HOGESCHOOL VAN AMSTERDAM MWD-lezing van Jos van der Lans, d.d. 1 juli 1994 ___________________________________________________________________________ Trefwoorden: modern paternalisme, bureaucratie PROFESSIONALITEIT EN BUREAUCRATIE: EEN ONZICHTBAAR HUWELIJK
Ik ben de organisatie van de MWD-lezingen buitengewoon erkentelijk dat ze mij vanochtend heeft uitgenodigd om hier met u te discussiëren over het pamflet Naar een modern paternalisme dat ik samen met Paul Kuypers heb geschreven. Maar ik moet tegelijkertijd bekennen dat ik hier vanochtend als een ietwat verbaasd mens tegenover u sta. Ik kan namelijk niet meer op mijn kantoor komen of op mijn antwoordapparaat tref ik mij een mij geheel onbekende meneer of mevrouw aan, die mij vraagt of ik in verband met een lezing over dit pamflet wil terugbellen naar Alkmaar, naar Zwolle, naar Apeldoorn, naar Nijmegen of naar andere plaatsen in dit land. Dat is juist door de vasthoudendheid waar mee het gebeurt een wonderlijke ervaring. Zoiets heb ik in ieder geval nog nooit meegemaakt en ik begin nu te begrijpen hoe een artiest zich voelt nadat hij jarenlang met veel moeite en zonder veel succes verschillende plaatjes op de markt heeft gebracht en bij het zevende plaatje begint - tot zijn stomme verbazing - plotseling de telefoon te rinkelen en is hij in een paar maanden tijd een veelgevraagd zanger die van Winschoten tot Winterswijk een gretig en enthousiast publiek trekt. Zo'n gevoel is mij de afgelopen maand langzaam maar zeker aan het bekruipen. Hoewel ik moet toegeven dat de tevredenheid al snel weer begint te slinken als tijdens het telefoongesprek met deze aardige mevrouw of meneer uit Eindhoven blijkt dat ze eigenlijk liever Paul Kuypers hadden uitgenodigd, maar dat deze een te volle agenda had en na minstens een vergadering aan deze tegenvaller besteed te hebben, zijn ze dan uiteindelijk `toch maar' bij mij uitgekomen. Wat doet vermoeden dat als ik het pamflet alleen had geschreven - en in zekere zin staan veel gedachten uit dit pamflet al te lezen in een door mij in 1987 geschreven themanummer van het Tijdschrift voor de Sociale Sector over `Individualisering en systeemloosheid' - dat in dat geval deze bijeenkomst vandaag naar alle waarschijnlijkheid aan een ander onderwerp was besteed. Zoals er in de politiek sprake is van het Van Mierlo-effect, kent het welzijnswerk kennelijk het Kuypers-effect, waarbij ik de eer heb om een soort Wolfensberger of Kohnstamm te spelen - een jong talent in de schaduw van de meester. Wat ik maar wil zeggen is dat discussies in de sociale sector ondoorgrondelijke wegen volgen. Toen wij eind februari het pamflet aan minister D'Ancona overhandigden, hadden wij geen idee dat we daarmee een gevoelige snaar zouden raken. Na een wat moeizaam verlopen discussie-cyclus in De Balie over het welzijnsbeleid van WVC hadden Paul Kuypers en ik de koppen bij elkaar gestoken, geconstateerd dat er eigenlijk weinig uit was gekomen en vervolgens zijn we gestart om min of meer los van deze debatten een paar zaken die we al wat langer op onze lever hadden te systematiseren en in een verhaal onder te brengen. Wie het pamflet leest kan daar ook de sporen van terugvinden. Het is geschreven als
1
een zoektocht; de schrijvers wisten toen zij eraan begonnen niet waar zij zouden uitkomen. CHARME PAMFLET Inmiddels zijn we vier maanden verder en kan het pamflet dus bepaald een succes genoemd worden. De eerste druk van 1500 exemplaren is nagenoeg geheel uitverkocht en het opmerkelijke is dat daarvan vrijwel geen exemplaar via de boekhandel is verkocht maar vrijwel alles via rechtstreekse bestellingen van instellingen zijn weg heeft gevonden. Er zijn de afgelopen vier maanden in nogal wat stedelijke welzijnsinstellingen heel wat themavergaderingen aan het pamflet besteed en op de plaatsen waar ik ben geweest ontstaat er vrijwel altijd een zeer levendige discussie, waar uitvoerende werkers en leidinggevenden, politici en professionals zeer levendig met elkaar in de debat gaan. Dat is opmerkelijk. Ik draai al wat langer mee en elk jaar treed ik wel een paar keer op in een of ander achterafzaaltje van een instelling of in een bijprogramma van een conferentie, maar niet eerder heb ik zulke levendige debatten meegemaakt als de afgelopen vier maanden. Het lijkt mij zinnig om - alvorens ik nog wat verder voortborduur op de strekking van het pamflet - eerst een voorzichtige poging te doen om iets van dit onverwachte succes te verklaren. Waarom slaat dit pamflet aan? Welke snaar raakt het? Voor zover ik dat kan overzien is de charme te verklaren uit het feit dat het pamflet op een enigszins consistente wijze een tegenstem laat horen tegen een aantal tendensen die de laatste tien jaar de cultuur van instellingen in deze sector, die wij - ik zeg het nog maar eens voor alle duidelijkheid - breed opvatten, op een indringende wijze is gaan bepalen. Een tegenstem waar met name in de sfeer van het uitvoerende niveau behoefte aan bleek. Het lijkt erop dat professionals met dit pamflet eindelijk wapens in handen hebben gekregen om in andere dan in neo-zakelijke termen over hun werk te praten, om ruimte te veroveren op het niet-aflatende management-offensief dat ze het afgelopen decennium over zich heen gekregen hebben. Eindelijk gaat het weer over de professie en niet over de organisatie, eindelijk gaat het om de inhoudelijke kant van het werk en niet om het gebrek aan geld. Wat ik vanochtend in deze inleiding wil doen is een aantal van deze tendensen in beeld brengen en ze vervolgens te plaatsen in een veel algemenere ontwikkeling die de verzorgingsstaat in haar greep heeft genomen. Wat ik in deze bijdrage dus niet wil doen is nog eens herkauwen wat in het pamflet staat. Ik begrijp best dat van een artiest verwacht kan worden dat hij zijn hits overal nog eens herhaald, maar ik geloof niet dat dat voor mij is weggelegd. Ik vind het veel interessanter om het pamflet te zien als een momentopname en te pogen om vervolgens een stap verder te komen in het debat over sociaal-politiek beleid en het verlevendigen van de professionaliteit. Het klink lullig, maar wie de precieze inhoud van het pamflet wil weten moet het maar lezen. Een van de aardige kanten van het pamflet is namelijk, aldus een maatschappelijk werker in Den Bosch tijdens een discussie, dat je het precies in een treinreis van een uur uit kunt lezen. Misschien is dat overigens de enige ware reden van het succes, maar dit terzijde. RATIONALISERING
1
Wat zijn nu de tendensen waar dit pamflet - hoe onvolledig en onaf verder ook - een tegengeluid voor biedt. Allereerst betreft dat de tendens tot rationalisering van het werk en de beheersing van de output. Zeg maar: het monsterverbond dat politiek en management van instellingen zijn aangegaan om in de cultuur van de krimpende middelen te overleven. Ik hoef voor dit publiek de hele terminologie van project- en matrixstructuren, van registratiesystemen, van budget- en produktfinanciering niet uit te leggen. Ik zeg ook niet dat deze hele cultuur per definitie fout heeft uitgepakt - integendeel, zij was als correctie op het verleden vermoedelijk noodzakelijk. Maar het heeft wel - en Geert van der Laan heeft daar uitvoerig op gewezen, zodat wij hem in het pamflet dankbaar konden citeren - bepaalde professionele elementen die vitaal en moeilijk calculeerbaar zijn (intuïtie, spontaniteit, flexibiliteit) letterlijk in verlegenheid gebracht. Het evenwicht tussen rationalisering en professionele competentie is in nogal wat instellingen doorgeslagen in het voordeel van een beheersstrategie. Het pamflet levert met de kritische opmerkingen over het moderne zakelijkheidsjargon en de lofzang op de `goede' professional - om het zo maar even uit te drukken - argumenten om op zoek te gaan naar een ander evenwicht. Een tweede tendens is de toenemende cultuur van het ongeduld dat van buiten (politiek, publiek) rondom sociaal werk is ontstaan. Het vertoog van efficiëntie en doelmatigheid, van prestatie- en produktdenken geeft voeding aan de gedachte dat het sociale werk zou kunnen ingrijpen in dringende maatschappelijke noden. Dat is nu eenmaal het lot van de kwantificeringstechnieken. Als je weet hoeveel mensen je aan het werk hebt geholpen, hoeveel schulden je gesaneerd hebt, hoeveel allochtonen op de cursus zijn gekomen kun je dat in onze maatschappij bijna altijd afzetten tegen de totale omvang van het probleem. En aangezien de bijdrage van sociaal werk kwantitatief altijd tegenvalt als je het afzet tegen de omvang van het probleem, neemt het ongenoegen en het ongeduld toe. Met als gevolg een grotere druk op instellingen om verder te rationaliseren en de efficiëntie te verbeteren. Er moet nu echt `afgerekend' gaan worden, zo luidt dan de dreigende taal. Tegen die visieloze technocratie verzet het pamflet zich nadrukkelijk door de legitimering van het sociaal werk niet in het oplossend vermogen van sociaal-economische problemen te zoeken, maar in de versterking van de sociaal-culturele positie en potentie van individuen. Dat is geen nieuw groot verhaal, zoals links en rechts door sommige lezers tegen wordt geworpen, dat is gewoon een ander verhaal, waarin de kracht wordt gezocht in wat men kan. In die Beschrankung zeigt sich die Meister, zo zou je dat kunnen samenvatten. DEUR NAAR VRIJBLIJVENDHEID Een derde tendens is de toenemende cultuur van voorzichtigheid en voorspelhaarheid die (uiteraard mede door de rationaliseringstendens en toenemende cultuur van het ongeduld wordt ingegeven) die bezit heeft genomen van nogal wat professionele organisaties. In de professionele dienstverlening is deze tendens nog eens versterkt door de wet van de nondirectiviteit die terughoudendheid tot pasmunt van de professie heeft gemaakt. Spreek als professional vooral niet voor de beurt. De verantwoordelijkheid moet blijven waar die hoort, niet bij de hulpverlener, maar bij de cliënt/bewoner/hulpvrager/burger. De vanzelfsprekendheid daarvan is zo groot dat het ter discussie stellen vrijwel meteen tot een ethisch debat leidt. Hoever mag je gaan als professional in de bemoeizorg? Mag de ene burger over de ander beslissen? Het is natuurlijk opmerkelijk dat ditzelfde debat niet of nauwelijks gevoerd wordt als het gaan om besluiten en handelingen van instituties.
1
Een werkgever mag sollen met het belang van het individu om dat dan een hoger belang geldt: het overleven van zijn bedrijf, de collegiale sfeer, de produktiviteit. Hetzelfde geldt voor besluiten van de overheid. Maar als een individu in de vorm van een professional het leven van ander individu binnen dringt, in zijn handen klapt en zegt: okay, wat gaan we eraan doen, dan zouden ineens grenzen overschreden worden en dan is er geen sprake van een hoger belang. Dan moeten er waarborgen zijn dat men niet te ver gaat. Wij zeggen niet dat die waarborgen er niet zouden moeten zijn, wij zeggen dat ze niet het eerste vertrekpunt moeten vormen voor een professional. Daarmee sluiten wij aan bij een tendens van minder vrijblijvende en meer verplichtende, ja zelfs zakelijke, vormen van hulpverlening waar - overigens in alle duidelijkheid - elementen van drang en dwang niet per definitie worden afgewezen. Wat wij in het pamflet ter discussie gesteld hebben - of misschien is het beter om te zeggen waar wij ons al jaren aan ergeren - is de achteruitgang naar vrijblijvendheid die ideologisch in de professie zit verankerd. Die achterdeur moet dicht door terughoudendheid niet per definitie vanuit de professie te laten legitimeren. Terughoudendheid is alleen te legitimeren vanuit de nadrukkelijke en herhaalde wens van de cliënt en niet als principe van dienstbetoon, dat eigenlijk per definitie iets opdringerigs en paternalistisch heeft. ONDERAAN DE STATUSLADDER Deze tendensen zijn niet specifiek voor het sociale werk. Wat dat betreft zou het goed zijn om de discussie daarover niet te sectorspecifiek te houden. Het gaat om een algeheel probleem. Veel van deze problemen worden als het ware overkoepeld door een tendens die door verschillende zorgsectoren van de verzorgingsstaat trekt: namelijk de bureaucratisering van de dienstverlenende professionaliteit. Dit verschijnsel doortrekt vrijwel al die publiekgerichte sectoren waar processen van professionalisering, specialisering en schaalvergroting de kans krijgen om tot volle bloei te komen. In die ontwikkeling komt het handwerk van deze sectoren, zeg maar de publieke basisvaardigheden, steeds nadrukkelijker onderaan de statusladder te staan. Het gaat om vaardigheden die in sommige instellingen zelfs geheel uit het zicht zijn verdwenen en nu door nieuwe halffabrikaat professionals ontwikkeld moeten worden. De gevolgen daarvan zijn dagelijks zichtbaar. Overal drijven omvangrijke bureaucratische eilanden in onze verzorgingsstaat die als het ware losgeslagen zijn van het vaste land waar ze ooit mee verbonden waren. Het zijn sectoren die van reorganisatie naar reorganisatie snellen en waar pientere organisatie-adviseurs grote verwarring kunnen veroorzaken door de simpele vraag te stellen: kunt u in een paar woorden aangeven wat de harde kern van uw werk is, zeg maar de hardcore? En dan gaat het dus niet om de koekjesfabriek, of de bank, maar om dienstverlenende non-profit bedrijvigheid op het terrein van bijvoorbeeld de veiligheidszorg, de geestelijke gezondheidszorg en de welzijnszorg. Het betreft organisaties die in hun vaak spectaculaire groei van de afgelopen dertig jaar in een woelige samenleving de macht over zichzelf verloren hebben en daardoor door andere wetmatigheden worden beheerst dan die oorspronkelijk in het spel waren. Het zijn instellingen die de grootst mogelijke moeite hebben om aan de roep vanuit de samenleving, vanuit politiek en publiek, om hun primaire taken op te nemen gehoor te geven.
1
POLITIE OP STRAAT Laat ik concreter worden en zo'n drijvend eiland in beeld brengen. De politie. Over de politie, dat is geen nieuws, wordt al jaren geklaagd; de politie, ook dat is geen nieuws, is dan ook voorwerp van de ene na de andere reorganisatie. De bedoeling daarvan is om meer dienstbetoon, meer bureaus, meer agenten op straat te realiseren. En nu al jaren wil het maar niet lukken. Er blijft een niet-aflatende roep om meer politioneel handwerk op straat; de afgelopen vier jaar is daar zelfs 317 miljoen extra voor gefourneerd door het vorige kabinet, waarvoor 3000 extra agenten aangesteld zouden kunnen worden. Dit aantal werd bij lange na niet gehaald, het merendeel van het extra geld verdween in de politionele bureaucratie. Op een moeilijk navolgbare wijze is de politie van haar oorspronkelijk kerntaak weggedreven, het is een groot log apparaat geworden dichtgetimmerd met cao-afspraken en bewaakt door vakbondsfunctionarissen. In die sfeer is het straatwerk onderaan de statusladder blijven hangen. Via verkorte opleidingen worden daar nu zogeheten politie-surveillanten voor opgeleid, die aanzienlijk minder betaald krijgen dan de echte agenten. Deze laatste categorie is nauwelijks voor het gewone handwerk te motiveren. `Het gewone werk', zo omschreef het weekblad Elsevier de toestand van ons politiecorps onlangs, `het toesnellen naar onverwachte situaties waarin burgers in-nood vragen, is impopulair en staat in laag aanzien. Waar mogelijk vlucht de politieman in een specialisme, bij de recherche of bij een bijzonder bureautje. Als hij vooral maar niet de dweil ter hand hoeft te nemen. Terwijl de organisatie groeide, verminderde het aantal gewone frontsoldaten. (...) De gemiddeld agent heeft een lage arbeidsmoraal gekregen. Hij is zijn zelfrespect kwijt. Bij velen heeft het heilig vuur plaatsgemaakt voor cynisme, vluchtgedrag en gezeur over een betere rechtspositie.' (Elsevier, 12 maart 1994) Tekenend voor dit verschijnsel is dat op het moment dat de politie het hardst nodig is, en dat is in de avonduren, er het minste aantal agenten op de been zijn: ongeveer 1200 van de 22000 uitvoerende politie-ambtenaren, dat is iets meer dan 5 procent. Kennelijk is de politie in de complexe veranderingen van de afgelopen 25 jaar in een dynamiek terecht gekomen die uiteindelijk tot deze merkwaardige toestand heeft geleid. Een dynamiek van steeds meer onderscheidingen in functies en specialismen, met bovendien een verticalisering van de organisatie, waarin de afstand tussen de top en de gewone diender vergroot werd en het basiswerk zienderogen in status daalde; een proces dat bovendien nog eens aangejaagd werd door de vakbonden. Een dynamiek van een toenemend beheersapparaat om het alsmaar complexer wordend geheel in het gareel te houden. En dat temidden van steeds ingewikkelder wordende samenleving, waarin de behoefte aan ordinaire basisvaardigheden van de politie met de dag toeneemt, terwijl de politie zich in een organisatie verschanst heeft die deze vaardigheden steeds minder spontaan kan bieden. GGZ VINDT WIEL UIT Maar de politie staat in dit proces niet alleen. Hetzelfde speelt zich in feit af in een heel andere sector: de ambulante geestelijke gezondheidszorg. In het juni-nummer van het Tijdschrift voor de Sociale Sector heb ik dit voorbeeld verder uitgewerkt. In het kort komt her erop neer dat de specialisering en professionalisering ook hier geleid hebben tot een situatie waarin individuele gespreksbehandeling een hogere status had dan op bezoek gaan bij een gekke achterbuurman. En waar in elke organisatie de leden zich richten op het verwerven van status blijft vervolgens als vanzelf het vuile werk liggen, en precies dat is het lot dat de
1
sociale psychiatrie - van oudsher het publieke gezicht van de geestelijke gezondheidszorg ten deel is gevallen; het werd het ondergeschoven kindje van de Riaggs. En dat terwijl de behoefte aan sociaal-psychiatrische vaardigheden met het verstrijken van de jaren tachtig alleen maar groter werd. Binnen de Riaggs is een sfeer ontstaan waarin risico's nemen, de nek uitsteken, de handen uit de mouwen steken, de aanpak veranderen, de vraag of de prioriteiten nog wel terecht zijn, min of meer is weggesaneerd. Er is een sfeer ontstaan, waarin niet meer valt uit te maken of iemand op een intelligente wijze lui, bureaucratisch of toch eigenlijk een goede professional is. En zo kan het gebeuren dat een Rotterdamse sociaal-verpleegkundige, Henry Hesselmans genaamd, plotseling een prijs krijgt voor een door hem gestart project, dat inmiddels bekend staat onder de noemer `bemoeizorg'. Tegelijkertijd heeft het iets navrants. Hesselmans' `vondst' wijst er namelijk op dat de geestelijke gezondheidszorg zover van een oorspronkelijke taak afgedreven is dat ze opnieuw het wiel van de sociale psychiatrie moet uitvinden. BACK TO THE BASICS En - nogmaals - de uitstoot of onderwaardering van het publiekgerichte handwerk binnen de politiezorg en de geestelijke gezondheidszorg staat niet op zich. De wetmatige trend is ook in andere sectoren aanwijsbaar. Ook in het Hoger Beroeps Onderwijs, waar het simpele lesgeven het liefst ontvlucht wordt of in de journalistiek, waar de hoofdredacteur van de Volkskrant, Harry Lockefeer, onlangs in Vrij Nederland zijn beklag deed over het feit dat op zijn redactie geen redacteur meer was te vinden die een goed nieuwsbericht kon schrijven, terwijl dat vroeger het toppunt was van het journalistieke kunnen. Iedere journalist wil tegenwoordig het grote verhaal schrijven en haalt zijn neus op voor het oude handwerk van een goed nieuwsbericht. Hoewel het over het algemeen een minder geprofessionaliseerde en minder door vakbonden beteugelde werksoort is, heeft ook het welzijnswerk zich niet aan het proces van afwenden en terugtrekken kunnen onttrekken. Het is - opgejaagd door de bezuinigingen - in deze kringen vaak zelfs de officiële ideologie geworden. Nogal wat reorganisaties in het sociaal-cultureel werk bijvoorbeeld zijn erop gericht om het initiatief zoveel mogelijk bij bewoners te laten, vrijwilligers moeten het werk doen, de professionals sturen op afstand, begeleiden, faciliteren. Ook hier is een beweging gaande waardoor professionals uit de frontlinie worden teruggetrokken. Ook hier wordt de paradox zichtbaar dat de professionele inzet verdwijnt op de plekken waar de vraag ernaar de laatste jaren toeneemt. Met als gevolg dat het wiel in metveel-tam-tam-gepresenteerde sociale vernieuwingsprojecten opnieuw moet worden uitgevonden. In de jeugdhulpverlening is het laatste jaar groot enthousiasme ontstaan over zogenaamde de T-teams, die ten opzichte van ontspoorde jongeren een contractmatige vorm van zakelijke bemoeizorg ten toon spreiden die dertig jaar geleden - zij het onder volslagen andere verhoudingen en in andere woorden - heel gebruikelijk was. Er kondigt zich in deze sfeer van dienstverlening zelfs een beweging aan die het beste als back-to-the-basics omschreven kan worden. Er wordt gepleit voor `huisbezoek' als het gaat om arbeidsbemiddeling, of `portiekgesprekken' als het gaat om het stimuleren van sociale verbanden tussen buren. Het enthousiasme waarmee deze projecten nu begroet worden, mag niet uit het oog doen verliezen dat het een herwaardering van basisgereedschap-
1
pen en basisvaardigheden betreft, die kennelijk al te gemakkelijk de afgelopen jaren uit het zicht zijn verdwenen en waar het werk, naar nu blijkt, toch niet zonder kan. BUREAUCRATISERINGSPARADOX Het welzijnswerk, de politie en de geestelijke gezondheidszorg (en het zou weinig moeite kosten om het verhaal naar het verpleegwerk in de algemene gezondheidszorg uit te breiden) zijn de gevangenen geworden van hun eigen professionele bureaucratiseringsparadox. Daardoor is het handwerk systematisch aan de onderkant van de statusladder blijven steken en soms zelf uit het zicht van de professionele organisatie verdwenen, waarbij de organisaties vervolgens zichzelf niet meer konden corrigeren toen bleek dat de maatschappelijke behoefte aan die vaardigheden juist groeiende was. De bureaucratische professionele orde, met zijn salarisregelingen en zijn werknemersrechten, liet zichzelf zelfs na de meest drastische reorganisaties niet opzij schuiven. Dat is de reden dat het handwerk in sommige sectoren nu opnieuw georganiseerd moet worden; of door goedkopere arbeidskrachten zoals bij de politie (wat natuurlijk ernstig doet vrezen voor de kwaliteit) of door nieuwe projecten, zoals in de geestelijke gezondheidszorg en in het welzijnswerk (waardoor de feitelijke oorzaak van het manco buiten schot blijft), of door in deze sfeer op grote schaal banenpoolers aan het werk te zetten, wat op zijn minst een ontkenning is van het professionele karakter van deze vaardigheden. CASUÏSTISCHE OPENBAARHEID Dit is misschien een ander verhaal geworden dan dat u van mij verwachtte. Misschien had u van mij nadere uitleg verwacht van de stellingen over opbouwwerkachtige professionaliteit en bemoeizuchtig modern paternalisme. Ik moet u eerlijk zeggen dat ik deze begrippen eigenlijk zelf minder van belang vind. Als u er grote bezwaren tegen heeft moet u ze vooral niet gebruiken. Ons punt is ook niet het aanprijzen van bemoeizorg als gewenste vorm van moderne professionaliteit; waar het ons om gaat is dat - pakweg - dertig tot veertig jaar sociaal werk, dertig tot veertig jaar professionalisering met alle ups en downs, alle conjuncturele trends, niet zonder gevolgen zijn gebleven. Bepaalde vaardigheden, bepaalde geluiden die ooit vanzelfsprekend waren zijn gemarginaliseerd en zelfs uit het zicht verdwenen. Zonder dat wij dat echt beseft hebben heeft het pamflet deze klaarblijkelijk tot leven gewekt. Daarbij doen de termen en begrippen die wij gebruiken er waarschijnlijk minder toe dan de ruimte die ermee wordt gecreëerd om binnen de verhoudingen van het lokale welzijnswerk, en binnen de cultuur van instellingen nieuwe vormen van sociaalpolitiek elan en professioneel elan mogelijk te maken. Daarbij is het van belang om apart aandacht te vragen voor het probleem van de bureaucratie. Wie de vakpers volgt, zal snel merken dat dit probleem in de sociale sector bijna alleen bediscussieerd wordt als een probleem van teveel regels en een trage overheid met veel loketten. Mijn stelling is dat overal waar sprake is van schaalvergroting en specialisering de bureaucratie binnen treedt. Onvermijdelijk, iedere professional in de dienstverlenende sector wordt partner in dit onzichtbare huwelijk tussen professionaliteit en bureaucratie. Maar geen enkele professional wordt erop voorbereid dat zijn werkcultuur een eigen bureaucratische dynamiek zal krijgen en dat hij zich voortdurend zal moeten afvragen of en hoe dat zich verhoudt met zijn professionaliteit. Hij is dus een gemakkelijk slachtoffer, omdat de bureaucratie van mensen bureaucraten maakt zonder dat ze dat zelf in de gaten
1
hebben. Het zou geen gek idee zijn als in de opleidingen meer aandacht zou komen voor deze bureaucratische vitaliteit die het werk van de professional voortdurend inkadert en kleur geeft. Tot nu toe proberen de meeste professionals zich daartegen te wapenen door zich te beroepen op de zogenaamde professionele autonomie. Dat is dus de bureaucratie bestoken met een privé-bureaucratie. Dat is, zo moeten we constateren, schadelijk voor de kwaliteit van het werk en al helemaal geen goed uitgangspunt voor de `democratische legitimatie' van de professionele inzet, waar Geert van der Laan in zijn bespreking van het pamflet in het Tijdschrift voor de Sociale Sector voor pleit. De bureaucratie kan alleen uit haar tent gelokt worden door meer een meer verhalende en casuïstische vorm van openbaarheid over professioneel handelen binnen instellingen. Dat is iets wat bevochten moet worden en de professional moet daartoe bereid zijn (wat in veel gevallen al een probleem is) en daartoe in staat zijn (wat ook al een probleem is). Daar ligt dus een mooie taak voor de opleidingen. Als het pamflet de onvermijdelijk spanning tussen bureaucratie en professionaliteit eindelijk tot een levend en regelmatig terugkerend gespreksonderwerp in instellingen en op opleidingen zou maken zou er veel gewonnen zijn. Want het probleem van de bureaucratie behoort tot de categorie problemen die in deze sector stelselmatig wordt onderschat en het zou goed zijn als daar verandering in komt. Jos van der Lans Jos van der Lans is publicist/journalist en medewerker van de Groene Amsterdammer en de Volkskrant. Zie: www.josvdlans.nl
Het pamflet Naar een modern paternalisme - over de noodzaak van sociaal beleid is verschenen bij Uitgeverij de Balie, Kleine Gartmanplantsoen 10, 1017 RR Amsterdam, tel.: 020 - 6233673. ISB-nummer: 90 6617 129 4. Prijs f 19,50.
1