FACULTEIT PSYCHOLOGIE EN PEDAGOGISCHE WETENSCHAPPEN
Academiejaar 2014 - 2015 Tweedesemesterexamenperiode
Professionalisering en duurzaamheid in de gezinsopvang. Een profielonderzoek bij startende kindbegeleiders.
Masterproef II neergelegd tot het behalen van de graad van Master of Science in het Sociaal Werk
Promotor:
Prof. Dr. Michel Vandenbroeck
01007505 Charlotte Bastiaen
Voorwoord “Optimism is the faith that leads to achievement. Nothing can be done without hope and confidence.” Helen Keller Met deze masterproef sluit ik de periode van het ‘student zijn’ definitief af. Ik wil dan ook van deze gelegenheid gebruik maken om een aantal mensen te bedanken voor hun bijdrage aan mijn laatste project als student: het tot stand komen van deze masterproef. In de eerste plaats gaat mijn dank uit naar mijn promotor, prof. dr. Michel Vandenbroeck, voor de intensieve begeleiding van mijn masterproef. Bedankt voor het geduldig verbeterwerk, de feedback en de ondersteuning in de vorm van het nalezen, kritisch bevragen en reflectie bij het uitvoeren en schrijven van mijn onderzoek. Daarnaast wens ik mevr. Sandra Van der Mespel te bedanken. Zij maakte mij wegwijs in de wereld van het volwassenonderwijs, de onthaalouderacademie en de opleidingsmodule. Haar medewerking was onmisbaar voor het slagen van deze masterproef. Mijn dankwoord gaat ook uit naar mevr. Lieve Bradt & dhr. Maarten De Schryver voor de statistische ondersteuning. Bedankt om mijn vele vragen te beantwoorden, mij wegwijs te maken in het gebruik van SPSS en te helpen zoeken naar de juiste analyse. Ook wens ik alle aangeschreven en deelnemende Centra voor Volwassenonderwijs te bedanken voor hun medewerking. Een bijzonder woord van dank aan alle startende kindbegeleiders in de gezinsopvang die aan dit onderzoek hebben deelgenomen. Zonder hun bereidheid om deel te nemen, was deze thesis niet mogelijk geweest. Mijn ouders wil ik bedanken voor de kansen die ze me geboden hebben. Bedankt voor de morele steun tijdens de examenperiodes, het in spanning mee wachten op de resultaten en de uitbundigheid toen ik slaagde voor mijn vakken. Bedankt om steeds in mij te geloven. Merci aan mijn klasgenoten, zowel de orthopedagogen als de sociaal werkers, die ik ondertussen vrienden mag noemen. Samen met jullie heb ik onvergetelijke momenten beleefd, waar ik met veel plezier naar terugkijk. Ook de schouderklopjes en peptalk van mijn vrienden zijn van cruciaal belang geweest voor het schrijven van deze masterproef. Bedankt voor de nodige en leuke ontspanningsmomenten. Een woord van dank voor al deze mensen is hier dus wel op zijn plaats, of het nu is wegens hun interesse, steun, suggesties of hulp – bedankt, iedereen! “Never, never, never give up.” Winston Churchill 3
Inhoud
Voorwoord................................................................................................................. 3 Lijst van gebruikte afkortingen ............................................................................... 7 Context en probleemstelling ................................................................................... 9 1
Kindbegeleiders in de gezinsopvang ..............................................................13 1.1 Kindbegeleiders in de gezinsopvang historisch bekeken...........................................13 1.2 Kindbegeleiders vandaag: de beroepsprofielen van kindbegeleiders in Europa ........17
2
De duurzaamheid van de job als kindbegeleider: een job voor het leven? .21 2.1 Motivatie om te starten als kindbegeleider ................................................................21 2.2 Een lange traditie bedreigd? .....................................................................................22
3
Kindbegeleiders en professionalisering: een moeizame zoektocht .............26 3.1 Pleidooi voor professionalisering ...............................................................................27 3.2 Professionaliteit en kwaliteit in een nauwe relatie......................................................28 3.3 Professionalisering: een dynamisch en complex begrip ............................................29 3.4 Professionalisering van kindbegeleiders: een internationaal aandachtspunt .............30 3.5 Professionalisering in vraag gesteld ..........................................................................32
4
Naar meer professionalisering in Vlaanderen? ..............................................35 4.1 De zoektocht naar meer professionalisering .............................................................35 4.2 Decreet ‘Kinderopvang van baby’s en peuters’ en de invloed op professionalisering 36
5
Methodologisch kader ......................................................................................39 5.1 Het onderzoeksinstrument ........................................................................................39 5.2 Methode ....................................................................................................................40 5.2.1
Keuze en selectie van participanten ................................................................40
5.2.2
Analyse ...........................................................................................................42
5
6
Resultaten..........................................................................................................45 6.1 Profiel van de startende kindbegeleider in de gezinsopvang .....................................45 6.1.1
Persoonskenmerken .......................................................................................45
6.1.2
Gezinssituatie .................................................................................................45
6.1.3
Werksituatie en gezinsinkomen .......................................................................46
6.1.4
Opleiding .........................................................................................................48
6.1.5
De job van kindbegeleider in de gezinsopvang ...............................................49
6.2 Motivaties en verwachtingen in kaart gebracht ..........................................................50 6.2.1
Een eerste analyse .........................................................................................51
6.2.2
Samenhang tussen het profiel van de 215 startende kindbegeleiders en de motivaties en verwachtingen ...........................................................................56
6.3 Een vergelijking tussen de respondenten en non-respondenten ...............................64 6.3.1
Motivaties ........................................................................................................64
6.3.2
Verwachtingen ................................................................................................66
6.4 Verschillen tussen de pre- en posttest ......................................................................69 6.5 De opleidingsmodule onder de loep genomen ..........................................................75
7
Conclusies en aanbevelingen ..........................................................................77 7.1 Een terugkeer naar de probleemstelling en de literatuurstudie ..................................77 7.1.1
Het profiel van de startende kindbegeleider in de gezinsopvang .....................77
7.1.2
De job van kindbegeleider in de gezinsopvang ...............................................78
7.1.3
Motivaties om te starten als kindbegeleider en de verwachtingen t.a.v. de job in de gezinsopvang .............................................................................................79
7.1.4
Houding t.a.v. professionalisering, opleiding en bijscholing .............................82
7.2 Reflecties over het gevoerde onderzoek ...................................................................85 7.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek ......................................................................86 7.4 Aanbevelingen voor het VBJK en Centra voor Volwassenonderwijs .........................87
Referenties ...............................................................................................................89 Bijlagen.....................................................................................................................99
6
Lijst van gebruikte afkortingen
B.S.O.: Beroepssecundair onderwijs C.V.O.: Centrum voor Volwassenonderwijs d.m.v.: door middel van m.a.w.: met andere woorden m.b.t.: met betrekking tot nl.: namelijk N.W.K.: Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (voorloper Kind&Gezin) OESO: Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling OECD: Organisation for Economic Co-operation and Development SEEPRO project: Systems of Early Education/care and Professionalisation in Europe T.a.v.: ten aanzien van T.o.v.: ten opzichte van VBJK: Vernieuwing in de Basisvoorziening voor Jonge Kinderen
7
Context en probleemstelling
De kinderopvang in Vlaanderen wordt getypeerd door het groot aantal plaatsen bij kindbegeleiders in de gezinsopvang (vroegere onthaalouders): 46% van de plaatsen voor kinderen tussen 0-3jaar wordt hier gecreëerd (Van der Mespel & Declerq, s.d.). De sector van de gezinsopvang lijkt echter bedreigd door allerlei oorzaken, waardoor enkele structurele problemen in de toekomst kunnen ontstaan.
Ten eerste tonen cijfergegevens van Kind & Gezin (2012) aan dat het aantal kindbegeleiders in de gezinsopvang de afgelopen jaren sterk gedaald is. “Niemand wil nog onthaalouder zijn”, “West-Vlaanderen kampt met een tekort aan onthaalouders”, “Steeds meer onthaalouders haken af”... Het zijn slechts enkele krantenkoppen die de tendens van het dalend aantal kindbegeleiders in de gezinsopvang in Vlaanderen duiden (Vandeurzen, 2010). Experten uit verschillende disciplines stellen zich dan ook de vraag hoe de toekomst van de gezinsopvang eruit ziet. Deze vorm van kinderopvang is immers afhankelijk van individuele personen voor het voortbestaan en behoud van capaciteit, wat duurzaamheid in de weg staat (Peeters, 2005).
Daarnaast is een groot verloop te constateren bij kindbegeleiders in de gezinsopvang. De eerste verklaring hiervoor is te vinden bij de leeftijd van deze kindbegeleiders. Uit cijfers leiden we af dat één derde van de huidige kindbegeleiders in de gezinsopvang ouder is dan 55 jaar (Van der Mespel & Declerq, s.d.) en binnenkort uitstroomt. Naar de toekomst toe is het belangrijk om rekening te houden met deze (demografische) ontwikkelingen.
Verschillende redenen zorgen er tegelijkertijd voor dat het beroep van de kindbegeleider in de gezinsopvang onder druk staat. Onderzoek van Mooney (2003) toont aan dat kindbegeleiders in de gezinsopvang kiezen voor de job om meer tijd door te brengen met hun eigen kinderen en in mindere mate om voor andere kinderen te zorgen. Kindbegeleiders in de gezinsopvang krijgen hierdoor een ambigue rol vermits zij niet bewust kiezen voor de job (Peeters, 2008a). Daarnaast schetst de publieke opinie een beeld van de job waar ‘moederlijke’ vaardigheden en competenties voldoende zijn (Peeters, 2008a; 2012b). Een opleiding of kwalificatie zijn ondergeschikt aan het belang van eigen ervaringen (Cameron, Mooney & Moss, 2002). Dit beeld van de kindbegeleider als ‘vervangende moeder’ is de grondslag van de wereldwijde moeizame professionalisering van kindbegeleiders in de gezinsopvang (Peeters, 2008b).
9
Daartegenover stellen onderzoekers, praktijkmedewerkers en politici dat de kwaliteit van kinderopvangvoorzieningen
afhangt
van
goed
opgeleide,
ervaren
en
competente
medewerkers (Urban, Vandenbroeck, Van Laere, Lazzari & Peeters, 2011). Hogere opleidingsvereisten voor kindbegeleiders in de sector verbeteren de kwaliteit van de opvangvoorzieningen voor jonge kinderen (O.E.C.D., 2006).
Hoewel het belang van kwaliteitsvolle kinderopvang erkend wordt, heeft dit in verschillende landen, waaronder in België, niet geleid tot het uitbouwen van een professionele setting met duidelijke opleidingsvereisten. “The professional standing of the early childhood workforce tends to remain low.” (O.E.C.D., 2006, p.158). Voor slechts 25% van de begeleiders die met kinderen werken, wordt een getuigschrift of diploma geëist (O.E.C.D., 2006).
Vanuit de consensus dat kwaliteit in de kinderopvang en de professionaliteit van kindbegeleiders hand in hand gaan, wordt er aandacht besteed aan de professionalisering van kindbegeleiders. De overheid speelt op deze actuele tendensen in door de invoering van het decreet ‘Kinderopvang van baby’s en peuters’. Met de invoering van het nieuwe decreet zal het landschap van de kinderopvangsector de komende jaren een evolutie doormaken op vlak van professionalisering. Zo moeten startende kindbegeleiders in de gezinsopvang over een attest ‘Kennismaken met de Gezinsopvang’ beschikken. Ook zal een startende kindbegeleider in de gezinsopvang moeten beschikken over een kwalificatiebewijs. Wanneer een kindbegeleider zonder kwalificatiebewijs een kinderopvang wenst op te starten, zal naast de module ‘Kennismaken met de Gezinsopvang’, ook de module ‘Werken in de gezinsopvang’ verplicht moeten behaald worden. Doelstelling is dat (toekomstige) kindbegeleiders inzicht verwerven in de verwachtingen en eigen talenten, draagkracht en groeikansen en beschikken over de nodige competenties (VBJK, s.d.).
Het staat immers vast dat een grote groep startende kindbegeleiders kort na de start afhaakt. “Zo blijkt uit cijfers uit de periode 2002-2011 dat 12,3% kinderbegeleiders maximaal 1 jaar en 22,4% maximaal 2 jaar werkt in de gezinsopvang. Dit betekent dat een grote groep de job anders had ingeschat. Goede informatie is dus ontzettend belangrijk voor een kinderbegeleider van start gaat in de gezinsopvang. Dit kan helpen om een doordachte keuze te maken voor de job en de start goed voor te bereiden.” (s.d., 2014, p. 4). Door deze opleidingsmodules aan te bieden, hopen de C.V.O’s dat toekomstige kindbegeleiders in de gezinsopvang een bewuste keuze maken voor de job (Van der Mespel, 2011).
10
De (historische) beweging naar professionalisering, de recente (beleids-) veranderingen en de verwachte uitstroom van oudere kindbegeleiders in de gezinsopvang maken het noodzakelijk om te onderzoeken welke kindbegeleiders instromen en het veranderende profiel van de startende kindbegeleider te bestuderen. Het VBJK vermoedt dat de veranderende eisen die gesteld worden aan toekomstige kindbegeleiders in gezinsopvang, een effect hebben op het type kindbegeleiders die zich aanbieden.
Deze masterproef gaat in op bovenstaande vaststellingen. Een onderzoek wordt uitgevoerd naar het profiel van de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang, hun motivatie om te starten en verwachtingen t.a.v. de job.
We formuleren hierbij de volgende onderzoeksvragen: -
Wat is het profiel van de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang?
-
Welke motieven hebben ertoe bijgedragen om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang?
-
Welke verwachtingen en ideeën hebben de kindbegeleiders in de gezinsopvang ten opzichte van de gevolgde opleiding en hun toekomstige job?
-
Wat is de invloed van de opleidingsmodule ‘Kennismaken met en werken in de gezinsopvang’
op
de
motivaties
en
de
verwachtingen
van
de
startende
kindbegeleiders in de gezinsopvang?
Deze masterproef omvat zeven hoofdstukken. De eerste vier hoofdstukken omvatten het literatuuronderzoek. Het eerste hoofdstuk bespreekt de evolutie van de gezinsopvang en gaat dieper in op het beroepsprofiel van de kindbegeleiders vandaag.
Vervolgens behandelt het tweede hoofdstuk een eerste knelpunt in de kinderopvangsector nl. ‘duurzaamheid’. Het bekijkt waarom kindbegeleiders de keuze maken om te starten, wat hun verwachtingen zijn t.a.v. de job en of deze job van kindbegeleider in de gezinsopvang een beroep is dat onder druk staat.
Een derde hoofdstuk omvat de vraag naar meer professionalisering, wat een tweede knelpunt
in
de
professionalisering
kinderopvangsector tot
stand
komt
vormt. en
dit
Hierbij
gaat
aandacht
vanuit
verschillende
uit
actoren
naar
hoe
en
hoe
professionalisering in relatie staat met de vraag naar kwaliteit in de kinderopvangsector. Vervolgens bekijken we hoe professionalisering in de gezinsopvang internationaal is uitgebouwd. Het hoofdstuk wordt afgesloten met een kritische blik op professionalisering. 11
Hoofdstuk vier beschrijft de groeiende professionaliseringstendens in Vlaanderen met daarbij specifieke aandacht voor het nieuwe decreet ‘Kinderopvang van baby’s en peuters’ en de invloed hiervan op de professionalisering van kindbegeleiders.
In hoofdstuk vijf wordt de keuze voor het kwantitatief onderzoek toegelicht, alsook het verloop van het gevoerde onderzoek. Een zesde hoofdstuk geeft de resultaten weer en tevens een bespreking hiervan.
In het afsluitende zevende hoofdstuk worden de resultaten teruggekoppeld aan de onderzoeksvragen en literatuurstudie. Tevens formuleren we enkele suggesties als aanzet tot verder onderzoek. Ten slotte eindigt deze masterproef met enkele aanbevelingen voor het VBJK en de Centra voor Volwassenonderwijs, die de opleidingsmodule ‘Kennismaken met en werken in de gezinsopvang’ aanbieden.
12
1 Kindbegeleiders in de gezinsopvang 1.1 Kindbegeleiders in de gezinsopvang historisch bekeken Kinderopvang komt in de tweede helft van de 19e eeuw tot stand in de context van groeiende industrialisatie, waarbij de arbeidersklasse in een kwetsbare positie terecht komt door lage verloning en erbarmelijke levensomstandigheden. Het is niet verwonderlijk dat, omwille van de penibele levensomstandigheden, de arbeidsparticipatie van vrouwen in de industrie hoog ligt. Hun inkomen is een levensnoodzakelijke aanvulling op dat van de man (Vandenbroeck, 2005; 2009). Deze economische veranderingen betekenen een scheiding tussen woning en werkplaats en een verschuiving van een gezinsinkomen naar een individueel loon. Dat beïnvloedt de levensconditie van vrouwen en kinderen (Vanhaute in Vandenbroeck, 2009, p.13).
Deze periode wordt tevens gekenmerkt door de hoge kindersterfte, dat steeds meer als sociaal probleem omschreven wordt (Vandenbroeck, 2006). De mortaliteit van jonge kinderen is een belangrijke zorg voor de overheid en de bourgeoisie vermits kinderen gezien worden als kapitaal of investering in de toekomst van de natie. De kindersterfte wordt niet toegeschreven aan de schrijnende omstandigheden waarin de arbeidersklasse leeft, maar aan de buitenshuis werkende moeder die onvoldoende verantwoordelijkheid opneemt voor haar hulpbehoevende kind. De kindersterfte wordt eind 19e en begin 20ste eeuw verbonden met de onwetendheid of de kwade bedoelingen van de arbeidersklasse en veeleer toegeschreven aan de opvoedingsgewoonten dan aan contextvariabelen (Vandenbroeck, 2005; 2009).
De burgerij, die zich vanuit de filantropie en een caritas-gedachte bekommert om het lot van de nieuwe armen, fungeert als voorbeeldklasse en beschouwt de arbeidersklasse als “classes dangereuses”. Via het organiseren van de kinderopvang poogt de burgerij de arbeidersklasse aan te passen aan de burgerlijke moraal en stuurt ze de opvoeding van arbeiderskinderen vanuit een wantrouwen in de opvoedkundige vaardigheden van de ouders (Vandenbroeck, 2005; 2009).
De filantropische en caritatieve verenigingen propageren daarbij het burgerlijk ideaalbeeld: de moeder is verantwoordelijk voor haar kind en dient zich thuis aan de zorg voor de kinderen te wijden. De burgerij die dit ideaalbeeld van moederschap uitdraagt, blijft de arbeidersklasse wantrouwen en ijvert voor een vergaande interventie in het private domein van die moeders (Vandenbroeck, 2005). 13
De filantropische en caritatieve initiatieven kunnen we beschouwen als een middel om vanuit de burgerij een patriarchaal model op te dringen aan de arbeidersklasse, alsook een middel om dit patriarchale model te ontvluchten. De vrouwen uit de burgerij kunnen een publieke functie uitoefenen en tegelijkertijd de heersende burgerlijke moraal blijven uitdragen die de vrouw verantwoordelijk stelt voor de zorg voor de kinderen. Burgervrouwen kunnen m.a.w. hun rechten als actieve burgers blijven uitoefenen, zonder afbreuk te doen aan het patriarchale gezinsmodel dat ze nastreven (Vandenbroeck, 2005; 2009).
De overheid neemt in deze periode een ambivalente houding aan tegenover de eerste vormen van kinderopvang. Enerzijds is kinderopvang noodzakelijk om de kindersterfte te bestrijden. Anderzijds is kinderopvang schadelijk, omdat vrouwen zich thuis aan de zorg voor hun kinderen dienen te wijden. Kinderopvang wordt in die tijd dan ook beschouwd als een “noodzakelijk kwaad”: wanneer de moeder niet voor de zorg voor haar kinderen kan instaan, dan worden de ‘bewaarsters’ of ‘bewaaksters’ getolereerd (Vandenbroeck, 2005). De bewaarsters worden in deze periode tevens gewantrouwd door de overheid. Het Nationaal Werk voor Kinderwelzijn (N.W.K.), een overheidsinstelling voor kinderzorg opgericht in 1919, verplicht de opvanggezinnen om zich te laten registreren en te laten controleren (Van der Mespel, 2011). Met registratie poogt het N.W.K. om de illegale vormen van kinderopvang op te sporen en te reduceren (Vandenbroeck, 2005).
In de jaren zestig en zeventig verschuift het doelpubliek van de kinderopvang van kinderen van arbeidersvrouwen naar kinderen van de middenklasse. Kinderopvang wordt een economisch instrument voor gelijke kansen voor mannen en vrouwen en verzoent ouderlijke verantwoordelijkheden met activiteiten op de arbeidsmarkt (Vandenbroeck, Pirard & Peeters, 2009). Wetenschappers uiten hun bezorgdheid over deze ontwikkelingen vanuit een ontwikkelingspsychologisch
perspectief.
Bowlby
en
Spitz
geven
vanuit
de
ontwikkelingspsychologie, meer bepaald de attachmenttheorie, aan dat moeder en kind in de eerste levensjaren een unieke emotionele band opbouwen. De mate waarin het kind veilig gehecht is, bepaalt de verdere ontwikkeling van het kind (Vandenbroeck, 2005). De attachmenttheorie “stelt dat moederzorg nodig is voor de ontwikkeling van het jonge kind en dat – in geval van afwezigheid van de moeder – niet-moederlijke zorg de dyadische moederkind relatie zoveel mogelijk moet trachten te benaderen.” (Peeters, 2008a, p.188). De attachmenttheorie versterkt het normatief idee van de ‘moeder aan de haard’: enkel de moeder kan goed zorgen voor haar kind en een scheiding tussen moeder en kind kan tot schade leiden in de ontwikkeling (Vandenbroeck, 2005).
14
Het idee van de ‘moeder aan de haard’ heeft een grote invloed op het beeld van de kindbegeleiders: zij moeten een ‘vervangende moeder’ zijn voor de kinderen. Mooney (2003, p.117) benoemt dit als het creëren van een ‘home away from home’, waarbij de kindbegeleider vertrekt vanuit haar eigen ervaring. Een goede kindbegeleider is vergelijkbaar met een goede moeder en is van nature geschikt voor het beroep van kindbegeleider (Cameron, Moss & Owen, 1999; Cameron, 2001). “De moeder is de beste opvoedster van haar jonge kind, en een begeleidster kinderopvang moet daarom zo dicht mogelijk aanleunen bij de moederrol.” (Peeters, 2008a, p.77). Het discours van de ontwikkelingspsychologie (met het beeld van ‘vervangende moeder’) zorgt ervoor dat het beroep van kindbegeleider niet erkend wordt en belemmert de ontwikkeling van een professioneel beroep. De job van kindbegeleider wordt immers niet als een beroep gezien waar opleiding voor nodig is (Cameron, Mooney & Moss, 2002; Moss, 2006). Moss (2006, p.34) verwoordt het als volgt: “The early childhood worker as substitute mother produces an image that is both gendered and assumes that little or no education is necessary to undertake the work, which is understood as requiring qualities and competences that are either innate to woman (maternal instinct) or else are acquired through women’s practice of domestic labour (‘housework skills’)”. Het gebrek aan kwalificaties en de lage maatschappelijke erkenning voor de job van kindbegeleider versterken het idee van het ideale moederbeeld (Van Laere, Vandenbroeck, Roets & Peeters, 2014).
Onder impuls van de attachmenttheorie, waarbij naast het hygiënische aspect ook aandacht gaat naar het psyche van het kind, verandert op initiatief van het N.W.K. de kijk op gezinsopvang. Kinderopvang is geen ‘noodzakelijk kwaad’ meer maar een opvang waar het patriarchale gezinsmodel voorop staat. Daarnaast gaat er aandacht naar het emotionele welzijn van het kind door opvang aan te bieden in kleine groepen (Vandenbroeck, 2005).
Tijdens de economische crisis van de jaren tachtig worden meer laaggeschoolden werkloos en vragen de hogere sociale klassen meer opvangplaatsen omwille van hogere arbeidsparticipatie. De kinderopvang breidt in deze periode niet uit en hogere inkomensgroepen nemen de opvangplaatsen in, waardoor kwetsbare groepen ongewild uitgesloten worden uit de kinderopvang. Om tegemoet te komen aan de hoge werkloosheidscijfers en de stijgende vraag naar opvangplaatsen pleit het N.W.K. voor opvang bij onthaalouders. Volgens het N.W.K. is deze opvangvorm het goedkoopst en sluit het het beste aan bij wat de gebruikers willen (Peeters, 2008a). Volgens Vandenbroeck (2009) wordt gekozen voor de opvangvorm die het dichtst aansluit bij de opvang bij de moeder thuis nl. de onthaalouder. 15
Kindbegeleiders in de gezinsopvang worden in deze periode gewaardeerd in zoverre ze met de moeder wordt vergeleken (graag kinderen zien), maar wordt negatief bekeken omdat velen niet-geschoold zijn, uit een lagere sociale klasse komen en bijgevolg niet kunnen voldoen aan de middenklasse-opvoedingsidealen (Jones & Osgood, 2007).
De opvang bij onthaalouders valt samen met besparingen in het overheidsbudget: nieuwe kinderopvangvoorzieningen worden niet gesubsidieerd, wat leidt tot een toenemend tekort aan opvangplaatsen voor de jongste kinderen (Vandenbroeck, 2006). Daarnaast ontvangen de onthaalouders slechts een beperkte kostenvergoeding en genieten ze niet van het systeem van de sociale zekerheid. Het is ook in deze periode dat de strijd voor een beter statuut los breekt die, tot op de dag van vandaag, nog steeds aan de gang is (Kind & Gezin, s.d.).
In Europa zijn er begin jaren negentig verschillende tewerkstellingsinitiatieven die laaggeschoolde vrouwen werk verschaffen in de gezinsopvang, vanuit het idee van de ‘vervangende moeder’ (Peeters, 2008a). Deze ontwikkelingen leiden tot de deprofessionalisering van de kinderopvangsector. De Belgische overheid kiest voor verdere deprofessionalisering door de opvang van onthaalouders sterk uit te breiden, zonder dat aan deze opvangvorm opleidingsvereisten verbonden zijn (Vandenbroeck, 2009; Vandenbroeck, Peeters & Bouverne-De Bie, 2013).
Vanaf 2000 stagneert het aantal kindbegeleiders in de gezinsopvang (Vandenbroeck, 2005). Daarnaast hebben de Vlaamse regeringen de laatste decennia vooral geïnvesteerd in goedkope vormen van kinderopvang (Peeters, 2005). Deze ontwikkelingen hebben een impact gehad op de uitbouw van de kinderopvang: de trend van de-professionalisering zet zich verder voort. De vraag rijst hoe de-professionalisering mogelijk is, vermits Europese en Amerikaanse onderzoeken het belang aantonen van gekwalificeerde kindbegeleiders en de invloed hiervan op de kwaliteit van de zorgverlening (Vandenbroeck, Peeters & Bouverne-De Bie 2013).
Een stijging van het aantal kindbegeleiders in de gezinsopvang is merkbaar na het invoeren van een nieuw sociaal statuut voor aangesloten onthaalouders in 2003 en het voeren van een grootschalige mediacampagne. Deze stijging was, zoals verwacht, van korte duur (Kind & Gezin, 2006; 2007). Voor een groot deel van de kindbegeleiders in de gezinsopvang zijn de overheidsingrepen, nl. een hernieuwd statuut, onvoldoende en te laat doorgevoerd (Peeters, 2008a; 2012a). De daling van het aantal kindbegeleiders in de gezinsopvang dreigt zich verder te zetten. 16
De Vlaamse regering heeft begin 2015 een proefproject opgestart dat nagaat of en hoe een werknemersstatuut in de praktijk toegepast kan worden bij kindbegeleiders in de gezinsopvang, aangesloten bij een dienst voor onthaalouders. Tijdens dit proefproject kunnen een aantal kindbegeleiders in de gezinsopvang werken in een statuut van bediende in thuisarbeid. Op basis van een evaluatie van het proefproject beslist de Vlaamse overheid of een veralgemening van het werknemersstatuut aangewezen en mogelijk is en onder welke voorwaarden (Kind & Gezin, 2014).
1.2 Kindbegeleiders vandaag: de beroepsprofielen van kindbegeleiders in Europa Ondanks
toenemende
internationale
aandacht
voor
de
professionalisering
van
kindbegeleiders in de kinderopvangsector (zie verder), is weinig bekend over het profiel van deze kindbegeleiders (Oberhuemer, 2005). Ook onderzoek naar het profiel van kindbegeleiders in de gezinsopvang ontbreekt. Omwille van deze redenen focus ik hierbij enkel op het profiel van kindbegeleiders in de gehele kinderopvangsector. Het SEEPRO project onderzoekt het profiel van kindbegeleiders in 27 Europese lidstaten. Verschillende profielen van kindbegeleiders kunnen vastgesteld worden:
-
professional voor jonge kinderen (Letland, Slovenië, Zweden) Kindbegeleiders
krijgen
een
hogere
pedagogische
opleiding.
De
verantwoordelijkheid over de voorzieningen is doorgaans in handen van het ministerie van onderwijs. -
kleuterleid(st)er/leraar (Cyprus, Malta) Kindbegeleiders zijn pedagogisch opgeleid om te werken met kinderen tussen 3 en 6 jaar. Deze kinderen zijn nog niet schoolplichtig. Grote verschillen zijn merkbaar m.b.t. kwalificatie. In Cyprus is een vierjarige universitaire bachelor opleiding vereist, in Malta liggen de vereiste kwalificaties veel lager.
-
leraar kleuter- en lager onderwijs (Bulgarije, Roemenië) Deze leraren zijn opgeleid om les te geven binnen het onderwijssysteem. Scholen bepalen de vereiste kwalificaties.
17
-
sociaal pedagoog (Denemarken, Luxemburg) Kindbegeleiders krijgen een ruime opleiding in het sociaal-pedagogisch werk. De sociaal pedagogen kunnen werken in voorzieningen voor jonge kinderen of andere initiatieven.
-
zorg-/gezondheidsmedewerker (Bulgarije, Roemenië) Deze medewerkers werken met kinderen tot drie à vier jaar. Ze hebben ofwel een
kindgerichte,
medische
opleiding
genoten
(bijvoorbeeld
kinderverpleegkundige) of een opleiding als zorg- en gezondheidsmedewerker voor alle leeftijdsgroepen (Oberhuemer & Schreyer, 2008). De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO – OECD) stelt vast dat, in verschillende landen, de relaties tussen de verschillende beroepen zeer hiërarchisch zijn. De minderheid van professionals met een bachelor diploma geeft leiding aan de meerderheid, die laaggeschoold zijn of geen kwalificatiebewijs bezitten om te werken met kinderen. Het zijn deze kort geschoolden of niet-gekwalificeerden die de belangrijkste zorgtaken op zich nemen. De verklaring voor deze lage kwalificaties is te vinden in het ideale moederbeeld: het werken met jonge kinderen beperkt zich tot fysieke zorg, een taak die door elke vrouw of moeder uitgevoerd kan worden (O.E.C.D., 2006; Peeters, 2011-2012).
De diversiteit aan opleidingsniveaus suggereert dat er geen coherentie en duidelijkheid is over wat het profiel van de kindbegeleider is. Tevens duidt het op verschillende Europese beleidsvisies t.a.v. professionalisering van kindbegeleiders (Oberhuemer & Schreyer, 2008; Oberhuemer, 2010, 2010a). De professionalisering van kindbegeleiders varieert van land tot land: de professionaliseringsgraad is namelijk afhankelijk van het wettelijk kader (Peeters, 2008a). Aan de oorsprong van deze verschillende beleidsvisies liggen twee verschillende houdingen, de ‘split systems’ en de ‘integrated systems’, die het professionaliseringsproces in de kinderopvang al dan niet verklaren. Binnen het ‘split system’ is er een scheiding tussen kinderopvang en de school op vlak van kwalificatievereisten, verloning, betaalbaarheid en toegankelijkheid. De zorg voor kinderen tussen de nul en drie jaar valt onder de bevoegdheid van het ministerie van gezondheid en welzijn, terwijl de zorg voor kinderen vanaf drie jaar deel uitmaakt van het educatief systeem (Vandenbroeck, 2006; Peeters, 2012b). Dit ‘split system’ is het meest voorkomende systeem en is terug te vinden in de meeste Europese landen, bijvoorbeeld Frankrijk, België, Luxemburg, Italië, Griekenland en Portugal (Peeters, 2008a).
18
Het ‘integrated system’ integreert kinderopvang ofwel in een onderwijssysteem dan wel in een sociaal-agogisch systeem. Nieuw-Zeeland, Zweden en Spanje zijn voorbeelden van het eerste, Finland en Denemarken van het laatste (Cameron & Moss, 2007; Oberhuemer, 2005; O.E.C.D., 2006, Peeters, 2008a). Het onderscheid tussen ‘split systems’ en ‘integrated systems’ heeft belangrijke gevolgen voor de professionaliteit van kindbegeleiders en ligt aan de basis van de verschillen in diplomavereisten. In het ‘split system’ werken de hoogopgeleide kindbegeleiders over het algemeen in het kleuteronderwijs, terwijl de opvang van kinderen tot drie jaar uitgevoerd wordt door kindbegeleiders met lage of geen kwalificaties (Urban et al., 2011). Vandenbroeck (2009) zegt hierover het volgende: “Eén van de gevolgen van de historische kloof tussen onderwijs en zorg is het gebrek aan aandacht voor professionalisering van het personeel in de kinderopvang. Het dominante discours heeft steeds de moeder verantwoordelijk gesteld voor de opvoeding en de kinderopvang kon dus hooguit een "vervangende moeder" zijn. Dat betekent dat er vanzelfsprekend weinig eisen aan het (vrouwelijke) personeel konden of dienden gesteld te worden.” (Vandenbroeck, 2009, p.303). Een strikte scheiding tussen de kinderopvang en de school is m.a.w. het gevolg van de historisch dominante visie van de ‘moeder aan de haard’ (O.E.C.D., 2001).
De integratie van kinderopvang in onderwijs- of in sociaal-agogische systemen heeft een professionaliseringsproces op gang gebracht met onder meer een verbetering van arbeidsvoorwaarden, hogere opleidingen en betere lonen als resultaat. De professionaliteit van kindbegeleiders is in een ‘integrated system’ hoger dan in een ‘split system’ (Oberhuemer, 2005; O.E.C.D., 2006; Peeters, 2008a). In landen met een ‘integrated system’ ontstond een gemeenschappelijk beroepsprofiel: alle kindbegeleiders (zowel uit de kinderopvangsector als het onderwijs) kregen een opleiding op het niveau van een professionele bachelor (Oberhuemer, Schreyer & Neuman, 2010). In de geïntegreerde modellen werken deze bachelors samen met ‘assistenten’ of hulpbegeleiders (meestal met een diploma secundair technisch of beroepsonderwijs) (Urban et al., 2011; Peeters, 20112012).
Maar de professionalisering van kindbegeleiders specifiek in de gezinsopvang blijft ook binnen
geïntegreerde
systemen
een
probleem:
het
opleidingsniveau
en
de
arbeidsomstandigheden van deze groep zijn in alle landen lager dan die van kindbegeleiders in de groepsopvang (Peeters, 2012a).
19
Er is m.a.w. geen duidelijk concept van het beroep van kindbegeleider en de vereisten die daarmee verbonden zijn. Bijgevolg is er ook geen vertaling naar een beleidsaanpak die geldig is in de gehele kinderopvangsector (Oberhuemer, 2005). Dit varieert naargelang de diversiteit aan kinderopvangsystemen, instituties, tradities en professionele rol (Urban, Vandenbroeck, Van Laere, Lazzari & Peeters, 2012). Verschillende onderzoekers wijzen er daarom op dat Europese overheden een coherent beleid moeten ontwikkelen dat de toegang voor alle beroepen in de kinderopvang regelt, rekening houdende met de hoge eisen die aan deze beroepen gesteld worden (Cameron, 2005; Moss, 2006; Sylva, Melhuish, Sammons, Siraj-Blatchford & Taggart, 2004).
20
2 De duurzaamheid van de job als kindbegeleider: een job voor het leven? Gezinsopvang is één van de oudste en meer traditionele vormen van zorgverlening voor jonge kinderen. Sinds de jaren ’80 stijgt het aantal kindbegeleiders in de gezinsopvang, waardoor de gezinsopvang de belangrijkste opvangvoorziening vormt voor kinderen onder de drie jaar (Vandenbroeck, Peeters & Bouverne-De Bie, 2013). Kindbegeleiders in de gezinsopvang beschouwen deze opvang als beste opvangmogelijkheid voor alle leeftijden, maar specifiek voor kinderen onder de drie jaar (Mooney, Knight, Owen & Moss, 2001). Het onderliggend idee is dat de kindbegeleider in de gezinsopvang een nauwe, één op éénrelatie kan creëren in een (t)huisomgeving (Cameron, Mooney & Moss, 2002).
Alvorens in te gaan op de lange traditie van kindbegeleiders, bespreek ik de motivatie om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Op deze manier schets ik een beeld van de push- en pullfactoren die verbonden zijn met deze job. Een pushfactor definiëren we als een factor die het beroep minder aantrekkelijk maakt. De pullfactor maakt het beroep attractief.
2.1 Motivatie om te starten als kindbegeleider Onderzoek van Fauth, Jelicic, Lea, Willmott & Owen (2011) toont aan dat de belangrijkste motivatie om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang ‘de mogelijkheid om thuis te blijven voor de eigen kinderen’ is. Andere belangrijke motivaties, die de kindbegeleiders uit het onderzoek aangeven, zijn: ‘het werken met jonge kinderen’, ‘het thuis werken’ en ‘het helpen van werkende moeders’. Meer dan 75% van de bevraagde kindbegeleiders uit het onderzoek van Mooney et al. (2001) geven dezelfde redenen aan waarom ze starten als kindbegeleider. Meer dan 56% wou kindbegeleider in de gezinopvang zijn en zou het zich niet kunnen inbeelden een andere job uit te oefenen (Mooney et al., 2001). Hieruit leiden we af dat de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang kiezen voor de job vanuit persoonlijke zorgverlenende verantwoordelijkheden.
Toch kunnen we een aantal kanttekeningen plaatsen bij deze cijfers. Desondanks dat kindbegeleiders hun job met hart en ziel uitoefenen, stelt het onderzoek van Mooney et al. (2001) vast dat 75% van de ondervraagde kindbegeleiders het gebrek aan sociale erkenning in de uitoefening van hun job, hekelen. “Staff working with the youngest children have difficulties getting public recognition for the educational role of their work and have the lowest levels of training, least access to in-service training, lowest pay, poorest work conditions,…” (O.E.C.D., 2001, p. 102). 21
Opvang bij kindbegeleiders in de gezinsopvang wordt volgens Cochran (1995) (in Peeters, 2008a, p.174) niet als professioneel ervaren, maar eerder als informele dienstverlening die aansluit bij de informele opvang door familie en vrienden. Urban et al. (2012, p.519) formuleert het als volgt: “Nowadays, the workforce of family day care providers is still referred to as a highly undervalued and underfunded workforce, all too often considered as “what women naturally do”.
De werkomstandigheden van de kindbegeleiders zijn onzeker, ondanks de toenemende vraag
naar
kwaliteit
(Peeters,
2012a;
2013).
In
internationale
rapporten
en
in
wetenschappelijk onderzoek bestaat een brede consensus dat een combinatie van lage lonen, hoge werkdruk, het ontbreken van rechten als werknemer, het verloop van personeel en het ontbreken van opleidingsvereisten sterke indicatoren zijn voor een lage pedagogische kwaliteit (Cameron & Moss, 2007; O.E.C.D., 2006; Sylva et al., 2004). Kindbegeleiders blijven ijveren voor een beter statuut en betere werkomstandigheden en dit terwijl het beroep vandaag
de
dag
gekenmerkt
wordt
door
moeilijke
arbeidsomstandigheden,
lage
maatschappelijke waardering en sociale isolatie (Peeters, 2008a).
De tevredenheid, verworven via intrinsieke motivatie (plezier beleven en het willen werken met kinderen), is voor de kindbegeleiders in de gezinsopvang desondanks veel belangrijker dan de lage verloningen en het gebrek aan sociale erkenning (Cameron, Mooney & Moss, 2002). “Overall it appears that the work itself is a key factor in job commitment and satisfaction. Working with children is both valued and enjoyed by child care workers. It appears that this factor overshadows the negative aspects.” (Schryer, geciteerd in Cameron, Mooney & Moss, 2002, p.579).
Op de vraag wat het beroep van kindbegeleider in de gezinsopvang kan verbeteren, pleiten zij voor positieve publiciteit m.b.t. kindbegeleiders in de gezinsopvang, een betere verloning, financiële ondersteuning door de overheid en het bieden van de mogelijkheid tot het behalen van een kwalificatie (Mooney et al., 2001).
2.2 Een lange traditie bedreigd? Experten uit verschillende disciplines stellen zich desondanks de vraag hoe de toekomst van de kinderopvang, meer bepaald de gezinsopvang, eruit ziet. Gezinsopvang is immers afhankelijk van individuele personen voor het voortbestaan en behoud van capaciteit, wat duurzaamheid in de weg staat (Vandenbroeck, 2005).
22
De duurzaamheid en toekomst van de Vlaamse kinderopvang is in 2003 onder de loep genomen door ‘De Toekomstgroep’. Deze groep is opgericht in opdracht van de toenmalige minister van Welzijn en Gezin en bestaat uit experten in verschillende disciplines (Peeters, 2005). De toekomstgroep stelt zich de vraag of Vlaanderen het hoge percentage van gezinsopvang kan aanhouden (Kind & Gezin, 2003).
Kinderopvang in Vlaanderen wordt vandaag de dag getypeerd door het groot aantal plaatsen bij kindbegeleiders in de gezinsopvang: ongeveer 50% van de plaatsen in voorschoolse opvang wordt via de gezinsopvang gecreëerd (Van der Mespel & Declerq, s.d.). Vlaanderen scoort zeer hoog in vergelijking met de meeste Europese landen, waar gezinsopvang slechts vijf à acht procent van de kinderopvang vertegenwoordigt (O.E.C.D., 2001). De sector van de gezinsopvang is echter een lange traditie die bedreigd wordt door allerlei zaken.
Ten eerste tonen onderstaande cijfergegevens van Kind & Gezin (2012) aan dat het aantal kindbegeleiders in de gezinsopvang de afgelopen jaren sterk gedaald is.
Afbeelding 1 – Evolutie van het aantal aangesloten onthaalouders (Kind & Gezin)
In de periode 2012-2013 daalt het aantal aangesloten onthaalouder verder van 6.807 naar 6.675. Begin 2014 zien we een lichte stijging van het aantal onthaalouders naar 6.778 (Kind & Gezin, 2013-2014).
23
Daarnaast is er een groot verloop te constateren bij kindbegeleiders in de gezinsopvang. De eerste verklaring hiervoor is te vinden bij de leeftijd van deze kindbegeleiders: 30,5% van de huidige kindbegeleiders in de gezinsopvang is ouder dan 55 jaar (Van der Mespel & Declerq, s.d.). De uitstroom zal m.a.w. de komende jaren aanhouden. Anderzijds kunnen we het verloop verklaren doordat kindbegeleiders in de gezinsopvang met weinig ervaring en zonder diploma snel uit de job stappen (Van der Mespel, 2011).
Kindbegeleiders in de gezinsopvang hebben volgens Mooney et al. (2001) een verschillende visie op de tijdsduur van de job. Een eerste groep ziet zichzelf de job uitoefenen voor een langere termijn. Een ander deel ziet de uitoefening van het beroep niet als job, maar als een tijdelijke bezigheid. De kindbegeleiders uit de eerste groep hebben bewust een keuze gemaakt om de job uit te oefenen (en doen dit al enkele jaren), vinden hun motivatie in het werken met kinderen en halen veel voldoening uit hun job (Fauth et al., 2011; Mooney et al., 2001; Peeters, 2008a).
Cijfers tonen aan echter aan dat 42,6% van de kindbegeleiders in de gezinsopvang het beroep max. vijf jaar uitoefenen (Van der Mespel & Declerq, s.d.). Deze bevindingen vinden we tevens terug bij Mooney & Statham (2003): ongeveer de helft van de kindbegeleiders in de gezinsopvang oefenen de job uit voor max. vijf jaar. Ook Mooney et al. (2001) bevestigen deze tendens: 40% van de bevraagde kindbegeleiders ziet zichzelf stoppen binnen de vijf jaar.
Cijfergegevens van Kind & Gezin (in Deglorie, 2009, p.18 en Viaene, 2009, p.20; zie afbeelding 1, p.25) geven de gemiddelde startleeftijd en de gemiddelde stopleeftijd weer. De gemiddelde stopleeftijd is de laatste jaren aan het dalen en de gemiddelde startleeftijd is aan het stijgen. Op basis van deze cijfers komen we tot de vaststelling dat kindbegeleiders in de gezinsopvang gemiddeld maar zes jaar het beroep uitoefenen. De duurzaamheid van het beroep wordt hierdoor tegen gegaan (Deglorie, 2009; Viaene, 2009).
24
Afbeelding 2 – gemiddelde start- en stopleeftijd
Deglorie (2009) geeft in haar onderzoek een aantal push-factoren aan: het gaat hierbij om isolatie en te weinig sociale relaties, verplichting om opleiding en stage te volgen, hoge werkdruk,
gebrek
aan
financiële
middelen,
gezondheidsredenen
en/of
andere
carrièremogelijkheden.
Bovenstaande vaststellingen hebben gevolgen: door de uitstroom van kindbegeleiders in de gezinsopvang daalt het aantal opvangplaatsen in een periode waarin een grote behoefte bestaat aan deze opvangplaatsen. De vraag rijst of er voldoende arbeidskrachten kunnen gevonden worden in de sector van de kinderopvang. Een tekort aan kindbegeleiders kan verder op lange termijn ontstaan door de onaantrekkelijkheid van het beroep, mede veroorzaakt door de geringe status en lage verloning. De duurzaamheid en de kwaliteit van kinderopvang komen hierdoor in het gedrang (O.E.C.D., 2001, 2006; Peeters, 2008a, Unicef, 2008). Daarnaast heeft een uitstroom ook gevolgen voor de kwaliteit van kinderopvang. Continuïteit van de kindbegeleiders in de gezinsopvang is een belangrijke indicator van kwaliteit. Kwaliteitsvolle kinderopvang en bijhorende pedagogische kwaliteit kan maar ten volle gerealiseerd worden als de begeleiders de mogelijkheid hebben om de kennis in de praktijk te brengen, de werkcondities optimaal zijn, opleidingsvereisten uitgewerkt zijn en hun elementaire rechten als werknemers erkend worden (Cameron & Moss, 2007; Early, Maxwell, Burchinal, Bender, Ebanks, Henry et al., 2007; O.E.C.D., 2006). Ten slotte verdwijnt de kennis en ervaring van stoppende kindbegeleiders in de gezinsopvang (Peeters, 2012a; Van der Mespel, 2011). 25
3 Kindbegeleiders en professionalisering: een moeizame zoektocht Een
tweede
knelpunt
in
de
kinderopvangsector
is
de
professionalisering
van
kindbegeleiders. Professionalisering is een sociaal geconstrueerd concept (Osgood, 2006) en mede om deze reden worden begrippen die hiermee verbonden zijn geproblematiseerd (Oberhuemer in Musgrave (2010). Oberhuemer (2005, p.13) wijst erop dat: “There is a growing body of literature, which questions traditional notions of professionalism […]”. Tot op heden is er geen universele definitie over de betekenis van ‘professional’ en ‘professionalisering’ (Cameron, 2006; Urban, Vandenbroeck, Van Laere, Lazzari & Peeters, 2011a).
Het professionaliseringsproces is een wisselwerking tussen enerzijds maatschappelijke evoluties, beleidsmaatregelen en nieuwe wetenschappelijke inzichten en anderzijds de onderzoekers, de medewerkers uit de kinderopvang, de ouders en hun kinderen (Peeters, 2008a). Voor Peeters (2009, p.22) is professionalisering “een proces dat tot doel heeft nieuwe competenties te doen ontstaan, die de praktijk van het werken met kinderen en ouders voortdurend moet verbeteren en die moet inspelen op de nieuwe noden die zich in de praktijk stellen. Deze noden zullen verschillend zijn naargelang de tijd en de culturele context waarin het beroep uitgeoefend wordt”.
Volgens Bourdoncle (1995) (geciteerd in Peeters, 2008a, p.68) kunnen we 3 soorten professionaliteit
onderscheiden :
‘une professionnalité requise,
une professionnalité
revendiquée et une professionnalité reconnue’. De eerste vorm van professionaliteit is een vorm van professionaliteit die vereist wordt vanuit de overheid door bijvoorbeeld het behalen van kwalificaties te verplichten. Vervolgens kan professionaliteit opgeëist worden door kindbegeleiders nl. doordat een deel van hen ijvert voor betere arbeidsvoorwaarden en een werknemersstatuut. Ten slotte heeft de derde vorm van professionaliteit betrekking op de erkenning en waardering door de overheid en de publieke opinie.
Verschillende betrokken actoren zullen een andere invulling geven aan het beeld van het beroep van kindbegeleider in de gezinsopvang. Bourdoncle noemt professionaliteit of ‘professionnalité’ daarom ‘un mot flou et une notion ambiguë’ (Bourdoncle, in Peeters (2008a), p.68). Een duidelijk concept van professionaliteit ontbreekt en verschillende opvattingen over wat professionaliteit is, ontstaan.
26
3.1 Pleidooi voor professionalisering De vraag naar professionalisering en kwaliteit binnen de kinderopvangsector staan, sinds de 20ste eeuw, hoog op de Europese beleidsagenda (Urban et al., 2011). De grondslag hiervan ligt in demografische, economische, sociaal-economische en pedagogische redenen (Peeters, 2008a). “The trend towards early childhood education and care has enormous potential for good, for giving children the best possible start in life, for limiting the early establishment of disadvantage, for advancing progress towards equality for women, for boosting educational achievement, and for investing in citizenship.” (Unicef, 2008, p.31).
Vandenbroeck, Peeters & Bouverne-De Bie (2013) sommen verschillende redenen op waarom professionalisering belangrijk geacht wordt. Allereerst zijn er economische redenen. Om de gevolgen van de vergrijzing op te vangen, is het noodzakelijk te beschikken over voldoende arbeidskrachten op de arbeidsmarkt. Het geboortecijfer moet omhoog en het is wenselijk dat de vrouwelijke arbeidsparticipatie stijgt. Ook toekomstige generaties goed opleiden om de verwachte tekorten op de arbeidsmarkt in te vullen, is daarbij noodzakelijk (Peeters, 2012a). Een politiek beleid moet uitgestippeld worden zodat ouders hun werk en ouderlijke
verantwoordelijkheden
noodzakelijk zodat
kunnen
combineren.
vrouwen de mogelijkheid hebben
Meer om
opvangplaatsen
zijn
buitenshuis te werken
(Vandenbroeck, Peeters & Bouverne-De Bie, 2013). Kinderopvang is een middel om hieraan tegemoet te komen en gelijkberechtiging van mannen en vrouwen op de arbeidsmarkt te realiseren (Peeters, 2008a). Kinderopvang is een basisvoorziening waar de overgrote meerderheid van de gezinnen behoefte aan heeft. De ouders en de samenleving stellen aan de voorzieningen van kinderopvang hoge kwaliteitseisen. Een professionalisering van de sector is daarom noodzakelijk (Vandenbroeck, 2005).
De vraag naar meer professionalisering gaat hand in hand met een vernieuwde en dominante
focus
op
de
kinderopvangvoorzieningen
educatieve zijn
een
functie bepalende
van
kinderopvang:
factor
voor
het
voorschoolse toekomstige
opleidingsniveau, het startpunt van een levenslang leerproces van de jonge kinderen (Urban, 2008; Vandenbroeck, Coussée & Bradt, 2010). Longitudinale studies hebben aangetoond dat leerervaringen in de eerste jaren verbonden zijn met latere prestaties (Sylva et al., 2004) en een cruciaal element zijn in de voorbereiding op een latere school- en werkcarrière (Eurydice, 2009; O.E.C.D., 2001, Unicef, 2008). Vroege leerervaringen zijn m.a.w. bepalend voor de verdere ontwikkeling van het kind: “All aspects of adult human capital from workforce skills to cooperative and lawful behaviour, build on capacities that are developed during childhood, beginning at birth”. (Unicef, 2008, p.6) 27
Kinderopvang wordt vandaag de dag gezien als “the foundation stage of human learning and development.” (O.E.C.D., 2006, p.3). Kwaliteitsvolle kinderopvang is noodzakelijk om kinderen van in het begin de nodige leer- en ontwikkelingskansen te verschaffen die hen zo goed mogelijk voorbereiden op een plaats in de samenleving (O.E.C.D., 2001).
Ten slotte is het vanuit de mensen- en kinderrechten een gegeven dat alle kinderen recht hebben op kwalitatieve voorzieningen. Het is de taak van de Europese overheden en een plicht in kader van het Internationaal Verdrag voor de Rechten van het Kind om de kwaliteit van kinderopvang te verzekeren. “States parties (…) have an obligation to monitor and regulate the quality of provision to ensure that children’s rights are protected and their best interests served” (Unicef, 2008, p.25).
3.2 Professionaliteit en kwaliteit in een nauwe relatie Bij beleidsmakers groeit een consensus, gestaafd door wetenschappelijk onderzoek, dat kwaliteitsvolle opvang gepaard gaat met hoge professionaliseringsgraad (O.E.C.D., 2001; 2006, Unicef, 2008, Vandenbroeck, Peeters & Bouverne-De Bie, 2013). Kwalificaties en pedagogische omkadering zijn bijgevolg de belangrijkste bepalende factoren voor de kwaliteit van de opvang (O.E.C.D., 2001; 2006, Unicef, 2008, Vandenbroeck, Peeters & Bouverne-De Bie, 2013). Het Europese beleid op gebied van kinderopvang erkent dat de voorzieningen van hoge kwaliteit effectiever zijn (Eurydice, 2009). In Vlaanderen geeft Kind & Gezin aan dat “opleiding en competentieverwerving uiterst belangrijk zijn voor de algemene kwaliteitsproblematiek en voor alle vormen van kinderopvang, daarom dienen de competenties van de medewerkers kinderopvang verhoogd te worden.” (Kind & Gezin, geciteerd in Peeters, 2008b, p.92). De Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling (OESO – OECD) deelt het standpunt over het belang van goed opgeleid personeel in de kinderopvang. In ‘Starting strong I’, een schets van kinderzorg in geïndustrialiseerde landen, heeft de OESO het over de groeiende educatieve en sociale verantwoordelijkheden van de kindbegeleiders. Kwaliteit is afhankelijk van goede opleiding en werkomstandigheden in de kinderopvangsector (O.E.C.D., 2001). In het recentste rapport, ‘Starting strong II’, is er een consensus dat hogere opleidingsvereisten de kwaliteit van de voorzieningen verbeteren (O.E.C.D., 2006).
28
Amerikaans onderzoek bevestigt het positieve effect van hogere kwalificaties (PeisnerFeinberg & Burchinal, 1997; Peisner-Feinberg et al., 2001). Hogere kwalificaties hebben een positief effect op de kwaliteit van kinderopvang alsook op de ontwikkelingsuitkomsten van kinderen (Cameron & Moss, 2007; Fukkink & Lont, 2007; Sylva et al., 2004). Osgood (2006) (geciteerd in Peeters, 2008a, p.65) bevestigt deze stelling: “There is a widespread support for the potentially beneficial consequences of heightened professionalism for practitioners.” Osgood (2006) en Melhuish (2004) pleiten voor opleiding en training om zo te komen tot professionalisering van kindbegeleiders.
Onderzoek van Lloyd & Hallet (2010) toont aan dat kindbegeleiders de vraag naar meer kwaliteit en bijgevolg hogere kwalificaties erkennen. Door het stellen van hogere eisen m.b.t. kwalificatievereisten
worden
zij
gewaardeerd
door
andere
kindbegeleiders.
Deze
maatschappelijke erkenning geeft een stimulans aan hun professionele identiteit en het geeft vertrouwen in het werken als kindbegeleider.
3.3 Professionalisering: een dynamisch en complex begrip Onderzoekers
bekijken
de
relatie
van
professionalisering
en
kwaliteit
in
de
opvangvoorzieningen vanuit een eenzijdige analyse: dit gebeurt grotendeels vanuit het perspectief van het individu, de kindbegeleider, zonder daarbij de ruimere context in rekening te brengen (Vandenbroeck, 2005).
Het CoRe-onderzoek, een onderzoeksproject dat competentievereisten in de kinderopvang bestudeert, focust daarom op een holistische benadering. Dit onderzoek verbreedt de traditionele kijk op competenties – eerder gedefinieerd door kennis, vaardigheden en attitudes van de individuele kindbegeleider – om zo de complexiteit van het werken als kindbegeleider te vatten vanuit de visie van de kindbegeleider alsook vanuit de visie van instituties en overheden (Urban et al., 2011).
Verschillende actoren oefenen een invloed uit op de professionalisering van kindbegeleiders. Alle actoren binnen de kinderopvangsector (kinderen, ouders, kindbegeleiders en alle andere betrokkenen) bepalen de professionaliteit en hoe hieraan invulling gegeven wordt. De actoren mogen niet los van elkaar gezien worden maar staan in onderling afhankelijke relaties (Urban et al., 2011).
29
Vakbekwaamheid
wordt
volgens
studenten,
praktijkmedewerkers,
lesgevers
en
pedagogische coaches uit het CoRe-onderzoek ontwikkeld in een continue leer- en reflectieproces waarbij de (toekomstige) kindbegeleiders kennis, praktijk en waarden met elkaar verbinden (Urban et al., 2011a). Een competente kindbegeleider stelt zijn kennis, praktijk en overtuiging in vraag en reflecteert hierover kritisch in relatie met de complexe en steeds veranderende contexten waarin ze werken. “Knowing, doing and being all come together in professional ECEC practice.” (Urban et al., 2011, p.35).
Competenties ontwikkelen als kindbegeleider is tevens de verantwoordelijkheid van de ondersteuningsdiensten zoals Kind & Gezin, de diensten voor onthaalouders of opleidingscentra. Daarnaast is politieke erkenning en ondersteuning belangrijk voor het ontwikkelen van competenties (Urban et al., 2011).
De case studies in het CoRe-onderzoek illustreren daarnaast dat samenwerking tussen opleidingscentra, kinderopvangvoorzieningen en lokale overheden fundamenteel is voor het succes van professionalisering van kindbegeleiders. Dit leidt tot de conclusie dat meer aandacht moet uitgaan naar dit niveau om zo meer professionalisering in de kinderopvangvoorzieningen te kunnen realiseren (Urban et al., 2011a).
De samenwerking tussen verschillende organisaties in de kinderopvangsector kan maar ten volle gerealiseerd worden indien de overheid deze samenwerking erkent en in deze sector investeert (Urban et al., 2011a). De overheid dient aandacht te hebben voor professionalisering van kindbegeleiders maar tevens de werkomstandigheden en het sociaal statuut van de kindbegeleiders te verbeteren. Uit het CoRe-onderzoek blijkt immers dat een beleid
waarin
enkel
aandacht
gaat
naar
professionalisering
(en
niet
naar
de
werkomstandigheden) niet doeltreffend is (Urban et al., 2011).
3.4 Professionalisering van kindbegeleiders: een internationaal aandachtspunt Deze vraag naar competentieverhoging in de kinderopvangsector merken we ook op in andere Europese landen (Urban et al., 2012; Van Laere, Peeters & Vandenbroeck, 2012). Europese lidstaten herstructureren opleidingen of ontwikkelen nieuwe opleidingen om aan deze professionaliseringstendens tegemoet te komen (Oberhuemer, 2010). Peter Moss waarschuwt voor een tegenstelling tussen enerzijds de overheden die meer professionaliteit vragen, en anderzijds de realiteit van meerdere Europese landen. “In many countries the
30
present workforce is problematic, being not only undesirable but probably unsustainable too, and require change” (Moss, 2006, p. 31). De Franse kinderopvang kent een sterk uitgebouwd net van gezinsopvang: de ‘assistantes maternelles’ (de kindbegeleiders in de gezinsopvang) zijn in de meeste gevallen aangesloten bij een dienst voor opvanggezinnen (Peeters, 2008a). Kwalificaties zijn van hoger niveau in vergelijking met Vlaanderen. In Frankrijk is geïnvesteerd in de kwalificatie van kindbegeleiders (O.E.C.D., 2006; Peeters, 2008c). Via het uitschrijven van een beroepsprofiel, een opleidingsprofiel en een certificeringsprofiel worden vereiste taken en competenties
geïntegreerd
(Ministère
de
L’Emploi
in
Peeters,
2008a,
p.354).
Kindbegeleiders in de gezinsopvang zijn in Frankrijk, sinds 1992, bij wet verplicht een opleiding te volgen van minimum 60 uur. De opleiding focust op voeding, hygiëne, educatie, psychologie en verzorging (Mozère in Bauters, 2014; Mozère, in Mooney & Statham, 2003). Desondanks is deze training bekritiseerd: er is onvoldoende aandacht voor het beoordelen van situaties en de cursisten krijgen de mogelijkheid niet om geleerde vaardigheden toe te passen in de praktijk (Bouve & Sellenet ; Champlong in Bauters, 2014, p.45). Het duurde tot 2005 vooraleer het belang van praktische vaardigheden erkend wordt d.m.v. een opleiding van 120 uur (Alberola ; Fagnani & Math in Bauters, 2014, p.45).
In het Verenigd Koninkrijk is geen traditie van professionele kindbegeleiders in de voorschoolse kinderopvangsector. “In England (and the whole of the UK) there is a confusing variation in the type and level of training required for working with young children” (Miller, geciteerd in Peeters, 2008a, p.332). Engeland heeft, net als in Vlaanderen, een groot deel niet gekwalificeerde kindbegeleiders (Peeters, 2008a). Een bachelor diploma als kwalificatievereiste wordt enkel gesteld aan de kleuteronderwijzers. Om aan het gebrek aan opleiding voor kindbegeleiders tegemoet te komen, werd een nieuwe kwalificatie geïntroduceerd nl. Early Years Foundation Stage. Het aantal kindbegeleiders met een pedagogische kwalificatie in de voorschoolse kinderopvang is hierdoor sterk toegenomen (Urban et al., 2011). Een gemeenschappelijk profiel van competenties op bachelor niveau voor alle beroepen die met kinderen werken, is gerealiseerd (Peeters, s.d.). In tegenstelling tot Vlaanderen blijft het aandeel van ‘homebased’ Early Childhood Education in Nieuw-Zeeland beperkt: kindbegeleiders in de gezinsopvang vangen slechts 5% van de kinderen van voorschoolse leeftijd op (Everiss & Dalli, 2003). De kinderopvangsector heeft belangrijke stappen ondernomen om kwaliteitsstandaarden te ontwikkelen en trainingen aan te bieden, specifiek voor kindbegeleiders in de gezinsopvang (Peeters, 2008a).
31
De erkende opleiding, de ‘New Zealand Certificate in Family Day Care: Caregiver’, duurt twee jaar en bestaat uit zes modules. Onderzoek van Everiss toont aan dat een gespecialiseerde
opleiding
door
kindbegeleiders
als
noodzakelijk
wordt
ervaren.
Kindbegeleiders tonen zich bereid om deze opleiding te volgen (Everiss in Peeters, 2008a, p. 372). In realiteit volgden de meeste kindbegeleiders in de gezinsopvang slechts de introductiemodule wegens toegankelijkheidsproblemen (Everiss & Dalli, 2003). Denemarken heeft aan het begin van de vorige eeuw de splitsing tussen ‘education and care’ opgeheven en heeft gekozen voor een aanpak waarbij zorg en onderwijs geïntegreerd werden. Dit land heeft een voortrekkersrol ingenomen wat betreft het ontwikkelen van professionaliteit voor kindbegeleiders (Peeters, 2008a). In 1992 werd er één geïntegreerde, gemeenschappelijke vorming aangeboden, die leidt tot één enkel beroep nl. dat van ‘pedagog’ of opvoeder. Deze bachelor opleiding duurt drie en een half jaar. De ‘pedagog’ is de belangrijkste begeleider in voorzieningen voor jonge kinderen. Dit is meteen ook een voorbeeld van de verregaande professionalisering in de Scandinavische landen (Peeters, 2008a).
In andere landen zoals Italië, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en Verenigd Koninkrijk zijn bachelor opleidingen opgestart of worden er initiatieven genomen om deze in de nabije toekomst te realiseren. Voor kindbegeleiders die reeds tewerkgesteld zijn in de sector, worden trajecten opgesteld zodat zij de nodige competenties kunnen verwerven of laten erkennen (Peeters, 2008a).
Oberhuemer, Schreyer en Neuman (2010) stellen dat "some countries are moving toward even higher qualifications for early childhood professionals, targeting Master's level." (Oberhuemer, Schreyer & Neuman, 2010, p. 486). Zo zijn kindbegeleiders in Polen verplicht om een masterdiploma te behalen om met kinderen van drie tot zes jaar te werken in zowel de publieke als de private kinderopvang. Daarnaast is tevens een masterdiploma vereist voor leidinggevende- en managementposities (Oberhuemer, Schryer & Neuman, 2010).
3.5 Professionalisering in vraag gesteld Ondanks de toenemende (internationale) aandacht voor professionalisering, de stijgende (kwaliteits-) eisen, het groeiende besef van het belang van pedagogische kwaliteit en de nood aan competente kindbegeleiders, gaat dit in Vlaanderen niet samen met een verhoging van de diplomavereisten of de vraag naar meer professionaliteit van kindbegeleiders in de sector (Peeters, 2008a). 32
Tegelijkertijd groeit het aantal opvangplaatsen waar geen kwalificatievereisten zijn (O.E.C.D., 2006; Peeters, 2005; 2013a; Vandenbroeck, 2009). In de praktijk betekent dit dat voor 80% van de opvangplaatsen in Vlaanderen geen enkele vorm van kwalificatie vereist is. Deze vereisten gelden slechts voor een deel van de kinderopvangsector, terwijl er 30 jaar eerder een getuigschrift nodig was voor elke job binnen de sector (Peeters, 2008a; 2012b, 2013b).
Tevens is er weinig aandacht van onderzoekers en beleidsmakers voor kindbegeleiders in de gezinsopvang (Mooney & Statham, 2003). Volgens Sue Owen (1989) (geciteerd in Peeters,
2008a,
p.174)
negeren onderzoekers in de literatuur de inbreng
van
kindbegeleiders in de gezinsopvang: “Anyone reading the literature on childminding until very recently comes away with an overwhelming impression of objectification. Childminders and the work they do are talked about, often in highly critical terms by journalists, academics and politicians just as if they are not there, or do not have the ability to understand the discussion.” Het beleid, de sector en de onderzoekers hebben het moeilijk om kindbegeleiders in de gezinsopvang als professionele werkers te beschouwen (Peeters, 2008b).
Niet alleen onderzoekers en beleidsmakers, maar ook de groepsopvang heeft het - omwille van dit niet-professioneel zijn - moeilijk om kindbegeleiders in de gezinsopvang als deel van de sector te aanvaarden (Vandenbroeck, 2009). Dalli (1993) (in Peeters, 2008a, p.174) omschrijft de gezinsopvang als de ‘Assepoester’ (‘Cinderella’) die niet uitgenodigd wordt op het bal van de kinderopvangsector. De gezinsopvang is blijven bestaan omdat het populair is bij ouders, niet omdat het populair zou zijn binnen de sector (Cochran in Peeters, 2008a, p.174).
Professionalisering wordt door kindbegeleiders in de gezinsopvang ook in vraag gesteld. Kindbegeleiders in de gezinsopvang betwijfelen of het kindbegeleider zijn aangeleerd kan worden en trekken het nut van opleidingen en bijscholingen in twijfel (Mooney & Statham, 2003). “Although childminders want to be viewed as professional childcare workers, the need for training and qualification is less strongly felt, with some seeing personal experience of motherhood as the most important requirement”. (Mooney, 2003, p.142).
Hoewel het belangrijk is om zichzelf te zien als professionele kindbegeleiders, vindt slechts 23% van de ondervraagden het belangrijk om een kwalificatie te bezitten (Mooney et. al, 2001).
33
Kindbegeleiders in de gezinsopvang vinden de ervaring van ouderschap belangrijker dan kwalificaties en onderwijs. “Childminding is like – it just needs me being a mother. And I don’t really know what sort of qualification you really need.” (Cameron, Mooney & Moss, 2002, p. 581). Deze negatieve houding t.o.v. het nut van opleiding bemoeilijkt de weg naar professionalisering (Mooney, 2003).
Verder vreest het O.E.C.D. voor te dure kinderopvang door de introductie van hogere opleidingen, nl. door hun kostprijs en hogere loonkost. Te dure kinderopvang kan het behoud en de uitbreiding van opvangplaatsen in de nabije toekomst in gevaar brengen (O.E.C.D., 2006; Peeters, 2008a).
Ten slotte kunnen de stijgende kwalificatievereisten als risico hebben dat kansengroepen worden uitgesloten, met als gevolg dat dit de diversiteit tegengaat. Het verhogen van de opleidingsvereisten kan leiden tot een duale samenleving waarin laaggeschoolden geen of onvoldoende kansen krijgen (Peeters in Kiekens, 2009, p.14).
Professionalisering van kindbegeleiders is m.a.w. nog steeds onderwerp van een hevig debat (Peeters, 2008a). Een mentaliteitsverandering m.b.t. de professionalisering en vraag naar meer kwalificaties voor kindbegeleiders in de gezinsopvang blijft een langzaam en moeilijk proces.
34
4 Naar meer professionalisering in Vlaanderen? 4.1 De zoektocht naar meer professionalisering Professionalisering komt tot stand door de toegang tot het beroep te beperken en de bekwaamheid van kindbegeleiders te garanderen via diploma’s en getuigschriften. Op dit vlak hebben verschillende Europese landen een evolutie doorgemaakt. Ook Vlaanderen heeft deze tendens tot de jaren tachtig gevolgd door het invoeren van een betere en langer durende opleiding voor kindbegeleiders. Beroepsbekwaamheid werd verworven via intensieve vorming, begeleiding en bijscholing. Vanaf de jaren negentig verwerven kindbegeleiders
op
andere
manieren
beroepsbekwaamheid:
via
bijscholingen,
startopleidingen, begeleidingen op de werkvloer en het erkennen van verworven competenties bouwt de kindbegeleider professionaliteit uit. In deze periode stromen laaggeschoolden,
die
geen
initiële
opleiding
genoten
hebben,
door
naar
de
kinderopvangsector (Peeters, 2008a). Diploma als criterium voor professionaliteit wordt in deze periode verlaten en begeleiding en kortdurende bijscholingen krijgen een plaats. Door het ontbreken van een duidelijk beleid dat de toegang tot de kinderopvangsector regelt, bestaat onvoldoende garantie dat de nodige competenties verworven zijn (Peeters, 2008a). Vlaanderen heeft een laag opleidingsniveau van kindbegeleiders: verschillende organisaties uiten dan ook hun bezorgdheid hierover (O.E.C.D., 2006, Unicef, 2008). De opleiding ‘Kinderzorg’ is een opleiding gebleven binnen het secundair beroepsonderwijs. Hierdoor was België lange tijd het enige West-Europese land waar geen opleiding kinderopvang op bachelor niveau bestond (Peeters, 2012a). Met de invoering van de ‘bachelor Pedagogie van het Jonge Kind’ volgt Vlaanderen de tendens van andere Europese landen. In september 2011 startten drie hogescholen (de Arteveldehogeschool in Gent, de Erasmushogeschool in Brussel en de Karel de GroteHogeschool in Antwerpen) met deze bachelor opleiding. Deze bachelors vervullen niet alleen functies in de kinderopvangvoorzieningen, maar zijn tevens verantwoordelijk voor het uitstippelen van het pedagogisch beleid en het coachen van kindbegeleiders met een lagere kwalificatie (Peeters, 2013a, 2013b). Een belangrijke taak van deze bachelors bestaat erin om de kindbegeleiders in de gezinsopvang pedagogisch te ondersteunen en de kortgeschoolden te begeleiden in een leertraject dat naar kwalificatie leidt (Peeters, 20112012).
35
4.2 Decreet ‘Kinderopvang van baby’s en peuters’ en de invloed op professionalisering Met de intrede van het nieuwe decreet ‘Kinderopvang van baby’s en peuters’ (vanaf 1 april 2014) zal het landschap van de kinderopvangsector de komende jaren een grote evolutie doormaken op vlak van professionalisering. De trend van de-professionalisering wordt, door het decreet, voor het eerst op beleidsniveau aangepakt. Tot de uitvoering van dit decreet zijn geen kwalficatievereisten gesteld aan kindbegeleiders die een gezinsopvang wensen op te starten (Van der Mespel, 2011). Dit was niet langer houdbaar met de toenemende vraag naar professionalisering in de kinderopvangsector. De Vlaamse overheid wil stap voor stap voldoende, kwaliteitsvolle kinderopvang voor baby’s en peuters realiseren die voor iedereen toegankelijk is. Het decreet streeft naar kwaliteit voor elke baby en peuter in de opvang en voor elk gezin dat opvang gebruikt, ondermeer door vergunningsvoorwaarden en een kwaliteitsbeleid op te leggen, door kwalificaties te vragen van kindbegeleiders en verantwoordelijken en door het verplichten van pedagogische ondersteuning (Kind & Gezin, 2012). Met dit decreet wil de Vlaamse overheid dan ook de pedagogische kwaliteit van de kinderopvang verhogen (Eeckhout, 2014).
Op de website over de gezinsopvang (http://www.gezinsopvanginfo.be/voor-toekomstigekinderbegeleiders-gezinsopvang.html)
vinden
we
meer
informatie
terug
over
de
veranderingen. In het decreet worden o.a. de kwaliteitsvoorwaarden bepaald waaraan de gezinsopvang moet voldoen. Een onderdeel van deze voorwaarden is het attest van de module “Kennismaken met de gezinsopvang” waarover startende kindbegeleiders in de gezinsopvang moeten beschikken. “De module Kennismaken met de gezinsopvang richt zich specifiek op personen die als kinderbegeleider gezinsopvang kinderen wensen op te vangen én al beschikken over een geldig kwalificatiebewijs. De module van 20 uur geeft toekomstige kindbegeleiders gezinsopvang inzicht in het werken in de gezinsopvang en laat toe de eigen situatie en competenties te evalueren.” (s.n., 2014, p.3).
Ook zal een kindbegeleider in de gezinsopvang vanaf 2024 moeten beschikken over een kwalificatiebewijs. Deze kwalificaties kunnen verschillende vormen aannemen zoals een diploma, een ervaringsattest of een attest van Eerder Verworven Competenties. Wanneer een kindbegeleider zonder kwalificatiebewijs een kinderopvang wenst op te starten, zal naast de module ‘Kennismaken met de Gezinsopvang’, ook de module ‘Werken in de kinderopvang’ verplicht moeten behaald worden.
36
Deze module van 20 uren geeft inzicht in veiligheidsaspecten, pedagogische aspecten en samenwerkingsaspecten, zodat het professioneel handelen van de kindbegeleider versterkt wordt (Onthaalouders Sterker Maken, 2013). Bij deze modules gaat het om “[...] een korte introductie in de job die de toekomstige kinderbegeleider in de gezinsopvang een eerste zicht geeft op het werken in de gezinsopvang en helpt om voor de start een evaluatie te maken van de eigen situatie en competenties. Het moet dus worden beschouwd als een eerste stap in een ruimer opleidings- en begeleidingstraject.” (s.n., 2014, p.8). Doelstelling is dat (toekomstige) kindbegeleiders inzicht verwerven in de verwachtingen en eigen talenten, draagkracht en groeikansen en beschikken over de nodige competenties. Op deze manier maken toekomstige kindbegeleiders in de gezinsopvang een bewuste keuze voor de job (Van der Mespel, 2011).
Uitzonderingen zijn enkel mogelijk voor diegene die voldoende ervaring kunnen aantonen: kindbegeleiders in de gezinsopvang die reeds drie jaar gewerkt hebben als onthaalouder hoeven deze kwalificaties niet te behalen. Voor kindbegeleiders in de gezinsopvang die onvoldoende ervaring hebben of niet het vooropgestelde kwalificatieniveau behaald hebben in hun vooropleiding, is een overgangsperiode geïnstalleerd (Kind & Gezin, 2015).
Kindbegeleiders in de gezinsopvang die nog geen geldig kwalificatiebewijs hebben, kunnen via de opleiding ‘Begeleider in de Kinderopvang’ een volwaardig kwalificatiebewijs behalen. Deze opleiding bestaat uit verschillende opleidingsmodules en worden deels – onder de noemer Onthaalouderacademie – aangeboden ‘op maat’ van werkende onthaalouders (s.n., 2014). De onthaalouderacademie is in 2008 ontstaan door de samenwerking tussen de diensten voor onthaalouders, koepels, vormingsinstelling, het VBJK en Kind & Gezin. Het betreft een project waarbij gebouwd wordt aan een geïntegreerd competentiebeleid.
De
Centra
voor
Volwassenonderwijs
(C.V.O.’s)
bieden
de
kans
om,
via
de
onthaalouderacademie en de bovengenoemde modules, te voldoen aan de nieuwe voorwaarde om als kindbegeleider in de gezinsopvang aan de slag te gaan. Door de inrichting van deze modules gaan de C.V.O.’s de uitdaging aan om de sector mee(r) te professionaliseren.
Omdat we aan de vooravond van een grote verandering zijn aanbeland, is het belangrijk om de ontwikkelingen op vlak van professionalisering en het effect van het verplichten van een starterscursus van dichtbij op te volgen. Dit zal een impact hebben op de bestaande kindbegeleider en zal mogelijks effect hebben op het verwerven en het behouden van de startende kindbegeleiders. 37
Het VBJK vermoedt dat de veranderende eisen die gesteld worden een effect hebben op het type kindbegeleiders die zich aanbieden, nu en in de toekomst. In deze masterproef wordt dan ook nagegaan wat het profiel is van de kandidaat kindbegeleiders in de gezinsopvang en welke invloed de module “Kennismaking met en werken in de gezinsopvang” heeft op hun visie, hun motivatie en hun perspectieven als kindbegeleider.
38
5 Methodologisch kader 5.1 Het onderzoeksinstrument In deze masterproef is gekozen voor een kwantitatief onderzoek, vermits een profielstudie een kwantitatieve bevraging en een beschrijvend onderzoek vraagt. Het beschrijvend onderzoek biedt de mogelijkheid om de variabiliteit van de verschillende variabelen te ontdekken en te beschrijven (Saunders, Lewis & Thornhill, 2004). "Beschrijvende onderzoeksvragen zijn vragen in de trant van 'wie, wat, waar, wanneer, hoeveel, hoe vaak, in welke mate?' enzovoort." (Dijkstra & Smit in Six, 2012, p. 37).
Een kwantitatieve survey is bij het profielonderzoek naar startende kindbegeleiders in de gezinsopvang het meest geschikt als onderzoeksinstrument, omdat je informatie verzamelt over een groot aantal onderzoekseenheden (Baarda, 2009). “Een survey is een onderzoeksstrategie waarbij een groot aantal analyse-eenheden systematisch onderzocht worden naar een aantal kenmerken d.m.v. bevraging in plaats van louter observatie.” (Moerkerke, 2011). Het gebruik van een survey maakt het mogelijk om veel respondenten te bereiken en dit bij verschillende C.V.O.’s. In dit onderzoek maken we gebruik van een panel opzet waarbij dezelfde steekproef op verschillende tijdstippen wordt onderzocht. “Dit onderzoek wordt gebruikt om te bepalen welke veranderingen in de loop der tijd bij mensen plaatsvinden.” (Moerkerke, 2011).
Er is gebruikt gemaakt van een semigestructureerde vragenlijst. Bij enkele vragen is aan de respondenten gevraagd om hun antwoord toe te lichten of iets aan te vullen. Aan de andere kant zijn er vragen waarbij de verschillende antwoordcategorieën reeds gekend zijn (Baarda & De Goede, 2006).
De gegevens van de cursisten, zowel van de eerste als de tweede vragenlijst, zijn ingegeven en verwerkt in SPSS (versie 22). Alvorens de gegevens in te voeren in SPSS, is een datamatrix van de onderzoeksgegevens aangemaakt. Dit codeerschema omvat alle vragen en alle antwoorden op de te onderscheiden vragen (Baarda & De Goede, 2006). De verwijzing naar de vragenlijst gebeurt aan de hand van een identificatienummer: dit is het nummer van de respondent van wie de gegevens worden opgeslagen. Datzelfde nummer is tevens op de vragenlijst van de desbetreffende respondent gezet.
39
5.2 Methode 5.2.1
Keuze en selectie van participanten
In samenspraak met mevr. Sandra Van der Mespel, coördinator van innovatieve projecten voor de sector van onthaalouders bij het VBJK, gebeurde de selectie van de C.V.O.’s. Elf C.V.O.’s1 (op een totaal van 17 C.V.O.’s) die de module “Kennismaken met en werken in de gezinsopvang” aanbieden, zijn via e-mail gecontacteerd om hun medewerking te bevragen. Voor deze selectie werd gebruik gemaakt van het overzicht van het aanbod van de modules “Kennismaken met en werken in de gezinsopvang” dat ter beschikking wordt gesteld op de website van Kind & Gezin. Er werd geopteerd om een maximale variatie in de steekproef na te streven door zowel rekening te houden met het niveau van het C.V.O. (ligging, verschillende provincies) alsook met de aard van de opleidingsmodule (zowel dag- als avondonderwijs).
De keuze en selectie van participanten gebeurde op basis van de start- en einddatum van de opleidingsmodule. Gezien de beperkte looptijd van mijn onderzoek dienden de cursisten de opleiding beëindigd te hebben tegen januari 2015. In dit onderzoek vulden alle 215 cursisten, die de opleidingsmodule “Kennismaken met en werken in de gezinsopvang” volgen bij één van deze onderstaand genoemde C.V.O.’s, de eerste vragenlijst in. Dankzij de medewerking van verschillende C.V.O.’s zijn de vragenlijsten op de eerste lesdag van de opleidingsmodule uitgedeeld. Deze vragenlijsten werden afgenomen tussen 12 september en 1 december 2014.
In totaal zijn er 213 vrouwelijke cursisten (99,1%) en 2 mannelijke cursisten (0,9%). Deze 2 mannelijke cursisten volgen de opleidingsmodule bij CVO VSPW Mol en CVO Technische Scholen Mechelen. Een volledig overzicht van het aantal cursisten per C.V.O. is te vinden in afbeelding 2 (p.43). Het profiel van de startende kindbegeleider in de gezinsopvang dat in deze masterproef omgeschreven wordt, is opgesteld o.b.v. de gegevens van deze 215 cursisten.
1
De volgende C.V.O.’s hebben hun medewerking verleend aan dit onderzoek: CVO Encora, CVO Technicum Noord-Antwerpen, Technische Scholen Mechelen, CVO VSPW Mol, CVO LBC NVK Turnhout, VSPW Gent, VSPW Hasselt, CVO VTI Brugge, VSPW Kortrijk, CVO Meise-Jette en CVO De Oranjerie Diest
40
Het aantal cursisten dat deelneemt aan de opleidingsmodule “Kennismaken met en werken in de gezinsopvang” is hoger in Gent en Kortrijk. Bij een eerste toelichting van mijn onderzoek te Brussel (d.d. 26/09/2014) werd reeds duidelijk dat deze C.V.O.’s overbevraagd werden. Het starten met een extra opleidingsmodule werd hierdoor noodzakelijk. De cursisten die deelnamen aan de extra modules zijn tevens opgenomen in mijn onderzoek, vandaar dat het aantal cursisten voor deze twee C.V.O.’s opmerkelijk hoger ligt.
De volgende responsverhogende maatregelen (Dijkstra en Smit, in Six, 2012, p.38) zijn toegepast op de eerste vragenlijst: ten eerste is er een begeleidende brief toegevoegd aan de vragenlijst waarin de naam van de onderzoeksinstelling, het doel en het belang van het onderzoek, de vertrouwelijkheid en anonimiteit en een e-mailadres (voor het verkrijgen van meer informatie) vermeld worden. De docenten van de opleidingsmodule bij de verschillende C.V.O.’s informeerden de studenten over het onderzoek en moedigden de cursisten aan om de (online) vragenlijst in te vullen.
Een tweede vragenlijst werd opgesteld om een (mogelijke) verandering in motivaties en verwachtingen t.a.v. de job te bestuderen. De vragenlijst werd opgesteld met de online software Lime Survey, een programma dat het mogelijk maakt om online enquêtes op te stellen. Deze vragenlijst werd verstuurd via e-mail, naar alle 215 cursisten van de vorige vragenlijst, één maand na het beëindigen van de cursus en dit in een periode van 10 november 2014 tot 11 februari 2015. Een tweede en derde herinnering werden verstuurd respectievelijk na één en twee maanden na de oproep tot deelname. In totaal bereikten we voor de tweede vragenlijst 107 personen.
Deze 107 personen kunnen we opsplitsen in twee groepen: 98 cursisten hebben besloten om definitief te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. De overige 9 cursisten hebben, na het volgen van de opleidingsmodule, beslist om geen onthaalouder te worden. Deze laatst genoemde cursisten hebben voor de tweede vragenlijst enkel de opleiding geëvalueerd en hun stopreden vernoemd. In samenspraak met prof. Vandenbroeck en mevr. Sandra Van der Mespel is beslist dat hun motivaties om te starten als kindbegeleider en de verwachtingen t.a.v. de job niet bevraagd dienden te worden.
Ten slotte geven we aan dat 108 personen de tweede vragenlijst niet ingevuld hebben. Over deze personen hebben we geen informatie bekomen nadat zij de opleidingsmodule beëindigd hebben. We zijn niet op de hoogte of deze personen in de nabije toekomst de job van kindbegeleider in de gezinsopvang zullen uitoefenen.
41
5.2.2
Analyse
Bij de verwerking en rapportage van het profiel van de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang geven we bij nominale en ordinale variabelen enkel beschrijvende statistiek. Voor variabelen op ratio-niveau berekenden we de gemiddelden en de standaarddeviatie. Bij het verwerken van de gegevens is er tevens gebruik gemaakt van percentages. Dit was aangewezen aangezien alle variabelen (behalve de leeftijd van de student) van nominaal of ordinaal niveau zijn (Baarda, 2009). De eerste analyse en beschrijving van de motivaties en verwachtingen gebeurt aan de hand van het gemiddelde en de standaarddeviatie. We beschouwen de likert-schalen inzake de motivaties en de verwachtingen als een interval variabelen. De samenhang tussen de variabelen, nl. het profiel en de motivaties om te starten en de verwachtingen t.a.v. de job, bekijken we door de non-parametrische Mann Whitney U test of de Kruskal Wallis test voor niet normaal verdeelde data uit te voeren in SPSS. Hierbij onderzoeken we of er een verband of samenhang aanwezig is tussen het profiel van de startende kindbegeleiders, de motivaties en de verwachtingen. Een voorbeeld: ‘Is er een verband tussen de gezinssituatie van de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang en het graag willen werken met kinderen?’.
Daarnaast voeren we een non-parametrische Mann Whitney U test voor niet normaal verdeelde data uit, om de verschillen tussen de gemiddelden m.b.t. de motivaties en de verwachtingen van de respondenten te vergelijken met deze van de non-respondenten. In dit hoofdstuk is ervoor gekozen om deze motivaties en verwachtingen te bespreken die significant van elkaar verschillen en die belangrijk zijn in kader van de onderzoeksvragen.
Ten slotte is een non-parametrische Wilcoxon test voor niet normaal verdeelde data uitgevoerd, om te bepalen of er verschillen zijn tussen twee verwante groepen nl. de pre- en postmeting m.b.t. de motivaties om te starten als kindbegeleider en de verwachtingen t.a.v. de job. In dit geval vergelijken we de resultaten van de motivaties en verwachtingen bij de eerste meting (pre-meting) met de resultaten van de motivaties en verwachtingen bekomen bij de tweede meting (post-meting). Dit onderdeel heeft m.a.w. betrekking op de 98 cursisten die zowel de eerste als tweede vragenlijst ingevuld hebben. In het desbetreffend hoofdstuk is er opnieuw voor gekozen om deze motivaties en verwachtingen te bespreken die significant van elkaar verschillen en die belangrijk zijn in kader van de onderzoeksvragen. Een mogelijke verklaring voor deze verschillen beschrijven we in het laatste hoofdstuk.
42
Aantal cursisten 50 45 Aantal ingevulde vragenlijsten
40 35 30 25 20 15 10 5 0 CVO Encora
CVO CVO NoordMechelen Antwerpen
CVO VSPW Mol
CVO Turnhout
VSPW Gent
VSPW Hasselt
CVO VTI Brugge
VSPW Kortrijk
CVO Meise CVO Diest – Jette
Vragenlijst 1
15
18
18
16
24
44
8
10
33
16
13
Vragenlijst 2
7
9
9
8
10
20
4
5
18
10
7
Afbeelding 3 – overzicht aantal cursisten / ingevulde vragenlijsten per C.V.O.
6 Resultaten 6.1 Profiel van de startende kindbegeleider in de gezinsopvang 6.1.1 Persoonskenmerken Leeftijd De leeftijd van de cursisten situeert zich voornamelijk tussen 20 en 29 jaar: 95 cursisten bevinden zich in deze leeftijdscategorie. Daarnaast zijn er 73 cursisten tussen de leeftijd van 30-39 jaar en 29 cursisten bevinden zich in de leeftijdscategorie tussen 40-49 jaar. De gemiddelde leeftijd van de startende kindbegeleider uit dit onderzoek is 32 jaar. Ten slotte kunnen we vaststellen dat 6% van de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang, die de opleidingsmodule volgen, ouder is dan 50 jaar. Dit betekent dat zij in de nabije toekomst zullen uitstromen. Nationaliteit Het overgrote deel van de cursisten heeft een Belgische nationaliteit. 17 van de 215 bereikte cursisten of 7,9% hebben een andere nationaliteit. De niet-Belgische cursisten volgen de opleidingsmodule bij één van de volgende C.V.O.’s: CVO LBC NVK Turnhout (5), CVO VSPW Gent (4), CVO De Oranjerie Diest (3), CVO Noord-Antwerpen (2) en telkens 1 bij CVO VSPW Mol, CVO Technische Scholen Mechelen & CVO Encora. Bij CVO VSPW Hasselt, CVO VTI Brugge, CVO VSPW Kortrijk & CVO Meise-Jette zijn er enkel cursisten van Belgische nationaliteit.
6.1.2 Gezinssituatie De meerderheid van de cursisten woont samen met zijn/haar partner en hun kinderen. Deze groep vertegenwoordigt 76,3%. De andere cursisten wonen samen met hun partner (25), alleen met hun kinderen (7), bij hun ouders (8) of alleen (8). Bij de optie “Andere” hebben 2 cursisten in de vragenlijst een andere gezinssituatie aangegeven: één cursist woont met haar partner in bij haar schoonouders, de andere cursist vormt een nieuw samengesteld gezin. De cursisten die samenwonen met partner en kinderen, hebben het vaakst 2 kinderen: 32,6% van de cursisten geeft dit aan. Daarnaast zijn er 44 cursisten met 1 kind (20,5%), gevolgd door 43 cursisten met 3 kinderen (20%). Ten slotte zijn er een groot aantal cursisten die geen kinderen hebben: 37 cursisten of 17,2% geeft dit aan.
45
De gemiddelde leeftijd van de kinderen is 8 jaar. 52 cursisten hebben kinderen onder de 3 jaar en 47 cursisten geven aan dat hun kinderen tussen 3-6 jaar zijn. Daarnaast zijn er 40 cursisten met kinderen tussen 6 jaar en 12 jaar en stellen we vast dat 15 cursisten kinderen hebben tussen de leeftijd van 13 jaar en 18 jaar. Ten slotte zijn er 16 cursisten waarvan de kinderen reeds volwassen zijn.
6.1.3 Werksituatie en gezinsinkomen De meerderheid van de cursisten heeft voor de start van de opleidingsmodule ooit al eens gewerkt: het gaat hierbij om 200 cursisten of 93%. Van de 200 cursisten die eerder gewerkt hebben, geeft de meerderheid aan (116 personen of 58%) gewerkt te hebben als bediende of in een kaderfunctie. Daarnaast werkten 66 cursisten als arbeider (33%) en 14 cursisten als zelfstandige (7%). Vier cursisten hebben de optie ‘Andere’ aangeduid: twee cursisten kenden hun statuut niet waaronder ze werkten, één cursist oefende in het verleden geen beroep uit en was huisvrouw en de laatste cursist oefende in het verleden enkel studentjobs uit. Slechts 12 cursisten of 5,58% hebben nooit eerder gewerkt.
Van de 200 cursisten die eerder gewerkt hebben, geven er 29 (of 13,5%) aan eerder een job uitgeoefend te hebben als kinderverzorger of kinderbegeleider. Daarnaast werkten 15 personen (7%) in schoonmaak en tevens 15 personen in de verkoopsector. Vervolgens werkten 12 personen (5,6%) reeds als kindbegeleider in de gezinsopvang en 12 personen als zorgkundige in verschillende organisaties. Ten slotte oefenden de overige 117 cursisten heel diverse jobs uit, gaande van huishoudhulp, verpleegkundige, winkelbediende, leerkracht, postbode, schrijnwerker, opvoedster, enz. Werksituatie vandaag 100 cursisten (of 46,5%) werkten niet op het ogenblik van de start van de opleiding. ‘Niet werkend’ houdt in dat de cursisten werkloos zijn, een periode van invaliditeit doormaken, huisman of -vrouw zijn of kiezen om zich voltijds te richten op hun opleiding. Vervolgens geven 93 cursisten (43,3%) aan werk en het volgen van de opleidingsmodule te combineren. Ten slotte hebben 21 cursisten of (9,8%) het werk tijdelijk onderbroken omwille van ouderschapsverlof, ziekteverlof of loopbaanonderbreking. De reden van het tijdelijk onderbroken werk werd niet gespecifieerd.
46
Werksituatie partner De werksituatie van de partners van de cursisten ziet er als volgt uit: 183 van hen (of 85,1%) zijn momenteel aan het werk. Slechts 7 partners (of 3,3%) hebben op dit ogenblik geen werk en 1 partner heeft het werk tijdelijk onderbroken (omwille van ziekteverlof, ouderschapsverlof of loopbaanonderbreking). De reden van het tijdelijk onderbroken werk werd niet gespecifieerd. De overige 24 cursisten hebben geen partner en hebben bijgevolg deze vraag niet ingevuld. Gezinsinkomen Het gezinsinkomen bekijken we in relatie tot de gezinssituatie om te bepalen hoeveel cursisten rond de armoedegrens leven. “De armoededrempel is gelijk aan 60% van het mediaan beschikbaar inkomen op individueel niveau.” (Federale Overheidsdienst Economie, 2015). Voor elke gezinssituatie berekenden we de armoedegrens en vergeleken we deze grens met het huidige gezinsinkomen van de cursisten. Hieruit kunnen we afleiden dat 45 cursisten over een gezinsinkomen beschikt dat lager is dan de armoedegrens, hierbij rekening houdende met hun gezinssituatie. Het gaat hierbij om: 1 alleenstaande, 35 gezinnen met kinderen, 5 gezinnen zonder kinderen en 4 alleenstaande ouders waarvan de kinderen nog thuis wonen.
Gezinsinkomen 50
46
45
39
40
34
35
30
30 25
19
20
15
15 10
11 5
5
11
4
1 Niet ingevuld
Meer dan €5000
€3799 - €4999
€3200 - €3699
€2700 - €3199
€2200 - €2699
€1700 - €2199
€1300 - €1699
€1000 - €1299
€700 - €999
Minder dan €700
0
Afbeelding 4 - Gezinsinkomen 47
6.1.4 Opleiding Hoogst behaalde diploma De meerderheid van de cursisten komt uit het Beroeps Secundair Onderwijs (BSO): 25 cursisten (of 11,6%) hebben een 6de jaar beroeps secundair onderwijs afgerond en 50 cursisten (23,3%) hebben een diploma van het 7de jaar beroeps secundair onderwijs. De belangrijkste richtingen zijn in het 6de jaar BSO kantoor (4 cursisten) en kinder- en/of bejaardenzorg (6 cursisten in totaal). De cursisten die een 7de jaar afgerond hebben, kozen het meest voor de richting kinderzorg (16 cursisten) en kantoor (8 cursisten).
Daarnaast zien we ook een groot aantal cursisten die een bachelor opleiding volgden: 37 cursisten (of 17,2%) hebben als hoogste diploma een bachelor diploma. De belangrijkste gevolgde opleidingen zijn daar “bachelor in het kleuteronderwijs” en “bachelor in de verpleegkunde”: 12 cursisten hebben telkens één van deze twee opleidingen gevolgd. Andere gevolgde bachelor opleidingen zijn: ‘bachelor na bachelor in het buitengewoon onderwijs’, ‘bachelor in het sociaal werk’, ‘bachelor in de orthopedagogie’, ‘bachelor in het onderwijs: lager onderwijs’, ‘bachelor in de toegepaste psychologie’, ‘bachelor in de agro- en biotechnologie’, ‘bachelor in de podologie’. Opvallend is dat 2 cursisten over een masterdiploma beschikken en beiden de opleidingsmodule aan het CVO Technische Scholen Mechelen volgen.
Verder stellen we vast dat 34 cursisten (of 15,8%) geen middelbaar diploma behaalden. De meerderheid van deze cursisten heeft het middelbaar onderwijs verlaten in het 3de of 4de middelbaar. Van de 34 cursisten volgden 26 cursisten op dat ogenblik een beroepsrichting, alvorens hun studie stop te zetten. De gevolgde studies zijn uiteenlopend: kantoor, verkoop, voeding en verzorging, grootkeuken, brood en banket, snit en naad, mode realisatie en presentatie, haartooi, gezins- & nijverheidstechnieken, personenzorg en kleding. Niet beëindigde opleiding Opvallend is het aantal cursisten dat eerder een opleiding gestart is, maar niet beëindigd heeft: in totaal gaat het hier om 47 cursisten (of 21,9%). Het merendeel van deze 47 cursisten startte met een opleiding onderwijs: 9 cursisten begonnen met een opleiding ‘bachelor in het kleuteronderwijs’, 6 cursisten begonnen met een opleiding ‘bachelor in het lager onderwijs’ en 3 cursisten begonnen met een opleiding ‘D-cursus’ om in het middelbaar onderwijs les te kunnen geven.
48
Daarnaast leiden we uit de gegevens af dat de keuze van de cursisten gaat naar een vervolgopleiding dat zich situeert binnen sociale beroepen: zo startten verschillende cursisten met een opleiding verpleegkunde (8), vroedkunde (3), toegepaste psychologie (3), orthopedagogiek (1) en sociaal werk (1). Andere opleidingen die cursisten startten maar niet volmaakt hebben, zijn: familiale bemiddeling, 7de jaar leefgroepwerking, taal- en letterkunde, cursus bedrijfsbeheer, beeldende vormgeving, interieurarchitectuur en opleiding tot logistiek administratief bediende. Kwalificatiebewijs Een opmerkelijk cijfer is het hoge aantal cursisten dat niet beschikt over een diploma waarmee je kan werken als kindbegeleider in de gezinsopvang: 147 cursisten of (68,4%) zijn niet in het bezit van een dergelijk diploma. Van deze groep wensen 140 cursisten in de toekomst wel een diploma te behalen om als kinderbegeleider in de gezinsopvang aan de slag te gaan. 4 cursisten (of 1,9%) twijfelen nog of ze deze opleiding zullen volgen en hebben de optie ‘misschien’ genoteerd.
6.1.5 De job van kindbegeleider in de gezinsopvang Kennissen in de gezinsopvang De meerderheid van de cursisten heeft een kennis die werkt in de gezinsopvang: 77,8% van de cursisten kent iemand die tewerkgesteld is in deze sector. Hierbij gaat het voornamelijk om kennissen (55,2%), en familie (17,5%). Daarnaast zijn er ook 47 cursisten (21,8%) die aangeven niemand te kennen die als kindbegeleider werkt in de sector van de gezinsopvang. Job uitoefening De kindbegeleiders in de gezinsopvang die de module “Kennismaken met en werken in de gezinsopvang” zijn gestart, zien zichzelf de job uitoefenen op lange termijn. 69,3% van de cursisten geeft aan de job van kindbegeleider in de gezinsopvang voor meer dan 10 jaar te willen uitoefenen. 15,1% van de toekomstige kindbegeleiders kiest ervoor om de job uit te oefenen voor 5 à 10 jaar. Een beperkt aantal toekomstige kindbegeleiders in de gezinsopvang (11,3%) zal de job voor minder dan 5 jaar uitoefenen. De overige cursisten (3,8%) hebben meerdere opties aangeduid. Slechts 1 persoon geeft aan hier nog geen zicht op te hebben. 49
Leeftijdsgroepen De meerderheid van de cursisten wil kinderen opvangen tussen de 0 en 3 jaar: 151 cursisten (70,2%) geven aan een opvang in te richten voor de jongste kinderen. Meerdere cursisten hebben ook aangeduid met verschillende leeftijdsgroepen te willen werken. Zo willen 35 cursisten (16,3%) kinderen opvangen tussen de 0 en 6 jaar en kiezen 21 cursisten (9,8%) ervoor om een opvangmogelijkheid te bieden voor kinderen tussen de 0 en 12 jaar. Zelfstandige of aangesloten onthaalouder? De meerderheid van de toekomstige kindbegeleiders in de gezinsopvang kiezen ervoor om als aangesloten kindbegeleider te werken: 167 cursisten (77,7%) besluiten zich door een dienst te laten begeleiden. Daarnaast merken we ook op dat sommige kindbegeleiders hier hun keuze nog in moeten maken: 28 cursisten (13%) geven aan dat zij nog niet beslist hebben of ze zullen werken als aangesloten, dan wel als zelfstandige kindbegeleider in de gezinsopvang. De minderheid van de toekomstige kindbegeleiders (20 cursisten of 9,3%) kiest ervoor om als zelfstandige kindbegeleider in de gezinsopvang te werken. Zekerheid om te starten De toekomstige kindbegeleiders in de gezinsopvang zijn zeker dat ze zullen starten: 58,2% van de cursisten geeft aan dat zij met 100% zekerheid als kindbegeleider aan de slag zullen zijn. 35,2% van de cursisten is bijna zeker dat ze in de toekomst als kindbegeleider in de gezinsopvang aan het werk zijn. We kunnen hieruit besluiten dat de meerderheid van de cursisten (93,4%) zichzelf als kindbegeleider in de gezinsopvang ziet starten. Ten slotte twijfelt 6,6% van de cursisten nog of ze de job van kindbegeleider zullen uitoefenen.
6.2 Motivaties en verwachtingen in kaart gebracht Hierbij bekijken we of een samenhang kan vastgesteld worden tussen het profiel van de 215 startende kindbegeleiders in de gezinsopvang, de motivaties om te starten als kindbegeleider en de verwachtingen t.a.v. de job. Daarbij onderzoeken we, op basis van de Mann Whitney U test of de Kruskal Wallis test, of de cursisten met een specifiek kenmerk (bijvoorbeeld jonge kindbegeleiders in de gezinsopvang in vergelijking met oudere kindbegeleiders) verschillend geantwoord hebben op elk van de bevraagde motivaties of verwachtingen.
50
6.2.1 Een eerste analyse Motivaties van de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang Uit tabel 1 (p.52) kunnen we, aan de hand van de gemiddelden en de standaarddeviatie, de belangrijkste motivaties om te starten als kindbegeleider in gezinsopvang afleiden. De belangrijkste motivatie is voor de 215 cursisten “het graag willen werken met kinderen”. Daarnaast kiezen de startende kindbegeleiders voor de job omdat dit het beste aansluit bij hun capaciteiten en/of interesses en omdat ze hun talenten willen ontplooien in het werken met kinderen. Vervolgens merken we ook op dat cursisten aangeven te kiezen voor de job omdat het een nieuwe uitdaging is. Verder zien we dat het zelfstandig willen werken, de ondersteuning van een dienst voor onthaalouders, het thuisblijven bij het gezin en de kinderen, de werkzekerheid en een andere onthaalouder kennen een middelmatige invloed hebben gehad op hun beslissing om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Een eerdere slechte werkervaring en geen job vinden buitenshuis zijn motivaties die geen invloed hadden op hun beslissing om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang.
Na het volgen van de opleidingsmodule hebben 9 cursisten beslist om geen kindbegeleider in de gezinsopvang te worden. In de tweede vragenlijst geven ze uiteenlopende stopredenen aan: weinig vraag naar onthaalouders in mijn buurt, een vast contract gekregen op mijn vorig werk, reeds werkende in de sociale sector, nog niet ideaal met drie kindjes, gebrek aan ervaring volgens Kind & Gezin en tevens te jong om te starten, het nieuwe decreet dat mij tegenhoudt om te starten en het combineren van werk (als onthaalouder) en het volgen van lessen dat geen evidentie is, lichamelijke problemen, niet over een eigen huis beschikken en de wens om meer ervaring op te bouwen alvorens te starten als onthaalouder.
51
Vragenlijst 1: 215 cursisten
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Ik wil graag met kinderen werken
4,77
0,492
Het sluit het beste aan bij mijn capaciteiten / interesses
4,41
0,757
Mijn talenten wil ontplooien in het werken met kinderen
4,30
0,772
Het is een nieuwe uitdaging voor mij
3,90
1,085
Ik wil zelfstandig werken
3,64
1,300
Ik kan ondersteuning krijgen van een dienst voor onthaalouders
3,54
1,253
Ik graag met ouders wil werken
3,43
1,106
Het biedt mij de kans om meer bij mijn gezin te zijn
3,40
1,357
Het biedt mij de kans om thuis te blijven bij mijn eigen kinderen
3,33
1,455
Het biedt mij de kans om thuis te werken en tegelijkertijd bij te verdienen
3,31
1,426
Ik heb werkzekerheid
3,06
1,383
Ik ken iemand die werkt als onthaalouder
3,03
1,525
Ik kan samenwerken met andere onthaalouders
2,93
1,305
Het sluit aan bij mijn opleiding
2,77
1,702
Het geeft een goed inkomen
2,71
1,184
Ik denk dat deze job mijn kansen op de arbeidsmarkt zal vergroten
2,62
1,438
Ik heb ervaren hoe moeilijk het is om een opvangplaats te vinden
2,30
1,499
Ik had eerder een slechte werkervaring
1,77
1,159
Ik vond geen job buitenshuis
1,57
1,065
Tabel 1 – Motivaties om te starten als kindbegeleider
52
Verwachtingen t.a.v. de job van kindbegeleider in de gezinsopvang Uit tabel 2 (p.54) kunnen we de belangrijkste verwachtingen m.b.t. het werken met kinderen en ouders afleiden. De 215 cursisten geven aan dat de volgende verwachtingen het belangrijkst zijn: “ik hoop een band op te bouwen met de kinderen”, “ik hoop dat ik rekening kan houden met de behoeftes van elk kind, hoe verschillend ook”, “Ik vind het belangrijk om te weten wat ouders verwachten van de opvang” en ten slotte “voor mij is het belangrijk elke dag te kunnen meespelen met de kinderen”.
Op vlak van samenwerking (tabel 3, p.54) hopen de toekomstige kindbegeleiders in de gezinsopvang op een goede samenwerking met de ouders, “want dan pas heb je een goede opvang” en wensen zij de ouders te betrekken in de belangrijke beslissingen over de opvang. Startende kindbegeleiders wensen hun opvangplaats dan ook open te stellen voor ouders: de stelling “Privacy is heel belangrijk voor mij. Daarom heb ik liever niet dat ouders binnenkomen in de leefruimte” wordt eerder negatief beoordeeld. Hieruit kunnen we afleiden dat cursisten belang hechten aan het werken met kinderen, wensen rekening te houden met hun behoeften en hopen op een samenwerking met hun ouders. Uit de cijfergegevens kunnen we ten slotte afleiden dat startende kindbegeleiders in de gezinsopvang in mindere mate akkoord gaan met de stellingen “ik kies ervoor om alleen kinderen op te vangen van ouders met wie het klikt” en “ik bepaal hoe ik de opvang aanpak. Ouders moeten zich hier niet in mengen”. Qua begeleiding (tabel 4, p.55) vinden zij het belangrijk om begeleid en ondersteund te worden door een dienst of een pedagogische coach. Ook aan deelname aan opleidingen en vormingen in de toekomst wordt belang gehecht. Het belang van een cursus voor de start van de opvang als kindbegeleider komt ook naar voor in deze bevraging: de startende kindbegeleiders geven over het algemeen aan dat een cursus nodig en belangrijk is om te starten als onthaalouder. Met betrekking tot de opleidingsmodule geeft de meerderheid van de 215 cursisten aan dat ze hopen dat de opleidingsmodule zowel theorie als praktijk aan bod brengt (tabel 5, p.55).
53
Ik hoop een band op te bouwen met kinderen Ik hoop dat ik rekening kan houden met de behoeftes van elk kind
Gemiddelde
Standaarddeviatie
4,76
0,479
4,61
0,553
Ik vind het belangrijk om te weten wat de ouders verwachten van de opvang
4,54
0,561
Voor mij is het uitermate belangrijk om elke dag met de kinderen te kunnen (mee)spelen
4,52
0,618
Ik vind het belangrijk dat ik regelmatig met ouders kan uitwisselen want ouders kennen hun kind het best
4,47
0,711
De gezinssituatie van het kind speelt voor mij geen rol bij de beslissing welk kind ik opvang
4,32
0,976
3,98
0,744
Voor de start van de opvang moet een kind samen met de ouders meerdere keren langskomen om kennis te maken en te wennen
3,88
0,817
Ik kies er bewust voor om kinderen op te vangen uit gezinnen met verschillende achtergronden
3,67
1,023
Ik kies ervoor om alleen kinderen op te vangen van ouders met wie het klikt
2,73
1,275
Een band opbouwen met ouders is voor mij een prioriteit
Tabel 2 – Verwachtingen (werken met kinderen en ouders) SAMENWERKING
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Ik hoop op een goede samenwerking met ouders want ‘dan heb je pas een goede opvang’
4,14
0,814
Ik wil ouders graag betrekken in belangrijke beslissingen over de opvang
4,04
0,877
Ik wil contact hebben met collega onthaalouders om advies te vragen
3,99
0,861
Ik wil contact hebben met collega onthaalouders om informatie uit te wisselen
3,97
0,924
Ik vind het belangrijk om de opvang samen met de ouders te evalueren
3,91
0,757
Ik bepaal hoe ik de opvang aanpak. Ouders moeten zich hierin niet mengen
2,67
1,107
Privacy is voor mij heel belangrijk.
2,04
1,046
Tabel 3 – verwachtingen (samenwerking)
54
BEGELEIDING
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Voor mij is het belangrijk om begeleid en ondersteund te worden in mijn werk door een dienst of een coach
3,96
0,903
Ik wil graag contact hebben met pedagogische begeleiders en specialisten om mijn werk te evalueren
3,67
0,926
Tabel 4 – Verwachtingen (begeleiding)
OPLEIDING
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Ik vind het belangrijk om deel te nemen aan opleidingen en vormingen in de toekomst
4,42
0,673
Ik verwacht dat deze opleiding zowel theorie als praktijk aan bod laat komen
4,28
0,742
Ik vind deze cursus nodig en belangrijk om te starten als onthaalouder
4,12
0,929
3,94
0,942
3,69
1,202
3,64
1,358
Ik vind ervaring in de sector belangrijker dan een diploma Ik vind het noodzakelijk dat een onthaalouder een diploma heeft Ik verwacht dat deze opleiding me helpt om definitief te beslissen of ik wil werken als onthaalouder
Tabel 5 – Verwachtingen (opleiding)
55
6.2.2 Samenhang tussen het profiel van de 215 startende kindbegeleiders en de motivaties en verwachtingen In onderstaande tabel geven we een overzicht van de significante resultaten tussen de profielkenmerken van de cursisten en de motivaties om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. De bespreking van deze resultaten gebeurt aan de hand van de motivaties die belangrijk zijn in kader van de onderzoeksvragen.
Leeftijd
Gezinssituatie
Aantal kinderen
Hoogst behaald diploma
Eerdere job
Werk situatie vandaag
Gezins inkomen
Het sluit het beste aan bij mijn capaciteiten / interesses 0.042
Het biedt mij de kans om thuis te blijven bij mijn eigen kinderen
0.029
Ik heb werkzekerheid
0.049
0.036
0.001
Ik kan samenwerken met andere onthaalouders
0.044
0.030
0.046
0.000
Het geeft een goed inkomen
0.046
0.009
Ik denk dat deze job mijn kansen op de arbeidsmarkt zal vergroten
0.003
0.025
Ik heb ervaren hoe moeilijk het is om een opvangplaats te vinden
Kennissen in de gezinsopvang
0.018
Ik wil zelfstandig werken
Het sluit aan bij mijn opleiding
Geldig kwalificatiebewijs?
0.004
0.019
0.033
0.032
0.006
Ik had eerder een slechte werkervaring
0.007
Ik vond geen job buitenshuis
0.003
0.001
0.011
0.020
Tabel 6 – Profielkenmerken gelinkt aan de motivaties om te starten als kindbegeleider 56
Cursisten met een kwalificatiebewijs om te werken als kindbegeleider in de gezinsopvang geven, in vergelijking met de cursisten zonder kwalificatiebewijs, meer aan dat ze kiezen voor de job omdat het aansluit bij hun capaciteiten en/of interesses. De opleiding die de cursisten met een kwalificatiebewijs eerder gevolgd hebben en het bezitten van een diploma dat toegang geeft tot de job van kindbegeleider in de gezinsopvang, geeft hen het gevoel over voldoende capaciteiten te beschikken om te starten als kindbegeleider.
Cursisten die eerder als zelfstandige gewerkt hebben, kiezen meer voor de job van kindbegeleider omdat ze opnieuw zelfstandig willen werken. In vergelijking met deze groep kiezen bedienden en kaderleden minder voor de job vanuit deze motivatie. Dit kan mogelijks verklaard worden vanuit het feit dat cursisten, die eerder zelfstandig gewerkt hebben, hier een positieve ervaring aan over gehouden hebben en op de hoogte zijn van de opportuniteiten en/of valkuilen verbonden aan het zelfstandig uitoefenen van een beroep.
Cursisten zonder geldig kwalificatiebewijs kiezen meer voor de job omdat ze kunnen thuisblijven bij hun eigen kinderen. Cursisten met een geldig kwalificatiebewijs vinden, in vergelijking met deze groep, deze motivatie minder belangrijk. Een logische samenhang vinden we ten slotte tussen de variabelen ‘gezinssituatie’ en dezelfde motivatie. Cursisten die samenwonen met hun partner en kind(eren) kiezen meer voor de job omdat ze kunnen thuisblijven bij hun kinderen, in vergelijking met andere gezinssituaties.
Een significant verband merken we op wanneer we de gezinssituatie gedetailleerd in kaart brengen en linken aan het kiezen voor de job van kindbegeleider vanuit de motivatie werkzekerheid. Cursisten die inwonen bij hun ouders hechten meer belang aan werkzekerheid in vergelijking met cursisten die samenwonen met hun partner en hun kinderen. Deze cursisten kunnen terugvallen op het inkomen van de partner, in tegenstelling tot de andere groep.
Een significant verschil is vastgesteld en situeert zich tussen het gezinsinkomen van minder dan €700 en tussen €2700-€3699. Cursisten met een lager gezinsinkomen kiezen beduidend meer voor de job omdat het werkzekerheid biedt, in vergelijking met cursisten met een gezinsinkomen tussen €2700 en €3699. Voor cursisten met een laag inkomen is een stabiele werksituatie belangrijk.
57
Cursisten die een onthaalouder kennen, kiezen meer voor de job vanuit werkzekerheid, in vergelijking met cursisten die geen onthaalouder kennen. Het hebben van een rolmodel zorgt voor een positieve visie op de werkzekerheid, verbonden aan de job van kindbegeleider.
Cursisten die eerder gewerkt hebben als arbeider geven meer aan dat ze kiezen voor de job omdat zij kunnen samenwerken met andere onthaalouders. Ook cursisten die nooit eerder gewerkt hebben, geven aan dat deze motivatie een rol speelt in de keuze voor de job. Voor cursisten die eerder gewerkt hebben als bediende of kaderlid geeft deze motivatie minder doorslag om te starten als kindbegeleider.
Volgens jonge cursisten (tussen de 18-25 jaar en 26-32 jaar) sluit de job beter aan bij hun gevolgde opleiding. Oudere cursisten vinden, in vergelijking met deze groep, dat hun opleiding minder aansluit bij hun toekomstige job. Een logische samenhang vinden we ten slotte tussen de variabelen ‘het al dan niet bezitten van een geldig kwalificatiebewijs’ en dezelfde motivatie. Cursisten met een geldig kwalificatiebewijs kiezen meer voor de job van kindbegeleider in de gezinsopvang omdat het aansluit bij hun gevolgde opleiding.
Een significant verband merken we op wanneer we het gezinskomen gedetailleerd in kaart brengen en linken aan het kiezen voor de job van kindbegeleider vanuit de motivatie ‘ik koos voor deze job omdat het een goed inkomen geeft’. Cursisten met een lager gezinsinkomen hechten meer belang aan deze motivatie in vergelijking met cursisten met een hoger gezinsinkomen. Daarnaast merken we op dat cursisten die nooit eerder gewerkt hebben, meer kiezen voor de job vanuit deze motivatie, in vergelijking met de cursisten die eerder als zelfstandige, bediende of kaderlid gewerkt hebben. Ten slotte stellen we vast dat hooggeschoolden meer kiezen voor de job omdat het een goed inkomen geeft, in vergelijking met laaggeschoolden.
Een significant verband is vastgesteld tussen de motivatie ‘ik koos voor deze job omdat het mijn kansen op de arbeidsmarkt vergroot’ en de eerder uitgeoefende job . Cursisten die eerder als arbeider gewerkt hebben, geven aan dat zij meer kiezen voor de job (in vergelijking met bedienden of kaderleden) omdat het hun kansen op de arbeidsmarkt vergroot. Ook cursisten die een kennis hebben in de gezinsopvang, kiezen meer voor de job vanuit dezelfde motivatie en dit in vergelijking met cursisten die niemand kennen.
58
Een significant verband is vastgesteld tussen de motivatie ‘ik koos voor deze job omdat ik moeilijk een opvangplaats kan vinden’ en de leeftijdsklasse waartoe de cursist behoort. Een verschil situeert zich tussen de leeftijdsgroepen 26-32 jaar en 41-61 jaar. Cursisten tussen de 26-32 jaar kiezen voor de job van kindbegeleider omdat het moeilijk is om een opvangplaats te vinden. Dit kan mogelijks verklaard worden vanuit het feit dat volwassenen voor gezinsuitbreiding kiezen tussen de 26 jaar en 32 jaar en op zoek zijn naar een opvangplaats voor hun jonge kinderen. Een logische samenhang vinden we ten slotte tussen de variabelen ‘gezinssituatie’ en dezelfde motivatie.
Als laatste stellen we significante relatie vast tussen de variabelen ‘werksituatie vandaag’ en de motivatie ‘ik koos voor deze job omdat ik geen job buitenshuis vond’. Cursisten die op dit ogenblik niet aan het werk zijn, geven meer aan dat het niet vinden van een job buitenshuis een motivatie is om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Ten slotte geven cursisten met een geldig kwalificatie meer aan dat ze kiezen voor de job vanuit dezelfde motivatie en dit in vergelijking met cursisten zonder een geldig kwalificatiebewijs.
59
In onderstaande tabel geven we de significante resultaten weer tussen deze onderzochte variabelen. De bespreking van deze resultaten gebeurt aan de hand van de verwachtingen die belangrijk zijn in kader van de onderzoeksvragen.
Ik hoop een band op te bouwen met de kinderen De gezinssituatie van het kind speelt voor mij geen rol bij de beslissing welk kind ik opvang Voor mij is het belangrijk om begeleid en ondersteund te worden in mijn werk door een dienst of een coach
Leeftijd
Gezinssituatie
Aantal kinderen
0,038
0,029
0,045
Hoogst behaald diploma
Ervaring in de sector is belangrijker dan een diploma Diploma is noodzakelijk voor elke onthaalouder
60
Werk situatie vandaag
Gezins inkomen
Geldig kwalificatiebewijs?
0,007
0,041 0,033
0,022
0,042
Ik wil graag contact hebben met pedagogisch begeleiders en specialisten om mijn werk te evalueren Ik vind het belangrijk om de opvang samen met de ouders te evalueren
Eerdere job
0,030
0,031
0,030
0,001
0,025
0,010
0,010
0,000
Leeftijd
Gezinssituatie
Aantal kinderen
Hoogst behaald diploma
Cursus is nodig en belangrijk om te starten als onthaalouder
Werk situatie vandaag
Gezins inkomen
0,028
Ik kies ervoor om alleen kinderen op te vangen van ouders met wie het klikt
Geldig kwalificatiebewijs?
0,001
0,009
Ik hoop op een goede samenwerking met ouders want ‘dan heb je pas een goede opvang’ Ik hoop dat ik in mijn opvang rekening kan houden met de behoeftes van elk kind, hoe verschillend ook
Eerdere job
0,031
0,046
Ik kies er bewust voor om kinderen op te vangen uit gezinnen met verschillende achtergronden
0,028
Ik wil de ouders graag betrekken in belangrijke beslissingen over de opvang
0,043
Tabel 7 – Profielkenmerken gelinkt aan de verwachtingen ten aanzien van de job 61
Een significant verband stellen we vast tussen de verwachting ‘ik hoop een band op te bouwen met de kinderen’ en de leeftijd van de cursisten. Jonge cursisten (tussen 18-25 jaar) vinden het belangrijker om een band op te bouwen met kinderen in vergelijking met de andere leeftijdsklassen. Daarnaast geven kindbegeleiders zonder kinderen meer aan dat ze een band hopen op te bouwen met de kinderen. Cursisten die 1 of meerdere kinderen hebben, vinden een band opbouwen met de kinderen tevens belangrijk, maar in een mindere mate.
Cursisten die samenwonen met hun partner en hun kinderen geven meer aan dat de gezinssituatie geen rol speelt in de beslissing welk kind hij/zij opvangt, in vergelijking met bijvoorbeeld alleenstaanden.
Cursisten die eerder als zelfstandige gewerkt hebben, vinden het minder belangrijk om begeleid en ondersteund te worden door een dienst voor onthaalouders of een pedagogische coach. In vergelijking met deze groep verwachten bedienden, arbeiders en cursisten die nooit eerder gewerkt hebben, meer begeleiding en ondersteuning door een dienst voor onthaalouders of een coach. Daarnaast geven cursisten die samenwonen met hun partner aan meer nood te hebben aan begeleiding en ondersteuning en dit in vergelijking met alleenstaande ouders.
Een significant verband merken we op wanneer we het al dan niet bezitten van een kwalificatiebewijs in kaart brengen en linken aan de verwachting ‘ik wil graag contact hebben met pedagogische begeleiders en specialisten om mijn werk te evalueren’. Cursisten zonder kwalificatiebewijs hechten meer belang aan deze vorm van ondersteuning in vergelijking met cursisten met een kwalificatiebewijs.
Cursisten met kinderen hechten meer belang aan ervaring in vergelijking met cursisten
zonder
kinderen.
Daarnaast
geven
cursisten
zonder
geldig
kwalificatiebewijs aan dat ervaring belangrijker is dan een diploma: 70,5% van de cursisten zonder kwalificatiebewijs geeft aan (helemaal) akkoord te gaan met de stelling ‘ervaring in de sector is belangrijker dan een diploma’ en dit terwijl slechts 56,6% van de cursisten met een geldig kwalificatiebewijs dit aangeeft. Cursisten geven dit ook aan bij de open vraag in de vragenlijst: -
“Ik vind een opleiding enkel nodig voor mensen die geen kinderen hebben. Mensen die al kinderen hebben, zullen al genoeg ervaring hebben”
62
-
“Als mama van een 2-jarige dochter heb ik al zelf veel geleerd. Deze opleiding zal niet veel nieuws bieden [...].”
-
“Ik voel de opleiding als “verplicht” aan. Ik weet dat een opleiding nodig is. Maar zelf heb ik de nodige ervaring, diploma en heb al 20 jaar nagedacht over gezonde voeding, opvoeding,...”
Hiermee
“Ik heb veel ervaring met het groot brengen van mijn eigen kinderen.” samenhangend
stellen
we
vast
dat
cursisten
met
een
geldig
kwalificatiebewijs een diploma meer noodzakelijk vinden dan cursisten zonder geldig kwalificatiebewijs. 83,6% van de cursisten met een geldig kwalificatiebewijs vinden een diploma noodzakelijk, in vergelijking met ‘slechts’ 48,3% van de cursisten die geen geldig kwalificatiebewijs bezitten.
Een significant verband merken we op wanneer we de huidige werksituatie van de cursisten gedetailleerd in kaart brengen en linken aan de verwachting ‘cursus is nodig en belangrijk om te starten als onthaalouder’. Cursisten die op dit ogenblik niet werken, hechten meer belang aan de cursus en vinden deze nodig en belangrijk om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang en dit in vergelijking met werkende cursisten. Daarnaast merken we op dat cursisten zonder geldig kwalificatiebewijs een cursus meer nodig en belangrijk vinden om te starten als kindbegeleider, in vergelijking met cursisten met geldig kwalificatiebewijs.
Cursisten met een laag gezinsinkomen wensen meer samen te werken met de ouders, in vergelijking met cursisten met een hoog gezinsinkomen.
Cursisten zonder geldig kwalificatiebewijs om te werken als kindbegeleider in de gezinsopvang geven, in vergelijking met cursisten met een geldig kwalificatiebewijs, meer aan dat ze bewust kinderen opvangen uit gezinnen met verschillende achtergronden.
Ten slotte stellen we significante relatie vast tussen de variabelen ‘in het bezit van een geldig kwalificatiebewijs’ en de verwachting ‘ik wil ouders graag betrekken in belangrijke beslissingen over de opvang’. Cursisten zonder geldig kwalificatiebewijs geven meer aan dat ze ouders wensen te betrekken in belangrijke beslissingen.
63
6.3 Een vergelijking tussen de respondenten en non-respondenten Een Mann Whitney U test voor niet-normaal verdeelde variabelen is uitgevoerd om de verschillen tussen de gemiddelden van de respondenten m.b.t. de motivaties en de verwachtingen te vergelijken met de gemiddelden van de non-respondenten. In dit hoofdstuk is ervoor gekozen om deze motivaties en verwachtingen te bespreken die significant van elkaar verschillen en die belangrijk zijn in kader van de onderzoeksvragen. 6.3.1
Motivaties Respondenten
Non respondenten
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Gemiddelde
Standaarddeviatie
p-waarde
Ik graag met kinderen willen werken
4,78
0,538
4,76
0,452
0,219
Het sluit het beste aan bij mijn capaciteiten / interesses
4,34
0,781
4,47
0,736
0,068
Mijn talenten wil ontplooien in het werken met kinderen
4,24
0,793
4,36
0,748
0,151
Het is een nieuwe uitdaging voor mij
3,89
1,104
3,89
1,078
0,493
Ik wil zelfstandig werken
3,51
1,368
3,76
1,239
0,110
Ik kan ondersteuning krijgen van een dienst voor onthaalouders
3,69
1,239
3,38
1,256
0,028
Ik graag met ouders wil werken
3,38
1,130
3,49
1,094
0,366
Het biedt mij de kans om meer bij mijn gezin te zijn
3,54
1,321
3,28
1,367
0,078
Het biedt mij de kans om thuis te blijven bij mijn eigen kinderen
3,53
1,409
3,15
1,484
0,032
Het biedt mij de kans om thuis te werken en tegelijkertijd bij te verdienen
3,39
1,483
3,24
1,387
0,155
Ik heb werkzekerheid
3,08
1,354
3,05
1,423
0,432
Ik ken iemand die werkt als onthaalouder
3,24
1,518
2,85
1,513
0.030
64
Respondenten
Non respondenten
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Gemiddelde
Standaarddeviatie
p-waarde
Ik kan samenwerken met andere onthaalouders
3,88
1,305
2,98
1,313
0,280
Het sluit aan bij mijn opleiding
2,69
1,656
2,84
1,751
0,271
Het geeft een goed inkomen
2,76
1,164
2,67
1,212
0,283
Ik denk dat deze job mijn kansen op de arbeidsmarkt zal vergroten
2,53
1,352
2,70
1,517
0,216
Ik heb ervaren hoe moeilijk het is om een opvangplaats te vinden
2,47
1,579
2,13
1,396
0,076
1,90
1,266
1,67
1,056
0,110
1,60
1,119
1,55
1,025
0,424
Ik had eerder een slechte werkervaring Ik vond geen job buitenshuis
Tabel 8 – motivaties respondenten / non-respondenten
Met betrekking tot de motivaties zijn er weinig verschillen te constateren tussen diegene die wel en diegene die de tweede vragenlijst niet hebben ingevuld. Uit de bovenstaande tabel kunnen we afleiden dat de belangrijkste motivatie om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang dezelfde is voor de respondenten als de non-respondenten nl. “het graag willen werken met kinderen”. Daarnaast kiezen deze beide groepen voor de job omdat dit het beste aansluit bij hun capaciteiten en/of interesses of omdat ze hun talenten willen ontplooien in het werken met kinderen. Geen job vinden buitenshuis is een motivatie die weinig of geen invloed had op hun beslissing om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Dit geldt zowel voor de respondenten als de non-respondenten.
Respondenten kiezen, in vergelijking met de non-respondenten, meer voor de job omdat hij/zij ondersteuning kan krijgen van een dienst voor onthaalouders. We merken op dat meer respondenten aan de slag wensen te gaan als aangesloten onthaalouder (80,4%) in vergelijking met de non-respondenten (75,9%).
65
Respondenten kiezen, in vergelijking met de non-respondenten, meer voor de job omdat hij/zij kan thuisblijven bij de eigen kinderen. De groep ‘cursisten met een gezin (met kinderen)’ is meer vertegenwoordigd bij de respondenten: respondenten hebben vaker jonge kinderen dan non-respondenten.
Ten slotte merken we op dat respondenten vaker kiezen voor de job van kindbegeleider omdat ze iemand kennen die werkt als onthaalouder. Dit verschil kan niet verklaard worden door het feit dat zij ook daadwerkelijk meer mensen kennen die werken als kindbegeleider in de gezinsopvang.
6.3.2
Verwachtingen Respondenten
Non respondenten
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Gemiddelde
Standaarddeviatie
p-waarde
Ik hoop een band op te bouwen met kinderen
4,72
0,531
4,79
0,429
0,195
Ik hoop dat ik rekening kan houden met de behoeftes van elk kind
4,56
0,573
4,64
0,536
0,142
Ik vind het belangrijk om te weten wat de ouders verwachten van de opvang
4,48
0,593
4,59
0,529
0,071
0,623
4,59
0,610
0,029
4,47
0,715
4,47
0,713
0,472
4,37
0,967
4,27
0,990
0,225
Een band opbouwen met ouders is voor mij een prioriteit
4,04
0,706
3,93
0,783
0,173
Voor de start van de opvang moet een kind samen met de ouders meerdere keren langskomen om kennis te maken en te wennen
3,89
0,786
3,91
0,815
0,466
Voor mij is het uitermate belangrijk om elke dag met de kinderen te kunnen (mee)spelen Ik vind het belangrijk dat ik regelmatig met ouders kan uitwisselen want ouders kennen hun kind het best De gezinssituatie van het kind speelt voor mij geen rol bij de beslissing welk kind ik opvang
66
4,44
Ik kies er bewust voor om kinderen op te vangen uit gezinnen met verschillende achtergronden
3,60
1,050
3,73
1,000
0,238
Ik kies ervoor om alleen kinderen op te vangen van ouders met wie het klikt
2,83
1,201
2,62
1,342
0,126
Tabel 9 – verwachtingen met werken met kinderen en ouders (respondenten/non-respondenten) SAMENWERKING
Ik hoop op een goede samenwerking met ouders want ‘dan heb je pas een goede opvang’
4,05
0,860
4,23
0,771
0,078
Ik wil ouders graag betrekken in belangrijke beslissingen over de opvang
4,08
0,909
4,03
0,847
0,189
Ik wil contact hebben met collega onthaalouders om advies te vragen
3,99
0,866
3,99
0,869
0,495
Ik wil contact hebben met collega onthaalouders om informatie uit te wisselen
3,98
0,894
3,96
0,962
0,491
3,90
0,781
3,91
0,745
0,493
Ik bepaal hoe ik de opvang aanpak. Ouders moeten zich hierin niet mengen
2,59
1,115
2,76
1,105
0,148
Privacy is voor mij heel belangrijk.
2,00
0,985
2,09
1,102
0,400
Ik vind het belangrijk om de opvang samen met de ouders te evalueren
Tabel 10 – verwachtingen m.b.t. samenwerking (respondenten / non-respondenten)
67
BEGELEIDING Voor mij is het belangrijk om begeleid en ondersteund te worden in mijn werk door een dienst of een coach Ik wil graag contact hebben met pedagogische begeleiders en specialisten om mijn werk te evalueren
4,05
0,817
3,87
0,973
0,169
3,66
0,960
3,67
0,898
0,437
Tabel 11 – verwachtingen m.b.t. begeleiding (respondenten / non-respondenten) OPLEIDING
Ik vind het belangrijk om deel te nemen aan opleidingen en vormingen in de toekomst
4,41
0,639
4,41
0,707
0,387
Ik verwacht dat deze opleiding zowel theorie als praktijk aan bod laat komen
4,31
0,718
4,25
0,768
0,315
Ik vind deze cursus nodig en belangrijk om te starten als onthaalouder
4,18
0,953
4,06
0,911
0,131
Ik vind ervaring in de sector belangrijker dan een diploma
3,93
0,911
3,94
0,975
0,381
Ik vind het noodzakelijk dat een onthaal-ouder een diploma heeft
3,55
1,253
3,80
1,151
0,076
3,70
1,346
3,57
1,373
0,275
3,65
0,984
3,38
1,087
0,051
Ik verwacht dat deze opleiding me helpt om definitief te beslissen of ik wil werken als onthaalouder Ik verwacht dat de job mij de kans biedt om meer bij mijn gezin te zijn
Tabel 12 – verwachtingen m.b.t. de opleiding (respondenten / non-respondenten)
68
De belangrijkste verwachtingen zijn hetzelfde voor de respondenten als de nonrespondenten nl. “ik hoop dat ik rekening kan houden met de behoeftes van elk kind, hoe verschillend ook”, “voor mij is het belangrijk elke dag te kunnen meespelen met de kinderen”, “ik hoop een band op te bouwen met de kinderen” en ten slotte “Ik vind het belangrijk om te weten wat ouders verwachten van de opvang”.
De respondenten hechten, in vergelijking met de non-respondenten, minder belang aan het (mee-) spelen.
Respondenten verwachten, in vergelijking met de non-respondenten, dat de job hen de kans biedt om meer bij hun gezin te zijn. Cursisten met een gezin (partner met/zonder kinderen of alleenwonende ouders) verwachten dat de job hen de kans biedt om meer bij hun gezin te zijn. Deze groepen zijn meer vertegenwoordigd bij de respondenten.
6.4 Verschillen tussen de pre- en posttest Een Wilcoxon test is uitgevoerd om de verschillen tussen de gemiddelden van de pre-test bij de respondenten m.b.t. de motivaties en de verwachtingen te vergelijken met de gemiddelden van de post-test bij dezelfde respondenten. In dit hoofdstuk is ervoor gekozen om deze motivaties en verwachtingen te bespreken die significant van elkaar verschillen. Een mogelijke verklaring voor deze verschillen bespreken we in het laatste hoofdstuk. MOTIVATIES OM TE STARTEN ALS KINDBEGELEIDER Pre-test
Post-test
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Gemiddelde
Standaarddeviatie
p-waarde
Ik graag met kinderen willen werken
4,78
0,538
4,73
0,529
0,564
Het sluit het beste aan bij mijn capaciteiten / interesses
4,34
0,781
4,29
0,658
0,795
Mijn talenten wil ontplooien in het werken met kinderen
4,24
0,793
4,33
0,654
0,467
Het is een nieuwe uitdaging voor mij
3,89
1,104
3,76
0,886
0,274
Ik wil zelfstandig werken
3,51
1,368
3,76
0,850
0,056
Ik kan ondersteuning
69
krijgen van een dienst voor onthaalouders
3,69
1,239
3,66
0,919
0,735
Ik graag met ouders wil werken
3,38
1,130
3,61
0,698
0,012
Het biedt mij de kans om meer bij mijn gezin te zijn
3,54
1,321
3,45
1,037
0,409
Het biedt mij de kans om thuis te blijven bij mijn eigen kinderen
3,53
1,409
3,69
1,143
0,494
Het biedt mij de kans om thuis te werken en tegelijkertijd bij te verdienen
3,39
1,483
3,62
1,126
0,261
3,08
1,354
3,28
0,961
0,079
Ik ken iemand die werkt als onthaalouder
3,24
1,518
3,03
1,162
0,301
Ik kan samenwerken met andere onthaalouders
3,88
1,305
3,28
0,917
0,002
Het sluit aan bij mijn opleiding
2,69
1,656
3,03
1,418
0,016
Het geeft een goed inkomen
2,76
1,164
2,78
0,740
0,840
Ik denk dat deze job mijn kansen op de arbeidsmarkt zal vergroten
2,53
1,352
2,91
1,056
0,003
Ik heb ervaren hoe moeilijk het is om een opvangplaats te vinden
2,47
1,579
2,81
1,181
0,098
1,90
1,266
2,09
1,026
0,039
1,60
1,119
1,86
0,897
0,001
Ik heb werkzekerheid
Ik had eerder een slechte werkervaring Ik vond geen job buitenshuis
Tabel 13 – motivaties vergeleken tussen pre-test en post-test
70
Met betrekking tot de motivaties zijn er een aantal verschillen te constateren tussen de preen postmeting.
Startende kindbegeleiders kiezen, na het volgen van de opleidingsmodule, meer voor de job omdat hij/zij graag wil werken met ouders.
Daarnaast merken we op dat zij vaker kiezen voor de job van kindbegeleider omdat het aansluit bij hun opleiding.
Tevens geven meer cursisten aan te kiezen voor de job van kindbegeleider vanuit de kansen die de job biedt op de arbeidsmarkt.
Ten slotte zien we de motivaties ‘ik koos voor deze job omdat ik eerder een slechte werkervaring had’ en ‘ik koos voor deze job omdat ik geen job vond buitenhuis’ toenemen tussen de pre- en de posttest.
71
VERWACHTINGEN T.A.V. DE JOB VAN KINDBEGELEIDER
Pre-test
Post-test
Gemiddelde
Standaarddeviatie
Gemiddelde
Standaarddeviatie
p-waarde
Ik hoop een band op te bouwen met kinderen
4,72
0,531
4,62
0,508
0,343
Ik hoop dat ik rekening kan houden met de behoeftes van elk kind
4,56
0,573
4,50
0,579
0,377
Ik vind het belangrijk om te weten wat de ouders verwachten van de opvang
4,48
0,593
4,30
0,613
0,017
Voor mij is het uitermate belangrijk om elke dag met de kinderen te kunnen (mee)spelen
4,44
0,623
4,28
0,622
0,035
Ik vind het belangrijk dat ik regelmatig met ouders kan uitwisselen want ouders kennen hun kind het best
4,47
0,715
4,38
0,681
0,312
De gezinssituatie van het kind speelt voor mij geen rol bij de beslissing welk kind ik opvang
4,37
0,967
4,26
0,853
0,205
Een band opbouwen met ouders is voor mij een prioriteit
4,04
0,706
3,88
0,693
0,146
Voor de start van de opvang moet een kind samen met de ouders meerdere keren langskomen om kennis te maken en te wennen
3,89
0,786
3,96
0,798
0,058
Ik kies er bewust voor om kinderen op te vangen uit gezinnen met verschillende achtergronden
3,60
1,050
3,50
0,933
0,222
Ik kies ervoor om alleen kinderen op te vangen van ouders met wie het klikt
2,83
1,201
3,13
1,100
0,066
72
SAMENWERKING
Ik hoop op een goede samenwerking met ouders want ‘dan heb je pas een goede opvang’
4,05
0,860
4,03
0,739
0,885
Ik wil ouders graag betrekken in belangrijke beslissingen over de opvang
4,08
0,909
3,51
0,876
0,000
Ik wil contact hebben met collega onthaalouders om advies te vragen
3,99
0,866
4,14
0,718
0,028
Ik wil contact hebben met collega onthaalouders om informatie uit te wisselen
3,98
0,894
4,15
0,723
0,008
Ik vind het belangrijk om de opvang samen met de ouders te evalueren
3,90
0,781
3,79
0,677
0,650
Ik bepaal hoe ik de opvang aanpak. Ouders moeten zich hierin niet mengen
2,59
1,115
2,81
0,782
0,123
Privacy is voor mij heel belangrijk.
2,00
0,985
2,27
0,844
0,028
4,05
0,817
3,90
0,867
0,109
3,66
0,960
3,48
0,899
0,066
BEGELEIDING
Voor mij is het belangrijk om begeleid en ondersteund te worden in mijn werk door een dienst of een coach Ik wil graag contact hebben met pedagogische begeleiders en specialisten om mijn werk te evalueren
73
OPLEIDING
Ik vind het belangrijk om deel te nemen aan opleidingen en vormingen in de toekomst
4,41
0,639
4,24
0,813
0,155
Ik verwacht dat deze opleiding zowel theorie als praktijk aan bod laat komen
4,31
0,718
3,36
0,955
0,000
Ik vind deze cursus nodig en belangrijk om te starten als onthaalouder
4,18
0,953
3,69
1,134
0,000
Ik vind ervaring in de sector belangrijker dan een diploma
3,93
0,911
3,93
0,933
0,801
Ik vind het noodzakelijk dat een onthaal-ouder een diploma heeft
3,55
1,253
3,29
1,131
0,123
Ik verwacht dat deze opleiding me helpt om definitief te beslissen of ik wil werken als onthaalouder
3,70
1,346
3,11
1,307
0,000
Ik verwacht dat de job mij de kans biedt om meer bij mijn gezin te zijn
3,65
0,984
3,47
0,899
0,037
Tabel 14 – verwachtingen vergeleken tussen pre-test en post-test
Met betrekking tot de verwachtingen zijn er een aantal verschillen te constateren tussen de pre- en postmeting.
Ten eerste merken we op dat startende kindbegeleiders, na het volgen van de opleidingsmodule, verwachten meer contact te hebben met collega onthaalouders om informatie uit te wisselen en advies te vragen.
Cursisten geven, na het volgen van de opleidingsmodule, aan dat ze het minder belangrijk vinden om te weten wat de ouders verwachten van de kinderopvang. Hiermee samenhangend zien we dat deze kindbegeleiders minder belang hechten aan het betrekken van ouders bij belangrijke beslissingen over de opvang.
74
Ten derde geven deze cursisten minder aan dat de opleiding zowel theorie als praktijk aan bod laat komen.
Ten slotte zien we dat minder cursisten deze cursus nodig en belangrijk vinden om te starten als onthaalouder. Hiermee samenhangend stellen we vast dat de opleiding minder helpt om definitief te beslissen of hij/zij wil werken als kindbegeleider in de gezinsopvang.
6.5 De opleidingsmodule onder de loep genomen De volgende vragen zijn niet bevraagd in vragenlijst 1 vermits deze peilen naar de bruikbaarheid van de opleidingsmodule. Deze vragen kunnen enkel beantwoord worden na het volgen van opleidingsmodule “Kennismaken met en werken in de gezinsopvang”. Kostprijs De module “Kennismaken met en werken in de gezinsopvang” kost €56 bij de start van dit onderzoek. Uitzonderingen op deze kostprijs (door volledige of gedeeltelijke vrijstelling van het inschrijvingsgeld) zijn mogelijk wanneer cursisten bijvoorbeeld een leefloon of een werkloosheidsuitkering ontvangen (s.n., 2014). Volgens de meerderheid van de cursisten (75,2%) is de opleiding betaalbaar en niet te duur. Opvallend is dat 10% van de cursisten aangeeft dat de opleiding echter niet betaalbaar is. Bereikbaarheid De campus waar de opleidingsmodules aangeboden worden, zijn volgens de meerderheid van de cursisten gemakkelijk bereikbaar: 73,83% van alle cursisten is tevreden met de bereikbaarheid van de campus. Slechts 14 cursisten of 13,08% vindt de campus moeilijk bereikbaar. Volgens de cursisten zijn de volgende campussen moeilijk bereikbaar: CVO Technicum Noord-Antwerpen, CVO VSPW Mol, CVO LBC-NVK Turnhout, CVO VSPW Gent, CVO VTI Brugge, CVO VSPW Kortrijk en CVO Meise-Jette.
75
Leerkracht De cursisten zijn tevreden over de leerkrachten die de opleidingsmodule “Kennismaken met en werken in de gezinsopvang” geven. Dit blijkt uit de verschillende stellingen die één voor één positief beantwoord zijn. 82,24% geeft aan dat de leerkracht een goede kennis had van de job van onthaalouder. Opmerkelijk is het hoge percentage cursisten dat zeer tevreden is over de manier van lesgeven: 93% van de cursisten vindt dat de leerkracht de leerstof op een goede manier overbracht, aangepast aan de groep. Daarnaast is er nog een opvallend cijfer: 93,46% is bijzonder tevreden over de aandacht die de leerkracht besteed aan het uitwisselen van ervaringen en bedenkingen die naar aanleiding van de lessen bij de cursisten opkwamen. Bovendien konden de cursisten steeds terecht bij de leerkracht bij verdere vragen: 87% brengt aan dat zij beroep kunnen doen op de leerkracht van de betreffende opleidingsmodule. Ook de gebruikte werkvormen die de leerkrachten gebruiken, zijn positief beoordeeld door de cursisten. “De modules worden gegeven op basis van een draaiboek. Dit draaiboek werd ontwikkeld in het project ‘Onthaalouders Sterker Maken’. De cursusbegeleiders van de centra van volwassenenonderwijs die de modules begeleiden, werken dus op basis van dit draaiboek. Dit betekent dat de doelstellingen en de inhoud van de modules over alle centra voor volwassenenonderwijs
hetzelfde
zijn.
Natuurlijk
heeft
elk
centrum
voor
volwassenenonderwijs en elke cursusbegeleider zijn eigen aanpak en zijn er dus ook verschillen” (s.n., 2014, p.6). Opvallend is het hoge aantal cursisten uit CVO VSPW Gent en CVO VSPW Kortrijk dat het werken met de werkmap negatief beoordeelde: telkens 5 cursisten uit CVO VSPW Gent (op een totaal van 20 cursisten) en CVO VSPW Kortrijk (op een totaal van 18 cursisten) heeft de methode negatief beoordeeld. Één cursist geeft aan dat de opleidingsmodule nuttig is maar “de inhoud kan volgens mij perfect op 2 dagen gegeven worden, liever dan verspreid over 40u. Ofwel moet er aan de inhoud gesleuteld worden, ofwel aan de duur van de opleiding.” Leerstof De leerstof die aan bod komt in de module, is positief geëvalueerd door de cursisten. 62,62% geeft aan dat de leerstof zeer bruikbaar is voor de job van kindbegeleider in de gezinsopvang. 87,85% geeft aan dat de leerstof zeer begrijpbaar was. Dit maakt het mogelijk om de leerstof toe te passen in de praktijk. Slechts 1 persoon uit CVO Technicum NoordAntwerpen vond de leerstof niet begrijpbaar.
76
7 Conclusies en aanbevelingen 7.1 Een terugkeer naar de probleemstelling en de literatuurstudie Kinderopvang in Vlaanderen wordt getypeerd door het groot aantal plaatsen bij kindbegeleiders in de gezinsopvang (Van der Mespel & Declerq, s.d.). De sector van de gezinsopvang lijkt echter bedreigd door allerlei oorzaken, waardoor enkele structurele problemen in de toekomst kunnen ontstaan. Verschillende redenen zorgen er tegelijkertijd voor dat het beroep van de kindbegeleider in de gezinsopvang onder druk staat: zo schetst de publieke opinie een beeld van de job als kindbegeleider in gezinsopvang waar ‘moederlijke’ vaardigheden en competenties voldoende zijn (Peeters, 2008a; 2012b). Een opleiding of kwalificatie zijn ondergeschikt aan het belang van eigen ervaringen (Cameron, Mooney
&
Moss,
2002).
Dit
is
de
grondslag
van
de
wereldwijde
moeizame
professionalisering van kindbegeleiders in de gezinsopvang (Peeters, 2008b). Bij onderzoekers, beleidsmakers en gebruikers van de opvang groeit echter een consensus dat hogere opleidingsvereisten en professionalisering gelijk staat aan kwaliteitsvolle opvang (O.E.C.D., 2006). Vanuit de consensus dat kwaliteit in de kinderopvang en de professionaliteit van kindbegeleiders hand in hand gaan, wordt er aandacht besteed aan de professionalisering van kindbegeleiders.
De (historische) beweging naar professionalisering en de recente (beleids-) veranderingen in de kinderopvangsector maken het noodzakelijk om te onderzoeken welke kindbegeleiders instromen en het veranderende profiel van de startende kindbegeleider te bestuderen. Informatie over het profiel van de startende kindbegeleider in de gezinsopvang ontbreekt echter in zowel de nationale als internationale literatuur. Vanuit deze leemte werd getracht een antwoord te geven op vier onderzoekvragen.
7.1.1
Het profiel van de startende kindbegeleider in de gezinsopvang
De eerste onderzoeksvraag handelde over het profiel van de startende kindbegeleider in de gezinsopvang. De gemiddelde leeftijd van de startende kindbegeleider uit dit onderzoek is 32 jaar. Dit komt ongeveer overeen met de gemiddelde startleeftijd berekend in het onderzoek van Deglorie (2009): de gemiddelde startleeftijd ligt daar op 34 jaar. Daarnaast kunnen we vaststellen dat 6% van de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang, die de opleidingsmodule volgen, ouder is dan 50 jaar.
77
De overgrote meerderheid van de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang volgt een klassiek gezinspatroon. Het dominante discours van de moederschapsideologie en het burgerlijke kerngezin, dat aan het begin van de 20ste eeuw naar voor komt, is tot op de dag van vandaag van toepassing. Het gaat bij de meeste cursisten om een gezin met één inkomen, met een mannelijke pater familias aan het hoofd en de vrouw die instaat voor de opvoeding van de jonge kinderen (vaak tussen 0-6jaar). Tegelijkertijd is er een minderheid (15 cursisten of 7%) die van dit patriarchale gezinsmodel afwijkt (nl. de eenoudergezinnen of cursisten die alleen wonen). Het ontbreken van een statuut kan voor deze groep een belemmering vormen om aan de slag te gaan als kindbegeleider in de gezinsopvang. Onderzoek van Vindevogel (2006) toont aan dat er een verschil is tussen jongere en oudere kindbegeleiders in de gezinsopvang m.b.t. het sociaal statuut. Voor oudere kindbegeleiders in de gezinsopvang is de huidige vorm van statuut voldoende. De jongere, startende kindbegeleiders in de gezinsopvang ijveren meer voor een volwaardig werknemersstatuut (Vindevogel, 2006).
7.1.2
De job van kindbegeleider in de gezinsopvang
Een ongelijkheid is vast te stellen tussen de job uitoefening bij de startende en de huidige kindbegeleiders in de gezinsopvang. 69,3% van de startende kindbegeleiders zegt de job meer dan 10 jaar uit te willen oefenen. Een beperkt aantal startende kindbegeleiders (11,3%) wenst de job minder dan 5 jaar uit te oefenen. Cijfers tonen echter aan dat 42,6% van de huidige kindbegeleiders in de gezinsopvang het beroep maximum vijf jaar uitoefenen (Van der Mespel & Declerq, s.d.). Deze bevindingen vinden we tevens terug bij het onderzoek van Mooney & Statham (2003). De instromende kindbegeleiders in de gezinsopvang in dit onderzoek wensen de job voor een langere termijn uit te oefenen, wat een positieve evolutie is gezien het grote aantal uitstromende onthaalouders. De toekomst en verder onderzoek zal moeten uitwijzen of de bevraagde kindbegeleiders ook effectief de job voor langere termijn zullen uitoefenen.
Een mogelijke verklaring voor deze discrepantie kan gevonden worden bij de veranderende verwachtingen van de kindbegeleiders tijdens de uitoefening van de job. Hierdoor stoppen de kindbegeleiders in de gezinsopvang vroegtijdig, ondanks hun voornemen om de job voor lange termijn uit te oefenen. Om de uitstroom van de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang te beperken, is het noodzakelijk te onderzoeken wat huidige kindbegeleiders in de gezinsopvang nodig en belangrijk vinden in de dagelijkse werking van hun opvang en in de uitoefening van de job. 78
Daarnaast is het belangrijk om te bekijken welke ondersteuning zij noodzakelijk achten in de eerste maanden als kindbegeleider in de gezinsopvang, zodat de startende kindbegeleiders de job voor lange termijn kunnen uitoefenen en zich hierbij ondersteund voelen.
Een andere mogelijke verklaring voor deze discrepantie is te vinden bij de selectie van de startende kindbegeleiders. Startende kindbegeleiders zonder geldig kwalificatiebewijs die slechts enkele jaren als kindbegeleider in de gezinsopvang wensen te werken, haken af door de verplichting om een kwalificatiebewijs te bezitten voor de start van de opvang. Deze opleiding volgen en succesvol afronden, zou mogelijkerwijs een inspanning vragen van de startende kindbegeleiders en is mogelijk niet de moeite waard als ze slechts enkele jaren aan de slag zullen zijn als kindbegeleider. De opleidingsmodule maakt dus mogelijkerwijs een selectie in de startende kindbegeleiders. Gezien de grote uitstroom kindbegeleiders, de hoge nood aan opvangplaatsen en het belang van continuïteit in de kinderopvangsector is het belangrijk dat startende kindbegeleiders in de gezinsopvang de job voor lange termijn uitoefenen. Om deze groep kindbegeleiders te bereiken, is het noodzakelijk om het niveau van de opleidingen hoog te houden. Op deze manier wordt de instroom van kindbegeleiders die de job voor korte termijn wensen uit te oefenen, beperkt.
7.1.3
Motivaties om te starten als kindbegeleider en de verwachtingen t.a.v. de job in de gezinsopvang
Bij het schrijven van de literatuurstudie werd duidelijk dat niet alleen het profiel van de kindbegeleiders in de gezinsopvang ontbreekt in de literatuur maar dat er ook over motivaties om te starten als kindbegeleider en de verwachtingen t.a.v. de job weinig of geen informatie te vinden is. Bijgevolg kunnen slechts een aantal onderzoeksresultaten gerelateerd worden aan de literatuurstudie en focussen we ons op het weergeven van enkele belangrijke conclusies uit het onderzoek.
De voornaamste redenen waarom de startende kindbegeleiders voor deze job kiezen, is omdat de job aansluit bij hun interesses en/of capaciteiten en omdat ze graag met kinderen willen werken. Hier zien we een gelijkenis maar ook een verschil met het onderzoek van Fauth et al. (2011) en Mooney et al. (2001): kindbegeleiders willen graag werken met kinderen maar kiezen daarnaast voor de job omwille van persoonlijke zorgverlenende verantwoordelijkheden bijvoorbeeld “de mogelijkheid om thuis te blijven voor eigen kinderen”. In tegenstelling tot het onderzoek van Fauth et al. (2011) geeft deze laatst genoemde motivatie geen doorslag bij de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang.
79
Voor één bepaalde groep is deze motivatie daarentegen wel belangrijk nl. voor cursisten zonder geldig kwalificatiebewijs. Hieruit kunnen we concluderen dat de klassieke moederschapsideologie en het burgerlijk kerngezin meer blijft voorbestaan bij de cursisten zonder geldig kwalficatiebewijs. De cursisten geven aan dat de volgende verwachtingen het belangrijkst zijn: “ik hoop dat ik rekening kan houden met de behoeftes van elk kind, hoe verschillend ook”, “voor mij is het belangrijk elke dag te kunnen meespelen met de kinderen”, “ik hoop een band op te bouwen met de kinderen” en ten slotte “Ik vind het belangrijk om te weten wat ouders verwachten van de opvang”. Op vlak van samenwerking hopen de toekomstige kindbegeleiders in de gezinsopvang op een goede samenwerking met de ouders en wensen zij de ouders te betrekken in de belangrijke beslissingen over de opvang. Startende kindbegeleiders wensen hun opvangplaats dan ook open te stellen voor ouders. Hieruit kunnen we afleiden dat cursisten belang hechten aan het werken met kinderen, wensen rekening te houden met hun behoeften en hopen op een samenwerking met de ouders.
Met betrekking tot de motivaties en verwachtingen zijn er een aantal verschillen te constateren tussen de pre- en postmeting. De verschillen kunnen mogelijks verklaard worden door de invloed van de opleidingsmodule, maar de invloed van andere factoren is hierbij niet uit te sluiten.
Na het volgen van de opleidingsmodule wensen meer cursisten aan de slag te gaan in de gezinsopvang omdat hij/zij graag wil werken met ouders. Onderzoek van Deglorie (2009) toont aan dat een goede relatie met ouders een pullfactor is. Een goed contact met ouders is een belangrijke factor om de job graag te (blijven) doen. “Voor de begeleiders vormt de samenwerking met de ouders een van de boeiendste, maar tegelijk een van de moeilijkste aspecten van de werking. Begeleiders die nauw samenwerken met ouders ervaren dit vaak als een extra ondersteuning, erkenning, waardering en bevruchting van hun werk. Anderzijds worden begeleiders door de samenwerking met ouders geconfronteerd met hun eigen waarden, normen en opvoedingsgewoonten.” (VBJK, 2006, p. 6). De opleidingsmodule ‘Kennismaken met en werken in de gezinsopvang’ brengt het thema ‘Kindbegeleider gezinsopvang als opvoedingspartner van de ouders’ aan bod. “In de module 'Samenwerken met ouders' onderzoek je hoe je bouwt aan een goede samenwerking met ouders. Thema's als kennismaken met nieuwe ouders, breng- en haalmomenten verzorgen, informatie delen en zorgen bespreken met ouders komen aan bod.” (Onthaalouderacademie, s.d.). 80
De kwaliteit van de samenwerking tussen de kindbegeleider en de ouders is gelinkt aan de competenties van de onthaalouder om een constructieve samenwerkingsrelatie op te bouwen (Van der Mespel & Scheirlinck, 2013). De startende kindbegeleiders hebben, na het volgen van de opleidingsmodule, mogelijks het gevoel over voldoende competenties te beschikken om een constructieve samenwerkingsrelatie op te bouwen met ouders en weten hoe de samenwerking in zijn werk gaat. Omwille van deze ervaringen zijn de startende kindbegeleiders mogelijkerwijs meer gemotiveerd om te werken met ouders. Één cursist geeft aan dat dit thema meer uitgewerkt mag worden in de opleidingsmodule: “Ik vind wel dat er niet genoeg over samenwerking met ouders word gesproken. Want dit is toch iets van groot belang als je wil starten want iemand zonder ervaring kan zich nog niet inleven hoe je contact ga verlopen en je voorzien op onverwachte vragen van de ouders.”
In tegenstelling tot de motivatie om graag te werken met ouders, geven startende kindbegeleiders (na het volgen van de opleidingsmodule) aan dat ze het minder belangrijk vinden om te weten wat ouders verwachten van de kinderopvang. Een mogelijke verklaring voor het feit dat kindbegeleiders het minder belangrijk vinden om te weten wat ouders verwachten, vinden we mogelijks in de (t)huissituatie van de kindbegeleider. Voornamelijk cursisten met partner en één of meer kinderen geven aan dat ze het minder belangrijk vinden om te weten wat ouders verwachten van de kinderopvang. Voor deze kindbegeleiders is het extra moeilijk is om een grens te trekken tussen het werkleven en het leven als partner of ouder. “Opvangouder ben je niet in je eentje. De term ‘opvanggezin’ duidt beter aan dat je hele gezin erbij betrokken is.” (Peleman, 2012, p.37). Het gezin geeft een deel van de privacy op om de gezinsopvang mogelijk te maken. Door de bewustwording van de invloed van de opvang op de gezinssituatie achten de startende kindbegeleiders het mogelijks moeilijker om daarenboven ook nog rekening te houden met de verschillende verwachtingen van de opvangkinderen en hun ouders. De opleidingsmodule heeft mogelijks haar doelstelling gerealiseerd namelijk de kandidaat-onthaalouders een goed inzicht geven van de invloed van de gezinsopvang op de gezinssituatie.
Daarnaast merken we op dat cursisten, na het volgen van de opleidingsmodule, verwachten meer contact te hebben met collega onthaalouders om informatie uit te wisselen en advies te vragen. Uit onderzoek blijkt dat de nood aan pedagogische coaches in de gezinsopvang zeer groot is (Eeckhout, 2012). De pedagogische coach heeft een verantwoordelijkheid t.a.v. de kinderen in de voorziening. Een kerntaak bestaat erin kindbegeleiders pedagogisch te ondersteunen en medewerkers te coachen. Ten slotte slaat de pedagogische coach een brug tussen de opvang en de lokale context. Zij kunnen voor de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang het verschil maken (Peeters, Verhegge, Detavernier & Devos, 2011). 81
Deze pedagogische coach kan een mogelijke verklaring zijn voor de hogere verwachtingen m.b.t. contacten met collega onthaalouders. Daarnaast kiest de meerderheid ervoor om te werken als aangesloten kindbegeleider in de gezinsopvang en wensen zij zich te laten ondersteunen en begeleiden door een dienst voor onthaalouders. Door meer contact te hebben met collega onthaalouders en pedagogische coaches zullen de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang de job mogelijks langer uitoefenen in vergelijking met de huidige kindbegeleiders. Een deel van de huidige kindbegeleiders in de gezinsopvang stroomt vandaag de dag uit omwille van het gebrek aan ondersteuning en het isolement. Door de uitwisseling van informatie en advies te vragen bij collega onthaalouders, bij de dienst voor onthaalouders en de pedagogische coach kan dit tegengegaan worden.
Het aantal cursisten dat kiest voor de job omdat het aansluit bij hun opleiding, stijgt na het volgen van de opleidingsmodule. Dit verschil kan mogelijks verklaard worden door het feit dat de opleidingsmodule nauw aansluit bij de job van kindbegeleider in de gezinsopvang en cursisten een goed zicht hebben op de mogelijkheden en beperking verbonden aan deze job door het volgen van de opleidingsmodule. Verder geven meer respondenten aan te kiezen voor de job van kindbegeleider vanuit de kansen die de job biedt op de arbeidsmarkt. Een mogelijke verklaring hiervoor is dat cursisten na het volgen van de opleidingsmodule meer op de hoogte van de verschillende vormen van kinderopvang en de verschillende mogelijkheden van het diploma van ‘Kindbegeleider in de gezinsopvang’ erkennen. Het vormingsaanbod voor kindbegeleiders in de gezinsopvang biedt meer kansen op doorstroming naar een specifieke opleiding of naar andere jobs in de kinderopvang (Van der Mespel, 2011).
Ten slotte geven 9 cursisten uit dit onderzoek, na het volgen van de opleidingsmodule, aan waarom ze niet starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Deze pushfactoren komen grotendeels overeen met de stopredenen die Deglorie (2009) in haar onderzoek weergeeft. Drie van de zes aangegeven pushfactoren zien we in dit onderzoek naar voor komen nl. verplichting
om
stage
en
opleiding
te
volgen,
gezondheidsredenen
en
andere
carrièremogelijkheden.
7.1.4
Houding t.a.v. professionalisering, opleiding en bijscholing
Een opmerkelijk cijfer is het hoge aantal cursisten dat niet beschikt over een diploma waarmee je kan werken als kindbegeleider in de gezinsopvang: 147 cursisten of (68,4%) zijn niet in het bezit van een dergelijk diploma. 82
Startende kindbegeleiders in de gezinsopvang die nog geen geldig kwalificatiebewijs hebben, kunnen via de opleiding ‘Begeleider in de Kinderopvang’ een volwaardig kwalificatiebewijs behalen. 140 cursisten zonder geldig kwalificatiebewijs wensen in de toekomst dit diploma te behalen. 4 cursisten twijfelen nog of ze deze opleiding zullen volgen. Één van deze 4 cursisten geeft het volgende aan: “Een opleiding is noodzakelijk. Maar 20 modules is wel veel te veel. Ik zal meer opteren voor een opleiding (full time +/- 1 maand) en daarna en professionele opvolging tijdens de start van carrière.” In het licht van het nieuwe decreet ‘Kinderopvang voor baby’s en peuters’ en de verplichting om een kwalificatiebewijs te behalen, is dit een belangrijke vaststelling. Het decreet verplicht de startende kindbegeleider in de gezinsopvang immers om vanaf 2014 te beschikken over een kwalificatiebewijs. In kader van de verdere professionalisering van kindbegeleiders is het een positieve vaststelling dat zij deze opleiding volledig wensen af te ronden.
Onderzoek van Viaene (2009) toont een duidelijk verschil aan tussen laaggeschoolden en hooggeschoolden op vlak van professionalisering. Bijna alle laaggeschoolden achten professionalisering niet nodig vanuit het idee van ‘vervangende moeder’. Kindbegeleider in de gezinsopvang staat voor deze groep gelijk aan het ‘moeder zijn’. Deze bevindingen uit de literatuur vinden we tevens terug in het onderzoek.
Kindbegeleiders zonder kwalificatiebewijs vinden ervaring belangrijker, in vergelijking met kindbegeleiders met een kwalificatiebewijs. Sommige onthaalouders zeggen dat jarenlange ervaring leidt tot professionaliteit, anderen zijn van mening dat een opleiding de weg naar professionalisering is zoals Melhuish (2004) en Osgood (2006) pleiten (Deglorie, 2009). De vaststellingen uit het onderzoek van Viaene (2009) zijn van toepassing op dit onderzoek: startende kindbegeleiders in de gezinsopvang (zonder kwalificatiebewijs) trekken het nut van opleiding en bijscholingen meer in twijfel in vergelijking met de kindbegeleiders met een geldig kwalificatiebewijs.
Hiermee samenhangend zien we dat cursisten met een kwalificatiebewijs een diploma noodzakelijker vinden, in vergelijking met cursisten zonder kwalificatiebewijs. Literatuur geeft aan dat slechts 23% van de kindbegeleiders het belangrijk vinden om een kwalificatie te bezitten (Mooney et. al, 2001). Het aantal kindbegeleiders dat een kwalificatie belangrijk vindt, is in dit onderzoek hoger in vergelijking met het literatuuronderzoek. 83,6% van de cursisten met een kwalificatiebewijs en 48,3% van de cursisten zonder kwalificatiebewijs uit dit onderzoek geven aan dat het bezitten van een kwalificatie belangrijk is.
83
Een mogelijke verklaring hiervoor vinden we bij het bestaan van de verkorte opleiding ‘Begeleider in de kinderopvang’ bij verschillende C.V.O.’s. De mogelijkheid tot het volgen van een verkorte opleiding heeft een positieve invloed op de motivatie van kindbegeleiders om alsnog een kwalificatie te behalen. Een andere verklaring vinden we bij de verplichting om een kwalificatiebewijs te behalen alvorens te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Cursisten kunnen belang hechten aan het behalen van een kwalificatie, omdat ze anders niet kunnen starten als kindbegeleider in de gezinsopvang.
Desondanks dat de ervaring primeert boven een diploma, geven cursisten zonder geldig kwalificatiebewijs aan dat een cursus meer nodig en belangrijker is om te starten als kindbegeleider, in vergelijking met cursisten met een geldig kwalificatiebewijs. De vraag die ik mij hierbij stel: geven de cursisten zelf aan over onvoldoende competenties en vaardigheden te beschikken om te starten als onthaalouder (en is de cursus bijgevolg noodzakelijk) of vinden ze een cursus eerder een verplichte zaak in het kader van het nieuwe decreet?
Ondanks dat een cursus nodig en belangrijk is voor de meerderheid van de cursisten, merken we op dat zij verschillende meningen hebben over de opleidingsmodule. Cursisten met een geldig kwalificatiebewijs geven aan dat deze cursus geen meerwaarde is om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Één cursist geeft het volgende aan: “Ik was al gestart als onthaalouder sinds april 2014 en had al een bachelor diploma in de sociale sector, dus deze cursus had voor mij geen enkel nut! Integendeel, ik moest hiervoor telkens mijn opvang sluiten. Ik heb er niets bijgeleerd.”
Andere cursisten geven aan dat het verplicht behalen van een kwalificatiebewijs (en het volgen van de opleidingsmodule) een meerwaarde is maar plaatsen vraagtekens bij de cursus. Één cursist duidt het als volgt: “Ik vind de verplichte opleiding bij het CVO op voorhand wel nuttig, maar de inhoud kan volgens mij perfect op 2 dagen gegeven worden, liever dan verspreid over 40u. Ofwel moet er aan de inhoud gesleuteld worden, ofwel aan de duur van de opleiding.” Daarbij aansluitend geeft een andere cursist aan dat hij/zij “ […] het absoluut een goed initiatief vindt dat er voorafgaand aan de job een cursus gevolgd moet worden. Toch stel ik me vragen bij het nut van de huidige cursus. Ik denk dat de accenten verkeerd liggen. Een kennismaking van 5u is niet nodig wanneer je slechts 40u hebt. De laatste 6u was evaluatie, waarvan 10 min individueel gesprek […]. Ik vind dat er dan beter meer tijd wordt genomen om de verschillende thema's te bespreken en een hele dag voor het levensreddend handelen. Dit zijn zaken waar je iets mee bent.”
84
Ten slotte zijn cursisten blij dat zij de mogelijkheid hebben om de cursus te volgen, maar duurt het, door de nieuwe regelgeving, enige tijd voor ze effectief kunnen starten als kindbegeleider in de gezinsopvang: “Ik ben blij dat ik de cursus heb kunnen volgen maar ik vind het jammer dat ik niet mocht starten met de opvang voor ik die cursus achter de rug had. Het is een extra motivatie maar mijn besluit stond vast voor de cursus, maar door dit decreet ben ik al vanaf juni aan het wachten om te kunnen beginnen. De vergunning is net binnen, eindelijk.”
7.2 Reflecties over het gevoerde onderzoek Hoewel interessante inzichten naar voor zijn gekomen, heeft elk onderzoek ook zijn beperkingen. Ten eerste werden er moeilijkheden ervaren bij het opstellen van de vragenlijsten door de weinige literatuur die voorhanden was m.b.t. het profiel, de motivaties en de verwachtingen van kindbegeleiders in de gezinsopvang. Dit kan tot gevolg hebben dat bepaalde topics niet of onvoldoende werden uitgediept.
Ten tweede is ervoor gekozen om het profiel, de motivaties en de verwachtingen op basis van een semi-gestructureerde vragenlijst te exploreren. Toch kan ook bij deze methode eraan getwijfeld worden of de motivaties en de verwachtingen adequaat en voldoende in kaart zijn gebracht. Vervolgens is er een nadeel verbonden aan het werken met een schriftelijke vragenlijst, nl. dat je de gegevens achteraf niet verder kan uitdiepen. Eens de vragenlijsten ingevuld zijn, moet je met deze gegevens aan de slag gaan zonder de mogelijkheid om bijvragen te stellen.
Ten derde stellen we een relatief grote non-respons vast bij de tweede vragenlijst: ongeveer 50% van de cursisten die de eerste vragenlijst hebben ingevuld, heeft niet geantwoord op de tweede vragenlijst. Hierdoor hebben we geen controlegroep, waardoor er geen sluitend bewijs is m.b.t. de invloed van de opleidingsmodule ‘Kennismaken met en werken in de gezinsopvang’ en kunnen ook andere factoren een invloed uitoefenen op de antwoorden van de cursisten bij de posttest.
Ten slotte is deze vragenlijst gericht op startende kindbegeleiders in de gezinsopvang die de opleidingsmodule ‘Kennismaken met en werken in de gezinsopvang’ volgen. In de vragenlijst is geen onderscheid gemaakt tussen de kindbegeleiders die reeds ervaring hebben in de kinderopvangsector en de kindbegeleiders die geen of beperkte ervaring hebben. De ervaringen van de startende kindbegeleiders kunnen de motivaties om te starten en de verwachtingen ten aanzien van de job in de gezinsopvang kleuren. 85
7.3 Aanbevelingen voor verder onderzoek
Een onderzoek vormt vaak een aanleiding tot uitgebreider onderzoek. Ten eerste is diepgaander kwalitatief onderzoek naar de ervaring van kindbegeleiders in de gezinsopvang noodzakelijk om een duidelijker beeld te krijgen van hoe zij kijken naar de opleidingsmodule ‘Kennismaken met en werken in de gezinsopvang’. Mijn masterproefonderzoek was eerder verkennend vermits er geen ander onderzoek over dit thema bestaat.
Om hier voldoende zicht op te krijgen is een andere onderzoeksmethode aangewezen zoals bijvoorbeeld interviews met kindbegeleiders in de gezinsopvang die de opleidingsmodule afgerond hebben in (eventuele) combinatie met een focusgroep. Diepgaander kwalitatief onderzoek is dan ook in de toekomst aangewezen.
Ook ruimer longitudinaal onderzoek is op termijn noodzakelijk om besluiten te kunnen trekken. Zo kan in de toekomst een onderzoek gevoerd worden bij dezelfde kindbegeleiders in de gezinsopvang om na te gaan of ze effectief gestart zijn en hoe lang ze de job uitgeoefend hebben. Daarnaast kunnen we bij dezelfde kindbegeleiders nagaan wat ze gemist hebben in de opleidingsmodule(s) en wat zij nodig achten om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Met welke (mogelijke) aspecten zijn zij geconfronteerd in de eerste maanden als kindbegeleider? Welke aspecten zijn hiervan aan bod gekomen in de opleidingsmodule(s) en welke niet? Op welke manier kan de opleidingsmodule hieraan tegemoet komen, opdat de andere startende kindbegeleiders in de gezinsopvang nog beter voorbereid zijn?
Bovendien blijven een aantal vragen of perspectieven, die ook een aanzet kunnen betekenen voor onderzoek, onbeantwoord of onvoldoende geëxploreerd. Een interessante vergelijking kan gemaakt worden tussen het profiel van de kindbegeleiders in de gezinsopvang die reeds aan het werk zijn en de startende kindbegeleiders uit dit onderzoek. Omdat we, met de invoering van het decreet ‘Kinderopvang voor baby’s en peuters’ aan de vooravond van een grote verandering zijn aanbeland, is het belangrijk om de ontwikkelingen op vlak van professionalisering en het effect van het verplichten van een starterscursus van dichtbij op te volgen. Het VBJK vermoedt dat de veranderende eisen die gesteld worden een effect hebben op het type kindbegeleiders die zich aanbieden. Omwille van deze reden lijkt een vergelijkend onderzoek tussen deze twee groepen kindbegeleiders interessant.
86
Ten slotte is verder vergelijkend onderzoek naar de verschillen en de gelijkenissen tussen de onthaalouderacademie en opleidingen in andere Europese landen voor onthaalouders boeiend. Het professionaliseringsproces is immers afhankelijk van het wettelijk kader. Verschillende onderzoekers wijzen erop dat Europese overheden een coherent beleid moeten ontwikkelen dat de toegang voor alle beroepen in de kinderopvang regelt, rekening houdende met de hoge eisen die aan deze beroepen gesteld worden. In dit kader zou een vergelijkend onderzoek tussen de verschillende opleidingsvormen en de verschillende kwalificatiebewijzen een meerwaarde kunnen zijn in het professionaliseringsproces van kindbegeleiders binnen de Europese Unie.
7.4 Aanbevelingen voor het VBJK en Centra voor Volwassenonderwijs
Een onderzoek vormt vaak een aanleiding tot aanbevelingen voor de praktijk, in deze masterproef voor het VBJK en de Centra voor Volwassenonderwijs die de opleidingsmodule ‘Kennismaken met en werken in de gezinsopvang’ aanbieden. Ten eerste leiden we uit het onderzoek af dat cursisten verschillende meningen hebben over de opleidingsmodule. Deze mening is beïnvloed door het al dan niet bezitten van een geldig kwalificatiebewijs. Cursisten met een geldig kwalificatiebewijs geven aan dat deze cursus geen meerwaarde is om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Andere cursisten geven aan dat het verplicht behalen van een kwalificatiebewijs (en het volgen van de opleidingsmodule) een meerwaarde is maar plaatsen vraagtekens bij de spreiding en de inhoud van de cursus. Een mogelijke oplossing is om specifieke trajecten uit te bouwen op maat van deze twee groepen. Momenteel is er veel onduidelijkheid bij de cursisten over welke opleidingsmodules ze moeten volgen om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Door gescheiden trajecten te creëren, wordt het voor de startende kindbegeleiders duidelijk welke modules ze verplicht moeten afronden.
Ten tweede geven de startende kindbegeleiders uit het onderzoek aan dat er gesleuteld kan worden aan de duur van de opleidingsmodule. Cursisten kiezen ervoor om de contactmomenten snel na elkaar te volgen of bijvoorbeeld fulltime gedurende enkele dagen of weken de module te volgen. Daarnaast geven startende kindbegeleiders aan blij te zijn dat zij de mogelijkheid hebben om de cursus te volgen, maar het duurt, door de nieuwe regelgeving, enige tijd voor ze effectief kunnen starten als kindbegeleider in de gezinsopvang. Dit kan mogelijks een pushfactor zijn om te starten als kindbegeleider in de gezinsopvang.
87
Ten derde wensen de cursisten langer stil te staan bij de verschillende thema’s. Door de diversiteit aan thema’s hebben de startende kindbegeleiders het gevoel dat deze thema’s eerder beperkt zijn behandeld. De startende kindbegeleiders in de gezinsopvang geven daarnaast ook aan dat zij meer praktijkervaringen in de opleidingen wensen (door bijvoorbeeld een bezoek aan een onthaalouder) en meer belang hechten aan het (opfrissen van) levensreddend handelen. Dit laatstgenoemde thema mag voor de startende kindbegeleiders uitgebreider aan bod komen.
Ten slotte hoop ik dat ik de sector, beleidsmakers en andere lezers een zicht heb gegeven in de startende kindbegeleiders van vandaag. Hoewel er beperkingen zijn verbonden aan mijn onderzoek en verder onderzoek noodzakelijk is, hoop ik dat ik een aanzet heb gegeven tot het in kaart brengen van het profiel van de startende kindbegeleiders in de gezinsopvang, de motivaties om te starten als kindbegeleider en de verwachtingen t.a.v. de job. Hopelijk is dit een aanzet tot verdere reflectie en onderzoek in de gezinsopvang en de ruimere kinderopvangsector.
88
Referenties
Baarda, B. & De Goede, M. (2006). Basisboek methoden en technieken: handleiding voor het opzetten en uitvoeren van kwantitatief onderzoek. Groningen: Wolters-Noordhoff. Baarda, B. (2009). Dit is onderzoek! : richtlijnen voor het opzetten, uitvoeren en evalueren van kwantitatief en kwalitatief onderzoek. Groningen: Noordhoff Uitgevers. Bauters, V. (2014). A Critical Literature Review on Home-Based Childcare Settings. The professionalisation and changing profile of childminders. Onuitgegeven meesterproef. Gent: Universiteit Gent – Vakgroep Sociale Agogiek Cameron, C. (2001). Promise or Problem? A Review of the Literature on Men Working in Early Childhood Services. Gender, Work and Organisation, 8(4), 430–453.
Cameron, C. (2005). Building an integrated workforce for a long-term vision of universal early education and care. London: Day Care Trust. Geraadpleegd via: http://217.35.77.12/archive/england/papers/education/pdfs/NovPolicyFinal.pdf Cameron, C. (2006). Men in the Nursery Revisited: Issues of Male Workers and Professionalism. Contemporary Issues in Early Childhood, 7(1), 68-79.
Cameron C. & Moss, P. (2007). Care work in Europe. Current Understanding and Future Directions. London: Routledge.
Cameron C., Mooney, A. & Moss, P. (2002). The child care workforce: current conditions and future directions. Critical Social Policy, 22(4), 572-595.
Cameron, C., Moss, P. & Owen, C. (1999). Men in the nursery: Gender and caring work. London: Paul Chapman Ltd.
Deglorie, K. (2009). Professionalisering en duurzaamheid: een onderzoek bij stoppende onthaalouders. Onuitgegeven meesterproef. Gent: Universiteit Gent – Vakgroep Sociale Agogiek.
89
Early, D., Maxwell, K., Burchinal, M., Bender, R., Ebanks, C., Henry, G., et al. (2007). Teachers’ education, classroom quality, and young children’s academic skills: results from seven studies of preschool programs. Child Development, 78(2), 558 – 580.
Eeckhout, K. (2012). Nieuw decreet kinderopvang. Brussel: Kind & Gezin. Geraadpleegd via: http://www.kindengezin.be/img/kiddo-interviewministeroverdecreetko2013.pdf
Eeckhout, K. (2014). Oog voor pedagogische kwaliteit. Het decreet focust op kwaliteit in de opvang. Brussel: Kind & Gezin. Geraadpleegd via: http://www.kindengezin.be/img/artikeldecreetfocustkwaliteitinko.pdf
Eurydice (2009). Early Childhood Education and Care in Europe: Tackling Social and Cultural Inequalities. Brussels: EACEA. Geraadpleegd via: http://eacea.ec.europa.eu/about/eurydice/documents/098EN.pdf
Everiss, E. & Dalli, C. (2003). Family day care in New Zealand: training, quality and professional status. In A. Mooney & J. Statham, Family Day care, International perspectives on Policy, Practice and Quality (pp. 59-77). London-Philadelphia: Jessica Kingsley Publishers.
Fauth, R., Jelicic, H., Lea, J., Willmott, J., & Owen, S. (2011). Childminding practice in England. London: NBC Research Center. Geraadpleegd via: http://www.ncb.org.uk/media/496733/childminding_report_final.pdf
Federale Overheidsdienst Economie (2015). Armoedegrens. Brussel: Federale Overheidsdienst Economie. Geraadpleegd via: http://statbel.fgov.be/nl/statistieken/cijfers/arbeid_leven/eu-silc/armoede/
Fukkink, R. & Lont A. (2007). Does training matter? A meta-analysis and review of caregiver training studies. Early Childhood Research Quarterly, 22, 294-311.
Jones, L. & Osgood, J. (2007). Mapping the Fabricated Identity of Childminders: pride and prejudice. Contemporary Issues in Early Childhood, 8(4), 289-300.
Kind & Gezin (s.d.). Geschiedenis. Brussel: Kind & Gezin. Geraadpleegd via: http://www.kindengezin.be/over-kind-en-gezin/geschiedenis/
90
Kind & Gezin (2003). Een toekomstvisie op kinderopvang. Brussel: Kind & Gezin. Geraadpleegd via: http://www.kindengezin.be/img/toekomstgroep-2003.pdf
Kind & Gezin (2006). Jaarverslag Kinderopvang 2006. Brussel: Kind & Gezin. Geraadpleegd via: http://www.kindengezin.be/img/jaarverslag-ko-2006.pdf
Kind & Gezin (2007). Jaarverslag Kinderopvang 2007. Brussel: Kind & Gezin. Geraadpleegd via: http://www.kindengezin.be/img/jaarverslag-2007.pdf
Kind & Gezin (2012). Kinderopvang. Jaarverslag 2012. Brussel: Kind & Gezin. Geraadpleegd via: http://www.kindengezin.be/img/jaarverslag-ko-2012.pdf
Kind & Gezin (2013-2014). Evolutie onthaalouders van 01/01/2013 t.e.m. 31/03/2014. Niet gepubliceerd cijfermateriaal. Brussel: Kind & Gezin.
Kind & Gezin (2014). Oproep proefproject werknemersstatuut aangesloten onthaalouders (private en publieke organisatoren). Brussel: Kind & Gezin. Geraadpleegd via: http://www.kindengezin.be/nieuws-en-actualiteit/2014/20140714-2-proefprojectwerknemersstatuut-aangesloten-onthaalouders.jsp
Kind & Gezin (2015). Brochure kwalificaties en attesten in de kinderopvang. Brussel: Kind & Gezin. Geraadpleegd via: http://www.kindengezin.be/img/kwalificaties-attesten.pdf
Kiekens, K. (2009). Professionalisering van onthaalouders: de begeleiding in kaart gebracht. Een explorerend onderzoek bij dienstverantwoordelijken. Onuitgegeven meesterproef. Gent: Universiteit Gent – Vakgroep Sociale Agogiek.
Lloyd, E. & Hallet, E. (2010). Professionalising the early childhood workforce in England: work in progress or missed opportunity? Contemporary Issues in Early Childhood, 11(1), 75-88.
Melhuish, E. (2004). Child Benefits: the importance of investing in quality childcare. London: Day Care Trusts. Geraadpleegd via: http://217.35.77.12/archive/england/papers/welfare/pdfs/Child_Benefits.pdf
Moerkerke, B. (2011). Cursus onderzoeksmethoden I. Gent: Universiteit Gent. 91
Mooney, A., Knight, A., Moss, P. & Owen, C. (2001) A Profile of Childminding: Implications for Planning. Children & society, 15, 253-262.
Mooney, A. (2003). What it means to be a childminder, work or love? In A. Mooney & J. Statham. Family Day Care: International Perspectives on Policy, Practice and Quality. (pp.111-128). London & Philadelphia: Jessica Kingsley Publishers.
Mooney, A. & Statham, J. (2003). Family Day Care, International Perspectives on Policy, Practice and Quality. Philadelphia: Jessica Kingsley Publishers.
Moss, P. (2006). Structures, Understanding and Discourses: possibilities for re-envisioning the early years childhood worker. Contemporary Issues in Early Childhood, 7(1), 3041.
Musgrave, J. (2010). Educating the Future Educators: The Quest for Professionalism in Early Childhood Education. Contemporary Issues in Early Childhood, 11(4), 435-442.
Oberhuemer, P. (2005). Conceptualising the early childhood pedagogue: Policy approaches and issues of professionalism. European Early Childhood Education Research Journal, 13 (1), 5-16.
Oberhuemer, P. (2010). Radical Reconstructions? Early childhood workforce profiles in changing European early childhood education and care systems. In P. Oberhuemer, I. Schreyer & M.J. Neuman, Professionals in Early Childhood Education and Care Systems. European Profiles and Perspectives. (pp.119-129). Barbara Budrich Publishers. Oberhuemer, P. (2010a). Professionals in early childhood settings – cross national perspectives. In P. Oberhuemer, I. Schreyer & M.J. Neuman, Professionals in Early Childhood Education and Care Systems. European Profiles and Perspectives. (pp.477-499). Barbara Budrich Publishers.
Oberhuemer, P. & Schreyer, I. (2008). Een onderzoek naar het professionele profiel in tien EU-landen. Geraadpleegd via: http://www.vbjk.be/files/Een%20onderzoek%20naar%20het%20professionele%20pro fiel%20in%20tien%20EU-landen.pdf 92
Oberhuemer, P., Schreyer, I., & Neuman, M. (2010). Professionals in Early Childhood Education and Care Systems. European Profiles and Perspectives. Farmington Hills: Barbara Budrich Publishers
O.E.C.D. (2001). Starting Strong. Early Childhood Education and Care. Educations and Skills. Paris: O.E.C.D.
O.E.C.D. (2006). Starting strong II. Early childhood education and care. Parijs: O.E.C.D. Geraadpleegd via: http://www.oecd.org/newsroom/37425999.pdf Onthaalouders Sterker Maken (2013). Module ‘Kennismaken met en werken in de gezinsopvang’. Geraadpleegd via: http://www.gezinsopvanginfo.be/voor-toekomstigekinderbegeleiders-gezinsopvang.html
Onthaalouderacademie (s.d.). Opleiding voor kindbegeleiders gezinsopvang. Geraadpleegd via: http://www.gezinsopvanginfo.be/ouders.html
Osgood, J. (2006). Deconstructing Professionalism in Early Childhood Education: resisting the regulatory gaze. Contemporary Issues in Early Childhood, 7(1), 5-14.
Peeters, J. (s.d.). ecce ama! lezing: Beroepen voor jonge kinderen in Vlaanderen, een Europees perspectief. Geraadpleegd via: http://www.stop4-7.be/nl/downloads/ecceama-lezing-beroepen-voor-jonge-kinderen-vlaanderen-een-europees-perspectief
Peeters, J. (2005). Een noodzakelijke ommezwaai naar duurzaamheid en professionalisering. In M. Vandenbroeck (red.). Pedagogisch management in de kinderopvang. (pp.51-62). Amsterdam: SWP.
Peeters, J. (2008a). De warme professional. Begeleid(st)ers kinderopvang construeren professionaliteit. Gent: Academia Press.
Peeters, J. (2008b). Een internationaal perspectief op professionaliteit in de kinderopvang in Vlaanderen. Een analyse van visies en betekenisverleningen van ouders, medewerkers en beleidsmakers. Proefschrift tot het behalen van de academische graad van Doctor in de Pedagogische Wetenschappen.
93
Peeters, J. (2008c). The construction of a New Profession. A European Perspective on Professionalism in Early Childhood Education and Care. Amsterdam: SWP.
Peeters, J. (2009). Welk soort professional heeft de kinderopvang nodig? In A. Van Keulen & A. del Barrio. Permanent leren. Van zelfreflectie naar teamreflectie (pp. 19-27). Amsterdam: SWP.
Peeters (2011-2012). Kinderopvang en kleuterschool: naar een holistische benadering van zorg en opvoeding. Zorgbreed, 9(35), 22-27.
Peeters, J. (2012a). De neerwaartse spiraal doorbroken: de professionaliteitsdiscussie in de kinderopvang. In H. Van Crombrugge, & K. Van Leeuwen. Gezinnen in soorten (pp. 83-112). Antwerpen: Garant.
Peeters, J. (2012b). Childcare professionalism in Flanders: an inside-outside perspective. In: L. Miller, C. Dalli, and M. Urban (Eds.). Early Childhood Grows Up. Towards a Critical Ecology of the Profession. (pp. 131-144) . Dordrecht, The Netherlands: Springer.
Peeters, J. (2013a). Can research realize a bit of utopia? The impact of action research on the policy of childcare in Flanders. Early years. An International Journal of Research and Development, 33(3), 318-330.
Peeters, J. (2013b). Country Position Paper on ECEC of the Flemish community of Belgium. In J. Aarsen & F. Studulski (Eds.), VVersterk in international perspective : early childhood and care in six countries. (pp. 17–28). Utrecht, The Netherlands: Sardes.
Peeters, Verhegge, Detavernier & Devos (2011). Nieuwe opleiding bachelor in de pedagogie van het jonge kind. Een extra stimulans voor kwaliteitsverbetering en functiedifferentiatie in de kinderopvang. Tijdschrift voor Welzijnswerk, 35(318), 40-43.
Peisner-Feinberg, E. & Burchinal, M. (1997). Concurrent relations between childcare quality and child outcomes: the study of costs, quality and outcomes in child care centres. Merril Palmer Quarterly, 43(3), 415-477.
94
Peisner-Feinberg, E., Burchinal, M., Clifford, R., Culkin, M., Howes, C., Kagan, S. & Yazejian, N. (2001). The relations between Child-Care Quality to Children‟s Cognitive and Social Developmental trajectories trough second grade. Child development, 72(5), 15-34. Peleman, B. (2012). Balanceren tussen werk en gezin. Hoe combineer je thuiswerken met thuis? Kiddo, 13(7), 36-38.
Saunders, M., Lewis, P. & Thornhill, A. (2004). Methoden en technieken van onderzoek. Amsterdam: Pearson Education Benelux. Six, L. (2012). Profielonderzoek bij studenten in de nieuwe bacheloropleiding “Pedagogie van het jonge kind”. Een kwantitatieve bevraging van de studenten. Onuitgegeven meesterproef. Gent: Universiteit Gent – Vakgroep Sociale Agogiek.
S.n. (2014). Vraag en antwoord over de modules Kennismaken met en werken in de gezinspvang. Geraadpleegd via: http://www.gezinsopvanginfo.be/uploads/1/3/5/4/13542810/vraag_en_antwoord_over_kennismakingsmodule_versie_8_juli.pdf
Sylva, K., Melhuish, E., Sammons, P., Siraj-Blatchford, I. & Taggart, B. (2004). The Effective Provision of Pre-school Education (EPPE) Project. London: University of London Institute of Education. Geraadpleegd via: http://www.ioe.ac.uk/EPPE_TechnicalPaper_12_2004.pdf
Unicef, (2008). The child care transition. A league table of early childhood education and care in economically advanced countries. Florence: Unicef Innocenti Research Centre. Geraadpleegd via: http://www.unicef-irc.org/publications/pdf/rc8_eng.pdf
Urban, M. (2008). Dealing with uncertainty: challenges and possibilities for the early childhood profession. European Early Childhood Education Research Journal, 16 (2), 135-152.
95
Urban, M., Vandenbroeck, M., Van Laere, K., Lazzari, A. & Peeters, J. (2011). CoRe – Competence Requirements in Early Childhood Education and Care. Final Report. London & Ghent. Geraadpleegd via: http://www.vbjk.be/files/CoRe%20Final%20Report%202011_2.pdf. Urban, M., Vandenbroeck, M., Van Laere, K., Lazzari, A. & Peeters, J. (2011a). CoRe – Competence Requirements in Early Childhood Education and Care . Research Documents. London & Ghent. Geraadpleegd via: http://www.vbjk.be/files/CoRe%20Research%20Documents%202011_0.pdf.
Urban, M., Vandenbroeck, M., Van Laere, K., Lazzari, A., & Peeters, J. (2012). Towards Competent Systems in Early Childhood Education and Care. Implications for Policy and Practice. European Journal of Education, 47(4), 508-526.
Vandenbroeck, M. (2005). Een stapje terug: historische perspectieven. In M. Vandenbroeck (red.), Pedagogisch management in de kinderopvang. (pp. 17-31). Amsterdam : Uitgeverij SWP. Vandenbroeck, M. (2006). The Persistent Gap between Education and Care: a ‘History of the Present’ Research on Belgian Child Care Provision and Policy. Paedagogica Historica, 42(3), 363–383.
Vandenbroeck, M. (2009). In verzekerde bewaring. Honderdvijftig jaar kinderen, ouders en kinderopvang. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Vandenbroeck, M., Pirard, F., & Peeters, J. (2009). New developments in Belgian childcare policy and practice. European Early Childhood Education Research Journal, 17(3), 408-416. Vandenbroeck, M., Coussée, F. & Bradt, L. (2010). The Social and Political Construction of Early Childhood Education. British Journal of Educational Studies, 58(2), 139-153.
Vandenbroeck, M., Peeters, J., & Bouverne-De Bie, M. (2013). Lifelong learning and the counter/professionalisation of childcare: A case study of local hybridizations of global European discourses. European Early Childhood Education Research Journal, 21(1), 109-124.
96
Van der Mespel, S. (2008). Kennismaken. Geraadpleegd via: http://www.gezinsopvanginfo.be/uploads/1/3/5/4/13542810/2008_kiddo_7_pg_19_---_kennismaken.pdf
Van der Mespel, S. (2011). De Onthaalouderacademie: groeikansen voor onthaalouders. Tijdschrift voor Welzijnswerk, 35(313), 26-36.
Van der Mespel, S. & Scheirlinck, J. (2013). Werkmap Bouwen aan je eigen draagkracht. Achtergrondinformatie voor coaches. Gent & Leuven: VBJK & CEGO. Geraadpleegd via: http://www.gezinsopvanginfo.be/uploads/1/3/5/4/13542810/werkmap_bouwen_aan_je _eigen_draagkracht._achtergrondinfo_voor_coaches..pdf
Van der Mespel, S. & Declerq, B. (s.d.). Onthaalouders sterker maken: Pedagogische begeleiding in de gezinsopvang. Gent: VBJK. Geraadpleegd via: http://www.vbjk.be/files/WS%204%20Sandra%20Van%20der%20Mespel_Inleidend% 20kader.pdf
Vandeurzen, J. (2010). Zorg om talent: 60 000 extra arbeidskrachten nodig tegen 2015. Geraadpleegd via: http://www.jovandeurzen.be/nl/zorg-om-talent-60000-extraarbeidskrachten-nodig-tegen-2015
Van Laere, K., Peeters, J., & Vandenbroeck, M. (2012). The education and care divide: the rol of the early childhood workforce in 15 European countries. European Journal of Education, 47(4), 527-541. Van Laere, K., Vandenbroeck, M., Roets, G. & Peeters, J. (2014). Challenging the feminisation of the workforce: rethinking the mind–body dualism in Early Childhood Education and Care. Gender and education, 26(3), 232-245. VBJK (2006). Ouderparticipatie: ook voor vaders. Hoe kan je vaders betrekken bij kinderopvang? Gent: VBJK. Geraadpleegd via: http://www.vbjk.be/files/Handleiding%20Ouderparticipatie,%20ook%20voor%20vader s.pdf
97
VBJK (s.d.). De onthaalouderacademie: onthaalouders sterker maken. Gent: VBJK. Geraadpleegd via: http://www.vbjk.be/files/De%20Onthaalouderacademie%20%20onthaalouders%20sterker%20maken%20(def).pdf
Viaene, L. (2009). Professionalisering en duurzaamheid: een onderzoek bij startende onthaalouders. Onuitgegeven meesterproef. Gent: Universiteit Gent – Vakgroep Sociale Agogiek. Vindevogel, K. (2006). De verschillende mogelijkheden om als onthaalouder van start te gaan. Een kritische en praktische benadering. Kortrijk: Hogeschool West-Vlaanderen. Geraadpleegd via: http://dspace.howest.be/bitstream/10046/227/1/vindevogel_koen.pdf
98
Bijlagen
Beste, Door het nieuwe decreet van de Vlaamse regering zal de komende jaren heel wat veranderen in de kinderopvangsector. Één van deze veranderingen is de startmodule “Kennismaken en werken in de gezinsopvang”, waar jij vandaag aan begint. Het VBJK (Vernieuwing in de Basisvoorziening voor Jonge Kinderen) wil graag deze veranderingen op de voet volgen. Dit is belangrijk om het beleid over kinderopvang in de toekomst verder te ontwikkelen en de onthaalouders zo goed mogelijk te ondersteunen in de aanloop naar de job. Daarom willen we graag jouw mening kennen. In samenwerking met het VBJK en onder begeleiding van prof. Dr. Michel Vandenbroeck, verbonden aan de vakgroep Sociale Agogiek van de Universiteit Gent, voer ik een profielstudie uit bij toekomstige onthaalouders die bij de C.V.O.’s (Centra voor Volwassenonderwijs) de startmodule “Kennismaken en werken in de gezinsopvang” volgen. Via dit onderzoek gaan we op zoek naar een antwoord op volgende vragen: - Wie neemt deel aan de module? - Waarom willen de deelnemers starten als onthaalouder? - Welke verwachtingen en ideeën hebben de deelnemers over de opleiding en hun toekomstige job? - Hoe ervaren de deelnemers hun deelname aan de startmodule “Kennismaken en werken in de gezinsopvang”? Jij bent één van de eersten die deze module volgt na de invoering van het nieuwe decreet “Kinderopvang van baby’s en peuters”. Ik hoop dan ook dat je bereid bent om even de tijd te nemen om aan mijn onderzoek deel te nemen. Dit onderzoek zal in twee stappen verlopen. Vandaag ontvang jij een eerste vragenlijst. In de tweede stap, 1 maand na het einde van de module, krijg jij een tweede vragenlijst. Daarin zullen vragen gesteld worden over hoe jij de module ervaren hebt en welke invloed dit had. Alle gegevens die je invult, zullen vertrouwelijk behandeld en anoniem verwerkt worden. Als je gevraagd wordt je persoonlijke gegevens (naam, telefoonnummer, gsm-nummer en e-mailadres) in te vullen en dit te ondertekenen, zal enkel de onderzoeker (Charlotte Bastiaen) deze informatie te zien krijgen. Via deze informatie zal ik jou contacteren om de tweede vragenlijst in te vullen na de afloop van de module. Niemand anders zal in staat zijn om je antwoorden / opmerkingen aan jou persoonlijk te linken. Indien je vragen hebt over deze vragenlijst of geïnteresseerd bent om achteraf het resultaat (een samenvatting van het onderzoek) toegestuurd te krijgen, mag je altijd contact met mij opnemen via
[email protected]. Alvast bedankt voor de medewerking aan mijn onderzoek, Charlotte Bastiaen
99
TOESTEMMINGSFORMULIER / INFORMED CONSENT Ter bevestiging dat je bovenstaande informatie gelezen hebt, vraag ik je om dit toestemmingsformulier te ondertekenen: Ik verklaar op een voor mij duidelijke wijze te zijn ingelicht over de aard, methode en doel van het onderzoek. Ik weet dat de gegevens en resultaten van het onderzoek anoniem en vertrouwelijk verwerkt zullen worden. Ik stem geheel vrijwillig in met mijn deelname aan dit onderzoek en weet dat ik mijn medewerking op elk moment kan stopzetten, zonder dat dit een gevolg heeft voor mijn opleiding. Ik ben op de hoogte van het verloop van het onderzoek en weet dat ik informatie kan verkrijgen bij de onderzoeker en dit zowel tijdens als na het onderzoek. Naam: ..................................................................................................................................... Datum: ....../....../........... Handtekening deelnemer: …...………………………………….............................................................
INSTRUCTIES
Gelieve voordat je van start gaat met de vragenlijst, onderstaande instructies aandachtig te lezen.
- Er zijn geen juiste of foute antwoorden in deze vragenlijst. Je persoonlijke mening is veel belangrijker en waardevoller. - Wees oprecht en eerlijk in je antwoorden. - Vul deze vragenlijst individueel in. - Lees de vragen aandachtig. - Gelieve alle vragen te beantwoorden
100
MOTIEVEN OM IN DE JOB TE STAPPEN Dit onderdeel gaat over je motieven : “Waarom wil je starten als onthaalouder?” Geef voor elk motief aan in welke mate het een invloed had op je keuze voor de job als onthaalouder.
1
2
3
4
5
Geen invloed op mijn beslissing
Een beetje invloed op mijn beslissing
Middelmatige invloed op mijn beslissing
Veel invloed op mijn beslissing
Zeer veel invloed op mijn beslissing
--
-
-/+
+
++
Gelieve telkens slechts één optie te omcirkelen per uitspraak.
Ik koos voor deze job omdat...
--
-
-/+
+
++
... ik graag met kinderen wil werken
1
2
3
4
5
... ik graag met ouders wil werken
1
2
3
4
5
... ik mijn talenten wil ontplooien in het werken met kinderen
1
2
3
4
5
... het mij de kans biedt thuis te blijven bij mijn eigen kinderen
1
2
3
4
5
... het mij de kans biedt thuis te werken en tegelijkertijd bij te verdienen
1
2
3
4
5
... het mij meer tijd biedt om bij mijn gezin te zijn
1
2
3
4
5
... het aansluit bij mijn opleiding
1
2
3
4
5
1
2
3
4
5
... ik denk dat deze job mijn kansen zal vergroten op de arbeidsmarkt
1
2
3
4
5
... ik werkzekerheid heb
1
2
3
4
5
... de job me een goed inkomen geeft
1
2
3
4
5
... het het beste aansluit bij mijn capaciteiten/ interesses
101
--
-
-/+
+
++
... het een nieuwe uitdaging voor mij is
1
2
3
4
5
... ik eerder een ‘slechte’ werkervaring had
1
2
3
4
5
... ik geen job vond buitenshuis
1
2
3
4
5
... ik zelfstandig wil werken
1
2
3
4
5
... ik iemand ken die werkt als onthaalouder
1
2
3
4
5
... ik zelf ervaren heb hoe moeilijk het is om een opvangplaats te vinden
1
2
3
4
5
... ik kan samenwerken met andere onthaalouders
1
2
3
4
5
... ik ondersteuning kan krijgen van een dienst voor onthaalouders *
1
2
3
4
5
* Een dienst voor onthaalouders is een door Kind en Gezin erkende dienst die onthaalouders begeleidt. Een aangesloten onthaalouder vangt kinderen bij hem of haar thuis op. De dienst selecteert, begeleidt, bewaakt de kwaliteit van de onthaalouders en brengt de ouders die naar opvang zoeken in contact met de onthaalouders.
102
VERWACHTINGEN VAN DE JOB Dit onderdeel gaat over je verwachtingen van de job als onthaalouder. Geef voor elke uitspraak aan in welke mate je akkoord gaat.
1
5
2
3
4
Helemaal niet akkoord
Niet akkoord
Neutraal
Akkoord
Helemaal akkoord
--
-
-/+
+
++
Gelieve telkens slechts één optie te omcirkelen per uitspraak. WERKEN MET KINDEREN EN OUDERS
--
-
-/+
+
++
Ik hoop dat ik in mijn opvang rekening kan houden met de behoeftes van elk kind, hoe verschillend ook
1
2
3
4
5
Voor mij is het uitermate belangrijk om elke dag met de kinderen te kunnen (mee) spelen
1
2
3
4
5
Ik hoop een band op te bouwen met de kinderen
1
2
3
4
5
Een band opbouwen met ouders is voor mij een prioriteit
1
2
3
4
5
Voor de start van de opvang moet een opvangkind samen met zijn/haar ouder(s) meerdere keren kunnen langskomen om kennis te maken en te wennen
1
2
3
4
5
De gezinssituatie van het kind (bvb inkomen, werksituatie, culturele achtergrond enz.) speelt voor mij geen rol bij de beslissing welk kind ik opvang
1
2
3
4
5
103
--
-
-/+
+
++
Ik kies er bewust voor om kinderen op te vangen uit gezinnen met verschillende achtergronden
1
2
3
4
5
Ik kies ervoor om alleen kinderen op te vangen van ouders met wie het klikt
1
2
3
4
5
Ik vind het belangrijk dat ik regelmatig met ouders kan uitwisselen want ouders kennen hun kind het best
1
2
3
4
5
Ik vind het belangrijk om te weten wat ouders verwachten van de opvang
1
2
3
4
5
--
-
-/+
+
++
Ik wil contact hebben met collega onthaalouders om informatie uit te wisselen
1
2
3
4
5
Ik wil contact hebben met collega onthaalouders om advies te vragen
1
2
3
4
5
Ik wil de ouders graag betrekken in belangrijke beslissingen over de opvang
1
2
3
4
5
Ik bepaal hoe ik de opvang aanpak. Ouders moeten zich hierin niet mengen
1
2
3
4
5
SAMENWERKING
104
--
-
-/+
+
++
Ik vind het belangrijk om de opvang samen met de ouders te evalueren
1
2
3
4
5
Ik hoop op een goede samenwerking met ouders want “dan heb je pas een goed opvang.”
1
2
3
4
5
--
-
-/+
+
++
Voor mij is het belangrijk om begeleid en ondersteund te worden in mijn werk door een dienst of een coach*
1
2
3
4
5
Ik wil graag contact hebben met pedagogische begeleiders en specialisten om mijn werk te evalueren
1
2
3
4
5
BEGELEIDING
* Een dienst voor onthaalouders is een door Kind en Gezin erkende dienst die onthaalouders begeleidt. Een aangesloten onthaalouder vangt kinderen bij hem of haar thuis op. De dienst selecteert, begeleidt, bewaakt de kwaliteit van de onthaalouders en brengt de ouders die naar opvang zoeken in contact met de onthaalouders.
OPLEIDING
--
-
-/+
+
++
Ik verwacht dat deze opleiding zowel theorie als praktijk aan bod laat komen
1
2
3
4
5
Ik verwacht dat deze opleiding me helpt om definitief te beslissen of ik wil werken als onthaalouder
1
2
3
4
5
105
--
-
-/+
+
++
Ik heb al beslist dat ik onthaalouder zal worden
1
2
3
4
5
Ik vind deze cursus nodig en belangrijk om te starten als onthaalouder
1
2
3
4
5
Ik vind het belangrijk om deel te nemen aan opleidingen en vormingen in de toekomst
1
2
3
4
5
Ik vind het noodzakelijk dat een onthaalouder een diploma heeft
1
2
3
4
5
Ik vind ervaring in de sector belangrijker dan een diploma
1
2
3
4
5
Wat verwacht je van de opleiding? Waar wil je meer over leren om aan de slag te kunnen gaan als onthaalouder? ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ORGANISATIE
--
-
-/+
+
++
Ik verwacht dat de job mij de kans biedt om meer bij mijn gezin te zijn
1
2
3
4
5
Privacy is voor mij heel belangrijk. Daarom heb ik liever dat ouders niet binnenkomen in de leefruimte
1
2
3
4
5
106
Hoe lang denk je de job uit te oefenen?
< 2 jaar 2 à 5 jaar 5 à 10 jaar > 10 jaar
Met welke leeftijdsgroep zou je het liefst werken? (Kruis één of meerdere vakjes aan) 0-3 jaar 3-6 jaar 6-12 jaar Ik wil werken als : Aangesloten onthaalouder Zelfstandige onthaalouder Weet het nog niet Hoe zeker ben je dat je zal starten als onthaalouder? (Duid aan op een schaal van 0 tot 10, waarbij 0 betekent dat je helemaal niet zeker bent dat je zal starten als onthaalouder en 10 dat je zeker weet dat je zal starten als onthaalouder) 0
1
2
3
4
5
6
7
8
9
10
PERSOONSKENMERKEN 1. Waar volg je de opleiding? (Kruis één vakje aan.) CVO Encora CVO Technicum Noord – Antwerpen CVO TSM (Technische Scholen Mechelen) CVO VSPW Mol CVO LBC-NVK Turnhout CVO VSPW Gent CVO VSPW Hasselt CVO VTI Brugge CVO VSPW Kortrijk CVO Meise – Jette CVO De Oranjerie Diest 2. Wat is je geslacht? man vrouw 3. Wat is je geboortedatum? (Vul in: dag / maand / jaar.) /
/
4. Nationaliteit: (Kruis één vakje aan.) Belg Andere (Vul aan): .........................................................................................................................
107
5. Wat is de nationaliteit van je moeder? (Kruis één vakje aan.) Belg andere (Vul aan): .........................................................................................................................
6. Wat is de nationaliteit van je vader? (Kruis één vakje aan.) Belg andere (Vul aan): ......................................................................................................................... 7. Wat is je gezinssituatie? (Kruis één vakje aan.) ik woon samen met mijn partner en mijn kinderen ik woon samen met mijn partner ik woon alleen met mijn kinderen ik woon alleen ik woon bij mijn ouders andere (Vul aan): ......................................................................................................................... 8. Hoeveel kinderen heb je ? (Kruis één vakje aan en noteer de leeftijd per kind) Geen kinderen 1 kind (geboortejaar: .........) 2 kinderen (geboortejaar: ......... & .........) 3 kinderen (geboortejaar: ........., ......... & .........) 4 kinderen (geboortejaar: ........., ........., ......... & ......... Andere (Vul aan): ......................................................................................................................... 9. Wat is je werksituatie vandaag? (Kruis één vakje aan.)
Werkend
Werk tijdelijk onderbroken (omwille van ouderschapsverlof, ziekteverlof, loopbaanonderbreking, ...)
Niet werkend (werkoos, invaliditeit, huisman/vrouw, in opleiding, (brug) pensioen)
10. Wat is de werksituatie van uw (eventuele) partner? (Kruis één vakje aan.) (Indien u geen partner heeft, kan u overgaan naar vraag 12).
Werkend
Werk tijdelijk onderbroken (omwille van ouderschapsverlof, ziekteverlof, loopbaanonderbreking, ...)
Niet werkend (werkoos, invaliditeit, huisman/vrouw, in opleiding, (brug) pensioen)
108
11. Wat is uw maandelijks beschikbare gezinsinkomen? (Hiermee bedoelen we de som van het netto inkomen van beide partners, eventuele sociale uitkeringen (werkloosheid, loopbaanonderbreking/tijdskrediet, ziekte of invaliditeit, pensioen, brugpensioen, personen met een handicap), het kindergeld voor alle kinderen en de eventuele huuropbrengsten.) (KRUIS SLECHTS 1 CIJFER AAN)
Minder dan 700 euro Van 700 tot 999 euro Van 1000 euro tot 1299 euro Van 1300 euro tot 1699 euro Van 1700 euro tot 2199 euro
Van 2200 euro tot 2699 euro Van 2700 euro tot 3199 euro Van 3200 euro tot 3699 euro Van 3700 euro tot 4999 euro 5000 euro of meer
OPLEIDING & LOOPBAAN 12. Wat is het hoogste diploma dat je behaalde? (Kruis één vakje aan). Lager onderwijs de Lager secundair onderwijs (tot en met het 3 middelbaar) (ASO: Algemeen Secundair Onderwijs, TSO: Technisch Secundair Onderwijs, KSO: Kunst Secundair Onderwijs, BSO: Beroeps Secundair Onderwijs) O
ASO: richting ...................................................................................................................
O O
TSO: richting ................................................................................................................... KSO: richting ...................................................................................................................
O BSO: richting ................................................................................................................... Hoger secundair de
O
6 middelbaar ASO: richting ..........................................................................................
O O
6 middelbaar TSO: richting .......................................................................................... de 6 middelbaar KSO: richting ..........................................................................................
O O
6 middelbaar BSO: richting .......................................................................................... de 7 middelbaar TSO: richting ..........................................................................................
O O
7 middelbaar KSO: richting .......................................................................................... de 7 middelbaar BSO: richting ..........................................................................................
de
de
de
Bachelor: opleiding ...................................................................................................................... Master: opleiding ......................................................................................................................... Ander diploma: richting ................................................................................................................
13. Ben je voor deze opleiding ooit met een andere opleiding gestart, maar heb je die niet beëindigd? (Kruis één vakje aan.) Neen Ja namelijk (Vul aan) ..................................................................................................................
109
14. Ben je in het bezit van een diploma waarmee je kan werken als kinderbegeleider in de kinderopvang? (bij twijfel: vraag het aan de lesgever) Neen (ga verder naar vraag 15) Ja namelijk (Vul aan) .................................................................................................................. (ga verder naar vraag 16) 15. Wens je in de toekomst het diploma “kinderbegeleider in de kinderopvang” te behalen? Neen Ja
16. Ken je mensen die als onthaalouder werken ? (Kruis één of meerdere antwoorden aan). Neen Ja, familie Ja, kennissen of vrienden van mij namelijk (Vul aan) .................................................................
17. Heb je voor je met deze opleiding begon reeds een job uitgeoefend? (Kruis één vakje aan en vul indien nodig in.) nee (ik heb nog nooit gewerkt) ja, de job die je laatst uitoefende ... o
Wat was je functie?..........................................................................................................
o
Welk beroep oefende je uit ? (Kruis één vakje aan) Arbeider Bediende of kader (privé-sector of overheid) Zelfstandige Vrij beroep Geen beroep (huisvrouw/man, student(e)/opleiding, werkloos, ziek, ....) Andere, namelijk ...............................................................................................
18. Welke job(s) heb je ooit al uitgeoefend ? ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................................
110
PERSOONLIJKE GEGEVENS Via deze informatie wens ik verder contact met jullie op te nemen voor het invullen van de tweede vragenlijst na het volgen van deze module. Naam: ................................................................................................................................................. E-mailadres:............................................................................................................................................... Telefoonnummer: ...................................................................................................................................... GSM-nummer: ..........................................................................................................................................
Indien je nog bedenkingen of aanvullingen hebt bij dit onderzoek, mag je deze hier vrijblijvend noteren: ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ................................................................................................................................................................... ...................................................................................................................................................................
Je bent aan het einde van de vragenlijst. Bedankt voor je medewerking en veel succes !
111