PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Diëtisten en de culturele inbedding van functionele voeding
Masterscriptie Science and Technology Studies (Wetenschapsdynamica) Universiteit van Amsterdam Eerste begeleider: Dr. Anneke van Otterloo Tweede begeleider: Prof. dr. Stuart Blume
Februari-Augustus 2006 Nelleke Polderman
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Inhoudsopgave Voorwoord ........................................................................................ 2 Samenvatting..................................................................................... 3 Hoofdstuk 1 Inleiding........................................................................... 5 1.1 Inleiding en probleemstelling............................................................................. 5 1.2 Opbouw van de scriptie..................................................................................... 6 Hoofdstuk 2 Het onderzoek: theorie, hypothesen en werkwijze.................... 8 2.1 Theoretisch kader ............................................................................................. 8 2.2 Hypothesen..................................................................................................... 12 2.3 Werkwijze........................................................................................................ 13 2.4 Beschrijving respondentenpopulatie ............................................................... 17 Hoofdstuk 3 Diëtisten en andere actoren op de gezondheidsmarkt ...............19 3.1 Diëtetiek: een professie................................................................................... 19 3.2 De gezondheidsmarkt nader bekeken............................................................. 25 Hoofdstuk 4 De maatschappelijke inbedding van functionele voeding ............28 4.1 Functionele voeding in de supermarkt ............................................................ 28 4.2 De opvattingen van voedingsdeskundigen...................................................... 30 4.3 Functionele voeding in een historisch perspectief........................................... 34 4.4 De inbedding van het begrip functionele voeding............................................ 37 Hoofdstuk 5 De culturele inbedding van functionele voeding in de diëtetiek ...40 5.1 Functionele voeding in de praktijk gedefinieerd .............................................. 40 5.2 Diëtisten aan het woord over functionele voeding........................................... 43 Hoofdstuk 6 Functionele voeding: kans of bedreiging voor diëtisten? ............52 6.1 Professionele belangen................................................................................... 52 6.2 Concurrentie op de gezondheidsmarkt ........................................................... 56 Hoofdstuk 7 Conclusie: diëtisten en voedingsinnovaties .............................62 Literatuur........................................................................................65 Bijlagen...........................................................................................71
1
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Voorwoord Deze scriptie vormt de afsluiting van mijn Masteropleiding Science and Technology Studies (Wetenschapsdynamica) aan de Universiteit van Amsterdam. Dat het onderwerp van deze scriptie betrekking moest hebben op een voedselgerelateerd onderwerp stond voor mij vanaf het begin vast. De reden waarom ik twee jaar geleden besloot deze Masteropleiding te gaan volgen, was namelijk om voedsel, het onderwerp van mijn Bacheloropleiding Levensmiddelentechnologie aan Wageningen Universiteit, in een breder perspectief te plaatsen. Deze studie had niet geschreven kunnen worden zonder de inbreng van een aantal personen die ik daarvoor wil bedanken. In de eerste plaats wil ik Anneke van Otterloo bedanken omdat zij mij heeft willen begeleiden bij het schrijven van deze scriptie. Haar kennis van de voedingswereld en de sociologie was onmisbaar bij het tot stand komen van dit resultaat. Daarbij wist zij me altijd te motiveren om verder te gaan met het onderzoek. Zelfs tijdens haar vakantie was zij bereid mijn werk van zeer bruikbaar commentaar te voorzien. Stuart Blume wil ik bedanken voor zijn relevante opmerkingen in de begin- en eindfase van het onderzoek. Veel dank ben ik verschuldigd aan alle respondenten. Zonder hun vrijwillige medewerking had ik dit onderzoek niet kunnen uitvoeren. Ik vond het erg interessant om met zoveel verschillende mensen te praten over het fascinerende onderwerp voeding en gezondheid. Verder wil ik iedereen die mij op de een of andere manier geholpen heeft bij het doen van dit onderzoek en het schrijven van deze scriptie bedanken. Ik hoop dat u deze scriptie met veel interesse zult lezen en dat het zal bijdragen aan uw kennis over dit onderwerp. Nelleke Polderman
[email protected] Amsterdam 25 augustus 2006
2
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Samenvatting In deze scriptie wordt antwoord gegeven op de vraag ‘Hoe kunnen de opvattingen van diëtisten over functionele voeding worden verklaard in relatie tot de professionele belangen van diëtisten en wat kan op basis hiervan gezegd worden over een verandering in de visie op voeding en gezondheid?’. Deze vraag is onderzocht met behulp van zeventien diepte-interviews met diëtisten uit verschillende werkvelden. Daarnaast zijn gegevens over functionele voeding in de diëtistenopleidingen en informatie uit vakbladen en websites voor diëtisten bij deze analyse gebruikt. Het theoretisch kader van deze studie wordt gevormd door studies over de maatschappelijke inbedding van innovaties en over professies. De maatschappelijke inbedding van functionele voeding kan volgens Schot et al. (1998) worden onderverdeeld in een integratie in de markt, een institutionele integratie en een culturele integratie. Dit onderzoek is voornamelijk gericht op de culturele inbedding van functionele voeding onder diëtisten. Diëtisten vormen een professie die diensten levert op basis van kennis over voeding en gezondheid. Diëtisten worden in navolging van Larson (1977) gezien als een beroepsgroep die streeft naar een marktmonopolie. Zij zijn dan de enige groep die bepaalde diensten mogen en kunnen leveren. Daarnaast streven beroepsgroepen volgens Larson naar sociale status en autonomie. Functionele voeding is de verzamelnaam voor gezondheidsbevorderende producten. Het blijkt echter niet duidelijk te zijn wat tot deze categorie wordt gerekend. Drie dimensies worden vaak genoemd in de definities van de respondenten: voedingsmiddelen met toegevoegde stoffen; producten met een meerwaarde voor de gezondheid; gezondheidsbevorderende producten. De meeste respondenten hanteren een smalle definitie en vinden dat alleen industrieel bewerkte producten tot de categorie functionele voeding kunnen worden gerekend. De belangrijkste Nederlandse informatiebronnen blijken een soortgelijke definitie te hanteren. Enkele respondenten hanteren net als sommige buitenlandse bronnen een brede definitie. Ook ‘gezonde’ onbewerkte voedingsmiddelen worden dan tot de categorie functionele voeding gerekend. De American Dietetic Association, de grootste Amerikaanse vereniging van diëtisten en voedingsdeskundigen, gebruikte, toen men het begrip functionele voeding in 1995 definieerde, een smalle definitie. Vanaf 1999 hanteert deze invloedrijke organisatie echter een brede definitie. De reden voor deze wijziging lijkt te zijn voortgekomen uit strategische motieven: men wil de consumptie van natuurlijke voedingsmiddelen bevorderen. De geïnterviewde diëtisten hebben ambivalente opvattingen over functionele voeding. De diëtisten noemen vooral negatieve aspecten van functionele voedingsmiddelen waaronder de hoge kosten en het feit dat deze producten overbodig zijn omdat met reguliere voeding ook gezond kan worden gegeten. Functionele voeding sluit niet aan bij hun visie op voeding en gezondheid. In deze visie ligt de nadruk op een evenwichtig samengesteld voedingspatroon en niet op individuele producten. Functionele voeding past daarentegen wel goed bij een nieuwe visie die het belang van individuele producten voor de gezondheid benadrukt. De opvattingen van slechts enkele diëtisten komen (gedeeltelijk) overeen met deze nieuwe visie. Ondanks de genoemde bezwaren zeggen de meeste respondenten dat ze het geen slechte 3
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE ontwikkeling vinden dat steeds meer consumenten functionele voeding gebruiken. Deze tegenstrijdige gegevens kunnen worden verklaard met behulp van de professionele belangen van diëtisten. Diëtisten kunnen hun werkterrein op de gezondheidsmarkt uitbreiden door zich te profileren als dé experts op het gebied van functionele voeding. Hiervoor is het noodzakelijk dat men niet afwijzend tegenover functionele voeding staat. De ambivalentie van diëtisten ten opzichte van functionele voeding is het resultaat van een spanning tussen hun visie op voeding en gezondheid en hun professionele belangen. De diëtistenprofessie kan verdeeld worden in commerciële en niet-commerciële segmenten. Diëtisten die in het bedrijfsleven werken ondervinden een tegenstelling tussen hun beroepsideaal, namelijk mensen zo gezond en betaalbaar mogelijk laten eten, en de commerciële omgeving waarin zij dit beroep uitoefenen. Sommige diëtisten uit de gezondheidszorg zien diëtisten die in de levensmiddelenindustrie werken als bondgenoten terwijl anderen hen zien als overlopers. Mogelijk leiden de in dit onderzoek gevonden verschillen tussen diëtisten in de gezondheidszorg en in de industrie in de toekomst tot een verdere differentiatie van de professie. Sommige diëtisten benadrukken dat artsen geen professionele kennis over functionele voeding hebben en vinden dat diëtisten zich niet met functionele voeding moeten bemoeien. Op deze manier proberen diëtisten hun professionele expertisegebied te beschermen en te streven naar een monopolie op het geven van voedingsadviezen. Uit dit onderzoek blijkt dat de opvattingen van diëtisten over functionele voeding niet los kunnen worden gezien van hun professionele belangen en hun visie op voeding en gezondheid. Dit onderzoek heeft er toe bijgedragen dat er meer duidelijk is geworden over hoe professies omgaan met innovaties.
4
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Hoofdstuk 1 Inleiding 1.1 Inleiding en probleemstelling Innovatie, de opkomst van nieuwe technologie, gaat gepaard met maatschappelijke veranderingen. Voedingsinnovaties, de ontwikkeling van nieuwe levensmiddelen, veroorzaken én weerspiegelen veranderingen in wat wij eten en hoe wij over voedsel denken. De laatste jaren speelt gezondheid een steeds grotere rol in voedingsinnovaties. Er is zelfs een verzamelterm ontstaan voor levensmiddelen waarvan wordt geclaimd dat ze een effect hebben op de gezondheid van de gebruiker: functionele voeding (functional foods). Voorbeelden van functionele voeding zijn yoghurt met bacteriën voor een gezonde darmflora en cholesterolverlagende margarine. Verschillende maatschappelijke groepen hebben te maken met deze producten. Onder hen bevinden zich, behalve consumenten, actoren die zich van oudsher professioneel bezighouden met voedsel waaronder de levensmiddelenindustrie en diëtisten, maar ook actoren die zich traditioneel richten op ziekte en gezondheid, onder andere artsen en de farmaceutische industrie1. Met de opkomst van functionele voeding neemt de aandacht voor de invloed van voeding op gezondheid en ziekte toe. Het is interessant om te onderzoeken wat de opvattingen van diëtisten zijn over deze producten. Diëtisten beschikken namelijk over expertise over de relatie tussen voeding en gezondheid. Daarnaast werken zij in verschillende omgevingen die met functionele voeding te maken hebben: de gezondheidszorg en het bedrijfsleven. Het is opmerkelijk dat er een aparte categorie is ontstaan van levensmiddelen die een effect hebben op gezondheid. Ieder voedingsmiddel heeft namelijk invloed op gezondheid. De grens tussen functionele en niet-functionele voeding is daarom niet vanzelfsprekend. Het is de vraag hoe diëtisten het begrip functionele voeding in hun beroepspraktijk definiëren en hoe deze term zich verhoudt tot andere categorieën producten zoals voedingssupplementen en klinische voeding. De opvattingen over functionele voeding zijn afhankelijk van het type producten dat men tot deze categorie rekent en daarom is het belangrijk om de definitie van het begrip functionele voeding op te helderen. Het is de vraag of er een relatie bestaat tussen de manier waarop men het begrip functionele voeding definieert en de opvattingen over functionele voeding. Definities zijn namelijk niet van nature gegeven maar worden door mensen gemaakt op grond van bepaalde motieven of met het oog op bepaalde doeleinden (Van den Belt, Te Molder, Aarts en Korthals, 1999, 15-16). Het is interessant om te onderzoeken in hoeverre het begrip functionele voeding is geïntegreerd in de diëtetiek en of de praktijkdefinities van diëtisten afwijken van de definities uit de wetenschappelijke en beleidsliteratuur. Het is de vraag of diëtisten door de opkomst van functionele voeding anders zijn gaan denken over de relatie tussen voeding en gezondheid. Sommige auteurs stellen dat de opkomst van functionele voeding gepaard gaat met een sterke verandering in het denken over voeding en gezondheid. Naast de traditionele opvattingen, waarin de nadruk wordt gelegd op het belang van een verstandig 1
Naast de hier genoemde actoren hebben ook andere actoren zoals de overheid en de media met functionele voeding te maken. De positie van deze actoren wordt in deze studie niet uitgebreid besproken.
5
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE samengesteld totaalpakket voor een goede gezondheid is er door de opkomst van functionele voeding een nieuwe visie op de relatie tussen voeding en gezondheid ontstaan. In deze visie wordt de nadruk gelegd op individuele voedingsmiddelen die een gunstig effect op de gezondheid hebben (Korthals, 2002, 172-194; Heasman en Mellentin, 2001, 55-77). In deze studie onderzoek ik welke visie diëtisten hebben en of en hoe hun oordeel over functionele voeding samenhangt met hun visie op voeding en gezondheid. Diëtisten vormen een professie die diensten levert op basis van kennis over voeding en gezondheid. Het is de vraag of de opkomst van functionele voeding invloed heeft op het vak van diëtisten. Omgekeerd is het de vraag of en hoe professionele belangen van diëtisten de opvattingen over functionele voeding beïnvloeden. Diëtisten hebben bij de uitoefening van hun beroep te maken met andere groepen zoals artsen, producenten van (klinische) voeding en zorgverzekeraars. In deze studie onderzoek ik hoe functionele voeding de relaties van diëtisten met deze groepen beïnvloedt. Deze studie, die gericht is op de vraag hoe diëtisten omgaan met functionele voeding, is zowel maatschappelijk als theoretisch relevant. Diëtisten zijn experts op het gebied van voeding en gezondheid en hebben direct contact met de gebruikers van functionele voeding. De kennis van de opvattingen van diëtisten kan daarom helpen om beleid te ontwikkelen, dat past bij maatschappelijke veranderingen die verweven zijn met de opkomst van functionele voeding. Op een meer abstract niveau is dit onderzoek interessant omdat met een casestudie wordt onderzocht wat de invloed is van innovaties op een professie en de bruikbaarheid toetst van enkele theorieën voor de analyse van deze kwestie. In dit onderzoek staat de volgende probleemstelling centraal: Hoe kunnen de opvattingen van diëtisten over functionele voeding worden verklaard in relatie tot de professionele belangen van diëtisten en wat kan op basis hiervan gezegd worden over een verandering in hun visie op voeding en gezondheid? De volgende deelvragen worden daarbij beantwoord: 1. Hoe definiëren diëtisten functionele voeding en hoe hangen deze definities samen met de opvattingen over functionele voeding en professionele belangen van diëtisten? 2. Wat zijn de opvattingen van diëtisten over functionele voeding? 3. Wat is de invloed van functionele voeding op de diëtetiek als professie en op de relaties met andere betrokken actoren? 4. Wat kan op basis hiervan gezegd worden over veranderende professionele visies op voeding en gezondheid?
1.2 Opbouw van de scriptie Na deze inleiding worden in het volgende hoofdstuk het theoretische kader, de hypothesen en de gevolgde werkwijze beschreven. De hoofdstukken 3 en 4 zijn met name gebaseerd op bronnenonderzoek naar het onderwerp functionele voeding en 6
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE diëtisten. De hoofdstukken 5 en 6 zijn vooral gebaseerd op de in het kader van dit onderzoek verrichte interviews. De conclusies van dit onderzoek vormen het afsluitende hoofdstuk van deze studie.
7
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Hoofdstuk 2 Het onderzoek: theorie, hypothesen en werkwijze 2.1 Theoretisch kader Zoals blijkt uit de inleiding, onderzoek ik in deze studie hoe diëtisten omgaan met de introductie van functionele voedingsmiddelen, om kennis te verkrijgen over hoe innovatie invloed heeft op een professie. Bij de analyse van deze casus gebruik ik daarom sociologische theorieën over professies en theorieën over de integratie van innovaties.
2.1.1 De culturele inbedding van functionele voeding Technische en maatschappelijke ontwikkelingen zijn altijd sterk verweven. De opkomst van een nieuwe technologie zorgt niet alleen voor maatschappelijke veranderingen, maar ontstaat ook door veranderingen in de maatschappij. Functionele voeding kan beschouwd worden als een innovatie, een begrip dat door Schot, Lintsen, Rip, en Albert de la Bruheze (1998, I: 38) in een studie over de geschiedenis van de techniek in de twintigste eeuw, wordt gedefinieerd als het uitvinden, introduceren en gebruiken van nieuwe technieken. Functionele voeding is een innovatie die invloed heeft op de opvattingen van diëtisten. De maatschappelijke inbedding van functionele voeding is een proces dat zich heden ten dage voltrekt. Schot et al. (1998, I: 37-44) onderscheiden drie soorten integratie die van invloed zijn op de maatschappelijke inbedding van innovaties: een integratie in de markt, een institutionele integratie en een culturele integratie. Functionele voedingsmiddelen veroveren een plaats in de supermarkt en integreren zich daarmee in de markt. De institutionele integratie wordt bewerkstelligd door de ontwikkeling van wet- en regelgeving met betrekking tot gezondheidsclaims voor functionele voeding2. De opkomst van functionele voeding gaat samen met veranderende opvattingen over voeding en gezondheid en leidt tot de culturele integratie van functionele voeding. Dit onderzoek is gericht op de culturele inbedding van functionele voeding onder diëtisten. Zoals ik hiervoor al heb benadrukt, ontwikkelen technologie en samenleving zich tegelijkertijd. De opkomst van functionele voeding beïnvloedt aan de ene kant de opvattingen van diëtisten terwijl aan de andere kant de opvattingen van diëtisten invloed hebben op hoe de technologie wordt vormgegeven en gebruikt.
2.1.2 Professies Diëtisten vormen een beroepsgroep die adviezen geeft op basis van kennis over voeding en gezondheid. Het is de vraag hoe voedingsinnovaties de professie en het werk beïnvloeden. Bij de analyse van deze ontwikkeling gebruik ik studies naar beroepsgroepen. Er zijn veel sociologische casestudies gemaakt van individuele 2
Aspecten die te maken hebben met de wet- en regelgeving rondom functionele voeding worden in deze studie niet besproken.
8
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE beroepsgroepen, zoals artsen en advocaten3. Sommige sociologen maken onderscheid tussen professies en beroepen (occupations). Abbott (1988) gebruikt in een historisch-sociologische studie over professies de volgende definitie van professies: [E]xclusive occupational groups applying somewhat abstract knowledge to particular cases (Abbott, 1988, 8). Professies onderscheiden zich volgens deze definitie van beroepen vanwege het feit dat ze gebaseerd zijn op abstracte kennis. Om als individu tot een professie te behoren, is daarom een vaak specifieke opleiding vereist. Symbolisch interactionisten die beroepen en professies hebben onderzocht, zijn van mening dat er geen werkelijk onderscheid tussen professies en beroepen bestaat. Het begrip professie is vooral een label. Professies zijn beroepsgroepen die succesvol zijn in het claimen van speciale voordelen en beloningen. Een zekere professionele status moet daarom beschouwd worden als een sociale, historische en politieke verworvenheid (Shaffir en Pawluch, 2003, 900). Shaffir en Pawluch (2003) hanteren dan ook één definitie voor zowel beroepsgroepen als professies: Groups of workers constructing meanings: deciding who they are and what they are about; what services they should be providing and to whom; dealing with issues that come up with their clients, other occupations, and the society within which they work; and responding to changes in their environment and in the circumstances of their work (Shaffir en Pawluch, 2003, 894). In deze definitie staan de actoren en hun interacties met de omgeving centraal. Dit is kenmerkend voor de benadering van het symbolisch interactionisme. Deze microsociologische stroming richt zich op de betekenissen die actoren geven aan de wereld om hen heen (Blumer, 2002). Volgens Larson (1977, 49) streven beroepsgroepen naar een marktmonopolie. Zij zijn dan de enige groep die bepaalde diensten mogen en kunnen leveren. Daarnaast streven beroepsgroepen naar sociale status en autonomie. Deze drie doelen zijn onderdeel van het ‘professional project’ van een professie. Als een beroepsgroep er in slaagt deze doelen (gedeeltelijk) te bereiken, krijgt deze steeds meer de vorm van een professie en professionaliseert deze beroepsgroep. Larson (1977, xvi) definieert professionalisering als ‘the process by which producers of special services sought to constitute and control a market for their expertise’. Abbott (1988) geeft een algemenere en uitgebreidere definitie van het begrip professionalisering: Occupations evolve towards a particular structural and cultural form of occupational control. The structural form is called profession and consists of a series of organizations for association, for control, and for work. […] Culturally, professions legitimate their control by attaching their expertise to values with general cultural legitimacy, increasingly the values of rationality, efficiency, and science (Abbott, 1988, 16)4. 3
Voor zover ik heb kunnen nagaan, is er tot op heden geen casestudie over de diëtisten gemaakt. Abbott onderscheidt functionele, structurele, monopolistische en culturele analyses van professionalisering. Bekende vertegenwoordigers van deze vier stromingen zijn respectievelijk Parsons, Millerson, Larson en Bledstein (Abbott, 1988, 15).
4
9
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Behalve sociologen praten ook beroepsbeoefenaars zelf over de professionalisering van hun vak. Zo zegt José Tiebie, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten, dat er rond 1980 meer aandacht kwam voor de professionalisering van het vak (Van der Wooning, 2006). Abbott (1988) betoogt echter dat de veronderstellingen die ten grondslag liggen aan het professionaliseringsconcept zoals het in de sociologische literatuur onder meer door Larson (1977) wordt gebruikt, niet overeenkomen met de werkelijkheid. Zo is het onjuist om te veronderstellen dat alle professies zich ontwikkelen tot één bepaalde vorm. Ook is het onjuist om aan te nemen dat professies zich onafhankelijk van andere professies ontwikkelen. Professionalisering is een misleidend concept omdat het vooral over de organisatie van professies gaat en niet ingaat op de inhoud van professies en de omgeving waarin de activiteit plaatsvindt. Abbott (1988) pleit daarom voor een andere benadering van professies. De nadruk dient te liggen op het werk dat door professies wordt gedaan en de interprofessionele relaties. De professies zijn van elkaar afhankelijk in een ‘system of professions’. In dit systeem zijn professies gekoppeld aan taken. Abbott gebruikt hiervoor de term ‘jurisdiction’. De professies worden beïnvloed door ruimere sociale krachten. Zo kunnen er door maatschappelijke veranderingen nieuwe taken voor professies ontstaan of kunnen bestaande taken verdwijnen. Binnen professies kunnen kleinere groepen ontstaan die leiden tot de differentiatie van een professie (Abbott, 1988, 1, 16-20, 111; Shaffir en Pawluch, 2003, 901). Professies vormen een onderling afhankelijk systeem. Sommige professies zijn ondergeschikt aan andere professies. Zo heeft de verpleging zich ontwikkeld tot een aan de medische professie ondergeschikte professie omdat het niet mogelijk bleek uit te groeien tot een onafhankelijke professie (Abbott, 1988, 72). Net zoals de verpleging is de diëtetiek ondergeschikt aan de medische professie. Sommige onderzoekers spreken daarom over de diëtetiek als een semi- of aspirant-professie (Donelan, 2000, 124). Het onderzoeken van interprofessionele relaties is belangrijk bij de analyses van professies. Om een succesvolle professie te worden en te blijven is het van belang om het professionele expertisegebied te beschermen (Abbott, 1988, 2). Innovatie zorgt voor een verstoring van het professiesysteem. Technologie kan aan de ene kant leiden tot de vernietiging van bestaande taken van een professie en aan de andere kant zorgen voor het ontstaan van nieuwe taken (Abbott, 1988, 92). Belangrijk is dat professies zich aan de opkomst van nieuwe technologie aanpassen. Een voorbeeld van een beroepsgroep die er in geslaagd is de vernietiging van bestaande taken te compenseren met het creëren van nieuwe taken, is de apothekersprofessie. Door de opkomst van de farmaceutische industrie, werden apothekers in hun bestaan als professie bedreigd. Apothekers hoefden niet langer zelf medicijnen te bereiden en hun taak zou worden gereduceerd tot het verstrekken van medicijnen. Om te voorkomen dat deze ontwikkeling tot het einde van de professie zou leiden, zorgden ze er met succes voor dat ze andere taken kregen: het informeren van patiënten en artsen over medicijngebruik. De apothekers presenteerden zichzelf als de oplossing voor het probleem dat patiënten ziek werden door verkeerd medicijngebruik. Veel beroepsgroepen presenteren zich net als de apothekers, als oplossing voor een bepaald probleem. Daarbij oefenen beroeps-
10
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE groepen ook invloed uit op de sociale constructie van problemen (Shaffir en Pawluch, 2003, 901-902). In de legitimering van professies wordt in de loop van de tijd steeds meer belang gehecht aan de relatie met rationele wetenschappelijke kennis (Abbott, 1988, 195). Academische kennis zorgt voor een verbetering van het professionele werk. Volgens Abbott (1988, 54) is de symbolische waarde van academische kennis voor een professie echter vele malen groter dan de praktische waarde. Dit wordt veroorzaakt door het geloof van het publiek dat prestigieuze abstracte kennis samengaat met effectieve praktische kennis. Academische kennis zorgt daarbij voor een legitimering van het werk van de professie door de koppeling aan de waarden rationaliteit, efficiëntie en logica die een algemene culturele legitimiteit bezitten (Abbott, 1988, 16, 53-55). Toegepast op dit onderwerp betekent het dat diëtisten meer succes zullen hebben bij het publiek als ze meer prestigieuze wetenschappelijke kennis op het gebied van voeding en gezondheid in hun werk gebruiken. De hierboven besproken studie van Abbott (1988) wordt door Shaffir en Pawluch (2003, 903) geclassificeerd als een machtsperspectief op professies. Ook het werk van Larson (1977) kan naar mijn mening beschouwd worden als onderzoek vanuit het machtsperspectief. Abbott (1988) en Larson (1977) richten zich op de vraag hoe macht gecreëerd en gebruikt wordt in professies en wat de rol van macht is in het succes van bepaalde beroepsgroepen. Volgens Shaffir en Pawluch (2003) is dit machtsperspectief verenigbaar, maar niet synoniem met het door hun beschreven symbolisch interactionistisch perspectief op professies. In dat laatste perspectief ligt de nadruk meer op hoe actoren omgaan met macht. In het kader van deze studie is het niet van belang om nader stil te staan bij de vraag of de diëtetiek een professie of een beroep is. Om de onderzoeksvragen te beantwoorden is het voldoende om de diëtetiek te beschouwen als een beroepsgroep die diensten levert op basis van kennis over voeding en gezondheid. Uitgangspunt van dit onderzoek is het werk van de professie en de relatie met andere professies. De opzet van het onderzoek is, in navolging van symbolisch interactionistische professiestudies, microsociologisch van aard: de actoren staan centraal. Binnen dit onderzoek zijn verschillende abstractieniveaus te onderscheiden. Op het laagste niveau kijk ik met behulp van symbolisch interactionistische perspectieven naar hoe individuele actoren omgaan met innovatie en hoe hun professionele belangen dit proces beïnvloeden. Op een hoger niveau onderzoek ik hoe de culturele inbedding van functionele voeding in een professie verloopt. Daarbij onderzoek ik hoe deze innovatie het gehele professiesysteem en de relaties van diëtisten met andere, bij functionele voeding betrokken actoren, beïnvloedt. Hierbij gebruik ik studies over professies. Op het hoogste niveau van abstractie analyseer ik veranderingen in de denkbeelden over de relatie tussen voeding en gezondheid die samenhangen met de maatschappelijke inbedding van functionele voeding. Hiervoor gebruik ik concepten uit studies over technologie en innovatie.
11
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
2.2 Hypothesen Met behulp van de hiervoor besproken theorieën formuleer ik een aantal hypothesen. In de conclusies vergelijk ik de resultaten met wat ik vooraf verwachtte. De definitie van functionele voeding blijkt niet eenduidig te zijn. In sommige definities worden natuurlijke producten die gezondheidsbevorderend zouden werken tot de categorie functionele voeding gerekend, terwijl dit volgens andere definities geen functionele voeding is. Ik verwacht dat de opvattingen over functionele voeding en professionele belangen een rol spelen bij de definitie van functionele voeding die diëtisten hanteren. Ik veronderstel dat diëtisten die negatief over industrieel bewerkte functionele voeding denken, van mening zijn dat natuurlijke producten ook behoren tot de categorie functionele voeding. Door bepaalde natuurlijke producten als functioneel aan te wijzen kunnen deze producten concurreren met industrieel bewerkte functionele voedingsmiddelen. Zo kunnen diëtisten hun kennis over reguliere voeding ook gebruiken voor functionele voeding. Tegelijk voorkomt men dat de industrie te veel zeggenschap krijgt over voeding en gezondheid. Met de opkomst van functionele voeding ontstaat een tussengebied tussen voeding en medicijn waarop zowel diëtisten als artsen aanspraak kunnen maken. Ik verwacht dat diëtisten daarom zullen beweren dat functionele voeding tot de categorie voeding, het expertisegebied van de diëtetiek, behoort. Artsen kunnen zich dit gebied dan niet toe-eigenen. Functionele voeding kan beschouwd worden als een innovatie die verweven is met maatschappelijke veranderingen. Diëtisten worden door de opkomst van functionele voeding geconfronteerd met nieuwe opvattingen over de relatie tussen voeding en gezondheid. Ik verwacht dat diëtisten behoudend omgaan met functionele voeding en dat ze de traditionele opvattingen over het belang van een evenwichtig voedingspatroon blijven aanhangen. Zij zullen deze visie in hun werk gebruiken en ik veronderstel daarom dat diëtisten niet zo positief zijn over functionele voeding. Diëtisten die in de industrie werken zullen mogelijk wel de nieuwe opvattingen aanhangen en positiever denken over functionele voeding, omdat zij in hun werksituatie meer met functionele voeding te maken hebben. Deze diëtisten werken bij producenten van functionele voeding, een omgeving waar de voordelen van functionele voeding voortdurend benadrukt worden en waar het van ze verwacht wordt dat ze een positieve houding ten opzichte van functionele voeding innemen. Op grond van de theorie verwacht ik dat diëtisten de opkomst van functionele voeding gebruiken om de status en het imago van hun professie te verbeteren. Diëtisten zullen zich daarom richten op problemen die worden veroorzaakt door de opkomst van functionele voeding. Diëtisten zullen zich daarbij opwerpen als dé specialisten voor advies over functionele voedingsmiddelen en streven naar een monopolie om advies te geven over deze producten. Functionele voeding wordt dan gebruikt om het vak verder te professionaliseren.
12
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
2.3 Werkwijze Om de onderzoeksvragen te kunnen beantwoorden, zijn interviews gehouden met diëtisten. Deze benadering sluit aan bij het microsociologische kader van deze studie. Interviews zijn een geschikte manier om de belevingswereld van de betreffende actoren te onderzoeken. Daarnaast is onderzocht hoe functionele voeding aan de orde komt in informatiebronnen voor diëtisten en in het onderwijs aan de diëtistenopleidingen. Deze combinatie van methoden resulteert in een veelzijdige analyse van het onderwerp.
2.3.1 Operationalisatie Voor een gestructureerd verloop van de interviews is een vragenlijst geconstrueerd (zie bijlage 1). De eerste vragen van het interview (vragen 1 tot 4) gaan over de opleiding van de respondent en diens werkervaring. Deze relatief eenvoudige vragen hebben, behalve een informerende functie, ook de bedoeling om een aangename gesprekssfeer te creëren. De vragen over boeken, vakbladen en websites (vragen 5 tot 8) hebben als doel om te onderzoeken hoe diëtisten ontwikkelingen in hun vakgebied volgen. Deze informatie biedt inzicht in de plaats van de diëtistenprofessie in het professiesysteem en hun relaties met andere actoren. De vragen 9 en 10 gaan over de definitie van het begrip functionele voeding. Nadat de respondenten een eigen definitie over functionele voeding hebben gegeven, worden zij geconfronteerd met een contrasterende definitie. Zo kan worden onderzocht hoe sterk de respondenten achter hun gegeven definities staan en hoe de respondenten denken over onduidelijkheden betreffende de definitie van functionele voeding. Met de vragen 11 tot 15 wordt onderzocht hoe diëtisten ontwikkelingen met betrekking tot functionele voeding volgen. Om te voorkomen dat de gegeven antwoorden te veel afwijken van wat de respondenten in de dagelijkse praktijk doen, is er voor gekozen om een praktijksituatie te schetsen en enkele voorbeeldproducten te noemen. Net als de vragen 5 tot 8 geven deze vragen inzicht in de plaats van de diëtistenprofessie ten opzichte van andere professies en betrokken actoren. Met behulp van de vragen 16, 17 en 18 wordt onderzocht wat de opvattingen van diëtisten zijn over functionele voeding en over de relatie tussen voeding en gezondheid. Bij het bepalen van de volgorde van de vragen over functionele voeding is gekozen voor een trechterpatroon (‘breed’ naar ‘smal’). Kenmerkend voor dit patroon is dat men begint met het stellen van zeer globaal geformuleerde vragen en eindigt met detailvragen. Zo wordt voorkomen dat de antwoorden op detailvragen invloed hebben op algemene oordelen. De vraag naar de eigen consumptie van functionele voeding komt in dit geval na de algemene vragen over functionele voeding. Een voorwaarde om deze methode succesvol te kunnen gebruiken is dat de respondent al een eigen referentie- en begrippenkader met betrekking tot het onderwerp heeft. Dit is bij diëtisten zeker aanwezig (Emans, 1990, 128-133). De vragen 19 tot 30 gaan in op de invloed van functionele voeding op de diëtetiek als professie en op de relatie met andere actoren. Met behulp van deze vragen wordt onderzocht hoe de respondent de rol van de diëtist en de andere actoren ziet met betrekking tot functionele voeding. Daarnaast wordt onderzocht hoe diëtisten omgaan met andere actoren die betrokken zijn bij (functionele) voeding en of en zo ja hoe deze relaties veranderd zijn door de opkomst van functionele voeding. 13
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
2.3.2 Interviews met diëtisten Om de onderzoeksvragen te beantwoorden, zijn zeventien diepte-interviews gehouden met diëtisten met een paramedische erkenning5. De interviews verliepen semi-gestructureerd op basis van de vragenlijst6 (zie bijlage 1). Afhankelijk van de antwoorden van de respondent werden vervolgvragen gesteld. De selectie van de respondenten is niet random. Vanwege de kwalitatieve aard van het onderzoek, is bij de selectie van de respondenten gekozen voor respondenten die werkzaam zijn in zo divers mogelijke functies. Op deze manier komen zoveel mogelijk verschillende opvattingen over functionele voeding terug in de interviews. Om dezelfde reden is geprobeerd zowel respondenten te werven met weinig werkervaring als respondenten met veel werkervaring. Daarnaast is rekening gehouden met de betrokkenheid bij het onderwerp functionele voeding. Sommige respondenten hebben relatief veel met functionele voeding te maken, terwijl andere er nauwelijks bij betrokken zijn. De respondenten zijn op verschillende manieren gerekruteerd. De gegevens van vier respondenten zijn gevonden via internet. Drie respondenten zijn geworven door middel van het benaderen van een organisatie waar diëtisten werkzaam zijn. Het contact met vier respondenten is tot stand gekomen via ‘bekenden’ in hun organisaties. Zes respondenten zijn geworven via andere respondenten. Dat een relatief groot deel van de respondenten elkaar kende, lijkt in tegenspraak met het uitgangspunt om een zo divers mogelijke respondentengroep te selecteren. Het bleek echter moeilijk te zijn om diëtisten uit bepaalde werkvelden te vinden7. Het benaderen van een potentiële respondent verliep vaker succesvol wanneer werd verteld dat de gegevens van deze persoon via een andere diëtist waren verkregen. De interviews vonden plaats in de maanden april, mei en juni 2006. De gemiddelde duur van de interviews bedroeg één uur. Het kortste interview duurde veertig minuten terwijl het langste interview bijna anderhalf uur duurde. In de meeste gevallen vond het interview plaats op de werkplek van de respondent. Twee interviews vonden plaats bij een diëtist thuis. Eén interview vond plaats in een restaurant. Bij de interviews met twee paramedisch werkende diëtisten waren stagiaires aanwezig. Een stagiaire was eerstejaars studente en heeft niet deelgenomen aan het interview. De andere stagiaire, derdejaars studente, heeft actief deelgenomen aan het interview. In de analyse spreek ik soms over zeventien respondenten en op andere plaatsen over achttien respondenten. Dit is afhankelijk van het feit of de gegevens van de stagiaire wel of niet zijn opgenomen.8 Bij het interviewverzoek was de respondent in het kort verteld wat het doel van het onderzoek was. Dit gebeurde om de respondent te overtuigen van het belang van het onderzoek. Er werd verteld dat het doel van dit onderzoek was om de mening van diëtisten over functionele voeding te onderzoeken. Functionele voeding werd hierbij omschreven als ‘voedingsmiddelen die een gunstige invloed zeggen te 5
Alleen afgestudeerden van de HBO-opleiding Voeding en Diëtetiek die een paramedische stage hebben gedaan mogen zich diëtist noemen. 6 De vragenlijst is voorafgaand aan de interviews getest in enkele proefinterviews. 7 Het bleek vooral problematisch om een respondent te vinden die werkzaam was in een academisch ziekenhuis. 8 De beslissing om dit wel of niet te doen is per geval genomen.
14
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE hebben op de gezondheid van de consument’. Twee respondenten vroegen vervolgens om uitgebreidere informatie en een aantal voorbeeldvragen voordat ze besloten om mee te doen. Op hun verzoek kregen deze respondenten een aantal vragen voorgelegd, te weten de vragen 6, 7, 8, 12 en 19 (zie bijlage 1). Hierbij zijn vragen geselecteerd waarbij het van weinig invloed is of de respondent al langer de tijd heeft gehad om over de vragen na te denken. Door de hier gehanteerde manier van selecteren is het mogelijk dat de respondenten meer interesse in en kennis over functionele voeding hebben dan de gemiddelde diëtist. Mogelijk zijn de respondenten ook positiever over functionele voeding omdat tegenstanders van dit soort producten minder snel aan dit onderzoek zullen meewerken. Een respondent antwoordde in eerste instantie dat ze niet mee wilde werken aan dit onderzoek ‘omdat ze niet zo voor dit type producten was’. Na een korte uitleg over het belang om ook de opvattingen van ‘tegenstanders’ in dit onderzoek op te nemen, heeft deze respondent toch meegewerkt. Onder de respondenten bevinden zich relatief veel ‘vooraanstaande’ diëtisten: bestuursleden van beroepsverenigingen, redacteuren van vakbladen voor diëtisten en schrijvers van boeken over voeding en gezondheid (zie 2.4). Mogelijk zijn deze diëtisten makkelijker te vinden voor buitenstaanders. Daarnaast kan dit mogelijk verklaard worden doordat deze mensen meer geïnteresseerd zijn in dit soort onderzoeken. Met het oog op de doelstelling van dit onderzoek is het niet problematisch dat er veel ‘vooraanstaande’ diëtisten zijn geïnterviewd. Het is juist belangrijk om de opvattingen van deze diëtisten te kennen, omdat deze diëtisten in de positie verkeren om de opvattingen van andere diëtisten te beïnvloeden. De interviews zijn opgenomen en vervolgens in zijn geheel getranscribeerd. Op verzoek is deze transcriptie naar één respondent toegestuurd. Zij heeft vervolgens toestemming gegeven om dit materiaal in de analyse te gebruiken. De op deze manier verkregen transcripties zijn gebruikt als basis voor de analyse. De analyse van de interviews vond plaats volgens de methode zoals beschreven door BijlsmaFrankema en Droogleever Fortuijn (1997). Hierbij is onder andere een classificatieschema ontwikkeld.
2.3.3 Onderwijs over functionele voeding In dit onderzoek wordt aandacht besteed aan het onderwijs over functionele voeding aan de diëtistenopleidingen. De manier waarop functionele voeding aan de orde komt in het onderwijs aan aankomende diëtisten, laat zien in hoeverre functionele voeding is ingebed in de diëtetiek. Daarnaast beïnvloedt het onderwijs de houding van afgestudeerde diëtisten over functionele voeding. Daarom zijn enkele studiehandleidingen van vakken over functionele voeding bestudeerd. Ook zijn vragen over de inhoud en de veranderingen in het onderwijs over functionele voeding gesteld aan docenten van de verschillende opleidingen. Er is een interview gehouden met Willem Gerritsen, docent van de module Functional Foods aan de Hogeschool van Amsterdam. Twee docenten van de Haagse Hogeschool zijn telefonisch geïnterviewd: Sander Rijksbaron, teamleider Voeding & Diëtetiek, en Ria van Kuijeren, ontwikkelaar en voormalig docente van een vak over functionele voeding. Joke van der Kruk, docente aan de Hanzehogeschool te Groningen, heeft 15
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE een aantal vragen per email beantwoord. De Hogeschool van Arnhem en Nijmegen vond het niet relevant om mijn vragen te beantwoorden omdat ze op dat moment bezig waren met een herziening van het curriculum van de opleiding.
2.3.4 Vakbladen en websites voor diëtisten Bij het ontwerpen van een werkwijze voor dit onderzoek, werd besloten om het uit de interviews verkregen materiaal te vergelijken met de inhoud van boeken, vakbladen en websites voor diëtisten. Na een inventarisatie van verschillende bronnen bleek dat de voor dit onderzoek relevante kwesties minder dan verwacht aan bod komen, zodat een afzonderlijke analyse van deze bronnen niet gerechtvaardigd bleek te zijn. De enkele bronnen die wel geschikt bleken, zijn daarom vooral als aanvulling op het via de interviews verkregen materiaal gebruikt.
16
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
2.4 Beschrijving respondentenpopulatie Een belangrijk deel van de analyse is gebaseerd op interviews met zeventien diëtisten. Binnen deze groep bestaat een grote variatie waardoor zoveel mogelijk uiteenlopende opvattingen die betrekking hebben op het onderwerp van studie in de analyse gebruikt worden. Negen respondenten zijn werkzaam in de gezondheidszorg en hebben direct contact met cliënten. Deze respondenten zijn werkzaam in academische ziekenhuizen (2), in een perifeer ziekenhuis (1), in verpleeghuizen (2), in de gehandicaptenzorg (1), bij de thuiszorg (1) of hebben een eigen praktijk (2). Vier respondenten werken bij voedingsmiddelenbedrijven. Twee van hen zijn werkzaam bij hetzelfde levensmiddelenbedrijf. Een respondent werkt bij een ander levensmiddelenbedrijf en een andere respondent werkt bij een farmaceutisch bedrijf dat ook klinische voeding produceert. Twee respondenten werken bij aan de industrie gelieerde brancheorganisaties. Twee respondenten werken niet in de industrie en niet in de gezondheidszorg. Een van hen is werkzaam als onderzoeksdiëtist bij een onderzoeksinstelling. De ander is werkzaam als journalist. Zij schrijft artikelen voor vakbladen, doet opdrachten voor de industrie en schrijft boeken over koken en voeding. Vooral de in de industrie werkzame diëtisten stelden prijs op een garantie van hun anonimiteit. Daarom wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van pseudoniemen en niet bekend gemaakt waar de respondenten werken. Tabel 1 geeft een overzicht van de respondenten en hun werkvelden. Tabel 1 Respondenten en hun werkvelden Werkvelden (N=17) Respondenten Gezondheidszorg: intramuraal (6) Anna, Barbara, Christianne, Daniëlle, Evelien, Francien Gezondheidszorg: extramuraal (3) Gerda, Hanny, Ineke Voedingsmiddelenbedrijven (4) Janneke, Karin, Linda, Maaike Brancheorganisaties (2) Nicole, Odile Overig (2) Petra, Renée De respondenten hebben een divers aantal jaren werkervaring. Zes diëtisten hebben minder dan tien jaar werkervaring. Zes respondenten zijn tussen de 10 en 25 jaar werkzaam als diëtist terwijl vijf diëtisten meer dan 25 jaar werkervaring hebben. De respondenten zijn afkomstig van de vier opleidingen voor diëtisten in Nederland. Acht respondenten hebben hun opleiding tot diëtist gevolgd in Amsterdam. De overige respondenten hebben een opleiding in Nijmegen (vier respondenten), Den Haag (drie) en Groningen (twee) gevolgd. Vier respondenten hebben zowel in de gezondheidszorg als in de industrie gewerkt. Drie van hen hebben eerder als paramedicus gewerkt, maar werken nu in de industrie. Een van hen heeft de tegengestelde overstap gemaakt: zij werkte eerst in de industrie en werkt nu als paramedicus. Op één respondent na zijn alle respondenten lid van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD). De betreffende diëtist, die een eigen praktijk heeft, is lid van de Diëtisten Coöperatie Nederland (DCN). Een van de respondenten is lid van het hoofdbestuur van de NVD, terwijl een andere respondent enkele jaren geleden deel uitmaakte van dit bestuur. Zes van de zeven respondenten die in de industrie werken of daar veel mee te maken hebben zijn lid van VoeDNet, een netwerk voor diëtisten binnen de voedingsmiddelenindustrie. Een van hen maakt deel uit van het 17
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE bestuur van VoeDNet (de hier genoemde beroepsverenigingen komen verder aan de orde in paragraaf 3.1.2). Sommige respondenten uit de gezondheidszorg raden cliënten bepaalde producten actief aan, terwijl anderen terughoudender zijn met het adviseren van dit soort producten. Twee respondenten uit de gezondheidszorg geven aan niet zoveel met functionele voeding te maken te hebben. Zij werken met specifieke doelgroepen en functionele voeding is daar vaak niet op gericht. De respondenten die werkzaam zijn in ziekenhuizen hebben voornamelijk met bepaalde voedingsmiddelen die passen bij hun specialisme te maken. Voor de advisering van sommige producten hebben enkele respondenten in overleg met collega-diëtisten en artsen richtlijnen opgesteld. De respondenten uit de levensmiddelenindustrie werken bij bedrijven die één of meer producten maken die tot de categorie functionele voeding gerekend kunnen worden. In de praktijk hebben ze er in een aantal gevallen niet veel mee te maken, omdat ze voornamelijk betrokken zijn bij andere producten. Functionele voeding maakt deel uit van de productgroepen van de brancheorganisaties waar twee respondenten werken. De overige diëtisten hebben op verschillende manieren met functionele voeding te maken: een van hen heeft meegeholpen aan het tot stand komen van een advies over functionele voeding aan de overheid, een ander is betrokken bij een publicatie over functionele voeding in een vaktijdschrift. In dit hoofdstuk is de theoretische achtergrond en het ontwerp van het empirische onderzoek besproken. In de volgende hoofdstukken worden de resultaten van het aldus uitgevoerde onderzoek gepresenteerd en geanalyseerd met behulp van de theorie.
18
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Hoofdstuk 3 Diëtisten en andere actoren op de gezondheidsmarkt 3.1 Diëtetiek: een professie Een beschrijving van de diëtistenprofessie vormt het begin van de presentatie van het verzamelde materiaal. Veel aandacht zal besteed worden aan het werk van diëtisten en de organisatie van de professie. In het tweede deel van het hoofdstuk komen de interprofessionele relaties aan de orde.
3.1.1 Het beroep diëtist Diëtisten zijn experts op het gebied van voeding. Op verwijzing van (tand)artsen geven zij advies over voeding en diëten aan patiënten en cliënten. Diëtisten kunnen wetenschappelijke kennis over voeding vertalen in praktische adviezen voor individuen of groepen (NVD, 1993, 9). Diëtisten worden wel beschouwd als intermediairen tussen wetenschap, industrie, patiënten en consumenten (Saris et al., 2001, 217). Diëtisten hebben een vierjarige HBO-opleiding Voeding en Diëtetiek achter de rug. Deze opleiding kan in Nederland gevolgd worden aan de Hogeschool van Amsterdam, de Haagse Hogeschool, de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen en de Hanzehogeschool Groningen. Afgestudeerden die een paramedische stage hebben gedaan mogen zich diëtist en voedingskundige noemen. De beschermde titel diëtist verwijst naar kennis over dieetvoeding. De titel voedingskundige geeft aan dat de afgestudeerde daarnaast ook kennis over algemene voeding heeft. Afgestudeerden die geen paramedische stage hebben gedaan mogen alleen de onbeschermde titel voedingskundige gebruiken (NVD, 1993, 9). In 2004 waren er 2415 diëtisten werkzaam in Nederland. Slechts twee procent van de diëtisten is man. De werkgelegenheid voor diëtisten is goed. Driekwart van de afgestudeerde diëtisten vond in 2003 direct een baan na afstuderen. Slechts 1 procent was langer dan zes maanden werkloos na het afstuderen. Het aantal diëtisten is de laatste jaren licht toegenomen. De opleiding Voeding en Diëtetiek blijkt momenteel een populaire studiekeuze: het aantal eerstejaars studenten Voeding en Diëtetiek is in de periode 2001-2004 meer dan verdubbeld (NIVEL, 2006). Diëtisten zijn werkzaam in verschillende werkvelden. Volgens het NIVEL, het Nederlands Instituut voor Onderzoek van de Gezondheidszorg (2006), werkte begin 2005 48 procent van de diëtisten extramuraal (in de gezondheidszorg, maar niet in instellingen) en 40,1 procent intramuraal (in gezondheidszorginstellingen). In de gezondheidszorg werken diëtisten in ziekenhuizen, verpleeghuizen, zorginstellingen voor gehandicapten, in zelfstandige praktijken, bij de thuiszorg en bij bureaus voor voorlichting en preventie. De overige diëtisten werken in het onderwijs (1,7%), in de industrie (1,6%) en op andere plaatsen zoals bij onderzoeksinstituten en overheidsinstanties (8,6%). Deze cijfers geven voor een deel een vertekend beeld omdat de gegevens gebaseerd zijn op het ledenbestand van de Nederlandse
19
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Vereniging van Diëtisten9. Niet alle diëtisten zijn lid van deze beroepsvereniging: bepaalde groepen waaronder diëtisten die in de industrie of bij onderzoeksinstellingen werken, blijken vaker geen lid te zijn van de NVD (NVD, 1993, 13; Paas en Friele, 1996, 9). Onderzoek van het NIVEL, dat gebaseerd is op een enquête onder 531 diëtisten uit de gezondheidszorg in het voorjaar van 1994, geeft informatie over de inhoud van het werk van diëtisten. De diëtist verleent zowel curatieve als preventieve zorg. Poliklinisch en extramuraal werkende diëtisten richten zich meer op preventie, terwijl intramuraal werkende diëtisten vooral bezig zijn met curatieve zorg en het omgaan met klachten. In de meeste gevallen behandelen diëtisten in de gezondheidszorg patiënten op verwijzing van artsen. Deze verwijzer is voor diëtisten in het ziekenhuis meestal de medisch specialist, terwijl de meeste patiënten van vrijgevestigde diëtisten en thuiszorgdiëtisten op verwijzing van de huisarts komen (Paas en Friele, 1996, 33-40). Sinds enkele jaren is het bezoek aan een diëtist opgenomen in het basispakket van de zorgverzekering. Per kalenderjaar worden vier behandeluren vergoed (NVD, 2006c).
3.1.2 Beroepsverenigingen, vakbladen en websites Net zoals veel andere professies hebben diëtisten zich verenigd in enkele beroepsorganisaties. Deze organisaties behartigen de belangen van beroepsbeoefenaars naar buiten toe en stellen interne regels op (Van Daalen, 2003, 311). De Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD) is de grootste beroepsvereniging van Nederlandse diëtisten. Op dit moment is 90 procent van alle diëtisten lid van de NVD (NIVEL, 2006). Binnen de NVD bestaan allerlei werkgroepen voor bepaalde groepen diëtisten. In 1991 heeft een deel van de vrijgevestigde diëtisten zich afgesplitst van de NVD. Zij vormden een eigen vereniging (Vereniging van Zelfstandig gevestigde en Freelance werkende Diëtisten) waaruit in 1997 de nog steeds bestaande Diëtisten Coöperatie Nederland (DCN) is ontstaan (Donders Engelen et al., 2001, 192). 94 zelfstandig gevestigde diëtisten zijn hier momenteel bij aangesloten (DCN, 2006). VoeDNet is een netwerk voor diëtisten uit de voedingsmiddelenindustrie met op dit moment 91 leden. Diëtisten werkzaam bij de levensmiddelenindustrie, brancheorganisaties, voorlichtingsbureaus en freelance journalisten kunnen zich aansluiten bij VoeDNet. VoeDNet wordt erkend door de NVD maar maakt geen deel uit van de NVD. Niet alle leden van VoeDNet zijn lid van de NVD10. Diëtisten blijven op de hoogte van ontwikkelingen op hun vakgebied door het lezen van vakbladen en websites. Hieronder geef ik een overzicht van de de belangrijkste informatiebronnen voor diëtisten. Leden van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten ontvangen het Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten. Dit tijdschrift bestaat sinds 194911 en verschijnt op dit moment zes keer per jaar. Voeding Nu is in 1998 ontstaan uit de tijdschriften Voeding en Voeding & Voorlichting. Voeding werd sinds 1939 uitgegeven door de Stichting tot Wetenschappelijke Voorlichting op 9
Pers. comm. Carla van Ooij, medewerker NVD. Pers. comm. bestuurslid VoeDNet. 11 Van 1949 tot 1969 verscheen het blad onder de titel Tijdschrift van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten 10
20
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Voedingsgebied. Voeding & Voorlichting12 werd sinds 1990 uitgegeven door het Voorlichtingbureau voor de Voeding. Voeding Nu verschijnt elf keer per jaar en ongeveer 1000 diëtisten zijn geabonneerd op Voeding Nu13. De Nederlandse Zuivel Organisatie verspreidt het blad VoedingsMagazine gratis onder diëtisten, artsen en andere geïnteresseerden. VoedingsMagazine verschijnt zes keer per jaar en bevat informatie over de relatie tussen zuivel, voeding en gezondheid. Het blad is in 1988 ontstaan uit een samensmelting van de tijdschriften Melk in relatie tot de gezondheid, dat werd uitgegeven sinds 1973, en Zuivel en Voeding, dat vanaf 1979 werd uitgegeven. Van 1983 tot 1999 werd het blad Vlees in Voeding uitgegeven door het Voorlichtingsbureau Vlees, onderdeel van een andere brancheorganisatie. Voeding & Visie verschijnt eenmaal per jaar en wordt gratis verspreid onder leden van de NVD die aangegeven hebben reclame te willen ontvangen. Voeding & Visie bestaat sinds 1988 en bevat redactionele artikelen over aan de diëtetiek gerelateerde onderwerpen en advertorials met informatie uit het bedrijfsleven (NCC, 2006; Voeding & Visie, 2006). Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde is een wekelijks ‘algemeen medisch tijdschrift dat voornamelijk wordt gelezen door artsen. Het blad bevat af en toe artikelen over voeding (NTVG, 2006). VMT is een vakblad voor de voedingsmiddelenindustrie (VMT, 2006). Behalve deze Nederlandse vakbladen over voeding zijn er ook peer-reviewed tijdschriften die worden uitgegeven door buitenlandse diëtistenverenigingen. Het meest bekende internationale tijdschrift is het Journal of the American Dietetic Association van de Amerikaanse Diëtistenvereniging. Andere vakbladen zijn het Journal of Human Nutrition and Dietetics van de British Dietetic Association en Nutrition & Dietetics van de Dietitians Association of Australia. In 1994 werd buitenlandse vakliteratuur door minder dan tien procent van de Nederlandse diëtisten uit de gezondheidszorg gelezen (Paas en Friele, 1996, 32). Om inzicht te krijgen in de invloed van de verschillende informatiebronnen, is in de interviews aan de respondenten gevraagd welke vakbladen en websites ze bekijken. De resultaten zijn verzameld in tabel 2 en 3. De Nederlandse voedingsvakbladen worden door bijna alle respondenten van dit scriptieonderzoek gelezen. De vakbladen Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten en Voeding Nu worden vaker spontaan genoemd dan de gratis verspreide tijdschriften VoedingsMagazine en Voeding & Visie. Het Journal of the American Dietetic Association wordt door minder respondenten gelezen. Mogelijk speelt de toegankelijkheid van dit blad een rol. Enkele respondenten zeggen dat ze af en toe op de site van de American Dietetic Association kijken.
12
Het blad Voeding & Voorlichting was ook een samensmelting van twee bladen, namelijk de bladen Voedingsinformatie: bestemd voor mensen die voorlichting geven over voeding (1978-1989) en Groepsvoeding informatie: bestemd voor leidinggevende functionarissen in voedingsdiensten van bedrijven en instellingen (1985-1989). 13 Pers. comm. Willem Gerritsen, voormalig hoofdredacteur Voeding Nu.
21
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Tabel 2 Vakbladen Vakblad14 Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten Voeding Nu VoedingsMagazine Voeding & Visie Journal of the American Dietetic Association Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde VMT (Voedingsmiddelentechnologie)
Aantal diëtisten dat dit tijdschrift leest (N=16) 15
Aantal diëtisten dat dit tijdschrift spontaan noemt (N=16) 15 14
15 15 14 6
12 5 2 0
3
0
Nvt16
3
Behalve door het lezen van vakbladen, blijven diëtisten ook op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen door het bekijken van websites en digitale nieuwsbrieven. Nieuws voor diëtisten is een gratis maandelijkse elektronische nieuwsbrief. De nieuwsbrief bevat redactionele en gesponsorde berichten voor diëtisten. Verschillende brancheorganisaties en levensmiddelenbedrijven hebben naast een site gericht op consumenten ook een site voor paramedici. Een belangrijke informatiebron voor zowel diëtisten als consumenten is de site van het Voedingscentrum, een door de Nederlandse overheid gefinancierde instelling die informatie over gezonde en veilige voeding geeft (Voedingscentrum, 2006c). Andere websites over voeding en gezondheid zijn de site www.nice-info.be van het Belgische Voedingsinformatiecentrum NICE en de site www.food-info.net, een site van Wageningen Universiteit met informatie over voedsel. De site www.functionelevoeding.be is sinds 1 februari 2006 online en heeft als doel om ‘de kennis van de eerstelijns zorgverstrekkers, journalisten, opinieleiders en de consumenten over deze producten en het imago ervan te verbeteren’. De site is een initiatief van de Vlaamse diëtist Patrick Mullie en de communicatiespecialist Erik Struys (Centrum voor Informatie over Functionele Voeding, 2006). De website van het Voedingscentrum wordt door alle respondenten van dit onderzoek bekeken. Ook Nieuws voor Diëtisten is populair. De respondenten geven aan dat ze bepaalde sites vooral bekijken om te zien of deze sites geschikt zijn voor hun cliënten. Enkele diëtisten noemen spontaan de site www.functionelevoeding.be wanneer hen gevraagd wordt of ze websites over functionele voeding gebruiken. De Hanzehogeschool attendeert haar studenten op de nieuwsbrief van deze site.
14
Nutrinews is niet opgenomen in de tabel omdat het blad zo onbekend was bij enkele van de respondenten dat ze het verwarden met een ander tijdschrift. ‘Ja dat lees ik, dat is van Alpro’. 15 In één interview is dit onderwerp in verband met tijdgebrek niet besproken. 16 VMT was niet opgenomen in de vragenlijst. Opvallend is dat het door drie diëtisten spontaan werd genoemd. Veel andere tijdschriften zijn door een of twee respondenten genoemd. Dit betreft onder meer wetenschappelijke tijdschriften (American Journal of Clinical Nutrition) en consumentenbladen (Allerhande, Consumentengids).
22
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Tabel 3 Websites Website
Aantal diëtisten dat deze website bekijkt (N=16) www.voedingscentrum.nl 16 www.nieuwsvoordiëtisten.nl 15 www.zuivelengezondheid.nl 12 www.vitamineinformatiebureau.nl 12 www.mvo.nl 8 www.nice-info.be 6 www.food-info.net 4 www.nvdiëtist.nl Nvt18 www.hartstichting.nl Nvt www.nutricia.nl Nvt
Aantal diëtisten dat deze website spontaan noemt (N=16)17 11 7 0 0 0 3 0 5 3 3
De diëtisten blijken in het algemeen weinig boeken te gebruiken. Als algemeen naslagwerk gebruiken sommige respondenten het Informatorium voor Voeding en Diëtetiek. De respondenten krijgen met name informatie over functionele voeding door artikelen in vakbladen en de informatie die hen door fabrikanten via de beroepsverenigingen wordt toegestuurd.
3.1.3 Een historisch overzicht van de professie De huidige professie zoals die hierboven beschreven is, is het resultaat van een ontwikkeling van meer dan zeventig jaar. Gedurende deze periode zijn de doelen van het professionaliseringsproject, te weten een monopolie op het leveren van een bepaalde dienst, sociale status en autonomie, zoals beschreven door Larson (1977) en besproken in hoofdstuk 2 steeds meer bereikt. De eerste Nederlandse diëtetiekopleiding werd in 1935 opgericht aan de Nieuwe Huishoudschool in Amsterdam19. Martine Wittop-Koning, lerares van de school, en Dr. F.A. Steensma, arts en leraar voedingsleer, begonnen de opleiding met elf studenten. De leerlingen, onder meer afgestudeerde kookleraressen met een nijverheidsakte van de huishoudschool en verpleegkundigen, volgden de opleiding gedurende een jaar een dag in de week. Vanaf 1952 werd het mogelijk om direct na de middelbare school een driejarige vooropleiding voor een diëtistenopleiding te volgen (NVD, 1993, 25). In de loop van de tijd kwamen er nieuwe diëtistenopleidingen in Den Haag (vanaf 1943), Nijmegen (vanaf 1952), Heerlen (van 1968 tot 197420) en Groningen (vanaf 1974) (Donders Engelen et al., 2001, 179). In de beginperiode van het beroep werkten bijna alle diëtisten in ziekenhuizen. In de eerste functieomschrijving van het beroep uit 1968 werd als werkterrein alleen het 17
In één interview is dit onderwerp in verband met tijdgebrek niet besproken. De site van de NVD was niet opgenomen in de vragenlijst. Opvallend is dat de site door vijf diëtisten spontaan werd genoemd. 19 In andere landen ontwikkelde de professie zich anders. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat de American Dietetic Association al in 1917 werd opgericht (NVD, 1993, 25). In deze studie staat de Nederlandse situatie centraal en zal slechts beperkt aandacht besteed worden aan de ontwikkeling van de diëtetiek in andere landen. 20 De NVD (1993, 29) meldt echter dat de opleiding in 1989 nog steeds bestaat maar op termijn zal verdwijnen. 18
23
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE ziekenhuis genoemd. Toch werkten er in die tijd ook al diëtisten op andere plaatsen. Al in 1948 gingen de eerste diëtisten in het bedrijfsleven werken. Zij gaven dieetproductvoorlichting. In 1952 kwamen de eerste diëtisten in dienst bij kruisverenigingen, voorlopers van de tegenwoordige thuiszorg. In de jaren zestig begon een aantal diëtisten een eigen praktijk. Vanaf 1980 zijn meer diëtisten buiten de gezondheidszorg gaan werken. Dit is voor een deel te verklaren door het gebrek aan werk voor diëtisten in de gezondheidszorg (NVD, 1993, 25-28). Volgens José Tiebie, voorzitter van de NVD, heeft de diëtetiek zich ontwikkeld van een vak dat zich ‘in en rond de keuken’ afspeelde tot een beroepsgroep die wordt beschouwd als ‘een volwaardige gesprekspartner op medisch gebied’ (Van der Wooning, 2006). Belangrijk voor de ontwikkeling van de diëtetiek was de paramedische erkenning in 1972 (Donders Engelen et al., 2001, 185). Rond 1980 kwam er meer aandacht voor kwaliteitsbevordering van de dieetbehandeling. Er vond een standaardisering van diëten plaats en er werden dieetrichtlijnen opgesteld. Deze richtlijnen waren vooral practice-based. Net als andere (para)medische professies, is de diëtetiek vanaf die tijd meer ‘evidence-based’ 21 geworden. Een aantal diëtisten is gepromoveerd op diëtetische onderwerpen (Van der Wooning, 2006). Dit zorgt voor een toenemende academisering van de diëtetiek (Saris, Den Hartog en Zwartz, 2001, 217; Donelan, 2000, 125). Tot een aantal jaren geleden deden diëtisten weinig onderzoek en was er weinig contact met universiteiten. De diëtetiek en de voedingswetenschappen waren gescheiden werelden. Het ontstaan van gescheiden instituties op het gebied van de voedingswetenschappen en de diëtetiek verklaart Riska (1993, in Beardsworth en Keil, 1997, 140-142) met het feit dat de voedingswetenschap door mannen werd gedomineerd terwijl vrouwen er in slaagden het gebied van de diëtetiek te claimen. Sociologisch beschouwd, is het niet vreemd dat de diëtetiek zich heeft ontwikkeld tot een door vrouwen gedomineerde professie. Het kan gezien worden als een uitbreiding van de huiselijke taken en verplichtingen van de vrouw naar het publieke domein. De professie heeft een relatief lage status in een door mannen gedomineerd medisch systeem. De academisering van de diëtetiek en de medicalisering van de voedselkeuze en onze voedselgewoonten zorgt voor een fundamenteel probleem voor diëtisten. Aan de ene kant kunnen deze ontwikkelingen worden gebruikt om het vak van diëtist meer status te geven. Aan de andere kant blijft men onderworpen aan de medische professie (Beardsworth en Keil, 1997, 140142).
21
In een ‘evidence-based’ diëtetiek is iedere behandelingsstap gebaseerd op systematisch en wetenschappelijk onderzoek (Brummer, 2003).
24
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
3.2 De gezondheidsmarkt nader bekeken Diëtisten hebben te maken met andere actoren die zich bezighouden met voeding en gezondheid. In deze paragraaf beschrijf ik de betrokken actoren en de manier waarop zij te maken hebben met functionele voeding. In hoofdstuk 6 onderzoek ik de relaties van diëtisten met deze actoren met behulp van de resultaten van de interviews. Van Daalen en Van Otterloo (2005) gebruiken het concept van een gezondheidsmarkt waar vraag en aanbod van gezondheidsproducten en -diensten bij elkaar komen. De medische markt, het domein van artsen, was tot de jaren zestig duidelijk gescheiden van andere markten gericht op het lichaam. Sinds die tijd is er een differentiatie en een vervaging van grenzen met andere markten opgetreden. Er komen steeds meer groepen die zich presenteren als ‘expert’ op het gebied van gezondheid. Dat er wordt gesproken over een ‘gezondheidsmarkt’ is het gevolg van de opkomst van het ‘marktdenken’ en de commercialisering van de gezondheidszorg22. Ik gebruik het concept van een gezondheidsmarkt omdat het goed aansluit bij de monopolistische kijk op professionalisering zoals beschreven door Larson (1977) en besproken in hoofdstuk 2. Volgens deze theorie streven professies naar een monopolie op de markt voor een bepaalde dienst. Ook wordt door het gebruik van dit concept duidelijk dat diëtisten en andere actoren diensten en producten leveren aan cliënten of consumenten en in sommige gevallen met elkaar concurreren om de gunst van de vragers van deze diensten en producten.
3.2.1 Artsen en andere gezondheidsprofessies Artsen zijn van oudsher de experts op het gebied van gezondheid. Artsen breiden hun werkterrein steeds meer uit in de richting van preventie (Van Daalen en Van Otterloo, 2005). In dit kader richten artsen zich ook meer op voeding. Zo zijn er in steeds meer medische faculteiten hoogleraren Voeding aangesteld. Toch hebben huisartsen die hun opleiding vaak al jaren geleden gevolgd hebben, in het algemeen weinig kennis over voeding (Heimburger et al., 1998; Temple, 1999 geciteerd in Heasman en Mellentin, 2001, 94). Volgens prof. dr. Van Binsbergen, bijzonder hoogleraar Voedingsleer en Huisartsgeneeskunde aan de Radboud Universiteit Nijmegen, ‘zwalken [artsen] tussen interesse en scepsis’ (Aalst, 2003, 44). Huisartsen vinden zelf dat ze een beperkte voedingskennis hebben. Zij zijn daarom positief over de samenwerking met diëtisten (Van Dillen, 2006). Volgens prof. dr. Brummer, bijzonder hoogleraar Medische Voedingsleer en Klinische Diëtetiek aan de Universiteit Maastricht, is de kennis van artsen over functionele voeding ontoereikend. Hij is van mening dat diëtisten behalve consumenten ook artsen moeten adviseren over functionele voeding (Brummer, 2003). Veel levensmiddelenbedrijven richten zich met hun marketing van levensmiddelen op artsen. Zij denken dat steun van artsen erg belangrijk is vanwege hun gezag. Er is echter weinig empirisch onderzoek waaruit blijkt dat deze benadering succes heeft. Over het algemeen hebben artsen niet met voeding maar met medicijnen te maken. 22
Pers. comm. Stuart Blume.
25
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Daarnaast geldt dat artsen alleen contact hebben met bepaalde consumenten. Uit onderzoek van de American Dietetic Association blijkt dat 92 procent van de consumenten artsen beschouwt als een betrouwbare bron voor informatie over voeding. Toch heeft maar 11 procent van deze consumenten artsen daadwerkelijk als informatiebron gebruikt (ADA, 2000 in Heasman en Mellentin, 2001, 93). Nederlandse consumenten vinden de huisarts de meest betrouwbare en toegankelijke bron van voedingsinformatie, terwijl ze de diëtist het meest deskundig en duidelijk vinden. Andere informatiebronnen zoals voorlichtingsbureaus en apothekers scoren lager op deze vier criteria (Van Dillen et al., 2004, 1311). Behalve artsen geven ook andere (paramedische) professies adviezen over voeding en gezondheid. Het gaat hier onder meer om verpleegkundigen, fysiotherapeuten en praktijkondersteuners van huisartsen.
3.2.2 Levensmiddelenindustrie en farmaceutische industrie Ongeveer 55 procent van de bedrijven in de levensmiddelen- en farmaceutische industrie investeert in onderzoek naar functionele voeding (Korthals, 2002, 180). De belangrijkste grote bedrijven die zich in de Verenigde Staten en Europa met functionele voeding bezighouden zijn SmithKline Beecham, Johnson&Johnson, Novartis, Ocean spray, Unilever en Kellogg’s. De eerste drie bedrijven zijn grotendeels farmaceutische bedrijven. De andere drie bedrijven behoren vooral tot de levensmiddelenindustrie (Van Dooren, 2005, 49). Dat de levensmiddelenindustrie zich op de gezondheidsmarkt begeeft, behoeft op deze plaats nauwelijks toelichting meer. Met de introductie van allerlei producten die inspelen op de relatie tussen voeding en gezondheid, probeert men de consument te overtuigen van de kennis over gezondheid die men heeft. De levensmiddelenindustrie biedt consumenten producten waarmee ze de mogelijkheid krijgen om meer controle uit te oefenen op hun eigen gezondheid (Van den Belt et al., 38-39). Ook de farmaceutische industrie levert oplossingen voor gezondheidsproblemen van consumenten in de vorm van allerlei medicijnen. Vrij verkrijgbare ‘zelfzorgmedicijnen’ (‘over-the-counter’ producten) en voedingssupplementen zoals vitaminepreparaten, bieden net zoals functionele voedingsmiddelen aan consumenten de mogelijkheid om zonder tussenkomst van deskundigen zelf invloed uit te oefenen op hun gezondheid. Een nieuwe ontwikkeling is cosmetische voeding, voedingsmiddelen die bepaalde ingrediënten bevatten waardoor je er mooier uit gaat zien. De drankjes met collageen tegen rimpels, yoghurt voor een zachte huid en snoepjes voor stralende ogen worden al verkocht in Japan. De levensmiddelenfabrikant Nestlé werkt samen met het cosmeticabedrijf L’Oreal om vergelijkbare producten te ontwikkelen. Zij hebben al een supplement met lactolycopeen en vitamine C op de markt gebracht dat ‘de huid extra stevigheid biedt en veroudering tegengaat’ (Van Dooren, 2005, 280-281).
3.2.3 Zorgverzekeraars Ook verzekeraars begeven zich net als diëtisten op de gezondheidsmarkt en bieden expertise aan over voeding en gezondheid. VGZ adviseert zijn klanten op www.gezondvgz.nl over gezond leven en vergoedt een deel van de extra kosten van 26
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Becel pro.activ23 (VGZ, 2006). Een andere verzekeraar, Zilveren Kruis Achmea, stimuleert zijn klanten om te sporten door onder meer een deel van de kosten van fitness en Nordic Walking te vergoeden. Ook biedt deze verzekeraar zijn klanten tegen een gereduceerd tarief een Health Check, een eenmalige afspraak met een verpleegkundige die antwoord geeft op de vraag ‘Bent u gezond?’ 24 (Zilveren Kruis Achmea, 2006). De hier besproken groepen zijn naast diëtisten de belangrijkste actoren op de gezondheidsmarkt. Met deze groepen hebben diëtisten in hun werk veel te maken. In het volgende hoofdstuk richt ik me op de maatschappelijke inbedding van functionele voeding, een ontwikkeling die veranderingen veroorzaakt op de gezondheidsmarkt.
23
Per jaar wordt maximaal € 20,- vergoed op vertoon van 20 streepjescodes. In 2005 vergoedde men nog bijna twee keer zoveel: € 40,- voor 21 streepjescodes. (VGZ, 2005; VGZ, 2006). 24 Voor € 15 krijgt de klant een Health Check bestaand uit het ‘checken’ van het BMI, cholesterolgehalte, bloeddruk, bloedglucosegehalte en de staat van de longen (Zilveren Kruis Achmea, 2006).
27
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Hoofdstuk 4 De maatschappelijke inbedding van functionele voeding 4.1 Functionele voeding in de supermarkt Functionele voeding raakt steeds meer geïntegreerd in de levensmiddelenmarkt. Op veel producten die tegenwoordig in de supermarkt te koop zijn staat vermeld dat ze een positieve invloed hebben op de gezondheid van de gebruiker. Aan een aantal van deze producten zijn stoffen toegevoegd die zorgen voor een effect op de gezondheid. Een voorbeeld is Becel pro.activ met toegevoegde plantensterolen. Deze stoffen zorgen voor een verlaging van het LDL-cholesterolgehalte in het bloed. Dit is gunstig met het oog op hart- en vaatziekten. Door de toevoeging van probiotica, levende bacteriën, bevorderen Danone Activia producten de stoelgang. Vitaalbrood Flora bevat inuline, een onoplosbare voedingsvezel (prebioticum) die een positief effect heeft op bacteriën in de darmen. Deze drie producten zijn net als drie andere functionele voedingsmiddelen getoetst volgens de Gedragscode wetenschappelijke onderbouwing ten behoeve van gezondheidsclaims voor eet- en drinkwaren25. Een ‘commissie van onafhankelijke deskundigen’ heeft het gezondheidseffect van deze producten positief beoordeeld (Voedingscentrum, 2006b). Daarnaast zijn er veel meer producten die niet getoetst zijn en waarvan de werking soms niet geheel duidelijk is. Een voorbeeld hiervan is de DetoxJuicer van Yagua: deze ‘cocktail van puur sap […] harmoniseert de stofwisseling en darmactiviteit […] en verhoogt je uithoudings- en prestatievermogen’ (Yagua, 2006). Op het voorblad van deze scriptie staan meer gezondheidsbevorderende producten die op dit moment in de supermarkt te koop zijn. Schattingen van de verkoop van functionele voeding lopen enorm uiteen. Dit wordt voor een deel veroorzaakt door een onduidelijke definitie van deze categorie (zie paragraaf 3.3). Verder blijkt dat informatie over de verkoop van functionele voeding interessant is voor bedrijven. Veel van deze informatie is daarom alleen tegen betaling te verkrijgen. Toch zijn er wel gegevens die een idee geven hoe groot deze markt is. Onderzoeksbureau IRI Nederland stelt dat de verkoop van functionele voedingsmiddelen in Nederland tussen 2001 en 2003 is toegenomen van 33 tot 47 miljoen euro (Van Dooren, 2005, 52). Datamonitor schat de wereldwijde verkoop van functionele voeding op 29 miljard dollar in 2004. Men verwacht dat deze verkoop in 2008 met 38 procent is gegroeid tot 40 miljard dollar (Van Dooren, 2005, 48). Euromonitor beweert dat de wereldwijde verkoop van functionele voeding in 2004 al 68 miljard dollar bedroeg (Food Navigator, 2006). Een andere manier om de populariteit van functionele voeding te onderzoeken, is door te kijken naar de markt van de ingrediënten van functionele voeding. Tabellen 4 en 5 geven een overzicht van de groei van micronutriënten en de Europese markt voor functionele ingrediënten. Met name de verkoop van probiotica is flink gestegen. De genoemde ingrediënten worden behalve in voedingsmiddelen ook in supplementen gebruikt. 25
De Gedragscode is in 1998 ondertekend door BVA Associatie van Nederlandse Adverteerders, Centraal Bureau Levensmiddelenhandel, College van Voorzitters Productschappen, Consumentenbond, Nederlandse Voedingsmiddelen Industrie VAI, Stichting Merkartikel, Voedingscentrum (Van den Belt, 1999, 26)
28
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Kwesties die te maken hebben met de definitie van het begrip functionele voeding en de vraag of supplementen ook tot deze categorie behoren, worden in paragraaf 4.4 besproken. Tabel 4 Groei omzet micronutriënten (1998 en 2003) Omzet 1998 Omzet 2003 Groei (miljoen €) (miljoen €) Mineralen 313.1 409.9 31% Visolie 244.2 300.8 23% Probiotica 83.6 209.2 150% Calcium 164.1 199.5 22% Bron: Van Dooren, 2005, 50 Tabel 5 Geschatte Europese markt van ingrediënten voor functionele voeding (2001) Ingrediënt Verkoop 2001 (x 1000 kg) Voedingsvezels 34100 Speciale oliën 16200 Vitamines 1600 Plantenextracten 400 Mineralen 300 Zuivelcultures 170 Overige 590 Totaal 53250 Bron: Van Dooren, 2005, 50 De markt voor functionele voeding groeit volgens verschillende bronnen jaarlijks met ongeveer 16 tot 20 procent, terwijl de totale levensmiddelenmarkt jaarlijks met slechts 2 procent groeit (Van Dooren, 2005, 48). De komende tijd zullen er nieuwe functionele voedingsmiddelen in de supermarkt verschijnen. Producent Unilever heeft recent aangekondigd binnenkort bloeddrukverlagende producten en repen die de leerprestaties van kinderen verbeteren op de markt te brengen (Scholtens, 2006). De maatschappelijke inbedding van functionele voeding bestaat behalve uit de hier besproken integratie in de markt ook uit een culturele integratie. Door deze culturele inbedding ontstaan opvattingen over functionele voeding en zullen de bestaande opvattingen over voeding en gezondheid veranderen.
29
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
4.2 De opvattingen van voedingsdeskundigen De opvattingen van voedingsdeskundigen over functionele voeding kunnen net zoals andere opvattingen worden onderverdeeld in positieve en negatieve opvattingen. Daarnaast kan onderscheid gemaakt worden tussen cognitieve of verstandelijke opvattingen en affectieve of emotionele opvattingen. Cognitieve opvattingen over functionele voeding zijn bijvoorbeeld nuttig en overbodig. Voorbeelden van affectieve opvattingen zijn prettig en akelig (De Vries, 2006). Er is een aantal studies gedaan naar opvattingen over functionele voeding26. Het SWOKA, een instituut voor consumentenonderzoek, voerde begin 1994 een onderzoek onder consumenten en deskundigen uit naar de opvattingen over functionele voeding. De onderzoekers spraken met twintig consumenten en zeven deskundigen uit de voedingswereld27. De geïnterviewde technologen en producenten waren over het algemeen enthousiast over functionele voeding terwijl de voedingskundigen en beleidsmakers wat sceptischer waren. De deskundigen die enthousiast waren over functionele voeding, verwachtten dat er in de toekomst producten ontwikkeld zouden worden met een bewezen beschermend of bevorderend effect op de gezondheid. Volgens een aantal geïnterviewde deskundigen, is een bezwaar van functionele voeding dat het overbodig is: er zijn in Nederland nauwelijks deficiënties en de eventuele deficiënties kunnen worden verholpen door aanpassingen van het voedingspatroon. De onderzoekers weerleggen dit argument door te zeggen dat schaarste tot het verleden behoort en dat het logisch is dat er nu wordt onderzocht hoe optimale hoeveelheden voedingsstoffen bereikt kunnen worden (De Bruin, 1995, 72-73). De belangrijkste opvattingen van voedingsdeskundigen en consumenten over functionele voeding die uit dit onderzoek naar voren komen, worden vergeleken in bijlage 4. Een aantal van de contra’s voor consumenten die genoemd zijn door deskundigen, berust op de opvatting dat de onwetende consument tegen zichzelf beschermd moet worden. Het gaat om de bezwaren dat consumenten functionele voeding kunnen gebruiken om hun ongezonde eetgedrag mee te compenseren (alibi-functie), dat reclame een te versimpeld beeld van de werkelijkheid geeft en dat functionele voeding verwarrend werkt (De Bruin, 1995, 78). Ook Van den Belt, Te Molder, Aarts en Korthals (1999, 68, 85) komen in een onderzoek naar de rol van de overheid met betrekking tot functionele voeding tot de conclusie dat Nederlandse deskundigen vaak paternaliserend en moraliserend over functionele voeding oordelen. Zij concluderen dit op basis van interviews en groepsdiscussies met vertegenwoordigers van het bedrijfsleven, de overheid, consumentenorganisaties en de gezondheidszorg.
26
Behalve de hier besproken studies naar de opvattingen van met name voedingsdeskundigen zijn er ook een aantal studies naar de opvattingen van consumenten over functionele voeding gedaan. Zie onder andere Laros (2006). Deze studies vallen buiten de vraagstelling van dit onderzoek en zullen hier niet besproken worden. 27 De betreffende deskundigen zijn: mw. prof. W.A. van Staveren, hoogleraar Voeding van de Oudere Mens, Landbouwuniversiteit Wageningen; ir. R. Top, ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, directie Voeding en Veiligheid van Producten, Rijswijk; dr. W. Jongen, Instituut voor AgroTechnologisch Onderzoek DLO, Wageningen; mw. A. Wipkink, diëtiste Academisch Ziekenhuis Leiden (telefonisch); dr. Th. Ockhuizen, Hercules European Research Center, Barneveld; dr. O. Korver, Unilever Research Laboratorium, Vlaardingen; mw. H. Kolthof, Nutricia Nederland afdeling Functionele Voedingsmiddelen, Zoetermeer.
30
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Sommige auteurs hebben zeer uitgesproken standpunten over functionele voeding. Duidelijke voorstanders van functionele voeding zijn de auteurs van een hoofdstuk getiteld Designing Functional Foods in het standaardwerk Modern Nutrition in Health and Disease. In hun bijdrage wordt geen aandacht besteed aan mogelijke nadelen van deze producten. Hun pro-industriële standpunt blijkt uit het volgende citaat: Functional foods can help reduce healthcare costs by preventing or delaying the onset of chronic disease. The food industry should be recognized for its contribution to a healthier, safer diet that benefits everyone (Bidlack en Wang, 1999, 1832). Een uitgesproken tegenstander van functionele voeding is de Amerikaanse voedingswetenschapper en activiste Marion Nestle. Zij gebruikt de term techno-foods voor functionele voeding omdat zij, zoals ze zelf zegt, deze producten wil aanduiden met een pejoratieve term. Functionele voeding is een uitvinding van de levensmiddelenindustrie om de winst te vergroten. Nestle geeft een aantal redenen waarom ze tegen functionele voeding is. Het toevoegen van nutriënten aan voedingsmiddelen meer dan er voor de bewerking in zat (fortificatie) zorgt ervoor dat producenten voedingsmiddelen van dubieuze kwaliteit in de markt kunnen zetten als gezondheidsproducten. Dit terwijl het onzeker is wat de gevolgen zijn van grote hoeveelheden vitaminen en mineralen. Een ander bezwaar van techno-foods is dat het afleidt van het bevorderen van gezonde eetpatronen. Het idee dat gezondheidsvoordelen afhangen van individuele ingrediënten is misleidend. Zo ontstaat er verwarring bij het publiek hoe je het beste gezond kan eten. Daarnaast wordt het moeilijker voor de overheid om het publiek te beschermen tegen schadelijke substanties in het voedsel. Voedsel moet gewaardeerd worden om zijn rijke en complexe smaak en cultuur en vanwege de voedingskundige eigenschappen. Voedsel moet niet gezien worden als een verzamelvat van nutriënten of genezende stoffen (Nestle, 2002, 295-357). De houding van diëtisten ten opzichte van functionele voeding is nog niet goed onderzocht. In de wetenschappelijke literatuur wordt verslag gedaan van twee onderzoeken. Lee, Georgiou en Raab (2000), onderzoekers van het Department of Nutrition and Food Management van Oregon State University, onderzochten de houding van diëtisten uit de staat Oregon ten opzichte van functionele voeding, voedingssupplementen en kruiden. Zij hielden een enquête onder 162 diëtisten in maart 1998. De onderzoekers gebruikten de volgende definitie van functionele voeding: A food that provides a physiologic benefit in addition to its nutrient content and that may prevent disease and/or promote health (eg, soybeans, garlic, oats, fish oil, broccoli, cranberry juice) (Lee et al., 2000, 544). 86 procent van de geïnterviewde Amerikaanse diëtisten gebruikte zelf functionele voeding en 84 procent gebruikte zelf voedingssupplementen. Diëtisten raden functionele voeding vaker aan voor behoud van gezondheid en preventie dan voor behandeling van ziekte. Dit is te verklaren door het feit dat men natuurlijke producten tot de categorie functionele voeding rekent. De Jong, Hoendervangers, Bleekert en Ocké (2004), onderzoekers bij het RijksInstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Wageningen Universiteit,
31
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE onderzochten de houding van de Nederlandse diëtisten ten opzichte van functionele voeding. Zij baseerden zich op een enquête gehouden in maart 2002 onder 238 diëtisten die ingeschreven stonden bij het Kwaliteitsregister voor Paramedici. Negentig procent van de respondenten had direct contact met cliënten. In deze enquête werd functionele voeding gedefinieerd als: Foods to which one or more ingredients (nutrients or non-nutrients) have been added or modified to enhance their contribution to a healthful diet. These foods may have a beneficial effect on health beyond the effect of normal foods. They can improve certain body functions, state of health and/or lower the risk on developing certain diseases (De Jong et al., 2004, 56). Het grootste deel van de diëtisten (69%) geeft aan weinig of geen functionele voeding te eten. Een kwart van de diëtisten eet af en toe functionele voeding terwijl slechts 6 procent regelmatig functionele voeding zegt te eten. Functionele voedingsmiddelen die door de diëtisten worden geconsumeerd, zijn met vitaminen verrijkte producten (n=38), probiotica (n=34) en margarine met plantensterolen (n=16). Een groot deel van de diëtisten (68%) vindt margarine met plantensterolen een nuttig product. Zij raden dit hun cliënten aan bij een verhoogd cholesterolgehalte. Een derde van de diëtisten vindt probiotica een nuttig product, met name na het gebruik van antibiotica of bij darmklachten. Zuivel met extra calcium of met extra vitaminen vindt een kleiner deel van de diëtisten (28% en 27% respectievelijk) nuttig. Zij adviseren met calciumverrijkte zuivel bij osteoporose of bij een beperkte inname van zuivel. Met vitaminen verrijkte zuivel wordt aangeraden bij een inadequaat dieet. Zuivel met extra vitaminen of met extra calcium wordt door een ander deel van de diëtisten beschouwd als niet geschikt om te adviseren (29% en 19% respectievelijk). Zij beweren dat de dosis te laag is of dat extra inname van deze nutriënten gemakkelijk te bereiken is met normale voeding. Zeventien procent vindt probiotica niet geschikt om aan te raden. De veiligheid en functionaliteit van het product zijn nog onbekend en bacteriën worden gezien als vreemde indringers die mogelijk kunnen interacteren met de homeostasis van het lichaam. Vijf procent raadt margarine met plantensterolen niet aan vanwege interactie met medicijnen, omdat een lage dosis geen effect heeft of omdat het voedingspatroon eerst veranderd moet worden. Uit het onderzoek blijkt dat diëtisten functionele voeding alleen nuttig vinden bij een bepaald gezondheidsprobleem. Ze erkennen de potentiële preventieve functie van dit soort producten, maar ze zijn op dit moment alleen voorstander van deze producten wanneer ze op een curatieve manier worden gebruikt. Dit komt mogelijk omdat de diëtisten veelal met zieke mensen werken. De auteurs stellen dat de bezwaren tegen functionele voeding te maken hebben met problemen met de veiligheid, effectiviteit en dosis/gebruik van deze producten. Wanneer deze problemen opgelost zijn, zullen diëtisten deze producten meer gaan adviseren (De Jong et al., 2004). De Jong et al. (2004) vergelijken de resultaten van hun artikel met de resultaten van Lee et al. (2000). Hierbij wordt geen aandacht besteed aan het feit dat in deze onderzoeken twee verschillende definities van het begrip functionele voeding worden gebruikt. Volgens de definitie van Lee et al. (2000) kunnen ook natuurlijke producten zoals broccoli, behoren tot de categorie functionele voeding, terwijl dit volgens de definitie van De Jong et al. (2004) niet mogelijk is (voor een uitgebreide analyse van de verschillende definities van het begrip functionele voeding zie paragraaf 4.4). De
32
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE conclusie van De Jong et al. (2004, 61), dat functionele voeding meer geïntegreerd is in de Amerikaanse diëtetiek dan in de Nederlandse beroepspraktijk, kan mijns inziens niet op basis van dit materiaal worden gedaan. Het gebruik van verschillende definities kan mogelijk ook verklaren dat Amerikaanse diëtisten meer vertrouwen in de effectiviteit en veiligheid van functionele voeding hadden dan de Nederlandse diëtisten. Ook de overheid heeft onderzoek gedaan naar wat de opvattingen van diëtisten over functionele voeding. In 2003 heeft het ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport in het kader van het project ‘Biotechnologie als Open Beleidsproces’ het onderwerp functionele voeding in een focusgroep van zeven diëtisten besproken. De diëtisten vinden het een goede ontwikkeling dat functionele voeding beschikbaar is in de vrije verkoop. Voorwaarden hierbij zijn dat de veiligheid van de producten is gewaarborgd, dat de consument goed wordt voorgelicht en dat functionele voeding voor iedereen vrij toegankelijk moet zijn. De diëtisten zijn van mening dat een gezonde levensstijl een eerste voorwaarde is om een betere gezondheid te bereiken (Janssen Steenberg, 2003). Anders dan de Nederlandse beroepsverenigingen die geen inhoudelijke standpunten innemen over ontwikkelingen en producten28, publiceert de Amerikaanse diëtistenvereniging, the American Dietetic Association, regelmatig ‘position papers’ in het eigen tijdschrift Journal of the American Dietetic Association. Het ‘position statement’ over functionele voeding luidt dat functionele voeding, waaronder ‘whole foods and fortified, enriched or enhanced foods’, een potentieel gunstig effect op de gezondheid kunnen hebben, wanneer ze regelmatig en in effectieve hoeveelheden worden gegeten als onderdeel van een gevarieerd voedingspatroon. Men wijst er op dat dit niet betekent dat er onderscheid gemaakt kan worden tussen goede en slechte voedingsmiddelen. Alle voedingsmiddelen passen namelijk in een gezond eetpatroon, ‘the key being moderation and variety’. Door middel van functionele voeding zijn de levensmiddelenindustrie en diëtisten in de positie om ‘whole foods’ te promoten als alternatief voor voedingssupplementen (ADA, 2004). De American Dietetic Association voorziet een verschuiving in de benadering van voeding door diëtisten. Eerst richtte men zich op het beperken van de inname van ongezonde componenten. In de toekomst kan men voedsel ‘voorschrijven’ om de gezondheid van de cliënt te verbeteren (ADA, 2004). De diëtetiek verandert dan in een functionele diëtetiek (Patch et al., 2004).
28
Pers. comm. bestuursleden NVD en VoeDNet.
33
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
4.3 Functionele voeding in een historisch perspectief De hiervoor besproken inbedding van functionele voeding wordt in deze paragraaf in een historisch perspectief geplaatst. Omdat niet duidelijk is wat precies onder de categorie functionele voeding moet worden gerekend, blijkt het lastig om het eerste functionele voedingsmiddel aan te wijzen. ‘Fibe Mini’, een Japans drankje met voedingsvezel, dat in 1988 op de markt kwam, staat wel bekend als het eerste functionele voedingsmiddel29. In 1990 kwamen de eerste functionele voedingsmiddelen in Europa op de markt: in Finland werden producten met melkzuurbacteriën voor een gezonde darmflora geïntroduceerd (Heasman en Mellentin, 2001, 7). Maar ook producten die al langer bestaan kunnen, afhankelijk van de definitie van de categorie functionele voeding, beschouwd worden als functionele voeding. Zo werd al in 1927 vitamine met vitamine A en D geproduceerd30 (Wilson, 1970, 342-343). Voedingsdeskundigen verklaren de belangstelling voor functionele voeding op verschillende manieren. In de eerste plaats is er steeds meer kennis over voeding en de invloed van voeding op gezondheid. Deze toegenomen kennis resulteert in nieuwe voedingsmiddelen die rekening houden met deze inzichten. De tweede reden is economisch: producenten zoeken continu naar mogelijkheden om hun markt uit te breiden. Een derde reden is dat consumenten steeds meer belangstelling hebben voor gezondheid en bereid zijn om bij de aanschaf van producten rekening te houden met de gezondheidsoverwegingen (De Bruin, 1995, 29-30). Door de alternatieve voedselbeweging is de aandacht voor gezondheid toegenomen. Deze beweging waarbij gezond en natuurlijk eten centraal staat, kwam begin jaren zeventig op als een tegencultuur. Later zijn deze ideeën maatschappelijk meer geaccepteerd geraakt (Van Otterloo, 1990, 184-185; Van den Belt et al., 38-39). Vanaf de negentiende eeuw is de kennis over voeding en gezondheid enorm toegenomen. Een belangrijke gebeurtenis in de geschiedenis van de voedingswetenschappen was de ontdekking van vitamines in 1911. Het bleek dat het gebrek aan een bepaalde voedselcomponent ziekte kon veroorzaken. Een tweede belangrijke ontwikkeling vond plaats in de jaren zestig van de twintigste eeuw. Toen werd duidelijk dat vetten een rol spelen bij het ontstaan van hart- en vaatziekten. Tot die tijd werd gedacht dat alleen gebrek aan bepaalde voedingsstoffen dit kon veroorzaken. Toen bleek dat ook te veel van een bepaalde voedingsstof ziekte kon veroorzaken (Santich, 2005, 153-154). Voedingsonderzoek was tot halverwege de twintigste eeuw het terrein van medici en chemici. Pas in 1969 ontstond aan de Landbouwhogeschool in Wageningen een theoretische opleiding op het gebied van voeding. Met de opkomst van functionele voeding en de vervaging van grenzen tussen voeding en medicijnen is er mogelijk een proces van integratie van de medische en voedingswetenschappen aan de gang. De aanstellingen van hoogleraren voeding aan medische faculteiten laat zien dat medisch en voedingsonderzoek dichter bij elkaar komt. Een soortgelijk proces van differentiatie en integratie is zichtbaar in de geschiedenis van de Gezondheids29
Afhankelijk van de definitie van functionele voeding zijn ook eerdere producten als eerste functionele voedingsmiddel aan te wijzen. 30 Dit gebeurde de kwaliteit van margarine als substituut voor roomboter te vergroten.
34
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE raad. De Gezondheidsraad heeft als taak om het parlement en de regering te adviseren over ‘de stand van de wetenschap op het gebied van volksgezondheid’. In 1954 werd de Voedingsraad ingesteld die afzonderlijk van de Gezondheidsraad adviseerde over onderwerpen met betrekking tot voeding. In 1996 is deze scheiding ongedaan gemaakt en is de Voedingsraad opgegaan in de Gezondheidsraad (Gezondheidsraad, 2006). De opkomst van functionele voeding wordt wel in verband gebracht met wat wordt omschreven als een ‘paradigmawisseling’ in de voedingswetenschappen. In de loop van de twintigste eeuw nam de kennis over voeding en gezondheid toe. Als gevolg van deze toegenomen kennis en de opkomst van functionele voeding ontstond een nieuwe kijk op de relatie tussen voeding en gezondheid. Naast de bestaande visie, het ‘totaalparadigma’, ontstond een nieuwe visie, het ‘functionele paradigma’31. In het oude voedingswetenschappelijke ‘totaalparadigma’ ging men er vanuit dat de gezondheid gediend is met een goed samengesteld, evenwichtig en gevarieerd totaalpakket. Het volgende citaat uit het boek Nieuwe Voedingsleer van C. den Hartog32 karakteriseert deze denkwijze: Veel discussie is gevoerd over de vraag of de claim gezondheid rond een voedingsmiddel wel geoorloofd is. Voedingsmiddelen ontlenen […] hun waarde aan hun plaats in het totale voedselpakket. De kwalificatie van één product daaruit is dus onjuist (Den Hartog, 1988, in Korthals, 2002, 176). Tot de jaren tachtig stond deze visie niet ter discussie. Vanaf dat moment ontstond er daarnaast een nieuwe kijk op de relatie tussen voeding en gezondheid. Deze ontwikkelingen vonden plaats onder invloed van resultaten uit de voedingswetenschappen. Tot de jaren zeventig bestond voedingsonderzoek met name uit het ontdekken van onmisbare voedingsstoffen, hun gehalten in voedingsmiddelen en de benodigde dagelijkse hoeveelheid. De laatste 35 jaar is echter gebleken dat alleen de opname van deze voedingsstoffen (zoals vitamines en essentiële vetzuren) niet voldoende is om optimaal gezond te blijven. Met name bij oudere mensen komen voedingsgerelateerde ziekten, zoals hart- en vaatziekten, voor. Als gevolg daarvan trok men de conclusie dat afzonderlijke levensmiddelen en ingrediënten een actieve bijdrage kunnen leveren aan de gezondheid. Het is wel mogelijk uitspraken te doen over de gevolgen van een bepaald product voor de gezondheid. Binnen het oude ‘paradigma’ richt men zich vooral op voedingsvoorschriften voor de gehele samenleving. Binnen het nieuwe ‘paradigma’ acht men specifieke voedingsadviezen voor bepaalde groepen effectiever. Afhankelijk van de specifieke gezondheidssituatie 31
Overigens wordt het gebied van de voeding vaker in verband gebracht met andere paradigmawisselingen. Santich (2005) stelt dat dieetadvisering en voedingsadviezen in de loop van de twintigste eeuw als gevolg van ontdekkingen in de voedingswetenschappen te maken heben gekregen met twee paradigmawisselingen. De eerste wisseling werd veroorzaakt door de ontdekking van vitamines. De tweede wisseling was het gevolg van ontdekkingen over de rol van vet in het lichaam. Nestle (2002) ziet een paradigmaverandering in de manier waarop de samenleving aankijkt tegen obesitas. Eerst werd obesitas gezien als een individueel probleem terwijl het in het nieuwe paradigma gezien wordt als een probleem van de gehele samenleving. Lang en Heasman (2004) beweren dat twee conflicterende paradigma’s met elkaar strijden om het industriële voedselproductiee model van de 20 eeuw te vervangen. In het ene paradigma wordt de voedselontwikkeling gedomineerd door de ‘life sciences’, in het andere paradigma door een ecologische benadering. 32 Hartog, C. den, e.a. (1988). Nieuwe Voedingsleer, Utrecht: Aula, 464. geciteerd in: Korthals, 2002, 176.
35
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE van het individu dienen bepaalde producten wel of niet geconsumeerd te worden (Korthals, 2002, 172-194; Heasman en Mellentin, 2001, 55-77; Van den Belt et al., 1999, 16). Kuhn (1962) introduceerde de term paradigma in zijn boek The Structure of Scientific Revolutions uit 1962. Wetenschappers uit een bepaalde discipline delen een paradigma: bepaalde theorieën, methoden, taal en opvattingen die nodig zijn voor het doen van onderzoek op een bepaald gebied. Het paradigma bepaalt welk onderzoek wordt gedaan. In deze studie ga ik niet in op de vraag of er daadwerkelijk een paradigmawisseling in de voedingswetenschappen heeft plaatsgevonden. Wel onderzoek ik of de opvattingen van diëtisten over voeding en gezondheid vooral behoren tot het ‘totaalparadigma’ of tot het ‘functionele paradigma’ (zie hoofdstuk 5).
36
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
4.4 De inbedding van het begrip functionele voeding Door de ontwikkeling van functionele voeding is een nieuwe categorie levensmiddelen ontstaan. Naast de inbedding van deze producten vindt ook een integratie van het begrip functionele voeding plaats. Hieronder volgt een overzicht van het gebruik van deze term en andere verwante begrippen. Het zal met name gaan over het gebruik van de definitie door deskundigen. In het algemeen wordt dit begrip als te ingewikkeld beschouwd voor consumenten. Fabrikanten gebruiken deze term daarom niet in hun communicatie met consumenten en de meeste consumenten kennen dit begrip dan ook niet (De Vries, 2006). In dit verband is het opmerkelijk dat het Voedingscentrum het begrip functionele voeding wel noemt in zijn communicatie met de consument (Voedingscentrum, 2006a). In de voorgaande hoofdstukken is gesproken over functionele voeding als gezondheidsbevorderende voeding. Zoals al is vermeld, blijkt de definitie van het begrip functionele voeding onduidelijk te zijn. Bijlage 2 laat het resultaat zien van een inventarisatie van verschillende definities die van dit begrip in omloop zijn33. Er blijkt geen eenduidige definitie van het begrip te bestaan34. De definities kunnen in twee hoofdcategorieën worden onderverdeeld: een brede en een smalle definitie. De smalle definitie stelt dat functionele voeding opzettelijk veranderd is van samenstelling om de gezondheid van de consument te bevorderen. Een voorbeeld van de smalle definitie is: Producten of ingrediënten die met opzet zo zijn samengesteld dat deze ten opzichte van overeenkomstige traditionele voedingsmiddelen een gezondheidsbevorderend effect hebben (Van Dokkum, 1998, 1). Natuurlijke producten kunnen volgens de smalle definitie nooit functioneel genoemd worden. Volgens de brede definitie kunnen natuurlijke producten ook beschouwd worden als functionele voeding. Een voorbeeld van een brede definitie is: [Functional foods] are usually understood to be any potentially healthful food or food ingredient that may provide a health benefit beyond the traditional nutrients it contains. [….] Unmodified whole foods such as fruits and vegetables represent the simplest form of a functional food. Modified foods including those that have been fortified with nutrients or enhanced with phytochemicals or botanicals, also fall within the realm of functional foods (ADA, 2004, 814-815). De grenzen van de brede definitie van het begrip zijn minder strikt: uiteindelijk kan ieder voedingsmiddel als functioneel worden beschouwd. Opvallend is dat voornamelijk buitenlandse auteurs en organisaties de brede definitie hanteren. De meeste Nederlandse bronnen gebruiken een smalle definitie. Dat definities in de loop van de tijd kunnen veranderen, blijkt onder meer uit de definities die de American Dietetic Association (ADA) in de loop van de tijd heeft gehanteerd in zijn ‘position 33
Bijlage 2 is gemaakt door definities over te nemen uit de bronnen die bij deze studie zijn gebruikt. Deze tabel is bedoeld om een indruk te geven van de diversiteit van de definities en streeft geen volledigheid na. 34 Een verklaring voor dit gebrek aan een eenduidige definitie, is een interessant studieonderwerp. Dit valt echter buiten het onderwerp van dit scriptieonderzoek.
37
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE papers’. In 1995 gebruikte men een smalle definitie van functionele voeding. Voor gezondheidsbevorderende elementen die van nature in voedsel voorkomen, gebruikte men de term ‘phytochemicals’. Vanaf 1999 gebruikt de American Dietetic Association een bredere omschrijving van de categorie functionele voeding: ook voedingsmiddelen die ‘phytochemicals’ bevatten, zijn functionele voedingsmiddelen (ADA 1995; ADA 1999; ADA 2004). Mogelijk gebruikt men deze bredere definitie omdat men de consumptie van natuurlijke producten wil stimuleren zoals ook blijkt uit het volgende citaat uit het position paper van 2004: The food industry and dietetics professionals have a unique opportunity to promote whole foods as an alternative to dietary supplementation through the integration of appropriate functional foods into a varied eating plan for consumers (ADA, 2004, 821). De definitie van het begrip functionele voeding lijkt dus te worden beïnvloed door strategische belangen om mensen zo gezond mogelijk te laten eten. Functionele voedingsmiddelen kunnen wat betreft hun doelstellingen worden onderverdeeld in verschillende categorieën. Schaafsma (2001), bijzonder hoogleraar Voeding en Levensmiddelen aan Wageningen Universiteit, maakt onderscheid tussen: • Het in stand houden van de gezondheid • Het verbeteren van lichaamsfuncties • Het verlagen van het ziekterisico • Het bevorderen van het herstel van ziekte Lee, Georgiou en Raab (2000), onderzoekers van het Department of Nutrition and Food Management, Oregon State University, onderscheiden behoud van gezondheid, preventie chronische ziekte, behandeling chronische ziekte en behandeling acute ziekte. De Jong, Hoendervangers, Bleekert en Ocké (2004), onderzoekers bij het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM) en Wageningen Universiteit, onderscheiden het verbeteren van lichaamsfuncties en het verlagen van het risico op bepaalde ziekten. Deze indelingen blijken bij nader onderzoek niet eenduidig te zijn. Wanneer we bijvoorbeeld Becel pro.activ in een categorie willen indelen, blijkt dit product in alle categorieën van de drie indelingen te passen. De vier categorieën die Schaafsma (2001) onderscheidt, overlappen elkaar: wanneer een product het ziekterisico verlaagt, betekent dit dat de gezondheid daarmee in stand wordt gehouden. In de indelingen van Schaafsma (2001) en De Jong et al. (2004) is geen categorie ‘behandeling van ziekte’ opgenomen. Dit wordt mogelijk veroorzaakt door wettelijke beperkingen die curatieve claims op voedingsmiddelen verbieden. In de definities en indelingen komt vaak het begrip gezondheid voor zonder dat dit begrip wordt gedefinieerd. Dit veroorzaakt onduidelijkheid omdat de precieze betekenis van de definitie en de indeling van functionele voeding bepaald worden door de gebruikte definitie van het begrip gezondheid. De World Health Organization hanteert een brede definitie van ‘health’: ‘a state of complete physical, mental and social well-being and not merely the absence of disease or infirmity’ (WHO, 2006). Voedingsmiddelen zijn, wanneer deze definitie van gezondheid wordt gehanteerd, vaker gezondheidsbevorderend dan wanneer gezondheid smal wordt gedefinieerd als de afwezigheid van ziekte. De indeling van de filosoof Korthals (2002, 179) blijkt overzichtelijker dan de indelingen
38
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE van de onderzoekers die directer bij de voedingswereld betrokken zijn. Hij onderscheidt vier categorieën functionele voedingsmiddelen: • Producten die risico’s reduceren • Producten voor de behandeling van ziekten • Producten voor zelfmedicatie van niet-bedreigende aandoeningen • Producten voor verbetering van activiteiten Deze indeling is zeer bruikbaar om de verschillende typen producten en claims van elkaar te onderscheiden. Naast het begrip functionele voeding gebruiken deskundigen uit de voedingswereld diverse andere begrippen. De grenzen tussen het begrip functionele voeding en de andere begrippen blijken niet duidelijk te zijn. De Bruin (1995, 31-32) plaatst verschillende begrippen op een continuüm, dat loopt van gewone voeding tot medicijnen. Daartussen staan achtereenvolgens functionele voedingsmiddelen, nutraceuticals en klinische voeding of medical foods. In bijlage 3 wordt een overzicht gegeven van verschillende definities van het begrip nutraceuticals. Dit overzicht laat zien dat er geen eenduidige definitie van dit begrip bestaat. Enkele definities stellen dat nutraceuticals de werkzame of bioactieve stoffen zijn die zorgen voor het gezondheidsbevorderende effect van functionele voeding. Andere definities beweren dat nutraceuticals voedingssupplementen zijn. De werkzame of bioactieve stof zit dan in pil- of poedervorm. Weer andere definities beschouwen het begrip nutraceuticals als synoniem voor de brede of smalle definitie van functionele voeding. Klinische voeding betreft voeding voor patiënten die op medisch voorschrift wordt verstrekt. Te denken valt aan sondevoeding voor bepaalde patiëntengroepen. Voedingssupplementen behoren tot een andere categorie. Deze categorie wordt in een Europese richtlijn (2002/46/EG) als volgt gedefinieerd: ‘als aanvulling op de normale voeding bedoelde voedingsmiddelen die een geconcentreerde bron van een of meer nutriënten of andere stoffen met een nutritioneel of fysiologisch effect vormen en in voorgedoseerde vorm op de markt worden gebracht, namelijk als capsules, pastilles, tabletten, pillen en soortgelijke vormen, zakjes poeder, ampullen met vloeistof, druppelflacons, en soortgelijke vormen van vloeistoffen en poeders bedoeld voor inname in afgemeten kleine eenheidshoeveelheden’. Volgens deze definitie vallen voedingssupplementen onder voedsel en niet onder medicijnen (Van Dooren, 1995, 20). Andere begrippen die ook gebruikt worden om gezondheidsproducten aan te duiden, zijn nutritional foods, pharmafoods, designer foods en health foods (Korthals, 2002, 180; Heasman en Mellentin, 2001, 5-11; De Bruin, 1995, 10-12). In de twee voorafgaande hoofdstukken heb ik een beschrijving gegeven van diëtisten en andere actoren op de gezondheidsmarkt (hoofdstuk 3) en de maatschappelijke inbedding van functionele voeding (hoofdstuk 4). In het vervolg van deze scriptie analyseer ik de resultaten van de interviews. De hierboven besproken onderwerpen komen terug in deze analyse.
39
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Hoofdstuk 5 De culturele inbedding van functionele voeding in de diëtetiek 5.1 Functionele voeding in de praktijk gedefinieerd De definitie van het begrip functionele voeding blijkt niet eenduidig te zijn in de eerder bestudeerde literatuur. Ook diëtisten die in de praktijk met functionele voeding werken, blijken het niet eens te zijn over de definitie. Hoewel alle respondenten bekend zijn met de term functionele voeding vindt men het erg lastig het begrip te definiëren. Het begrip is ‘een beetje vaag’ (Christianne) en ‘het overlapt elkaar allemaal’ (Annette). De definitie zoals die door 15 respondenten wordt gegeven bevat ten minste één van de volgende drie dimensies: • Er is iets toegevoegd aan het voedingsmiddel • Het product heeft een meerwaarde/toegevoegde waarde • Het product is gezondheidsbevorderend Alle dimensies komen voor in de definitie van Linda. Linda: Een functioneel voedingsmiddel [is] een voedingsmiddel dat een toegevoegde waarde heeft ten opzichte van een regulier voedingsmiddel. En die toegevoegde waarde zit dan vaak in een extra ingrediënt dat toegevoegd is, dat een gezondheidsbevorderende werking heeft.35 Tabel 6 geeft een overzicht van de combinaties van dimensies van de definitie en het aantal respondenten dat de betreffende combinaties heeft genoemd. Geen enkele combinatie wordt veel vaker gebruikt dan de andere combinaties van dimensies. Net zoals in de wetenschappelijke literatuur blijken ook diëtisten geen eenduidige definitie van het begrip te hanteren. Tabel 6 Dimensies van de definitie van functionele voeding Aantal Toevoegen Meerwaarde / Gezondheidsrespondenten Toegevoegde bevorderend (N=17) waarde / extra 2 3 *** 2 ** 2 ** 4 **** **** 2 ** ** 2 ** ** ** Aantal keer 10 8 7 genoemd 35
Linda plaatst zelf nog een kanttekening bij deze definitie. Zij stelt dat het niet altijd hoeft te gaan om een toevoeging, het kan ook gaan om een specifieke technologie. Zo zorgt een specifieke technologie er bij het functionele voedingsmiddel Knorr Vie voor dat veel groente en fruit in een klein flesje kan worden gedaan.
40
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
De meerderheid van de geïnterviewde diëtisten (14 respondenten) is van mening dat alleen producten waaraan iets toegevoegd of veranderd is tot de categorie functionele voeding behoren. Wanneer deze respondenten een brede definitie voorgelegd krijgen om te becommentariëren, is een groot deel van hen het niet eens met het feit dat natuurlijke producten ook functionele voeding worden genoemd. Zij geven hiervoor verschillende argumenten. Een aantal respondenten maakt een duidelijk onderscheid tussen natuurlijke voedingsmiddelen en nieuwe of industrieel bewerkte voedingsmiddelen. Anderen zeggen dat dan alle voedingsmiddelen beschouwd kunnen worden als functionele voeding. Andere respondenten zijn neutraler in de definitiekwestie: ‘het is maar net hoe je het noemt’ (Janneke). Evelien laat het definiëren van het begrip liever aan een expert over. Zij geeft het volgende voorbeeld waaruit blijkt hoe moeilijk zij het vindt om te bepalen wanneer iets een functioneel voedingsmiddel is: Evelien: Wat je nu tegenwoordig ook veel ziet is reclame met cranberry’s bij blaasontsteking. Als je puur cranberrysap hebt, wat er altijd al was, dan is het een gewoon voedingsmiddel, maar op welk moment wordt het nou een functioneel voedingsmiddel want als mensen het specifiek gaan gebruiken vanwege de blaasontstekingen. Ook de andere respondenten blijken het moeilijk te vinden om van een bepaald product te zeggen of dit behoort tot de categorie functionele voeding. Zo twijfelen de geïnterviewde diëtisten bijvoorbeeld over de vraag of gevitamineerde producten ook als functionele voeding beschouwd moeten worden. Petra geeft aan dat definities in de loop van de tijd kunnen veranderen. Petra: Uiteindelijk zal die scheiding [tussen functionele en reguliere voeding, NP] misschien ook wel helemaal verdwijnen, omdat niemand meer echt weet wat er nou van oorsprong in een product moet zitten. Bijlage 5 geeft een indeling van de definities die de respondenten hanteren en hun reacties op een contrasterende definitie. In tien interviews is gesproken over de vraag of voedingssupplementen ook tot de categorie functionele voeding kunnen worden gerekend. Zeven respondenten vinden dat voedingssupplementen niet tot voeding behoren en daarom geen functionele voedingsmiddelen kunnen zijn. Drie diëtisten zijn van mening dat een voedingssupplement ook functionele voeding kan zijn. Barbara: Op dat moment is het wel functionele voeding want mensen komen het tekort en je voegt het toe. In zeven interviews komt de vraag aan de orde of klinische voeding ook functionele voeding is. Vijf respondenten vinden dat klinische voeding geen functionele voeding is. Het blijkt echter lastig om dit te beargumenteren. Evelien: Nee, functionele voeding, dat zijn gewoon vrij verkrijgbare, mensen kunnen ook Nutridrink kopen, maar het prijskaartje is ook navenant, alhoewel Becel ook niet
41
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE goedkoop is. [….] Maar dat komt natuurlijk ook omdat daar andere producenten zitten. Maar goed dat is natuurlijk ook niet, dat is gedeeltelijk wel waar, maar die markt is natuurlijk ook aan het vervagen. Twee respondenten menen dat klinische voeding ook beschouwd kan worden als functionele voeding. Barbara: het is heel functioneel omdat mensen het zelf niet meer kunnen. De respondenten blijken geen duidelijke argumenten te hebben om klinische voeding wel of niet te beschouwen als functionele voeding. De meeste diëtisten zien functionele voeding en klinische voeding als twee gescheiden categorieën. Bij nader onderzoek blijkt het echter niet zo zwart-wit te zijn. Wanneer de definities van de respondenten worden vergeleken met de definities van andere deskundigen (bijlage 2), blijkt dat de drie dimensies die veel genoemd zijn door de respondenten ook in definities uit de literatuur terugkomen. In de definitie van het Informatorium voor Voeding en Diëtetiek (Van Dokkum, 1998, 1) komt de dimensie gezondheidsbevorderend voor. Ook wordt er een duidelijk onderscheid gemaakt tussen reguliere en functionele voedingsmiddelen. Het element ‘toegevoegde waarde’ komt terug in de definitie van Schaafsma (2003). Ook vertoont de definitie van de respondenten overeenkomsten met die van het Voedingscentrum (2006a), die spreekt over voedingsmiddelen met toegevoegde gezondheidsbevorderende stoffen. Het begrip ‘meerwaarde’ dat door meerdere respondenten werd genoemd, komt in geen enkele definitie terug. Mogelijk heeft een aantal respondenten zich voorbereid op het interview en de definitie van dit type producten nagezocht. Dat ze hierbij gekeken hebben op de site van het Voedingscentrum, een door diëtisten veel geraadpleegde website, of in het Informatorium voor Voeding en Diëtetiek, een naslagwerk voor diëtisten, ligt voor de hand. Nu duidelijk is wat diëtisten onder het begrip functionele voeding verstaan, vervolg ik de analyse met een onderzoek naar de opvattingen van diëtisten over functionele voeding.
42
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
5.2 Diëtisten aan het woord over functionele voeding Om de culturele inbedding van functionele voeding onder diëtisten te onderzoeken, geef ik in deze paragraaf een overzicht van de opvattingen van de respondenten over functionele voeding.
5.2.1 Opvattingen over functionele voeding Diëtisten staan ambivalent tegenover functionele voeding. Ze zien voordelen van het gebruik van functionele voeding, maar de nadelen overheersen in de ogen van de meeste diëtisten. Een positief aspect van functionele voeding is dat het consumenten mogelijkheden geeft om invloed te hebben op hun gezondheid. Een ander pluspunt van functionele voeding is dat het gebruikt kan worden om problemen op te lossen. Functionele voeding wordt dan curatief of genezend gebruikt. Bij klachten is het volgens een aantal respondenten beter om (functionele) voeding te gebruiken dan om medicijnen te nemen. De diëtisten geven verschillende redenen waarom een voedingmiddel de voorkeur heeft boven medicatie. Voedingsmiddelen hebben minder bijwerkingen dan medicijnen; eten heeft een sociale en psychologische functie; bepaalde groepen cliënten in de gezondheidszorg hebben al heel veel medicijnen, dus het is prettig als een bepaald probleem met een voedingsmiddel kan worden opgelost; mensen zullen voeding in vergelijking met medicijnen minder vaak vergeten in te nemen. Odile beargumenteert haar voorkeur voor voedsel in vergelijking met medicijnen als volgt: Odile: Naast het feit dat het voeding is heeft het natuurlijk ook een sociale functie, je kan gewoon mee-eten met het toetje. […] Pillen is gewoon iets chemisch, ik bedoel op het moment dat je iets met een voedingsmiddel kan oplossen is dat mijns inziens gewoon beter. Toch zijn niet alle respondenten van mening dat functionele voeding te prefereren is boven het gebruik van medicijnen. Zo verwijst Annette naar de volgende uitspraak van Luc Bonneux, arts-epidemioloog, over het gebruik van margarines met stanolen of sterolen in Voeding Nu. Waarom ‘mogelijk’ een trage autobus nemen naar Parijs, die misschien niet rijdt, als ik ‘zeker’ een snelle trein heb, die zeker en snel arriveert? (Kraak, 2004). Een groot bezwaar van deze producten zijn de hoge kosten. De manier waarop de elf respondenten dit bezwaar kenbaar maken, varieert. Christianne verwoordt haar bezwaar op een cognitieve manier. Christianne: Als ik Danone Activia afweeg tegen gewoon een pak melk, […] de kosten-baten verhouding is dan erg uit evenwicht. Andere respondenten verwoorden hun bezwaren op een meer affectieve manier. Petra: [Het is] belachelijk duur.
43
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Dat de meerderheid van de respondenten problemen heeft met de hoge kosten van de functionele voedingsmiddelen, heeft mogelijk zijn oorsprong in het ontstaan van de opleiding voor de diëtisten op de huishoudscholen. De kookleraressen stelden zichzelf ten doel om hun leerlingen verantwoorde maaltijden voor een beperkte prijs te leren koken. De smaak van het eten lijkt minder belangrijk te worden gevonden. In de kookboeken van Martine Wittop-Koning, één van de grondleggers van de eerste diëtistenopleiding, werd behalve aan de voedingswaarde van de gerechten veel aandacht besteed aan de kosten van het eten (Van Otterloo, 1990, 140-143). Volgens een deel van de respondenten is functionele voeding overbodig omdat met gewone voeding ook gezond gegeten kan worden. Odile: Tuurlijk die producten leveren een bijdrage aan een betere darmflora maar dat wil niet zeggen dat een gewone bruine boterham met heel veel vezels daar ook niet aan bijdraagt. Functionele voeding kan volgens een aantal respondenten wel helpen om de problemen te verminderen maar het lost de problemen niet op. Een aanpassing van de voeding is in hun ogen effectiever. Verder zien vijf diëtisten een potentieel gevaar van overdosering. Dit wordt vooral in verband gebracht met de gevaren van een te hoge inname van vitamines. Vijf geïnterviewde diëtisten denken dat consumenten functionele voeding gebruiken ter compensatie van een ongezond eetpatroon. Een aantal respondenten wijst er op dat de effecten van functionele voeding niet altijd bewezen zijn. En zelfs als een product gebaseerd is op een wetenschappelijk artikel, dan hoeft dit niet te betekenen dat een product werkt. Francien: Heel veel producten worden in de markt gezet want er is één artikel verschenen dat het goed is. Er kunnen twintig artikelen achteraan zijn dat het niet goed is, maar daar hebben ze het niet over. Belangrijk voor de discussie over functionele voeding is het beeld dat diëtisten van consumenten hebben. De helft van de respondenten (N=18) is van mening dat consumenten een gebrek aan kennis hebben over voeding. Daarom kunnen ze niet goed met functionele voeding omgaan. Aan de andere kant menen acht diëtisten dat consumenten juist steeds bewuster omgaan met voeding en gezondheid en daarom functionele voeding gaan gebruiken. Hoewel deze opvattingen elkaar niet volledig tegenspreken, zoals blijkt uit het feit dat één diëtist beide argumenten gebruikt, blijkt dat de meeste diëtisten ofwel een beeld van onwetende consumenten ofwel een beeld van bewuste consumenten hebben. Het beeld dat de diëtisten van consumenten hebben, lijkt op basis van deze gegevens afhankelijk te zijn van de plaats waar diëtisten werken. De vier diëtisten die bij een levensmiddelenbedrijf werken, hebben een beeld van bewuste consumenten. De twee diëtisten die bij een brancheorganisatie werken en zich onder meer met voorlichting over hun productgroep bezighouden, hebben juist een beeld van onwetende consumenten. Door te stellen dat consumenten incapabel zijn om met functionele voeding om te gaan, creëren diëtisten een behoefte aan professioneel advies. Dit komt overeen met de theorie van Shaffir en Pawluch (2003, 901-902) die stellen dat beroepsgroepen invloed uitoefenen op de sociale constructie van problemen.
44
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE De respondenten die een beeld hebben van onwetende consumenten willen de consument beschermen. Francien: De mensen moeten beschermd worden. [….] De portiegrootte moet voorgeschreven worden. […] Ik denk dat het niet meer kan via het normale. Ook in de functional foods. Deze paternalistische houding van deskundigen werd ook in andere studies gevonden. Linda, diëtist in de levensmiddelenindustrie, vertelt dat diëtisten met die houding vaak zelf al een keus maken voor hun cliënt over het wel of niet gebruiken van functionele voeding. De respondenten zijn ingedeeld in vijf verschillende groepen voor wat betreft hun houding ten opzichte van functionele voeding. Hiervoor is gebruik gemaakt van de antwoorden op de vraag: wat vindt u van de ontwikkeling dat steeds meer mensen functionele voeding gaan gebruiken? (zie bijlage 6). Tabel 7 geeft een overzicht van de categorieën en het aantal respondenten in deze categorie. Tabel 7 Houding van respondenten ten opzichte van functionele voeding Categorie Aantal respondenten (N=17) Positief 2 Ambivalent positief 6 Ambivalent 5 Ambivalent negatief 2 Negatief 2 Het is opvallend dat de respondenten vooral nadelen van functionele voeding noemen, terwijl de meerderheid ‘ambivalent positief’ of ‘ambivalent’ is over het gebruik van functionele voeding. Mogelijk wordt dit veroorzaakt doordat naast de genoemde cognitieve bezwaren van het gebruik van functionele voeding ook affectieve pluspunten bestaan. In dat geval zou het te verwachten zijn dat een groot deel van de respondenten zelf ook functionele voeding gebruikt. Slechts zes respondenten (N=18) gebruiken echter functionele voeding36. Dat de meerderheid van de geïnterviewde diëtisten geen functionele voeding gebruikt, is te verklaren met het feit dat functionele voeding in hun ogen alleen nuttig is bij een probleem. Een betere verklaring voor de positievere houding van diëtisten over het gebruik van functionele voeding dan op grond van de genoemde voor- en nadelen verwacht werd, is dat diëtisten willen voorkomen dat ze als ouderwets en te behoudend worden gezien. Dit zou er voor kunnen zorgen dat men minder cliënten krijgt (zie hoofdstuk 6). Om te onderzoeken of er een relatie bestaat tussen de definitie die men hanteert en de opvattingen over functionele voeding is een schema gemaakt. In figuur 1 zijn de individuen geclassificeerd op basis van de definitie die zij hanteren en hun houding ten opzichte van functionele voeding. Deze indelingen zijn te vinden in de bijlagen 5 en 6. 36
De betreffende respondenten gebruiken een of meer van de volgende producten: Vifit producten, Knorr Vie, Becel pro.activ, Optimel en Appelstroop met extra ijzer
45
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE positief L I
E
breed
N G
H J
B D P
C K M smal
A F
OR negatief Figuur 1 Positie van respondenten: definitie (horizontaal) en opvattingen over functionele voeding (verticaal) NB De letters in het diagram verwijzen naar de eerste letters van de namen van de respondenten. Figuur 1 laat zien dat de houding ten opzichte van functionele voeding erg varieert. De diëtisten die functionele voeding smal definiëren, zijn ongeveer gelijk verdeeld over de verschillende categorieën van de houding ten opzichte van functionele voeding. Op basis van deze figuur lijken de houding ten opzichte van functionele voeding en de manier van definiëren van het begrip functionele voeding niet van elkaar afhankelijk te zijn. Zoals al bleek uit de manier waarop diëtisten hun bezwaar over de hoge kosten van functionele voeding kenbaar maakten, kunnen de opvattingen over functionele voeding onderverdeeld worden in cognitieve en affectieve opvattingen37. In de interviews overheersen cognitieve opvattingen. Toch spelen affectieve opvattingen waarschijnlijk een belangrijke rol. Het volgende citaat van Odile geeft een voorbeeld van een affectief bezwaar tegen functionele voeding. Odile: Dat je bijna gaat denken, o maar als ik alleen maar drie maaltijden met gewone voedingsmiddelen gebruik, dan ben ik blijkbaar niet gezond genoeg bezig. Dat vind ik het enge er aan.
37
Ook De Vries (2006) gebruikt het onderscheid tussen cognitieve en affectieve opvattingen wanneer hij de houding van consumenten met betrekking tot (functionele) voeding bespreekt.
46
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Het hieronder volgende citaat van Evelien laat zien dat er sprake is van inconsistentie tussen haar cognitieve en affectieve opvattingen. Zij vindt het prettig om deze producten te gebruiken terwijl ze weet dat ze het eigenlijk niet nodig heeft: Evelien: Ik vind het prima. Af en toe denk je natuurlijk waar zijn mensen mee bezig hoor. Die zijn een dief van hun portemonnee maar goed. Er is een groep mensen, en soms zijn dat de mensen die al het meest bewust eten, die het bijna het minst nodig hebben, die dan nog allerlei producten gaan gebruiken. Maar als mensen zich daar prettig bij voelen en er is verder niets op tegen, nou, ik eet ze zelf ook. Diëtisten werken in de praktijk met functionele voeding. Dit vormt een verklaring voor het feit dat ze in gesprekken over functionele voeding in het algemeen veel spreken over specifieke producten. Diëtisten vormen voornamelijk een oordeel over specifieke producten en niet over de ontwikkeling in het algemeen. Linda, werkzaam bij een levensmiddelenbedrijf, verwoordt het op deze manier: Linda: Diëtisten hebben het volgens mij meer, als ze het al over marktontwikkelingen hebben, […] over specifieke producten dan over productgroepen. Ineke, die in de gezondheidszorg werkt, bevestigt dit vermoeden. Ineke: Het gaat altijd over een product in relatie tot een dieet, is dat nou een product wat voor ons toepasbaar is? Dat is eigenlijk de achterliggende vraag. Zoals van dat pro.activ wanneer zetten wij dat in? We plaatsen het altijd in een aandachtsveld: is dit voor diabetes? is dit voor prikkelbare darm? Wanneer over functionele voeding wordt gepraat, wordt Becel pro.activ vaak als voorbeeld gebruikt. In zestien interviews (N=17) wordt over Becel pro.activ gesproken. Ook de volgende producten worden in meerdere interviews besproken: Yakult (11), Activia (8), Vifit (4) en Knorr Vie38 (4). In het interview werden vragen gesteld over Activia, Becel pro.activ en Vifit. Dat opvattingen over deze producten aan de orde komen, kan hierdoor mogelijk verklaard worden. De producten die niet in de vragen werden genoemd, Yakult en Knorr Vie, blijken dus producten te zijn die door diëtisten vaak uit zichzelf worden genoemd. Yakult, Activia en Becel pro.activ worden beschouwd als producten die gebruikt kunnen worden bij een bepaald probleem. De diëtisten vinden het niet nodig om deze producten preventief te gebruiken. Deze drie producten worden door veel diëtisten gezien als medicijnen, producten om problemen op te lossen of te verminderen. Het sterkst geldt dit voor Becel pro.activ. Janneke: Becel pro.activ […] past binnen een dieet, dus je zou het bijna kunnen zien als een medicijn, […] een behandelproduct. En ja met die Vifit is daar natuurlijk helemaal geen sprake van.
38
Becel pro.activ producten (broodsmeersel, melkdrank, yoghurtproduct) bevatten cholesterolverlagende plantensterolen. Yakult, Activia en Vifit zijn zuivelproducten met probiotica. Knorr Vie is een groente-fruit-drank die per portieflesje de helft van de aanbevolen dagelijkse hoeveelheid groente en fruit bevat.
47
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Andere respondenten delen de mening dat Vifit niet curatief gebruikt kan worden. Knorr Vie wordt evenmin als behandelproduct gezien.
5.2.2 Visies op voeding en gezondheid Om te onderzoeken of de gevolgen van de in hoofdstuk 4 besproken ‘paradigmawisseling’ in de voedingswetenschappen, in de diëtetiek merkbaar zijn, zijn de uitspraken van diëtisten over voeding en gezondheid geanalyseerd en verdeeld in twee groepen. Opmerkingen van diëtisten over eetpatroon en variatie passen bij de oude visie. Voorbeelden hiervan zijn: Petra: Het gaat er gewoon om wat je in totaal eet op een dag en daar kan best wel eens een [ongezond product, NP] in passen. Christianne: Maar ik vind nog steeds dat gewoon gezonde voeding en een normaal eetpatroon het allerbelangrijkste is. Opmerkingen over het voorschrijven van voedingsmiddelen om klachten op te lossen, passen bij de nieuwe visie: Ineke: Probiotica schrijf ik tegenwoordig makkelijker voor dan een jaar of vier geleden, omdat ik daar heel veel positieve effecten van zie. De meerderheid (11 diëtisten) beschouwt functionele voeding op een manier die past bij de oude visie op de relatie tussen voeding en gezondheid. De interviews met vijf diëtisten bevatten zowel oude als nieuwe opvattingen. Slechts één diëtist benadert functionele voeding zuiver vanuit de nieuwe visie. Bijlage 7 bevat een overzicht van alle relevante uitspraken per respondent. Dat veel diëtisten voeding vanuit de oude visie benaderen, blijkt daarnaast uit de antwoorden op de vraag over de gevolgen van het eten van functionele voeding. De precieze vraag luidde: Wat vindt u van de stelling dat mensen door het gebruik van functionele voeding ongezonder gaan eten? De respondenten die het niet eens waren met deze stelling of er neutraal tegenover stonden werd de tegenovergestelde stelling voorgelegd, namelijk: Wat vindt u van de stelling dat mensen door het gebruik van functionele voeding gezonder gaan eten? Het antwoord van Karin laat zien hoe diverse respondenten deze vraag hebben opgevat. Karin: Ik denk niet dat mensen als ze nu kiezen voor een functionele voeding, dat hun eetpatroon gezonder wordt. Deze reactie is strikt genomen geen antwoord op de vraag: gaan consumenten gezonder eten? Volgens de nieuwe visie is het dan voldoende om te kijken naar de individuele producten. Volgens de oude visie is het echter onvermijdelijk om te kijken naar de samenstelling van het eetpatroon. Als dat niet verandert door consumptie van functionele voeding, dan gaat de consument ook niet gezonder eten. Ook uit commentaar van de respondenten op het feit dat een zorgverzekeraar een functioneel voedingsmiddel vergoedt, blijkt dat een deel van de diëtisten dit 48
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE beoordeelt vanuit de traditionele visie op voeding en gezondheid. Een bezwaar van zes diëtisten hierbij is dat deze vergoeding dit product een bepaalde waarde of status geeft. Renée: Het krijgt een soort stempel: dat product van dat merk dat is dus goed, en die andere producten misschien niet. Volgens de oude visie die stelt dat er geen gezonde en ongezonde producten bestaan, is de vergoeding van één voedingsmiddel niet te begrijpen. Vanuit de nieuwe visie bekeken, is dit echter een goede maatregel. Het product is gezondheidsbevorderend en door de vergoeding kunnen meer mensen hier van profiteren. Omdat de meeste diëtisten de ontwikkelingen vanuit de traditionele visie bekijken, is het te verklaren dat de meeste respondenten een negatief oordeel hebben over de vergoeding door de zorgverzekeraar. Sommige diëtisten lijken te beseffen dat met de opkomst van functionele voeding nieuwe opvattingen over voeding en gezondheid zijn ontstaan. Evelien: Probiotica is eigenlijk een stapje verder, het zit niet in onze richtlijnen gezonde voeding. Maaike verwijst hierbij naar haar opleiding waarin ze geleerd heeft om vanuit de oude visie naar voeding te kijken: Maaike: Wij zijn natuurlijk opgegroeid met gewone voeding. Daarmee kan je gewoon alles binnenkrijgen wat je nodig hebt. Misschien ben ik daarin ook te conservatief moet ik eerlijk bekennen. Om te onderzoeken of de houding van de respondenten over functionele voeding afhankelijk is van de visie van de respondenten over de relatie tussen voeding en gezondheid is figuur 2 gemaakt. In deze figuur zijn de respondenten individueel weergegeven voor wat betreft hun opvatting over functionele voeding en de visie op voeding en gezondheid van waaruit men naar de ontwikkelingen kijkt (zie bijlagen 6 en 7 voor de betreffende uitspraken van de respondenten).
49
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE positief L
I
B H J
D E P
G N C K M
nieuw
oud
A F
R
O
negatief
Figuur 2 Positie van respondenten: visie (horizontaal) en opvattingen over functionele voeding (verticaal) De meeste respondenten bevinden zich in het kwadrant rechtsboven. Ze zijn ambivalent of positief over functionele voeding en hun visie op voeding en gezondheid komt (deels) overeen met de oude opvattingen. Het lijkt er op dat respondenten die (gedeeltelijk) vanuit de nieuwe visie naar functionele voeding kijken positiever zijn dan de respondenten die vanuit de traditionele visie kijken. Dit is niet verbazingwekkend omdat het te verwachten valt dat diëtisten die bepaalde functionele voedingsmiddelen voorschrijven en daarmee blijk geven van een nieuwe visie op voeding en gezondheid, tegelijkertijd positiever over functionele voeding zullen oordelen dan andere diëtisten.
5.2.3 Een vergelijking met andere onderzoeken Verschillende opvattingen van de respondenten over functionele voeding komen overeen met de pro’s en contra’s die in het onderzoek van het SWOKA zijn geïdentificeerd (zie paragraaf 4.2). In bijlage 4 zijn de aspecten die zowel in dit onderzoek als in het onderzoek van het SWOKA aan de orde zijn gekomen cursief gedrukt. De respondenten noemen ook bezwaren die in 1994 door consumenten maar niet door deskundigen genoemd werden. Het belangrijkste positieve aspect van functionele voeding volgens de respondenten, dat functionele voeding problemen op kan lossen, werd in 1994 niet genoemd. Dit kan in verband worden gebracht met het feit dat er toen nog weinig functionele voedingsmiddelen op de markt waren. Becel pro.activ, een van de ‘behandelproducten’, bestond toen nog niet. In de twaalf 50
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE tussenliggende jaren is er door de introductie van nieuwe functionele voedingsmiddelen mogelijk een verandering in de opvattingen over (functionele) voeding bij ziekte opgetreden. Op een groot aantal punten komen de in dit hoofdstuk besproken resultaten overeen met de resultaten van de kwantitatieve studie naar de opvattingen van diëtisten over functionele voeding van De Jong et al. (2004) (zie paragraaf 4.2). Uit beide onderzoeken blijkt dat diëtisten vooral het curatieve gebruik van functionele voeding nuttig vinden. Een aantal bezwaren van diëtisten heeft te maken met de veiligheid, effectiviteit en het gebruik van deze producten. De Jong et al. (2004) zijn van mening dat wanneer deze aspecten verbeteren, diëtisten positiever over functionele voeding zullen oordelen. Op basis van mijn onderzoek, lijken deze aspecten niet van doorslaggevend belang te zijn voor het oordeel van diëtisten over functionele voeding. De belangrijkste bezwaren van de respondenten zijn de hoge kosten en het feit dat deze producten vaak overbodig zijn. Met reguliere voedingsmiddelen kan even goed gezond worden gegeten. Dit laatste punt komt ook terug in het meest recente position paper van de American Dietetic Association (ADA, 2004). De in dit hoofdstuk besproken opvattingen van diëtisten worden in het volgende hoofdstuk in een professieperspectief geplaatst. Uitgangspunt is de positie van de diëtist op de gezondheidsmarkt en de relatie met andere actoren op deze markt.
51
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Hoofdstuk 6 Functionele voeding: kans of bedreiging voor diëtisten? 6.1 Professionele belangen Op de gezondheidsmarkt proberen diëtisten vragers van voedingskennis in hun aanbod van expertise te interesseren. Zeven diëtisten profileren zich in de interviews dan ook expliciet als experts op het gebied van voeding. Christianne: Ik denk dat de diëtist wetenschappelijke informatie naar normale taal kan vertalen, dat dat ons vak is. [….] Ik denk dat diëtisten ook voedingsstoffen kunnen vertalen in wat ze voor je doen. Extramuraal werkende diëtisten richten zich op de gezondheidsmarkt zowel op de directe vraag van consumenten als op de indirecte vraag via artsen. Andere diëtisten richten zich vrijwel alleen op de indirecte vraag via artsen en bedrijven.
6.1.1 Functionele voeding op de gezondheidsmarkt Functionele voeding kan diëtisten een kans bieden om hun positie op de gezondheidsmarkt te versterken. Aan de andere kant kan het juist bedreigend zijn voor de positie van de diëtist. De voorzitter van de Vlaamse Vereniging van Voedingskundigen en Diëtisten, Patrick Mullie, verwoordt deze kansen en bedreigingen als volgt in zijn boek Functionele voedingsmiddelen: Functionele voedingsmiddelen kunnen […] een zegen zijn omdat diëtisten van alle paramedici het best opgeleid zijn om het grote publiek op zinvolle wijze te begeleiden in het kiezen van het meest efficiënte middel voor de individuele gezondheid. Via functionele voedingsmiddelen kunnen diëtisten hun specifieke kennis en ervaringen optimaal tonen. [Functionele voedingsmiddelen, NP] kunnen echter eveneens een vloek betekenen. Functionele voedingsmiddelen kunnen onwetende diëtisten volledig vervangen (Mullie, 2003, 20). In de interviews komen zowel de kansen als de bedreigingen aan de orde. Op de vraag of de opkomst van functionele voeding heeft geleid tot meer werk voor diëtisten, reageren de respondenten verdeeld. Ze denken verschillend over de vraag of functionele voeding een kans biedt voor hun professie. Vijf diëtisten denken niet dat er meer werk is gekomen voor diëtisten door de opkomst van functionele voeding. Vier respondenten antwoordden dat er hierdoor mogelijk meer banen zijn gekomen in de industrie. Zes diëtisten zijn van mening dat er de laatste jaren wel meer werk is gekomen maar dat dit komt door andere oorzaken zoals overgewicht en een toenemende belangstelling voor voeding en gezondheid. Twee respondenten denken dat er meer banen voor diëtisten zijn gekomen door de opkomst van functionele voeding. Er zijn meer banen gekomen in de industrie maar ook in de gezondheidszorg. Een van deze respondenten denkt dat er meer banen in de gezondheidszorg komen, omdat artsen makkelijker gaan doorverwijzen als er steeds 52
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE meer nieuwe producten komen. De ander denkt dat door het verkeerde gebruik van functionele voedingsmiddelen diëtisten meer werk krijgen om de voeding van mensen aan te passen. Dat de meerderheid van de respondenten vrijwel alleen denkt aan extra werk in de industrie, geeft aan dat men weinig kansen ziet om met behulp van functionele voeding de positie van de diëtist in de gezondheidszorg te versterken. Toch zijn er respondenten die wel mogelijkheden zien. Ineke: het kan interessanter zijn [dan andere voedingsmiddelen, NP] omdat het heel erg ons vakgebied raakt. […] Ik denk dat wij een van de weinige groepen zijn die kunnen beoordelen of het echt toegevoegde waarde heeft. Deze uitspraak van Ineke komt overeen met een uitspraak van Anne Wipkink, diëtist en voormalig hoofdredactrice van Voeding & Visie: De diëtist is bij uitstek geschikt om functional foods op waarde te schatten, om de vertaalslag te maken van de theorie naar de praktijk (Kaldenberg, 2000). Twee respondenten zijn van mening dat diëtisten zich meer moeten verdiepen in functionele voeding om in te kunnen spelen op de eventuele mogelijkheden. Daniëlle: Misschien ligt er wel een ontzettende kans dat ik er wel wat mee kan, dus wat dat betreft denk ik, misschien moet ik er meer van weten. Dat er kansen voor diëtisten zijn om de positie op de gezondheidsmarkt met behulp van functionele voeding te versterken, blijkt uit het al eerder genoemde rapport van Van den Belt et al. (1999). De schrijvers van dit rapport, die geen directe relatie met de diëtetiek hebben en daarom als ‘objectieve’ partij beschouwd kunnen worden, schrijven het volgende: Het is duidelijk dat […] diëtisten een veel belangrijkere rol in de voedingsvoorlichting (inclusief adviezen ten aanzien van het gebruik van functional foods) kunnen vervullen dan nu het geval is (Van den Belt et al., 1999, 86). Een aantal diëtisten geeft aan dat het lastig is om gezien te worden als een expert op het gebied van voeding. Christianne: Iedereen heeft verstand van voeding. Dat is het manco van mijn vak. Er zijn zoveel onwaarheden. Het is de vraag of mensen wel contact willen met een ‘specialist’ op het gebied van voeding. Over voeding hebben ze zelf al kennis en de opkomst van allerlei functionele producten maakt dat men zelf kan ‘dokteren’ met voeding. In dat geval vormt functionele voeding een bedreiging voor de diëtist. Dit zou kunnen verklaren waarom diëtisten niet zo geïnteresseerd zijn in het preventief gebruik van functionele voeding (zie hoofdstuk 5). Zij willen voorkomen dat consumenten deze producten preventief gaan gebruiken zonder advies van een diëtist. Aan de andere kant zou het adviseren van cliënten over preventief gebruik van functionele voeding een uitbreiding zijn van het aanbod van diensten op de gezondheidsmarkt. Ook mensen zonder klachten zouden zich op deze manier tot de diëtist kunnen richten.
53
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE De houding ten opzichte van functionele voeding lijkt per diëtist te verschillen: volgens Annette is ‘de ene helft van de diëtisten voor en de andere helft tegen’. Ook tussen ziekenhuizen onderling blijken er verschillen te bestaan in de manier waarop men omgaat met functionele voeding. Deze verschillen zijn volgens Evelien het gevolg van de manier waarop men de literatuur interpreteert en van het enthousiasme voor bepaalde functionele voedingsmiddelen van artsen in het ziekenhuis. Volgens Evelien zijn diëtisten ‘best wel actief’ met onder andere probiotica bezig. Evelien: Dat heeft denk ik ook wel te maken met dat je bang bent om de boot te missen. Dat diëtisten bang zijn binnenkort gaat iedereen vanalles en nog wat adviseren over voeding. Dit zou verklaren waarom diëtisten zeggen ‘ambivalent’ of ‘ambivalent positief’ te staan ten opzichte van functionele voeding, terwijl ze met name de negatieve kanten van deze voedingsmiddelen benadrukken in de interviews (zie paragraaf 5.2.1). Vanuit de oude visie op de relatie tussen voeding en gezondheid veroordelen ze het gebruik van functionele voeding. Vanwege de concurrentie op de gezondheidsmarkt is het echter niet verstandig om het gebruik van functionele voeding af te raden. Consumenten die een advies willen over deze producten, zullen dan andere professies raadplegen. Dat zou betekenen dat het marktaandeel van diëtisten kleiner wordt. Typerend voor de houding waar de visie op voeding en gezondheid botst met de strijd om werk op de gezondheidsmarkt, is het antwoord van Annette op de vraag naar haar mening over de ontwikkeling dat steeds meer mensen functionele voeding gaan gebruiken. Annette: Aan de ene kant heb ik zo iets van: mensen eet gewoon gezond, leef gewoon gezond, dan heb je dat toch niet nodig. Maar je moet ook wel een beetje met de mensen mee gaan denken. Volgens een aantal respondenten kampt de diëtist met een te negatief imago. Diëtisten staan erom bekend dat ze hun patiënten allerlei dingen verbieden. Het afwijzen van functionele voeding zou dit imago versterken terwijl diëtisten juist dit, in hun ogen, te negatieve imago willen bijstellen. In de gesprekken met drie respondenten komt de rol van onderzoek in de aan de orde. Deze diëtisten hebben bezwaren tegen de nadruk die steeds ‘evidence-based’ werken komt te liggen en het steeds grotere belang onderzoek wordt gehecht. Zij vertellen dat het erg lastig is om de werking bepaald voedingsmiddel of ingrediënt in onderzoek aan te tonen.
diëtetiek meer op dat aan van een
Ineke: Je kunt niet alles in onderzoeken hard maken en zeker niet in de diëtetiek. Hoe kun jij in onderzoek hard maken dat het voorschrijven van probiotica op individueel niveau heel erg veel heeft opgeleverd voor een persoon die daardoor echt van zijn darmklachten af is en gewoon weer normaal kan functioneren in dat opzicht, dat is niet meetbaar. Annette deelt de mening van Ineke en concludeert dat het streven naar een ‘evidence-based’ diëtetiek te ver gaat en dat praktijkervaring niet vergeten moet worden. Deze diëtisten zijn niet zo positief over het steeds belangrijker worden van
54
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE wetenschappelijk onderzoek in de diëtetiek. Dit in tegenstelling tot drie vooraanstaande diëtisten die schrijven dat kennis over de wetenschappelijke effectiviteit van functionele voeding belangrijk is met het oog op de profilering van het beroep: Voor het handhaven van een duidelijke plaats in de gezondheidszorg, maar waarschijnlijk ook in de industrie zal de diëtist de effectiviteit van diëtetische kennis en handelen moeten aantonen. Daarbij is het voor de diëtist uiterst belangrijk om kennis te bezitten over de wetenschappelijke effectiviteit van functional foods (Donders Engelen et al., 2001,193). Deze diëtisten verwijzen rechtstreeks naar het belang van wetenschappelijke kennis voor de legitimering van het beroep van de diëtist. Dit is in overeenstemming met de theorie van Abbott (1988) die stelt dat professies in toenemende mate de wetenschap als legitimering voor hun bestaan gebruiken om zo meer status te verwerven. Dat de schrijvers van dit artikel in tegenstelling tot de door mij geïnterviewde diëtisten wel voorstander zijn van meer onderzoek kan verklaard worden doordat deze diëtisten veel meer betrokken zijn bij wetenschappelijk onderzoek. Zo was één van de schrijfsters van dit artikel, Wija van Staveren, op het moment van schrijven, bijzonder hoogleraar Voeding van de Oudere Mens aan Wageningen Universiteit. De meeste respondenten van dit onderzoek zijn in hun HBO-opleiding en hun werk slechts in beperkte mate in aanraking gekomen met wetenschappelijk onderzoek.
6.1.2 Functionele voeding in de diëtistenopleidingen Functionele voeding krijgt in de diëtistenopleidingen veel aandacht. Hiermee probeert men in te spelen op de kansen die functionele voeding de professie biedt. Dit gebeurt zowel in aparte vakken over functionele voeding als in vakken over welvaartsziekten en levensmiddelenleer. Op de Hogeschool van Amsterdam is drie jaar geleden een vak (5 ECTS) geïntroduceerd over functionele voeding. Op de Haagse Hogeschool is een vak over alternatieve voeding vijf à zes jaar geleden uitgebreid met onderwijs over functionele voeding (3 ECTS). Op de Hanzehogeschool bestaat geen apart vak over functionele voeding. In de drie onderzochte opleidingen blijkt functionele voeding door de gehele opleiding heen aan de orde te komen. Er wordt aandacht besteed aan producten die op de markt zijn, werkingsmechanismen van bepaalde voedingsmiddelen, gezondheidsclaims en regulering. Studenten moeten ook wetenschappelijke literatuur, die gebruikt wordt bij de onderbouwing van functionele voedingsmiddelen, kunnen lezen en beoordelen. Studenten houden presentaties over stellingen, zoals ‘Hebben probiotica een beschermend effect bij diarree?’. Ook initiatieven als de Gedragscode van het Voedingscentrum en rapporten van onder meer de Gezondheidsraad en het RIVM worden besproken. Daarnaast worden artikelen uit Voeding Nu en Nutrinews gebruikt bij het onderwijs. Dat functionele voeding op verschillende plaatsen in de opleiding terugkomt, geeft aan dat het wordt gezien als deel van het vakgebied van de diëtist en niet als een duidelijk afgebakend onderwerp dat in een aparte module kan worden behandeld.
55
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
6.2 Concurrentie op de gezondheidsmarkt In het tweede deel van dit hoofdstuk wordt de analyse van de professionele belangen van diëtisten eerder in dit hoofdstuk verbreed door de opvattingen van diëtisten in het kader van hun interprofessionele relaties te onderzoeken.
6.2.1 Artsen en andere gezondheidsprofessies Behalve diëtisten kunnen artsen ook voedingsadviezen geven aan consumenten. Voor diëtisten is het belangrijk om aan de vragers op de gezondheidsmarkt duidelijk te maken dat diëtisten en niet artsen de meest geschikte aanbieders van kennis over voeding zijn. Op de site van de NVD raadt men consumenten aan de diëtist te raadplegen: Een arts kan u ook adviezen geven over uw voeding. Maar wilt u een deskundige blik op uw voedingsgewoonten en praktische adviezen op maat? Vraag dan om een verwijzing naar een diëtist (NVD, 2006b). Dat de relatie van diëtisten met artsen problematisch kan zijn, blijkt uit het volgende fragment. Hanny: [Artsen] doen alsof ze er alles van weten, want een arts kan tegen iemand gezegd hebben, gebruik pro.activ maar. En dan moet ik nog eens uitleggen dat het helemaal geen zin heeft, dat het te duur kost, en dan moet ik hem eigenlijk afkraken en dat kan ook niet, want ik ben er afhankelijk van, want hij moet doorverwijzen. [….] Ja ik ben maar diëtist en hij is huisarts. Diëtisten zijn afhankelijk van artsen die hoger in de hiërarchie van de gezondheidszorg staan. Uit de interviews met extramuraal werkende respondenten blijkt dat er inderdaad sprake is van een concurrentiestrijd met artsen. Deze diëtisten benadrukken de verschillen tussen de manier van werken van artsen en diëtisten. Ineke: Wij werken natuurlijk wel anders dan heel veel artsen, er is nog een generatie artsen als je binnenkomt dan is er het medicijnblok, zijn ze de datum al aan het invullen. Wij werken natuurlijk wel totaal anders, bij ons moet eerst […] een diëtistische diagnose [komen] en dan gaan wij daar een behandeling […] op inzetten. Daarnaast kijken diëtisten bij de beoordeling van de waarde van functionele voeding naar het totale voedingspakket, artsen doen dat volgens enkele respondenten niet. Wanneer artsen direct op het terrein van de diëtist komen, probeert die haar ‘gebied’ te verdedigen: Ineke: Ik weet een huisarts die zich voedingskundige noemt, die gaat praatjes houden over de Richtlijnen Goede Voeding. Ik vraag me ernstig af wat hij daar over te melden heeft. Gelukkig kan ik er hard om lachen, het gaat natuurlijk nergens over. Volgens acht respondenten is het per arts erg verschillend hoeveel ze van voeding afweten en hoe geïnteresseerd ze in het onderwerp zijn. Blijkbaar is dit een onderwerp, dat onder diëtisten vaak wordt besproken, want er is zelfs een woord 56
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE voor dat door vier diëtisten wordt gebruikt: voedingsminded. Over het algemeen weten artsen volgens een aantal geïnterviewde diëtisten weinig van voeding. Volgens de respondenten gaan de artsen er vanuit dat dat de taak en het vakgebied van de diëtist is. Voor de diëtist is dit een goede situatie omdat de arts zich niet actief presenteert als een concurrent van de diëtist. Dat artsen weinig van voeding weten kan volgens vier respondenten verklaard worden uit het feit dat voeding in de opleiding van (huis)artsen nauwelijks aan de orde komt. Volgens een respondent krijgen huisartsen in hun opleiding slechts vier uur onderwijs over voeding. Een aantal respondenten vertelt dan ook over verkeerde adviezen die een (huis)arts heeft gegeven aan hun cliënten. Zes respondenten denken dat de kennis van artsen over functionele voeding vooral gebaseerd is op reclames of op een andere manier gerelateerd is aan het privéleven van de arts. Hiermee benadrukken de diëtisten dat artsen geen professionele kennis over functionele voeding hebben. Een aantal van de respondenten benadrukt dat de kennis van artsen over functionele voeding direct afkomstig is van de industrie. Hanny vindt dit onwenselijk: Hanny: Ik vind eigenlijk dat er richting de industrie een verbod moet komen om contact op te nemen met de huisartsen, want de huisartsen worden zo namelijk beïnvloed en die zijn er niet voor opgeleid. Negen respondenten (N=17) vinden dat artsen zich niet met functionele voeding moeten bemoeien en in die gevallen moeten doorverwijzen naar de diëtist. Dit is vanuit professieperspectief te verklaren: als artsen doorverwijzen krijgen diëtisten meer werk. De overige acht respondenten vinden dat de houding van de arts niet wezenlijk anders moet zijn dan die van de diëtist. Vier diëtisten vinden de vervaging van de grenzen tussen voeding en medicijn een slechte ontwikkeling. Een duidelijke scheiding tussen voeding en medicijn geeft aan dat er een duidelijke scheiding tussen de expertisegebieden van artsen en diëtisten bestaat. Wanneer deze grenzen steeds meer vervagen, bestaat het gevaar dat de arts steeds meer zeggenschap krijgt over voeding, het terrein van de diëtist. Aan de andere kant kan functionele voeding die ‘genezend’ werkt zorgen voor een versterking van de positie van diëtisten op de gezondheidsmarkt. Behalve met de concurrentie van artsen hebben diëtisten ook te maken met de concurrentie van andere gezondheidsprofessies. José Tiebie, voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD), constateert dat diëtisten te maken krijgen met concurrentie van nieuwe beroepsgroepen, zoals voedingskundigen, gewichtsconsulenten en praktijkondersteuners. Diëtisten moeten daarom laten zien dat ze ‘meerwaarde’ hebben (Van der Wooning, 2006). Over de concurrentie met fysiotherapeuten zegt Hanny het volgende: Hanny: Er zijn nou zelfs fysiotherapeuten die voedingsvoorlichting gaan geven. Die hebben ooit ergens de klok zien hangen, een fysiotherapeut weet helemaal niets over het maagdarmkanaal. […] Ik ga me niet begeven op het vakgebied van de fysiotherapeut door te zeggen hoe het anders moet want dan stuur ik hem wel naar de fysiotherapeut.
57
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Zoals op grond van de theorie over professies die besproken is in hoofdstuk 2, werd verwacht, beschermen professies hun expertisegebied in hun streven naar een monopoliepositie voor diëtisten met betrekking tot het geven van voedingsadviezen.
6.2.2 Levensmiddelenindustrie en farmaceutische industrie Producenten van functionele voeding bieden consumenten expertise over voeding en gezondheid en produceren voedingsmiddelen waarmee consumenten zelf kunnen ‘dokteren’. De industrie is hiermee een concurrent van diëtisten op de gezondheidsmarkt. Acht respondenten benadrukken dat commerciële belangen een grote rol spelen in de industrie. De opvattingen hierover variëren van neutraal tot negatief. Barbara: Die fabrikant maakt het ook niet voor niets: een beetje om de mensheid te dienen [en] aan de andere kant omdat ie er zelf beter van wordt en daar is op zich niets mee mis. Gerda: Er wordt gewoon heel veel informatie achtergehouden. […] Het zijn toch miljoenenbelangen. Zes respondenten vinden dat levensmiddelenindustrie de taak heeft om de consument goed te informeren. Twee respondenten die zelf op andere plaatsen werken, merken op dat levensmiddelenbedrijven consumenten vaak heel goed informeren: Christianne: Vroeger gaven die fabrikanten heel eenzijdige informatie tegenwoordig […] [is] de informatie die ze geven wat onpartijdiger. Een aantal diëtisten doet uitspraak over de vraag of de farmaceutische industrie te maken heeft met functionele voeding. Zij zijn verdeeld over deze kwestie. Enkele diëtisten zijn van mening dat de farmaceutische industrie niets met voeding te maken heeft. Odile: Nee, ik associeer farmaceuten niet met voeding. Aan de andere kant zegt een aantal diëtisten dat de levensmiddelenindustrie en de farmaceutische industrie zeker niet geheel gescheiden zijn. Christianne: Volgens mij zijn ze ook allemaal gelieerd aan elkaar. […] Numico bijvoorbeeld is heel erg groot, heeft heel veel divisies. Petra wijst op de ontwikkeling dat cosmetische bedrijven zich ook meer op voeding gaan richten met cosmetische voeding. Ineke verwijst naar nutraceuticals, ‘producten die een geneesmiddel kunnen vervangen’. Daar zouden farmaceutische bedrijven ‘mee te maken kunnen krijgen’. De levensmiddelenindustrie kan zoals hierboven besproken is, worden beschouwd als een concurrent van diëtisten op de gezondheidsmarkt. Aan de andere kant zorgt de levensmiddelenindustrie juist voor meer werkgelegenheid voor diëtisten en een vergroting van het werkterrein. Deze verschillende benaderingen van de industrie komen ook terug in hoe diëtisten uit de gezondheidszorg en diëtisten uit de industrie 58
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE naar elkaar kijken. De verschillen tussen diëtisten die werken in de gezondheidszorg en diëtisten in de industrie zijn groot. Twee diëtisten die de overstap hebben gemaakt van de gezondheidszorg naar de industrie of vice versa, hebben de verschillen tussen deze werkvelden ondervonden. Karin heeft de overstap gemaakt van de gezondheidszorg naar de industrie en zegt het volgende: Karin: Ik ben nu niet helemaal zuiver meer omdat ik in het bedrijfsleven werk. Hanny heeft de omgekeerde overstap gemaakt. Hanny: Diëtisten die […] niet in de industrie gewerkt hebben, [….] die hebben een aversie meegekregen voor alles met industrie. [….] Dan werk je in de industrie dan ben je eigenlijk in principe al helemaal fout. Toen Christianne in de jaren tachtig een eigen praktijk begon, leverde dit negatieve reacties op van intramuraal werkende diëtisten. Christianne: Vroeger [gold:, NP] diëtisten in de industrie, dat was vies, dat was raar, dat deed je niet. Toen ik mijn eigen praktijk startte, was dat al heel erg raar. Toen ik van de opleiding kwam, werd het belachelijk gevonden om een eigen praktijk te beginnen. Je kon gezondheid niet commercieel maken. Vrijgevestigde diëtisten zijn sinds die tijd meer geaccepteerd geraakt. Toch zijn de negatieve ideeën over commerciële diëtetiek niet verdwenen: zij worden nu voornamelijk geprojecteerd op diëtisten in het bedrijfsleven. Sommige respondenten betwijfelen of diëtisten werkzaam in de industrie nog wel diëtisten genoemd kunnen worden. Toch zijn er ook respondenten zoals Gerda die blij zijn dat er diëtisten in de levensmiddelenindustrie werken. Het lijkt er op dat zij diëtisten die in de industrie werken, beschouwen als bondgenoten. Gerda: [De diëtist in dienst van een bedrijf] doet gewoon heel goed werk [en vervult een] bufferfunctie tussen bedrijf zelf en degenen die adviseren, wij dus de diëtisten. Ineke denkt dat het feit dat diëtisten dit soort producten ontwikkelen, voorkomt dat er ‘echte onzinproducten’ op de markt komen. Op de vraag hoe diëtisten zich moeten opstellen ten opzichte van functionele voeding, antwoordden vier diëtisten dat functionele voeding op de markt is en dat diëtisten daarom niet bij voorbaat al moeten zeggen dat het niets is. Linda: Weet je het is gewoon een werkelijkheid waar je niet omheen kunt. [….] Je kunt het wel ontkennen maar dat heeft weinig zin. Wat serieus is, dan zou ik eerder zeggen nou doe er je voordeel mee. [….] je kunt niet als diëtist […] tegen de stroom inroeien. Volgens mij kun je dan beter kijken hoe staat de markt er op dit moment voor, wat eten mensen en kijk hoe je daar in zo goed mogelijke keuzes kunt maken, in plaats van dat je probeert een ideaal na te streven wat gewoon niet haalbaar, wat niet reëel is voor grote groepen mensen. Opvallend is dat drie van de vier respondenten die werkzaam zijn bij een levensmiddelenbedrijf dit antwoord geven. Blijkbaar is dit een beeld wat in de
59
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE industrie bestaat over diëtisten in de gezondheidszorg: dat ze negatief staan ten opzichte van functionele voeding omdat ze het ideaal van gezond eten volgens de Richtlijnen Goede Voeding39 nastreven. Diëtisten in de industrie vinden deze houding onjuist en zijn van mening dat diëtisten in de gezondheidszorg voor deze producten open moeten staan. Zes diëtisten zijn van mening dat diëtisten die in de industrie werken over het algemeen positiever oordelen over functionele voeding dan diëtisten in de gezondheidszorg. Onder deze respondenten zijn zowel diëtisten die in de industrie en bij brancheorganisaties werken als diëtisten die in de gezondheidszorg werken. Diëtisten die in de industrie werken, bevinden zich in een lastige positie en hebben te maken met een botsing van de beroepsethiek van de diëtist en de cultuur waarin men dit beroep uitoefent. Aan de ene kant hebben deze diëtisten het ideaal om mensen zo gezond mogelijk te laten eten, terwijl ze aan de andere kant werken in een omgeving waarin dat ideaal ondergeschikt is aan commerciële overwegingen. Nicole vertelt het volgende over dit conflict tussen haar beroepsethiek en de belangen van de brancheorganisatie waarvoor zij werkt: Nicole: Maar als je echt eerlijk antwoord wil, ik vind het ook wel eens moeilijk, als mensen dingen aan mij vragen, je probeert eerlijk te zijn, je zegt niet [neem nou maar product X, NP], dat is goed. Ook Linda herkent dit probleem. Op de vraag wat de rol van de levensmiddelenindustrie moet zijn in relatie tot de voeding met consumenten, antwoordt zij: Linda: Dat is bijna een gewetensvraag. Ik vind dat je als levensmiddelenindustrie wel de taak hebt om te kijken, maar dat is natuurlijk puur een mening als diëtist, om de producten die je op de markt zet, om die zo gezond mogelijk op de markt te zetten binnen de mogelijkheden die daar producttechnisch, technologisch en financieel voor zijn. Het is de vraag of de hier beschreven verschillen tussen diëtisten in de gezondheidszorg en diëtisten in de industrie zullen leiden tot een verdergaande differentiatie van de professie.
6.2.3 Zorgverzekeraars De opvattingen over de vergoeding van een functioneel voedingsmiddel door een zorgverzekeraar hangen samen met de opvattingen over functionele voeding en de relatie van diëtisten met zorgverzekeraars. Diëtisten zien een aantal plussen en minnen van de vergoeding van Becel pro.activ door de zorgverzekeraar VGZ. Een aantal diëtisten denkt dat vooral commerciële belangen aan de basis staan van deze vergoeding. De verzekeraar kiest ervoor deze producten te vergoeden terwijl dieetproducten en klinische producten steeds minder worden vergoed. Dat VGZ 39
De Richtlijnen Goede Voeding zijn in 1986 door de Voedingsraad opgesteld (RIVM, 2006). Later zijn aanpassingen van deze richtlijnen toegepast en is de titel Richtlijnen Goede Voeding niet meer gebruikt. Opvallend is dat een aantal respondenten deze Richtlijnen nog noemt, terwijl de Schijf van Vijf, die de huidige voedingsregels samenvat, bijna niet in de interviews ter sprake komt.
60
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Becel pro.activ vergoedt zonder recept van een arts of diëtist, geeft aan dat deze verzekeraar professionele advisering bij het gebruik van dit product niet noodzakelijk acht. Deze vergoeding laat consumenten makkelijker besluiten om deze producten te kopen en versterkt daarmee de bedreiging die van functionele voeding uitgaat. Aan de andere kant geeft deze vergoeding voeding meer status en laten verzekeraars zien dat ze meer met voeding bezig zijn. Voeding wordt belangrijker voor zorgverzekeraars die zich eerder voornamelijk met medicijnen, het terrein van de arts, hebben bezighielden. Volgens José Tiebie, voorzitter van de NVD, biedt dit diëtisten kansen om hun werkterrein te vergroten. Diëtisten kunnen zorgverzekeraars adviseren over voeding en helpen bij de ontwikkeling en uitvoering van plannen met betrekking tot voeding (Van der Wooning, 2006). De aandacht van zorgverzekeraars voor functionele voeding en voeding in ruimere zin, kan dus zowel een versterking als een verzwakking van de positie van diëtisten op de gezondheidsmarkt betekenen. Uit dit hoofdstuk blijkt dat professionele belangen van diëtisten van invloed zijn op hun opvattingen over functionele voeding. In de hierna volgende conclusies wordt uitgebreid aandacht besteed aan de hiervoor besproken resultaten van deze studie.
61
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Hoofdstuk 7 Conclusie: diëtisten en voedingsinnovaties Met behulp van de hiervoor gepresenteerde resultaten bespreek ik in dit hoofdstuk antwoorden op de vraag ‘hoe kunnen de opvattingen van diëtisten over functionele voeding worden verklaard in relatie tot de professionele belangen van diëtisten en wat kan op basis hiervan gezegd worden over een verandering in hun visie op voeding en gezondheid?’. Ik beantwoord stap voor stap alle deelvragen van deze studie en onderzoek of de op basis van de theorie geformuleerde hypothesen blijken te kloppen. Op grond hiervan doe ik uitspraken over de waarde van de theorie voor de analyse van de empirische gegevens. Uit dit onderzoek blijkt dat er verschillende definities van het begrip functionele voeding bestaan. De meeste diëtisten blijken een smalle definitie van het begrip functionele voeding te hanteren. Volgens deze definitie kunnen natuurlijke gezondheidsbevorderende voedingsmiddelen niet behoren tot de categorie functionele voeding. Dimensies die vaak terugkomen in de definities van de respondenten zijn voedingsmiddelen met toegevoegde stoffen; producten met een meerwaarde voor de gezondheid; gezondheidsbevorderende producten. De meeste respondenten vinden dat voedingssupplementen en klinische voeding niet behoren tot de categorie functionele voeding. De meeste respondenten zijn onbekend met de brede definitie die ook natuurlijke gezondheidsbevorderende producten tot de categorie functionele voeding rekent. Deze brede definitie wordt dan ook door weinig Nederlandse deskundigen en organisaties gebruikt. De respondenten hechten in het algemeen weinig belang aan deze definitiekwestie. In de praktijk gebruikt men dit begrip zelden omdat consumenten onbekend zijn met deze term. Daarnaast spreekt men vooral over specifieke producten en niet zozeer over de groep functionele voedingsmiddelen in zijn geheel. De hypothese dat de opvattingen van diëtisten over functionele voeding de definitie van functionele voeding beïnvloeden, blijkt op basis van dit materiaal voor Nederlandse diëtisten niet te kloppen. Uit dit onderzoek blijkt echter dat de situatie in de Verenigde Staten anders is. De American Dietetic Association, de grootste Amerikaanse vereniging van diëtisten en voedingsdeskundigen, gebruikte, toen men het begrip functionele voeding in 1995 definieerde, een smalle definitie. Vanaf 1999 hanteert deze invloedrijke organisatie echter een brede definitie. De reden voor deze wijziging lijkt te zijn voortgekomen uit opvattingen over (functionele) voeding. Door natuurlijke gezondheidsbevorderende producten ook tot de categorie functionele voeding te rekenen kan men de consumptie hiervan bevorderen. Deze informatie suggereert dat strategische motieven en opvattingen over voeding en gezondheid in sommige gevallen van invloed zijn op de definitie van het begrip functionele voeding. Dit komt overeen met de eerder besproken theorie van Van den Belt et al. (1999) die zegt dat definities door mensen worden gemaakt met het oog op bepaalde doeleinden. Het is interessant om nader te onderzoeken hoe Amerikaanse diëtisten functionele voeding in de praktijk definiëren. Het is de vraag of zij, als individuele actoren, de brede definitie van de American Dietetic Association hanteren en of zij dit doen op grond van de hier besproken strategische motieven. Uit dit onderzoek blijkt dat de meerderheid van de diëtisten vindt dat met reguliere voeding een gezond voedselpakket kan worden samengesteld. In die visie zijn functionele voedingsmiddelen overbodig. Het meest genoemde bezwaar van 62
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE functionele voeding is de hoge prijs van deze producten in vergelijking met reguliere voedingsmiddelen. Diëtisten zouden op grond van deze bezwaren het gebruik van functionele voeding moeten afwijzen. Dit doen ze echter niet. Wanneer hen gevraagd wordt naar hun mening over de ontwikkeling dat steeds meer mensen functionele voeding gebruiken, geeft de meerderheid van de diëtisten een antwoord waaruit een ambivalente houding blijkt. Een verklaring voor deze positievere houding van de respondenten kan gevonden worden in de professionele belangen van diëtisten. Om er voor te zorgen dat het voortbestaan van de diëtetiek niet in gevaar komt, is het noodzakelijk dat de professie zich aanpast aan veranderende omstandigheden in de omgeving van de professie. Het afwijzen van functionele voeding zou een verslechtering van de professionele positie van de diëtist kunnen veroorzaken. Andere professies en actoren zouden de taak om consumenten te adviseren over functionele voeding kunnen overnemen. De respondenten zien voordelen van functionele voeding wanneer deze producten gebruikt worden om medicijnen te vervangen. Voeding, het gebied van de diëtist, wordt zo belangrijker ten opzichte van medicijnen, het terrein van de arts. Met de opkomst van functionele voeding is de scheiding tussen voeding en medicijnen en tussen de expertisegebieden van diëtisten en artsen vervaagd. Dat een aantal respondenten voor een strikte scheiding tussen voeding en medicijnen pleit en functionele voeding in de categorie voeding plaatst, kan geïnterpreteerd worden als een poging om functionele voeding tot het exclusieve terrein van de diëtist te maken. Dit komt overeen met mijn hypothese dat diëtisten zouden beweren dat functionele voeding tot het expertisegebied van de diëtist behoort. Uit dit onderzoek blijkt dat de opvattingen van diëtisten over functionele voeding niet los kunnen worden gezien van hun professionele belangen. De opvattingen van diëtisten over functionele voeding blijken daarnaast afhankelijk te zijn van hun visie op voeding en gezondheid. In een traditionele visie die de nadruk legt op een evenwichtige samenstelling van het totale voedselpakket blijkt functionele voeding niet goed te passen. Functionele voeding past daarentegen wel goed bij een nieuwe visie die het belang van individuele producten voor de gezondheid benadrukt. De meerderheid van de respondenten blijkt de traditionele visie op voeding en gezondheid aan te hangen. Enkele diëtisten geven blijk van een houding die overeenkomt met de nieuwe visie op voeding en gezondheid. Mogelijk zorgt de maatschappelijke inbedding van functionele voeding er voor dat meer diëtisten op deze nieuwe manier naar voeding en gezondheid gaan kijken. Sommige diëtisten blijken namelijk al wel voorstander te zijn van het gebruik van functionele voeding bij gezondheidsproblemen. Twee op de theorie gebaseerde hypothesen, namelijk de veronderstelling dat diëtisten vanuit de traditionele opvattingen over voeding en gezondheid functionele voeding overbodig vinden en de veronderstelling dat diëtisten zich presenteren als experts op het gebied van functionele voeding, blijken te kloppen. Er blijkt een spanning te zijn tussen de opvattingen over voeding en gezondheid en de professionele belangen van diëtisten. Dit resulteert in een ambivalente houding ten opzichte van functionele voeding. De diëtistenprofessie kan verdeeld worden in commerciële en niet-commerciele segmenten. Van oudsher werkten diëtisten vrijwel alleen in de gezondheidszorg. Door de opkomst van functionele voeding en een grotere aandacht voor gezondheid in de levensmiddelenindustrie, gaan steeds meer diëtisten in een commerciële
63
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE omgeving werken. Diëtisten die in het bedrijfsleven werken, ondervinden een tegenstelling tussen hun beroepsideaal, namelijk mensen zo gezond en betaalbaar mogelijk laten eten, en de commerciële omgeving waarin zij dit beroep uitoefenen. Door paramedisch werkende diëtisten worden diëtisten die in de industrie werken wel gezien als overlopers die werken voor de levensmiddelenindustrie waar commerciële belangen belangrijker zijn dan gezonde voeding. Andere respondenten uit de gezondheidszorg zien deze diëtisten juist als bondgenoten die ervoor zorgen dat de levensmiddelenindustrie gezondere producten gaat fabriceren. Mogelijk leiden de in dit onderzoek gevonden verschillen tussen diëtisten in de gezondheidszorg en in de industrie in de toekomst tot een verdere differentiatie van de professie. Sommige diëtisten benadrukken dat artsen geen professionele kennis over functionele voeding hebben en vinden dat artsen zich niet met functionele voeding moeten bemoeien. Op deze manier proberen diëtisten hun professionele expertisegebied te beschermen en te streven naar een monopolie op het geven van voedingsadviezen. De hypothese dat diëtisten zich opwerpen als dé specialisten over functionele voeding blijkt voor een deel van de respondenten te kloppen. Voor de analyse van de resultaten bleek de theorie over professionele markten van Larson (1977) erg bruikbaar. Het concept van een gezondheidsmarkt van Van Daalen en Van Otterloo (2005) vormde een goede aanvulling op deze theorie. Door diëtisten te beschouwen als een professie die streeft naar een monopolie op het leveren van bepaalde diensten en die probeert zoveel mogelijk vragers van voedingskennis in zijn diensten te interesseren, kon een aantal resultaten van deze studie verklaard worden. Deze studie vormt een relevante aanvulling op eerdere kwantitatieve onderzoeken naar de opvattingen van diëtisten over functionele voeding. In die studies werd geen aandacht besteed aan de visies op voeding en gezondheid en de professionele belangen van diëtisten. Deze factoren blijken echter belangrijk om de opvattingen van diëtisten te verklaren. Dit onderzoek heeft er toe bijgedragen dat er meer duidelijk is geworden over hoe innovatie invloed heeft op een professie. Deze verkennende studie kan in een breder perspectief geplaatst worden door in een vervolgstudie te onderzoeken hoe de medische professie, die een andere positie heeft op de gezondheidsmarkt, omgaat met functionele voeding. Door de hier gepresenteerde resultaten te vergelijken met met de invloed van eerdere voedingsinnovaties op de diëtetiek, kunnen deze resultaten in een meer historisch kader worden geplaatst. Het is interessant om daarbij te onderzoeken of de hier gebruikte theorieën over de maatschappelijke inbedding van innovaties en over professies dan ook bruikbaar blijken te zijn.
64
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Literatuur Aalst, Lara K.L. van (2003). Tussen teken- en eettafel: voedingskundige zorg in de huisartsenpraktijk. Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten 58 (2). 43-44 Abbott, Andrew (1988). The system of professions: An essay on the division of expert labor. Chicago: The University of Chicago Press. American Dietetic Association (1995). Position of the American Dietetic Association: Phytochemicals and functional foods. Journal of The American Dietetic Association 95 (4). 493-496. American Dietetic Association (1999). Position of the American Dietetic Association: Phytochemicals and functional foods. Journal of The American Dietetic Association 99 (10). 1278-1285. American Dietetic Association (2004). Position of the American Dietetic Association: Functional Foods. Journal of The American Dietetic Association 104. p. 814-826. Ashwell, Margaret (2002). Concepts of Functional Foods. Washington DC: International Life Sciences Institute. Beardsworth, Alan en Teresa Keil (1997). Sociology on the menu: an invitation to the study of food and society. London: Routledge. Belt, Henk van den, Hedwig te Molder, Noëlle Aarts en Michiel Korthals (1999). Functional foods: van dilemma’s naar beleid. Programma Technologisch Aspectenonderzoek. Den Haag: Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Bidlack, Wayne R. en Wei Wang (1999). Designing Functional Foods. In: Shills et al. (1999). 1823-1833. Bijlsma-Frankema, Katinka en Emiel Droogleever Fortuijn (1997). De kwalitatieve datamatrix als analyse-instrument. Tijdschrift voor Sociale Wetenschappen 42 (4). Oktober-december 1997. 448-459. Blom, Jan (1999). ExpertVisie functionele voedingsmiddelen: zin en onzin. Amsterdam: Stichting C3 Communicatie Centrum Chemie. Blumer, Herbert (2002). Symbolic Interactionism, excerpt reprinted in: Craig Calhoun et. al. Contemporary Sociological Theory. Malden, MA en Oxford, UK: Blackwell, 66-87. Brom, Frans W.A. (2002). Weten en eten. Een verkenning vanuit de ethiek van kennisvragen opgeroepen door nieuwe ontwikkelingen op voedselgebied. Utrecht: Centrum voor Bio-ethiek en Gezondheidsrecht Universiteit Utrecht. Bruin, P.A.F. (1995). Functionele voedingsmiddelen. Deskundigen en consumenten aan het woord. Den Haag: SWOKA, Instituut voor consumentenonderzoek. Brummer, R-J. M. (2003). No gut(s), no glory! Oratie Universiteit Maastricht. 6 juni 2003. Daalen, Rineke van (2003). Verzorgingsinstellingen. In: Wilterdink en Van Heerikhuizen (red.) (2003). 307-343. Daalen, Rineke van, en Anneke van Otterloo (2005), Op de gezondheidsmarkt. Gezondheid, schoonheid en moraal. In Kluveld et al. (2005). 174-186. Dillen, SME van, GJ Hiddink, MA Koelen, C de Graaf en CMJ van Woerkum (2004). Perceived relevance and information needs regarding food topics and preferred information sources among Dutch adults: results of a quantitative consumer study. European Journal of Clinical Nutrition 58. 65
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE 1306-1313. Dillen, Sonja van (2006). Huisartsen blijken motiveerders. Voeding Nu januari 2006. 18-20. Dirks, Bart (2006). Cholesterol omlaag, gewicht omhoog. De Volkskrant, 25 maart 2006. Dokkum, W. van (1998). Functionele voedingsmiddelen (ingrediënten). Informatorium voor Voeding en Diëtetiek (december 1998). 1-15. Donders Engelen, M., A. Wipkink Bakker, W.A. van Staveren (2001).Ontstaan en ontwikkelingen van een beroepsgroep in de voeding: de diëtist. In: Hartog, A.P. den (red.) (2001). 177-194. Donelan, Anne (2000). Dietitians and caterers: an uncertain but critical relationship. Nutrition & Food Science 30 (3).123-127. Dooren, Corné van (2005). Functional foods, Alle ingrediënten voor succes. Houten: Keesing Noordervliet BV. Elkington, John en Julia Hailes (2001). Gids voor de nieuwe voeding. Voedingsmiddelen van de toekomst. Baarn: Tirion Uitgevers BV. Emans, Ben (1990). Interviewen: Theorie, Techniek en Training. Groningen: Wolters-Noordhoff. Enzing, Christine, & Giessen, Annelieke van der (2003). Voedingsgenomicsonderzoek in Nederland. Mogelijke producten en maatschappelijke aspecten. Den Haag: Rathenau Instituut Est, Rinie van, Lucien Hanssen, Olga Crapels (red.) (2003). Genen voor je eten – Eten voor je genen. Maatschappelijke vragen en dilemma’s rondom voedingsgenomics. Den Haag: Rathenau Instituut. Gezondheidsraad (2005). Signalering ethiek en gezondheid. Den Haag: Gezondheidsraad. Gezondheidsraad (2006). 100 jaar Gezondheidsraad. Graadmeter 18. September 2002. Online te bekijken op: http://www.gr.nl/pdf.php?ID=644&p=1 Hartog, A.P. den (red.) (2001). De voeding van Nederland in de twintigste eeuw. Wageningen: Wageningen Pers. Heasman, Michael en Mellentin, Julian (2001). The Functional Foods Revolution. Healthy People Healthy Profits? London: Earthscan Publications. Heijman-te Paske F., R.O. Blad, N.E. Corbett, B.L. Kraaijeveld en G.J.M. Linssen (2004). Innovatieverkenningen Functional Foods en Nutraceuticals. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken. Jong, Lisette de (2004). Wegwijzer in de wereld van functional foods. Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten 59 (7). 161-165. Jong, N. de, C.T. Hoendervangers, J.K. Bleekert en M.C. Ocké (2004). The opinion of Dutch dietitians about functional foods. Journal of Human Nutrition and Dietetics 17. 55-62. Kaldenberg, Elly (2000). Blijft de diëtetiek een uitdaging? Voeding & Visie 2000. Kluveld, Amanda, Anne Hilde van Baal, Catharina Th. Bakker en Gemma Blok (red.) (2005). Genezen, opstellen bij het afscheid van Marijke GijswijtHofstra. Amsterdam: Amsterdam University Press. Koopal, Paul (red.) (1991). Vijftig jaar NVD en de diëtist. Oss: Nederlandse Vereniging van Diëtisten. Korthals, Michiel (2002). Voor het eten. Filosofie en ethiek van voeding. Amsterdam: Boom. Kraak, Hans (2004). Margarines of statines tegen lage kans op ziekte en sterfte? Voeding Nu maart 2004. 14-15
66
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Kuhn, Thomas (1962). The structure of scientific revolutions. Chicago: University of Chicago Press. Lang, Tim en Michael Heasman (2004). Food wars: the global battle for mouths, minds and markets. London: Earthscan. Laros, Fleur (2006). Emotions in consumer research: an application to Novel Food Products. Tilburg: CentER, Tilburg University. Larson, M.S. (1977). The Rise of Professionalism: a Sociological Analysis. London: University of California Press. Lee, Yi-Kyoung, Constance Georgiou en Carolyn Raab (2000). The knowledge, attitudes, and practices of dietitians licensed in Oregon regarding functional foods, nutrient supplements, and herbs as complementary medicine. Journal of the American Dietetic Association 100. 543-548. Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (2002). Specifiek Gezondheidsbevorderende Voedingsmiddelen. Den Haag: Ministerie VWS. Mullie, Patrick (2003). Functionele voedingsmiddelen, Over noten, soja, pre- en probiotica. Leuven: Acco. Nederlandse Vereniging van Diëtisten (1993). Beroepsprofiel diëtist. Oss: Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD). Nederlandse Vereniging van Diëtisten (1991). Vijftig jaar NVD en de diëtist: Jubileumboek. Oss: Nederlandse Vereniging van Diëtisten (NVD). Nestle, Marion (2002). Food politics: how the food industry influences nutrition and health. Berkeley, CA: University of California Press. Nestle, Marion (2003). Food Politics and the Obesity Epidemic: how the food industry influences health and diet. Lezing UC Berkeley. 1 april 2003. online te bekijken op: http://video.google.com/videoplay?docid=-3748333945577496215 (3 juli 2006) Otterloo, Anneke van (1990). Eten en eetlust in Nederland 1840-1990. Een historisch-sociologische studie. Amsterdam: Bert Bakker. Otterloo, A.H. van (red.) (2000). Voeding. In Schot et al. (1998) deel III, 235-375. Paas, G.R.A. en R. D. Friele (1996). Plaats en functie van de diëtist in de Nederlandse gezondheidszorg. Utrecht: NIVEL, Nederlands Instituut voor onderzoek van de gezondheidszorg. Patch, Craig S, Linda C Tapsell en Peter G Williams (2004). Dietetics and functional foods. Nutrition & Dietetics 61 (1). 22-29 Reynolds, Larry T. en Herman-Kinney, Nancy J. (2003). Handbook of Symbolic Interactionism. Walnut Creek, CA: AltaMira Press. Roos, N.M. de en M.B. Katan (2003). Voeding en gezondheid – zin en onzin van voedingssupplementen en functionele voedingsmiddelen. Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde 147 (2). 60-65. Santich, Barbara (2005). Paradigm shifts in the history of dietary advice in Australia. Nutrition & Dietetics 62 (4). 152-157. Saris, W.H.M., A. P. den Hartog en J.A. Zwartz (2001). Balans van honderd jaar voeding en vragen voor de toekomst. In: Hartog, A.P. den (red.) (2001) 215-218. Schaafsma, G. (2001). Het verrijken van voedingsmiddelen en functional foods: oude en nieuwe zaken in de voeding? In: Hartog, A.P. den (red.) (2001) 207213. Schaafsma, Gertjan (2003). Functionele voedingsmiddelen, geen hype maar een trend. Lezing Studiedag Vlaamse Vereniging van Voedingskundigen en Diëtisten: Functionele Voedingsmiddelen in de praktijk. 5 februari 2003.
67
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Scholtens, Broer (2006). Unilever komt met geheugenreep en slaapthee. De Volkskrant 31 mei 2006. Schot, J.W., Lintsen, H.W., Rip, A., en Albert de la Bruheze, A.A. (hoofdred.) (1998).Techniek in Nederland in de Twintigste Eeuw. Stichting Historie der Techniek. Zutphen: Walburg Pers. Shaffir, William en Dorothy Pawluch (2003) Occupations and Professions. In: Reynolds, Larry T. en Nancy J. Herman-Kinney (2003). 893-913. Shills, Maurice E., James A. Olson, Moshe Shike en A. Catherine Ross (1999). Modern Nutrition in Health and Disease. 9th ed. Baltimore, MD: Williams & Wilkins. Vansant, Greet (2003). Functionele voedingsmiddelen: algemene inleiding. Lezing Studiedag Vlaamse Vereniging van Voedingskundigen en Diëtisten: Functionele Voedingsmiddelen in de praktijk. 5 februari 2003. Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA) (2006). Functionele Voeding: stand van zaken. Brussel: viWTA. Vries, Nanne de (2006). Hoe happig is de consument op functionele voeding? Lezing Symposium Verantwoorde Voeding ZonMW. 21 april 2006. Webb, Geoffrey P. (2006) Dietary Supplements and Functional Foods. Oxford, UK: Blackwell Publishing. Whitney, Eleanor Noss, Corinne Balog Cataldo, Sharon Rady Rolfes (2006). Understanding normal and clinical nutrition. 7th ed (2006) en 6th ed (2002). Belmont, CA: Wadsworth/Thomson Learning. Wilson, Charles (1970). De geschiedenis van Unilever. Een beeld van economische groei en maatschappelijke verandering. Nederlandse bewerking Jane de Iongh. ’s-Gravenhage: Martinus Nijhoff. Wilterdink, Nico en Heerikhuizen, Bart van (red.) (2003). Samenlevingen: een verkenning van het terrein van de sociologie. Vijfde druk. Groningen: WoltersNoordhoff. Wolfs, Marion en Nynke de Jong (2006). ‘Postlaunch Monitoring’ voor functionele voedingsmiddelen? Poster symposium ZonMW 21/4/06. Wooning, Marianne van der (2006). De meerwaarde van de diëtist. Voeding Nu april 2006. 26-27. Zwiers, R.A.A. (red.) (2005). Nu met extra bacteriën! Voedingsmiddelen met gezondheidsclaims. Signalering ethiek en gezondheid. Den Haag: Gezondheidsraad. 53-70.
68
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Websites Centrum voor Informatie over Functionele Voeding (2006). http://www.functionelevoeding.be/ (2 juli 2006) DCN (2006). Zoek een diëtist. http://www.dietistencooperatie.nl/zoek/ (2 juli 2006) Food Navigator (2006). Survey suggests a quarter of food cos are missing the health boat. 6 July 2006. http://www.foodnavigator.com/news/ng.asp?id=68942 (3 augustus 2006) NCC (2006). Nederlandse Centrale Catalogus. http://picarta.pica.nl/ (31 juli 2006) NIVEL (2006). Registratie van Beroepen in de Gezondheidszorg: Diëtisten. http://www.nivel.nl/OC2/page.asp?PageID=6619 (2 juli 2006) NTVG (2006). Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde: Abonneren. http://www.ntvg.nl (2 augustus 2006) NuGO (2006). The European Nutrigenomics Organisation: What is nutrigenomics? http://www.nugo.org/facts/24023 (7 augustus 2006) NVD (2006a). Beleid en organisatie. http://new.nvdietist.nl/navigatie/frameset.asp?knop_id=10000165 (6 juli 2006) NVD (2006b). Wanneer naar de diëtist? http://new.nvdietist.nl/navigatie/frameset.asp?knop_id=10000175 (2 juli 2006) NVD (2006c). Kosten en vergoedingen. http://new.nvdietist.nl/navigatie/frameset.asp?knop_id=10000178 (14 augustus 2006) RIVM (2006). Hoeveel mensen hebben een ongezond voedingspatroon? http://www.rivm.nl/vtv/object_document/o1451n19088.html (2 augustus 2006) VGZ (2005). Veel gestelde vragen Becel pro.activ. http://www.vgz.nl/default.asp?pagina_id=475 (14 juni 2005) VGZ (2006). VGZ vergoedt Becel pro.activ. http://www.vgz.nl/default.asp?pagina_id=473 (10 juli 2006) VMT (2006). VMT http://www.vmt.nl (2 augustus 2006) Voedingscentrum (2006a). Wat zijn functionele voedingsmiddelen? http://www.voedingscentrum.nl/voedingscentrum/Public/Dynamisch/productinf ormatie/functionele+voeding/wat+is+het_.htm (3 juli 2006) Voedingscentrum (2006b). Aanbod van functionele voedingsmiddelen http://www.voedingscentrum.nl/voedingscentrum/Public/Dynamisch/productinf ormatie/functionele+voeding/aanbod.htm (10 juli 2006) Voedingscentrum (2006c). Voedingscentrum – eerlijk over eten. http://www.voedingscentrum.nl/voedingscentrum/Public/Statisch/Voedingscent rum/ (5 augustus 2006) Voeding & Visie (2006). Informatie http://www.voeding-visie.nl/nl/index.html (10 juli 2006) WHO (2006). About WHO. http://www.who.int/about/en/index.html (3 augustus 2006) Yagua (2006). Yagua Juicers.
69
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE http://www.yagua.nl/index.php?option=com_content&task=view&id=6&Itemid= 6 (17 juli 2006) Zilveren Kruis Achmea (2006). Health Check. Bent u gezond? http://www.zilverenkruis.nl/apps/zka/conhealth.nsf/wwwView/l3healthcheck.ht m?OpenDocument (2 augustus 2006)
70
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Bijlagen Bijlage 1 Vragenlijst Bijlage 2 Definities functionele voeding Bijlage 3 Definities nutraceuticals Bijlage 4 Pro’s en contra’s van functionele voeding Bijlage 5 Indeling definitie functionele voeding (per respondent) Bijlage 6 Indeling opvattingen functionele voeding (per respondent) Bijlage 7 Indeling paradigma (per respondent)
71
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Bijlage 1 Vragenlijst Introductievragen 1. Wanneer heeft u Voeding en Diëtetiek gestudeerd? 2. Waar heeft u dit gestudeerd? 3a. Waar heeft u sinds uw afstuderen gewerkt? 3b. Wat is uw huidige functie? 4. Heeft u na het behalen van uw diploma nog relevante cursussen of opleidingen gevolgd voor uw beroep als diëtist? Boeken, vakbladen en websites: informatiebronnen voor diëtisten 5. Hoe blijft u op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen op uw vakgebied? 6. Welke boeken over voeding en gezondheid gebruikt u? Hoe vaak gebruikt u ze? 7. Welke vaktijdschriften leest u? De vraag eerst stellen als een open vraag, daarna de volgende tijdschriften noemen: Nederlands Tijdschrift voor Diëtisten Voeding Nu VoedingsMagazine Nutrinews Voeding&Visie Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde Journal of the American Dietetic Association
8. Welke websites over voeding en gezondheid bekijkt u? De vraag eerst stellen als een open vraag, daarna de volgende websites noemen: www.voedingscentrum.nl www.food-info.net / www.voedsel.net www.nieuwsvoordiëtisten.nl www.nice-info.be www.zuivelengezondheid.nl www.vitamineinformatiebureau.nl www.mvo.nl
Definitie functionele voeding 9a. Kent u het begrip functionele voeding/functional foods? 9b. Zoja, wat is functionele voeding? 10a. Als nauwe definitie van functionele voeding is gegeven: U zegt dat functionele voeding -industrieel bewerkt is- (of vergelijkbare definitie van respondent herhalen). Volgens sommige mensen zijn natuurlijke producten met gezondheidsbevorderende stoffen zoals noten ook functionele voedingsmiddelen. Wat vindt u hiervan? 10b. Als brede definitie van functionele voeding is gegeven: U zegt dat functionele voeding, voeding is -die gezondheidsbevorderende stoffen bevat- (of vergelijkbare definitie van respondent herhalen). Volgens sommige mensen kan men alleen over functionele voeding spreken als het industrieel bewerkt is. Wat vindt u hiervan? Informatiebronnen over functionele voeding 11a. Stel u krijgt een vraag over het gebruik van Danone Activia die u niet meteen kunt beantwoorden, waar zoekt u dan naar antwoorden? 11b. En als u een vraag krijgt over het gebruik van Becel Pro.Activ? 11c. En als u een vraag krijgt over het gebruik van Vifit?
72
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE 12. Hoe blijft u op de hoogte van nieuwe ontwikkelingen met betrekking tot functionele voeding? 13. Is het veel werk voor u om alles bij te houden op het gebied van functionele voeding? 14. Gebruikt u boeken die over functionele voeding gaan? Welke? Hoe vaak? 15. Gebruikt u websites die over functionele voeding gaan? Hoe vaak? Opvattingen over functionele voeding 16. Wat vindt u van de ontwikkeling dat steeds meer mensen functionele voeding gebruiken? Waarom vindt u dat? 17. Wat vindt u van de ontwikkeling dat ziektekostenverzekeraars het gebruik van functionele voeding vergoeden? Waarom vindt u dat? 18a. Wat vindt u van de stelling dat mensen door het gebruik van functionele voeding ongezonder gaan eten? 18b. wanneer men het oneens is met 18a: Wat vindt u van de stelling dat mensen door het gebruik van functionele voeding gezonder gaan eten? Diëtisten en functionele voeding 19. Heeft u in uw werk met functionele voeding te maken? 20. Krijgt u in uw werk vragen over functionele voeding? De volgende vragen gaan over de contacten die u voor uw werk heeft met andere groepen mensen. 21a. Heeft u voor uw werk contact met andere diëtisten? 21b. Waarover spreekt u met hen als het over werk gaat? 21c. Spreekt u ook over functionele voeding? 22. Hoe vindt u dat diëtisten zich moeten opstellen ten opzichte van functionele voeding? 23. Hebben diëtisten meer werk gekregen door de opkomst van functionele voeding? Zijn er de laatste jaren meer banen gekomen voor diëtisten? Relatie met andere actoren 24a. Heeft u voor uw werk contact met artsen? 24b. Spreekt u met hen over voeding? 24c.Hoe is hun kennis over voeding? 24d. Spreekt u ook over functionele voeding met hen? 24e. Hoe is hun kennis over functionele voeding? 25. Hoe vindt u dat artsen zich moeten opstellen ten opzichte van functionele voeding? 26a. Heeft u voor uw werk contact met mensen die werkzaam zijn bij de levensmiddelenindustrie? 26b. Waarover spreekt u met hen als het over werk gaat? 26c. Spreekt u ook over functionele voeding met hen? 27. De volgende vraag gaat over de rol van de levensmiddelenindustrie in relatie tot de voeding van consumenten. Wat vindt u dat deze rol moet zijn? Vindt u dat de industrie zich moet bezighouden met de gezondheid van consumenten? 28a. Heeft u voor uw werk contact met mensen die werkzaam zijn bij de farmaceutische industrie? 28b. Waarover spreekt u met hen als het over werk gaat? 28c. Spreekt u ook over functionele voeding met hen?
73
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE 29. De volgende vraag gaat over de ontwikkeling en de productie van functionele voeding. Vindt u dat dit gedaan moet worden door de levensmiddelenindustrie, door de farmaceutische industrie of door beiden? 30a. Heeft u voor uw werk contact met onderzoekers aan universiteiten en onderzoeksinstellingen? 30b. Waarover spreekt u met hen als het over werk gaat? 30c. Spreekt u ook over functionele voeding met hen? Afsluiting 31. Gebruikt u zelf functionele voeding?
74
75
Foods that by virtue of physiologically active food components, provide health benefits beyond basic nutrition.
Brede definitie functionele voeding Functionele voedingsmiddelen zijn voedingsmiddelen waaraan specifieke gezondheidsclaims (kunnen) worden gekoppeld op grond van de aanwezigheid van één of meer ingrediënten die de gezondheid actief en positief beïnvloeden Functionele voeding is geproduceerd uit natuurlijke grondstoffen (geen pillen of poeders), kan dagelijks gebruikt worden, heeft speciale effecten en werkt door het regelen van specifieke lichaamsfuncties Functionele voeding zou je in feite eenvoudig kunnen omschrijven met drie elementen: een werkzame bioactieve stof of ingrediënt; een drager, een voedingsmiddel waarin deze stof verwerkt is; een aanduiding gerelateerd aan gezondheid, een claim. Any food that has a positive impact on an individual’s health, physical performance or state of mind in addition tot its nutritive values. A food can be regarded as “functional” if it is satisfactorily demonstrated to affect beneficially one or more target functions in the body, beyond adequate nutritional effects, in a way that is relevant to either an improved state of health and wellbeing and/or reduction of risk of disease. Functional foods must remain foods, and they must demonstrate their effects in amounts that can normally be expected to be consumed in the diet. They are not pills or capsules, but part of a normal food pattern. From a practical point of view, a functional food can be: • A natural food in which one of the components has been naturally enhanced through special growing conditions. • A food to which a component has been added to provide benefits (e.g. the addition of selected probiotic bacteria with proven health benefit characteristics to improve gut health). • A food from which a component has been removed so that the food has less adverse health effects (e.g. the reduction of saturated fatty acids [SFA]). • A food in which the nature of one or more components has been chemically modified to improve health (e.g. the hydrolysed protein in infant formulas to reduce the likelihood of allergenicity). • A food in which the bioavailability of one or more components has been increased to provide greater absorption of a beneficial component. • Any combination of the preceding possibilities. A food is said to be functional if it ‘contains a food component (whether nutrient or not) which affects one or more targeted functions in the body in a positive way’. It could also include foods in which a potentially harmful component has been removed by technological means. Functional foods zijn voedingsmiddelen waarvan speciale gezondheidsbevorderende werking wordt geclaimd. Foods that provide health benefits beyond basic nutrition
Bijlage 2 Definities Functionele Voeding
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Brom, 2002, 13 International Food Information Council (1998) in ADA, 2004, 814 International Life Sciences Institute (1999) in ADA, 2004, 814 Schaafsma (2001, 208) interpreteert deze definitie smal.
Bellisle (1998) in Heasman en Mellentin, 2001, 10
Goldberg (1994) in Heasman en Mellentin, 2001, 10 Ashwell, 2002, 5-6 (International Life Sciences Institute)
Rudérus (1992) in De Bruin, 1995, 10 Van Dooren, 2005, 18
De Bruin, 1995, 9
76
Any modified food or food ingredient that may provide a health benefit beyond the traditional nutrients it contains.
Similar in appearance to a conventional food, consumed as part of the usual diet, with demonstrated physiological benefits, and/or to reduce the risk of chronic disease beyond basis nutritional functions. [Functional foods] are usually understood to be any potentially healthful food or food ingredient that may provide a health benefit beyond the traditional nutrients it contains. [….] Unmodified whole foods such as fruits and vegetables represent the simplest form of a functional food. Modified foods including those that have been fortified with nutrients or enhanced with phytochemicals or botanicals, also fall within the realm of functional foods. [….] As the largest organization of dietetics professionals, the ADA classifies all foods as functional at some physiologic level. The term functional food should not be used to imply that there are good foods and bad foods. Globaal gezien moet het concept functionele voedingsmiddelen beantwoorden aan een aantal basiskarakteristieken: (i) het gaat om een voedingsmiddel, en geen dieetsupplement, dat in een dagelijkse voeding benut kan worden; (ii) er moet een extra-positief effect zijn op een gezondheidsaspect naast de klassiek gekende aspecten en dit aan een aanvaardbare dosis; (iii) het risico op een ziekte of gebrek moet dalen en dit moet op een op een wetenschappelijke wijze meerdere malen aangetoond worden via de ‘gouden standaard’ (humane studies, dubbelblind, versus placebo, na randomisatie,…). A food that provides a physiologic benefit in addition to its nutrient content and that may prevent disease and/or promote health (eg, soybeans, garlic, oats, fish oil, broccoli, cranberry juice). Functional foods zijn voedingsmiddelen met (een combinatie van) ingrediënten met specifiek gezondheidsbevorderende eigenschappen. Door hun samenstelling kunnen zij een positief effect hebben op de fysiologische functies bij de mens en op de gezondheid wanneer ze geconsumeerd worden als onderdeel van de dagelijkse voeding. Een functioneel voedingsmiddel kan een natuurlijk voedingsmiddel zijn, of een voedingsmiddel waaraan een bio-actieve component is toegevoegd of waarin de concentratie van een actieve component is verhoogd of een product waarin een component met een negatief fysiologisch effect is verwijderd. Foods that contain physiologically active compounds that provide health benefits beyond basic nutrition; also called designer foods or nutraceuticals. [….] the most controversial of functional foods: novel foods to which phytochemicals (nonnutrient compounds found in plant-derived foods that have biological activity in the body) have been added to promote health. Voedingsproducten die een wetenschappelijk bewezen positief effect hebben op de gezondheid (denk aan oa sojamelk die cholesterolverlagend is)
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
ADA, 1995, 494
Dirks, 2006
Whitney et al., 2006, 465
Vansant, 2003
De Jong, 2004, 161
Lee et al., 2000, 544
Mullie, 2003, 16
Health Canada (1998) in ADA, 2004, 815. ADA, 2004, 814-815
77
Zogenaamde functionele voedingsmiddelen zijn voedingsmiddelen waarvan wordt geclaimd dat ze de gezondheid van de consument verbeteren. Dit kan zijn omdat de samenstelling van een traditioneel product verbeterd is of omdat hieraan extra ingrediënten zijn toegevoegd. Foods and beverages that have been constructed to confer health benefits beyond the nutritive value of the foods themselves. Food products that have been modified or enriched with naturally occuring substances (e.g., vitamins) with a specific physiological preventive and/or health boosting effect (Poulsen, 1999) These products are consumed as a part of the normal diet. Functionele voedingsmiddelen zijn voedingsmiddelen waaraan gezondheidsbevorderende stoffen zijn toegevoegd of waaruit bepaalde bestanddelen zijn verwijderd. Europese project ‘Functional Food Sciene in Europe’ (FUFOSE): "Er is sprake van een functioneel voedingsmiddel als op
Those that encompass potentially healthful products, any modified food or food ingredient that may provide a health benefit beyond the traditional nutrients it contains. Functional foods zijn voedingsmiddelen met een positief effect op de gezondheid of de fysieke gesteldheid, die uitgaat boven de normale voedingswaarde. Vooralsnog gaat het om voedingsmiddelen waaraan bepaalde eiwitten (bijvoorbeeld lactoferrine), vezelingrediënten of bacteriestammen die een bepaald gezondheidseffect hebben, zijn toegevoegd of die speciaal zijn samengesteld. Een tweede type nieuwe voedingsmiddelen zijn voedingsmiddelen waarbij aan een van de grondstoffen door genetische modificatie nieuwe eigenschappen zijn toegevoegd, zoals de rijst of tomaat met extra caroteen (vitamine A) tegen blindheid of met een verhoogd ijzergehalte Als deze bioactieve stof in de vorm van een pil wordt aangeboden, dan heet dat een neutraceutical. Wordt ze toegevoegd aan een gangbaar voedingsmiddel, dan spreekt men van een functional food. Functional foods zijn vrij te verkrijgen voedingsmiddelen voor mensen, die naast de gewone voedingswaarde toegevoegde nutraceuticals bevatten. Functional foods worden door de producent per definitie voorzien van een gezondheidsclaim. Producten of ingrediënten die met opzet zo zijn samengesteld dat deze ten opzichte van overeenkomstige traditionele voedingsmiddelen een gezondheidsbevorderend effect hebben Functional foods were described as foods to which one or more ingredients (nutrients or non-nutrients) have been added or modified to enhance their contribution to a healthful diet. These foods may have a beneficial effect on health beyond the effect of normal foods. They can improve certain body functions, state of health and/or lower the risk on developing certain diseases. Voedingsmiddelen die qua samenstelling zodanig veranderd zijn dat er een extra gezondheidsbevorderend effect geclaimd wordt. (Voorbeelden: verrijkt met extra vitaminen en mineralen) Those in which the concentrations of one or more ingredients have been manipulated or modified to enhance their contribution to a healthful diet.
Smalle definitie functionele voeding
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Voedingscentrum, 2006
Laros, 2006, 77
Nestle, 2002, 295
Institute of Medicine, National Academy of Sciences, 1994 in ADA, 2004, 815 De Roos en Katan, 2003, 60
Wolfs en De Jong, 2006
De Jong et al., 2004, 56
Van Dokkum, 1998, 1
Heijman-Te Paske et al., 2004, 9
Van Est et al., 2003, 16
US Institute of Medicine (1994) in Heasman & Mellentin, 2001, 5 Enzing en Van der Giessen, 2003, 32
78
Voedingsmiddelen waarvan men op basis van de kennis over de relatie tussen voeding of voedingsstoffen en de gezondheid, een zeker nut voor de gezondheid mag verwachten en waarvoor toestemming is verleend om op de verpakking aan te geven dat iemand die dit vm consumeert daarvan een nauwkeurig aan te geven positief effect op de gezondheid mag verwachten. Voedingsmiddelen die met opzet zo zijn gemaakt dat ze ten opzichte van bestaande voedingsmiddelen in voedingskundig opzicht een toegevoegde waarde hebben. Binnen deze categorie voedingsmiddelen zijn twee dimensies te onderscheiden, t.w. (1) traditionele voedingswaarde en (2) biologische activiteit die verder gaat dan traditionele voedingswaarde. Aan functionele voedingsmiddelen die behoren tot de eerste dimensie worden veelal nutritionele claims verbonden, terwijl aan functionele voedingsmiddelen van de tweede dimensie veelal gezondheidsclaims worden verbonden. Voedingsmiddelen die speciaal gemaakt of ontworpen zijn om onze gezondheid te verbeteren of ons prestatievermogen op een bepaalde manier te vergroten. [….] Voedingsmiddelen die veranderd zijn – door de toevoeging hetzij de verwijdering van (een) of meer bestanddelen – met als doel de gezondheid te bevorderen. Versterkte voedingsmiddelen
A food engineered or supplemented to give improved nutritional value
wetenschappelijk verantwoorde wijze is aangetoond dat zo’n product een gunstig effect heeft op één of meer doel(‘target-’)functies in het lichaam, te onderscheiden van ‘normale’ voedingseffecten, van belang voor het verbeteren van de gezondheidstoestand (welbevinden) en/of vermindering van het risico op ziekte". Voedingsmiddelen die worden verrijkt met voedingsstoffen of ingrediënten voor een ‘extra’ gezondheidseffect, vallen ook onder de functionele voedingsmiddelen als ze worden aangeboden met een claim voor een bepaalde werking. foods that by virtue of physiologically active food components, provide health benefits beyond basic nutrition. (ILSI, 1999) Met de term beyond basic nutrition wordt feitelijk een beperking van de categorie functionele voedingsmiddelen aangegeven, in die zin dat slechts een relatief klein deel van de voedingsmiddelen, die met opzet zo zijn ontwikkeld, gewijzigd of aangepast dat ze een positieve bijdrage leveren aan de gezondheid, tot de functionele voedingsmiddelen wordt gerekend. Zo zullen producten die zijn verrijkt met traditionele nutriënten, of die dankzij intelligente receptuur een evenwichtige voedingsstoffensamenstelling hebben buiten deze ILSI definitie categorie vallen. Ik zou er daarom de voorkeur aan geven de categorie functionele voedingsmiddelen veel breder te zien en ze als gemeenschappelijk kenmerk willen meegeven dat dit voedingsmiddelen zijn die op basis van kennis over de relatie tussen voeding en gezondheid zo zijn ontwikkeld of gewijzigd dat ze een specifiek voedingskundig doel dienen. Dat kan zijn: het in stand houden van de gezondheid, het verbeteren van lichaamsfuncties, prestaties, het verlagen van het ziekterisico, het bevorderen van het herstel van ziekte. Onder meer gemaakt worden door intelligente receptuur, verwijdering van negatieve bestanddelen, het toevoegen van positieve bestanddelen (nutraceuticals), technologische bewerking, en door genetische modificatie. Voedingsmiddelen die zo veranderd zijn dat ze bepaalde functies van het menselijk lichaam op positieve wijze kunnen beïnvloeden. Een van de oudste voorbeelden, al tientallen jaren op de markt voordat de term functionele voedingsmiddelen werd geïntroduceerd, is halfvolle melk.
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Elkington en Hailes, 2001, 32
Schaafsma, 2003
Vicke Brower (1998) in Van den Belt et al., 1999, 14 Schaafsma (1994) in Van den Belt, 1999, 15
Blom, 1999, 4
Schaafsma, 2001, 208 interpreteert de definitie van ILSI (1999) smal. ADA (2004) interpreteert deze definitie breed.
79
Samengevat komt het erop neer dat functionele levensmiddelen producten zijn die deel uitmaken van het dieet en die een aangetoond fysiologisch voordeel hebben en/of kunnen bijdragen tot het verminderen van het risico op het ontstaan van ziekten. Voorbeelden zijn ontbijtgranen met extra mineralen en vitaminen, margarines met plantensterolen om het cholesterolgehalte in het bloed te verlagen of zuivelproducten met bacteriën (probiotica zoals de “actieve bifidus” uit de reclamespotjes), om een goede darmwerking te stimuleren. Het blijft onduidelijk of levensmiddelen, zoals bv. groenten en fruit, aanspraak kunnen maken op de kwalificatie “functioneel”, terwijl ze wel degelijk een zeer prominente rol spelen in een gezonde voeding. Dit gegeven wordt door sommige wetenschappers sterk betreurd.
Alternatieve definities Voor deze voedingsmiddelen met extra’s zijn allerlei benamingen in omloop, zoals functionele voedingsmiddelen, nutriceuticals, voedingsmiddelen met ‘specifiek bioactieve componenten’ en ‘specifiek gezondheidsbevorderende voedingsmiddelen’. Het probleem met deze omschrijvingen is dat ze – vaak vaak ten onrechte – suggereren dat ‘gewone’ voedingsmiddelen of daarin aanwezige voedingsstoffen, zoals vitamines en mineralen, geen functionaliteit of bioactieve werking zouden hebben. In dit signalement is daarom gekozen voor de omschrijving ‘voedingsmiddelen met gezondheidsclaims’. De term functionele voedingsmiddelen wordt in deze notitie verder niet meer gebruikt. In plaats daarvan wordt de voorkeur gegeven aan de term specifiek gezondheidsbevorderende voedingsmiddelen (SGV’s). Deze zijn gedefinieerd als traditionele eet- of drinkwaren waarin bepaalde ingrediënten of bestanddelen van ingrediënten in hogere of geringere mate aanwezig zijn, op grond waarvan de fabrikant bepaalde positieve eigenschappen van dat levensmiddel voor de gezondheid van de gebruiker claimt die uitgaan boven de voedingseigenschappen van het oorspronkelijke product.
(compenseren bewerking) bestaan al heel lang maar dit gaat verder. Functional foods zijn voedingsmiddelen waarvoor substantiële positieve effecten op de gezondheid worden geclaimd.
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Vlaams Instituut voor Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA), 2006, 8
Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, 2002, 1
Gezondheidsraad, 2005, 53
Van den Belt et al., 1999, 11
De Felice, voorzitter Foundation for Innovation in Medicine (1989), in 40 Heasman en Mellentin, 2001, 10. Enzing en Van der Giessen, 2003,
Ockhuizen, 1994 in De Bruin, 1995, 11
Schaafsma (1994) in Van den Belt et al., 1999, 15
Wetenschappelijk en Technologisch Aspectenonderzoek (viWTA), 2006, 8 Voedingscentrum, 2006
Van Est et al., 2003, 16
Nutraceuticals Institute (1998) in Heasman en Mellentin, 2001, 10. Schaafsma (1994) in Van den Belt et al., 1999, 15 Heijman-Te Paske et al., 2004, 9
80
Ook Van de Belt et al. (1999, 14) citeren deze definitie, maar maken een typefout wanneer wordt gesteld dat DeFelice deze term al in 1979 zou hebben geïntroduceerd.
40
Definitie nutraceuticals: als functionele voedingsmiddelen Gezondheid bevorderen: terwijl fv bedoeld zijn om gezondheid van gebruiker op goed peil te houden of achteruitgang te voorkomen, moeten nutraceutica juist dienen om de gezondheid te bevorderen (van een gebruiker wiens gezondheid te wensen over laat). Brede definitie functional foods: any substance that may be considered a food or part of a food and provides medical or health benefits, including the prevention and treatment of disease. De term nutraceuticals is geïntroduceerd door DeFelice en zo gedefinieerd. Smalle definitie functional foods: Nutriceuticals zijn voedingsmiddelen waaraan een actieve stof is toegevoegd, of die op
Ook zijn er in toenemende mate preparaten te koop met combinaties van vitamines en/of mineralen met toegevoegde bioactieve stoffen gericht op bepaalde groepen, bijvoorbeeld ouderen, of producten die een bepaald gezondheidseffect claimen, zoals een betere nachtrust, ‘gezond haar’, ‘een mooie huid of nagels’ of een betere spermakwaliteit. Dit zijn ‘functionele’ voedingssupplementen die ook wel worden aangeduid als ‘nutraceuticals’ Nutriceuticals: stoffen zoals vitaminen, mineralen of melkeiwitten die men aan voedingsmiddelen kan toevoegen, maar die men ook apart kan innemen en die vaak als capsules of dragees bij de drogist of reformwinkel te koop zijn.
Definitie nutraceuticals: pilvorm Als deze bioactieve stof in de vorm van een pil wordt aangeboden, dan heet dat een neutraceutical. Wordt ze toegevoegd aan een gangbaar voedingsmiddel, dan spreekt men van een functional food. Nutricijnen zijn alle producten die afgeleid zijn van voedingsmiddelen en in de vorm van poeders, pillen of tabletten voorkomen, maar niet geregistreerd staan als geneesmiddel.
Definitie Nutraceuticals: bioactieve stof Naturally derived bioactive compounds that are found in foods, dietary supplements and herbal products and have health promoting, disease preventing, or medicinal properties. Nutriceuticals: stoffen zoals vitaminen, mineralen of melkeiwitten die men aan voedingsmiddelen kan toevoegen, maar die men ook apart kan innemen en die vaak als capsules of dragees bij de drogist of reformwinkel te koop zijn. Nutraceuticals zijn stoffen die de gezondheid handhaven of bevorderen van mensen die gezond zijn: zij hebben een positief effect op lichaamsfuncties of verminderen het risico op ziekten. Nutraceuticals zijn de werkzame stoffen in functional foods of voedingssupplementen.
Bijlage 3 Definities Nutraceuticals
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
81
Definitie nutraceuticals: overig Brower gebruikt de term nutraceuticals als verzamelterm voor voedingssupplementen (dietary supplements: a substance produced by isolation, or microbial culture purification that gives health benefits), functional foods (a food engineered or supplemented to give improved nutritional value) en klinische voedingsmiddelen (medical foods, a food that has inherent or added medical properties, verkrijgbaar op doktersvoorschrift) Terwijl functionele voedingsmiddelen bedoeld zijn om de gezondheid van de gebruiker op een goed peil te houden of achteruitgang te voorkomen, moeten nutraceutica juist dienen om de gezondheid te bevorderen.
basis van een of meerdere actieve stoffen nieuw zijn samengesteld.
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Ockhuizen (1994) in De Bruin, 1995, 11
Vicke Brower (1998) in Van den Belt et al., 1999, 14
32
Mogelijke speciale doelgroep: bejaarden ‘verdunning’ in voeding geeft bescherming tegen
•
•
voedingspakket
•
•
vetvervangers
82
Mogelijk tekort aan vetoplosbare vitaminen bij gebruik
stoffen
Onzekerheden over de normale inname van actieve
functionele voeding
Vaak geen consensus over werkzaamheid huidige
•
Verwarrend, want het gaat om het totale
•
•
•
Versimpeling van het gezondheidsprobleem
•
•
•
•
Alibi-functie
•
•
•
•
•
Andere factoren toch ook belangrijk?
werking
Weinig geloof in mogelijkheid van preventieve
Keuzevrijheid consument kan in gevaar komen
Voedsel moet geen medicijn worden
Waarschijnlijk duurder
‘er zijn al zo veel overbodige producten’
Mogelijke speciale doelgroep: jongeren
gezondheid
Gemakkelijker bezig zijn met voeding en
Gezondheidsbevordering
Nieuwe marktkansen
Volgens consumenten
•
overdosering
Gemakkelijker bezig zijn met voeding en gezondheid
•
consumenten
Gezondheidsbevordering
•
Grote investeringsrisico’s
Voor
•
beperkingen
Ontwikkelingsmoeilijkheden door wettelijke
Toepassingsmogelijkheden voor nieuwe kennis
•
•
Valorisatie van bijproducten
•
producenten
Nieuwe marktkansen
•
Voor
Bron: De Bruin, 1995, 78
Contra’s
Pro’s
Contra’s
Pro’s
Volgens deskundigen
Bijlage 4 Pro’s en contra’s van functionele voeding
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Bijlage 5 Indeling definitie functionele voeding (per respondent) Eigen definitie breed en neutrale reactie op smalle definitie Gerda: Ik ben niet opgeleid met het begrip. Dus ik heb me nooit verdiept in de definitie. Nicole: Dat zou je er ook onder kunnen zetten. Over het algemeen doelt men op groep waar iets aan toegevoegd is, maar als je het woord functionele voeding letterlijk gaat vertalen is groente ook een functionele voeding. Eigen definitie neutraal Evelien: De definitie laat ik liever aan een expert over. Eigen definitie smal en neutrale reactie op brede definitie Hanny: Het is net zoals je de omschrijving ziet, kan wel iets voor gezegd worden. Dan kun je alles functioneel noemen, als diëtist. Janneke: Dat zouden ook natuurlijke producten kunnen zijn. […] Maar als je het woord noemt, moet ik eerder denken aan de technologische, waar voedingsstoffen aan toegevoegd zijn. […] Het is maar net hoe je het noemt. Je zou ook kunnen zeggen het is een voedingsmiddel dat gezond is als je er niet te veel van neemt. Eigen definitie smal en afwijzende reactie op smalle definitie Annette: Die nieuwe producten […] dat vind ik echt functionele voeding. De rest is gewoon puur natuur. Barbara: Je kan natuurlijk, als je nog een stap terug doet, zeggen dat alle voeding functioneel is. […] Zie ik noten als functionele voeding? Nee, niet als zodanig als Yakult en anderszins met bacteriestammen verrijkte artikelen, dat is voor mij nog net een stap verder dan de walnoot die ik van de boom pluk. Christianne: Zou ik niet doen. Het zijn altijd […] industrieel bewerkte producten. Daniëlle: Dat zou ik geen functioneel voedsel noemen. [….] Ja, maar dan kan je alles wat volkoren is ook wel. Dat zou ik niet doen. Nee dat functionele is meer dat ze er ook echt wat mee gedaan hebben. Francien: Ik ga het geen functional food noemen. Ik denk dat het meer een manipulatie van de industrie moet zijn om het functional food te noemen. Ineke: Volgens mij verwatert daar het begrip van. Noten is gewoon supergezonde voeding en daar hoeft helemaal niets aan opgeleukt te worden. Dit soort redenaties zijn natuurlijk niet echt gebaseerd op de voedingswetenschap. Daar moeten we natuurlijk wel eerlijk in zijn, vooral veel marketingpraat denk ik.
83
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Karin: Ik vind haring niet echt een functionele voeding. Linda: Nee, want dan is eigenlijk ieder voedingsmiddel functioneel. Maaike: Nee, dat vind ik totaal geen functionele voeding, dat vind ik iets wat de natuur voortbrengt, dat gewoon groeit aan een boom of aan een struik, dat is gewoon voeding. Odile: Nee, dat vind ik een gewoon voedingsmiddel. En natuurlijk daar zitten gezonde voedingsstoffen in, maar dat zit in een boterham ook, daar zitten ook gezonde voedingsstoffen in. En in een noot, daar zitten inderdaad ook gezonde voedingsstoffen in, maar een glas wijn ook, en dat zou ik toch echt niet als functionele voeding willen betitelen. Petra: Dat valt niet echt onder de definitie volgens mij. Dat zijn wel gewoon gezonde producten, maar ook daar geldt weer voor als je er te veel van eet, krijg je gewoon te veel vetten en calorieën binnen. […] Als je dan zegt ik vind sinaasappelsap ook heel gezond en functionele voeding dan is het voor cliënten helemaal niet meer duidelijk waar je nou nog over praat. Renée: Ik vind dat niet, ik vind dat dat gewoon gezonde voeding moet heten.
84
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Bijlage 6 Indeling opvattingen functionele voeding (per respondent) Reactie van respondenten op de vraag: Wat vindt u van de ontwikkeling dat steeds meer mensen functionele voeding gebruiken? Positief Ineke: Dat vind ik verder prima. Dat zie je toch in een hoogontwikkelde samenleving, er is natuurlijk overal een product voor, niet alleen in voeding, denk aan toiletartikelen. Ik vind het wel goed dat de claims sterk zijn gelimiteerd, je moet aan heel veel regels voldoen, wil je een claim in kunnen dienen, dat vind ik een goede zaak. Linda: Dat vind ik prima. Als het serieuze functional foods zijn, die de Gedragscode doorlopen hebben waaruit blijkt dat de claim die op de verpakking staat ook daadwerkelijk zo is, prima. Zolang fabrikanten duidelijk communiceren voor wie het bedoeld is en wat inderdaad het effect is, vind ik het alleen maar goed. Ambivalent positief Barbara: Ik denk dat het goed, alleen denk ik wel dat het soms heel moeilijk is het kaf van het koren te onderscheiden. Dat als je het functioneel noemt, dat veel mensen dan denken, dan zal het goed zijn. Het is nu een beetje zwartwit maar dat gevoel heb ik wel. Het zal goed zijn, wat niet altijd zo hoeft te zijn. Daniëlle: Op zich denk ik dat dat voor sommige dingen heel erg kan bijdragen. Het kan heel nuttig zijn, alleen ik denk ook wel eens als je om je heen hoort dat mensen daar helemaal heil in zoeken, o dan komt het allemaal goed en hoeven ze verder geen gedrag te veranderen. Evelien: Prima. Af en toe denk je waar zijn mensen mee bezig. Die zijn een dief van hun portemonnee, maar als mensen zich daar prettig bij voelen. Ik eet ze zelf ook. Hanny: Ik vind het in principe goed maar er zou veel meer geïnvesteerd moeten worden door de Nederlandse overheid in kennis over voeding bij alle mensen. Janneke: Hangt van het product af. Als het echt voor een bepaalde groep mensen effectief is, of dat het nou zo’n Gedragscode is, natuurlijk wel handig dat dat er is, maar het kan natuurlijk ook onbewezen effectief zijn. Maar ik denk dat mensen zich wel goed moeten realiseren waarom koop ik het. Het zijn dure voedingen, als je er baat bij hebt prima, maar dat het wel effectief moet zijn. Petra: Ik denk dat de industrie daar wel een goede taak in kan hebben, als het ook allemaal voldoende bewezen is. Dan is het alleen maar een gunstige ontwikkeling. Maar vaak is het voor mensen moeilijk kiezen. Waarom moet je nou de ene yoghurt nemen, waarom is die beter dan de andere, dat is bijna niet uit te leggen.
85
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Ambivalent Christianne: Ik kan me voorstellen dat het in sommige situaties een goede aanvulling zou kunnen zijn. Maar ik vind nog steeds dat gewoon gezonde voeding en een normaal eetpatroon het allerbelangrijkste is en ik denk wat er nu gebeurt dat mensen heel erg gaan compenseren. Gerda: Dat vind ik niet zo’n slechte ontwikkeling, maar ik vind de ontwikkeling dat er steeds inventiever reclame voor wordt gemaakt, dat vind ik een slechte ontwikkeling. Mensen worden heel erg beïnvloed door de reclame. En reclame vertelt toch zeer eenzijdig waarom een product goed is. Mensen kunnen gewoon niet inschatten hoe het in een totaalplaatje past. Dat vind ik het erge er aan. Ik denk dat functionele voeding heel erg goed kan zijn en heel erg een bijdrage kan leveren aan de gezondheid, maar je moet het wel in zijn geheel zien. Dat vind ik het enige bezwaar. Karin: Daar heb ik niet een hele specifieke mening over. Ik vind het geen negatieve ontwikkeling, ik denk dat sommige mensen er best baat bij kunnen hebben. Maaike: Ik vind als mensen daarin geloven en voor hun gevoel hebben ze er baat bij, dan moeten ze het vooral doen. Ik ben er zelf erg kritisch in, maar als je iets hebt en er staat op het pakje dat het goed is voor je gewrichten en je hebt na een week daar wel profijt van, al is het alleen maar omdat het tussen je oren zit, dan moet je het doen. Zelf geloof ik er niet in dus ik zou het zelf niet doen, ik houd het zelf bij gezonde voeding, maar als je er blij van wordt, dan moet je het vooral doen. Nicole: Er blijkt toch wel een markt voor te zijn. Ik zat mezelf ook af te vragen ga je functionele voeding alleen gebruiken als je ergens last van hebt, als je kijkt naar bijvoorbeeld de flesjes van Yakult, ja moet je eerst last hebben van je darmen, voor je het gaat gebruiken, het is natuurlijk allemaal preventief. Mensen die erg gericht zijn op hun gezondheid, dan denk ik, ja dan heeft het wel een toegevoegde waarde. Een paar van die zuiveldrankjes met bacteriën die zijn ook echt bewezen, er zijn ook een hele hoop waarbij het niet bewezen is, dan denk ik, ja dat vind ik dan wel weer een beetje zonde, eet dan liever gezond. Ambivalent negatief Annette: Aan de ene kant heb ik zo iets van, mensen eet gewoon gezond, leef gewoon gezond dan heb je dat toch niet nodig. Maar je moet ook wel een beetje met de mensen mee gaan denken, maar ik vind het toch wel erg ver gaan. En je krijgt ook weer de andere kant dat je weer allemaal van die artikeltjes leest, pas op met kinderen voor de stanolen en dat soort dingen, mensen letten daar vaak niet op, die kopen dan een kuipje boter inderdaad en die gebruiken dat dan voor het hele gezin, […] Het is misschien voor de mensen ook een beetje te makkelijk en te vrijblijvend zomaar omdat het geen probleem is om het te gebruiken en het toch gezond en goed is, en ze gebruiken ook vaak niet de goede dosis. Francien: Die sterolen, dat vind ik ook weer zoiets dat mensen denken als ik dat er op smeer komt het wel goed en dan doen ze er twee plakken kaas op. [….] Als
86
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE mensen normaal eten, dan krijgen we alweer een probleem, dan hoeft dat dus niet. Maar mensen eten niet normaal. Negatief Odile: Ik vind het eigenlijk wel een beetje angstig omdat ik er van overtuigd ben dat je ook op een andere manier heel gezond kunt leven. Voor een heleboel mensen zijn die functionele voedingsmiddelen gewoon niet nodig. Maar omdat ze zo nadrukkelijk aanwezig zijn in het schap of op de winkelvloer kun je er bijna niet meer omheen en door de media wordt het ook, er wordt ook zoveel reclame voor gemaakt in de bladen, dat je bijna gaat denken, o maar als ik alleen maar drie maaltijden met gewone voedingsmiddelen gebruik, dan ben ik blijkbaar niet gezond genoeg bezig en dat vind ik het enge er aan. Dat heel veel mensen het preventief gaan gebruiken en dat vind ik gewoon zonde van de portemonnee van die mensen. Renée: Vind ik een slechte zaak. Omdat voor een deel denk ik dat het een schijnzekerheid is dat mensen denken van als ik dat maar neem, eet ik heel gezond, en dat hoeft dan helemaal niet zo te zijn. Ik vind ook die fabrikanten gaan steeds meer overal mee rommelen, met de voeding.
87
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Bijlage 7 Indeling paradigma (per respondent) Linda Becel pro.activ is een product dat prima past binnen een preventief beleid, omdat je met Becel pro.activ je cholesterolgehalte kunt verlagen. […] Een lager cholesterolgehalte geeft gewoon minder kans op hart en vaatziekten Nieuw en oud Barbara [Omschrijving functionele voeding:] Een toevoeging […] waardoor de functie van het orgaan een handje geholpen wordt tot beter presteren of tot zelfs genezen. De yoghurt met een smaakje en extra vitamine C is functioneel omdat we het op een andere manier mogelijk niet binnenkrijgen. Ik denk wel dat [we] ten aanzien van de voeding veel zorgvuldiger gaan worden en dat dus ook toevoegingen haast onontkoombaar zijn. Ik vind dat het deel van het geheel is, en niet alleen maar bedacht door de industrie. [Over vergoeding functionele voeding:] Op zich denk ik dat het goed is, ik krijg ook antibiotica van de dokter en dat vergoedt die ziektekostenverzekeraar ook. Als je alles gaat toevoegen, dat je een heel vreemdsoortig product krijgt. Hanny Bijvoorbeeld voor iemand die al heel lang diarree heeft, en voor de rest via de Richtlijnen Goede Voeding eet […] dan wil ik wel eens zeggen gebruik Yakult of een droge probiotica. [Over vergoeding Becel pro.activ door zorgverzekeraar:] Vind ik niet goed, want dan doen ze maar een soort. Ik zou veel liever zien dat ziektekostenverzekeraars zich er helemaal niet mee zouden bemoeien maar dat de overheid het gebruik van functionele voeding net zoals groente en fruit zou stimuleren door elk gezin een kilo fruit bijvoorbeeld per week te geven. [Over consumenten die functionele voeding gebruiken;] Ze verdiepen zich wel meer in het eten maar ze gaan niet automatisch gezonder eten. Ineke Probiotica schrijf ik tegenwoordig makkelijker voor dan een jaar of vier geleden, omdat ik daar heel veel positieve effecten van zie. En dan zie je dat dat toch gewoon een kleine groep producten is, die echt die toegevoegde waarde heeft […] dat er ook voor ons als diëtisten meetbaar een positieve werking vanuit gaat. [Over functionele voedingsmiddelen:] Ik toets ze aan de Richtlijnen Goede Voeding. […] Past het binnen een gezond voedingspakket ja dan nee? Janneke Becel pro.activ […] past binnen een dieet, dus je zou het bijna kunnen zien als een medicijn, […] een behandelproduct. Dat je dan gaat kijken [past] het voor een bepaald persoon individueel […] binnen een bepaald voedingspatroon? [Over noten:] Je zou ook kunnen zeggen het is een voedingsmiddel wat gezond is als je er niet te veel van neemt. 88
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE
Renée [Over probiotica:] Zeker na een antibioticumkuur, dan zie ik het nut er nog wel van in, maar dan gebruik ik ze in mijn advisering puur als een tijdelijk medisch iets, een soort medicijn eigenlijk gewoon. Als je het ziet als medicijn dan is het raar dat één verzekeraar het wel vergoed en de rest eigenlijk niet. Dan loop je dus het risico dat ook mensen die dat helemaal niet nodig hebben, dat allemaal gaan gebruiken, waardoor hun voedingspatroon eigenlijk minder gezond wordt. Oud Annette Maar het is niet alleen dat die functional foods er voor zorgen dat je gezond bent, dus de rest van je voedingspatroon zal je ook onder de loep moeten nemen. Mensen eet gewoon gezond, leef gewoon gezond, dan heb je dat toch niet nodig. Dan krijg je meer een totaalbeeld, dan alleen dat ding is gezond. Dit kan passen in gezonde voeding, dit kan je er nog bij doen. Christianne Maar ik vind nog steeds dat gewoon gezonde voeding en een normaal eetpatroon het allerbelangrijkste is. Volgens mij kan je met functionele voeding een heel dagpatroon samenstellen maar ik denk dat dat ook heel eenzijdig is. Volgens mij is de variatie hartstikke belangrijk. Ik denk dat de problemen er soms niet door opgelost worden. Daniëlle Dat is totaal geen gedragsverandering […] Ja ik denk dat het beter is om gezond te eten dan dat je je helemaal gaat richten op het wordt makkelijker voor mezelf. Je kunt prima gezond eten […] zonder die producten. [Mensen] moeten het niet als wondermiddel zien. Dus niet: we nemen zo’n product en we kunnen de rest van de dag zomaar rondsnaaien. Evelien Probiotica is eigenlijk een stapje verder, het zit niet in onze Richtlijnen Gezonde Voeding. [Over vergoeding Becel pro.activ door zorgverzekeraar]: [consumenten] doen natuurlijk een heleboel dingen die ook gezonder zouden kunnen en dat is misschien meer logisch. Probeer het zoveel mogelijk met normale voeding te doen, maar komt iemand niet uit dan geef je wel in een mondeling advies aan hoe je het dan wel kan doen. Ik denk dat deze producten nu meer bij deze tijd horen. Francien Als mensen normaal eten […] dan hoeft dat dus niet. Maar mensen eten niet normaal. [Over functionele voeding:] om het in het totaal van de voeding te zetten dat is moeilijk
89
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Vrouwen na de menopauze moeten melk drinken. Dan moeten ze niet denken: ik neem maar een glaasje van die calciumrijke melk. Laat ze maar gewoon drie glazen melk drinken, dat is veel beter dan de sapjes en de toestandjes Gerda [Over Vifit:] weinig suiker en weinig vet dus dat past nou juist wel weer heel goed in het pakket gezonde voeding. Ik denk dat functionele voeding heel erg goed kan zijn en heel erg een bijdrage kan leveren aan de gezondheid maar je moet het wel in zijn geheel zien. Mensen kunnen gewoon niet inschatten hoe het in een totaalplaatje past. Je krijgt toch als je voor functionele voeding kiest, en je kiest het in grote hoeveelheden kan je toch een redelijk ongezond eetpatroon ontwikkelen. Dan wordt het te eenzijdig. Karin Als mensen klachten hebben en het daarom gaan gebruiken, vind ik dat ze inderdaad wel eerst naar hun normale eetpatroon moeten kijken en ook daar wijzigingen in aan moeten brengen. Ik denk niet dat mensen als ze nu kiezen voor een functionele voeding, dat hun eetpatroon gezonder wordt. Maaike Zelf geloof ik er niet in dus ik zou het zelf niet doen: ik houd het zelf bij gezonde voeding. Maar als je er blij van wordt dan moet je het vooral doen. Wij zijn natuurlijk opgegroeid met gewone voeding. Daarmee kan je gewoon alles binnenkrijgen wat je nodig hebt. Misschien ben ik daarin ook te conservatief moet ik eerlijk bekennen. Als je geïnteresseerd bent in functionele voeding dat je meer bezig bent met gezonde voeding […] dan ga je toch meer letten op je gewone voedingspatroon of dat wel goed is. Nicole Je kan ook met gezonde voeding een hoop bereiken. [Over consumenten die Becel pro.activ gebruiken:] Dan veranderen ze niets aan hun eet- en leefpatroon. Ik zou het niet helemaal terecht vinden als mensen functionele voedingen gaan gebruiken die vergoed wordt en voor de rest maar wat aanrommelen met hun voeding. Odile Ik vind het eigenlijk wel een beetje angstig omdat ik er van overtuigd ben dat je ook op een andere manier heel gezond kunt leven. Voor een heleboel mensen zijn die functionele voedingsmiddelen gewoon niet nodig. […] Als je gewoon eet volgens de Richtlijnen Goede Voeding dan eet je ook al gezond. Het gevaar […] wordt steeds groter dat mensen het preventief gaan gebruiken.
90
PROFESSIONELE OPVATTINGEN OVER INNOVATIE Petra Het gaat er gewoon om wat je in totaal eet op een dag en daar kan best wel eens een [ongezond product, NP] in passen. Mijn man heeft bijvoorbeeld pro.activ gesmeerd omdat hij een te hoog cholesterol had. Dat ging mooi omlaag. […] Maar dat wil niet zeggen dat hij verder zijn voedingspatroon had aangepast.
91