PROJECT
(On)Beperkte Opvang Mensen met Licht Verstandelijke Beperkingen in de Maatschappelijke Opvang
Pilotrapport 3: Rotterdam
Leger des Heils – Maatschappelijk Centrum Rotterdam e.o. MEE Rotterdam Rijnmond
Colofon Titel
Pilotrapport 3: Rotterdam
Opdrachtgevers
Federatie Opvang/MEE Nederland
Auteur(s)
C. den Boer, Leger des Heils – Maatschappelijk Centrum Rotterdam e.o. J.Y. Carels MMI, MEE Rotterdam Rijnmond drs. P.A.M. van den Broek (landelijk projectleider) Oktober 2012, Amersfoort/Rotterdam/Utrecht
Datum en Plaats
Het project is financieel mede mogelijk gemaakt door: het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, het Fonds NutsOhra en het VSBfonds
Inhoudsopgave
1. Inleiding ............................................................................................................................................... 1 1.1. Doelen pilot Rotterdam ..................................................................................................................... 1 1.2. Leeswijzer ......................................................................................................................................... 1 2. Uitgangssituatie Rotterdam ................................................................................................................. 2 2.1. Profiel cliënten .................................................................................................................................. 2 2.1.1. Pilot deelnemers ............................................................................................................................ 2 2.1.2. Cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang ............................................................................. 2 2.2. Profiel samenwerkingspartners pilot ................................................................................................ 2 2.2.1. Leger des Heils - MCR .................................................................................................................. 2 2.2.2. MEE Rotterdam Rijnmond ............................................................................................................. 2 2.3. Regionale samenwerking ................................................................................................................. 3 2.3.1. Trajectregie maatschappelijke opvang .......................................................................................... 3 2.3.2. Bestaande samenwerking Leger des Heils en MEE Rotterdam Rijnmond ................................... 3 3. Pilot Rotterdam .................................................................................................................................... 4 3.1. Algemeen.......................................................................................................................................... 4 3.2. Deskundigheidsbevordering ............................................................................................................. 4 3.3. Herkenning ....................................................................................................................................... 5 3.4. Diagnostiek ....................................................................................................................................... 7 3.5. Ondersteuningsplan ......................................................................................................................... 8 3.6. Begeleiding/ondersteuning ............................................................................................................... 9 3.7. Samenwerking Leger des Heils MCR en MEE Rotterdam Rijnmond ............................................ 10 4. Conclusies en aanbevelingen............................................................................................................ 11
1. Inleiding In het project (On)Beperkte Opvang, mensen met licht verstandelijke beperkingen (LVB) in de maatschappelijke opvang, werken opvanginstellingen en MEE-organisaties in vijf regio’s samen. Het project richt zich op: Kennisoverdracht en deskundigheidsbevordering; De toepassing van een herkenningsinstrument voor LVB; De inzet van diagnostisch onderzoek; Het gezamenlijk opstellen en uitvoeren van een ondersteuningstraject; Het organiseren en invullen van de samenwerking tussen opvang en MEE. Dit rapport bevat de ervaringen en resultaten van de pilot in de regio Rotterdam. De samenwerkingspartners van de pilot zijn Leger des Heils – Maatschappelijk Centrum Rotterdam e.o. en MEE Rotterdam Rijnmond. 1.1. Doelen pilot Rotterdam De samenwerking heeft in de regio Rotterdam de volgende doelen: verbetering van de onderkenning van verstandelijke beperkingen bij mensen in de opvang; preventieve aansluitende begeleiding aan mensen met een verstandelijke beperking in de opvang; uitstroom uit de opvang van mensen met een verstandelijke beperking wordt bevorderd door een hechte samenwerking. De Rotterdamse samenwerkingspartners richten zich op het: onderzoeken van de bruikbaarheid van een herkenningsinstrument en diagnostische onderzoeken; gezamenlijk uitvoeren van een aantal begeleidingstrajecten van cliënten van het Leger des Heils MCR en het ontwikkelen van doorstroomtrajecten; verbeteren van de ketensamenwerking tussen de maatschappelijke opvang , MEE Rotterdam Rijnmond en andere sectoren, zoals de psychiatrie en de verslavingszorg. 1.2. Leeswijzer
Hoofdstuk 2 gaat in op de uitgangssituatie in de regio Rotterdam. Het geeft een beschrijving van de betrokken cliënten en samenwerkingspartners. Hoofdstuk 3 bevat een overzicht van de uitgevoerde pilotactiviteiten en de opgedane ervaringen. De verkregen pilotresultaten leiden in hoofdstuk 4 tot een aantal conclusies en aanbevelingen. Naast deze rapportage voor Rotterdam zijn pilotrapporten beschikbaar voor Amsterdam, Den Haag, Utrecht en Zwolle. De pilotrapportages vormen mede de basis voor een landelijk evaluatierapport. Het landelijk rapport beantwoordt de onderzoeksvragen en komt tot een inhoudelijke beoordeling van de bruikbaarheid van instrumenten en werkwijzen. Daarnaast is op basis van de regionale en landelijke activiteiten een handreiking voor implementatie beschikbaar. Deze geeft aan hoe (andere) opvang- en MEE-organisaties de samenwerking op kunnen pakken en welke instrumenten/voorbeelden beschikbaar zijn.
1
2. Uitgangssituatie Rotterdam Dit hoofdstuk beschrijft de cliënten en samenwerkingspartners die in de regio Rotterdam aan de pilot deelnemen. 2.1. Profiel cliënten 2.1.1. Pilot deelnemers Voor de pilot zijn vanuit een achttal opvanglocaties potentiële deelnemers aangemeld. Kenmerken van de locaties en hun cliënten zijn: 24-uursopvang (bed, bad en brood) voor problematische op straat levende dak- en thuislozen met vaak langdurig harddruggebruik; Voorziening voor tijdelijk wonen voor vrouwen/gezinnen met mishandeling-/geweldsproblemen en/of relatie-/opvoedingsproblemen, verslaving, huurschulden of een combinatie; Woonvoorzieningen met ambulante begeleiding voor (voormalig) dak- en thuislozen met psychiatrische problematiek en eventueel (inmiddels) hanteerbaar middelengebruik; Beschermd wonen voor mensen die door langdurige psychiatrische problematiek en drugsgerelateerde problematiek ondersteuning en bescherming bij het wonen nodig hebben. 2.1.2. Cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang Binnen de pilotregio lopen de inschattingen van het aantal cliënten in de opvang dat (vermoedelijk) een licht verstandelijke beperking heeft uiteen van 15% tot 40%. Aangenomen wordt dat bij gemiddeld 25% van de cliënten in de opvang (mogelijk) sprake is van een licht verstandelijke beperking. 2.2. Profiel samenwerkingspartners pilot In de Rotterdamse pilot werken het Leger des Heils – Maatschappelijk Centrum Rotterdam en MEE Rotterdam Rijnmond samen. 2.2.1. Leger des Heils - MCR Het Leger des Heils is een organisatie die zich inzet voor (ex)dak- en thuislozen of zij die in een moeilijke (woon)situatie verkeren. Zij bieden opvang, steun, woonbegeleiding en financiële hulpverlening. Hierbij geven zij invulling aan begrippen als sociale bescherming, maatschappelijk herstel en preventie. Het Maatschappelijk Centrum Rotterdam (MCR) richt zich onder meer op mensen met een ‘dubbeldiagnose’: LVB en verslaafd en psychiatrisch en/of veelpleger en/of dakloos en/of sterk gedragsgestoord. Het MCR kent voorzieningen voor laagdrempelige opvang (crisis, ambulante ondersteuning, dag en nacht en wonen). Verder beschikt het Leger des Heils – MCR met de unit Kreekpad sinds 2010 over een specifieke woonvoorziening voor dak- en thuislozen met een verslavingsproblematiek en een licht verstandelijke beperking. Het Leger des Heils – MCR heeft op jaarbasis in totaal zo’n 7.800 hulpvragers (unieke personen, cijfers 2010). Bij het MCR werken op 21 locaties ongeveer 375 personen (of 323 fte, gemiddeld 2010). De kosten van het MCR zijn verdeeld over de verschillende werkvelden: 69% maatschappelijke opvang, 16% ggz, 10% ouderen- en gezondheidszorg, 5% preventie en maatschappelijk herstel. De bekostiging van het MCR als geheel is voor bijna tweederde op gemeentelijke basis (64%), eenvijfde is Awbz-gefinancierd (20%), 6% door eigen bijdragen hulpvragers en 10% overig. 2.2.2. MEE Rotterdam Rijnmond MEE Rotterdam Rijnmond geeft gespecialiseerde cliëntondersteuning aan mensen met een beperking, hun netwerk of organisaties in hun omgeving (waaronder algemene voorzieningen, onderwijs- en opvangvoorzieningen). MEE Rotterdam Rijnmond biedt informatie, advies en kortdurende ondersteuning aan mensen met een: lichamelijke beperking,(lichte) verstandelijke beperking (LVB), chronische ziekte, zintuiglijke beperking, niet-aangeboren hersenletsel (NAH), ontwikkelingsachterstand of autisme spectrum stoornis. Op jaarbasis ondersteunt MEE Rotterdam Rijnmond bijna 4.800 cliënten (unieke personen, 2
cijfers 2010). Ongeveer eenderde daarvan (1.580) betreft personen met (ook) een licht verstandelijke beperking. Bij MEE Rotterdam Rijnmond werken 185 medewerkers (of 137 fte, cijfers 2010). 2.3. Regionale samenwerking De pilot krijgt invulling binnen een bestaande regionale overlegstructuur van lokale/regionale instanties die betrokken zijn bij de opvang van dak- en thuislozen. Verder bouwen MCR en MEE voort op een al langer bestaande samenwerking. 2.3.1. Trajectregie maatschappelijke opvang Vanaf 2006 werken Rotterdamse instanties samen. De gezamenlijke aanpak van de maatschappelijke opvang kent twee pijlers, te weten een persoongerichte aanpak en een sluitende samenwerking. De persoongerichte aanpak houdt in dat iedere dak- of thuisloze een op zijn situatie toegesneden traject en een cliëntmanager krijgt toegewezen. Sluitende samenwerking betekent dat er een nauwe betrokkenheid moet zijn tussen alle partijen binnen het hulpverleningsproces om te komen tot een integraal traject. Samenwerking vindt plaats op bestuurlijk niveau (gemeente) en het uitvoerende niveau (instellingen, trajectregisseurs en cliëntmanagers). Rotterdam heeft een traject toewijzingscommissie (TTC), waarin convenantpartijen een integrale sluitende aanpak beogen van de problematiek van daklozen en personen die dreigen (opnieuw) dakloos te worden. MEE Rotterdam Rijnmond en het Leger des Heils MCR zijn in dit overleg vertegenwoordigd. De inbreng van de trajectplannen door convenantpartijen worden wekelijks in het TTC overleg besproken. De zorgcoördinatie van de TTC plannen wordt in dit overleg toegewezen aan relevante convenantpartijen. Degenen die de trajecten moeten uitvoeren brengen de problematiek in kaart brengen en leiden de cliënt toe naar passende voorziening(en). MEE Rotterdam Rijnmond en het Leger des Heils MCR willen verbeteringen ontwikkelen t.b.v. de begeleidings- en doorstroomtrajecten. Enkele consulenten van MEE Rotterdam Rijnmond hebben naast hun reguliere taken een specifieke TTC taak. 2.3.2. Bestaande samenwerking Leger des Heils en MEE Rotterdam Rijnmond Aan de pilot gaat al een langer lopende samenwerking tussen het Leger des Heils MCR en MEE Rotterdam Rijnmond vooraf. Een aantal jaren geleden is MEE voorlichting gaan geven bij de opvangorganisaties waaronder het Leger des Heils. En MEE is deel gaan nemen aan de traject toewijzingscommissie (TTC). De toestroom van cliënten (uit de opvang) heeft ertoe geleid dat binnen MEE een groep van acht consulenten klaar staat voor nieuwe aanmeldingen. En er zijn de volgende werkafspraken: geen hoge aanmeldingseisen; eerste screenings-/aanmeldingsgesprek bij MEE door TTC-consulent met screenen op mogelijke beperking (concreet navragen op verleden, gebeurtenissen, jaartallen, scholen, werkervaring, oplossend vermogen, familie betrekkingen); per direct ruimte nemen voor klanten uit de opvang en direct in ondersteuning nemen. Er wordt rekening gehouden met de caseload van de consulent van MEE; er is een directe lijn met Leger des Heils. Men kan buiten de reguliere aanmeldingsprocedure starten met ondersteuning van de cliënt in de opvang; klanten krijgen meer contacturen om afspraken (zoals IQ onderzoek mogelijk maken) na te laten komen. Consulent geeft meer dan gebruikelijk aandacht aan dit proces; vooronderzoek. Er is een kort IQ onderzoek (1 plek per week beschikbaar voor TTC plaatsen); consulenten gaan naar TTC-overleg en hebben inzage in Evita systeem (registratie). Verder kunnen opvangorganisaties terecht bij MEE met vragen om advies of om expertise van MEE om bepaalde situaties zo goed mogelijk te kunnen beoordelen. Met de pilot willen beide partners de samenwerking verder uitbouwen. Zij richten zich op de eerdere signalering, betere (h)erkenning van cliënten met een (vermoedelijke) LVB in de opvang van het Leger des Heils – MCR. Verder geeft MEE Rotterdam Rijnmond desgewenst ondersteuning (consultatie, uitwisseling kennis) aan professionals van de unit Kreekpad. De samenwerkingspartners delen de met de professionals van het Leger des Heils-MCR, o.a. de unit Kreekpad, opgedane kennis en ervaringen met het landelijk project. Het Leger de Heils MCR en MEE Rotterdam Rijnmond hebben ultimo 2011 hun samenwerking bekrachtigd in een overeenkomst.
3
3. Pilot Rotterdam Voorafgaand aan de pilots zijn samen met de pilotorganisaties uitgangspunten en afbakening van doelgroep, project en activiteiten benoemd. Binnen dit landelijk kader zijn de pilots van start gegaan en hebben zij invullling gegeven aan de pilotactiviteiten. Dit hoofdstuk geeft weer op welke wijze in de regio Rotterdam de pilot is uitgevoerd en tot welke regionale ervaringen en pilotresultaten dat heeft geleid. 3.1. Algemeen MEE Rotterdam Rijnmond is vanaf het begin in mei 2011 bij het landelijk project betrokken. Nadat het Leger des Heils MCR bereid was gevonden deel te nemen, is in september 2011 de regionale pilot van start gegaan. De pilot bouwt voort op de reguliere contacten en positieve ervaringen met de bestaande samenwerking tussen beide partners. Succesfactoren daarin zijn: geen nee bij aanmelding succesgerichte benadering gedragsdeskundige samen opgaan sociale kaart MO ook bij twijfel er op af kort IQ-onderzoek motiveren voor onderzoek kennis sociale kaart VG 3.2. Deskundigheidsbevordering Opzet Training Herkennen van en omgaan met mensen met een (licht) verstandelijke beperking Gericht op: o kennisoverdracht om LVB beter te herkennen; o oefenen van gedragsmatige aspecten (hoe om te gaan met mensen met LVB); o voor de pilot is het laatste uur van de training gericht op het gebruik van het herkenningsinstrument (HASI, zie hierna); Afstemming opvang Vooraf worden per opvangmedewerker casussen en twee leervragen opgevraagd: Wat wil men leren? Waar loopt men in het dagelijks werk tegen aan?. Daar wordt het programma op aangepast Omvang: training van 1 dagdeel (5 uur); Opbouw Er worden korte sessies aan theorie gedaan (5 x 10 minuten) en vooral veel praktisch oefenen (5 x 50 minuten) met rollenspellen. Theoriestuk wordt meegegeven als naslag werk. Trainer(s) Twee MEE-consulenten met ruime trainerservaring; Gedragsdeskundige toetst vooraf de inhoud en opzet van de training. Is niet als trainer betrokken. Wel is voor vragen/casuïstiek een beroep op de gedragsdeskundige mogelijk. Vervolg/Terugkommoment Deelnemers kunnen na de training terugvallen op de trainers of gedragsdeskundige. In de pilot is alleen gebruik gemaakt van een telefonisch of mailconsult; Andere opties zijn: inzet MEE op consultbasis of een terugkomdag.
Deelnemers In de pilot hebben 36 opvangmedewerkers van Leger des Heil MCR aan de training deel genomen. Per training namen gemiddeld 12 personen deel; De deelnemers hadden een HBO-niveau en zijn werkzaam als coördinator of medewerker van de dag- en nachtopvang, vrouwenopvang (geen geweldsgerelateerde opvang) of begeleid wonen
4
projecten. Het gaat om betrokken, zorgzame,door de wol geverfde professionals met veel ervaring in ernstige problematiek; Bejegening en effectiviteit zijn aspecten die vaak aan de orde komen. Aandachtspunten blijken: o Handelingsverlegenheid; o Belang van algoritme te weten (op tijd, kamer opruimen); o Concreet en abstract denken; o Overvraging zelf voelen (wiskunde som) en ervaren reacties (lacherig, afhaken).
Resultaten Door opvangmedewerkers positief en als afwisselend gewaardeerde training; Basiskennis voor herkenning verworven; Veel geoefend met een andere focus. Afbrengen van de GGZ-focus en/of medische focus. Dat geeft veel herkenning; Vaardigheden verworven om de beperking (soms moeilijk onderwerp) aan de orde te brengen. Niet lacherig en eromheen praten, maar aandacht op wat iemand kan en koppelen aan waar iemand tegen aan loopt en heel concreet oplossingen laat aandragen; Meer begrip voor cliënt en aansluitende dienstverlening: concretere taal, kleinere stappen ondersteuning, respectvol (niet kinderachtig), succesgerichte benadering (wat iemand wel kan). Aandachtspunten Gedragsdeskundige capaciteit in relatie tot (mogelijke) trainingsinzet. MEE Rotterdam Rijnmond laat de training verzorgen door ervaren trainers. De gedragsdeskundigen zetten zij graag in voor consultaties bij complexe situaties. Letterlijk genomen
Begeleider opvang: ‘Ik zei tegen een cliënt dat ze de borden niet zo vroeg op tafel moest zetten voor het eten. Vervolgens dekte cliënt de hele tafel zonder de borden maar wel net zo vroeg. We kregen een conflict omdat ik dacht dat ze me in de maling nam. Maar ze nam het waarschijnlijk dus gewoon heel letterlijk”. 3.3. Herkenning Introductie HASI Voor de introductie van het herkenningsinstrument HASI is gebruik gemaakt van het gezamenlijk ontwikkelde gebruiksmateriaal (draaiboek, presentatie, toelichting HASI). In de pilot Rotterdam is deze introductie gecombineerd met de training LVB. Deze combinatie is goed bevallen. Hierdoor werd de informatie over het herkenningsinstrument heel praktisch en direct toepasbaar. Gebruik HASI Van de 43 cliënten waarbij een vermoeden van een LVB was, is van 25 cliënten het resultaat van een HASI-test verkregen. Bij 12 cliënten is geen HASI-test afgenomen. Van 6 cliënten is dit (of het resultaat) niet bekend op het moment van rapportage. Redenen voor uitval of uitstroom van cliënten zijn: niet gemotiveerd (1), ziekenhuisopname (4), andere zorgaanbieder (3), reden vertrek onbekend (7). Voor het vastleggen van de ervaringen van cliënten en medewerkers met de HASI-test zijn in de pilotregio Rotterdam in beperkte mate logboeken geretourneerd. Ervaringen cliënten (1 logboek) o Vond test interessant en conclusie goed; Evaringen medewerkers (1 logboek) e o Duur: 1x 45-50 minuten (1 keer) o Omzetting van onuitgewerkte scores naar geschaalde score: onduidelijk en vraag of dat niet eenvoudiger kan Overige waarnemingen Niet op alle locaties zijn spreekkamers. Dit maakt het afnemen van een HASI-test lastig; De test is lastig af te nemen bij cliënten die de Nederlandse taal slecht beheersen;
5
In het algemeen wordt voor de praktijk de HASI goed bruikbaar geacht. Zeker naarmate degene die de HASI afneemt diagnostisch geschoold is, worden de signalen voor een vermoedelijke LVB sneller herkend.
HASI-scores De HASI-test leidt tot een puntenscore voor de cliënt. Vervolgens leidt de leeftijdsafhankelijke grenswaarde tot een advies om de cliënt wel of niet door te verwijzen voor een verdere beoordeling. De grenswaarde voor personen van 18 jaar en ouder is 85. In de pilot Rotterdam zijn de volgende HASI-scores verkregen. HASI-score <50 50-60 60-70 70-80 80-85 85-90 >90 Totaal
Aantal
Subtotaal
Advies
16
Verwijzing
9
Geen verwijzing
2 2 2 6 4 2 7 25
22 ingevulde HASI-formulieren retour ontvangen, waarvan 1 onvolledig Vergelijking HASI en diagnostisch onderzoek Van 22 cliënten kan het HASI-resultaat vergeleken worden met de uitslag van het diagnostisch onderzoek. Onderstaande tabel geeft de relatie tussen het HASI-resultaat en de uit het diagnostisch onderzoek verkregen IQ-score. Voorbeeld: Van de cliënten die een IQ-score blijken te hebben tussen de 50-70 zouden er op basis van de HASI 5 zijn doorverwezen en 2 zouden niet zijn doorverwezen.
Verwijzing
IQ
HASI Geen verwijzing
Totaal
Procentueel
1
5%
IQ<50
1
50
5
2
7
32%
5
3
8
36%
3
3
6
27%
22
100%
Bijna driekwart van de pilotcliënten (73%) is (licht) verstandelijk beperkt of zwakbegaafd. Normering Nederland Naarmate de HASI-resultaten meer overeenstemmen met de IQ-scores is dit beter bruikbaar als herkenningsinstrument. Daarom wordt gekeken in welke mate de HASI cliënten ten onrechte heeft doorverwezen (ten onrechte positief of ‘false positive/FP’) of ten onrechte niet heeft doorverwezen (ten onrechte negatief of ‘false negative/FN’). De HASI is in Australië ontwikkeld voor de herkenning van personen met een IQ lager dan 70. In Nederland worden ook mensen met een ‘benedengemiddeld intelligentieniveau’ (‘zwakbegaafd met IQ tussen de 70 en 85) en bijkomende beperkingen en problemen gerekend tot de ‘LVB-groep’.
6
Indien conform de ‘ruimere’ Nederlandse definitie wordt gekeken, ontstaat het volgende overzicht. Grenzen IQ-groep Nederland IQ<50
Verwijzing 1 (= terecht)
50
5 (= terecht)
2 (= onterecht/FN)
70
5 (= terecht)
3 (= onterecht/FN)
85
3 (= onterecht/FP)
3 (= terecht)
IQ
HASI Geen verwijzing
Uitgaande van de ruimere Nederlandse definitie van de LVB-doelgroep leidt dat tot 64% ‘terechte’ casussen (cliënten terecht verwezen of terecht niet verwezen). Het aantal ‘onterechte’ verwijzingen/niet-verwijzingen is 36%. Daarvan zouden 3 personen (13%) op basis van de HASI ten onrechte een verwijzing krijgen. En 5 personen (23%) zouden op basis van de HASI ten onrechte niet zijn verwezen. Dit betekent dat mogelijk de HASI bij een substantiële groep van mensen binnen de opvang met (vermoedelijk) een LVB daarvan geen bevestiging geeft. Grenzen IQgroep Nederland Terecht Onterecht
Verwijzing 11 3 (FP=13%)
Geen Verwijzing 3 5 (FN=23%)
14 (64%) 8 (36%)
Ter vergelijking: het oorspronkelijk gerezen vermoeden van een (L)VB blijkt bij 16 van deze 22 cliënten (=73%) correct te zijn. Een mogelijke verklaring voor deze (hogere) score kunnen de met de LVB-training opgedane kennis en vaardigheden zijn. Meerwaarde screening MEE-consulent Een MEE-consulent kreeg de indruk dat met de HASI meer cliënten doorkwamen die geen LVB hadden. Hij zou een aantal cliënten bij zijn eigen screening niet doorgestuurd hebben voor IQ onderzoek. Persoonlijke screening door een MEE-consulent blijkt nog steeds een meerwaarde te hebben. 3.4. Diagnostiek Diagnostisch instrumentarium In de pilotregio Rotterdam zijn de volgende typen diagnostische onderzoeken gedaan: IQ-test: o 28x, waarvan 24x WAIS; 4x WNV (non-verbale Weschler schaal); o Deze zijn goed bruikbaar; o Voor deze doelgroep geldt wel t.a.v. alle IQ-testen dat sommige onderdelen lastig zijn af te nemen omdat deze te schools, veeleisend of kinderachtig zijn; Sociale redzaamheid: o 20x SRZ-P; o Deze zijn voldoende bruikbaar (verouderd,hangt van afnemer af, wel korte tijd nodig); Andere testen: o Sociaal-emotioneel (18x), matig/voldoende bruikbaar (moeilijk); o Probleemonderkennend (20x), voldoende bruikbaar; o Persoonlijkheid (20x), voldoende bruikbaar; o Neuropsychologisch (4x, =relatief veel), goed bruikbaar
7
Toepassing o De kenmerken van de pilotcliënten stellen specifieke eisen aan de toepassing van de diagnostische instrumenten: Inhoud: niet schools,kinderachtig en te lang; Afnemen: balans zoeken duur (vermoeidheid, concentratie) en frequentie (motivatie). Wisselt per persoon; Locatie: op opvanglocatie of iemand die brengt/haalt; Info: weinig netwerk, afhankelijk van moeite begeleiders; Interpretatie uitkomsten: veel bijkomende problemen die van invloed zijn (veel stress, zeer weinig slaap, verslavingen en hersenletsel/leerstoornissen; o Regulier voor MEE:ja, maar zal per MEE-organisatie verschillen; o Regulier voor Opvang: het Leger des Heils verricht zelf geen diagnostisch onderzoek naar een mogelijke LVB; o Gedragstherapeut/psycholoog: Materiaal creatiever toepassen (bv. Vervelende subtest op ander moment); Om kunnen gaan/iets hebben met doelgroep;
Het beschikbare diagnostisch instrumentarium is goed bruikbaar voor het vaststellen van de LVB, het bijbehorende lage sociaal-emotioneel niveau en bijkomende gedragsproblemen. Deze bieden houvast aan het bepalen van het toekomstperspectief bepalen; Wel meer neuropsychologie/ hersenletsel onderzoeken en korte lijnen naar psychiatrie als verder onderzoek nodig is.
Resultaat diagnostisch onderzoek Het diagnostisch onderzoek geeft de gewenste duidelijkheid over wat cliënten wel en niet kunnen. Daardoor kunnen ondersteuningstrajecten beter en sneller ingevuld worden; Het vaststellen van een LVB leidt in de vervolgstappen (opstellen/uitvoeren ondersteuningsplan) tot: o Balans haalbare doelen en niveau cliënt; o Duidelijkere taal, gerichtere doelen, stap-voor-stap acties; o Specifieker kijken naar doorstroommogelijkheden; 3.5. Ondersteuningsplan Regionale infrastructuur opvang Het opstellen van het ondersteuningsplan maakt in de Rotterdamse pilot deel uit van de regionale infrastructuur voor de opvang van dak- en thuislozen: De toegang tot de Rotterdamse opvanvoorzieningen loopt via 1 loket: Centraal Onthaal. Samen met Trajectregie vormt dit het (virtueel) Coördinatiepunt Zorg; Bij de toewijzing van een hoofddossierhouder is de huisvesting vaak leidend; De hoofddossierhouder voert binnen 4-6 weken de zorgvraagverduidelijking uit en stelt een integraal trajectvoorstel op. Bij de hoofddossierhouder is een cliëntmanager voor de ondersteuning van de cliënt en de coördinatie van de uitvoering van het trajectplan. De GGD is verantwoordelijk voor de trajectregie en zorgt er voor dat er voor de cliënt een sluitende keten is; De zorgvraagverduidelijking en trajectvoorstel bestrijken alle relevante leefgebieden: inkomen, dagbesteding, huisvesting, gezinssituatie/-relaties, geestelijke gezondheid, fysieke gezondheid, verslaving, ADL-vaardigheden (Activiteiten van het dagelijke leven), sociaal netwerk, maatschappelijke participatie en justitie. Hierbij wordt de Zelfredzaamheids-matrix (ZRM) gebruikt. Deze geeft een beoordeling van een vermogen van een cliënt om zich te kunnen redden in de huidige situatie op het betreffende levensdomein. De ZRM wordt gebruik om de te bereiken doelen te benoemen en leent zich voor een ‘nulmeting’, tussentijdse monitoring en (eind)evaluatie. Bij de ZRM wordt erkend dat een (mogelijke) verstandelijke beperking van invloed is op de zelfredzaamheid van een cliënt. Andere factoren zijn het hebben van een zorgverzekering, de beheersing van de Nederlandse taal en de zorg voor kinderen. Als (mogelijk) sprake is van een beperkt cognitief vermogen is dit aanleiding voor een nader onderzoek.
8
Pilotpartners De pilot Rotterdam is binnen deze bestaande regionale infrastructuur ingevuld: Leger des Heils MCR is de hoofddossierhouder en stelt het benodigde integrale (traject)plan op; MEE Rotterdam Rijnmond is betrokken bij: o de aanmelding van de cliënt; o het stimuleren van de cliënt voor het diagnostisch onderzoek; o het opstellen van het ondersteuningsplan (advisering vervolg-aanvragen CIZ-indicatie, VG-woonvorm zoeken, communicatie); MEE stelt de hiervoor benodigde verslagen/rapportages en voorstellen op; Mogelijk betrokken professionals zijn: o Opvang: begeleider, zorgcoördinator; o MEE: consulent, gedragsdeskundige; De exacte taakverdeling tussen Leger des Heils en MEE Rotterdam Rijnmond is afhankelijk van de hulpvraag van de cliënt en situatie. Per cliënt wordt gekeken wat noodzakelijk is. o MEE richt zich met name op de sociale kaart gehandicaptenzorg, zorgverzekering en Awbz-zorg; o Opvang richt zich vooral op de gemeentelijke voorzieningen. 3.6. Begeleiding/ondersteuning De (gezamenlijke) uitvoering van het ondersteuningsplan voor cliënten leiden tot de volgende ervaringen van de samenwerkingspartners in de pilot Rotterdam. Ondersteuningsdoelen De ondersteuningsdoelen variëren van opvoedingsondersteuning, huishoudelijke hulp en ambulante hulp bij financiën/administratie, tot het vinden van een geschikte woonplek of werkplek. Met name het vinden van een geschikte woonplek is vaak aan de orde. Ervaringen samenwerkingspartners De gezamenlijke ondersteuning van cliënten met LVB leidt bij: Opvang: tot het inzicht om anders te kijken bij cliënten of/als er sprake is van een licht verstandelijke beperking; MEE: tot het bouwen van een netwerk binnen gemeentelijke voorzieningen en andere betrokken instanties. Knelpunten Grenzen van de door Opvang en MEE te bieden ondersteuning liggen bij: o in de cliënt gelegen factoren: medewerking, multiproblematiek (verslaving , psychiatrie, LVB), complexe gedragsproblematiek, extreem laag niveau (IQ<50); o bij de samenwerkingpartners gelegen factoren: afbakening verslaving, psychiatrie, LVB; o ontwikkelingen Awbz en Wmo die leiden tot bezuinigingen en verschraling van zorg; Ondersteuning binnen opvang o Binnen de dagopvang en woonvoorzieningen kan met (meer) training, aandacht en tijd door medewerkers beter ingespeeld worden op een (mogelijke) LVB-problematiek. Wel vergt dit voldoende capaciteit (plaatsen), personeel en veiligheid binnen de laagdrempelige opvang; o Binnen de nachtopvang is het lastiger een om cliënten met een (vermoedelijke) LVB te ondersteunen. Er zijn te veel prikkels, te weinig structuur, tijd en rust voor begeleiding op maat; Doorstroom/uitstroom: o Wachtlijsten: zowel bij zorgaanbieders gehandicaptenzorg als bij LVB-locatie Kreekpad van Leger des Heils; o Meervoudige problematiek doelgroep vormt vaak contra-indicatie voor zorgaanbieders van (vervolg)woonvoorzieningen. Binnen hun regulier aanbod is voor deze cliënten te weinig aandacht en ondersteuning mogelijk. Of instellingen kunnen niet inspelen op bijkomende problematiek, afhankelijk van wat de dominante problematiek is; o De Awbz-bezuinigingen (vervallen van begeleiding, vervallen van LVG 1, 2 en 3) geven voor de LVB-doelgroep problemen met het aanvragen van indicaties voor begeleid wonen. 9
3.7. Samenwerking Leger des Heils MCR en MEE Rotterdam Rijnmond Algemene beoordeling Het Leger des Heils MCR en MEE Rotterdam Rijnmond hebben de pilot opgezet vanuit de al bestaande samenwerking. Wel is door de pilot de samenwerking sneller en intensiever geworden. Verder is als onderdeel van het landelijk project de bruikbaarheid van instrumenten en werkwijzen onderzocht. De Rotterdamse pilotpartners zien als samenwerkingsresultaat: er is nu (h)erkennen van LVB-problematiek en aandacht voor een kwetsbare doelgroep binnen de opvang!. Kansen De samenwerking leidt tot: Beter begrip van elkaars doelgroep; Elkaar sneller vinden waardoor cliënten sneller geholpen worden. Belemmeringen Bereikbaarheid door wisselende diensten (opvang)medewerkers; Door het project heeft MEE de diagnostische onderzoeken sneller kunnen realiseren. Normaliter heeft MEE daarvoor een wachtlijst van een aantal maanden. Deskundigheden/vaardigheden Het werken met mensen met (vermoedelijk) LVB in de opvang vraagt deskundigheden en vaardigheden van medewerkers van de betrokken organisaties: Opvang: de LVB-training geeft de opvangmedewerkers goede aanknopingspunten voor de praktijk en biedt een basis voor (verdere) bijscholing; MEE-medewerkers hebben te maken met outreachend werken, bemoeizorg, adhoc werken, verslaving en agressie. Trainingen als ‘outreachend werken’ en ‘omgaan met verslaving’ (Youz) rusten de MEE-medewerker toe voor deze (en andere) cliënten (begegening en grenzen aangeven). Werkprocessen Gevolgen van de samenwerking voor de werkprocessen van de pilotorganisaties zijn: Opvang o Verbreding van focus met LVB; o Tijd en ruimte voor signaleren en ondersteunen van cliënten met (vermoedelijk) LVB; MEE o Mogelijkheid outreachend werken, laagdrempeligheid; o Buiten lijnen mogen en durven werken; o Flexibeler, minder star in regels; o Sneller ingaan op een aanmelding (met oog op doelgroep hebben deze een hoge urgentie. Succesfactoren samenwerking Een adhoc en laagdrempelige samenwerking waarbij het accent ligt op doen; Vooral een visie op samenwerking van ‘niet loslaten en zoeken hoe het wel kan’; Rekbaarheid wordt benoemd en is afhankelijk van persoonlijke directe contacten. Perspectief Door de pilotsamenwerking maakt het Leger des Heils MCR eerder en meer gebruik van de expertise van MEE Rotterdam Rijnmond. Dit leidt tot meer inzicht en groei in kwaliteit van de aanpak van de LVB-doelgroep binnen de opvang; Voor de laagdrempelige opvang wordt gekeken naar de beste vorm om samenwerking op de werkvloer te realiseren. Het gaat dan met name om elkaar kennen en weten te vinden. Een spreekuur op een vast moment bleek niet haalbaar. De opvang heeft daarvoor te veel wisseling van cliënten en wisselende diensten van medewerkers. Het plan is nu om per locatie aanspreekpunten van het Leger des Heils en MEE Rotterdam Rijnmond te benoemen; De samenwerkingspartners geven verder invulling aan mogelijkheden voor advies en consultatie voor cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang. 10
4. Conclusies en aanbevelingen De in de voorgaande hoofdstukken weergegeven ervaringen en resultaten van de pilotregio Rotterdam leiden tot de volgende conclusies en aanbevelingen: Meerwaarde samenwerking voor cliënt Conclusie 1. De samenwerking tussen Leger des Heils – Maatschappelijk Centrum Rotterdam e.o. en MEE Rotterdam Rijnmond leidt tot een verbetering van het perspectief van opvangcliënten met een Licht Verstandelijke Beperking door een betere herkenning en begeleiding. Aanbeveling 1. Continueer de samenwerking voor alle cliënten van Leger de Heils – MCR die mogelijk een licht verstandelijke beperking hebben. Deskundigheidsbevordering Conclusie 2. De training van de opvangmedewerkers in het herkennen van een LVB en het omgaan met cliënten met een LVB maakt bij opvangmedewerkers de focus op LVB meer zichtbaar. Aandachtspunten voor deskundigheidsbevordering van MEE-medewerkers zijn: outreachend werken, bemoeizorg, adhoc werken, verslaving en agressie. Aanbeveling 2. Stel opvangmedewerkers die opvangcliënten begeleiden in de gelegenheid de LVB-training te volgen. Besteed in de deskundigheidsbevordering van MEE-medewerkers aandacht aan de omgang met opvangcliënten en hun (bijkomende) problemen. Herkenningsinstrument Conclusie 3. Opvangmedewerkers krijgen mede door het gebruik van een herkenningsinstrument meer een focus op LVB. Het in de pilot gebruikte HASI-instrument geeft, uitgaande van de Nederlandse definitie van de LVB-groep, in 64% van de pilotcliënten ((N=22) een terechte uitslag (wel of geen verwijzing). In 36% geeft de HASI ten onrechte een verwijzing (13%) of geen verwijzing (5 personen = 23%). Daarmee lijkt de HASI onvoldoende onderscheidend. Aanbeveling 3. Interpreteer de resulaten van deze pilot en het gehele landelijke project in samenhang met de ervaringen met de HASI elders (in Nederland en internationaal) en de ervaringen die met alternatieve instrumenten worden opgedaan (zoals de LVB-screener). Beoordeel de meerwaarde voor cliënten en medewerkers in relatie tot de opbrengst van deskundigheidsbevordering of een persoonlijke screening door een MEE-consulent. Diagnostisch onderzoek Conclusie 4. De beschikbare diagnostische instrumenten zijn bruikbaar voor het onderzoeken van cliënten met een mogelijke LVB in de opvang. Wel stellen de kenmerken van de opvangcliënten specifieke eisen aan de toepassing van de instrumenten en de interpretatie van de resultaten. Aanbeveling 4. Benut de pilotervaringen voor het opstellen van een aantal vuistregels voor de toepassing van diagnostiek voor opvangcliënten. Breng de verkregen inzichten in bij de ontwikkeling van nieuwe diagnostische instrumenten die zijn toegesneden op de opvangcliënten.
11
Ondersteuningsplan Conclusie 5. De samenwerking tussen Leger des Heils – MCR en en MEE Rotterdam Rijnmond bij het opstellen van een ondersteuningsplan maakt deel uit van een specifieke regionale infrastructuur voor de opvang van dak- en thuislozen. De invulling van de betrokkenheid van de samenwerkingspartners bij het opstellen van het ondersteuningsplan varieert met de omstandigheden en de vragen/LVBproblematiek van de cliënt en opvangmedewerkers. Aanbeveling 5. Benoem de overwegingen en criteria voor opvangorganisatie en MEE-organisatie bij het bepalen van de mate van samenwerking bij het opstellen van het ondersteuningsplan van de opvangcliënt met LVB. Kijk daarbij ook naar mogelijke ketensamenwerking. Ondersteuning cliënten met LVB in de opvang Conclusie 6. Het onderkennen van de licht verstandelijke beperking leidt tot nieuwe inzichten over de cliënt en brengt nieuwe ondersteuningsmogelijkheden in beeld. De opvangcliënt met LVB krijgt daardoor binnen de opvang ondersteuning die beter op zijn mogelijkheden en beperkingen is afgestemd. Aanbeveling 6. Houd bij de binnen de opvang gebruikte methodieken en ondersteuningsvormen rekening met een mogelijke licht verstandelijke beperking van de opvangcliënt. Doorstroom en uitstroom van cliënten met LVB in de opvang Conclusie 7. Voor een deel van de pilotcliënten met LVB in de regio Rotterdam is de gewenste ondersteuning in uitvoering of staat deze gepland. Een deel van de cliënten heeft te maken met wachtlijsten voor de gewenste werk- en/of woonsetting met een op de LVB afgestemde begeleiding of behandeling. Aanbeveling 7. Zorg voor voldoende woon- en dagbestedings-/werkmogelijkheden voor opvangcliënten met een LVB om zo zelfstandig mogelijk te functioneren. Organisatie van de samenwerking Conclusie 8. De samenwerking tussen Leger des Heils – MCR en MEE Rotterdam Rijnmond vraagt binnen en tussen de samenwerkingsorganisaties om flexibiliteit, heldere communicatie en toegesneden werkafspraken. Aanbeveling 8. Borg de projectmatige of structurele samenwerking binnen de organisaties door het duidelijk benoemen van verantwoordelijkheden (projectleider, aandachtsfunctionaris, verantwoordelijke managementniveau). Maak LVB een regulier onderwerp van (gezamenlijk) casuïstiek- en werkoverleg en faciliteer flexibiliteit en korte lijnen op werkniveau.
12
Aantal cliënten met (vermoedelijk) LVB Conclusie 9. Het is niet mogelijk een exact cijfer te geven van het aantal cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang. Binnen de pilot Rotterdam lopen inschattingen uiteen van 15%-40% cliënten per opvanglocatie met een (vermoedelijke) LVB. Aangenomen wordt dat bij gemiddeld 25% van de cliënten mogelijk sprake is van een (L)VB. Aanbeveling 9. Maak opnieuw een inschatting van het aantal cliënten met (vermoedelijk) LVB in de opvang zodra dit mogelijk is doordat: medewerkers deelgenomen hebben aan de deskundigheidsbevordering (LVB-training) en/of; een herkenningsinstrument bechikbaar is waarvan de uitkomsten voldoende betrouwbaar zijn.
13