Project Gehoor & Arbeid
September ’05
Eindrapport van project richtlijnen voor arbocuratieve samenwerking Auteurs: Dr. B. Sorgdrager, bedrijfsarts Dr. S.E. Kramer, psycholoog Prof.Dr.Ir. W.A. Dreschler, audioloog Aan dit rapport hebben verder meegewerkt: Ir. J.H.M. van Beek Dr.Ir. A. Goedegebure, audioloog Dr.Ir. Th.S. Goverts, audioloog Prof.Dr.Ir. T. Houtgast, audioloog Drs. D Spreeuwers, projectleider
Dit rapport is tot stand gekomen met subsidie van Stichting Instituut Gak. Het expertisecentrum Gehoor & Arbeid is een samenwerkingsverband tussen de audiologische centra van het AMC en VUmc, het Nederlands Centrum voor Beroepsziekten (NCvB) en het Coronel Instituut. Het centrum stelt zich ten doel bij te dragen aan de ontwikkeling en uitvoering van een optimale revalidatie van slechthorenden in de arbeidssituatie.
Inhoud van het rapport
1.
CONCLUSIES................................................................................................................................ 4
2.
AANLEIDING EN DOELSTELLING ........................................................................................ 5
3.
METHODE..................................................................................................................................... 6
3.1 3.2
OPZET VAN HET PROJECT ............................................................................................................ 6 WERVING EN SELECTIE ................................................................................................................ 6
4.
RESULTATEN ALGEMEEN ...................................................................................................... 7
4.1 4.2
POPULATIEGEGEVENS .................................................................................................................. 7 BESCHOUWING VAN DE RESULTATEN.......................................................................................... 9
5.
MODULE PSYCHOSOCIALE DIAGNOSTIEK .................................................................... 11
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5
INTRODUCTIE .............................................................................................................................. 11 SAMENGESTELDE VRAGENLIJST ................................................................................................ 11 RESULTATEN ............................................................................................................................... 13 TOT SLOT..................................................................................................................................... 19 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ............................................................................................. 20
6.
MODULE ARBO-STI ................................................................................................................ 21
6.1 6.2 6.3
INTRODUCTIE .............................................................................................................................. 21 ONTWIKKELING VAN DE ARBO-STI ........................................................................................ 21 TOEPASSING ................................................................................................................................ 22
7.
MODULE FUNCTIETESTEN................................................................................................... 24
7.1 INTRODUCTIE .............................................................................................................................. 24 7.2 STANDAARD AUDIOMETRIE ........................................................................................................ 26 7.2.1 DE UITVOERING VAN DE TEST.................................................................................................... 26 7.2.2 UITKOMSTEN BIJ DE SIG POPULATIE ........................................................................................ 27 7.2.3 RELATIE MET SUBJECTIEVE KLACHTEN .................................................................................... 28 7.3 LUIDHEIDPERCEPTIE .................................................................................................................. 28 7.3.1 DE UITVOERING VAN DE TEST ................................................................................................. 28 7.3.2 UITKOMSTEN BIJ DE SIG POPULATIE ........................................................................................ 28 7.3.3 RELATIE MET SUBJECTIEVE KLACHTEN ................................................................................... 30
2 Eindrapportage SIG
7.4 7.4.1 7.4.2 7.4.3 7.5 7.5.1 7.5.2 7.5.3 7.6 7.6.1 7.6.2 7.6.3 7.7 7.8 8.
SPRAAKVERSTAAN IN RUIS ......................................................................................................... 31 DE UITVOERING VAN DE TEST.................................................................................................... 31 UITKOMSTEN BIJ DE SIG POPULATIE ....................................................................................... 32 RELATIE MET SUBJECTIEVE KLACHTEN ................................................................................... 34 HERKENNING VAN WAARSCHUWINGSSIGNALEN ...................................................................... 35 DE UITVOERING VAN DE TEST.................................................................................................... 35 UITKOMSTEN BIJ DE SIG POPULATIE ....................................................................................... 35 RELATIE MET SUBJECTIEVE KLACHTEN ................................................................................... 37 LOKALISATIE .............................................................................................................................. 37 DE UITVOERING VAN DE TEST.................................................................................................... 37 UITKOMSTEN BIJ DE SIG POPULATIE ....................................................................................... 38 RELATIE MET SUBJECTIEVE KLACHTEN ................................................................................... 38 RELATIE TUSSEN FUNCTIETESTEN ............................................................................................ 39 CONCLUSIES EN AANBEVELINGEN ............................................................................................. 39
REFERENTIES ........................................................................................................................... 42
BIJLAGEN .......................................................................................................................................... 43
3 Eindrapportage SIG
1.
Conclusies
Problematiek op het gebied van gehoor en arbeid is met de drie ontwikkelde diagnostische modules (psychosociaal, ARBO-STI en functietesten) goed in kaart te brengen. Wel vereisen de modules op onderdelen nog verdere ontwikkeling en normering. De drie modules zijn goed bruikbaar in de praktijk. Per patiënt zal dienen te worden beoordeeld welke onderdelen zinvol zijn voor de arbeidsgeneeskundige diagnostiek. Implementatie van het ontwikkelde protocol kan op termijn het beste plaatsvinden in vijf gespecialiseerde centra. Om de verwijzing soepel te laten verlopen is een aantal voorbeeld DBC’s ontwikkeld. Bovendien is na- en bijscholing nodig voor potentiële verwijzers.
4 Eindrapportage SIG
2.
Aanleiding en doelstelling
Slechthorendheid is een klacht die bij 200.000 werkenden kan leiden tot problemen in het dagelijks functioneren. Auditieve eisen in het werk lijken toe te nemen. Het gaat niet alleen om communicatieeisen waarover nu veel kennis is (Kramer et al., 2002). Men is zich er steeds meer van bewust dat een goed gehoor nodig is in situaties met veiligheidsrisico’s. Vaak zal het aanmeten van een hoortoestel niet voldoende blijken. Om een slechthorende toch adequaat te begeleiden op een verantwoorde wijze een advies te geven over functiegeschiktheid is multidisciplinair onderzoek en behandeling een voorwaarde. Op de praktijk gerichte functietesten dienen daarbij beschikbaar te zijn. Bovendien is het belangrijk dat in de eerste lijns gezondheidszorg de zorgvraag goed wordt herkend. Diverse situaties vragen specifieke diagnostiek waarvoor een gerichte verwijzing nodig is. Zelden echter bereiken vragen om advies bij deze problemen de audiologische centra, een regionale uitzondering daargelaten. Onvoldoende herkenning van slechthorendheid als oorzaak van functioneringsproblemen en onvoldoende bekendheid met mogelijkheden van audiologische centra verklaren deze discrepantie. Bovendien bestaat binnen audiologische centra wisselende ervaring met de problemen van werkenden met slechthorendheid. De Jager en Goedegebure (2003) beschreven de noodzaak voor een verbeterde samenwerking tussen eerste lijns gezondheidszorg, de bedrijfsgezondheidszorg en de klinische zorg. Dit voorstel voor een optimale samenwerking tussen bedrijfsgezondheidszorg en klinische zorg is in feite de eerste stap die het expertisecentrum heeft gezet. In het najaar van 2003 is het expertisecentrum Gehoor & Arbeid gestart met het opstellen en uittesten van een audiologisch protocol. Het protocol is bedoeld om optimale zorg te leveren aan werkenden die problemen in hun werk ondervinden door hun slechthorendheid. Het protocol is een belangrijk hulpmiddel voor die samenwerking en bij de beschikbaarheid ervan heeft het expertisecentrum een tweede belangrijke stap gezet. Het gaat hierbij om vragen te beantwoorden zoals: is het verantwoord dat ik het werk blijf doen? Komt mijn vermoeidheid in het werk door slechthorendheid? Het protocol omvat de modules psychosociale diagnostiek (vragenlijst), functietesten (audiologische testbatterij) en ARBO-STI (werkplekonderzoek). Een projectvoorstel om de zorg voor werkende slechthorenden te structureren is door het SIG ondersteund. Een beter gestructureerde zorg moet leiden tot behoud van arbeidsgeschiktheid van werkenden. In het voorstel zijn drie fases te onderscheiden: 1. De samenwerkende audiologische centra van VUmc en AMC ontwikkelen testen om auditieve functies te beoordelen. 2. Het beantwoorden van de vraag of deze testen van toegevoegde waarde zijn om slechthorenden in hun werksituatie te adviseren. 3. Een voorstel voor implementatie: een manier is diagnose-behandel-combinaties te ontwikkelen die zijn gericht op arbeidsrevalidatie (DBC/A). Het rapport beschrijft de resultaten van de verschillende modules: de module Psychosociale Diagnostiek, Functietesten en ARBO-STI. In de bijlage is een aantal DBC/A’s gepresenteerd.
5 Eindrapportage SIG
3.
Methode
3.1
Opzet van het project
De eerste fase van het project was bedoeld om de benodigde functietesten te ontwikkelen en te optimaliseren voor de audiologische praktijk voor onderzoek naar klachten van slechthorendheid bij werkenden. Zie eerste verslag (mei 2004). De tweede fase was het patiëntenonderzoek om te beoordelen of deze testen van toegevoegde waarde zijn. Zie voortgangsrapportage (februari 2005). In de laatste fase zijn de patiëntengegevens geanalyseerd. De bevindingen van basisonderzoek zijn opgeslagen in een SPSS-bestand. Hierop is beschrijvende statistiek toegepast. De gegevens van klinisch diagnostische testen zijn in een apart bestand opgeslagen en geanalyseerd. Deze testen zijn gericht op klinische diagnostiek, spraakverstaan, detectie, herkenning, ruimtelijk horen en functioneren met hulpmiddelen. Om omgevingslawaai en nagalm te objectiveren is de Speech Transmission Index (STI) bepaald (Houtgast et al., 2002). Het gegeven advies levert het antwoord op de vraag die in de verwijsbrief is gesteld. Er zijn 60 patiënten in het bestand opgenomen, namelijk zij die vanaf de start van fase 2 van het project zijn aangemeld bij het expertisecentrum met de meest complete set gegevens. De volgende verwijsindicaties zijn onderscheiden: • Keuring voor functiegeschiktheid • Functioneringsproblemen door 1. vermoeidheid 2. omgevingslawaai 3. verminderd spraakverstaan 4. verminderd herkennen van geluiden • Overig De volgende adviezen zijn onderscheiden, er kunnen meerdere adviezen van toepassing zijn. • Hoortoestel • Overige hulpmiddelen • Akoestische adviezen • Aanpassen werk of werkplek • Communicatieadvies • Lawaaibescherming • Uitspraak keuring functiegeschiktheid • Nader onderzoek/nog in behandeling
3.2
Werving en selectie
Aanvankelijk was het patiëntenaanbod beneden de verwachting. Op een geschat aantal van 200.000 slechthorende werkenden is de verwachting dat een relevant deel functioneringsproblemen heeft. Er is een duidelijke discrepantie tussen het vermoeden van de grootte van het probleem van slechthorendheid in het werk en de vraag om gerichte hulp. Eerder is al geconstateerd dat slechthorenden die functioneringsproblemen hebben die in eerste instantie niet koppelen aan hun slechthorendheid en daardoor niet of uiteindelijk via omwegen bij een audiologisch centrum terechtkomen. De patiëntenstroom kwam goed op gang na publicaties in diverse media die door artsen worden gelezen, Medisch Contact en Tijdschrift voor Bedrijfs- en Verzekeringsgeneeskunde. Bovendien heeft een aantal nascholingen bedrijfsartsen, arbeidsdeskundigen en beleidsmakers bewust gemaakt van de mogelijkheden van het expertisecentrum en nam de vraag voor verwijsmogelijkheden toe. Via de website en helpdesk van het NCvB werden veel vragen gesteld over verwijsmogelijkheden naar het expertisecentrum. Na gereedkomen van de testbatterij zijn nieuw-instromende patiënten in de onderzoekspopulatie opgenomen. Er bleken na sluiten van de instroom iets meer patiënten in de populatie te zijn opgenomen. De patiënten met de meest complete set van gegevens zijn nader geanalyseerd. Daarbij is gebruik gemaakt van het programma SPSS.
6 Eindrapportage SIG
4.
Resultaten algemeen
4.1
Populatiegegevens
De gemiddelde leeftijd van de onderzoekspopulatie is 47 jaar (standaard deviatie 11.3 jaar) met een spreiding 17-64 jaar (zie Tabel 4.1).
Tot 35 jaar 36-50 jaar Vanaf 51 jaar Totaal
Mannen 5 12 16 33
Vrouwen 4 10 13 27
Totaal 9 22 29 60
Tabel 4.1 Leeftijdsverdeling en geslacht
Auditieve eisen kunnen grofweg worden onderscheiden in communicatie-eisen en veiligheidseisen. Voor de slechthorende is bovendien een optimaal concentratievermogen een bepalende factor voor goed functioneren in het werk. Op basis van deze eisen zijn de beroepen geclusterd (zie Tabel 4.2). De 60 patiënten hadden ruim 40 verschillende beroepen. Administratief (concentratie-eisen) Manager/Adviseur (communicatie-eisen) Vervoer (veiligheidseisen) Professionals in onderwijs en zorg (concentratieen communicatie-eisen) Totaal
10 13 12 25 60
Tabel 4.2 Beroepen onderscheiden naar auditieve karakteristieken
Akoestische eigenschappen van een werkplek zoals omgevingsruis en nagalm zijn zeer bepalend voor de kwaliteit van de spraakoverdracht en het onderscheiden van relevante signalen. In de module ARBO-STI zijn objectieve meetresultaten beschreven. Uiteraard hangt een en ander af van de vraag hoe slechthorend een werknemer is. Bij het werk kunnen stressreducerende factoren worden gevonden in werk dat goed is gestructureerd, overzichtelijk is, en mogelijkheden biedt om het werk naar eigen inzicht in te richten. Andere werkfactoren waar bij de beantwoording van de vraagstelling rekening moet worden gehouden zijn bijvoorbeeld: • De mate waarin een werknemer verplicht is om in groepen te functioneren • De mate waarin een werknemer een situatie in communicatief opzicht zelf kan aansturen • De mate waarin de collegiale en cliënt/klant-omgeving afgestemd is of kan worden op een slechthorende. Geringe spraakvaardigheid van de interactie-partners, groot verloop onder de interactiepartners, gebrek aan bereidheid tot en vaardigheid in communicatieve samenwerking maken het voor slechthorenden moeilijker Iets meer dan de helft van de patiënten (55%) geeft overmatig omgevingslawaai aan in hun werkruimte. Een kleine minderheid (16%) meldt overmatige galm in de ruimte. In totaal 25% van de patiënten heeft behoefte aan aanpassing van hun taken of werkruimte (zie Tabel 4.3).
7 Eindrapportage SIG
Administratief (concentratie-eisen) Manager/Adviseur (communicatie-eisen) Vervoer (veiligheidseisen) Professionals in onderwijs en zorg (concentratie- en communicatie-eisen) Totaal
Behoefte 2 3 2 8
Totaal 10 13 12 25
15
60
Tabel 4.3 Behoefte aanpassen taken of werkruimte
De patiënten melden nauwelijks problemen met inspraak over het werk of in de relatie met collega’s. Het verrichten van arbeid kost bijna de helft van de patiënten overmatige moeite. In de module psychosociale diagnostiek wordt de invloed die werkplekfactoren hebben op het functioneren van slechthorenden nader geanalyseerd. Eén derde van de patiënten met problemen over het verminderd functioneren in het werk vertoonde mild gehoorverlies, minder dan 30 dB bij 2 kHz (zie Tabel 4.4). De analyse van de audiologische functietesten is in de module functietesten uitgewerkt.
Tot 30 dB 30-50 dB 50-70 dB Vanaf 70 dB
Links 19 19 13 9
Rechts 21 14 18 7
Tabel 4.4 Gehoorverlies bij 2 kHz
In Tabel 4.5 en 4.6 is een overzicht gepresenteerd van de verwijsindicaties en de gegeven adviezen.
Keuring Functioneringsproblemen door vermoeidheid Functioneringsproblemen door omgevingslawaai Functioneringsproblemen door spraakverstaan Functioneringsproblemen door herkennen van geluiden Overig
Hoofdreden 9 8
Totaal 11 15
7
18
27
35
2
6
7
29
Tabel 4.5 Verwijsindicaties
8 Eindrapportage SIG
Hoortoestel Overige hulpmiddelen Akoestische adviezen Aanpassen werk of werkplek Communicatieadvies Lawaaibescherming Uitspraak keuring Nader onderzoek / verwijzing / nog in behandeling
Eerste advies 28 4 5 6 4 2 2 9
In totaal geadviseerd 35 10 10 18 19 2 2 20
Tabel 4.6 Adviezen
4.2
Beschouwing van de resultaten
Optimale zorg voor de werkenden met slechthorendheid moet leiden tot behoud van arbeidsgeschiktheid. De auditieve eisen van verschillende beroepen zijn bepalend voor de keuze van het toepassen van audiologische testen en het objectiveren van de akoestische eigenschappen van de werkplek. Het toon- en spraakaudiogram dient als basis voor het onderzoeksprotocol. Het protocol onderscheidt een module psychosociaal functioneren, een module ARBO-STI en een module functietesten. De psychosociale diagnostiek geeft inzicht in de coping en de mate van vermoeidheid en stress. De eerste indrukken van de ontwikkelde vragenlijst, het communicatieprofiel bij hoorproblemen (CPHP) met een aantal schalen van de welzijnsvragenlijst ‘beleving en beoordeling van de arbeid’ (VBBA) geven aan dat de gegevens van de vragenlijst voorspellend lijken te zijn voor verdere bevindingen. Dit geldt overigens voor diagnostisch onderzoek dat door betrokkene zelf is gewenst. Bij een verplichte keuring lijkt de vragenlijst minder toepasbaar. Bij een kleine minderheid van de patiënten is de Speech Transmission Index (de spraak overdracht op de werkplek) bepaald. Uitslagen, hoewel het aantal te klein is voor generalisatie, geven prioriteit aan de aanpassing van de organisatie van het werk. Bijvoorbeeld blijkt de slechthorende op kantoor en in leslokalen gediend bij minder kamergenoten en kleine klassen. De SRT (Spraak-in-ruis test) is de basis van de audiologische functietesten. Bij de meeste patiënten zijn de extra functietesten toegepast, zoals de ACALOS (hinder harde geluiden), de HERKEN (hoorbaarheid en onderscheiden van geluiden) en een test op het richtinghoren. De combinatie van gegevens van de vragenlijst, de audiologische testen en het werkplekonderzoek levert voor het behandelteam een goed inzicht op in het auditief functioneren en de eisen die het werk stelt aan het auditieve vermogen. Hoewel normering voor diverse situaties nog ontbreekt, kan dat inzicht toch tot een adequaat advies voor de patiënt leiden. In ieder geval levert het advies duidelijkheid op voor de patiënt en de verwijzer. Uit het project ‘richtlijnen voor arbocuratieve samenwerking’ blijkt dat bij meer dan de helft van de patiënten een hoortoesteladvies is gegeven. Hieraan gekoppeld zijn bij een relevant aantal communicatie- en werkplekadviezen gegeven. Het is niet duidelijk in welk percentage het advies ‘aanpassing hoortoestel’ extra kosten betekende boven op de vastgestelde mogelijke vergoeding door de zorgverzekeraar. Evaluatieonderzoek is gewenst om het effect van de advisering te beschouwen in relatie tot behoud van arbeidsgeschiktheid en om te komen tot normering van testen. Echter, followup van de patiënten is vooral nodig om de vraag te beantwoorden of de gevolgde aanpak leidt tot het hoofddoel, namelijk behoud van arbeidsgeschiktheid en werk.
9 Eindrapportage SIG
Een bijkomend resultaat van het project is de ontwikkeling van een aantal diagnosebehandelcombinaties, gericht op arbeidsrevalidatie (DBC/A). De DBC/A’s die zijn ontwikkeld bieden efficiënte protocollen om te komen tot beantwoording van de vraagstelling van de verwijzende instantie. Voorlopig zijn de volgende diagnose-behandelcombinaties gericht op arbeidsrevalidatie aan te bevelen: 1. Keuring bij bijzondere functie-eisen zoals communicatie en veiligheid 2. Probleemanalyse bij (dreigende) arbeidsongeschiktheid, in verband met oververmoeidheid, omgevingslawaai en/of spraakverstaan 3. Overig: Individuele auditieve revalidatie (hoortoestel, communicatie) en diverse cursussen Nader onderzoek naar de omvang van het probleem is van belang voor de organisatie van de infrastructuur. Is één expertisecentrum voldoende of dienen meerdere audiologische centra in het land het protocol te kunnen toepassen. De verwachting is dat met een vijftal regionaal verspreide audiologische centra aan de vraag voor gerichte advisering voor begeleiding van de slechthorende werkende kan worden voldaan. Borging van kennis en kwaliteit door het in stand houden van het expertisecentrum Gehoor en Arbeid is noodzakelijk.
10 Eindrapportage SIG
5.
Module Psychosociale Diagnostiek
S.E. Kramer en A. Goedegebure
5.1
Introductie
Naast aandacht voor audiologische- en psychofysische diagnostiek en akoestisch werkplek onderzoek is verdieping van de psychosociale diagnostiek een essentieel onderdeel van de arbocuratieve zorg. Coping, maar vooral ook vermijden van vermoeidheid en stress spelen in dit opzicht een belangrijke rol (Kramer et al., 2002). Binnen het huidige SIG project is ruimte gemaakt voor de ontwikkeling van een instrument om het psychosociale functioneren in relatie tot slechthorendheid in kaart te brengen. De meest geschikte methode om houdingen, meningen en attitudes van mensen te schatten is het persoonlijke interview of de vragenlijst. Dat zijn ook de meest gebruikte methoden in sociaal wetenschappelijk onderzoek. Er is daarom besloten om binnen de psychosociale module in het huidige project een vragenlijst te ontwikkelen. Het doel van de lijst is het inventariseren van de arbeidsomstandigheden (taak, functie, akoestiek, relatie met leiding en collega’s), het inventariseren van de knelpunten van slechthorenden in de arbeidssituatie en het evalueren van de mate waarin mensen (in)adequaat met hun slechthorendheid omgaan (coping). Bij het samenstellen van de nieuwe vragenlijst is gebruik gemaakt van bestaand materiaal. Ontwikkeling van een nieuw instrument was nodig omdat beschikbare vragenlijsten óf specifiek gericht waren op de arbeidssituatie, zonder dat daarbij rekening werd gehouden met effecten van slechthorendheid (Schrijvers et al., 1998), óf de bestaande lijsten waren alleen bedoeld voor het inventariseren van hoorproblemen (Van der Wilk et al., 1992, Boermans et al., 1998) zonder dat daarbij rekening werd gehouden met algemene arbeidsproblemen (niet specifiek gerelateerd aan de slechthorendheid). In een poging de expertise van beide gebieden in één te voegen is de huidige lijst, bestaande uit verschillende onderdelen, samengesteld. Deze lijst is een gemodificeerde en verder uitgewerkte versie van de Amsterdamse Vragenlijst voor Gehoor en Beroep (Kramer et al., 2002). Om de coping van slechthorenden te kunnen evalueren is het Communicatie Profiel bij Hoorproblemen (CPHP) aan de samengestelde lijst toegevoegd. Daarnaast zijn ook drie schalen van de Vragenlijst Beleving en Beoordeling Arbeid (VBBA) (Veldhoven en Meijman, 1994) in het geheel opgenomen. Dit hoofdstuk beschrijft de verschillende onderdelen van de vragenlijst evenals de resultaten van de 60 deelnemers aan dit project.
5.2
Samengestelde vragenlijst
Deel 1: Inventarisatie Gehoor en Arbeid Deel 1 van de vragenlijst is gedeeltelijk overgenomen uit de Amsterdamse Vragenlijst voor Gehoor en Beroep en bestaat uit verschillende secties. Allereerst worden er vragen gesteld over het beroep, het aantal werkuren/dagen per week, het dienstverband en ziekteverzuim. Daarna volgt er een blok over werkzaamheden die tijdens het uitoefenen van de functie daadwerkelijk worden uitgevoerd en de omgeving (galm en omgevingslawaai). Er wordt vaak verondersteld dat het verstaan van spraak het enige aspect is dat een rol speelt in het dagelijkse leven en in de arbeidssituatie. Dat is ten onrechte. De literatuur is daar duidelijk over (Stephens, Hétu et al., 1988; Kramer et al., 1995, 1996, 1998). Er zijn vijf factoren die bepalend zijn voor de geluidswaarneming: waarnemen van geluiden, herkennen en onderscheiden van geluiden, verstaan van spraak in een stille omgeving, verstaan van spraak in rumoer, lokaliseren van geluiden. Wanneer een slechthorende persoon een beperking in de activiteit van het horen ervaart, kan dat op elk van de bovengenoemde hoorfactoren zijn.
11 Eindrapportage SIG
Daarom wordt in de vragenlijst geïnventariseerd in hoeverre er op elk van de hoorfactoren een beroep wordt gedaan bij het uitoefenen van de functie. Daarnaast spelen hyperacusis (hinder van harde geluiden) en tinnitus (oorsuizen) een belangrijke rol en wordt de aanwezigheid hiervan eveneens in de vragenlijst geëvalueerd. Omdat mentale inspanning, concentratie en vermoeidheid notoire klachten zijn van slechthorenden en vaak determinanten zijn van verzuim, wordt hier in de vragenlijst ook aandacht aan besteed. Bij elk van de hooractiviteiten wordt gevraagd in hoeverre die extra inspanning en concentratie kost. Een overzicht van de onderwerpen: o o o o o o
Beroep, werkuren/dagen, contract Ziekteverzuim en reden Werkzaamheden, takenpakket, werkomgeving Hooractiviteiten en inspanning/concentratie Hulpmiddelen en gehoorbescherming Leiding, collega’s, behoefte aan verandering
: vraag 1 t/m 9 : vraag 10 : vraag 11 t/m 13 : vraag 13 t/m 18 : vraag 19 : vraag 20, 21
Doel: inventariseren of objectieve metingen overeenkomen met subjectieve bevindingen. Bij afwijking is er een rol voor de bedrijfsarts in samenwerking met de arbeidshygiënist en de audioloog. Deel 2 en 3: Communicatie Profiel bij Hoor Problemen (CPHP) De CPHP is een uit het Amerikaans vertaalde vragenlijst die handelt over coping en (in)adequaat toepassen van hoorstrategieën. Hoorstrategieën zijn aanpassingen van de luistersituatie die bijdragen aan beter horen en verstaan. Een voorbeeld van een inadequate hoorstrategie is “Ik val anderen in de rede wanneer het moeilijk is om naar ze te luisteren”. Een adequate hoorstrategie is “In een groep kies ik mijn plaats zó, dat ik alles beter kan horen.” Verder handelt de lijst over aspecten als stress “Het irriteert mij dat luisteren voor mij zo inspannend is”, zelfacceptatie “Ik ben bang dat ik dom overkom als ik anderen niet versta”, acceptatie gehoorverlies “Ik vind het moeilijk om te accepteren dat ik slechthorend ben” en ontwijkgedrag “Ik ontloop sociale activiteiten waarin ik moeilijkheden met horen verwacht.” Op een rij: o Toepassing hoorstrategieën : verdeeld over de vragen 1 t/m 32 o Ontwijkgedrag o Zelfacceptatie : verdeeld over de vragen 1 t/m 57 o Acceptatie gehoorverlies o Stress Berekening scores: Alle vragen van de CPHP hebben vijf antwoordcategorieën: bijna nooit/soms/met regelmaat/vaak/bijna altijd, of: sterk mee oneens/oneens/eens noch oneens/eens/sterk mee eens. De scores op alle vragen zijn zodanig gecodeerd dat lage scores altijd indicatief zijn voor problemen. Per vraag loopt de score van 1 t/m 5. Dus hoe lager de score, hoe slechter de uitkomst. Doel: Indien er een afwijking wordt gevonden op één of meer schalen, is doorverwijzing naar een maatscha ppelijk werker of een psycholoog noodzakelijk. Ook kan besloten worden om iemand met inadequaat coping gedrag door te verwijzen naar een communicatie/ hoorstrategieën cursus. Wanneer de coping, de acceptatie etc. in orde is, dan blijft de zorg beperkt tot audiologisch-technische revalidatie en werkplek- en functie onderzoek. Wanneer de psychosociale problemen een andere oorzaak dan slechthorendheid hebben, dan is verwijzing naar de huisarts of een andere hulpverlenende instantie zoals het RIAGG noodzakelijk, eventueel via tussenkomst van de maatschappelijk werker van het audiologisch centrum.
12 Eindrapportage SIG
Deel 4: Drie schalen uit de Vragenlijst Beleving en Beoordeling Arbeid (VBBA) De Vragenlijst Beleving en Beoordeling van de Arbeid (VBBA) is een algemeen toepasbaar meetinstrument om werkdruk, werkstress en werkbeleving te meten. De lijst wordt zeer frequent gebruikt door Arbo-diensten en wordt vaak gekoppeld aan het Periodiek Arbeidsgeneeskundig Onderzoek (PAGO). Het voordeel van de VBBA is dat die toepasbaar is op zowel individueelalsook op groepsniveau. Op individueel niveau wordt de VBBA vaak toegepast als screeningsinstrument bij gezondheidsbewaking. De VBBA bestrijkt een zeer breed scala aan onderwerkpen op het gebied van werkbeleving, arbeidsvoorwaarden en gezondheid. De structuur van de VBBA is opgebouwd uit zeven thema's (dimensies): taakeisen, veelzijdigheid, regelmogelijkheden, sociaal-organisatorische aspecten, arbeidsvoorwaarden, welbevinden en spanning. Binnen deze thema’s worden verschillende schalen onderscheiden. De schalen staan allen voor één afgebakend probleemgebied. In totaal bestaat de lijst uit 27 schalen met 201 vragen. Daaraan zijn nog eens 42 losse vragen toegevoegd. De schalen zijn als losse onderdelen in onderzoek en praktijk te gebruiken. In het kader van het huidige SIG project zijn drie schalen gebruikt: - Herstelbehoefte (11 vragen) - Inspraak (8 vragen) - Relatie met collega’s (9 vragen) Berekening scores: Afhankelijk van de schaal zijn er twee of vier antwoordcategorieën. De vragen behorende bij ‘herstelbehoefte’ hebben twee antwoordmogelijkheden: ja of nee. De twee andere schalen hebben vier antwoordcategorieën: altijd/vaak/soms/nooit. De totale score op een VBBA schaal is geen optelsom van de gescoorde punten. De schaalscores worden berekend door de vragen te coderen, deze per schaal op te tellen en die vervolgens om te zetten in een gestandaardiseerde score met een waarde tussen 0 en 100. Hoe hoger de score, hoe ongunstiger de score op het desbetreffende onderwerp. Een schaalscore van 100 wordt dus gehaald als bij alle beantwoorde vragen het meest ongunstige antwoord is gegeven. Uitsluitend het meest gunstige antwoord geven leidt tot een schaalscore van 0. Doel: Op individueel niveau kan de VBBA informatie opleveren over de werkbeleving en psychische problemen van individuele werknemers. Hierbij wordt de individuele score van een werknemer vergeleken met de verdeling van scores in een referentiegroep. De verkregen informatie kan gebruikt worden voor een betere advisering aan individuele werknemers over psychosociale arbeidsbelasting en werkstress. Bij een afwijkende score heeft de bedrijfsarts, in samenwerking met de maatschappelijk werker en de audioloog van het audiologisch centrum een belangrijke rol. Maatregelen die - naast audiologisch-technische aanpassingen tot vermindering van stress en vermoeidheid zouden kunnen leiden zijn: aanpassing van de taak, de functie, de indeling van de tijd en/of de werkomstandigheden.
5.3
Resultaten
Deel 1: Inventarisatie Gehoor en Arbeid Deel 1 is vooral bedoeld om een algemene indruk te krijgen van de werkzaamheden, de werkplek en de hooractiviteiten op het werk. Belangrijk hierbij is dat de informatie verkregen uit de lijst een subjectieve weergave van de werkelijkheid is. Dit betekent dat de scores de waarneming van de slechthorende persoon reflecteren. Het kan voorkomen dat er een mismatch bestaat tussen de waarneming van de slechthorende persoon en de daadwerkelijk objectief gemeten situatie op de werkplek. Dat kan bijvoorbeeld bij vraag 12 over de akoestiek (galm en achtergrondlawaai). Omdat een slechthorende persoon gevoeliger is voor lawaai dan een goedhorende persoon, zal hij of zij hier eerder hinder van ondervinden en dat in de vragenlijst als zodanig aangeven. In de overige hoofdstukken van dit rapport is Deel 1 van de vragenlijst gebruikt om een overzicht te geven van de samenstelling van de groep patiënten die in het kader van dit SIG project is bestudeerd. Eigenschappen van de respondenten (leeftijd, geslacht, beroep, taken) alsook van de werkomgeving (galm, achtergrondlawaai) waarin de participanten werkzaam zijn, worden in die hoofdstukken weergegeven. 13 Eindrapportage SIG
Deel 2 en 3: Communicatie Profiel bij Hoor Problemen (CPHP) Alvorens de Nederlandse versie van de CHPH kan worden vrijgegeven voor gebruik in klinische- en onderzoekssettings, is het noodzakelijk dat er een degelijk onderzoek plaatsvindt naar de gelijkwaardigheid van de Nederlandse en de originele Amerikaanse versie. De psychometrische eigenschappen van de twee lijsten, evenals de betrouwbaarheid en de validiteit moeten bepaald en vervolgens met elkaar vergeleken worden. Dat laatste zal moeten gebeuren aan de hand van bestaande Nederlandse instrumenten en objectieve maten. Om een dergelijk onderzoek adequaat uit te voeren is een groot aantal ( > 500) ingevulde vragenlijsten nodig. Met het huidige aantal van 60 respondenten is het onmogelijk om gedegen uitspraken te doen over de betrouwbaarheid en de validiteit van de CPHP. Daarom worden in dit rapport de resultaten van de CPHP op itemniveau geanalyseerd en wordt alleen de Totaal Score (som van alle gecodeerde scores) gebruikt om voorlopige uitspraken te doen over de toegevoegde waarde van de vragenlijst in het protocol. Het betreffen dan voorlopige resultaten die geverifieerd zullen moeten worden wanneer een veel groter aantal lijsten beschikbaar is. Als vervolg op deze dataverzameling zullen in de toekomst meer ingevulde vragenlijsten verzameld worden, zodat adequate analyses uitgevoerd kunnen worden om de definitieve samenstelling en de kwaliteit ervan te bepalen. Het is de verwachting dat de vragenlijst enigszins verkort kan worden. Uiteindelijk is het de bedoeling om een aantal schalen te definiëren aan de hand waarvan concrete schaalscores berekend kunnen worden. Item analyse De verdeling van de scores van de participanten op alle items laat zien dat bij de meeste items alle antwoordcategorieën gebruikt worden. Er zijn enkele uitzonderingen. Dat zijn items met een scheve verdeling of een extreem liggend gemiddelde (zie Figuur 5.1). Figuur 5.1 toont de gemiddelde itemscore in de groep. Items met een heel hoog gemiddelde zijn: Item 1: “Het negeren van mensen is een manier die ik toepas om mensen te laten herhalen wat ze hebben gezegd.” Item 8: “Tijdens gesprekken praat ik het liefst zelf, zodat ik niet naar anderen hoef te luisteren.” Item 19: “Ik ontwijk gesprekken met vreemden vanwege mijn gehoorverlies.” Een hoge score betekent een positieve uitkomst. Dat betekent dat de meeste mensen op deze items geen probleem ervaren en zich dus niet herkennen in problematiek die in de items beschreven wordt. Ze rapporteren dat ze in de aangegeven luistersituaties absoluut de juiste houding aannemen en altijd de juiste strategieën toepassen. Items met een heel laag gemiddelde zijn: Item 7: “Ik heb mijn familieleden gevraagd of ze eerst mijn aandacht willen trekken, voordat ze met mij beginnen te praten.” Item 17: “Op feestjes en bijeenkomsten zoek ik een plek waar veel licht is, zodat ik het gezicht van de spreker goed kan zien.” Item 25: “Ik heb aan mijn vrienden en collega’s gevraagd of ze eerst mijn aandacht willen trekken, voordat ze met mij beginnen te praten.” Een lage score op de CPHP is indicatief voor problemen. Omdat de hoorstrategieën die worden beschreven in item 7, item 17 en item 25 idealiter toegepast zouden moeten worden door iemand met slechthorendheid, betekent een lage uitkomst dat dit juist niet gebeurt. Het lage gemiddelde betekent een negatieve uitkomst. Dit kan betekenen dat men niet op de hoogte is van het nut van deze handelingen, of dat men de strategieën te rigoureus vindt om ze in de dagelijkse praktijk uit te voeren. Wanneer de vragenlijst op groepsniveau gebruikt wordt, betekent een scheve verdeling of een extreem liggend gemiddelde dat het item niet of nauwelijks differentieert tussen personen en dus van beperkt nut is. Die items voegen dan weinig informatie toe. Dat wordt echter anders wanneer de vragenlijst als screeningsinstrument gebruikt wordt. Een afwijking op één van deze items betekent dan juist dat de betreffende persoon een uitzondering is en dus aandacht verdient. 14 Eindrapportage SIG
Items met een heel scheve verdeling correleren laag met de meerderheid van de overige vragen. Het is dan ook de verwachting dat deze items verwijderd zullen worden en geen deel uit zullen maken van de definitieve versie van de vragenlijst. Toekomstige analyses moeten uitmaken in hoeverre dit voor de aangegeven items terecht is. 5,0 4,5 4,0 3,5
Gemiddelde Item Score
3,0 2,5 2,0 1,5 1,0 1
3 2
5 4
7 6
9 8
11 13 15 17 19 21 23 25 27 29 31 33 35 37 39 41 43 45 47 49 51 53 55 57 10 12 14 16 18 20 22 24 26 28 30 32 34 36 38 40 42 44 46 48 50 52 54 56
CPHP item
Figuur 5.1 De gemiddelde score op elk van de CPHP items . 20 18 16 14 12 10 8 6
Frequentie
4 2 0 70
90
110 130 150 170 190 210 230 250 270 290
CPHP Totaal Score
Figuur 5.2 De verdeling van de CPHP Totaal Scores in de groep respondenten 15 Eindrapportage SIG
CPHP Totaal Scores Zoals gezegd is het niet mogelijk om met een aantal van 60 respondenten uitspraken te doen over de afzonderlijke schalen en schaalscores binnen de CPHP. Het verzamelen van extra data en de benodigde analyses zullen aansluitend aan dit project uitgevoerd worden. Voor het huidige eindverslag zijn wel de totaalscores van de CPHP berekend. De CPHP Totaal Score is de som van alle 57 gecodeerde scores. De vijf antwoordcategorieën bij elke vraag zijn gecodeerd van 1 t/m 5. Dit betekent dat de totaalscore minimaal 57 en maximaal 285 kan zijn. De CPHP Totaal Scores van de respondenten in deze studie zijn weergegeven in Figuur 5.2. De figuur laat zien dat de scores normaal verdeeld zijn. De minimum Totaal Score is 132 en de maximum Totaal Score is 261. De gemiddelde Totaal Score is 205 (SD=26.3). Correlatie CPHP Totaal Score met demografische variabelen De Pearson Correlatie Coëfficiënten van de CPHP Totaal Score met de variabelen leeftijd, geslacht, opleiding, gezondheidstoestand en het gehoorverlies (gemiddelde van verlies in beide oren bij 0.5, 1, 2 en 4 kHz) zijn berekend. Uit de resultaten blijkt dat geen van deze correlaties significant is. Hiermee wordt aangetoond dat de aanwezigheid van psychosociale problematiek niet voorspeld kan worden door deze variabelen. Dat is een belangrijke uitkomst. Psychosociale problematiek kan dus blijkbaar een rol spelen bij zowel mannen als vrouwen, op alle leeftijden, op alle opleidingsniveaus en bij verschillende maten van gehoorverlies. Evaluatie van het gebruik van de CPHP in het ‘protocol Gehoor en Arbeid’ Op basis van de 60 respondenten die zijn geïncludeerd in het huidige SIG project, is het gebruik van de CPHP in het kader van het arbospreekuur geëvalueerd. Daarbij is gekeken naar de CPHP Totaal Score van een persoon in relatie tot de verwijsindicatie en in relatie tot het advies dat naar de verwijzer en de patiënt is uitgegaan. In totaal ontvingen 14 personen het advies ‘psychosociale begeleiding’ na afloop van het arbospreekuur. Overigens gebeurde dit vaak in combinatie met andere adviezen, zoals bijvoorbeeld een hoortoestelaanpassing of aanpassing van de werktaak. Slechts drie van de 60 patiënten werden doorverwezen met de indicatie ‘psychosociale begeleiding’. De verwijzers van die drie gevallen waren respectievelijk een bedrijfsarts, een KNO-arts en een audioloog. Figuur 5.3 toont de CPHP Totaal Scores van de participanten in deze studie. In deze figuur is eveneens aangegeven welke personen uiteindelijk het advies ‘psycho-sociale begeleiding’ hebben ontvangen. Wellicht ten overvloede wordt nog eens vermeld dat een lagere score op de CPHP een grotere psychosociale problematiek representeert. Overigens blijkt uit de figuur dat er geen samenhang bestaat tussen het gemiddelde gehoorverlies (toonaudiogram) en psychosociale problematiek. Dit resultaat is in overeenstemming met vergelijkbare studies over dit onderwerp in de internationale literatuur. Uit Figuur 5.3 valt verder op te maken dat de advisering adequater kan. Een aanzienlijk aantal personen scoort laag op de CPHP, maar ontvangt desondanks niet het advies iets aan de psychosociale problematiek te doen. Figuur 5.3 maakt eveneens duidelijk dat een aantal personen met een relatief goede score toch het advies ‘psychosociale begeleiding’ ontving. De verklaring hiervoor is dat de term ‘psychosociale begeleiding’ een verzamelterm is. Niet alleen de echte psychosociale begeleiding bij een psycholoog of een maatschappelijk werker is hierbij inbegrepen, maar ook de verwijzing naar bijvoorbeeld een cursus ‘spraakafzien’. Beide aspecten komen in de CPHP aan de orde, maar omdat het nog niet mogelijk is om afzonderlijke CPHP schaalscores te berekenen, is het ook nog niet mogelijk om te differentiëren tussen deze verschillende onderdelen van de ‘psychosociale begeleiding’. De verwachting is dan ook dat de advisering veel gerichter en adequater kan zodra de mogelijkheid voor het gebruik van specifieke schaalscores beschikbaar komt.
16 Eindrapportage SIG
Advies 120
Gemiddelde verlies bij 0.5, 1, 2, 4 kHz (dB HL)
100
80
60
40 Psycho.Soc.Beg. 20 1,00 0
,00
110 130 150 170 190 210 230 250 270 290
CPHP Totaal Score
Figuur 5.3 Het gehoorverlies (gemiddelde toondrempels bij 0.5, 1, 2, 4 kHz over beide oren) als functie van de CPHP Totaal Scores. De personen die het advies ‘psychosociale begeleiding’ ontvingen (1=ja, 0=nee) zijn gemarkeerd met een vierkantje
Verwijsindicatie
Gemiddelde verlies bij 0.5, 1, 2, 4 kHz (dB HL)
120
100
80
60
40 Psych.Soc.Beg. 20 1,00 ,00
0 110 130 150 170 190 210 230 250 270 290
CPHP Totaal Score
Figuur 5.4 Het gehoorverlies (gemiddelde toondrempels bij 0.5, 1, 2, 4 kHz over beide oren) als functie van de CPHP Totaal Scores. De personen met de verwijsindicatie ‘psychosociale begeleiding’ (1=ja, 0=nee) zijn gemarkeerd met een vierkantje Figuur 5.4 presenteert de CPHP Totaal Score in relatie tot de verwijsindicatie van de verwijzer (bedrijfsarts, KNO-arts, huisarts of audioloog). In slechts drie van de 60 gevallen is de reden van verwijzing ‘psychosociale begeleiding’. Zo’n verwijzing houdt overigens ook in dat de verwijzer graag geverifieerd wil zien of de psychosociale begeleiding inderdaad noodzakelijk is en wordt er om adequate diagnostiek gevraagd. Vergelijking van Figuur 5.4 met Figuur 5.3 maakt duidelijk dat die verwijzing in elk van de drie gevallen terecht was: de personen met de indicatie ‘psychosociale begeleiding’ ontvingen na afloop inderdaad ook dat advies. 17 Eindrapportage SIG
Uit Figuur 5.4 valt verder op te maken dat in een groot aantal gevallen de verwijzing ‘psychosociale begeleiding’ ontbrak. Er is een substantieel aantal mensen met een relatief lage score op de CPHP die niet verwezen werd met de indicatie ‘psychosociale begeleiding’. Vergelijking van Figuur 5.4 met Figuur 5.3 toont inderdaad de discrepantie tussen het aantal mensen dat om die reden niet werd doorverwezen, maar desondanks dit advies na afloop van het arbospreekuur toch ontvingen. De module Psychosociale Diagnostiek lijkt een belangrijk ‘vangnet’ om mensen met psychosociale problematiek adequaat door te verwijzen of verder te behandelen. De CPHP lijkt een geschikt instrument om psychosociale- en daaraan gerelateerde problemen adequaat te diagnosticeren. Toekomstige uitbreiding van dit onderzoek moet het gebruik van specifieke schaalscores mogelijk maken, waardoor verdere verfijning van de diagnostiek en dus verbetering van de zorg aan mensen met hoorproblemen in de arbeidssituatie mogelijk wordt. Deel 4: VBBA De frequentieverdelingen van de scores op de drie schalen van de VBBA (respectievelijk ‘herstelbehoefte’, ‘inspraak’ en ‘relatie met collega’s’) worden weergegeven in Figuur 5.5. De scores op ‘herstelbehoefte’ lopen van 0 tot 100, met een gemiddelde van 45.5 (sd=33.1). De range van scores op de schaal ‘inspraak’ is van 0 tot 95.8, met een gemiddelde van 42.6 (sd=22.4). De scores op de schaal ‘relatie met collega’s’ lopen uiteen van 0 tot 44.4 met een gemiddelde van 19.6 (sd=12.0). Hoe hoger de score, hoe ongunstiger het resultaat op de betreffende schaal. Dit betekent dat er voor wat betreft ‘herstelbehoefte’ en ‘inspraak’ een grote diversiteit in de onderzoeksgroep bestaat. In veel mindere mate geldt dat voor ‘relatie met collega’s’. De maximum score op die schaal is 44.4. Alle mensen rapporteren een positieve relatie met hun collega’s op het werk te ervaren. Relatie met Collega's
Inspraak Herstelbehoefte
40
20
14
12
30 10
8
20
10
Std. Dev = 33,10
2
Mean = 45,5 N = 52,00
0 0,0
20,0
40,0
60,0
80,0
Score
100,0
Std. Dev = 22,40 Mean = 42,6 N = 50,00
0 0,0
20,0
40,0
60,0
80,0
100,0
Frequentie
Frequentie
4
Frequentie
6
10 Std. Dev = 12,04 Mean = 19,6 N = 52,00
0 0,0
20,0
40,0
60,0
80,0
100,0
Score
Score
Figuur 5.5 Frequentieverdelingen van de scores op de drie VBBA schalen: ‘herstelbehoefte’, ‘inspraak’ en ‘relatie met collega’s’ Correlatie VBBA schalen met demografische variabelen De Pearson Correlatie Coëfficiënten van de drie schaalscores met de variabelen leeftijd, geslacht, opleiding, gezondheidstoestand en het gehoorverlies (gemiddelde van verlies in beide oren bij 0.5, 1, 2 en 4 kHz) zijn berekend. Uit de resultaten blijkt dat de schaal ‘herstelbehoefte’ met geen enkele van deze variabelen correleert. ‘Inspraak’ correleert alleen significant met opleiding (R = -0.38, p < 0.01). De richting van de correlatie geeft aan dat hoe hoger de opleiding is, hoe groter de inspraak. De schaal ‘relatie met collega’s’ correleert alleen significant met leeftijd (R = -0.35, p < 0.05). Hoe hoger de leeftijd, hoe beter de relatie met collega’s op het werk. Correlatie VBBA schalen met CPHP Totaal Score en Verzuim De berekening van de Spearman correlatie coëfficiënten van de drie VBBA schaalscores met de CPHP Totaal Score en Verzuim (ja, nee) laat een verband zien tussen de CPHP Totaal Score en de score op de schaal ‘herstelbehoefte’. De correlatie is niet groot en matig significant (R = -0.36, p < 0.05). Kennelijk is er wel een verband, maar de geringe correlatie betekent dat de beide schalen niet inwisselbaar zijn. Het is bekend dat slechthorendheid samenhangt met vermoeidheid en stress (Hétu, 1998, Kramer et al., 1997, 2002). De samenhang tussen psychosociale problematiek als gevolg van slechthorendheid en een verhoogde mate van stress wordt ook in dit onderzoek bevestigd.
18 Eindrapportage SIG
Bij bestudering van het verband van de drie VBBA schalen met de aanwezigheid van verzuim (ja, nee), blijkt alleen de schaal ‘inspraak’ van belang. Er is geen verband tussen ‘herstelbehoefte’ en verzuim. Evenmin is er een relatie tussen ‘relatie met collega’s’ en verzuim. De correlatie tussen ‘inspraak’ en verzuim (ja, nee) is significant (R=0.41, p < 0.01). Die samenhang blijkt ook significant met het aantal dagen verzuim ( R=0.44, p < 0.01).
5.4
Tot slot
Het gebruik van vragenlijsten in diagnostisch onderzoek is essentieel wanneer informatie over de houding, de gevoelens en attitudes van de cliënt/patiënt gewenst is. Echter, een nadeel van vragenlijsten is dat de beantwoording van de vragen te manipuleren is. Daar kan met name sprake van zijn, wanneer de deelnemers belang hebben bij het onderzoek. Bij verdenking van manipulatie zijn de uitkomsten van het vragenlijstonderzoek niet betrouwbaar en dus onbruikbaar. Doorgaans is manipulatie bij de beantwoording waar te nemen uit het responspatroon. In een gesprek met de cliënt dient geverifieerd te worden of er inderdaad sprake van manipulatie is. In het huidige onderzoek was daar sprake van in twee van de 60 gevallen. Het ging om personen die voor een aanstellingskeuring waren doorverwezen naar het expertisecentrum Gehoor en Arbeid. Beide personen wilden graag voor de baan aangenomen of voor de opleiding toegelaten worden. In die gevallen zijn alleen de scores op de audiologische- en functietesten in beschouwing genomen. De analyses in dit hoofdstuk zijn dus gebaseerd op een totaal van 58 personen.
19 Eindrapportage SIG
5.5
Conclusies en aanbevelingen
-
Op basis van voorlopige (item)analyses lijkt de CPHP een geschikt instrument om de psychosociale problematiek als gevolg van slechthorendheid te meten. Meer onderzoek met een groter aantal respondenten is nodig om de definitieve samenstelling van de vragenlijst en de afzonderlijke schalen vast te stellen.
-
Het ‘Protocol Gehoor en Arbeid’ lijkt een belangrijke schakel in de verrichting van adequate psychosociale diagnostiek bij mensen met hoorproblemen en moeilijkheden op het werk.
-
Het ‘Protocol Gehoor en Arbeid’ lijkt een belangrijke schakel in het verwijzen naar adequate zorg voor mensen met hoorproblemen en moeilijkheden op het werk.
-
De module Psychosociale Diagnostiek in het ‘Protocol Gehoor en Arbeid’ is een relevant en adequaat ‘vangnet’ om mensen met psychosociale problematiek als gevolg van slechthorendheid op te sporen.
-
Zowel aan de kant van de verwijzer (verwijsindicatie) als aan de kant van het expertisecentrum Gehoor en Arbeid (advies) behoeft de toepassing en het gebruik van het ‘Protocol Gehoor en Arbeid’ verdere verbetering. Gerichte voorlichting en verspreiding zijn voor het eerste noodzakelijk.
20 Eindrapportage SIG
6.
Module ARBO-STI
T. Houtgast en J.H.M. van Beek
6.1
Introductie
De Spraak Transmissie Index (STI) geeft aan wat de kwaliteit is van de spraakoverdracht in een concrete situatie. Deze kan door een meting worden bepaald. Daarbij wordt de spreker vervangen door een luidspreker waarmee een bepaald testsignaal wordt gegenereerd. Op de plaats van de luisteraar wordt het testsignaal opgevangen door een microfoon. Uit de analyse van dit signaal wordt de STI bepaald, een waarde die ligt tussen de nul en de een. Deze meetmethode is ontwikkeld en gevalideerd door TNO (zie bijvoorbeeld Houtgast en Steeneken, 1985, 2002). Het heeft een breed toepassingsgebied (omroepinstallaties, communicatieapparatuur, auditoria) en is in een internationale norm beschreven (IEC 60268-16). Daarop voortbouwend hebben wij in het onderhavige project de ARBO-STI speciaal ontworpen voor metingen op de werkplek (leslokaal, kantoorruimten e.d.), waarbij in hoofdzaak twee vormen van verstoring een negatief effect op de spraakoverdracht kunnen hebben: stoorlawaai en nagalm. Het testsignaal en de signaalanalyse zijn zodanig ingericht dat, naast de STI, ook een schatting van de heersende spraak/ruis verhouding (de S/N ratio in dB) en van de effectieve nagalmtijd (T in s) worden verkregen. Dit is van belang om een gericht advies te kunnen geven over eventuele akoestische aanpassingen, mede in relatie tot de ernst van de slechthorendheid van de betrokken werknemer. In het kader van de relatie tussen slechthorendheid en spraakverstaan op de werkplek is de toepassing in de praktijk als volgt. Door het uitvoeren van een standaard SRT meting in ruis (SRT staat voor Speech Reception Threshold) kan voor een individuele slechthorende worden vastgesteld bij welke S/N ratio nog net 50% van eenvoudige zinnen correct kan worden verstaan. (Zie ook de module Functietesten; voor normaalhorenden ligt deze SRT drempel bij circa –5 dB.) Om enigszins comfortabel te kunnen luisteren stellen we de minimale streefwaarde 5 dB hoger (dus voor normaalhorenden ligt de kritische spraak/ruis verhouding voor comfortabel spraakverstaan bij 0 dB). Deze kritische S/N ratio kan, via een rekenregel, worden omgezet in een kritische STI waarde. Voor slechthorenden worden vaak hogere SRT drempels gevonden, die dus ook leiden tot een hogere kritische STI waarde. Door een STI meting op de werkplek kan worden nagegaan of, voor een individuele slechthorende, de werkplek STI hoger of lager is dan zijn/haar kritische ST waarde. Is de werkplek STI lager, dan kunnen voor deze slechthorende moeilijkheden met het spraakverstaan worden verwacht (zie ook Festen en Plomp, 2002). Op grond van de eveneens verkregen schatting van de ter plekke heersende S/N ratio en nagalmtijd T kan worden vastgesteld welke akoestische maatregelen het meest effectief zijn om de werkplek STI te verbeteren, en zo mogelijk in overeenstemming te brengen met de kritische STI waarde voor deze slechthorende.
6.2
Ontwikkeling van de ARBO-STI
In het kader van het SIG project zijn de volgende werkzaamheden verricht. Het ARBO-STI testsignaal is vastgesteld: keuze van relevante oktaafbanden (middenfrequenties van 250 Hz t/m 4 kHz), en per oktaafband een set van drie modulatie-frequenties. De software voor signaalgeneratie is gereedgemaakt en getest. De signaalanalyse voor het bepalen van de STI is vastgesteld, en de software is gereedgemaakt. Voor het schatten van de S/N ratio en de nagalmtijd T zijn twee verschillende rekenprocedures getoetst. De meest geschikte is geïmplementeerd. Omdat in de praktijk beide grootheden vaak frequentie-afhankelijk zijn, wordt een schatting geleverd van S/N ratio en T voor drie frequentiegebieden: laag, midden en hoog. (Dit kan van belang zijn voor de keuze van geschikte akoestische maatregelen ter verbetering van de STI op de werkplek). 21 Eindrapportage SIG
Diverse extra’s zijn aangebracht: (1) een optie om het testsignaal 10 dB harder te maken dan de nominale waarde, van belang om onderscheid te kunnen maken tussen de effecten van stoorlawaai en van nagalm, en (2) een controle op de betrouwbaarheid van een uitgevoerde STI meting (zeer onregelmatig achtergrondlawaai kan de STI meting verstoren, en als dit optreedt wordt een waarschuwingsindicatie gegeven). Een uitvoerige evaluatie van het thans beschikbare meetsysteem is uitgevoerd: voor een reeks van bekende S/N ratio’s (van –10 tot +10 dB, in stappen van 2 dB) en van bekende nagalmtijden (T van 0 tot 4 s, in stappen van 0,25 s). Voor elke combinatie zijn tien herhaalde metingen uitgevoerd. De verkregen STI waarden komen zeer goed overeen met de theoretisch verwachte waarden, en zijn ook goed reproduceerbaar. Voor het toekomstige gebruik door derden is veel aandacht besteed aan een gebruikersvriendelijke interface voor de bediening van de STI meetprocedure, een automatische dataopslag van alle onderliggende meetgegevens, en een goede gebruikershandleiding. Het ontwikkelde ARBO-STI meetsysteem is gereed voor algemeen gebruik. Het kan worden geïmplementeerd op een laptop, met gebruikmaking van standaard randapparatuur (geluidskaart, luidspreker en microfoon).
6.3
Toepassing
a. Concrete metingen binnen het SIG project Binnen het SIG project werd vijf maal een beroep op ons gedaan om op de werkplek een STI meting uit te voeren. Het betrof twee leslokalen en drie kantoorruimten. In alle gevallen bleek dat de geluidsabsorptie in de betreffende ruimten voldoende was (weinig negatieve invloed van galm); stoorlawaai geproduceerd door leerlingen of collega’s vormde de hoofdoorzaak van de ondervonden problemen. In het geval van kantoorruimten kan dit worden ondervangen door organisatorische maatregelen betreffende de werkplek van de betrokkene (bijvoorbeeld minder kamergenoten). Het aantal metingen is te gering voor een statistische analyse betreffende de relatie tussen de ernst van de klachten en het verschil tussen de individuele kritische STI waarde (afgeleid van SRT metingen uit de module Functietesten) en de actuele STI op de werkplek. b. Kennisoverdracht De ARBO-STI metingen op de werkplek binnen het onderhavige project zijn in eigen beheer uitgevoerd. Hoewel er veel aandacht is besteed aan de gebruikersvriendelijkheid van het ARBO-STI meetsysteem, is het toch niet zondermeer overdraagbaar. Voor een juiste toepassing en interpretatie is enige achtergrondkennis onontbeerlijk. Daartoe is een cursus ontwikkeld, waarmee
22 Eindrapportage SIG
audiologen (in opleiding) vertrouwd worden gemaakt met de problematiek: in drie blokken van circa twee uur wordt achtereenvolgend behandeld (1) achtergronden van de STI als voorspeller van de spraakverstaanbaarheid, (2) implementatie en details van het ARBO-STI meetprogramma, en (3) toepassing in concrete situaties. Met deze cursus wordt thans ervaring opgedaan en de praktijk zal leren of dit voldoende is voor het scholen van zelfstandig werkende ARBO-STI meetdeskundigen.
23 Eindrapportage SIG
7.
Module functietesten
W.A. Dreschler, A. Goedegedure en S.T. Goverts
7.1
Introductie
De bedoeling van de module “Functietesten” is om met objectieve testen de mate van “disability” vast te leggen en te schatten in hoeverre een eventueel verminderde functie van het gehoor van invloed is op het auditief functioneren op de werkplek (het hier relevante deel van “handicap”).
standaard audiometrie
doel
veronderstelde relatie ("loading")
toonaudigram
a) mate van gehoorverlies als functie v/d frequentie
hoorbaarheid
b) geleidings vs perceptieverlies c) (a)symmetrie van het gehoorverlies
asymmetrie is ongunstig voor localisatie
d) UCL-meting
hinder harde geluiden
a) spraakverstaan als functie v/d intensiteit
spraakverstaan in stilte
b) maximale discriminatiescore
onderscheiden geluiden
c) UCL voor spraak
hinder harde geluiden
ACALOS
luidheidsperceptie voor lage en hoge frequenties
hinder harde geluiden
HERKEN
a) detectie van waarschuwingsgeluiden
hoorbaarheid / detectie
b) herkenning van waarschuwingsgeluiden
onderscheiden geluiden
SRT test uit 1 box
spraak-in-ruis test
spraakverstaan in rumoer
SRT test met 2 boxen
spraak-in-ruis test met ruimtelijk gescheiden bronnen
spraakverstaan in rumoer
DIR met 5 boxjes
richtinghorentest met mix van geluiden
localisatie
DIR met 13 boxen
"klassieke" richtinghorentest
localisatie
spraakaudiogram
extra functietests
ruimtelijk horen
Tabel 7.1 Overzicht van de toegepaste testen
Bij het audiologisch onderzoek is het gebruikelijk om toonaudiogram en spraakaudiogram (met CVC woorden zonder achtergrondruis) te meten als basis voor verder onderzoek. Voor de medische diagnostiek kan het noodzakelijk zijn deze testen uit te breiden met tympanometrie, reflexmetingen, electro-audiometrie (Ecoch of BER), meting van Oto-Akoestische Emissies, en differentiaal-diagnostische testen om vast te stellen of een perceptief verlies cochleair of retro-cochleair van karakter is. Voor de functietesten zoals (deels) zijn ontwikkeld en toegepast in dit project gaat het niet primair om de medische diagnostiek, maar om de diagnostiek van de resterende functionaliteit, al of niet na aanpassing van één of twee hoortoestellen. Kramer et al. (1995; 2002) maken hierin onderscheid tussen moeilijkheden met het horen van geluiden, het verstaan van spraak in rumoer, verstaan van spraak in stille ruimten, het herkennen en onderscheiden van geluiden, lokaliseren van geluiden en de ervaring van overlast van harde geluiden. Getracht is derhalve een batterij van testen te ontwerpen, die objectieve parameters oplevert, waarvan verwacht mag worden dat zij verband houden met de beschreven problemen. De testbatterij is samengesteld uit standaard audiometrie en extra functietests, die facultatief (afhankelijk van de situatie) kunnen worden ingezet. Deze testbatterij staat beschreven in Tabel 7.1. Het gebruik van alle testen bij alle te onderzoeken patiënten is onmogelijk en onnodig. Het doel van dit onderzoek is juist om voor iedere test te onderzoeken in welke situatie welke test een meerwaarde heeft ten opzichte van de standaard audiometrie. 24 Eindrapportage SIG
leeftijd/geslacht aantal gemiddelde leeftijd leeftijdsrange
VUMC
AMC
Totaal
30
30
60
47,2
47,7
47,5
17-64
31-61
17-64
19m/11v
13m/17v
32m/28v
geen hoortoestel
20
8
28
1 hoortoestel
5
7
12
2 hoortoestellen
5
15
20
spraak in stilte
0,42
0,71
0,57
gesprek in rumoer
2,04
2,18
2,11
horen waarschuwingsgeluiden
0,84
1,32
1,09
onderscheiden geluiden
1,50
1,59
1,55
lokaliseren
1,30
1,63
1,48
hinder harde geluiden
1,12
1,28
1,20
geslacht gebruik hoortoestel
ervaren problemen
Tabel 7.2 Vergelijking van enkele anamnestische gegevens binnen de onderzoekspopulaties van VUMC en AMC. De waarden in de tabel zijn groepsgemiddelden
In dit verslag wordt per test beschreven hoe de test is uitgevoerd en welke parameters verder in dit onderzoek zijn meegenomen. Vervolgens wordt beschreven welke uitkomsten werden gevonden in de onderzoeksgroep (30 VUMC patiënten en 30 AMC patiënten). Zo mogelijk worden de resultaten gerelateerd aan referentiewaarden van een groep normaal horenden en correlaties tussen de test parameters worden binnen iedere test geanalyseerd. De groep als geheel is opgebouwd uit twee subgroepen van de patiënten van het VU Medisch Centrum (n=30) en het AMC (n=30). Alleen waar dit relevant is zullen deze subgroepen apart worden beschreven. De meeste resultaten zijn gebaseerd op de gehele groep, maar - zoals verwacht mag worden - zijn niet alle testen even relevant voor iedere patiënt. De aantallen per test liggen dan ook meestal lager. Een factor die hier zeker ook toe heeft bijgedragen is dat de nieuw ontwikkelde testen voor luidheidperceptie (ACALOS) en de herkenning van waarschuwingsgeluiden (HERKEN) door aanloopproblemen veel meer tijd hebben gevergd dan was voorzien. De testen zijn dientengevolge niet voor iedere patiënt beschikbaar geweest. Het is belangrijk te zien of er – in termen van anamnestische factoren – verschillen zijn tussen de VUMC populatie en de AMC populatie. De belangrijkste kenmerken ten aanzien van leeftijd en geslacht en hoortoestelgebruik staan vermeld in Tabel 7.2. In grote lijnen is er qua leeftijd en geslacht een goede overeenkomst tussen beide deelpopulaties van VUMC en AMC. De gemiddelde leeftijd is vrijwel gelijk, maar bij VUMC is er sprake van een iets grotere spreiding. Verder zijn bij het VUMC de mannen in de meerderheid, terwijl er bij het AMC iets meer vrouwen dan mannen zijn geïncludeerd. Er is echter wel een duidelijk onderscheid tussen het gebruik van hoortoestellen: 33% van de VUMC populatie draagt één of twee hoortoestellen, terwijl dit bij de AMC populatie 73% is. Verder is in de AMC populatie het percentage met een tweezijdige of bilaterale hoortoestelaanpassing relatief hoog (68% van de hoortoesteldragers t.o.v. 50% van de hoortoesteldragers van het VUMC).
25 Eindrapportage SIG
Het verschil komt mogelijk voort uit verschillen in de instroom. Bij het VUMC is de bedrijfsarts altijd de verwijzer, bij het AMC kan dit ook een andere verwijzer zijn. De belangrijkste uitkomsten van iedere test zullen worden vergeleken met de subjectieve beoordelingen van de inspanning en concentratie bij: - spraakverstaan in een stille omgeving (vraag 15b) - spraakverstaan bij een gesprek in rumoer (vraag 14b) - het horen van waarschuwingsgeluiden (vraag 13b) - het onderscheiden van geluiden (vraag 16b) - het lokaliseren van geluiden (vraag 17b) - de ervaren hinder van harde geluiden (vraag 18b) Deze anamnestische vragen zijn onderdeel van de door Kramer ontwikkelde vragenlijst (zie Module Psychosociale Diagnostiek). Het onderste deel van Tabel 7.2 toont de groep gemiddelden op deze subjectieve scores. Hogere scores komen overeen met meer inspanning en concentratie nodig voor de betreffende auditieve taak. Er is een duidelijke trend waarneembaar dat de groep AMC patiënten (bij binnenkomst) meer klachten hebben dan de groep VUMC patiënten. In paragraaf 7 worden de relaties tussen de tests beschreven teneinde vast te stellen in hoeverre een nieuwe test daadwerkelijk nieuwe informatie toevoegt, die blijkbaar niet uit andere tests kan worden afgeleid. In paragraaf 8 wordt de relatie met de verwijsindicaties en de gegeven adviezen behandeld. In paragraaf 9 worden op basis van de uitkomsten conclusies getrokken en worden aanbevelingen geformuleerd ten aanzien van het protocollair gebruik van verschillende functietesten bij toekomstig onderzoek van werknemers met problemen in de auditieve communicatie. Ook worden enkele suggesties gedaan voor relevant vervolgonderzoek.
7.2
Standaard audiometrie
7.2.1 De uitvoering van de test Apparatuur: Testomgeving: Status: Noodzakelijk:
Toonaudiometer met luchtgeleiding en beengeleiding Aangesloten cd-speler ten behoeve van het spraakaudiogram Audiometriecabine Verplicht onderzoek Uitgeschreven instructie voor de UCL meting
Bij het toonaudiogram worden lucht- en beengeleiding gemeten met adequate maskering, zoals gebruikelijk in de klinische praktijk. Wellicht ten overvloede moet hieraan worden toegevoegd dat deze eisen de eisen voor screeningsaudiometrie, zoals gebruikelijk in de Arbo-praktijk, ver overstijgen. Bij de UCL meting wordt de patiënt de volgende instructie voorgelegd: Wij bieden nu tonen aan van een oplopende sterkte. Wij vragen u om aan te geven wanneer u de tonen zeer hard vindt, nog vóórdat het geluid pijnlijk hard wordt. De spraakaudiometrie wordt uitgevoerd met CVC woorden van de NVA lijst (Bosman).
26 Eindrapportage SIG
7.2.2 Uitkomsten bij de SIG populatie De presentatie van de gemiddelde audiogrammen wordt gehinderd door het feit dat er relatief veel patiënten zijn met een asymmetrisch audiogram: bij 18 van de 60 personen is het gemiddeld verschil bij 500, 1000, en 2000 Hz groter dan 10 dB (11 VU en 7 AMC). Het is op zich opmerkelijk dat 30% van deze populatie een asymmetrisch gehoorverlies heeft. In het kader van deze studie beperken wij ons tot de presentatie van de belangrijkste kentallen die naar verwachting relevant zijn voor het auditief functioneren. De auditieve communicatie wordt in veel situaties allereerst bepaald door het functioneren van het beste oor. Indien naar beide oren wordt gekeken is het gebruikelijk het verlies van het beste oor en het slechtste oor gewogen te middelen in een verhouding van respectievelijk 5:1 (d.w.z. het gemiddelde van 5 maal het verlies van het beste oor en één maal het gemiddelde van het slechtste oor). Ook de mate van interauraal verschil is berekend, terwijl is aangegeven bij welk percentage van de patiënten de asymmetrie meer bedraagt dan 10 dB.
Voor de “klassieke” toondrempels is gekeken naar: - het gemiddelde verlies bij 500, 1000 en 2000 Hz, de frequenties die voor het spraakverstaan in stilte het meest relevant zijn (de zogenaamde lage Fletcher Index). Bij deze index is opnieuw enig verschil tussen de populaties van VUMC en AMC te zien: het gemiddelde verlies is in de AMC populatie 7 dB groter. In de VUMC populatie echter is er een groter percentage patiënten met een asymmetrisch verlies. - het gemiddelde verlies bij 1000, 2000 en 4000 Hz, de frequenties die voor het spraakverstaan in rumoer het meest relevant zijn (de zogenaamde hoge Fletcher Index). Deze index wordt ook door de zorgverzekeraars gebruikt als criterium voor de vergoeding van een hoortoestel (het gemiddeld verlies bij 1/2/4 kHz moet voor het beste oor hoger zijn dan 35 dB). De verschillen tussen VUMC en AMC zijn (zoals te verwachten) ook hier aanwezig, maar lijken voor de hogere frequenties af te nemen. Blijkbaar zijn er in de VU populatie meer patiënten met een steil aflopend verlies. Voor het “klassieke” spraakverstaan is gekeken naar het discriminatieverlies aan het beste oor. In de AMC populatie is dit gemiddeld bijna tweemaal hoger dan in de VU populatie. De correlaties voor de totale groep (n=60) tussen het discriminatieverlies voor spraak aan het beste oor en de indices voor het gemiddeld toonaudiometrisch verlies aan het beste oor zijn 0,55 (gem. verlies bij .5/1/2) en 0,62 (gem. verlies bij .1/2/4). gem.verlies bij .5/1/2 kHz
VUMC
AMC
Totaal
aan het beste oor
24 +/- 23 dB
31 +/- 16 dB
27 +/- 20 dB
gewogen 5*beste/1*slechtste
27 +/- 23 dB
34 +/- 14 dB
30 +/- 19 dB
verschil tussen de oren
19 +/- 26 dB
17 +/- 30 dB
18 +/- 28 dB
% met >10 dB verschil
37%
23%
30%
aan het beste oor
30 +/- 25 dB
34 +/- 16 dB
32 +/- 21 dB
gewogen 5*beste/1*slechtste
33 +/- 25 dB
37 +/- 14 dB
35 +/- 20 dB
verschil tussen de oren
20 +/- 27 dB
18 +/- 30 dB
19 +/- 28 dB
% met >10 dB verschil
37%
30%
33%
2,4 +/- 9 %
4,4 +/- 10 %
3,4 +/- 10%
gem.verlies bij 1/2/4 kHz
discriminatieverlies spraak beste oor
Tabel 7.3 Audiometrische kentallen op basis van toon- en spraakaudiometrie. In de cellen staan de gemiddelde drempels, uitgedrukt in dB HL +/- de interindividuele standaarddeviatie 27 Eindrapportage SIG
7.2.3 Relatie met subjectieve klachten Voor de beschreven parameters van het toon- en spraakaudiogram zijn de correlaties berekend met de subjectieve scores op noodzakelijke inspanning en concentratie bij een aantal auditieve taken (zie Tabel 7.4). Deze correlaties blijken over het algemeen opmerkelijk laag, zowel voor de gemiddelde drempels bij 500, 1000 en 2000 Hz als voor de gemiddelde drempels bij 1000, 2000 en 4000 Hz. Er zijn slechts enkele significante correlaties (slechts op 5% niveau) en vooral met de inspanning bij spraakverstaan in stilte, het horen van waarschuwingsgeluiden (detectie) en het lokaliseren van geluiden. De hoogste correlatie coëfficiënt is 0,36. Dit geeft aan hoe lastig het is om de klachten te “vangen” in objectief meetbare audiometrische kentallen. Dit is in lijn met eerdere bevindingen (o.a. Kramer et al., 1996). Problemen met spraakverstaan in rumoer, onderscheiden van geluiden en hinder van hard geluid blijken in de onderzoeksgroep niet gecorreleerd met “klassieke” parameters. Verlies beste oor ervaren problemen spraak in stilte
Gew. binauraal verlies
Asymmetrie
Discr. Verlies
.5/1/2 kHz
1/2/4 kHz
.5/1/2 kHz
1/2/4 kHz
.5/1/2 kHz
1/2/4 kHz
Spraak
0,32 *
n.s.
0,34 *
n.s.
n.s.
n.s.
0,31 *
gesprek in rumoer
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
horen waarschuwingsgeluiden
n.s.
n.s.
0,28 *
n.s.
n.s.
n.s.
0,28 *
onderscheiden geluiden lokaliseren hinder harde geluiden
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
0,28 *
n.s.
0,36 *
0,28
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
Tabel 7.4 Correlaties tussen de subjectieve scores voor ervaren problemen en de belangrijkste audiometrische kentallen uit de “klassieke” toon- en spraakaudiometrie (*: p<0.05; ** p<0.01; ***: p<0.001; n.s.: niet significant)
7.3
Luidheidperceptie
7.3.1 De uitvoering van de test Apparatuur: Testomgeving: Status:
Vrije veld opstelling met het programma ACALOS Geluidsarme cabine of rustige ruimte Aanbevolen bij patiënten die problemen met een verminderde dynamiek van het gehoor (recruitment) of patiënten die in hoge lawaainiveaus verkeren
Na een korte training kan de meting worden uitgevoerd bij de 3 ruissignalen, zoals aangegeven in de tabel. Het programma geeft als uitkomst vier niveaus waarbij de luidheid correspondeert met de beoordelingen 50, 30, 20 en 5. Dit zijn respectievelijk de waarden voor UCL, MCL-hoog, MCL-laag en de drempel. De metingen worden uitgevoerd voor ieder oor afzonderlijk, indien het andere oor op een adequate manier wordt gedempt (bijvoorbeeld oordop + eenzijdige kap). Het meest waarschijnlijke is toepassing van de test bij gebruik van twee oren.
7.3.2 Uitkomsten bij de SIG populatie In totaal is de ACALOS test toegepast bij 37 patiënten: bij 23 personen zonder hoortoestellen en bij 16 personen met één of twee hoortoestellen. De resultaten zijn primair gesplitst naar de metingen bij de patiënten zonder hoortoestellen (zie Figuur 7.1a) en patiënten met hoortoestellen (zie Figuur 7.1b). In Figuur 7.1a valt op dat de patiënten zonder hoortoestel soms relatief gevoelig zijn voor harde hoogfrequente geluiden (HF noise). In Figuur 7.1b valt op dat de patiënten gevoeliger zijn voor een
28 Eindrapportage SIG
breedbandig geluid (WB noise) dan voor smalbandige signalen (LF noise en HF noise), mogelijk ten gevolge van luidheidsommatie. Echter, het is belangrijk vast te stellen dat er grote interindividuele verschillen zijn, die het noodzakelijk kunnen maken deze test individueel toe te passen.
Acalos unaided
Acalos with 1 or 2 hearing aids 50
50 LF-noise
40
LF-noise
40
HF-noise
HF-noise
WB-noise
WB-noise
30 CLU
CLU
30 20
20
10
10
0
0
0
20
40 60 80 100 Presentation level in dB SPL
120
0
20
40 60 80 100 Presentation level in dB SPL
120
Figuur 7.1a. en b. Groepsgemiddelden voor de luidheidsopbouw voor LF-ruis, HF-ruis en WB-ruis zonder hoortoestel(len) (a. linker figuur, n=23) en met hoortoestel(len) (b. rechter figuur, n=16) Uit de aantallen kan worden afgeleid dat er bij twee personen gemeten is zowel met als zonder hoortoestellen. Juist uit de vergelijking van metingen met en zonder hoortoestel(len) kan worden afgeleid wat de effectieve versterking van het hoortoestel is als functie van het presentatieniveau. Figuur 7.2 toont enkele voorbeelden van “versterkingscurve”, de verschuiving van de gemeten lijnen ten opzichte van de dik getekende diagonaal. Bij de evaluatie van het hoortoestel gaat het er om dat de versterking voor lage en middelhoge intensiteiten groot genoeg is om de noodzakelijke geluiden te kunnen waarnemen en onderscheiden, terwijl de versterking voor hoge intensiteiten vaak mag afnemen om overbelasting van het gehoor te voorkomen. Dit is juist van belang bij patiënten die veel in lawaai verkeren, bijvoorbeeld op hun werkplek. Bij hen is vaak een curve gewenst zoals de onderste curve (blauwe ruitjes symbolen). Daarnaast is de ACALOS test bij twee personen met een geluiddemper uitgevoerd. Het is een aardige illustratie van het feit dat de ACALOS een interessante mogelijkheid biedt om geluiddempers te evalueren. Hierbij gaat het vooral om het testen op bovendrempelige niveaus, zodat ook het niet-lineaire karakter van geavanceerde dempers kan worden verdisconteerd. Juist hier kan een extra test van grote waarde zijn. aided vs. unaided
120
100
aided
80
60
40
Figuur 7.2 Vergelijking van enkele metingen met en zonder hoortoestellen, uitgevoerd bij dezelfde patiënten (n=2). De verschuivingen t.o.v. de getrokken lijn corresponderen met de niveau-afhankelijke versterking van het hoortoestel
20
0 0
29 Eindrapportage SIG
20
40
60 unaided
80
100
120
7.3.3 Relatie met subjectieve klachten Juist in verband met de grote individuele variatie, die niet tot uitdrukking komt in de groepsgemiddelden, is het van belang te kijken naar correlaties tussen de parameters van de luidheidschaling volgens ACALOS en de subjectieve scores op noodzakelijke inspanning en concentratie bij een aantal auditieve taken (zie Tabel 7.5). In de tabel ontbreken de UCL waarden, omdat alle correlaties met UCL laag waren en niet significant. Bij de MCL waarden worden er alleen zwak-significante correlaties gevonden met de inspanning en concentratie die zijn vereist om spraak in stilte te volgen. Onverwacht wordt een tegengesteld teken gevonden, waarbij de positieve correlatie met de metingen zonder hoortoestellen eenvoudiger kan worden verklaard dan de negatieve correlatie met hoortoestel(len). Immers, als de MCL waarde hoog ligt betekent dit dat een deel van de spraak in stilte mogelijk nog onder de drempel wordt aangeboden: de inspanning is in dat geval ook hoog. MCL unaided ervaren problemen
MCL aided
MCL_lf
MCL_hf
MCL_lf
MCL_hf
0,49 *
n.s.
-0,52 *
n.s.
gesprek in rumoer
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
horen waarschuwingsgeluiden
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
onderscheiden geluiden
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
lokaliseren
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
hinder harde geluiden
n.s.
spraak in stilte
spraak in stilte gesprek in rumoer
n.s. n.s. curve fitting in totale groep mlo_lf mhi_lf mlo_wb n.s.
n.s.
n.s. mhi_wb
n.s.
0,56 *
0,36 *
n.s.
n.s.
0,59 *
horen waarschuwingsgeluiden
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
onderscheiden geluiden
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
lokaliseren
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
hinder harde geluiden
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
Tabel 7.5 Correlaties tussen de subjectieve scores voor ervaren problemen en de belangrijkste audiometrische kentallen uit de ACALOS meting (*: p<0.05; ** p<0.01; ***: p<0.001; n.s.: niet significant)
Voor LF-noise, HF-noise en WB-noise zijn de curven gefit met rechte lijnen. De coëfficiënten voor de helling bij de lage niveaus (mlo) en bij de hoge niveaus (mhi) beschrijven de mate van luidheidtoename. Ook voor deze parameters zijn de correlaties berekend. Voor mlo en mhi bij de HF-noise bleken geen significante correlaties aanwezig (niet getoond), maar voor de helling bij de hoge niveaus van de breedbandige ruis (WB-noise) werden hoge correlaties gevonden met de inspanning en concentratie bij het spraakverstaan in stilte en in rumoer. Geconcludeerd moet worden dat de relaties tussen de uitkomsten van ACALOS en de ervaren problemen relatief zwak zijn. Het is vooral verrassend dat het gevonden UCL niveau niet significant gerelateerd is aan de hinder voor harde geluiden. Op basis van deze bevindingen lijkt de conclusie gerechtvaardigd dat ACALOS waarschijnlijk niet primair zijn waarde ontleent aan het objectiveren van klachten, maar aan de evaluatie van de effecten van (niet-lineaire) versterking en demping op de luidheidperceptie van de patiënt.
30 Eindrapportage SIG
7.4
Spraakverstaan in ruis
7.4.1 De uitvoering van de test Het spraakverstaan in ruis kan worden gemeten met een zogenaamde SRT test (Plomp, 1979). Deze test kan met hoofdtelefoon (en dus per oor) worden gemeten en in het vrije veld.
a. SRT test met hoofdtelefoon Apparatuur: Testomgeving: Status:
Toonaudiometer met luchtgeleiding en beengeleiding Aangesloten cd-speler ten behoeve van spraakaudiometrie Audiometriecabine Aanbevolen onderzoek
Voor beide oren wordt de spraakdrempel zonder ruis bepaald (SRT) en de kritische signaalruisverhouding in situaties met ruis (SNR). Indien de SRT wordt gevonden op 45 dB of lager kan de meting worden uitgevoerd bij 60 en 70 dB, indien de SRT hoger is dienen hogere waarden te worden gekozen, bijvoorbeeld 70 en 80 dB. Verder is het raadzaam de meting niet alleen uit te voeren met continue ruis maar ook met fluctuerende ruis.
b. SRT test met 1 box in het ’vrije veld’ De meting kan zowel zonder hoortoestellen als met hoortoestellen worden uitgevoerd, zodat het effect van de hoortoestellen op de auditieve communicatie kan worden gemeten. De meting kan ook zonder en met persoonlijke lawaaibescherming worden uitgevoerd, zodat de effecten van demping op de auditieve communicatie kunnen worden gemeten. Apparatuur: Testomgeving: Status:
Vrije veld opstelling met 1 box Geluidsarme cabine of rustige ruimte, waarbij geldt dat de patiënt zich binnen de galmstraal van de box bevindt Aanbevolen bij patiënten met communicatieproblemen
Allereerst wordt zonder ruis de SRT drempel bepaald. Indien de SRT drempel op 50 dB of lager ligt, worden de metingen met ruis uitgevoerd op 65 en 75 dB. Indien dit niet het geval is kan worden gekozen voor hogere niveaus, bijvoorbeeld 75 en 85 dB. Verder kan de meting worden uitgevoerd met continue ruis en met fluctuerende ruis.
c. SRT test met 2 boxen in het ’vrije veld’ (ruimtelijk gescheiden bronnen) Apparatuur: Testomgeving:
Status:
PACT opstelling met 2 boxen Geluidsarme cabine of rustige ruimte, waarbij geldt dat de patiënt zich binnen de galmstraal van de boxen bevindt. Uit één van de boxen komen (at random) te herkennen zinnen, uit de andere box een tijdgeïnverteerde stoorspreker. Aanbevolen bij patiënten met communicatieproblemen in drukke situaties, en bij patiënten met een asymmetrisch gehoorverlies c.q. eenorigheid.
31 Eindrapportage SIG
7.4.2 Uitkomsten bij de SIG populatie Zoals gemeld in paragraaf 4.1 kan de SRT meting in ons project op 3 manieren worden uitgevoerd: met hoofdtelefoon, met 1 box in het vrije veld en met 2 boxen in het vrije veld. De SRT met hoofdtelefoon is in 25 patiënten bepaald. De opstelling met 1 box in het vrije veld is gebruikt bij 21 patiënten zonder hoortoestel en bij 16 patiënten met hoortoestel (bij 13 patiënten zijn metingen met en zonder hoortoestel(len) uitgevoerd). De opstelling met 2 boxen opstelling in het vrije veld is toegepast bij 27 patiënten, van wie 8 met en zonder hoortoestel.
a. SRT met hoofdtelefoon Het belangrijkste voordeel van de meting met hoofdtelefoon is dat de kritische signaal-ruisverhouding (S/N ratio) kan worden bepaald voor ieder oor afzonderlijk. Door een technisch defect zijn de metingen van het linker oor in deze serie minder betrouwbaar. Daardoor is gekeken naar de metingen voor het rechter oor en niet naar de verschillen tussen de oren. In Figuur 7.3 zijn de resultaten verkregen in continue ruis vergeleken met de resultaten bij dezelfde patiënten in fluctuerende ruis (alles gemeten voor het rechter oor). Het patroon komt overeen met eerdere bevindingen (o.a. van Versfeld en Dreschler, 2002) dat patiënten met een relatief lage S/N ratio (d.w.z. gunstige drempels) in continue ruis (langs de x-as) vaak extra profiteren van temporele gaten in de ruis. Het effect is dat de drempels voor fluctuerende ruis nog lager liggen. Bij ongunstiger drempels in continue ruis is het voordeel van de temporele gaten minimaal en liggen de drempels vrijwel op elkaar (de diagonale lijn).
headphone AD
s/n in fluctuating noise
5
Figuur 7.3 Scatterplot voor de resultaten van de SRT-metingen met hoofdtelefoon in continue en fluctuerende ruis voor het rechter oor (n=25)
0
-5
-10
-15 -15
-10 -5 0 s/n in continuous noise
5
b. SRT test met 1 box in het ‘vrije veld’ Ook voor het meetprotocol met 1 box is de meting uitgevoerd met een continue en een fluctuerende stoorruis. Hierdoor wordt duidelijk in hoeverre de patiënt gebruik kan maken van temporele “gaten” in de stoorruis. Er wordt echter geen ruimtelijke scheiding tussen het spraaksignaal en het stoorsignaal toegepast, zoals in de volgende sectie.
32 Eindrapportage SIG
De gemiddelde waarden van de metingen met 1 box staan weergegeven in het bovenste deel van Tabel 7.6. Vergelijking met de normaalwaarden toont dat de waarden bij continue stoorruis vaak nog redelijk normaal zijn, maar voor fluctuerende stoorruis worden gemiddeld genomen drempelverslechteringen gevonden in de orde van 2,4 – 4,3 dB in signaal-ruis verhouding. Het is belangrijk hierbij te melden dat 1 dB verslechtering rondom de drempel overeenkomt met een verslechtering van score van ongeveer 15%. Het verschil tussen continue en fluctuerende ruis kan op individueel niveau worden afgeleid uit Figuur 7.4 (Figuur 7.4a.: metingen zonder hoortoestel; Figuur 7.4b.: metingen met hoortoestel). Het patroon toont redelijk veel overeenkomst met de resultaten van de hoofdtelefoonmeting (zie Figuur 7.3). S/N unaided
S/N aided
referentie
SRT met 1 box
average
range
average
range
waarde
spraak in stilte
37,60
30 / 47
37,30
34 / 39
20,0
S/N ratio in continue ruis
-5,10
-7,6 / -1,0
-5,20
-7,4 / -2.2
-6,0
S/N ratio in fluctuerende ruis
-8,60
-13 / -0,8
-7,70
-14 / +4,2
-11,0
SRT met 2 boxen
average
range
average
range
spraak L / storing R
-7,03
-17,2 / 18
-3,95
-12 / 9,2
-14,0
spraak R / storing L
-5,90
-14,4 / 18
-5,00
-12 / 5,6
-14,0
Tabel 7.6 Gemiddelde uitkomsten en de range van uitkomsten voor de SRT metingen in het vrije veld (met 1 of 2 boxen). De kolommen 1 en 2 geven de resultaten zonder hoortoestel en de kolommen 3 en 4 met hoortoestel(len)
unaided 5
0
0
s/n in fluctuating noise
s/n in fluctuating noise
with hearing aid(s) 5
-5
-10
-15 -15
-10 -5 0 s/n in continuous noise
-5
-10
-15 -15
5
-10 -5 0 s/n in continuous noise
Figuur 7.4 Scatterplot voor de resultaten van de SRT-metingen met 1 box in continue en fluctuerende ruis zonder (Figuur 7.4a. n=16) en met hoortoestel(len) (Figuur 7.4b. n=12)
33 Eindrapportage SIG
5
c. SRT test met 2 boxen in het ’vrije veld’ (ruimtelijk gescheiden bronnen) Het voordeel van het meetprotocol met 2 boxen is dat de meting wordt uitgevoerd met een ruimtelijke scheiding tussen het spraaksignaal en het stoorsignaal. Dit is een realistische nabootsing van een dagelijkse situatie, waarbij uit eerder onderzoek is gebleken dat de test reproduceerbaar gemeten kan worden (Goverts et al in Dreschler et al 2002). Daarbij komt dat de test door maskeermateriaal en verrassingseffect meer aan dagelijkse communicatiesituaties refereert. Hierdoor wordt duidelijk in hoeverre de patiënt gebruik kan maken van binauraal horen, het effect van de hoofdschaduw en auditieve aandacht. Er kan echter geen onderscheid gemaakt worden tussen de verschillende effecten. Voor de resultaten in dit onderdeel is vooral gekeken naar de asymmetrie van de drempel gemeten bij het aanbieden van spraak van rechts en de storende spreker van links en de drempel gemeten bij het aanbieden van spraak van links en de storende spreker van rechts.
7.4.3 Relatie met subjectieve klachten De correlaties tussen de belangrijkste parameters uit de SRT test en de subjectieve klachten staan vermeld in Tabel 7.7 (indien significant). Hierbij valt op dat de significante relaties niet zozeer worden behaald met de afzonderlijke spraak-in-ruis drempels, maar vooral met het verschil tussen het spraakverstaan in continue ruis en het spraakverstaan in fluctuerende ruis. Met andere woorden: juist de mate waarin patiënten kunnen profiteren van temporele gaten in het stoorsignaal blijkt samen te hangen met de inspanning en concentratie die het kost om een gesprek te voeren in stilte of rumoer of om waarschuwingsgeluiden te onderscheiden.
SRT-drempels ervaren problemen
cont.noise fluct.noise
SRT-verschillen fluct-cont
asymmetrie
spraak in stilte
n.s.
n.s.
0,37 *
n.s.
gesprek in rumoer
n.s.
n.s.
0,31 *
n.s.
horen waarschuwingsgeluiden
n.s.
n.s.
0,47 *
n.s.
onderscheiden geluiden
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
lokaliseren
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
hinder harde geluiden
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
Tabel 7.7 Correlaties tussen de subjectieve scores voor ervaren problemen en de kentallen uit de SRT metingen (*: p<0.05; ** p<0.01; ***: p<0.001; n.s.: niet significant)
34 Eindrapportage SIG
7.5
Herkenning van waarschuwingssignalen
7.5.1 De uitvoering van de test De meting kan zowel zonder hoortoestellen als met hoortoestellen worden uitgevoerd, zodat het effect van de hoortoestellen op de auditieve communicatie kan worden gemeten. De meting kan ook zonder en met persoonlijke lawaaibescherming worden uitgevoerd, zodat de effecten van demping op de auditieve communicatie kunnen worden gemeten.
Deel 1: Drempels in stilte en in ruis Apparatuur: Testomgeving: Status:
PACT opstelling met 5 of 8 boxen Geluidsarme cabine of rustige ruimte, waarbij geldt dat de patiënt zich binnen de galmstraal van de boxen bevindt Aanbevolen voor patiënten waarbij de ruimtelijke oriëntatie in de werksituatie van belang kan zijn
Allereerst wordt voor het targetsignaal (een gemoduleerd signaal) de drempel in stilte bepaald en de drempel voor één van de vier soorten achtergrondruis: industrie (constant en fluctuerend) en kantoor (constant en fluctuerend). Voor het testen wordt de meest relevante situatie gekozen.
Deel 2: Signaalherkenning Apparatuur: Testomgeving: Status:
Vrije veld opstelling met het programma HERKEN Geluidsvrije cabine of rustige ruimte Aanbevolen bij patiënten met problemen bij het herkennen van waarschuwingsgeluiden of andere signalen
Voor een relevante ruisconditie wordt allereerst een training uitgevoerd. Als deze training succesvol is verlopen volgt de rest van de test, waarbij vanuit 6 richtingen het juist waarneembaar verschil wordt bepaald met het targetsignaal. De gevonden waarden worden (met standaarddeviatie) opgenomen in de tabel.
7.5.2 Uitkomsten bij de SIG populatie Bij 14 patiënten is de zogenaamde HERKEN test uitgevoerd (4 VUMC patiënten en 10 AMC patiënten). 5 metingen zijn uitgevoerd zonder hoortoestellen en 9 metingen met één of twee hoortoestellen. De test is relatief tijdrovend, omdat er zes soorten signaalverschillen (de zogenaamde “assen”) tegelijkertijd worden getest. Daarom is het bij de test in zijn huidige vorm nog niet goed mogelijk de test uit te voeren zonder zowel als met hoortoestellen. Op basis van metingen in een referentiegroep van normaalhorenden is per as de gemiddelde referentiewaarde en de standaarddeviatie bepaald. Deze waarden staan vermeld in Tabel 7.8.
35 Eindrapportage SIG
as
typering
av. NH
sd. NH
afwijkend
A
FMF quick
5
0,4
>5,80
B
FMF slow
3,25
0,2
<2,85
C
FMD big
500
50
>600
D
FMD small
310
20
<270
E
FMS pos
0,35
0,125
>0,60
F
FMS neg
-0,35
0,125
<-0,60
Tabel 7.8 Referentiewaarden voor de HERKEN test, gemeten in een groep normaalhorenden. De uitkomsten geven uitsluitsel over het vermogen tot discriminatie van veranderingen in de modulatiefrequentie (FMF), de frequentiemodulatiediepte (FMD) en de vorm van een frequentiemodulatiepatroon (FMS) De interpretatie van de gegevens wordt aanmerkelijk vereenvoudigd als alle uitkomsten worden getransformeerd naar zogenaamde z-scores, scores die aangeven hoeveel standaarddeviaties de uitkomst afwijkt van het gemiddelde van de referentiegroep. Uitkomsten groter dan +2 of kleiner dan –2 wijken dan significant af van normaal (p<0,05). Om verwarring van de richting te voorkomen zijn alle assen zo gecodeerd dat een hogere waarde altijd correspondeert met een slechter resultaat. De gemiddelde uitkomsten in termen van z-scores voor de zes assen staan vermeld in Tabel 7.9. Uit de getransformeerde z-scores blijkt duidelijk dat er in de onderzoekspopulatie vooral problemen optreden bij de assen D, E, en F.
HERKEN FMF unaided (n=5)
HERKEN FMD
HERKEN FMS
A
B
C
D
E
F
4,6 / 6,3
2,4 / 3,3
442 / 656
235 / 328
0,3 / 0,8
-0,7 / -0,12
average ruwe scores
5,23
2,86
537,60
295,48
0,56
-0,46
average z-scores
0,58
1,95
0,75
0,73
1,68
0,88
A
B
C
D
E
F
4,6 / 6,3
2,9 / 3,5
444 / 664
222 / 306
0,6 / 0,87
-0,83 / -0,6
average ruwe scores
5,19
3,24
542,60
265,03
0,76
-0,73
average z-scores
0,48
0,05
0,85
2,25
3,28
3,04
range ruwe scores
aided (n=9) range ruwe scores
Tabel 7.9 Gemiddelde uitkomsten en de range van uitkomsten voor de HERKEN test in het vrije veld. Het bovenste deel geeft de resultaten zonder hoortoestel (n=5) en het onderste deel de resultaten met hoortoestel(len) (n=9). De ruwe scores zijn met behulp van de waarden in Tabel 7.8 getransformeerd in z-scores, waarbij voor elk van de assen geldt dat een hogere waarde overeenkomt met een slechter resultaat. De assen A en B geven uitsluitsel over het vermogen tot discriminatie van veranderingen in de modulatiefrequentie (FMF), C en D over de frequentiemodulatiediepte (FMD) en E en F over de vorm van een frequentiemodulatiepatroon (FMS)
36 Eindrapportage SIG
7.5.3 Relatie met subjectieve klachten In Tabel 7.10 is de relatie onderzocht tussen de getransformeerde z-scores van de HERKEN test en de subjectief beoordeelde problemen met inspanning en concentratie in verschillende situaties. Gezien de kleine groepsgrootte zijn voor deze analyse de metingen met en zonder hoortoestellen samen genomen (n=14). Bovendien is een samengestelde HERKEN score berekend (HERKEN_totaal), die is opgebouwd uit de som van de gelijkgerichte z-scores. Deze score zegt iets over het overall vermogen om waarschuwingsgeluiden te onderscheiden. Uit Tabel 7.10 blijkt dat juist deze samengestelde score een significante correlatie vertoont met het volgen van gesprekken in rumoer en met het onderscheiden van geluiden. HERKEN FMF ervaren problemen
HERKEN FMD
HERKEN FMS
Overall
A
B
C
D
E
F
H_totaal
spraak in stilte
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
gesprek in rumoer
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
0,62 *
0,60 *
0,56 *
horen waarschuwingsgeluiden
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
0,55 *
n.s.
n.s.
onderscheiden geluiden
n.s.
n.s.
n.s.
0,63 *
n.s.
n.s.
0,59 *
lokaliseren
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
hinder harde geluiden
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
n.s.
Tabel 7.10 Correlaties tussen de subjectieve scores voor ervaren problemen en de z-scores uit de HERKEN test (*: p<0.05; ** p<0.01; ***: p<0.001; n.s.: niet significant)
7.6
Lokalisatie
7.6.1 De uitvoering van de test a. Klassieke test op richtinghoren Apparatuur: Testomgeving: Status:
Richtinghorenboog met 9 of 13 luidsprekers Geluidsarme cabine of rustige ruimte, waarbij geldt dat de patiënt zich binnen de galmstraal van de boxen bevindt Aanbevolen voor patiënten waarbij een nauwkeurige lokalisatie van geluiden in de werksituatie van belang kan zijn
In een gerandomiseerde volgorde worden vanuit één van de luidsprekers korte ruissignalen gepresenteerd (duur 500 ms). De patiënt wordt gevraagd aan te geven uit welke box het geluid volgens hem/haar kwam.
b. Richtinghoren met een mix van geluiden Apparatuur: Testomgeving: Status:
PACT opstelling met 5 of 8 boxen Geluidsarme cabine of rustige ruimte, waarbij geldt dat de patiënt zich binnen de galmstraal van de boxen bevindt Aanbevolen voor patiënten bij wie de ruimtelijke oriëntatie in de werksituatie van belang kan zijn
De patiënt wordt geïnstrueerd te letten op een telefoonbel die op onverwachte momenten kan optreden temidden van een mix van andere geluiden. Indien de telefoonbel wordt gehoord dient te worden aangegeven uit welke box deze bel naar de mening van de betrokkene afkomstig is. De resultaten worden weergegeven in een verwarmingsmatrix zoals aangegeven in het protocol. Iedere situatie wordt minstens 5 keer getest volgens een gerandomiseerde volgorde. 37 Eindrapportage SIG
scores unaided Klassieke RH-test (n=19)
scores aided
average
range
average
range
geheel correct
66,0%
8 / 100
74,9%
23 / 97
correct binnen 45%
95,5%
23 / 100
92,7%
57 / 100
correct binnen 90%
97,3%
54 / 100
97,1%
80 /100
average
range
average
range
geheel correct
59,6%
15 / 100
50,0%
30 / 67
correct binnen 45%
92,9%
38 / 100
85,0%
73 / 100
correct binnen 90%
99,4%
92 / 100
93,3%
90 /100
RH test met geluidmix (n=19)
Tabel 7.11 Gemiddelde uitkomsten en de range van uitkomsten voor de Richtinghorentest
7.6.2 Uitkomsten bij de SIG populatie Bij 38 patiënten is het richtinghoren gemeten: bij 32 patiënten zonder hoortoestel en bij 16 met hoortoestellen. Bij 10 patiënten zijn dus metingen beschikbaar met en zonder hoortoestellen. Bij beide testen is gekeken naar de percentages responsie die geheel goed waren, goed binnen 45 graden of goed binnen 90 graden.
7.6.3 Relatie met subjectieve klachten De uitkomsten van beide tests op richtinghoren bleken geen significante correlaties te vertonen met de subjectieve inschatting van de inspanning en concentratie die noodzakelijk zijn voor lokalisatie. Ook de correlaties met de problemen ervaren in andere situaties bleken niet significant. Uit eerder onderzoek van Goverts bleek de richtinghorentest met een mix van geluiden beter te correleren met de subjectieve beleving van ruimtelijk horen dan de klassieke richtinghorentest. Dit resultaat kon in dit onderzoek niet worden gereproduceerd. De tests blijven twee verschillende aspecten van richtinghoren meten: de klassieke richtinghorentest geeft een maat voor het vermogen een geluidsbron nauwkeurig te lokaliseren, de test met de mix van geluiden is meer gerelateerd aan het ruimtelijk horen in dagelijkse situaties met achtergrondlawaai.
38 Eindrapportage SIG
7.7
Relatie tussen functietesten
Voor het begrip van de samenhang tussen de verschillende testen zijn de relaties tussen de testparameters onderling onderzocht. Daarbij zijn metingen zonder hoortoestellen gecombineerd met metingen met hoortoestellen teneinde primair zicht te krijgen op het functioneren in de dagelijkse praktijk. Deze benadering kan - met beperkingen - worden toegepast op de parameters van de ACALOS test, de HERKEN test, de Lokalisatie testen en het spraakverstaan in ruis (mits wordt gekeken naar de kritische S/N ratio). De beperkingen liggen in de relaties met het toonaudiogram (per definitie bepaald zonder hoortoestel) en in de relaties met absolute maten (bijvoorbeeld het MCL niveau of het UCL niveau). Tussen het gemiddeld toonaudiometrisch verlies en de fit-parameters van ACALOS zijn de correlaties over het algemeen laag, mede omdat het toonaudiometrisch verlies altijd is bepaald zonder hoortoestel(len) en de ACALOS test (deels) niet. Het gewogen gemiddeld toonaudiometrisch verlies is significant gecorreleerd met het spraakverstaan, zowel in continue ruis (r=0,45; p<0.001) als in fluctuerende ruis (r=0,65; p<0,001). Ook het verschil tussen continue en fluctuerende ruis is significant gecorreleerd met het gewogen toonaudiometrisch verlies (r=0,54; p<0,001). De asymmetrie in het toonaudiogram is significant gecorreleerd met de parameters van de lokalisatietest: bij een asymmetrisch verlies is lokalisatie moeilijker (correlatie coëfficiënten tussen 0,38; p<0,05 en –0,58; p<0,001), ook al is met hoortoestellen geprobeerd te compenseren voor de asymmetrie. Ook de asymmetrie bij de SRT test met gescheiden bronnen is sterk gecorreleerd aan de asymmetrie in het toonaudiogram (r=0,65; p<0.001). De maximale discriminatie in het spraakaudiogram blijkt zeer sterk te correleren met de recruitment in de ACALOS meting voor de HF-noise (mlo_hf; r=-0,78; p<0,001). Een lage maximale spraakdiscriminatie gaat ook gepaard met een hoge kritische S/N ratio in de SRT-test met fluctuerende ruis (r=-0,46; p<0,001). Met het verschil tussen continue en fluctuerende ruis is de correlatie zelfs –0,61 (p<0,001). Bij de ACALOS test is een interessante bevinding dat de helling voor de lage intensiteiten bij de HFnoise (dus voor de hoge frequenties) niet alleen zeer hoog gecorreleerd is met de maximale spraakdiscriminatie (r=0,78, zie boven), maar ook met de kritische S/N ratio in de SRT test met fluctuerende ruis (r=-0,46; p<0,001) en met de verschilscore voor fluctuerende ruis ten opzichte van continue ruis (r=-0,61; p<0,001). Kort samengevat lijkt er dus een relatie te zijn tussen de mate van recruitment in de hoge frequenties en de mate waarin patiënten kunnen profiteren van temporele gaten in de achtergrondruis. De uitkomsten van de HERKEN test vertonen geen significante samenhang met de andere grootheden in deze studie en lijken dus specifiek te laden op de subjectief ervaren inspanning bij spraakverstaan in rumoer en bij het onderscheiden van geluiden. Voor de laatste soort van problemen vertoont alleen HERKEN een significante correlatie (p<0,05). Ook de uitkomsten van de lokalisatie tests zijn relatief onafhankelijk van de andere test uitslagen, met uitzondering van de relatie met de asymmetrie in het toonaudiogram. Het probleem bij deze tests is ook dat in onze onderzoekspopulatie de relatie met de subjectief ervaren inspanning bij het lokaliseren van geluiden afwezig is.
7.8
Conclusies en aanbevelingen
Als wij de resultaten van de module Functietesten overzien is het duidelijk dat de subjectief ervaren problemen in termen van extra inspanning en concentratie beter kunnen worden voorspeld met de in dit hoofdstuk beschreven (deels) nieuwe en praktijkgeoriënteerde tests dan met behulp van de standaard audiometrie.
39 Eindrapportage SIG
Dit geldt vooral voor de inspanning en concentratie bij: • het spraakverstaan in stilte (ACALOS en SRT in fluctuerende ruis) • het spraakverstaan in rumoer (ACALOS, SRT testen en HERKEN) • het horen van waarschuwingsgeluiden (SRT in fluctuerende ruis) • het onderscheiden van geluiden (HERKEN) Het geldt in de onderzoekspopulatie nog niet voor het lokaliseren van geluiden, waarvoor nog geen goede objectieve maat is gevonden. Evenmin geldt het voor de hinder van lawaai op het werk, maar hier moet worden vastgesteld dat de vraagstelling niet eenduidig is geweest en dat een significante correlatie met ACALOS verwacht kan worden als de vraagstelling zich concentreert op geluiden die pijnlijk hard zijn. De uitkomsten van het huidige onderzoek geven allereerst aan dat de HERKEN test qua tijdsbeslag nog een factor 2 te lang duurt. De correlaties tussen de assen maken het mogelijk de test te verkorten en te stroomlijnen. Ook op de training kan tijd worden bespaard, zodat een totale testtijd van circa 20 minuten mogelijk moet worden. De uitkomsten tonen verder dat nader onderzoek is geïndiceerd naar een objectieve test voor lokalisatie, die beter correleert met de subjectief ervaren problemen bij de lokalisatie van geluid. Eerder onderzoek heeft aangetoond dat in verschillende functies een goed lokaliserend vermogen van groot belang is. Ook subjectief wordt aan het lokalisatievermogen veel belang gehecht (Kramer, 1995 en 1996). De huidige tests kunnen voorlopig dienst doen als eerste screening, maar een verfijning van toe te passen lokalisatietesten is een vereiste. Geconcludeerd kan daarom worden dat de testbatterij in principe in staat is om een aantal problemen in het auditief functioneren op de werkplek via objectieve tests te inventariseren, op het spoor te komen en te kwantificeren. Toch is het onhaalbaar om iedere patiënt aan alle tests te onderwerpen. Anderzijds kan in specifieke gevallen de behoefte ontstaan om sommige tests zelfs nog in meer detail uit te voeren (bijvoorbeeld ACALOS bij meer frequenties). De oplossing voor dit probleem is een modulaire aanpak, waarbij de exacte samenstelling van de testbatterij afhankelijk is van de beschikbare tijd, de klachten van betrokkene en de aard van de werkzaamheden. Gegeven een gestroomlijnde test voor het herkennen van waarschuwingsgeluiden en met voorlopige handhaving van de huidige lokalisatietests zou een modulaire benadering er - als voorbeeld - als volgt uit kunnen zien, zie Tabel 7.12. Voor een drietal functies is aangegeven wat (bij specifieke omstandigheden) de volgorde van relevantie is voor de verschillende audiologische tests. Categorie 1 is protocollair min of meer verplicht. Categorie 2 is aanbevolen en categorie 3 valt te overwegen. De beschikbare tijd kan worden berekend en is ten dele bepalend voor de omvang van de testbatterij.
40 Eindrapportage SIG
Toon
Spraak
OAE
audiogram audiogram duur van de test in minuten Werkers in lawaai
20'
15'
10'
ACALOS
HERKEN
SRT_c+f
hfdtel/vv
hfdtel/vv
hfdtel/vv
vv
vv
vv
20'
20'
10'
10'
10'
10'
1
2
2
idem met klachten te hard lawaai
1
2
3
1
idem met subj. gehoorvermindering
1
1
2
2
idem met klachten tinnitus
1
1
2
evaluatie dempers
1
SRT gesch DIR-klassiek DIR_mix
1
Communicatieve beroepen veel telefoon
1
1
1
veel vergaderingen
1
1
1
2
3
3
veel recepties
1
1
1
2
3
3
in relatief stille omgeving
1
1
2
2
1
2
2
3
te midden van lawaai
1
1
2
1
1
2
3
2
met asymmetrisch gehoorverlies
1
1
2
1
1
1
2
2
Veiligheidsfuncties
Tabel 7.12 Voorbeeld van een modulaire aanpak, zoals die kan worden uitgewerkt in een consensus meeting met bedrijfsartsen en audiologen. Als voorbeeld is voor een drietal functies aangegeven wat (bij specifieke omstandigheden) de volgorde van relevantie is voor de verschillende audiologische tests. De beschikbare tijd kan worden berekend en is ten dele bepalend voor de omvang van de testbatterij. Los hiervan geldt: Categorie 1: protocollair min of meer verplicht. Categorie 2: aanbevolen. Categorie 3: te overwegen Het is niet de bedoeling van deze tabel om direct dienst te doen als “de standaard” voor toekomstig audiologisch onderzoek bij werknemers met al of niet dreigende problemen bij het auditief functioneren op de werkplek. Het is een voorbeeld dat op basis van bijvoorbeeld een consensusmeeting met bedrijfsartsen en audiologen verder kan worden aangevuld en verfijnd. Het voorbeeld toont duidelijk aan dat met de huidige testbatterij een redelijke dekking van de probleemgebieden kan worden geboden. Zoals hierboven gemeld geldt dit helaas nog niet helemaal voor het lokaliseren van geluiden. Verder is het opvallend dat de testen tot nu toe een relatief bescheiden rol hebben gespeeld bij de evaluatie van hoorhulpmiddelen. Er zijn maar weinig tests zonder en met hoorhulpmiddelen uitgevoerd. Het is echter duidelijk dat juist hier een belangrijke kracht van de objectieve testbatterij ligt. Moderne hoorhulpmiddelen zijn geavanceerd, maar daardoor ook kostbaar. De beloofde verbeteringen blijken helaas niet altijd haalbaar in de praktijk. Een goede objectieve evaluatie is derhalve belangrijk om tot een kosteneffectieve verstrekking van hoorhulpmiddelen te komen, ook op de werkplek.
41 Eindrapportage SIG
8.
Referenties
Boermans PPBM, Dreschler WA, Van Dijk FJH (1998). Het functioneren van de slechthorende in de arbeidssituatie. Rapport AMC, Amsterdam, 98 p. Dreschler WA, Dijk FJH van, Kortschot HW (1998). Slechthorendheid en duizeligheid, Handboek Arbeid en Belastbaarheid. Festen JM, Plomp R (2002). Application of the Speech Transmission Index to the hearing impaired. In: Past, present and future of the Speech Transmission Index; edited by S.J. van Wijngaarden; Published by TNO Human Factors 2002; ISBN 90-76702-02-0; Chapter 5:6978. Goverts ST (2001). “Samenstelling van de testbatterij: een objectieve evaluatie,” in PACT rapport De meerwaarde van een tweezijdige aanpassing met hoortoestellen, Dreschler, W.A., Boymans, M.., Rozeboom, A.J., Kramer, S.E., Festen, J.M., Goverts, S.T. Goverts ST (2004). Assessment of spatial and binaural hearing in hearing impaired listeners. Proefschrift Vrije Universiteit Amsterdam. Hétu R, Riverin L, Lalande N, Getty L, St-Cyr C. (1988). Qualitative analysis of the handicap associated with occupational hearing loss. Br J Audiol, 22:251-64. Houtgast T, Steeneken HJM (1985). A review of the MTF-concept in room acoustics and its use for estimating speech intelligibility in auditoria. J. Acoust. Soc. Am. 77, 1069-1077. Houtgast T, Steeneken HJM (2002). The roots of the STI approach. In: Past, present and future of the Speech Transmission Index; edited by S.J. van Wijngaarden; Published by TNO Human Factors 2002; ISBN 90-76702-02-0; Chapter 1:3-11. International Electrotechnical Commission IEC 60268-16 (1998). Sound system equipment – Part 16: Objective rating of speech intelligibility by the Speech transmission Index. Jager, H.J. de, Goedegebure A. (2003). “Het expertisecentrum Gehoor en Arbeid voor slechthorende werknemers.” TBV 11, nr. 1. Kramer SE, Kapteyn TS, Festen JM (1998). The self-reported handicapping effect of hearing disabilities. Audiology, 37:302-312. Kramer SE, Kapteyn TS, Festen JM, Kuik DJ (1997). Assessing aspects of hearing handicap by means of pupil dilatation. Audiology, 36, 155-164. Kramer SE, Kapteyn TS, Festen JM, Tobi H (1995). Factors in subjective hearing disability. Audiology 34:311-320. Kramer SE, Kapteyn TS, Festen JM, Tobi H (1996). The relationships between self-reported hearing disability and measures of auditory disability. Audiology, 35:277-287. Kramer SE, Kapteyn TS, Houtgast T (2002). Belasting en belastbaarheid bij de geluidscommunicatie op de werkplek. Rapport VU medisch centrum, 52 p. Lutman ME, Brown EJ, Coles RRA. (1987). Self-reported disability and handicap in the population in relation to pure-tone threshold, age, sex and type of hearing loss, British Journal of Audiology, 21: 45-48 Plomp R. Mimpen AM (1979) Improving the reliability of testing the Speech-Reception-Threshold for sentences. Audiology, 18:43-52. Schrijvers CTM, Mheen HD van de, Stonks K, Mackenbach JP (1998). Socioeconomic inequalities in health in the working population: the contribution of working conditions. Int Jrnl of Epidemiology 27:1011-18. Van der Wilk RGH, Festen JM, Kapteyn TS (1992). Effecten van slechthorendheid en akoestiek op de beroepsuitoefening. Rapport VU medisch centrum, 10 p. Versfeld NJ, Dreschler WA. (2002). The relationship between the intelligibility of time-compressed speech in noise in young and elderly listeners. J Acoust Soc Am 2002; 111: 401-408. Veldhoven M van, Meijman TF (1994). Het meten van psychosociale arbeidsbelasting met een vragenlijst: de vragenlijst beleving en beoordeling van de arbeid (VBBA). Amsterdam: NIA.
42 Eindrapportage SIG
BIJLAGEN DBC/A 1 voor keuringen
G&A-1
Keuring: Expertiseonderzoek Auditief Functioneren
Doel:
Inzicht krijgen in het auditief functioneren. Op basis daarvan kan een gericht advies gegeven worden over arbeidsmogelijkheden en beperkingen
Omschrijving:
Individueel onderzoek naar het auditief functioneren in relatie tot de eisen die op het werk aan het auditief functioneren worden gesteld
Resultaat:
Advies over functiegeschiktheid door inzicht in de balans tussen “auditory capacities” en “auditory demands”, rekening houdend met de eisen en beperkingen van de werkplek
Voorwaarden:
Bij aanwezigheid van een geleidingsverlies dient een KNO-arts te zijn geconsulteerd. Functie-eisen en auditieve kwaliteiten van de werkplek zijn gedocumenteerd
Activiteiten:
Het individuele onderzoek bestaat uit: - Audiologische functietesten (o.a. spraakverstaan in ruis, herkentest en richtinghoren) - Gerichte anamnese naar de moeilijkheden in de (auditieve) communicatie, inclusief belemmerende factoren op het werk - Subjectieve evaluatie auditief functioneren - Evaluatie auditieve aspecten werkzaamheden en werkplek
Doorlooptijd:
Twee weken
Uitvoering:
Multidisciplinair team van het AC, tenminste bestaande uit een audioloog, een logopediste en een arbeidsgeneeskundige
Kosten:
Circa 1000 euro
Bijzonderheden:
Voor het doorgeven van het onderzoeksresultaat aan de opdrachtgever is toestemming van de cliënt noodzakelijk. Indien cliënt geen toestemming verleent krijgt de opdrachtgever dus een factuur zonder resultaat
43 Eindrapportage SIG
DBC/A 2a voor probleemanalyse G&A-2a
Opstellen behandelplan Auditieve Communicatie
Doel:
Opstellen van een behandelplan op basis van probleemanalyse
Omschrijving:
Op basis van het expertiseonderzoek zal systematisch worden geanalyseerd met welke componenten van zorg en/of welke behandeling of begeleiding de problemen rondom de auditieve communicatie op de werkplek kunnen worden verminderd of zelf verholpen
Resultaat:
Concreet advies voor de audiologische, communicatieve en/of psychosociale componenten waarmee een behandelplan kan worden opgesteld om cliënt te helpen
Voorwaarden:
Er ligt een gerichte vraagstelling. Tenminste een toonaudiogram is aanwezig. Slechthorendheid is de hoofdklacht. De probleemstelling heeft verband met functioneringsproblemen door oververmoeidheid, hinder van lawaai op de werkplek, verminderd spraakverstaan
Activiteiten:
De audioloog gaat op basis van de uitkomsten van het expertiseonderzoek na welke audiologische acties zinvol zijn. De logopedist doet dit voor de acties op het gebied van de communicatie en de maatschappelijk werkster voor de psychosociale begeleiding. De verschillende componenten worden besproken met cliënt en in een rapport aan de opdrachtgever worden de verschillende onderdelen gemotiveerd en worden de doelstellingen van de verschillende acties aangegeven. Op indicatie
Doorlooptijd:
2 - 4 weken
Uitvoering:
Multidisciplinair team van het AC, tenminste bestaande uit een audioloog, een logopedist en een maatschappelijk werker
Kosten:
Circa 0,5 jaarkaart AC
Bijzonderheden:
De uitvoering van het plan zal niet vanzelfsprekend binnen het expertisecentrum plaatsvinden, maar wel in een AC
44 Eindrapportage SIG
DBC/A 2b voor probleemanalyse G&A-2b
Akoestisch/audiologisch onderzoek van de werkplek
Doel:
Inzicht in mogelijk belemmerende factoren voor de auditieve communicatie op het werk
Omschrijving:
Het in kaart brengen van de akoestische en audiologische randvoorwaarden voor het auditief functioneren op de werkplek
Resultaat:
Een profiel van “auditory demands” in relatie tot “auditory capacities”
Voorwaarden:
Met behulp van een SRT test dient gemeten te zijn welke minimale signaal-ruis-verhouding noodzakelijk is voor een goede auditieve communicatie en welke randvoorwaarden er gelden ten aanzien van de hoeveelheid nagalm
Activiteiten:
-
Meting van de Speech Transmission Index (STI) Beoordeling van de aanwezige lawaaibronnen Beoordeling van de aanwezige nagalm Beoordeling van het verlichtingsniveau
Doorlooptijd:
Binnen 4 weken na aanvraag
Uitvoering:
Audioloog of technicus
Kosten:
Circa 0,5 jaarkaart AC
Bijzonderheden:
Zo mogelijk in samenwerking met arbeidsgeneeskundige en/of bedrijfshygiënist
45 Eindrapportage SIG
DBC/A 2c voor probleemanalyse G&A-2c
Intake bij communicatietherapeut
Doel:
Inventariseren van communicatieve beperkingen en geven van overzicht van revalidatiemethoden
Omschrijving:
Tijdens een bezoek vindt de intake in de vorm van een gesprek plaats, tevens wordt de spraakafzienvaardigheid gemeten
Resultaat:
Inzicht in behoeften en mogelijkheden voor nadere communicatieve revalidatie
Voorwaarden:
Audiologische zorg op AC - niveau
Activiteiten:
Totaal 90 minuten. Gesprek, vragenlijst, meting
Doorlooptijd:
n.v.t.
Uitvoering:
Logopedist
Kosten:
Circa 0,25 jaarkaart
Bijzonderheden:
46 Eindrapportage SIG
DBC/A 3 voor overige arbeidsrevalidatie G&A-Z3a
Overig: geavanceerde hoortoestelrevalidatie
Doel:
Het optimaliseren van de technische revalidatie met hoortoestellen en “assistive listening devices”
Omschrijving:
Onderzoek naar de mogelijkheden om met technische hulpmiddelen zoals hoortoestellen en “assistive listening devices” het gehoorverlies zo goed mogelijk te compenseren. Bij de selectie en instelling van hoortoestellen wordt nagegaan of bijzondere mogelijkheden van digitale hoortoestellen (zoals meerprogramma toestellen, ruisonderdrukking en richtinggevoeligheid) kunnen worden benut om specifieke problemen in de werksituatie op te lossen. Bij de “assistive listening devices” wordt nagegaan of er extra hulpmiddelen nodig zijn voor telefoneren, vergaderen, overdracht van waarschuwingsgeluiden en communicatie op afstand (solo-apparatuur). De resultaten van de revalidatie zullen in verschillende stadia met psychofysisch onderzoek en vragenlijsten geëvalueerd worden
Resultaat:
Uitputtende benutting van de mogelijkheden om met technische hulpmiddelen het gehoorverlies te compenseren, rekening houdend met de akoestische randvoorwaarden op het werk
Voorwaarden:
Recent gehooronderzoek (minimaal toon- en spraakaudiometrie) dient beschikbaar te zijn (< 6 maanden oud)
Activiteiten:
Het revalidatieproces bestaat uit een opeenvolging van bezoeken aan het AC en proefperioden in de praktijk: - bij het eerste bezoek eerste aanpassing - proefperioden van telkens 3-4 weken - controles op het AC met bijstellingen indien nodig totdat een bevredigend eindresultaat is bereikt Indien cliënt al hoortoestellen draagt wordt de eerste aanpassing overgeslagen
Doorlooptijd:
8-16 weken
Uitvoering:
De technische revalidatie wordt uitgevoerd door het multidisciplinair samengestelde team van het AC, tenminste bestaande uit een audioloog, een logopedist en een technicus
Kosten:
Cicra 1 jaarkaart AC
Bijzonderheden:
Over het eindresultaat van de revalidatie wordt verslag uitgebracht aan de huisarts en aan de KNO-arts (indien van toepassing)
47 Eindrapportage SIG
G&A-Z3b
Communicatiecursus voor werkende slechthorenden
Doel:
Aanreiken van informatie op KNO, audiologisch, communicatief en psychosociaal gebied. Bewustwording van communicatiebelemmerende factoren en het aanreiken van strategieën om de communicatie te verbeteren. Uitwisselen van ervaringen
Omschrijving:
In groepsverband wordt gewerkt met een afwisseling van theorie en praktijk. Binnen de theorie wordt aandacht gegeven aan alle aspecten van gehoorverlies, aan de achtergronden van spraakafzien en (zo nodig) aan alternatieve vormen van communicatie. De praktijk bestaat o.a. uit rollenspelen die voor de dagelijkse communicatie relevant zijn
Resultaat:
Betrokkenen hebben na de cursus een beter inzicht in hun gehoorverlies en de relatie tussen gehoorverlies, communicatie en functioneren op de werkplek. Betrokkenen dienen na de cursus beter in staat te zijn om communicatiestrategieën toe te passen evenals zorg te dragen voor implementatie van verbeteringen binnen hun werksituatie
Voorwaarden:
Intake bij communicatie therapeut en hoorrevalidatie op AC niveau (zie G&A-Z4a)
Activiteiten:
Cursus bestaat uit 6-10 halve dagen, meestal beginnend met theorie en eindigend met praktijk
Doorlooptijd:
3-9 maanden, i.v.m. het samenstellen van de groep
Uitvoering:
Door een maatschappelijk werker en logopedist of communicatietherapeut
Kosten:
Circa 1 jaarkaart AC
Bijzonderheden:
De start van de cursussen is afhankelijk van het aanbod
48 Eindrapportage SIG
G&A-Z3c
Videothuiscursus spraakafzien
Doel:
Trainingsprogramma voor het aanleren van de vaardigheid spraakafzien
Omschrijving:
Iedereen maakt ongemerkt gebruik van spraakafzien. Dit kan een belangrijke ondersteuning bij communicatie in sub-optimale omstandigheden betekenen. Deze vaardigheid kan vaak nog geoptimaliseerd worden. In een intake bij de communicatietherapeut kan de ruimte hierin worden onderzocht. De resultaten worden achteraf geëvalueerd door middel van een meting en vragenlijsten.
Resultaat:
Betrokkenen verbeteren hun vaardigheden in het spraakafzien
Voorwaarden:
Intake bij communicatietherapeut (zie G&A-Z4a)
Activiteiten:
De cursus wordt thuis gevolgd. De banden en het instructieboek worden thuisgestuurd, 1 band per week. Na afloop is er een schriftelijke evaluatie, door middel van een vragenlijst
Doorlooptijd:
Circa 16 weken
Uitvoering:
Logopedist
Kosten:
Circa 0,5 jaarkaart
Bijzonderheden:
49 Eindrapportage SIG
G&A-Z3d
Individuele begeleiding maatschappelijk werk
Doel:
Psychosociale begeleiding van de werknemer bij problemen ten gevolge van slechthorendheid
Omschrijving:
Individueel begeleidingstraject dat op maat wordt samengesteld op basis van de uitkomsten van de psychosociale diagnostiek. Dit betreft o.a. hulp bij acceptatie en verwerkingsproblematiek, ondersteuning bij sollicitaties en begeleiding bij een dreigende burnout ten gevolge van slechthorendheid. Ook de relatie tussen persoonlijkheid en slechthorendheid kan aan bod komen
Resultaat:
Verbeterde draagkracht/draaglast verhouding
Voorwaarden:
Er heeft (recent) een expertiseonderzoek (zie G&A-Z1) plaatsgevonden
Activiteiten:
3-6 individuele gesprekken
Doorlooptijd:
10-15 weken
Uitvoering:
Maatschappelijk werker AC
Kosten:
Circa 0,5 - 1,0 jaarkaart AC.
Bijzonderheden:
Geen
50 Eindrapportage SIG
G&A-Z3e Doel:
Videothuiscursus ’Horen en gehoord worden, hoe kan het beter’ Trainingsprogramma voor het aanleren van hoorstrategieën voor slechthorenden en hun goedhorende naasten
Omschrijving:
Hoorstrategieën zijn manieren om het omgaan met slechthorendheid en het hoortoestel te verbeteren. In deze thuiscursus leren de slechthorenden en hun goedhorende naasten welke hoorstrategieën er zijn en hoe ze toegepast kunnen worden. Deze cursus is m.n. gericht op de doelgroep 50+
Resultaat:
Verbeterde communicatie in het dagelijks leven en verbeterde omgang met slechthorendheid en hoortoestel
Voorwaarden:
Naast de slechthorende dient er ook een goedhorende trainingspartner te zijn
Activiteiten:
Telefonische intake. De cursus wordt thuis gevolgd. De banden en het instructieboek worden thuisgestuurd, 1 band per week. Na afloop is er een schriftelijke evaluatie door middel van. een vragenlijst
Doorlooptijd:
10 weken
Uitvoering:
Logopedist
Kosten:
Circa 0,5 jaarkaart AC
Bijzonderheden:
51 Eindrapportage SIG
G&A-Z3f Doel:
Groepscursus “Horen en gehoord worden, hoe kan het beter” Trainingsprogramma voor het aanleren van hoorstrategieën voor slechthorenden en hun goedhorende naasten
Omschrijving:
Hoorstrategieën zijn manieren om het omgaan met slechthorendheid en het hoortoestel te verbeteren. In deze thuiscursus leren de slechthorenden en hun goedhorende naasten welke hoorstrategieën er zijn en hoe ze toegepast kunnen worden. Deze cursus is m.n. gericht op de doelgroep 50+
Resultaat:
Verbeterde communicatie in het dagelijks leven en verbeterde omgang met slechthorendheid en hoortoestel
Voorwaarden:
Naast de slechthorende dient er ook een goedhorende trainingspartner te zijn
Activiteiten:
Telefonische intake. De cursus wordt in 5 bijeenkomsten gevolgd. Na afloop is er een schriftelijke evaluatie, door middel van een vragenlijst
Doorlooptijd:
8 weken
Uitvoering:
Logopedist en co-therapeut (bijvoorbeeld maatschappelijk werker)
Kosten:
Circa 0,5 jaarkaart AC
Bijzonderheden:
52 Eindrapportage SIG