Zien en zijn 10. Odysseus achterna 11. Boekuiltjes 12. Memling de laat-gotische droom 13. Schemeringen van de dood 14. Eeuwige muziek 15. De zwarte pokken 16. De wereld van Soo Moereman 17. Gedicht en omgedicht 18. Lente in de woestijn 19. Onze taal I 20. De zondebok 21. Het zien en genieten van schilderkunst 22. Journalistiek 23. De stille man 24. Zoeklicht op het oude Athene
IV
1968
III III-IV III V IV V III-IV IV-V IV-V IV V III-IV
IV-V IV
II-III
IV IV V III IV
III
Opmerking I: Wanneer er een quotering staat in de kolom van 1952, maar niet in die van 1968, dan heeft Baers in 1968 geen quotering gegeven en bleef het vroegere cijfer gelden.
Opmerking II: Toelichting quoteringssysteem Baers 1952 I = verboden lectuur
1) op de Kerkelijke indexlijst 2) door de Algemene Regels der Kerkelijke wet 3) op grond van de Christelijke Zedenleer of van de Natuurwet voor de meeste lezers verderfelijk
II = streng voorbehouden lectuur: mag slechts a) bij uitzondering b) om gegronde redenen c) door welgevormde lezers gelezen worden
74
III = voorbehouden lectuur: boeken van welke bepaalde passages of grondgedachten, niet voor alle volwassenen geschikt zijn maar voor gevormde volwassenen, ook ontspanningshalve. IV = voor volwassenen alleen IV-V = lectuur ook voor rijpere jeugd beschikbaar, hoewel niet op die leeftijd afgestemd V = lectuur voor alleen: ook voor jeugdigen, hoewel niet speciaal op hun leeftijd afgestemd
Baers 1968 I = af te wijzen lectuur: ten enenmale onverenigbaar met de katholieke levensopvatting II = ernstig voorbehouden lectuur: vereist terdege gevormde ervaren lezers en een leesmotief van meer betekenis dan louter ontspanning III = voorbehouden lectuur: boeken welke ondanks zekere passages of grondgedachten, ook ontspanningshalve, zonder nadeel door gevormde lezers kunnen worden gelezen. IV = niet voorbehouden lectuur: veronderstelt voldoende levensinzicht doch vraagt een verder voorbehoud IV-V = lectuur ook voor rijpere jeugd beschikbaar, hoewel niet op die leeftijd afgestemd V = lectuur voor alleen: ook voor jeugdigen, hoewel niet speciaal op hun leeftijd afgestemd
75
BIJLAGE 3: HOOFDSTUK „VERJAARDE KOEIEN‟ (Decorte 1970, 115-116)
76
77
BIJLAGE 4: PROSPECTUS VLAAMSE POCKETS
78
BIJLAGE 5: BRIEF VAN L. NAGELS AAN J.A. GORIS, d.d. 30 augustus 1957 [PBL/792.2].
79
BIJLAGE 6: BRIEF VAN L. NAGELS AAN ERFGENAAM E. CLAES, d.d. 28 februari 1970 [PBL/792.2].
80
81
BIJLAGE 7: BRIEF VAN M. BEERTEN AAN L. ASPESLAGH-TIMMERMANS, d.d. 7 mei 1971 [PBL/792.2].
82
BIJLAGE 8: BRIEF VAN M. BEERTEN AAN F. VAN DER AUWERA, d.d. 30 oktober 1961 [AMVC/B 3696].
83
84
BIJLAGE 9: BRIEF VAN J. VAN ACKERE AAN L. NAGELS, d.d. 18 juli 1966 [PBL/792.2].
85
BIJLAGE 10: BRIEF VAN L. NAGELS AAN H. CLAUS, d.d. 30 januari 1961 [PBL/792.2].
86
EINDNOOTAPPARAAT Hoofdstuk 1: Geschiedenis en problematiek 1
Absillis 2009 b, 92. Bruinsma 2005, 16. 3 Bruinsma 2005, 18-19. 4 Absillis 2005. 5 Absillis 2009 a. 6 T‟Sjoen 2005. 7 Renders 2006. 8 Bruinsma 2005, 19. 9 Absillis 2009 b. 10 Absillis 2009 b, 93. 11 Absillis 2009 b, 100. 12 Absillis 2009 b, 95. 13 Absillis 2009 b, 102. 14 Geciteerd in: De Glas 1989, 35. 15 De Glas 1989, 35. 16 De Glas 1989, 32. 17 De Glas 1989, 38. 18 Geciteerd in: De Glas 1989, 19. 19 Geciteerd in: De Glas 1989, 20. 20 L. Nagels, Memoires deel 1, ongepubliceerd typoscript, 1 [privéarchief A. van Gelooven]. 21 Anoniem, Memoires deel 2, ongepubliceerd typoscript, 5 [privéarchief A. van Gelooven]. Dit typoscript is gebaseerd op de memoires die Lou Nagels schreef (Memoires deel 1). De auteur ervan wordt niet expliciet vermeld, maar is naar alle waarschijnlijkheid niet Nagels zelf. 22 Anoniem, Memoires deel 2, 5 [privéarchief A. van Gelooven]. 23 Simons 1987, 164-165. 24 Geciteerd in: Anoniem, Memoires deel 2, 4 [privéarchief A. van Gelooven]. 25 Anoniem, Memoires deel 2, ongepubliceerd typoscript, 8 [privéarchief A. van Gelooven]. 26 L. Nagels, typoscript, 1 [privéarchief A. van Gelooven]. Dit is een typoscript over de geschiedenis van Heideland. Het is vrijwel zeker geschreven door Lou Nagels en vormde waarschijnlijk de basis voor zijn eigen Memoires. 27 L. Nagels, Memoires deel 1, 2. [privéarchief A. van Gelooven]. 28 L. Nagels, typoscript, 2 [privéarchief A. van Gelooven]. 29 L. Nagels, Memoires deel 1, 3 [privéarchief A. van Gelooven]. 30 Anoniem, Memoires deel 2, 9 [privéarchief A. van Gelooven]. 31 Simons 1987, 165. 32 Anoniem, typoscript „Heideland‟, 1 [privéarchief A. van Gelooven]. Dit is een typoscript over de geschiedenis van Heideland. De auteur wordt niet expliciet vermeld. 33 Anoniem, Memoires deel 2, 11 [privéarchief A. van Gelooven]. 34 Anoniem, „Het begon op een zolderkamer te Beringen‟. In: Het Belang van Limburg, 28 april 1970. 35 Anoniem, Memoires deel 2, 12 [privéarchief A. van Gelooven]. 36 L. Nagels, Memoires deel 1, 6 [privéarchief A. van Gelooven]. 37 Anoniem, Memoires deel 2, 13 [privéarchief A. van Gelooven]. 38 Simons 1987, 165-166. 39 L. Nagels, Memoires deel 1, 9 [privéarchief A. van Gelooven] en Toespraak L. Nagels bij het 25-jarige bestaan van Heideland, d.d. 1 november 1970 [AMVC/ N 1255]. 40 L. Nagels, Memoires deel 1, 9 [privéarchief A. van Gelooven]. 41 L. Nagels, Memoires deel 1, 12 [privéarchief A. van Gelooven]. 42 Anoniem, Memoires deel 2, 18 [privéarchief A. van Gelooven]. 43 Anoniem, Memoires deel 2, 23 [privéarchief A. van Gelooven]. 44 Anoniem, Memoires deel 2, 24 [privéarchief A. van Gelooven]. 45 L. Nagels, Memoires deel 1, 19 [privéarchief A. van Gelooven]. 46 Simons 1987, 166. 47 Toespraak L. Nagels, d.d. 1 november 1970 [AMVC/N 1255] en L. Nagels, Memoires deel 1, 28 [privéarchief A. van Gelooven]. 48 Brief van L. Nagels aan J.A. Goris, d.d. 30 augustus 1957 [PBL/792.2]. 2
87
49
Toespraak L. Nagels, o.d. [AMVC/N 1255]. L. Nagels, Memoires deel 1, 29 [privéarchief A. van Gelooven]. 51 L. Nagels, Memoires deel 1, 30 [privéarchief A. van Gelooven]. 52 L. Nagels, Memoires deel 1, 35 [privéarchief A. van Gelooven]. 53 I L. Nagels, Memoires deel 1, 36 [privéarchief A. van Gelooven]. 54 Geciteerd in: Anoniem, Memoires deel 2, 46 [privéarchief A. van Gelooven]. 55 L. Nagels, Memoires deel 1, 50 [privéarchief A. van Gelooven]. 56 L. Nagels, Memoires deel 1, 53 [privéarchief A. van Gelooven]. 57 L. Nagels, Memoires deel 1, 51 [privéarchief A. van Gelooven]. 58 Simons 1987, 169. 59 Absillis 2009 b, 454. 60 Simons 1987, 168. 61 L. Nagels, Memoires deel 1, 44 [privéarchief A. van Gelooven]. 62 Toespraak L. Nagels bij het 25-jarige bestaan van Heideland, d.d. 1 november 1970 [AMVC/ N 1255]. 63 L. Nagels, Memoires deel 1, 52 [privéarchief A. van Gelooven]. 64 L. Nagels, Memoires deel 1, 58 [privéarchief A. van Gelooven]. 65 L. Nagels, Memoires deel 1, 60 [privéarchief A. van Gelooven]. 66 L. Nagels, Memoires deel 1, 60-61 [privéarchief A. van Gelooven]. 67 Brief Pijnenborg namens uitgeverij het Spectrum N.V. aan L. Nagels, d.d. 7 november 1969 [AMVC/ H423]. 68 L. Nagels, Memoires deel 1, 65 [privéarchief A. van Gelooven]. 69 L. Nagels, Memoires deel 1, 57 [privéarchief A. van Gelooven]. 70 L. Nagels, Memoires deel 1, 67-68 [privéarchief A. van Gelooven]. 71 Anoniem, typoscript „Heideland‟, 4 [privéarchief A. van Gelooven]. 72 Simons 1987, 170. 73 Anoniem, Memoires deel 2, 55 [privéarchief A. van Gelooven]. 74 L. Nagels, Memoires deel 1, 55-56 [privéarchief A. van Gelooven]. 75 L. Cops, „Lou Nagels – maecenas van kultuurpatrimonium aan de bedelstaf‟, in: Humo, oktober 1987. 76 Simons 1987, 170-171. 77 L. Cops, „Lou Nagels – maecenas van kultuurpatrimonium aan de bedelstaf‟. In: Humo, oktober 1987 en Simons 1987, 171. 78 Simons 1987, 171. 79 Simons 1987, 172. 80 F. Schraets, „Boekje open over Heideland‟. In: Humo, 21 oktober 1989. 81 Anoniem, „Heideland-uitgever Lou Nagels tot dertig maanden veroordeeld‟. In: De Standaard, 17-18 maart 1990 en Anoniem, „Ex-Heidelandbaas aangeslagen‟. In: Het Volk, 17-18 maart 1990. 82 Absillis 2009 a, 90-93. 83 Absillis 2009 a, 144-145. 84 Absillis 2009 a, 149. 85 Absillis 2009 a, 276. 86 Uiteenlopende hoofdstukken in: Absillis 2009 a. 87 Absillis 2009 a, 308. 88 J. Dreesen, „Kunst met een kleine k‟. In: Het Nieuwsblad, 15 februari 1962. 89 Absillis 2009 a, 32. 90 Anoniem, „Eersteling van Felix Timmermans in mineur‟. In: Dagblad van Noord-Limburg, 7 mei 1960. 91 Absillis 2009 a, 57. 92 Absillis 2009 a, 278. 93 Absillis 2009 a, 316. 94 Absillis 2009 a, 454. 95 Absillis 2009 a, 342. 96 Simons 1987, 202. 97 Absillis 2009 a, 205-209. 98 Absillis 2009 a, 62. 99 Absillis 2009 a, 65. 50
88
Hoofdstuk 2: Totstandkoming van de Vlaamse Pockets 1
Brief van L. Nagels aan B. Decorte, d.d. 8 april 1959 [PBL/792.2]. Brief van L. Nagels aan L. Baekelmans, d.d. 24 april 1959 [PBL/792.2]. 3 Brief van L. Baekelmans aan L. Nagels, d.d. 13 mei 1959 [PBL/792.2]. 4 Brief van L. Nagels aan C. Buysse, d.d. 24 april 1959 [PBL/792.2]. 5 Brief van C. Buysse aan L. Nagels, d.d. 27 mei 1959 [PBL/792.2]. 6 Brief van L. Nagels aan E. Claes, d.d. 16 mei 1959 [PBL/792.2]. 7 Brief van L. Nagels aan E. Claes, d.d. 12 juni 1959 [PBL/792.2]. 8 Brief van L. Nagels aan E. Claes, d.d. 10 juli 1959 [PBL/792.2]. 9 Brief van B. Ranke aan M. Beerten, d.d. 12 juni 1959 [PBL/792.2]. 10 Brief van B. Ranke aan M. Beerten, d.d. 17 juni 1959 [PBL/792.2]. 11 Brief van L. Nagels aan B. Ranke, d.d. 10 juli 1959 [PBL/792.2]. 12 Brief van B. Ranke aan L. Nagels, d.d. 12 augustus 1959 [PBL/792.2]. 13 Brief van B. Ranke aan M. Beerten, d.d. 25 juli 1959 [PBL/792.2]. 14 Brief van B. Ranke aan L. Nagels, d.d. 12 augustus 1959 [PBL/792.2]. 15 Brief van B. Ranke aan L. Nagels, d.d. 5 april 1960 [PBL/792.2]. 16 Humbeeck 1998, 46. 17 Brief van L. Nagels aan J.A. Goris, d.d. 30 augustus 1957 [PBL/792.2]. 18 Brief van L. Nagels aan J.A. Goris, d.d. 8 april 1959 [PBL/792.2]. 19 Brief van R. Herreman aan L. Nagels, d.d. 3 juli 1959 [PBL/792.2]. 20 Brief van L. Nagels aan H. Thiery, d.d. 27 juli 1959 [PBL/792.2]. 21 Brief van L. Nagels aan J. Muls, d.d. 21 oktober 1959 [PBL/792.2]. 22 Brief van J. van Ackere aan L. Nagels, d.d. 11 augustus 1959 [PBL/792.2]. 23 Brief van L. Nagels aan M. Vermeulen, d.d. 24 april 1959 [PBL/792.2]. 24 Brief van L. Nagels aan G. Walschap, d.d. 25 juni 1959 [PBL/792.2]. 25 Brief van L. Nagels aan G. Walschap, d.d. 27 juli 1959 [PBL/792.2]. 26 Brief van L. Nagels aan L. Aspeslagh-Timmermans, d.d. 8 juli 1959 [PBL/792.2]. 27 Brief van L. Nagels aan L. Aspeslagh-Timmermans, d.d. 12 augustus 1959 [PBL/792.2]. 28 Brief van L. Nagels aan P. Lebeau, d.d. 28 oktober 1959 [PBL/792.2]. 29 Brief van L. Nagels aan A. van Hoogenbemt, d.d. 10 december 1959 [PBL/792.3]. 30 Brief van L. Nagels aan G. Durnez, d.d. 27 juli 1959 [PBL/792.2]. 31 Brief van L. Nagels aan R. Roemans, o.d. [PBL/792.2]. 32 Brief van L. Nagels aan A. Stubbe, d.d. 14 november 1959 [PBL/792.3]. 33 Brief van L. Nagels aan A. Manteau, d.d. 13 november 1959 [PBL/792.3]. 34 Brief van L. Nagels aan mevrouw L. Zielens, d.d. 14 mei 1959 [PBL/792.2]. 35 Brief van L. Nagels aan J. van Ackere, d.d. 13 februari 1962 [PBL/792.2]. 36 Brief van L. Nagels aan A. van Hoogenbemt, d.d. 19 februari 1965 [PBL/792.3]. 37 Brief van E. Claes aan L. Nagels, d.d. 28 februari 1962 [PBL/792.2]. 38 Brief van L. Nagels aan E. Claes, d.d. 16 maart 1965 [PBL/792.2]. 39 Brief van E. Claes aan L. Nagels, d.d. 23 maart 1965 [PBL/792.2]. 40 Brief van L. Nagels aan erfgenaam E. Claes, d.d. 28 februari 1970 [PBL/792.2]. 41 Brief van L. Nagels aan mevrouw L. Zielens, d.d. 11 december 1961 [PBL/792.2]. 42 Brief van L. Nagels aan J. Daisne, d.d. 21 juni 1960 [PBL/792.2]. 43 Brief van L. Nagels aan H. Thiery, d.d. 20 oktober 1965 [PBL/792.2]. 44 Brief van L. Nagels aan L. Aspeslagh-Timmermans, d.d. 12 augustus 1959 [PBL/792.2]. 45 Brief van L. Nagels aan L. Aspeslagh-Timmermans, d.d. 27 mei 1960 [PBL/792.2]. 46 Brief van L. Nagels aan L. Aspeslagh-Timmermans, d.d. 21 januari 1961 [PBL/792.2]. 47 Brief van L. Nagels aan L. Aspeslagh-Timmermans, d.d. 18 december 1968 [PBL/792.2]. 48 Brief van M. Beerten aan L. Aspeslagh-Timmermans, d.d. 7 mei 1971 [PBL/792.2]. 49 Brief M. Beerten aan F. van der Auwera, d.d. 30 oktober 1961 [AMVC/B 3696]. 50 Brief van L. Nagels aan J.A. Goris, d.d. 12 mei 1960 [PBL/792.2]. 51 Brief van L. Nagels aan J.A. Goris, d.d. 23 mei 1960 [PBL/792.2]. 52 Brief van J.A. Goris aan L. Nagels, d.d. 30 mei 1960 [PBL/792.2]. 53 Brief van L. Nagels aan J.A. Goris, d.d. 20 juli 1960 [PBL/792.2]. 54 Brief van L. Nagels aan A. Stubbe, d.d. 11 oktober 1961 [PBL/792.3]. 55 Brief van L. Nagels aan L. Baekelmans, d.d. 16 juni 1959 [PBL/792.2]. 56 Brief van F. van der Auwera aan M. Beerten, d.d. 18 januari 1960 [AMVC/ B 3696]. 57 Brief van M. Beerten aan F. van der Auwera, d.d. 19 januari 1960 [AMVC/ B 3696]. 2
89
58
Brief van L. Nagels aan J. van Ackere, d.d. 23 juni 1965 [PBL/792.2]. Brief van J. van Ackere aan L. Nagels, d.d. 18 juli 1966 [PBL/792.2]. 60 Brief van erfgenaam E. Claes aan L. Nagels, d.d. 9 september 1965 [PBL/792.2]. 61 Brief van L. Nagels aan erfgenaam E. Claes, d.d. 28 februari 1970 [PBL/792.2]. 62 Geciteerd in: Absillis 2009 a, 455. 63 Brief van M. Buysse aan L. Nagels, d.d. 20 september 1965 [PBL/792.2]. 64 Brief van L. Nagels aan M. Buysse, d.d. 21 augustus 1965 [PBL/792.2]. 65 Brief van L. Nagels aan M. Beerten, d.d. 30 december 1963 [AMVC/ B 3696]. 66 Brief van J. Veulemans aan L. Nagels, d.d. 8 augustus 1961 [PBL/792.2]. 67 Brief van V. Coopmans aan L. Nagels, d.d. 7 januari 1961 [PBL/792.2] en een anonieme brief aan L. Nagels, d.d. 20 oktober 1960 [PBL/792.2]. In deze laatste brief zegt de auteur dat een dertigtal vertalingen van hem in de bundel zijn opgenomen. Enkel bij Gabriel C.J. Vandenberghe is dat het geval. Naar alle waarschijnlijkheid is deze dus de auteur. 68 Brief van L. Nagels aan H. Claus, d.d. 30 januari 1961 [PBL/792.2]. 59
90
Hoofdstuk 3: Imago-opbouw 1
Brief van L. Nagels aan onder meer L. Baekelmans, L. Verriest en C. Buysse d.d. 24 april 1959 [PBL/792.2]. Toespraak L. Nagels bij het 25-jarige bestaan van Heideland, d.d. 1 november 1970 [AMVC/ N 1255]. 3 B. Ranke, „Vlaamse Pockets‟. In: Dietsche Warande en Belfort, 9 november 1960. 4 Anoniem, „15 jaar Heideland in volle expansie‟. In: De Linie, 28 juli 1961. 5 Brief van L. Nagels aan mevrouw G. Walschap, d.d. 13 april 1960 [PBL/792.2]. 6 Toespraak L. Nagels op de conferentie van de Nederlandse Letteren, 1961 [AMVC/ N 1255]. 7 L. Nagels, „Broeders van het Vlaamse land‟. In: De uitgever, september 1965. 8 Toespraak L. Nagels, o.d. [AMVC/ N 1255]. 9 Toespraak L. Nagels op de 195e Algemene Vergadering van de Koninklijke Nederlandse Uitgeversbond, d.d. 30 september 1965 [AMVC/ N 1255]. 10 Het concept van het taalgebied als twee-eenheid komt onder meer terug in een toespraak L. Nagels op de conferentie van de Nederlandse Letteren in 1961 en een toespraak op dezelfde conferentie in 1963 [AMVC/ N 1255]. 11 Memorandum L. Nagels n.a.v. de nakende overname door Kluwer, d.d. 10 februari 1976 [PBL/792.2]. 12 Absillis 2009 a, 74. 13 Prospectus Vlaamse Pockets [AMVC/ H 423] en achterflap van onder meer De wereld gaat stralend open en Gezellebrevier. 14 Toespraak L. Nagels op de conferentie van de Nederlandse Letteren, o.d. 1961 [AMVC/ N 1255] en toespraak L. Nagels, „Broeders van het Vlaamse land‟. In: De uitgever, september 1965. 15 L. Nagels, „Broeders van het Vlaamse land‟. In: De uitgever, september 1965. 16 Gegevens ten behoeve van de pers, n.a.v. lancering Twintig Eeuwen Vlaanderen, o.d. [AMVC/ B3696]. 17 NEVB, 1638. 18 Anoniem, Memoires deel 2, 10 [privéarchief A. van Gelooven]. 19 NEVB, 425. 20 De Belder 1964, 36. 21 NEVB, 1956. 22 Toespraak L. Nagels, d.d. 17 mei 1961 [AMVC/ N 1255]. 23 L. Cops, „Lou Nagels – maecenas van kultuurpatrimonium aan de bedelstaf‟. In: Humo, oktober 1987. 24 Anoniem, Memoires deel 2, 4 [privéarchief A. van Gelooven]. 25 L. Nagels, typoscript, 2 [privéarchief A. van Gelooven]. 26 NEVB, 1807-1808. 27 NEVB, 1955. 28 NEVB, 1436-1437. 29 Herreman 1960, 13. 30 Nuyens 2003. 31 NEVB, 2944. 32 Toespraak L. Nagels bij de lancering van de V.P.‟s, o.d. [AMVC/ N 1255]. 33 Toespraak L. Nagels op de opening van de Maaslandse boekenbeurs, d.d. 6 november 1965 [AMVC/ N 1255]. 34 Brief van L. Nagels aan B. Decorte, d.d. 28 april 1959 [PBL/792.2]. 35 Brief van L. Nagels aan J.A. Goris, d.d. 10 juli 1959 [PBL/792.2]. 36 Brief van L. Nagels aan G. Durnez, d.d. 3 december 1959 [PBL/792.2]. 37 Brief van B. Ranke aan M. Beerten, d.d. 25 juli 1959 [PBL/792.2]. 38 Redactierapport Dries Janssens, d.d. 28 september 1965 [PBL/792.2]. 39 Halsberghe 1960, 5. 40 Prospectus Vlaamse Pockets [AMVC/ H 423]. 41 Gaston Durnez , „Niet Hollands genoeg‟. In: Brabants Dagblad, 28 mei 1966. 42 Brief van G. Durnez aan L. Nagels, d.d. 25 augustus 1960 [PBL/792.2]. 43 Brief van B. Ranke aan M. Beerten, d.d. 25 juli 1959 [PBL/792.2]. 44 Brief van L. Nagels aan H. Thiery, d.d. 25 juni 1959 [PBL/792.2]. 45 Brief van L. Nagels aan H. Thiery, d.d. 20 oktober 1965 [PBL/792.2]. 46 Brief van L. Nagels aan L. Aspeslagh-Timmermans, d.d. 8 juli 1959 [PBL/792.2]. 47 Toespraak L. Nagels, „De situatie van het literaire boek in Vlaanderen‟, geschreven naar aanleiding van 125 jaar Dietsche Warande & Belfort, d.d. 5 juni 1971 [AMVC/ N 1255]. 48 Oudere versie toespraak L. Nagels voor Dietsche Warande & Belfort, o.d. [AMVC/ N 1255]. 49 M. Beerten, interview Literaire marge voor BRT Limburg, 20 juni 1965. 50 Interview met L. Nagels, d.d. 30 december 1970 [AMVC/ N 1255]. 51 Visienota van L. Nagels voor Orbis, d.d. 28 januari 1969 [AMVC/ N 1255]. 2
91
52
Anoniem, Memoires deel 2, 5 [privéarchief A. van Gelooven]. Anoniem, Memoires deel 2, 36 [privéarchief A. van Gelooven]. 54 L. Nagels, Memoires deel 1, 24 [privéarchief A. van Gelooven]. 55 Brief van L. Nagels aan F. Verachtert, d.d. 17 januari 1049 [AMVC/ H 423]. 56 Brief van L. Nagels aan G. Durnez, d.d. 3 december 1959 [PBL/792.2]. 57 Durnez 1960. 58 Brief van R. Herreman aan L. Nagels, d.d. 3 juli 1959 [PBL/792.2]. 59 Brief van L. Nagels aan R. Herreman, d.d. 6 juli 1959 [PBL/792.2]. 60 Commentaarnota gevonden in de briefwisseling tussen R. Herreman en Heideland [PBL/792.2]. 61 Herreman 1960, 174. 62 Herreman 1960, 152. 63 Herreman 1960, 175. 64 Brief van B. Ranke aan L. Nagels, d.d. 5 augustus 1959 [PBL/792.2]. 65 Anoniem. In: Het Nieuwsblad, 28 april 1960. 66 Brief van H. Thiery aan L. Nagels, d.d. 27 juni 1959 [PBL/792.2]. 67 Brief van B. Ranke aan L. Nagels, d.d. 5 april 1960 [PBL/792.2]. 68 Brief van B. Ranke aan M. Beerten, d.d. 17 juli 1959 [PBL/792.2]. 69 Brief van B. Ranke aan L. Nagels, d.d. 12 augustus 1959 [PBL/792.2]. 70 Brief van M. Buysse aan L. Nagels, d.d. 6 december 1960 [PBL/792.2]. 71 Brief van L. Nagels aan M. Buysse, d.d. 7 december 1960 [PBL/792.2]. 72 Brief van B. Ranke aan M. Beerten, d.d. 17 juli 1959 [PBL/792.2]. 73 De politieke achtergronden van deze auteurs worden besproken in de diverse auteurslemma‟s van de NEVB. Enkel voor Van Hoogenbemt komt de informatie uit Van Vlierden 1966, 15. 74 Ongedateerde stencil over De wereld van Soo Moereman, in de briefwisseling tussen Heideland en G. Walschap [PBL/792.2]. Dit ontwerp werd uiteindelijk ook de tekst voor de achterflap van de pocket. 75 Brief van L. Nagels aan het Ministerie van Landbouw, d.d. 3 april 1965 [PBL/792.2]. 76 Brief van L. Nagels aan G. Walschap, d.d. 24 september 1965 [PBL/792.2]. 77 Brief van L. Nagels aan P. Hardy, d.d. 26 juni 1959 [PBL/792.2]. 78 Anoniem, „Vlaamse pocketboeken hebben groot succes‟. In: Het Parool, 30 maart 1962. 79 Toespraak L. Nagels, o.d. [AMVC/ N 1255]. 80 Toespraak L. Nagels op de Antwerpse boekenbeurs, d.d. 4 november 1967 [AMVC/ N 1255]. 81 Visienota Lou Nagels voor Orbis, d.d. 28 januari 1969 [AMVC/ N 1255]. 82 Brief van L. Nagels aan H. Thiery, d.d. 9 december 1960 [PBL/792.2]. 83 Brief van L. Nagels aan M. Beerten, d.d. 30 december 1963 [AMVC/ N 1255]. 84 L. Nagels, Toespraak 25 jaar Heideland, o.d. [privéarchief A. van Gelooven]. 85 Anoniem, typoscript „Heideland‟, 3 [privéarchief A. van Gelooven]. 86 Toespraak L. Nagels, o.d. [AMVC/ N 1255]. 87 Brief van L. Nagels aan L. Aspeslagh-Timmermans, d.d. 27 mei 1960 [PBL/792.2]. 88 Brief M. Beerten aan F. van der Auwera, d.d. 30 oktober 1961 [AMVC/B 3696]. 89 Brief van L. Nagels aan B. Ranke, d.d. 14 september 1959 [PBL/792.2]. 90 Absillis 2009 a, 339. 53
92
Hoofdstuk 4: Receptie 1
Anoniem, „Een ontgoochelende bundel Vlaamse balladen‟. In: De Rode Vaan, 15 januari 1960. Anoniem, „‟t Bolleken‟. In: De Rode Vaan, 27 november 1959. 3 NEVB, 2623. 4 Absillis 2009 a, 117. 5 Anoniem, „Vlaamse Pockets op de boekenbeurs‟. In: De Standaard, 5 november 1959. 6 Anoniem, „Colloquium over de Vlaamse Pockets‟. In: De Standaard, 5 november 1959. 7 Anoniem, „Vlaamse pockets‟. In: Leven, nr. 2, februari/maart 1960. 8 Anoniem, „Dat moet gij eens lezen‟. In: De Ronsenaar, 14 februari 1960. 9 Anoniem. In: Weekblad der Vlaamse Ardennen, 17 januari 1960. 10 NEVB, 3535. 11 H. Lampo, „Volwassen Vlaamse pockets‟. In: De Volksgazet, 12 november 1959. 12 Anoniem. In: ’t Pallieterke, 12 november 1959. 13 Anoniem, „Vlaamse pockets‟. In: Tijdschrift Links, 4 augustus 1962. 14 NEVB, 2389. 15 Anoniem, „Vlaamse pockets goed onthaald‟. In: De Standaard, 14 januari 1960. 16 Anoniem, „Mensen zijn toch wondere dingen‟. In: Weekblad der Vlaamse Ardennen, 10 januari 1960. 17 Promotieblad bij de presentatie van de V.P.‟s op 28 maart 1960 in ‟s Gravenhage en Amsterdam o.d. [PBL/ 796.1]. 18 B. Mesotten, „Op de heide waait de wind… en uit heideland de goede boeken…‟. In: Schakel, nr. 3, 1960. 19 Anoniem, „Nieuwe Vlaamse pockets‟. In: De Volksgazet, 5 mei 1960. 20 J. van Nivesdonk, „Edward Vermeulen en Cyriel Buysse‟. In: De Nieuwe Gids, 14 mei 1960. 21 NEVB, 2205. 22 Anoniem, „Boekuiltjes‟. In: De Middenstand, 21 mei 1960. 23 Anoniem, „Boekuiltjes‟. In: De Standaard, 1 augustus 1960. 24 Anoniem. In: De Rode Vaan, 1 juli 1960. 25 Anoniem, „De andere Timmermans‟. In: De Nieuwe Gids, 24 april 1960. 26 Anoniem, „Wij lazen vooruit‟. In: De Middenstand, 9 april 1960. 27 Anoniem. In: De Linie, 7 mei 1960. 28 Anoniem. In: Doceo, juli-augustus 1960. 29 Anoniem, „Een andere Timmermans‟. In: Volkgazet, 28 juli 1960. 30 Anoniem, „Nieuwe Vlaamse pockets‟. In: Vooruit, 14 april 1960. 31 Geciteerd in: Anoniem. In: Weekblad der Vlaamse Ardennen, 17 april 1960. 32 Anoniem. In: Weekblad der Vlaamse Ardennen, 17 april 1960. 33 Anoniem, „Nieuwe Vlaamse pockets‟. In: Haagsche Courant, 30 april 1960. 34 Anoniem, „Vlaamse literaire missie in Den Haag en Amsterdam‟. In: De Volkskrant, 29 maart 1960. 35 Anoniem, „Nieuwe Vlaamse pockets‟. In: Het Vaderland, 14 mei 1960. 36 Anoniem, „Eersteling van Felix Timmermans in mineur‟. In: Dagblad van Noord-Limburg, 7 mei 1960. 3737 Anoniem, „Over het ontstaan en de ontvangst van de Vlaamse Pockets‟. In: De Volksunie, 15 oktober 1960. 38 Anoniem, „Weer nieuwe VP‟s‟. In: Vooruit, 27 oktober 1960. 39 Anoniem, „Vlaamse pockets‟. In: Kortrijks Handelsblad, 17 februari 1961. 40 Anoniem, ‟Onze essayisten haalden achterstand in‟. In: Het Nieuwsblad, 30 maart 1961. 41 Anoniem, „Vlaamse Pockets‟. In: Vrij Nederland, 14 - 15 november 1960. 42 Anoniem, „Noordnederlanders over Vlamingen‟. In: Het Binnenhof, 27 mei 1961 en in een ongedateerd artikel uit de Twentse Courant. 43 Kuitert 1993, 216. 44 Brief van L. Nagels aan G. Durnez, d.d. 3 december 1959 [PBL/792.2]. 45 Anoniem, „15 jaar Heideland in volle expansie‟. In: De Linie, 28 juli 1961. 46 M. Beerten, „Over Vlaamse uitgevers in Nederland‟. In: De Standaard, 1 september 1961. 47 Toespraak L. Nagels op de conferentie van de Nederlandse Letteren, o.d. 1961 [AMVC/ N 1255]. 48 P. Reeuwkes „Lezersbrief‟. In: Haagse Post, 16 november 1963. 49 Brief van L. Nagels aan J.A. Goris en F. Timmermans, d.d. 28 november 1966 [PBL/792.2]. 50 Brief van L. Nagels aan F. van Leeuwen, d.d. 2 mei 1967 [PBL/792.2]. 51 Anoniem, Memoires deel 2, 54 [privéarchief A. van Gelooven]. 52 Anoniem, Literaire causerie van Regionale Omroep Zuid (ROZ), 1960. 53 Anoniem, „Nieuwe Vlaamse pockets‟. In: Haagsche Courant, 30 april 1960. 54 Anoniem, „Al wat te bieden is in Vlaamse Pockets‟. In: Nieuwe Provinciale Groninger Courant, 28 maart 1960. 2
93
55
H. Hermans, transcriptie uitzending BRT, 31 maart 1961. B. Ranke, „Vlaamse Pockets‟. In: Dietsche Warande en Belfort, november 1960. 57 Anoniem, „Van heer Halewijn tot vrouw Griese‟. In: ’t Pallieterke, 3 december 1959. 58 Anoniem, „Vlaamse Pockets‟. In: De Linie, 1 januari 1960. 59 Anoniem, „Waar de Vlaamse pockets geboren worden‟. In: Bouw- ABN-kernen, februari 1963. 60 Anoniem, „VP.‟s slaan in‟. In: De Haagse Post, 9 november 1963. 61 Anoniem, „Nieuwe Vlaamse pockets‟, in: De Volksunie, 8 december 1962. 62 Anoniem, „Vlaamse Pockets‟. In: Friese Courier, 5 oktober 1963. Anoniem, „VP.‟s slaan in‟. In: De Haagse Post, 9 november 1963. J. Dinaux. In: De Arnhemse Courant, 19 november 1963. 63 Anoniem, „Vlaamse pickpockets‟. In: De Standaard, 5 november 1959. 64 L. Cops, „Lou Nagels – maecenas van kultuurpatrimonium aan de bedelstaf‟. In: Humo, oktober 1987. 65 R. Herreman, „De Boekuil‟. In: Vooruit, 9 april 1960. 66 Anoniem, „Hoe zit dat nu met de Vlaamse Pockets?‟. In: Het Volk, 18 januari 1972. 67 Anoniem, „Heideland‟, in: De Standaard der Letteren, o.d. Het artikel verwijst naar de fusie met Kluwer „een jaar geleden‟ en is dus omstreeks 1977 gepubliceerd. 68 Anoniem, „Nieuwe Vlaamse pockets‟. In: De Volksgazet, 5 mei 1960. 69 Anoniem, „Weer nieuwe VP‟s‟. In: Vooruit, 27 oktober 1960. 70 Anoniem, „Vlaamse pockets‟. In: Tijdschrift Links, 4 augustus 1962. 71 Anoniem, „Een andere Timmermans‟. In: De Volkgazet, 28 juli 1960. 72 P. van Aken, „Romanprijsvraag‟. In: De Volksgazet, 19 december 1963. 73 Brief P. van Aken aan Heideland, d.d. 30 december 1963 [AMVC/ H423]. 74 Anoniem, „Officier in de Orde van Oranje Nassau‟. In: De Periscoop, april 1978. 75 F. Schraets, „Boekje open over Heideland‟. In: Humo, 21 oktober 1989. 76 Anoniem, „Prestige-project ontaardde in een regelrechte obsessie‟. In: Het Belang van Limburg, 10-11 februari 1990 en Anoniem, „Heideland was als de Titanic‟. In: Het Nieuwsblad – Limburg, 15 februari 1990. 77 Anoniem, „Koerier: Lou Nagels!‟. In: ’t Pallieterke, 1 maart 1990. 78 Anoniem, „Heideland-uitgever Lou Nagels tot dertig maanden veroordeeld‟. In: De Standaard, 17-18 maart 1990 en in: Anoniem, „Ex-Heidelandbaas aangeslagen‟. In: Het Volk, 17-18 maart 1990. 79 Anoniem, „Vlaamse pockets goed onthaald‟. In: De Standaard, 14 januari 1960. 80 Anoniem. In: Streven, 9 juni 1960. 81 Anoniem, „Pockets‟. In: Het rijk der vrouw, 4 mei 1961. 82 G. Verbeeck, in de rubriek Radio-Missie-Uur van NIR Brussel, december 1959. 83 Anoniem, „Lof van de herdruk‟. In: De Volksgazet, 25 februari 1960. 84 Anoniem. In: De Middenstand, 17 december 1960. 85 Anoniem, ‟De zondebok door Paul Lebeau‟. In: Vooruit, 16 februari 1961. 86 Anoniem, „De zondebok‟. In: De Volksgazet Antwerpen, 3 november 1960. 87 Anoniem, „De echte Walschap‟. In: De Landwacht, 16 oktober 1961. 88 Anoniem, „Zo vertellen Vlamingen‟. In: Het Nieuwe Dagblad, 26 april 1960. 89 Anoniem. In: Vooruit, 2 december 1959. 90 Kuitert 1993, 215. 56
94
CORPUS ARCHIEVEN AMVC
Archief en Museum voor het Vlaamse Cultuurleven - Letterenhuis [Antwerpen]
PBL
Provinciale Bibliotheek van Limburg - collectie Limburgensia [Hasselt]
Privéarchief Annie van Gelooven [Hasselt]
CORPUS VLAAMSE POCKETS Baekelmans 1959 Lode Baekelmans, Mijnheer Snepvangers. Hasselt, Heideland, 1959. Buysse 1959 Cyriel Buysse,’t Bolleken. Hasselt, Heideland, 1959. Claes 1959 Ernest Claes, Daar is een mens verdronken. Hasselt, Heideland, 1959. Daisne 1960 Johan Daisne, Zien en zijn. Hasselt, Heideland, 1960. Decorte 1959 Bert Decorte, Van Heer Halewijn tot Vrouw Griese. Hasselt, Heideland, 1959. Decorte 1960 Bert Decorte, Gedicht en omgedicht. Hasselt, Heideland, 1960. Durnez 1960 Gaston Durnez, Lente in de woestijn. Hasselt, Heideland, 1960. Gijsen 1960 Marnix Gijsen, Odysseus achterna. Hasselt, Heideland, 1960. Grauls 1960 Jan Grauls, Onze taal I. Hasselt, Heideland, 1960. Halsberghe 1960 G.H. Halsberghe, Zoeklicht op het oude Athene. Hasselt, Heideland, 1960. Herreman 1960 Raymond Herreman, Boekuiltjes. Hasselt, Heideland, 1960. Lebeau 1960 Paul Lebeau, De zondebok. Hasselt, Heideland, 1960.
95
Muls 1960 Jozef Muls, Memling de laat-gotische droom. Hasselt, Heideland, 1960. Ranke 1959 Bert Ranke, Gezellebrevier. Hasselt, Heideland, 1959. Stubbe 1960 Achiel Stubbe, Het zien en genieten van schilderkunst. Hasselt, Heideland, 1960. Timmermans 1960 Felix Timmermans, Schemeringen van de dood. Hasselt, Heideland, 1960. Van Ackere 1960 Jules van Ackere, Eeuwige muziek. Hasselt, Heideland, 1960. Van Cauwelaert 1959 August van Cauwelaert, Vertellingen van de rechter. Hasselt, Heideland, 1959. Van de Woestijne 1960 Karel van de Woestijne, Journalistiek. Hasselt, Heideland, 1960. Van Hoogenbemt 1960 Anton van Hoogenbemt, De stille man. Hasselt, Heideland, 1960. Vermeulen 1960 Edward Vermeulen, De zwarte pokken. Hasselt, Heideland, 1960. Verriest 1959 Hugo Verriest, Keurbladzijden. Hasselt, Heideland, 1959. Walschap 1960 Gerard Walschap, De wereld van Soo Moereman. Hasselt, Heideland, 1960. Zielens 1959 Lode Zielens, De wereld gaat stralend open. Hasselt, Heideland, 1959.
96
BIBLIOGRAFIE
Absillis 2005 Kevin Absillis, Een kleine uitgeverij van stand, Fondslijst A. Manteau - Les Editions Lumiière, 1956-1970. Antwerpen, L.P.-Boondocumentatiecentrum, 2005. Absillis 2009 a Kevin Absillis, Vechten tegen de bierkaai, Over het uitgevershuis van Angèle Manteau (1932-1970). Antwerpen, Meulenhoff e.a., 2009. Absillis 2009 b Kevin Absillis, „Voorbij het aperitief - een overzicht van het wetenschappelijk onderzoek naar uitgeverijen in Nederland en Vlaanderen‟. In: Tijding en tendens: literatuurwetenschap in de Nederlanden, 2009, 91-115. Baers 1952 Joris Baers e.a., Lectuur-repertorium - auteurslijst bevattende 23.000 biobibliografische nota's en 3000 portretten van auteurs (3 delen). Antwerpen, Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, 1952. Baers 1968 Joris Baers e.a., Lectuur-repertorium - auteurslijst bevattende 23.000 biobibliografische nota's en 3000 portretten van auteurs (3 delen). Antwerpen, Algemeen Secretariaat voor Katholieke Boekerijen, 1968. Bruinsma 2005 Erik Bruinsma, Kwaliteit als credo. Een geschiedenis van uitgeverij Manteau (19381953). Antwerpen e.a., Meulenhoff e.a., 2005. Dahle 2008 Tone Dahle, „The Life and Works of Knut Hamsun‟. Op de website van Nasjonalbiblioteket, 2008, geraadpleegd op 7 juli 2010 op http://www.nb.no/hamsun2009/english/the-life-and-works-of-knut-hamsun. De Belder 1964 Jozef de Belder, „Marcel Beerten‟. In: Toortsen 19, 1964, 35-37. De Bens 1988 Els de Bens e.a., Regionale media in Vlaanderen: een doorlichting. Gent, StoryScientia, 1998. Decorte 1955 Bert Decorte, „Van Severen tot zeveren, Diels en het nieuwe Japanse leger‟. In: Nieuw Vlaams Tijdschrift 9, 1955, 570. 97
Decorte 1970 Bert Decorte, Kort Geding. Hasselt, Heideland, 1970. De Glas 1989 Frank de Glas, Nieuwe lezers voor het goede boek, De wereldbibliotheek en „Ontwikkeling‟/De Arbeiderspers voor 1940. Amsterdam, Wereldbibliotheek, 1989. Ghesquière 2002 Rita Ghesquire e.a., Averbode: een uitgever apart 1877-2002. Averbode, Uitgeverij Averbode, 2002. Ghysen 1976 Jos Gheysen, „Marcel Beerten: de mens, de dichter‟. In: Appel 1, 2, 1976, 40-41. Humbeeck 1998 Kris Humbeeck, „Een volkomen ongezond boek‟. In: Dirk de Geest e.a., Hun kleine oorlog. Herent, Peeters, 1998. Jonckheere 1961 Karel Jonckheere, Raymond Brulez. Brussel, Manteau, 1961. Kuitert 1993 Lisa Kuitert, Het ene boek in vele delen. De Uitgave van Literaire series in Nederland 1850-1900. Amsterdam, De Buitenkant, 1993. NEVB Reginald de Schryver e.a, Nieuwe Encyclopedie van de Vlaamse Beweging. Tielt, Lannoo, 1998. Nuyens 2003 Bart Nuyens, „“Meer waard dan mijn verzen.” De correspondentie van Raymond Herreman, tussentijds dichter en voltijds criticus‟. In: Edward Vanhoutte e.a., Epistolaria. Tekstgenetische studies. Antwerpen, AMVC, 2003, 91-112, geraadpleegd op 7 juli 2010 op http://www.kantl.be/ctb/pub/epistolaria/nuyens.htm#21 Olles 1969 Helmut Olles, Letterkundig Lexicon. Utrecht e.a., Uitgeverij Het Spectrum N.V., 1969. Renders 2006 Hans Renders e.a., Inktpatronen: de Tweede Wereldoorlog en het boekbedrijf in Nederland en Vlaanderen. Amsterdam, De Bezige Bij, 2006.
98
Simons 1987 Ludo Simons, Geschiedenis van de uitgeverij in Vlaanderen, Deel II, De twintigste eeuw. Tielt, Lannoo, 1987. T‟Sjoen 2006 Yves T‟Sjoen e.a., Klassieke reeksen en klassiekenreeks in Nederland en Vlaanderen. Gent, KANTL, 2005. Van Vlierden Bernard-Frans van Vlierden, A. Van Hoogenbemt. Helios, Antwerpen, 1966.
99