BEGRIPPEN Voor zover een norm of richtlijn (zoals DIN, NEN, CPR, SBR of BRL), waarnaar in een voorschrift of in de begrippenlijst verwezen wordt, betrekking heeft op de uitvoering van constructies, toestellen en apparaten, wordt bedoeld de vóór de datum, waarop deze vergunning is verleend, laatst uitgegeven norm of richtlijn met de daarop tot die datum uitgegeven aanvullingen of correctiebladen, tenzij in het voorschrift anders is bepaald. Bedrijfsriolering
Voorziening voor de afvoer van bedrijfsafvalwater vanuit de inrichting naar een openbaar riool of een andere voorziening voor de inzameling en het transport van afvalwater. Bodembeschermende Handeling in de vorm van controle of onderhoud van een voormaatregel ziening of proces, om de kans op emissies of immissies te reduceren. CUR/PBV Stichting Civieltechnisch Centrum Uitvoering, Research en Regelgeving/Projectbureau Plan Bodembeschermende Voorzieningen. CUR/PBV-aanbeveling 44 “Beoordelingscriteria van vloeistofdichte voorzieningen” (Stichting CUR, 2000). Emballage Glazen flessen tot 5 l, kunststof flessen of vaten tot 60 l, metalen bussen tot 25 l, stalen vaten of kunststof drums tot 300 l en papieren of kunststof zakken. Gedeputeerde Staten Het college van Gedeputeerde Staten van de provincie Gelderland. KIWA Keuringsinstituut voor waterleidingartikelen te Rijswijk Z-H. Lekbak Een vloeistofdichte vloer die tezamen met de aanwezige drempels en muren een vloeistofdichte bak vormt dan wel een apart gecreëerde vloeistofdichte bak van steen, beton, staal of kunststof. Een lekbak moet bestand zijn tegen de als gevolg van lekkage optredende plotselinge vloeistofdruk alsmede de inwerking van de opgeslagen vloeistoffen. Een lekbak moet zijn voorzien van een afdak voor de wering van hemelwater of een aftapmogelijkheid om het ingevallen hemelwater periodiek te laten afvloeien. Een lekbak onder een opslag moet een inhoud hebben die ten minste gelijk is aan de totale hoeveelheid erin opgeslagen vloeistoffen indien K1- en K2-vloeistoffen zijn opgeslagen en een inhoud van de grootste verpakkingseenheid, vermeerderd met 10% van de inhoud van de overige opgeslagen hoeveelheid, bij opslag van K3- of overige vloeistoffen. NRB Nederlandse Richtlijn Bodembescherming bedrijfsmatige activiteiten uitgegeven door het Informatiecentrum Milieuvergunningen te ‘s-Gravenhage. PBV-verklaring vloeistofdichte Verklaring op basis van het KIWA/PBV-document 99-02 Model voorziening Verklaring vloeistofdichte voorziening.
17
PGS 30 (voorheen CPR 9-6) "Vloeibare aardolieproducten; Opslag tot 150 m³ van brandbare vloeistoffen met en vlampunt van 55 tot 100º C in bovengrondse tanks." Potentiëel bodembedreigende Elke activiteit die een risico van verontreiniging van de bodem activiteit met zich meebrengt, als gevolg van de aard van die activiteit en als gevolg van de fysische en chemische eigenschappen van de stoffen waarmee de activiteit wordt uitgevoerd. Bij het vaststellen of een activiteit potentieel bodembedreigend is worden eventuele maatregelen en voorzieningen die zijn getroffen om het risico van die activiteit uit te sluiten buiten beschouwing gelaten. Vloeistofdichte vloer of voor- Een vloer of voorziening geïnspecteerd en goedgekeurd overziening eenkomstig CUR/PBV-aanbeveling 44.
18
1
ALGEMEEN
1.1
De inrichting moet zijn ingericht en in werking zijn overeenkomstig de aanvraag van 5 december 2002, de aanvullende gegevens van 29 januari en 7 april 2003, de aanvraag van 8 juli 2005, inclusief bijlagen 1, 2, 8 en 10 en de aanvullende gegevens van 21 oktober 2005, tenzij deze vergunning anders bepaald.
4
BODEMBESCHERMING Voorzieningen
4.4
Ter plaatse van de onderstaande locaties* dienen bodembeschermende voorzieningen (vloeistofdicht) te zijn gerealiseerd en in stand gehouden te worden die voldoen aan het criterium "verwaarloosbaar bodemrisico" (bodemrisicocategorie A, met eindemissiescore 1), zoals gedefinieerd in de NRB: 4 de wasplaats; 5 de opslag van smeermiddelen; 9 de afspoelwasplaats; 18c de opslag van veegvuil/kolkenslib; 21b de opslag van kca/kga in het kca/kga-depot; 22b de opslag van dakleer; 22d de opslag van bouw- en sloopafval (glaswol, gasbeton, kozijnen met glas en gipsafval); 22e de opslag van non-ferro (koper, aluminium, lood en rvs); 22m de opslag van veegvuil; 23d de voorruimte van het impregneerproces (uitrijspoor); e het trafohuis; f de locatie van de compressor(ren); l de opslag van ongediertebestrijdingsmiddelen in emballage (l); r de bedrijfsriolering en de daarop aangesloten voorzieningen (zoals schrobputten, afvoergoten, zuiveringstechnische voorzieningen); s de plaats ten behoeve van inspectie van afvalstoffen zoals verlangd in voorschrift 8.7; # de zoutmenginstallatie en de plaats ten behoeve van het vullen van de strooiwagens; * de nummering van bovenstaande locaties correspondeert met de nummering uit de bodemrisico-inventarisatie uit de aanvraag, met uitzondering van de letters e, f, l, r, s en het teken #. De letters e, f, l, r en s zijn afkomstig uit de eerdere bodemrisico-inventarisatie behorende bij de oprichtingsvergunning. Het teken # is door ons toegekend aan de locatie van de zoutmenginstallatie.
4.5
Ter plaatse van de onderstaande locaties* dienen bodembeschermende voorzieningen te zijn gerealiseerd en in stand gehouden te worden die minstens vloeistofkerend zijn, zoals gedefinieerd in de NRB, waarmee eveneens een “verwaarloosbaar bodemrisico” kan worden behaald: 3 de werkplaats; 6 de opslag van (nieuwe) accu’s;
19
10 17 18a 18b 19a 19b 19c 20
de opslag van houtsnippers en schors; de opslag van takken en snoeihout; de zoutopslag (vast zout); de opslag van huis- en bedrijfsafval; de opslag van wit- en bruingoed, kringloopcontainer en papier; de opslag van afgedankte elektrische apparatuur; de opslag van asbestafval; de opslag van minicontainers met afgedankte computers, monitoren, tv’s en Printers; 21a het innamepunt/sorteerruimte van kca/kga in het kga-depot; 22a de opslag van afval afkomstig van ict-bedrijven; 22c de opslag van bouw- en sloopafval (gesorteerd: steenpuin, baksteen, klinkers en tegels, puin, beton- en metselpuin); 22f de opslag van metaal (ferro); 22g de opslag van grof huisvuil (plastic, matrassen, piepschuim en bankstellen); 22h de opslag van b-hout; 22i de opslag van c-hout (bielzen en geïmpregneerd); 22j de opslag van vloerbedekking en tapijt; 22k de opslag van autobanden; 22l de opslag van flessenglas; 22n de opslag van grond, inclusief wortels en graszoden (particulier); 22o de opslag van platglas (particulier); 22p de opslag van spiegelglas; 23a de impregneerruimte, verpompen van vloeistoffen; 23b de impregneerruimte, opslag van impregneer in IBC; 23c de fixatieruimte; 24 het buitenterrein: opslag geïmpregneerd hout. * de nummering van bovenstaande locaties correspondeert met de nummering uit de bodemrisico-inventarisatie uit de aanvraag”. 4.5.1
De opslag op de locaties 6, 21a, 23a, 23b en 23c dient plaats te vinden boven vloeistofdichte lekbakken.
4.5.2
Voor de ondergrondse stalen lekbakken (23a, 23b en 23c) geldt dat deze moeten voldoen aan de constructie-eisen voor opvangbakken in de BRL-K 792 (metaal). Indien niet aangetoond kan worden dat zij onder deze eisen zijn geconstrueerd dan geldt dat ze voorzien moeten zijn van een KIWA-certificaat (één keer in de vijftien jaar).
17
IMPREGNEREN VAN HOUT (houtverduurzamen) Het nabehandelingsproces (fixatie-installatie)
17.11
De nabehandelingsinstallatie moet zijn geplaatst in een vloeistofdichte bak, die bestand is tegen de inwerking van impregneervloeistof. De vrije inhoud van de bak moet gelijk zijn aan ten minste 110% van de maximaal aanwezige hoeveelheid procesvloeistof (condensaat) op enig moment. Doorvoeringen van leidingen zijn niet toegestaan. De vloeistofdichte bak mag niet zijn voorzien van een afvoerput of afvoerleiding. De vloei-
20
stofdichte bak moet schoon en droog worden gehouden. De impregneerruimte, fixatieruimte en het uitrijspoor 17.14
De impregneerinstallatie met toebehoren moet zijn geplaatst in een speciaal daarvoor bestemde ruimte. Van deze ruimte moet(en): a de vloer van beton zijn vervaardigd en de impregneerinstallatie boven een vloeistofdichte bak zijn geplaatst die bestand is tegen aantasting door impregneervloeistof; b de vloeren (inclusief de toegang tot een kelder), afdekking, wanden en toegangsdeuren zijn vervaardigd van een constructie met een brandwerendheid van ten minste dertig minuten.” Opslag van geïmpregneerd en gefixeerd hout
17.24
De opslag van geïmpregneerd èn gefixeerd hout op het buitenterrein moet plaatsvinden boven een vloeistofkerende verharding en afwaterend zijn gelegen naar afvoerputten of afvoergoten, welke aansluiten op een daartoe geëigend afvoersysteem.
19
OPSLAG VLOEIBAAR ZOUT (PEKEL)
19.1
Algemeen
19.1.1 De stijfheid en sterkte van de tank waarin het vloeibare zout is opgeslagen moet voldoende zijn om schadelijke vervorming als gevolg van overdruk bij vulling of overvulling te voorkomen terwijl de dichtheid onder alle omstandigheden moet zijn verzekerd. 19.1.2 De ondersteunende constructie van een tank moet bestaan uit deugdelijk materiaal. Op plaatsen waar kans op verzakking bestaat, moet een doelmatige fundering zijn aangebracht. 19.1.3 Indien een niveauaanwijzing of peilinrichting is aangebracht, moet deze zodanig zijn ingericht dat het uitstromen van vloeistof uit de tank, ook door verkeerde werking of door breuk, onmogelijk is. 19.1.4 In elke aansluiting op de tank beneden het hoogste vloeistofniveau en in de toevoerleiding naar de menginstallatie moet zo dicht mogelijk bij de tankwand een afsluiter zijn geplaatst. Deze moet zodanig zijn uitgevoerd dat duidelijk is te zien of de afsluiter is geopend, dan wel is gesloten. 19.1.5 Het vullen van of aftappen uit een tank moet zonder morsen geschieden. 19.1.6 Een tank mag slechts voor 95% worden gevuld. 19.1.7 Leidingen, met uitzondering van flexibele verbindingsstukken, moeten zijn vervaardigd van materiaal van voldoende mechanische sterkte. De verbindingen moeten onder alle
21
omstandigheden even sterk zijn als de rest van de leiding. De leidingen en de appendages moeten blijvend vloeistofdicht zijn. Namens Gedeputeerde Staten van Gelderland,
mr. H. Boerdam dienst Milieu en Water onderafdelingshoofd Bewerking en Overslag Afval van de afdeling Bodem & Afval
Belanghebbenden kunnen binnen zes weken na de dag waarop het besluit ter inzage is gelegd hiertegen beroep instellen bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Postbus 20019, 2500 EA ' s-Gravenhage). Indien een besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren is vastgesteld in samenhang met dit besluit, kan een uitspraak in beroep over dit besluit ook betrekking hebben op het besluit ingevolge de Wet verontreiniging oppervlaktewateren. Zij die partij zijn in de hoofdzaak kunnen bij de voorzitter van de Afdeling bestuursrechtspraak een verzoek indienen om een voorlopige voorziening te treffen. Als gedurende de beroepstermijn om een voorlopige voorziening is verzocht, wordt het besluit niet van kracht voordat op dat verzoek is beslist. Voor het behandelen van het beroepschrift en voor het behandelen van een verzoek om een voorlopige voorziening wordt griffierecht geheven. Over de hoogte en de wijze van betaling van het griffierecht kunt u informatie verkrijgen bij de Raad van State, tel. (070) 426 44 26.
coll. -/y code: 48917.out/RB
22