Project Vervoer. Week 1ABC: Reizen door de tijd Info: Op weg; van vroeger tot nu Jagers trokken lang geleden te voet rond. Een boodschapper rende met een bericht. Met lastdieren kon je sneller rijden. Ook droegen lastdieren veel (zware) spullen. Paarden, ezels, runderen, kamelen en olifanten zijn lastdieren. Hierna kwamen de karren en wagens op wielen. Daarna kwam de postkoets. In Nederland reed de eerste stoomtrein in 1839. Rond 1880 werden de fiets en de benzinemotor uitgevonden. Daarna werden er auto’s, motorfietsen, bussen en vrachtwagens gebouwd. Vroeger waren de wegen van zand en klei. Toen kwam er meer verkeer en werden wegen aangelegd met klinkers. Nu worden wegen van beton en asfalt gemaakt. Alleen BC: Eerst voeren mensen met vlotten en uitgeholde boomstammen. Later kwamen er grote zeilboten en daarna stoomschepen. Hierna kwamen schepen die op dieselolie voeren. Alleen C: Eerst was er de luchtballon om mee te vliegen. In 1903 bleef voor het eerst een vliegtuigje kort in de lucht. Er kwamen steeds betere, grotere en snellere vliegtuigen, zoals straalvliegtuigen. Met raketmotoren konden mensen ook door de ruimte reizen.
Extra Info: Drukte op de wegen Er kwamen steeds meer fietsers en auto’s. Het werd gevaarlijk op de weg. Daarom kwam in 1906 de eerste Motor- en Rijwielwet. Nu zijn er meer verkeersregels dan vroeger. De spits is vooral ’s morgens en aan het einde van de middag. Het is dan erg druk op de weg en er zijn files. Forensen zijn mensen die voor hun werk elke dag naar een andere plaats reizen. Alleen BC: Veel beroepen hebben met vervoer op de weg te maken. Denk aan vrachtwagenchauffeurs, taxi’s, vuilniswagens en bussen. Het werkverkeer gaat ook ’s nachts en in het weekend door.
Project Vervoer. Week 2ABC: Vervoer over de weg Info: Op de weg Er zijn verschillende soorten wegen. Snelwegen worden aangelegd in opdracht van de regering. Snelwegen herken je aan de letter A in het wegnummer, zoals de A7. Veel snelwegen hebben ook een E-nummer. Dan is zo’n weg een belangrijke Europese verbindingsweg. Voor de provinciale wegen zorgt de provincie. Voor het wegnummer staat de letter N, zoals N337 Gemeenten leggen ook wegen door steden en dorpen aan. Deze gemeentewegen onderhoudt de gemeente. Wegwijzers wijzen je de weg. Alleen BC: Of je gebruikt een navigatiesysteem. Wegen zijn van klinkers, beton, zoab of glad asfalt gemaakt. Op glad asfalt blijft water liggen. Je kunt slippen, het regenwater spat op en je hebt slecht zicht. In zoab zitten veel gaatjes, waardoor het water meteen wegzakt. Extra Info: Vrachtvervoer Het voorste deel van de vrachtwagen is de cabine. Hierin zit de vrachtwagenchauffeur. Opleggers vervoeren heel grote dingen, zoals boomstammen. In een koelwagen wordt voedsel koel of bevroren vervoerd. In tankwagens zitten vloeistoffen zoals melk en olie. Vervoert een vrachtwagen gevaarlijke stoffen, dan zie je dat aan een oranje bord met nummers. Alleen C: De brandweer of politie ziet aan het nummer wat in de vrachtwagen zit.
Alleen BC: Veel vrachtwagens rijden naar het buitenland. Een chauffeur mag niet te lang rijden. Hij wordt dan te moe en maakt eerder ongelukken.
Project Vervoer. Week 3ABC: Trein, tram en metro Info: Treinen, tram en metro Na de stoomtreinen kwamen de dieseltreinen. De meeste treinen rijden nu op elektriciteit. Ze krijgen stroom door de bovenleidingen. Treinen rijden over rails van lange staven van staal. Onder die staven liggen betonnen bielzen. Er zijn verschillende soorten passagierstreinen. Stoptreinen rijden korte stukken en stoppen bij veel stations. Sprinters zijn stoptreinen die snel optrekken en remmen. Sneltreinen (intercity’s) stoppen alleen bij grote stations. Dubbeldekstreinen hebben twee verdiepingen. Internationale treinen rijden naar het buitenland. Hogesnelheidstreinen kunnen sneller rijden dan 300 kilometer per uur. Een tram rijdt over rails door de straten van een stad. In Amsterdam en Rotterdam kun je met de metro reizen. Metrolijnen liggen voor het grootste deel onder de grond. Alleen BC: Een goederentrein heeft soms wel vijftig wagons. Vaak rijdt de trein ’s nachts, omdat het dan rustiger is op het spoor. Er zijn dan geen passagierstreinen. Alleen C: Een hogesnelheidstrein is gestroomlijnd en heeft extra harde wielen. In het spoor zitten weinig bochten en geen overwegen. Het spoor is afgezet met hekken.
Extra Info: Reizen met de trein Met een OV-chipkaart kun je met de trein reizen. Met een automaat zet je geld op de kaart. Voor je de trein instapt, scan je de kaart bij een poortje. Als je uitstapt, doe je dat weer. De automaat rekent uit wat jouw reis kost. Op het station staan borden met de vertrektijden. Aan de grote 1 of 2 op de trein zie je wat de eerste of tweede klas is. De eerste klas is duurder, het is er rustiger en er zijn grotere stoelen. Alleen BC: Utrecht is het hoofdstation van Nederland. Er vertrekken veel internationale treinen. Alleen C: Bij de spoorwegen werken verschillende mensen. De machinist bestuurt de trein en zorgt voor een veilige reis. De conducteur geeft een seintje aan de machinist als de trein kan vertrekken. Hij controleert jouw plaatsbewijs en geeft advies over jouw treinreis. De servicemedewerker helpt jou met jouw vragen. De monteur repareert kapotte treinen. De spoorwegpolitie houdt de treinen en de perrons in de gaten. De schoonmakers maken de treinen schoon.
Project Vervoer. Week 4ABC: Vervoer over water Info: Vervoer over water Op containerschepen kunnen wel 15.000 containers. Tankerschepen vervoeren meestal olie. Mammoettankers zijn soms wel 500 meter lang. Grote containerschepen en mammoettankers zijn zeeschepen. Binnenvaartschepen varen over rivieren en kanalen. Ze vervoeren bijvoorbeeld zand, steenkool of containers. Duwboten duwen grote bakken vooruit. Passagiersschepen vervoeren mensen. Veerboten varen meestal tussen het vasteland en een eiland. Veerpontjes zijn voor fietsers en voetgangers De pontjes varen heen en weer over een rivier of kanaal. Alleen BC: Cruiseschepen zijn grote schepen voor vakantiegangers. Een sleepboot trekt grote schepen een haven in of uit. Alleen C: Een onderzeeër kan weken onder water blijven. Een onderzeeër gebruikt een radar om de koers te bepalen en de zeebodem te inspecteren. Met een periscoop kijk je boven water uit en zie je wat daar gebeurt. Het waterpeil in kanalen of rivieren is niet overal even hoog. Daarom zijn er sluizen gemaakt. Bij een sluis vaart een boot naar binnen, de deuren gaan dicht en er stroomt water in of uit de sluis. Als het waterpeil op de goede hoogte is, dan kan het schip naar buiten varen. Een scheepslift heeft een bak met water waarin een boot drijft. Het water in de bak wordt omhoog of omlaag gebracht.
Extra Info: De wind in de zeilen Met een zeilboot kun je niet tegen de wind in varen. Maar wel schuin naar de wind: zigzag. Aan de windvaan bovenop de mast, zie je wat de windrichting is. Op een windroos zie je welke koers je kunt varen. Alleen BC: Zit je in de richting waarheen je vaart? Dan noem je de linkerkant bakboord en de rechterkant stuurboord. Alleen C: Met het roer bestuur je de boot. De richting die je vaart noem je de koers. Met een kompas of een gps-systeem kun je controleren of je de goede koerst vaart.
Project Vervoer. Week 5ABC: Lucht- en ruimtevaart Info: Luchtvaart Kerosine is de brandstof voor een straalvliegtuig. Alleen C: Door de vorm van de vleugels komt er aan de onderkant meer luchtdruk dan aan de bovenkant. Zo duwt de luchtdruk het vliegtuig omhoog.
Grote passagiersvliegtuigen hebben straalmotoren. De hete lucht stuwt het vliegtuig vooruit. Kleine vliegtuigen hebben een propellermotor. Dat is een grote schroef op de neus van het vliegtuig. Zweefvliegtuigen worden met een kabel de lucht in getrokken. De piloot en copiloot besturen het vliegtuig. Ze zitten in de cockpit. De verkeersleiders zitten in de verkeerstoren van een vliegveld. Ze hebben radiocontact met het vliegtuig. En geven toestemming om te landen of om op te stijgen. Stewards zorgen voor de passagiers. Een helikopter kan rechtop stijgen en landen. En kan ook stilhangen in de lucht. Er is geen lange start- of landingsbaan nodig. Alleen C: Een helikopter heeft een wentelwiek met vier ronddraaiende bladen. Bij een heteluchtballon blaast een grote ventilator de ballon vol met lucht. Grote branders maken die lucht warm, waardoor de ballon opstijgt.
Extra Info: Ruimtevaart De ruimte begint buiten de dampkring van de aarde. In de ruimte is geen lucht. Astronauten dragen daarom een ruimtepak met een voorraad lucht. Als de brandstof verbrandt komt er gas vrij. Het gas gaat door een kleine opening aan de onderkant naar buiten. Daardoor schiet de raket omhoog. In het ruimtestation (de ISS) werken astronauten. Ze reizen er met een raket naar toe en doen er onderzoeken. Alleen BC: Alles in een ruimteschip is gewichtloos en zweeft. Alleen C: De Russen stuurden de eerste raketten de ruimte in. Het hondje Laika was het eerst in de ruimte. In 1961 was de Rus Joeri Gagarin de eerste mens in de ruimte. De Amerikanen lieten in 1969 de eerste mensen op de maan lopen. Reizen naar andere planeten zijn onbemande vluchten, want de reis duurt erg lang. Bijvoorbeeld zes jaar naar de planeet Saturnus. Door deze ruimtereizen leren we steeds meer over de ruimte en de planeten.