Prof. Dr. Diane Breesch Vakgroep Accountancy, Auditing en Bedrijfsfinanciering (ACCO, faculteit ESP) Vakgroep Sportbeleid en –management (SBMA, faculteit LK)
[email protected] Tel. (02) 629.24.28 © versie oktober 2009
-3-
Financieel Management Inhoudstafel
INHOUDSTAFEL Inleiding tot het bedrijfsbeheer
2
Finance 2 Deel 1 Boekhouden en Jaarrekeningen
5
Hoofdstuk 1 : De functie en het juridisch kader van boekhouden. A Waarom is het voeren van een boekhouding belangrijk? B Financieel en analytisch boekhouden C De boekhouder in de praktijk D Het juridische kader 1 Het Belgisch boekhoudrecht 2 De onderworpen organisaties
6 6 6 7 7 7 8
Hoofdstuk 2 : Volledige Boekhouding: de Balans. A Inleiding B Algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen 1 Inleiding 2 De boekhoudkundige entiteit 3 Objectiviteitsbeginsel (boekhoudkundige transactie - monetaire eenheid) C Definities D De boekhoudkundige gelijkheid 1 Het stelsel van dubbel boekhouden 2 Uitgewerkt voorbeeld: transacties m.b.t. de balans
12 12 12 12 12
Hoofdstuk 3 Volledige Boekhouding: De Resultatenrekening A Definities B Voorstelling van de resultatenrekening C Overgedragen resultaat D Algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen 1 De realisatie 2 De overeenstemming E Uitgewerkt voorbeeld: transacties m.b.t. de resultatenrekening F De cash basis versus de accrual basis G Dividenden en overgedragen resultaat
20 20 20 22 24 24 25 25 35 36
Hoofdstuk 4 : Enkele bijzonderheden A Immateriële vaste activa B Leasing C Kosten en schulden betreffende arbeidsovereenkomst
39 39 41
Deel 2 Belastingen
het
personeel
met
13 13 15 15 15
een 43 44
Financieel Management
-4-
Inhoudstafel
Hoofdstuk 5 : Directe Belasting - inkomstenbelasting A Directe inkomstenbelasting: vennootschapsbelasting B Directe inkomstenbelasting: personenelasting 1 Belastbare basis (eenmanszaak) 2 Belastingstructuur C Kiezen voor een eenmanszaak of een vennootschap? 1 Voordelen van het oprichten van een vennootschap 2 Nadelen van het oprichten van een vennootschap
45 45 46 46 47 48 48 48
Hoofdstuk 6 : Indirecte belasting: Belasting op de toegevoegde waarde (BTW) 1 Principe van de BTW 2 Juridische achtergrond
50 50 52
Deel 3 Jaarrekingen Interpreteren en Bedrijfskapitaal beheren Hoofdstuk 7 : Analysetechnieken. Over liquiditeit, rentabiliteit en solvabiliteit. A Inleiding B Horizontale en verticale analyse 1 Horizontale analyse of trendanalyse 2 Verticale analyse C Ratioanalyse 1 Begrip 2 Bronnen 3 Evaluatie 4 Liquiditeit 5 Exploitatie 6 Solvabiliteit 7 Rentabiliteit
53 54 54 57 57 60 62 62 62 63 66 70 74 79
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-5-
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
-6-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 1
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Functie en juridisch kader
Hoofdstuk 1: De functie en het juridisch kader van boekhouden.
A
Waarom is het voeren van een boekhouding belangrijk?
Een goede boekhouding voeren is meer dan een wettelijke verplichting. Het is onontbeerlijk, want het geeft het een realistische kijk op de financiële situatie van een organisatie. Zonder goede boekhouding is een gezond bedrijfsbeheer onmogelijk. De bij een organisatie betrokken personen, de bedrijfsleiding, de aandeelhouders, de schuldeisers, en heel wat andere belangstellenden (o.a. concurrenten, werknemers, de overheid) - wensen informatie over het reilen en zeilen van deze organisatie. Ze stellen zich hierbij twee fundamentele vragen. • In de eerste plaats wensen ze informatie over de financiële positie en het vermogen (patrimonium) van de organisatie. Waar staat de organisatie op een bepaalde dag? • In de tweede plaats stellen ze belang in de resultaten1 van de vennootschap. Hoe goed of slecht boerde de organisatie over een bepaalde periode. De boekhouder geeft het antwoord op beide vragen. Daartoe stelt hij twee financiële staten op, respectievelijk de balans en de resultatenrekening. Samen met een toelichting vormen zij de jaarrekening. Het boekhoudproces omvat eigenlijk vier componenten. Zoals onder schematisch weergegeven zal de boekhouder reële gebeurtenissen analyseren en boekhoudkundig verwerken. Hij vat het geheel dan op regelmatige tijdstippen samen in financiële staten die kunnen worden geraadpleegd door iedere belangstellende.
Gebeurtenis
B
>
Boeking
>
Financiële staten
>
Gebruikers
Financieel en analytisch boekhouden
Ter verduidelijking moeten we vooraf een onderscheid maken tussen twee onderscheiden disciplines in het domein van het boekhouden.
1
In geval van een vennootschap betreffen de resultaten eerder ‘winst of verlies’, zijnde het verschil tussen de opbrengsten en de kosten. In geval van een vereniging worden veeleer de termen ‘surplus of tekort’ gebruikt, zijnde het verschil tussen de inkomsten en de uitgaven.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
-7-
Hoofdstuk 1 Functie en juridisch kader
• Financieel of algemeen boekhouden (en de ermee verbonden openbaarmaking) is in hoofdzaak gericht naar buiten het bedrijf staande betrokkenen, zoals aandeelhouders, leveranciers, banken en de fiscus en behelst voornamelijk het registreren en verwerken van gebeurtenissen. • Analytisch boekhouden daarentegen voldoet in hoofdzaak aan de informatiebehoeften van interne betrokkenen, zoals het topmanagement en de afdelingshoofden en omvat onder meer het opmaken van budgetten, een analyse van de kostprijzen… Dit boek gaat uitsluitend in op de praktijk van het financieel boekhouden. Ter vereenvoudiging korten we dit in het vervolg gewoon af als boekhouden. C
De boekhouder in de praktijk
In de bedrijfswereld komt men boekhoudkundig geschoolde mensen in verschillende functies tegen. Een belangrijk onderscheid kan gemaakt worden naargelang de verhouding die bestaat ten opzichte van de onderneming waarvoor de boekhouding wordt gevoerd of waaraan de diensten worden aangeboden. 1) Heel wat kantoren of zelfstandigen voeren boekhoudkundige prestaties uit voor een onderneming in ruil voor een honorarium. In België maakt men op dat vlak nog een onderscheid tussen drie wettelijk beschermde beroepscategorieën. Het gaat om boekhouders, accountants en bedrijfsrevisoren. Boekhouders moeten lid zijn van het BIBF (Beroepsinstituut van erkende Boekhouders en Fiscalisten). Accountants behoren tot het IAB (Instituut van de Accountants en de Belastingsconsulenten). Bedrijfsrevisoren maken deel uit van het IBR (Instituut van de Bedrijfsrevisoren). 2) In alle andere situaties voert de boekhoudkundig gekwalificeerde persoon zijn arbeid in dienstverband uit binnen een vennootschap. Hij ontvangt een loon en geen honorarium. Ter vereenvoudiging zal de verantwoordelijke voor de boekhouding in dit boek steeds worden aangeduid met het woord boekhouder. D
Het juridische kader 1
Het Belgisch boekhoudrecht
Het Belgisch algemeen boekhoudrecht is het geheel van wettelijke en reglementaire bepalingen in verband met: 1. de boekhouding; 2. het opstellen van de (enkelvoudige en geconsolideerde) jaarrekening; 3. de controle van de (enkelvoudige en geconsolideerde) jaarrekening Alle wettelijke en reglementaire bepalingen die te maken hebben met het vennootschapsleven werden in 2001 herschikt en samengebracht in het Wetboek van Vennootschappen (W.Venn.) en zijn uitvoeringsbesluiten. Daar vinden we voortaan ook de wetgeving op de jaarrekeningen terug. De wetgeving inzake de boekhouding van de ondernemingen blijft evenwel afzonderlijk bestaan. Alzo ligt het Belgische algemeen boekhoudrecht vandaag vervat in verscheidene wetteksten, met name: 1. de Wet van 17 juli 1975 op de boekhouding van de ondernemingen (kortweg Boekhoudwet).
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
-8-
Hoofdstuk 1 Functie en juridisch kader
De boekhoudwet bepaalt onder meer dat elke onderneming een passende boekhouding moet voeren, dat elke boekhouding door middel van een stelsel van boeken en rekeningen moet worden gevoerd met inachtneming van de gebruikelijke regels van het dubbel boekhouden; dat elke onderneming in principe ten minste eens per jaar een inventaris moet opmaken, enzovoort. 2. Het KB van 12 september 1983 tot uitvoering van de Boekhoudwet. Dit uitvoeringsbesluit geeft onder meer details over de vereenvoudigde boekhouding en over het houden en bewaren van de boeken. 3. Het KB van 12 september 1983 tot bepaling van de minimumindeling van een algemeen rekeningstelsel. In dit uitvoeringsbesluit zijn alle rekeningen van het genormaliseerd rekeningstelsel opgenomen. 4. Het Wetboek van Vennootschappen. In Boek IV van dit wetboek vinden we bepalingen over de jaarrekening die gemeenschappelijk zijn voor de vennootschappen met rechtspersoonlijkheid. 5. Het KB van 30 januari 2001 tot uitvoering van het Wetboek van Vennootschappen. Dit uitvoeringsbesluit geeft onder meer details over de waarderingsregels die bij een volledige boekhouding dienen gehanteerd te worden. Daarnaast publiceert de Commissie voor Boekhoudkundige Normen (CBN) regelmatig adviezen. Hoewel de adviezen van het CBN juridisch niet bindend zijn, hebben zij wel een grote morele waarde. Zij geven alleszins een indicatie van wat als de goede praktijk inzake boekhouding en jaarrekening moet worden beschouwd. Vaak liggen de adviezen van de Commissie rechtstreeks aan de basis van latere wetswijzigingen. Uiteindelijk dient opgemerkt dat ook de boekhoudprincipes aan internationalisering toe zijn. De International Accounting Standards Board (IASB) wil de financiële verslaggeving over de ganse wereld harmoniseren. Dit doet ze door het opstellen en publiceren van normen, de zogenaamde International Financial Reporting Standards (IFRS) of International Accounting Standards (IAS) zoals de voor 2002 gepubliceerde normen blijven heten. De IASB bracht 41 IAS uit, waarvan de meeste vandaag nog van toepassing zijn, en al 8 IFRS. Het naleven van de IAS / IFRS getuigt van goed boekhoudkundig gedrag in de gevallen waar geen afwijkende nationale wetgeving of normen bestaan. Vanaf 2005 kregen de IAS / IFRS ook wettelijke erkenning. Sindsdien moeten alle binnen de Europese Unie beursgenoteerde ondernemingen hun geconsolideerde jaarrekening opstellen in overeenstemming met de IAS / IFRS. Ondanks de nationale verschillen, zijn de onderliggende basisprincipes wereldwijd in belangrijke mate gelijkaardig. De einddoelstelling is immers steeds dezelfde: de gebruikers bruikbare en nuttige informatie verstrekken zodat ze goede beslissingen kunnen nemen. 2 De onderworpen organisaties Boven werden reeds de verschillende juridische vormen van organisaties besproken. Daarnaast werd ook het beginsel van de boekhoudkundige entiteit geïntroduceerd. Het Belgische boekhoudrecht bepaalt evenwel specifiek welke organisaties onderworpen zijn aan de verplichting een boekhouding te voeren. Het gaat meer bepaald om handelaars, handelsvennootschappen en VZW’s. Ten aanzien van de feitelijke verenigingen en maatschappen bestaan er geen specifieke wettelijke boekhoudkundige verplichtingen.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen a
-9-
Hoofdstuk 1 Functie en juridisch kader
Handelaars en zeer kleine ondernemingen
Elke organisatie moet een voor de aard en haar omvang passende boekhouding voeren. Naargelang de grootte van de organisatie neemt het aantal boekhoudkundige verplichtingen toe. Handelaars (eenmanszaken), vennootschappen onder firma (VOF) en gewone commanditaire vennootschappen (GCV), met een omzet van minder dan 500.000 EUR volstaat een vereenvoudigde boekhouding, gebaseerd op het principe van het ‘enkelvoudig’ boekhouden. Dit betekent onder meer: • dat ze slechts een beperkt aantal dagboeken moeten bijhouden: financieel boek, inkoopboek en verkoopboek. • dat ze geen rekeningen moeten openen en dus geen rekeningstelsel toepassen; • dat ze wel ten minste eens per jaar een inventaris moeten opmaken van alle bezittingen (bv. voorraad), vorderingen, schulden en verplichtingen (over te schrijven in een inventarisboek) maar de wet stelt wel geen eisen inzake waarderingsregels; en • dat ze hun jaarrekening niet moeten opstellen volgens een bepaald schema en evenmin openbaar maken. De vereenvoudigde boekhouding is slechts een gunstregime toegestaan aan zeer kleine ondernemingen. De administratieve verplichtingen zijn er beperkter, evenals de in de boekhouding opgeslagen informatie. b
Handelsvennootschappen
Tot deze groep behoren alle handelsvennootschappen en burgelijke vennootschappen die de rechtsvorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen (bijvoorbeeld BVBA of NV). De handelsvennootschappen dienen een volledige boekhouding te voeren, gebaseerd op het principe van het ‘dubbel’ boekhouden. De wetgever maakt voor de handelsvennootschappen wel het onderscheid tussen kleine en grote vennootschappen. Kleine vennootschappen overschrijden de omzetlimiet voor zeer kleine ondernemingen (namelijk 500,000 euro, zie hoger) of hebben niet de vereiste rechtsvorm (VOF of GCV) maar blijven onder bepaalde drempels van balanstotaal, omzet en personeelsbestand. Zij mogen een verkorte jaarrekening publiceren. Alle andere ondernemingen zijn dan grote ondernemingen. Beursgenoteerde vennootschappen moeten, zelfs indien ze voldoen aan de criteria voor kleine vennootschappen, de bepalingen volgen die van toepassing zijn op grote vennootschappen. De jaarrekening dient binnen de dertig dagen na goedkeuring door de algemene vergadering te worden neergelegd bij de Nationale Bank van België. Schematisch kan dit alles als volgt in kaart worden gebracht:
-10-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 1
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Functie en juridisch kader
Handelaars en handelsvennootschappen: Handelaars en
Kleine handelsvennootschappen
zeer kleine handelsvennootschappen Kooplui (handelaars), VOF of Comm. V.2 met omzet (excl. BTW) per jaar ≤ 500,000 euro (620,000 euro voor tankstations)
Grote handelsvennootschappen
Ondernemingen die niet meer dan één van de volgende drempels overschrijden3: -
personeel
-
omzet
7,300,000
-
balanstotaal
3,650,000
Alle andere ondernemingen
50
tenzij personeel > 100 Vereenvoudigde (enkelvoudige) boekhouding
Volledige boekhouding
Jaarrekening niet volgens een bepaald schema opstellen en niet neerleggen
Verkort schema jaarrekening
c
(dubbele)
Neerlegging bij Balanscentrale van de NBB
Volledige boekhouding
(dubbele)
Volledig schema jaarrekening de
Neerlegging bij Balanscentrale van de NBB
de
Andere
Sommige ondernemingen vallen slechts ten dele onder de algemene boekhoudwetgeving. Zij zijn door hun bijzondere aard aan specifieke regels onderworpen. Enkele vertegenwoordigers uit deze groep zijn de financiële instellingen, de portefeuillemaatschappijen, de verzekeringsmaatschappijen en de ziekenhuizen. Ook de Verenigingen Zonder Winstoogmerk (VZW’s) zijn ingevolge de wet van 2 mei 2002 onderworpen aan de algemene 2
VOF: Vennootschap Onder Firma – Comm. V. : Gewone Commanditaire Vennootschap
Voor beide vennootschapsvormen geldt de ‘onbeperkte’ aansprakelijkheid van de vennoten. 3
Deze grensbedragen zijn in België overgenomen uit het Europese recht en gelden voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2004. Recentelijk voerde Europa echter een tussentijdse verhoging van 20% door (Europese Richtlijn 2006/46/EG, PB L 224/1 16/8/2006). Door deze Europese besluitvorming zijn deze grensbedragen verhoogd naar -
jaargemiddelde van het personeelsbestand: 50;
-
jaaromzet (excl. BTW): 8.800.000 euro;
-
balanstotaal: 4.400.000 euro
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
-11-
Hoofdstuk 1 Functie en juridisch kader
boekhoudwetgeving met inachtneming van een aantal afwijkende regels. In het bijzonder maakt de wetgever daarbij een onderscheid tussen kleine en grote VZW’s. In dit boek wordt de aandacht echter verder toegespitst op handelsvennootschappen met een volledige boekhouding gebaseerd op het principe van het ‘dubbel’ boekhouden.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-12-
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Hoofdstuk 2 De Balans
Hoofdstuk 2: Volledige Boekhouding: de Balans.
A
Inleiding
De ‘kleine’ en ‘grote’ handelsvennootschappen dienen een volledige ‘dubbele’ boekhouding te voeren en een jaarrekening op te stellen volgens een wettelijk verkort of volledig schema. De jaarrekening van deze organisaties bevat een balans (vermogensstaat), een resultatenrekening en een toelichting. In de toelichting verstrekt een onderneming meer detail en verduidelijking bij rubrieken uit de balans en de resultatenrekening. In België omvat de toelichting ook een sociale balans. Hierin hoort specifieke informatie over het personeel zoals het aantal tewerkgestelden, het personeelsverloop en de opleidingsinspanningen. In het buitenland behoort dergelijke informatie niet tot de standaardjaarrekening. Internationaal is het wel gebruikelijk dat een kasstroomtabel deel uitmaakt van de jaarrekening. In wat volgt bespreken we de balans (hoofdstuk 4), de resultatenrekening (hoofdstuk 5) en de kasstroomtabel (hoofdstuk 7). B
Algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen 1
Inleiding
In tegenstelling tot wat vele mensen denken is boekhouden geen exacte wetenschap. De jaarrekening is het resultaat van een gedeeltelijk subjectief waarderingsproces. Om toch enige consistentie te bereiken, werden in de loop der jaren heel wat richtlijnen en regels naar voren geschoven. Het geheel van deze principes noemt men de algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen (a.a.b.b.). Deze boekhoudkundige beginselen stellen een afgesproken manier voor ter behandeling van de feiten die zich binnen de onderneming hebben voorgedaan. De meeste landen ontwikkelden hun eigen algemeen aanvaarde grondslagen voor financiële verslaggeving of Generally Accepted Accounting Principles (GAAP). Zo zijn er de Belgische GAAP of de US GAAP. In België zijn verschillende van die principes in wettelijke voorschriften (zie hoger) omgezet. Doorheen dit deel zullen we enkele van de basisconventies onder de aandacht brengen. We openen met de principes van boekhoudkundige entiteit en het objectiviteitesbeginsel. 2
De boekhoudkundige entiteit
Een boekhoudkundige entiteit is een onderneming (of een deel van een onderneming) die apart staat van andere ondernemingen of individuen als een afzonderlijke
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
-13-
Hoofdstuk 2 De Balans
economische eenheid. De boekhoudkundige entiteit betreft naargelang het geval een financiële groep, een rechtspersoon, een technische eenheid of een handelaar. Voor de start van iedere boekhoudkundige registratie moet duidelijk zijn welke entiteit bedoeld wordt. De boekhouder moet dan nagaan of de gerapporteerde feiten binnen of buiten de entiteit vallen. In een handelszaak of vereniging moeten wij aldus een duidelijk onderscheid maken tussen verrichtingen met betrekking tot de organisatie zelf en transacties ten persoonlijke titel van de eigenaars of de leden. 3
Objectiviteitsbeginsel (boekhoudkundige transactie - monetaire eenheid)
Een boekhoudkundige transactie is een gebeurtenis die de financiële toestand van de vennootschap beïnvloedt en die op betrouwbare wijze in geldswaarde kan worden uitgedrukt. Objectiviteit speelt hier een grote rol. Feiten moeten verifieerbaar zijn. De persoonlijkheid van de boekhouder mag met andere woorden geen invloed hebben op de inhoud van de financiële overzichten. Een jaarrekening is ‘objectief’ indien twee boekhouders uitgaande van een zelfde set transacties komen tot rekeningen die niet materieel van elkaar verschillen. Gebeurtenissen die niet met een redelijke precisie in geldswaarde kunnen worden uitgedrukt, worden niet geboekt. Zo zal het overlijden van de algemeen-directeur van een organisatie of het optreden van een economische recessie geen aanleiding geven tot een boekhoudkundige registratie. Op deze wijze vormen de geregistreerde transacties, weliswaar een soms onvolledige, maar objectievere weergave van de bedrijfsactiviteiten. Sommige feiten die de onderneming niet in cijfers kan weergeven, kan ze ter informatie in de toelichting beschrijven (bijvoorbeeld de onzekerheid omtrent de rechtsgeldigheid en het bedrag van een schadeclaim). C
Definities
De balans geeft een momentopname van de financiële toestand (of patrimonium) van een onderneming weer op een bepaald ogenblik, meestal het einde van het boekjaar bijvoorbeeld 31 december. Het woord 'balans', in de zin van weegschaal, drukt goed uit waar het in feite om gaat: aan de ene kant zijn er de bezittingen of “activa” van een organisatie. Aan de andere kant van de weegschaal zijn er de financieringsbronnen of de “passiva” van de onderneming. De activa of bezittingen van een onderneming zijn economische middelen die (naar verwachting) toekomstige kasinkomsten zullen genereren of toekomstige kasuitgaven zullen verminderen. Enkele voorbeelden van bezittingen zijn machines, voorraden, handelsvorderingen en bankrekeningen (met een positief saldo). De passiva tonen ons hoe een onderneming haar activiteiten financiert. We onderscheiden hierbij twee grote bronnen van financiering met name de schulden en het eigen vermogen.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
-14-
Hoofdstuk 2 De Balans
De schulden (of het vreemd vermogen) van een onderneming zijn haar economische verplichtingen ten opzichte van buitenstaanders. Voorbeelden hiervan zijn leveranciersschulden en leningen bij banken. Het eigen vermogen van een onderneming is het overblijvende belang in de bezittingen van de onderneming, na aftrek van de schulden. Bij de oprichting van de vennootschap is het eigen vermogen precies gelijk aan het door de aandeelhouder(s) geïnvesteerde bedrag. Deze component van het eigen vermogen is het kapitaal van de vennootschap. De latere winsten van de vennootschap komen ten goede aan de aandeelhouders. Zij kunnen beslissen om deze uit te keren onder de vorm van een dividend als vergoeding voor hun ingebracht kapitaal. Indien echter besloten wordt om dit niet uit te keren maar binnen de vennootschap te houden, betreffen deze winsten uiteraard ook een mogelijke bron voor de financiering van bezittingen en verhogen zij het residuele belang van de aandeelhouders. Dit bestanddeel van het eigen vermogen is het overgedragen resultaat. In de balans worden al deze activa en passiva netjes gerangschikt in rubrieken. De bezittingen worden onderverdeeld in vlottende en vaste activa. Onder de vlottende activa vinden we alle min of meer liquide bezittingen, d.w.z. de dadelijk beschikbare fondsen of de bezittingen die naar verwachting in geld zullen worden omgezet binnen het volgende jaar. Voorbeelden van vlottende activa zijn het geld in kas, de girorekening bij de bank, de handelsvorderingen en de voorraden. Vaste activa zijn dan activa met een langere levensduur dan een jaar. Voorbeelden van vaste activa zijn gebouwen, terreinen, materiaal. De vaste activa bestaan niet noodzakelijk enkel uit materiële bezittingen. Een onderneming kan in bepaalde gevallen ook immateriële zaken zoals goodwill, licenties en patenten in de balans opnemen. De toepassing van het hogergenoemde ‘objectiviteits’beginsel vormt in deze een belangrijk boekhoudkundig beginsel (zie verder). Naar analogie van de bezittingen worden ook de schulden onderverdeeld in schulden op korte termijn en schulden op lange termijn. Schulden op korte termijn vervallen naar verwachting binnen het jaar. Voorbeelden van vlottende schulden zijn de schulden aan leveranciers en het kaskrediet bij de bank. Al de schulden met een langere looptijd zijn langetermijnschulden. Voorbeelden zijn investeringsleningen bij de bank. In België worden de componenten van het actief en het passief gewoonlijk gerangschikt in volgorde van toenemende liquiditeit, d.w.z. eerst de vaste activa en dan de vlottende activa, eerst het eigen vermogen, dan de langetermijnschulden en ten slotte de vlottende schulden. Onder tonen we een vereenvoudigde balans volgens het horizontaal en het verticaal schema.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-15-
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Balans (horizontaal) Actief Vaste activa Vlottende activa
Totaal actief
Hoofdstuk 2 De Balans
Balans (verticaal)
Passief Eigen vermogen LT-schulden Vlottende schulden
Actief Vaste activa Vlottende activa
Totaal passief
Passief Eigen vermogen LT-schulden Vlottende schulden
Totaal actief
Totaal passief D De boekhoudkundige gelijkheid 1
Het stelsel van dubbel boekhouden
Aangezien elke bezitting op een of andere manier is gefinancierd, en alle financiële middelen voor iets zijn aangewend, is het totaal van alle activa gelijk aan het totaal van alle passiva.
Actief = Passief bezittingen = eigen vermogen + schulden Deze boekhoudkundige gelijkheid verklaart de benaming ‘balans’ en legt stelsel de basis voor het stelsel van ‘dubbel’ boekhouden. Dit laatste concept houdt in dat er met iedere transactie minstens twee veranderingen gepaard gaan. Elke transactie in een onderneming heeft immers een invloed op minstens twee componenten van de bezittingen en/of financieringsbronnen. Elke verrichting moet ‘dubbel’ geanalyseerd worden: van welke twee (of meer) rekeningen stijgt of daalt het saldo? 2
Uitgewerkt voorbeeld: transacties m.b.t. de balans
Verrichting 1: Op 1 januari 20X1 wordt een fitnessclub onder de juridische vorm van een handelsvennootschap B.V.B.A. (Besloten Vennootschap met Beperkte Aansprakelijkheid) opgericht. De aandeelhouders Janssens en Peeters investeren 75,000 in de vennootschap. De boekhoudkundige gelijkheid ziet er uit als volgt:
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-16-
Hoofdstuk 2
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
BEZITTINGEN
De Balans
=
Bank (1)
EIGEN VERMOGEN
+
SCHULDEN
Kapitaal
+75,000
=
75,000
+75,000
=
75,000
Het totale bedrag aan de linkerzijde van de gelijkheid moet overeenstemmen met het totale bedrag aan de rechterzijde van de gelijkheid. Verrichting 2: Op 2 januari 20X1 leent de bank 25,000 aan de vennootschap. Het effect van deze transactie op de boekhoudkundige gelijkheid is: BEZITTINGEN
=
Bank
EIGEN VERMOGEN
+
Kapitaal
(1)
+75,000
=
(2)
+25,000
=
Saldo
+100,000
=
100,000
=
SCHULDEN Lening
+75,000 +25,000 75,000
25,000
100,000
Verrichting 3: Op 2 januari 20X1 koopt de fitnessclub allerlei fitnesstoestellen aan. De gefactureerde som is 20,000. De fitnessclub betaalt onmiddellijk 5,000. Het overblijvende saldo is verschuldigd binnen de zestig dagen. BEZITTINGEN Uitrusting
=
Bank
EIGEN VERMOGEN
+
Kapitaal
SCHULDEN Lening
Handelsschul -den
(1)
+75,000
=
(2)
+25,000
=
(3)
+20,000
-5,000
Saldo
+20,000
+95,000
=
115,000
=
+75,000 +25,000 +15,000 75,000
25,000
+15,000
115,000
In de praktijk vinden de meeste aan- en verkopen tussen vennootschappen plaats op krediet. Onmiddellijke betaling vormt, zeker bij grote ondernemingen en voor grote bedragen, de uitzondering. Kenmerkend bij deze transactie is dat meer dan twee componenten van de balans tegelijkertijd worden beïnvloed. Dit vormt geen bezwaar, zolang de boekhoudkundige gelijkheid blijft gelden.
-17-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 2
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
De Balans
Materiële vaste activa worden in principe gewaardeerd tegen aanschaffingswaarde. Na elke transactie kunnen we opnieuw een balans opstellen. Op 2 januari 20X1 krijgen we bijvoorbeeld het volgende beeld. Balans per 2-1-X1 (in ) Activa Vaste Activa Installaties, machines en uitrusting Vlottende activa Bank Totaal activa
Passiva 20,000
Eigen vermogen Kapitaal
75,000
Schulden 95,000 115,000
25,000
Banklening Handelsschulden Totaal passiva
15,000 115,000
Merk nog op dat in de balans het totaal der activa steeds gelijk is aan het totaal der passiva. Deze overeenstemming vloeit automatisch voort uit de boekhoudkundige gelijkheid. Verrichting 4: Op 3 januari koopt de fitnessclub kantinebenodigdheden (koffie, soepjes, andere dranken, versnaperingen, …) aan, nu voor een totale waarde van 3,000. Betaling dient te geschieden binnen de dertig dagen. BEZITTINGEN Uitrusting
Voorraad
=
Bank
EIGEN VERMOGEN
+
Kapitaal
SCHULDEN Lening
Handelsschul -den
(1)
+75,000
=
(2)
+25,000
=
(3)
+20,000
(4) Saldo
+75,000 +25,000
-5,000
+15,000
+3,000 +20,000
+3,000
+3,000 +95,000
=
118,000
=
75,000
25,000
+16,000
118,000
In dit overzicht wordt de boekhoudkundige verwerking van voorraden vereenvoudigd voorgesteld. We gaan ervan uit dat aankopen als een toename in de bezittingen worden voorgesteld en dat bij verkopen een afname van de bezittingen optreedt. Aanen verkopen kunnen ook op een andere manier verwerkt worden. Ook de BTW (Belasting op de Toegevoegde Waarde) – besproken in deel 3 - laten we hier buiten beschouwing.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-18-
Hoofdstuk 2
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
De Balans
De waardering van voorraad gebeurt tegen aanschaffingswaarde of marktprijs. We waarderen de goederen in voorraad aan marktprijs wanneer die lager ligt dan de aanschaffingswaarde. De marktprijs moet bekeken worden volgens de normale aankooppolitiek van de onderneming, d.w.z. met de gebruikelijke aankoopvoorwaarden, leverancierskortingen, bestelgroottes, ... De regel lower-ofcost-or-market (laagste van de aanschaffingswaarde of marktprijs) is een toepassing van het voorzichtigheidbeginsel in het boekhouden. Dit principe gebiedt dat we bij twijfel tussen mogelijke waarderingen uit voorzichtigheid kiezen voor de laagste waarde. In verband met de toepassing van het voorzichtigheidbeginsel op voorraden dienen we wel te vermelden dat de waardering tegen de lagere marktwaarde niet mag worden gehandhaafd indien achteraf de marktwaarde hoger is dan de lagere waarde waartegen de voorraad werd gewaardeerd. In dat geval keren we normaal terug tot de aanschaffingswaarde van de goederen, maar in geen geval naar een nog hogere waarde. Verrichting 5: Op 15 januari betaalt de fitnessclub de leverancier van de kantinebenodigdheden (zie verrichting 4 3,000). BEZITTINGEN Uitrusting
Voorraad
=
Bank
EIGEN VERMOGEN
+
Kapitaal
SCHULDEN Lening
Handelsschul -den
(1)
+75,000
=
(2)
+ 25,000
=
(3)
+20,000
(4)
+25,000
-5,000
+15,000
+3,000
(5) Saldo
+75,000
+3,000 -3,000
+20,000
+3,000
-3,000
+92,000
=
115,000
=
75,000
25,000
+15,000
115,000
Deze transactie vermindert de waarde van een bezitting (Bank) en van een schuld (Handelsschulden). Verrichting x: Aandeelhouder Janssens voert aanpassingswerken uit aan zijn eigen huis ten bedrage van 10,000. Deze verrichting is geen boekhoudkundige transactie voor de fitnessclub. De verrichting is alleen van belang voor de aandeelhouder/zaakvoerder van de vennootschap; de financiële positie van de vennootschap zelf wordt helemaal niet beïnvloed. Deze situatie is een duidelijke illustratie van het boekhoudkundige principe
-19-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 2
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
De Balans
van de boekhoudkundige entiteit (afscheiding tussen natuurlijke persoon en rechtspersoon). Na elke transactie kan een balans worden opgesteld. In de praktijk heeft dat vanzelfsprekend weinig zin. Vennootschappen maken minstens een maal per jaar een balans op. Daarnaast zijn er dikwijls nog semestriële of maandelijkse balansen. De balans per 30 januari ziet er uit als volgt: Balans per 30-1-X1 (in ) Activa Vaste Activa Installaties, machines en uitrusting Vlottende activa Voorraad
Passiva 20,000
Eigen vermogen Kapitaal
3,000
Lange schulden
Bank
92,000
Banklening Handelsschulden
25,000 15,000
Totaal activa
115,000
Totaal passiva
115,000
75,000
Termijn
-20-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
Hoofdstuk 3 Volledige Boekhouding: De Resultatenrekening
A
Definities
De resultatenrekening geeft een overzicht van de opbrengsten (inkomsten) - en kosten (uitgaven)stromen gedurende een bepaalde periode, een boekjaar, bijvoorbeeld van 1 januari tot 31 december. Andere afsluitdata komen nochtans voor. Dikwijls stemt het boekhoudjaar dan overeen met een natuurlijk jaar voor de onderneming, waarbij de jaarrekening sluit op een traditioneel kalme activiteitsperiode. Het gaat dus niet over het vermogen, maar wel over de prestaties, de kosten en opbrengsten van een onderneming. Een voetbalclub zou, gelet op het seizoen, bijvoorbeeld het gebruik van een boekhoudjaar van 1 augustus tot 31 juli kunnen overwegen. De opbrengsten bestaan grotendeels uit de verkoop van de goederen en/of diensten. Tot de kosten van een onderneming behoren bijvoorbeeld de aankoopkosten van de verkochte goederen, kosten van huur, de personeelskosten, administratiekosten (bijvoorbeeld postzegels, copies, drukwerk,….). Het verschil tussen de opbrengsten enerzijds en de kosten anderzijds vormt het resultaat over de periode, zijnde winst of verlies. De resultatenrekening vormt de schakel tussen twee opeenvolgende balansen. Balans op 31-12-X0
Resultatenrekening voor 20X1
B
Balans op 31-12-X1
Balans op 31-12-X2
Resultatenrekening voor 20X2
Voorstelling van de resultatenrekening
De opbrengsten en de kosten van de onderneming kunnen op verschillende manieren logisch worden gerangschikt. De twee belangrijkste zijn de categorische groepering van de resultaten en de organische groepering van de resultaten. 1. Categorische onderverdeling van de resultaten (groepering volgens kostensoort). De opbrengsten en de kosten van de onderneming worden gescheiden naar hun
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
-21-
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
oorsprong of naar hun aard, ongeacht hun bestemming binnen de onderneming. Deze werkwijze leidt bijvoorbeeld tot een onderverdeling in bedrijfsresultaten, financiële resultaten, uitzonderlijke resultaten en belastingen op het resultaat. • De bedrijfsresultaten vloeien voort uit de opbrengsten en de kosten die verband houden met de bedrijfsactiviteit van de onderneming. Voorbeelden zijn de lidgelden en de loonkosten. • De financiële resultaten houden verband met de opbrengsten en de kosten die het gevolg zijn van de financiële beleggingen en van de financieringsstructuur van de onderneming. Voorbeelden zijn de interestopbrengsten op de zichtrekeningen de interestlasten op uitstaande leningen. • De uitzonderlijke resultaten betreffen de opbrengsten en de kosten die vallen buiten het kader van de normale bedrijfsactiviteit van de onderneming. Voorbeelden zijn gerealiseerde meerwaarden op de verkoop van een gebouw (voor niet-vastgoedmaatschappijen) en de verliezen door een brand in de fabriek. • De belastingen op de winst slaan bijvoorbeeld op de vennootschapsbelasting die op het resultaat van de onderneming wordt gelegd of op regularisaties die terugbetaald worden door de fiscale administratie. Categorische indelingen van de resultatenrekening vergemakkelijken de onderlinge vergelijking van de resultaten van verschillende ondernemingen. Voor externe rapportering zijn zij dan ook het beste geschikt. Voor interne rapportering zijn andere groeperingen evenwel dikwijls nuttig. 2. Organische onderverdeling van de resultaten (groepering volgens kostenplaats). Deze groepering rangschikt de opbrengsten en de kosten naar hun plaats binnen de structuur van de onderneming. Hiertoe dient de onderneming te worden opgesplitst in meerdere bedrijfsafdelingen, zoals bijvoorbeeld verkoop, productie, magazijn, administratie en directie. Iedere van deze bedrijfsafdelingen heeft zijn eigen opbrengsten en kosten die er exclusief aan worden toegewezen. Gemeenschappelijke opbrengsten of kosten worden op basis van omslagsleutels doorberekend. De organische onderverdeling past eerder in het kader van een analytische boekhouding dan van een algemene boekhouding. Onder tonen we schematisch een resultatenrekening met categorische onderverdeling (zoals in België vereist is).
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-22-
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
Resultatenrekening (in staffelvorm) Bedrijfsopbrengsten Bedrijfskosten Bedrijfsresultaat Financiële opbrengsten Financiële kosten Resultaat gewone bedrijfsuitoefening Uitzonderlijke opbrengsten Uitzonderlijke kosten Resultaat voor belasting Belastingen op de winst Resultaat De resultatenrekening mag in België ook enkel nog worden voorgesteld in staffelvorm. Deze voorstellingswijze maakt gebruik van subtotalen naar de oorsprong of de aard van opbrengsten en kosten te tonen en aldus de onderlinge verbanden tussen de opbrengsten en de kosten beter bloot te leggen. C
Overgedragen resultaat
Tot dusver beschouwden we enkel transacties die verschuivingen teweegbrachten binnen het vermogen van de onderneming. Het totale vermogen van de onderneming onderging echter geen wijzigingen. Een toename van de bezittingen werd bijvoorbeeld steeds gecompenseerd door een gelijke toename van kapitaal of schulden, of een gelijke afname van andere bezittingen, of een combinatie van deze factoren. Bekijken we volgende transactie voor de fitnessclub: Verrichting 6: Over de ganse maand januari schrijft de fitnessclub het maandelijks lidgeld uit voor een totaal bedrag van 5,000. Deze worden deels in cash ( 2,000) ontvangen. Het restant is op krediet.
-23-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 3
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
BEZITTINGEN Uitrusting
Voorraad
Bank
De resultatenrekening
= Handels-
EIGEN VERMOGEN Kapitaal
vorderingen
+
Overge-
SCHULDEN Lening
Handelsschul -den
Dragen resultaat
Saldo
+20,000
+3,000
(6) Saldo
+20,000
+3,000
+92,000
=
+2,000
+3,000
+94,000
+3,000
120,000
75,000
25,000
+15,000
+25,000
+15,000
+5,000 +75,000
=
+5,000
120,000
Deze verrichting is geen zuivere verschuiving binnen het vermogen van de onderneming. Het totaal van de bezittingen neemt toe zonder dat daar een overeenkomstige toename van schulden tegenover staat. Het resultaat van deze transactie is een toename van het eigen vermogen van de vennootschap. Deze toename komt terecht in een aparte rekening van het eigen vermogen, namelijk het overgedragen resultaat. Het eigen vermogen van een onderneming bestaat bijgevolg uit twee grote componenten: enerzijds het kapitaal, ingebracht bij de oprichting of bij latere kapitaalverhogingen, en anderzijds het overgedragen resultaat, voortspruitend uit de gecumuleerde en niet uitgekeerde winsten van de onderneming. We kunnen nu het verband leggen tussen het overgedragen resultaat enerzijds en kosten en opbrengsten anderzijds. 1. Opbrengsten (of inkomsten) zijn de vermeerderingen in het overgedragen resultaat van een onderneming door stijging van haar bezittingen of daling van haar schulden ten gevolge van het verkopen van goederen of het verlenen van diensten aan haar klanten. 2. Kosten (of uitgaven) zijn de verminderingen van het overgedragen resultaat van een onderneming door daling van haar bezittingen of stijging van haar schulden en die rechtstreeks of onrechtstreeks het gevolg zijn van het verkopen van goederen of het verlenen van diensten aan haar klanten. 3. De winst (of het verlies) – surplus (of tekort) van een onderneming is gelijk aan het verschil tussen opbrengsten en kosten (inkomsten en uitgaven). Winst of verlies wordt samen ook wel aangeduid als het resultaat van de onderneming. Het effect van opbrengsten en kosten op het overgedragen resultaat blijkt duidelijk in het boven gegeven voorbeeld. Vermeldenswaard is nog dat ook hier de boekhoudkundige gelijkheid blijft gelden:
Bezittingen = Eigen Vermogen + Schulden Bezittingen = Kapitaal + Overgedragen Resultaat + Schulden Bezittingen = Kapitaal + Opbrengsten - Kosten + Schulden
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-24-
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
In het meer algemene geval waar het overgedragen resultaat van de vorige periode niet gelijk is aan nul, moet dit saldo in de boekhoudkundige gelijkheid worden geïntegreerd. We krijgen dan:
Bezittingen = Kapitaal + Overgedragen resultaat (begin periode) + Opbrengsten (periode) - Kosten (periode) + Schulden D
Algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginselen
Met betrekking tot opbrengsten en kosten dienen onmiddellijk twee belangrijke boekhoudkundige principes vermeld te worden. Voor opbrengsten geldt het realisatiebeginsel, voor beide samen het principe van de overeenstemming. 1
De realisatie
Het realisatiebeginsel tracht uitsluitsel te geven over het moment van opname van de opbrengst in de boekhouding. De opbrengst is pas gerealiseerd als aan twee voorwaarden is voldaan: 1. de opbrengst is verdiend, d.w.z. dat de goederen of de diensten verstrekt zijn aan de klant; en 2. de opbrengst is geconcretiseerd, d.w.z. dat geld of een vordering tot toekomstige betaling verkregen is van de klant. Een opbrengst die contant betaald wordt beantwoordt met volledige zekerheid aan beide voorwaarden. Bij een opbrengst op krediet is aan de eerste voorwaarde met volledige en aan de tweede met redelijke zekerheid voldaan. In normale omstandigheden zal de vordering binnen de kredietperiode in geld worden omgezet (= klant zal zijn factuur binnen +/- 30 dagen voldoen). Het is echter mogelijk dat de vordering uiteindelijk niet volledig in geld zal worden omgezet. Wanneer voor het geheel of een gedeelte van de vordering blijvende onzekerheid bestaat over de betaling op de vervaldag (= dubieuze vorderingen), moet het risico van niet-betaling worden uitgedrukt. De opbrengst is in die gevallen namelijk wel verdiend maar niet geconcretiseerd, en mag bijgevolg niet als gerealiseerd worden beschouwd. Het risico op niet-betaling hangt onder andere samen met de sector waarin de onderneming actief is en het kredietrisico dat de bedrijfsleiding wenst te nemen. De vorderingen waarvan de terugbetaling op vervaldag twijfelachtig is worden voor het volledige bedrag overgebracht van de gewone handelsvorderingen naar de dubieuze handelsvorderingen en de geschatte minderwaarde wordt als een kost geregistreerd. Voor een vastgoedproject van lange duur is de toestand minder duidelijk. Naargelang het geval kunnen de opbrengsten in fases of slechts na complete afwerking in de boekhouding komen. Uit deze voorbeelden blijkt duidelijk dat het realisatiebeginsel geen zuiver technisch principe is. Soms dient de boekhouder een objectief en voorzichtig oordeel te vellen in functie van de feitelijke situatie.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
2
-25-
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
De overeenstemming
Het principe van de overeenstemming (of 'matching') stelt dat geen kosten (resp. opbrengsten) in de boekhouding mogen worden opgenomen zonder dat de ermee overeenstemmende opbrengsten (resp. kosten) eveneens geboekt zijn. In feite komt deze regel neer op een uitbreiding van het realisatiebeginsel naar de kosten. In vele gevallen bestaat er een rechtstreekse overeenstemming tussen de opbrengsten en de kosten (= productkosten). Voorbeelden hiervan zijn de kostprijs van de verkochte handelsgoederen of de verkoopscommissie. Als er geen opbrengsten zijn, zijn er ook geen kosten. In andere situaties is deze overeenstemming minder vanzelfsprekend. De kosten zijn in dit geval niet rechtstreeks gelinkt aan de opbrengsten, maar veeleer aan de periode (= periodekosten). Voorbeelden hiervan zijn huur van accomodaties of de interestkost van de lening. Ook als er geen opbrengsten zijn in een bepaalde periode, dient de huur of de interestkost te worden betaald. Volgens het principe van de overeenstemming (matching) dienen productkosten in de resultatenrekening te worden verwerkt, op het ogenblik dat de opbrengsten die er mee overeenstemmen, gerealiseerd zijn. Zo dient de kostprijs van de verkochte handelsgoederen te worden geboekt op het ogenblik dat het product verkocht wordt en de ermee overeenstemmende opbrengst gerealiseerd wordt. Zolang het product niet verkocht wordt, wordt het als een bezitting beschouwd (‘geactiveerd’) en als voorraad opgenomen in de balans. Periodekosten dienen in de resultatenrekening te worden verwerkt in de periode waarop ze betrekking hebben zelfs indien ze zich in een andere periode voordoen. Op die manier brengen we de opbrengsten van een bepaalde periode in overeenstemming met de kosten die we in dezelfde periode hebben opgelopen. Zo mag de huurprijs die betrekking heeft op januari enkel als kost geboekt worden in de periode januari, ongeacht wanneer de betaling van deze huurprijs heeft plaatsgehad. Volgens het principe van de overeenstemming mag het totale bedrag niet onmiddellijk in de boekhouding als kost komen. Het bestede bedrag wordt tijdelijk als een bezitting beschouwd ('geactiveerd') en pas naarmate de onderneming er opbrengsten mee realiseert als een boekhoudkundige kost verwerkt. E
Uitgewerkt voorbeeld: transacties m.b.t. de resultatenrekening
Onder bekijken we enkele bijkomende transacties van de fitnessclub tijdens de maand januari. De bestudeerde verrichtingen beïnvloeden telkens het resultaat. Tegelijk wordt het onderscheid duidelijk gemaakt tussen de aankoop en het verbruik van goederen en diensten. Verrichting 7: Op 16 januari betaalt de fitnessclub 3,000 huur van de fitnessruimte en dit voor de maanden januari, februari en maart.
-26-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 3
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
De resultatenrekening
In toepassing van het principe van de overeenstemming activeren we de betaalde huur en spreiden de kost over de volledige huurperiode. Hiertoe creëren we een nieuwe bezitsrekening, namelijk 'Vooruitbetaalde huur'. Uit de definitie van bezittingen volgt inderdaad niet noodzakelijk dat bezittingen materieel tastbaar moeten zijn. In het voorbeeld hebben we te maken met het ontastbaar recht op het toekomstig gebruik van de bedrijfsruimte. De invloed van deze transactie op de boekhoudkundige gelijkheid is als volgt:
BEZITTINGEN Uitrusting
Voorraad
Bank
=
EIGEN VERMOGEN Kapitaal
+
Handels-
Voor-
Overge-
vorderingen
Uitbetaa
Dragen
lde
resultaat
SCHULDEN Lening
Handelsschul -den
Huur Saldo
+20,000
+3,000
+92,000
(6)
+2,000
(7)
-3,000
Saldo
+20,000
+3,000
+91,000
119,000
=
75,000
+3,000
+15,000
+25,000
+15,000
+5,000 +2,000
+3,000
25,000
-1,000
+2,000
+75,000
=
+4,000
119,000
In de maand januari dient reeds een derde deel van de geactiveerde huur als verbruikt te worden beschouwd. Dat komt neer op een afname van de rekening Vooruitbetaalde huur van 1,000 die als kost in mindering komt van het overgedragen resultaat. Van de oorspronkelijke 3,000 wordt nog 2,000 naar de volgende periode overgedragen. De behandeling van dit saldo als een bezitting voor de onderneming kan als volgt verklaard worden. Het betaalde bedrag geeft recht op het gebruik van de fitnessruimte voor de volgende twee maanden. Door van dit recht gebruik te maken zal de fitnessclub in die periode opbrengsten genereren. Het huurbedrag mag dan volgens het principe van de overeenstemming pas in die maanden als boekhoudkundige kost verwerkt worden. Verrichting 8: De kantineopbrengst – volledig in contanten betaald - van 19 januari bedraagt 2,000. De overeenstemmende aankoopkost van de verkochte kantinebenodigdheden bedraagt slechts 1,000.
-27-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 3
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
De resultatenrekening
BEZITTINGEN Uitrusting
Voorraad
Bank
=
EIGEN VERMOGEN Kapitaal
+
Handels-
Voor-
Overge-
vorderingen
Uitbetaa
Dragen
lde
resultaat
SCHULDEN Lening
Handelsschul -den
Huur Saldo
+20,000
+3,000
+92,000
(6)
+2,000
(7)
-3,000
(8)
=
75,000
+3,000 +2,000
+2,000
+25,000
+15,000
-1,000
-1,000
+20,000
+13,000
+5,000
-1,000 +2,000
Saldo
25,000
+93,000
120,000
+2,000 +3,000
+2,000
+75,000
=
+5,000
120,000
Het is niet vanzelfsprekend de waarde van de eindvoorraad en de winstmarge op de verkoop te bepalen. Zolang alle goederen dezelfde waarde hebben, kan de boekhouder maar een oplossing kiezen; zodra de waarde van de goederen schommelt, kan hij kiezen uit verschillende alternatieven. Onder bekijken we de vier meest gebruikte methodes van voorraadwaardering van nabij aan de hand van de eenvoudige basisgegevens. Beschouwen we bijvoorbeeld enkele eenvoudige verrichtingen van de kantine gedurende een week. We vertrekken van een situatie zonder beginvoorraad. Op maandag, dinsdag en woensdag koopt de kantine telkens een exemplaar van hetzelfde artikel aan. De prijs stijgt in die korte periode van 30 (op maandag), over 40 (op dinsdag), naar 56 (op woensdag). Op donderdag verkoopt de kantine een artikel voor 90. In beginsel worden de goederen in voorraad afzonderlijk gewaardeerd. Deze methode vereist een uitgebreide administratie. Uit overwegingen van efficiëntie worden in de praktijk de goederen in voorraad, op enkele uitzonderingen na, niet individueel maar per soort gewaardeerd. De Boekhoudwet laat inderdaad toe dat vermogensbestanddelen met identieke technische of juridische kenmerken samen worden gewaardeerd. Uitzonderingen waar bij voorkeur toch individueel wordt gewaardeerd, vinden we vooral in de categorie van de duurdere producten, zoals kunstwerken, auto's of juwelen. Voor dat soort goederen kan een aparte behandeling gerechtvaardigd of zelfs noodzakelijk zijn. Bij de methode van de individualisering volgt de boekhouder voor elk goed afzonderlijk de opname in en de verwijdering uit de inventaris op. Naargelang het op donderdag verkochte artikel het op maandag, dinsdag of woensdag aangekochte artikel is, levert de methode van de individualisering andere winstcijfers en waarden van de eindvoorraad op. Een en ander wordt geïllustreerd in de samenvattende tabel. Het is onmiddellijk duidelijk dat we met de methode van de
-28-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 3
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
De resultatenrekening
individualisering het resultaat stevig kunnen manipuleren: het winstcijfer gaat van 34 tor 60, afhankelijk van het artikel waarmee de boekhouder de fysieke band legt.
Resultatenrekening (maandag tot donderdag)
Ia
Ib
Ic
FIFO
LIFO
GG
Verkopen
90
90
90
90
90
90
1 * 30 (maandag)
30
1 * 40 (dinsdag)
30 40
1 * 56 (woensdag)
56 56
1 * 42 (gemiddelde)
42
Brutomarge
60
50
34
60
34
48
Eindvoorraad (donderdag)
Ia
Ib
Ic
FIFO
LIFO
GG
30
30
1 * 30 (maandag) 1 * 40 (dinsdag)
40
1 * 56 (woensdag)
56
40 56
30 40
40
56
2 * 42 (gemiddelde) Eindvoorraad (2 artikels)
84 96
86
70
96
70
84
Naast de methode van de individualisering, die een fysieke band legt met het verkochte goed bestaan er nog drie andere methoden, die los staan van de fysieke band met het verkochte goed: FIFO (First In, First Out, LIFO (Last in, First Out) en de gewogen gemiddelde prijzen. Bij de FIFO-waardering worden de eerst in voorraad opgenomen goederen geacht ook eerst buiten te gaan. Bijgevolg blijven die goederen in voorraad die uit de laatste aanschaffingen voortkomen. In het voorbeeld komt het er op neer dat we het op maandag aangekochte artikel op donderdag verkopen en dat de op dinsdag en woensdag gekochte artikelen in voorraad blijven. In de samenvattende tabel zien we dat dit een winst oplevert van 60 en een waarde van de twee artikelen in eindvoorraad van samen 96. De keuze van de methode van voorraadwaardering houdt geen verband met de manier waarop de artikelen in voorraad werkelijk behandeld worden. Het kan bijvoorbeeld best zijn dat we boekhoudkundig de FIFO-waardering gebruiken, terwijl het op donderdag verkochte artikel niet het op maandag aangekochte, maar wel het (identieke) op dinsdag of woensdag aangekochte artikel is. Wat ons interesseert is niet de juiste fysieke doorstroming van de identieke producten doorheen de onderneming, wel de manier waarop we de kosten die met die producten verbonden zijn boekhoudkundig moeten verwerken.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
-29-
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
Bij de LIFO-waardering gaan we er van uit dat de laatst in voorraad opgenomen goederen het eerst terug buiten gaan. In de illustratie vinden we nu een brutomarge van 34 en een waarde van de eindvoorraad van 70. Het op woensdag aangekochte artikel wordt bij de waardering geacht op donderdag verkocht te zijn, terwijl de op maandag en dinsdag aangekochte artikelen in de voorraad aanwezig blijven. Bij de methode van de gewogen gemiddelde prijzen berekenen we de gemiddelde prijs van de goederen in voorraad. In het voorbeeld vinden we een gewogen (30+ 40+56) ). Zoals uit gemiddelde kostprijs voor de drie aanschaffingen van 42 ( 3 de samenvattende tabel blijkt, levert dit een brutomarge op van 48 en een waarde voor de eindvoorraad van 84. De resultaten van de methode van de gewogen gemiddelde prijzen liggen tussen de waarden bekomen via FIFO en LIFO. Dit is meteen ook de grote sterkte van deze waarderingsmethode: het uitvlakken van de uitersten. Dat de keuze van een systeem van voorraadwaardering tot dergelijke grote verschillen aanleiding kan geven, baart wellicht enige zorgen in verband met de bruikbaarheid van de gerapporteerde winstcijfers. Een onderneming zou bijvoorbeeld slechte resultaten kunnen opvijzelen door de gebruikte waarderingsmethode te ruilen voor FIFO, en later bij zeer gunstige winstcijfers op de rem kunnen gaan staan door naar LIFO over te schakelen. In periodes van gewone activiteit kan ze dan de methode van de gewogen gemiddelde prijzen aanhouden. Via de geïndividualiseerde methode zijn ook alle andere tussenposities bereikbaar. De mogelijkheden om misbruik te maken van deze keuzevrijheid liggen nochtans enigszins aan banden. Het algemeen aanvaarde boekhoudkundige beginsel van de bestendige gedragslijn of de consistentie vereist dat de waarderingsregels van de ene periode op de andere identiek blijven en stelselmatig worden toegepast. Verandering van de gevolgde waarderingsregels is enkel toegestaan om grondige redenen bijvoorbeeld bij belangrijke veranderingen in de activiteiten, de structuur of het vermogen van de onderneming of door wijziging van de economische of technologische omstandigheden - en dient duidelijk te worden toegelicht, met inbegrip van de financiële weerslag op de rapportering. Op die manier verzekert het beginsel van de bestendigheid de consistentie van de verslaglegging zonder tot verstarring aanleiding te geven. De onderneming kan niet om opportuniteitsredenen (bijvoorbeeld om fiscale redenen) van jaar tot jaar haar methode van voorraadwaardering veranderen. Welke waarderingsmethode de onderneming ook kiest volgende gelijkheid is steeds van toepassing: de som van hoeveelheden en waarden van de beginvoorraad (BV) plus alle aangekochte goederen (AG) moet precies gelijk moet zijn aan de eindvoorraad (EV) plus de verkochte goederen (VG).
-30-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
BV + AG = EV + VG Het verschil tussen de eindvoorraad en de beginvoorraad betreft de ‘voorraadwijziging’. Indien het aantal aangekochte goederen gelijk is aan het aantal verkochte goederen, treedt er geen voorraadwijziging op en is de eindvoorraad gelijk aan de beginvoorraad. Indien het aantal aangekochte goederen hoger (lager) is dan het aantal verkochte goederen, zal de eindvoorraad hoger (lager) zijn dan de beginvoorraad en treedt er een voorraadwijziging (in plus of min) op. Een onderneming kan dus meer goederen verkopen dan ze er in dezelfde periode heeft aangekocht op voorwaarde uiteraard dat de onderneming over een voldoende beginvoorraad beschikt. De kostprijs van de verkochte goederen is dan ook gelijk aan het totaal der aangekochte goederen +/- voorraadwijziging. In het geval van de fitnessclub kan bovenstaande gelijkheid als volgt ingevuld worden: Bij de opstart van de fitnessclub was er nog geen voorraad aanwezig (BV=0). In verrichting 4 koopt ze voor 3,000 goederen aan (AG), terwijl ze er in verrichting 8 voor een kostprijs van 1,000 (VG) verkoopt. Bijgevolg blijven er 2,000 over (EV). 0 + 3,000 = 2,000 + 1,000 Verrichting 9: De op 2 januari aangekochte fitnesstoestellen hebben een vermoedelijke gebruiksduur van 5 jaar of 60 maanden. Op het ogenblik dat de fitnessclub de fitnesstoestellen aankocht, werd een rekening ‘Uitrusting’ gecreëerd voor de volledige aanschaffingswaarde. We mochten dit materieel als een bezitting beschouwen omdat het een middel is om toekomstige opbrengsten te genereren voor de vennootschap. Volgens het principe van de overeenstemming moeten we de kost van deze uitrusting spreiden over de ganse periode waarin het materieel binnen de vennootschap wordt gebruikt voor de creatie van opbrengsten. Dit proces noemt men ‘afschrijven’. Een afschrijving is de systematische toewijzing van de aanschaffingswaarde van vaste activa aan een kostenrekening over hun waarschijnlijke gebruiksduur. Zowel materiële (bijv. gebouwen, installaties, machines) als immateriële (bijv. licenties) vaste activa komen in aanmerking voor afschrijving. Enkel op terreinen wordt nooit afgeschreven. Bij het boekhouden onder de cash basis zou de aanschaffingswaarde van de materiële vaste activa in kosten komen in de periode waarin het materieel zou betaald worden. Dit is een duidelijke inbreuk op het boekhoudkundige principe van de overeenstemming. Materiële vaste activa brengen gedurende verschillende periodes opbrengsten tot stand. We moeten hun kostprijs bijgevolg uitspreiden over hun ganse gebruiksduur. Bij boekhouden onder de accrual basis gebeurt dat door de techniek van de afschrijvingen. Het is nodig, vooraleer we ingaan op de belangrijkste afschrijvingsmethodes, enige begrippen te definiëren.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-31-
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
Het afschrijfbare bedrag (AB) is gelijk aan het gedeelte van de aanschaffingswaarde dat gedurende de gebruiksduur van het materieel vast actief als afschrijving ten laste van de resultatenrekening komt; het afschrijfbare bedrag is gelijk aan het verschil tussen de aanschaffingswaarde (AW) en de geraamde residuele waarde (RW). − De residuele waarde is het bedrag dat verkregen kan worden uit de verkoop van het materieel vast actief aan het einde van zijn gebruiksduur. − De gebruiksduur (n) is het aantal periodes waarover het materieel vast actief wordt afgeschreven. − De nettoboekwaarde (NBW) is het verschil tussen de aanschaffingswaarde en de gecumuleerde afschrijvingen. −
De belangrijkste afschrijvingsmethoden zijn de (a) lineaire afschrijving en de (b) degressieve afschrijving. Bij de lineaire afschrijving spreiden we het afschrijfbaar bedrag gelijkmatig over de gebruiksduur van het actiefbestanddeel. De afschrijving per periode (A) berekenen we door het afschrijfbare bedrag te delen door de gebruiksduur, of te vermenigvuldigen met een vast percentage (p) gebaseerd op de gebruiksduur. In formulevorm geeft dit:
A=
AB AW − RW of A = (op basis van gebruiksduur); n n
In de praktijk komt de lineaire afschrijvingsmethode het meeste voor, ter wille van haar eenvoud. De lineaire afschrijvingsmethode geeft overigens een goede benadering van de werkelijke waarde van het actiefbestanddeel voor zover de waardevermindering voortvloeit uit veroudering (het verstrijken van de tijd) en niet uit gebruik. Fiscaal wordt deze methode steeds aanvaard, voor zover het gebruikte afschrijvingspercentage niet onredelijk hoog ligt. Bij de degressieve afschrijvingsmethodes gaan we er van uit dat een actiefbestanddeel het sterkst in waarde vermindert kort na de ingebruikneming. De afschrijvingen dienen in de eerste jaren van de gebruiksduur bijgevolg hoger te zijn dan in de latere jaren. De degressieve methode kan op verschillende manieren en met verschillende resultaten worden toegepast. We onderscheiden als belangrijkste geval de methode van het vast percentage van de boekwaarde. Bij deze methode wordt zoals bij de lineaire afschrijvingsmethode gebruik gemaakt van een vast percentage. Alleen passen we dit percentage nu niet toe op het afschrijfbaar bedrag, maar wel op de nettoboekwaarde. Meestal gebruiken we als vast percentage het dubbele van het lineaire afschrijvingspercentage. Deze methode heet daarom ook wel de doubledeclining-balance- of DDB-methode. De Belgische fiscus aanvaardt dit systeem overigens enkel voor zover het degressieve afschrijvingsbedrag het dubbel van het lineaire niet overschrijdt. Het is gebruikelijk over te schakelen naar de lineaire
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-32-
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
afschrijvingsbedragen, zodra de degressieve afschrijvingsbedragen kleiner worden dan de lineaire. De hierboven beschreven afschrijvingsmethodes worden zowel door de boekhoudwetgeving als de Belgische fiscus aanvaard, voor zover ze beantwoorden aan de eisen van voorzichtigheid, oprechtheid en goede trouw. Voorts moeten de bepaalde regels jaar na jaar bestendig worden toegepast. Zij mogen niet afhangen van het resultaat van het boekjaar. De fiscus bepaalt ook enigszins het toegestane jaarlijkse afschrijvingspercentage, in functie van de aard van de activa. Zo geldt naar fiscale normen voor kantoorgebouwen bijvoorbeeld een minimum gebruiksduur van 33 jaar. Onder staat een lijstje van de belangrijkste administratieve richtlijnen ter zake. In overleg met de belastingadministratie kunnen eventueel hogere dan de gangbare percentages worden vastgesteld. Kantoor- en handelsgebouwen Nijverheidsgebouwen en garages Rollend materieel Meubilair, machines en materieel Klein materieel
3% 5% 20% 10% 33%
De fiscus wil met deze begrenzingen natuurlijk vermijden dat de afschrijvingen worden misbruikt om de ondernemingswinsten en bijgevolg de te betalen belastingen te drukken. Een andere begrenzing die de fiscus heeft ingesteld is het ‘pro rata’ afschrijven. Dit houdt in dat de activa in het jaar van aanschaf slechts mogen afgeschreven worden ten belope van het aantal maanden dat zij dat jaar operationeel zijn geweest. Zo zal een onderneming met een boekjaar van 1 januari tot en met 31 december, die op 1 juli een actief koopt in het jaar van aanschaf slechts 6 maanden afschrijvingslast in aanmerking kunnen nemen. Indien in dit geval de jaarlijkse afschrijving bijvoorbeeld 1,000 bedraagt, zal de onderneming in het jaar van aanschaf slechts 500 ( 1,000 x 6 / 12) afschrijvingslast in aanmerking kunnen nemen. In het voorbeeld van de fitnessclub zal de boekhouder de lineaire afschrijvingsmethode toepassen en de aanschaffingswaarde van 20,000 lineair spreiden over 60 maanden (zonder restwaarde). De waarde van het materieel vermindert bijgevolg elke maand met 333. In de boekhoudkundige gelijkheid geeft dit:
-33-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 3
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
De resultatenrekening
BEZITTINGEN Uitrusting
Voorraad
Bank
=
EIGEN VERMOGEN Kapitaal
+
Handels-
Voor-
Overge-
vorderingen
Uitbetaa
Dragen
lde
resultaat
SCHULDEN Lening
Handelsschul -den
Huur Saldo
+20,000
+3,000
+92,000
(6)
+2,000
(7)
-3,000
(8)
=
75,000
+3,000
Saldo
+2,000
+25,000
+15,000
-1,000
-1,000
-1,000 +2,000
-333 19,667
+13,000
+5,000
+2,000 (9)
25,000
-333 +2,000
+93,000
+3,000
119,667
+2,000
+75,000
=
4,667
119,667
Uit deze en de voorgaande transacties kunnen we een belangrijke steeds terugkerende procedure halen. De aankoop en het verbruik van goederen of diensten door een vennootschap (bijv. installaties, voorraad, huur) wordt boekhoudkundig steeds in twee stappen verwerkt. Eerst verwerft de vennootschap een bezitting; later wordt die bezitting verbruikt en in kosten gebracht. Deze bezittingen zijn dus eigenlijk nog onverbruikte kosten. Het onderstaande schema maakt een en ander aanschouwelijk: Aankoop
Bezitting (onverbruikte kosten)
Balans
Verbruik dadelijk of
uiteindelijk
Kost (bijv. kost verkochte goederen, huur, afschrijvingen)
Resultatenrekening
Soms worden goederen en diensten haast gelijktijdig aangekocht en verbruikt. Voorbeelden zijn kosten voor kleine bureaubenodigdheden of voor publiciteit. Volgens het bovenstaande concept zijn ook voor deze transacties twee stappen nodig. Keren we ter illustratie terug naar onze fitnessclub. Verrichting 10: De fitnessclub plaatst op 20 januari een advertentie in een lokaal reclameblad. Hiervoor betaalt ze 200 cash. Volgens het aankoop/verbruik schema verloopt deze transactie boekhoudkundig in twee fasen:
-34-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 3
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
De resultatenrekening
BEZITTINGEN )
Uitrusting
=
Voorraad
Bank
Handelsvorderingen
Vooruit-
EIGEN VERMOGEN Kapitaal
19,667
+2,000
(10)
+93,000
+3,000
-200
+ 19,667
+ 2,000
+ 92,800
Overgedr
Lening
Betaalde
Handelsschulden
resultaat
+2,000
+75,000
4,667
+25,000
+15,000
+200
(10') Saldo
SCHULDEN
agen
Huur Saldo
+
+3,000
-200
=
+2,000
=
119,467
-200 75,000
+4,467
=
25,000
15,000
119,467
Ter vereenvoudiging wordt dergelijke transactie, waar aankoop en verbruik in de tijd samenvallen, boekhoudkundig in een enkele stap verwerkt. De omweg langs de bezitsrekening Vooruitbetaalde publiciteit valt weg: BEZITTINGEN Uitrusting
=
Voorraad
Bank
Handelsvorderingen
Vooruit-
EIGEN VERMOGEN Kapitaal
19,667
+2,000
(10) Saldo
+93,000
+3,000
Betaalde
+ 2,000
+ 92,800
119,467
Overgedr
Lening
Handelsschulden
resultaat
+2,000
+75,000
-200 + 19,667
SCHULDEN
agen
Huur Saldo
+
4,667
+25,000
+15,000
-200 +3,000
+2,000
=
=
75,000
+4,467
20,000
15,000
119,467
Deze kortsluiting van de bezitsrekening doet geen afbreuk aan het theoretische concept. De vennootschap verwerft geen kosten, wel bezittingen. Uit praktische overwegingen verwerkt de boekhouder de aankoop evenwel onmiddellijk als een kost. Op het einde van januari kunnen we een tussentijdse jaarrekening opstellen voor de fitnessclub. Op basis van de eindsaldi van de diverse rekeningen bekomen we volgende balans en resultatenrekening:
-35-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
Balans fitnessclub per 31-1-20X1 (in ) Activa Uitrusting Voorraad Bank Handelsvorderingen Vooruitbetaalde huur Totaal activa
19,667 2,000 92,800 3,000 2,000 119,467
Passiva Kapitaal Overgedragen resultaat Totaal eigen vermogen Lening Handelsschulden
75,000 4,467 79,467 25,000 15,000
Totaal schulden
40,000
Totaal passiva
119,467
Resultatenrekening fitnessclub januari 20X1 (in ) Omzet (opbrengsten) Kosten Huur Kosten verkochte kantineben. Afschrijvingen Publiciteit Totaal kosten
7,000 1,000 1,000 333 200
Resultaat F
2,533 4,467
De cash basis versus de accrual basis
Een volledige boekhouding gebeurt op 'accrual' basis. Dit houdt in dat opbrengsten pas worden geboekt als ze gerealiseerd zijn en kosten pas als ze opgelopen zijn. Deze aanpak verschilt duidelijk van de 'cash' basis. Deze laatste werkwijze vormt een inbreuk op het realisatiebeginsel en het principe van de overeenstemming. Bij gebruik van de cash basis zou de fitnessclub in januari slechts een gedeelte van het lidgeld mogen registreren. Immers, de lidgelden die in januari in cash betaald worden, bedragen slechts 2,000. Daarnaast zouden ook de contante kantineopbrengsten in beschouwing mogen genomen worden ten bedrage van 2,000. Langs de zijde van de kosten zouden de volledig vooruitbetaalde huur ( 3,000), een gedeelte van de prijs van het materieel ( 5,000), de betaalde kantinebenodigdheden ( 3,000) en de uitgaven voor publiciteit ( 200) opgenomen worden. De cash basis leidt aldus tot een tekort in januari van 7,200.
-36-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
Inkomsten en uitgaven BVBA ABC januari 20X1 (in ) Inkomsten Uitgaven Huur Installaties Kosten kantinebenodigdheden Publiciteit Totaal uitgaven Resultaat
4,000 3,000 5,000 3,000 200 11,200 - 7,200
Het is duidelijk dat de meting van het resultaat volgens de cash basis tot onzinnige uitkomsten aanleiding geeft. De winst of het verlies is er enkel afhankelijk van de timing van ontvangsten en uitgaven. Het operationele gebeuren is slechts zijdelings van belang. Alleen via de accrual basis bekomt men een bruikbaar resultaat, waar opbrengsten en kosten worden toegewezen aan de periode waarin ze worden gerealiseerd of opgelopen, en niet noodzakelijk in de periode waarin ze worden geïnd of betaald. Ondanks het feit dat het resultaat slechts een weerspiegeling is van de economische realiteit als deze is opgesteld volgens de accrual basis dient toch ook het belang van voldoende liquide middelen te worden benadrukt. Veel winstgevende ondernemingen dienden hun activiteiten reeds te staken als gevolg van het feit dat ze over onvoldoende liquide middelen beschikten om hun leveranciers of medewerkers te betalen. Daarom zullen ook veel ondernemingen die een volledige boekhouding voeren, naast een balans en een resultatenrekening (opgemaakt volgens de accrual basis) ook een kasstroomanalyse opmaken. Deze laatste staat geeft aan hoeveel cash de onderneming in de boekhoudkundige periode heeft ontvangen en uitgegeven (zie verder ‘kasstroomanalyse’ in hoofdstuk 8). G
Dividenden en overgedragen resultaat
Beschouwen we nog een laatste transactie in de maand januari. Verrichting 11: Op 31 januari verklaart de zaakvoerder een interim dividend van 1,000. De eigenaars Peeters en Janssens ontvangen dit bedrag onmiddellijk in cash. De boekhouder kan deze transactie als volgt analyseren:
-37-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 3
Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
De resultatenrekening
BEZITTINGEN Uitrusting
=
Voorraad
Bank
Handels-
Vooruit-
vorderingen
EIGEN VERMOGEN Kapitaal
+ 19,667
+ 2,000
(11) Saldo
+ 92,800
+3,000
Betaalde
+2,000
+ 2,000
+ 91,800
Overgedr
Lening
Handelsschulden
resultaat
=
75,000
-1,000 + 19,667
SCHULDEN
agen
Huur Saldo
+
+4,467
20,000
15,000
20,000
15,000
- 1,000 +3,000
+2,000
118,467
=
=
75,000
+3,467
118,467
Merk op dat dividenden net als kosten in mindering komen van het overgedragen resultaat. Nochtans verschillen dividenden in aard duidelijk van kosten. Dit kunnen we met volgende redenering aantonen. Kosten zijn een middel (productiemiddelen, zoals bijvoorbeeld arbeid, machines,…) om opbrengsten te kunnen verwezenlijken, winst daarentegen en de daaruitvolgende dividenden zijn een gevolg van het feit dat er opbrengsten zijn gerealiseerd. Of nog: de volledige rechterzijde van de boekhoudkundige gelijkheid (en van de balans) bestaat uit aanspraken van rechts- of natuurlijke personen op de bezittingen van de onderneming: het vreemd vermogen ten opzichte van de schuldeisers van de onderneming, het eigen vermogen ten opzichte van haar aandeelhouders. Wanneer een onderneming winst (resp. verlies) maakt, vergroot (resp. verkleint) dat het overgedragen resultaat en meteen ook het eigen vermogen van de onderneming en krijgen de aandeelhouders een grotere (resp. kleinere) claim ten opzichte van de vennootschap waarin ze participeren. Door de uitkering van een dividend betaalt de vennootschap een gedeelte terug van die totale claim van de aandeelhouders. Om dit onderscheid tussen kosten en dividenden te accentueren, stelt de boekhouder een aparte staat op. In de resultatenrekening wordt eerst het resultaat van de boekhoudperiode getoond, met opbrengsten en kosten maar zonder uitgekeerde dividenden. Daarna gebeurt de resultaatverwerking, waarbij dit resultaat wordt toegewezen aan het overgedragen resultaat of aan dividenden. In het voorbeeld van de fitnessclub krijgen we de volgende resultaatverwerking: Resultaatverwerking fitnessclub januari 20X1 (in ) Overgedragen resultaat 1 januari Resultaat januari Dividend Overgedragen resultaat 31 januari
0 4,467 -1,000 3,467
Normaal wordt de resultaatverwerking niet apart voorgesteld, maar toegevoegd aan het einde van de resultatenrekening. De resultatenrekening zelf blijft voor januari onveranderd. Er treden immers geen nieuwe opbrengsten of kosten op.
-38-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
Hoofdstuk 3 De resultatenrekening
De balans ondergaat wel een wijziging. De eerder gegeven balans is de balans voor winstverdeling. Normaal wordt de jaarrekening opgesteld met de balans na winstverdeling. Voor de fitnessclub wordt dit dan: Balans fitnessclub per 31-1-20X1 (in ) Activa Uitrusting Voorraad Bank Handelsvorderingen Vooruitbetaalde huur Totaal activa
19,667 2,000 91,800 3,000 2,000 118,467
Passiva Kapitaal Overgedragen resultaat Totaal eigen vermogen Lening Handelsschulden
75,000 3,467 78,467 25,000 15,000
Totaal schulden
40,000
Totaal passiva
118,467
Alle niet uitgekeerde winsten komen terecht in de rekening 'Overgedragen resultaat' van de balans. Het is van fundamenteel belang het onderscheid te maken tussen dit bedrag aan gereserveerde winsten en de in de onderneming beschikbare hoeveelheid liquide middelen. Het overgedragen resultaat is geen spaarpot vol geldstukken, klaar voor dadelijke uitkering aan de aandeelhouders onder de vorm van dividenden. In vele ondernemingen wordt dit overgedragen resultaat aangewend voor de aankoop van bezittingen voor de onderneming. Het is met andere woorden een financieringsbron van de onderneming. Een deel van dit overgedragen resultaat kan aangehouden worden in cash, doch het merendeel zal aangewend worden voor de aankoop van materiaal, voorraad, …. Zelfs indien de onderneming de gereserveerde winsten nog niet heeft aangewend voor de aankoop van bezittingen, is de beschikbaar van liquide middelen niet altijd een feit. Immers, als gevolg van het realisatiebeginsel, kunnen bepaalde transacties in het resultaat al wel als een opbrengst verwerkt zijn, doch nog geen aanleiding hebben gegeven tot de ontvangst van het respectieve geldbedrag (bijvoorbeeld verkoop op krediet: creatie van handelsvorderingen). De liquide middelen van de onderneming vindt men enkel terug in de rekening ‘Bank’ onder de vlottende activa.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 1 Boekhouden en jaarrekeningen
-39-
Hoofdstuk 4 Enkele bijzonderheden
Hoofdstuk 4: Enkele bijzonderheden
A
Immateriële vaste activa
Immateriële vaste activa zijn niet materieel tastbare componenten die een duurzame waarde hebben voor de onderneming en gebruikt worden voor de bedrijfsactiviteit. Enkele voorbeelden: • Patent / Octrooi Een octrooi of patent is een door de overheid verstrekt monopolie (exclusief recht) op een bepaalde uitvinding of ontdekking. Wie een octrooi heeft op een uitvinding is gerechtigd om als enige de uitvinding toe te passen. De octrooihouder (tenzij een licentie is verleend) kan ieder ander verbieden de uitvinding na te maken, te verkopen of in te voeren. • Auteursrecht (copyright) Een auteursrecht is het recht van de auteur van een boek, film, muziek, software (of andere creatieve items) om te bepalen hoe, waar en wanneer zijn werk wordt gepubliceerd of vermenigvuldigd. Dit recht ontstaat vanzelf bij het maken van zo'n werk. • Know-how (intellectual/human capital) Know-how is het geheel van kennis, informatie en ervaring dat vatbaar is voor industriële exploitatie en dat een geheim of een vertrouwelijk karakter bezit. Het kan gaan om technische, commerciële of management-know-how. Know-how is geen erkend industrieel eigendomsrecht. Het ontleent zijn waarde aan het economische voordeel of de voorsprong die het zijn bezitter op de concurrentie schenkt. • Merken Merken zijn alle benamingen, tekeningen, verpakkingen en andere tekens die dienen om de producten of diensten van een onderneming te onderscheiden. De merkhouder kan het merk laten registereren hetgeen wil zeggen dat hij als enige het mag gebruiken voor een bepaald handesdoel. Coca-Cola is bijvoorbeeld een merk dat duidelijk heel wat geld waard is. • Licenties Een licentieovereenkomst is een overeenkomst waarbij de houder van een industrieel eigendomsrecht (zoals een octrooi, auteursrecht of merk) zich het recht ontzegt om zijn erkend of feitelijk bestaand monopolierecht tegen de wederpartij in te roepen. De wederpartij krijgt aldus, meestal tegen betaling, een vergunning tot het verrichten van handelingen die onder het monopolierecht vallen (bijvoorbeeld een softwarelicentie). Ondanks het feit dat de meeste immateriële vaste activa zeer waardevol zijn voor de onderneming, zullen zelf ontwikkelde immateriële vaste activa niet terug te vinden zijn op de balans van de onderneming. Enkel aangekochte merken, patenten,
-40-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 2 Belastingen
auteursrechten, … (dikwijls onder de vorm van een verkregen licentie) mogen als immateriële vaste activa worden beschouwd. Een boekhoudkundige transactie is immers een gebeurtenis die de financiële toestand van de vennootschap beïnvloedt en die bijgevolg op betrouwbare wijze in geldswaarde moet kunnen uitgedrukt worden. Het objectiviteitsbeginsel speelt hier een zeer grote rol. Gebeurtenissen die niet met een redelijke precisie in geldswaarde kunnen worden uitgedrukt, worden niet geboekt. En hoewel de meeste ondernemingen in de loop der jaren zelf waardevolle immateriële vaste activa hebben ontwikkeld zoals bijvoorbeeld zelf ontwikkeld intellectueel kapitaal, is het moeilijk om deze aspecten objectief en dus betrouwbaar te waarderen. Daarom mogen deze zelf ontwikkelde immateriële vaste activa niet geactiveerd worden. Daarnaast bestaat er ook de onzekerheid dat deze activa in de toekomst daadwerkelijk opbrengsten zullen voortbrengen (je kan personeel bijvoorbeeld niet dwingen om te blijven of deze kunnen overlijden, waardoor ook de know-how en intellectueel kapitaal kan verloren gaan). Volledigheidshalve merken we op dat in België wel de mogelijkheid bestaat om kosten voor onderzoek en ontwikkeling te activeren. Onderzoek kan worden gedefinieerd als oorspronkelijk en planmatig onderzoekswerk waarvan de onderneming verwacht dat het zal leiden tot nieuwe kennis die ze kan aanwenden voor producten, productiemethodes, markttechnieken en dergelijke. Ontwikkeling is de daaropvolgende stap waarbij de industrieel of commercieel bruikbare onderzoeksresultaten door de onderneming in gebruik worden genomen. In beide gevallen kunnen we de kosten slechts als gebruiksgoed activeren wanneer ze de toekomstige opbrengstenstroom van de onderneming positief beïnvloeden. Grote omzichtigheid is hier vanzelfsprekend geboden. De onzekerheid omtrent de toekomstige gunstige effecten is inderdaad dikwijls groot. In weerwil van het principe van de overeenstemming, staan sommige landen (bijv. Verenigde Staten) daarom geen activering toe of koppelen ze activering aan strenge voorwaarden. In België is zowel activering als directe opname in de kosten mogelijk. Zelfopgebouwde immateriële vaste activa zijn dikwijls de reden waarom naar aanleiding van een aankoop van een onderneming of een activiteitsbranche, meer betaald wordt dan de nettowaarde van de bezittingen minus de schulden van de verworven onderneming of branche. Deze meerprijs wordt onder de rubriek ‘Goodwill’ opgenomen. Deze meerprijs wordt dikwijls verantwoord door het opgebouwde netwerk aan klanten, de aanwezige expertise, …. Wanneer bijvoorbeeld een bedrijfsonderdeel met een netto boekwaarde van 100,000 verworven wordt voor 120,000, dan ontstaat er een goodwill van 20,000. BEZITTINGEN goodwill
Activa
EIGEN VERMOGEN
+
SCHULDEN
Bank
+200,000 +20,000
=
=
100,000
-120,000
100,000
=
100,000
-41-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 2 Belastingen
Net als bij merken komt de zelf tot stand gebrachte goodwill niet in aanmerking om als vast actief te worden beschouwd. De goodwill is immers niet gerealiseerd zolang de onderneming niet verkocht of ingebracht wordt. B
Leasing
Leasing is een overeenkomst waarbij een eigenaar (de leasinggever) tegen periodieke vergoeding het gebruiksrecht van bepaalde activa afstaat aan een tweede partij (de leasingnemer). In een leasingoperatie komen er gewoonlijk drie personen tussen: • de leverancier die het goed aflevert bij de leasingnemer en factureert aan de leasinggever; • de leasinggever (meestal een financiële instelling) die volgens de specificaties van de leasingnemer de volle eigendom van het goed overneemt van de leverancier; en • de leasingnemer die het genot van het goed verkrijgt en het verschuldigde bedrag in verschillende termijnen aan de leasinggever zal betalen. Leverancier
Leasingnemer
levert goed
verkrijgt genot goed
Leasinggever wordt eigenaar goed
Stricto sensu verwerft de onderneming die goederen least enkel gebruiksrechten op activa, en niet de eigendom van de activa. Als tegenprestatie doet ze betalingen aan de juridische eigenaar van de geleaste goederen. Het lijkt logisch om in zulke situatie in de boekhouding van de leasingnemer enkel de regelmatig terugkerende leasingkosten te boeken. Gevolg van de gesuggereerde aanpak is dat in de balans van de leasingnemer geen spoor is van de geleaste goederen, bij de activa noch bij de schulden. De leasingnemer financiert zijn investeringen op voor de gebruikers van de balans onzichtbare wijze (zogenaamde 'off balance sheet financing' of buitenbalansfinanciering). Feit is nochtans dat de onderneming voor lange termijn deze activa gebruikt, en ze een verplichting aangaat tot terugbetaling van de corresponderende schuld. Bovendien draagt de leasingnemer dikwijls de onderhoudsen herstelkosten gedurende de leasingovereenkomst en verwerft hij meestal het eigendomsrecht van het actief na afloop van de leasingovereenkomst, automatisch of tegen betaling van een optieprijs. De situatie lijkt in de praktijk zeer sterk op een werkelijke aankoop, zonder de juridische eigendomsoverdracht. De leasinggever blijft dan wel eigenaar, maar zijn rol is hoofdzakelijk beperkt tot die van financier. Hij draagt enkel het solvabiliteitsrisico van de leasingnemer (in ruil waarvoor hij dikwijls nog een zakelijke zekerheid eist op het geleaste goed); de voornaamste andere risico's verbonden aan de goederen zijn overgedragen aan de leasingnemer. Wanneer we bij de voorstelling van de jaarrekening voorrang geven aan de economische substantie
-42-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 2 Belastingen
boven de juridische vorm, dan moeten we de geleaste goederen als een bezitting behandelen bij de leasingnemer (bijvoorbeeld voor 20.000 euro). Daartegenover staat dan meteen ook een leasingschuld. De betalingen van de leasingnemer aan de leasinggever bevatten bijgevolg een kapitaalcomponent (terugbetaling van de schuld bijvoorbeeld jaarlijks 4.000 euro) en een interestcomponent (op de nog uitstaande schuld). Bovendien moet de leasingnemer op de geleaste goederen de normale waarderingsregels toepassen, inzonderheid afchrijven (bijvoorbeeld lineair op vijf jaar, zijnde 4.000 euro): BEZITTINGEN Leasing
Voorraad
Bank
=
EIGEN VERMOGEN
Handels-
Kapitaal
vorderingen
+
SCHULDEN
Overge-
Leasing
Dragen
schulden
Handelsschul -den
Resultaat Afschrijving 20000
20000
-4000
-4000 -4000
-4000
Het is niet steeds eenvoudig de scheidingslijn te trekken tussen gehuurde en geleaste goederen. Een ongelukkige terminologie drijft de verwarring overigens helemaal ten top: synoniem voor huur is operationele leasing, synoniem voor de eigenlijke leasing is financiële leasing. Geleaste goederen zijn een aparte soort van materiële vaste activa in de boekhouding van de leasingnemer. Hij beschikt immers, zonder eigenaar te zijn van het goed, toch over het gebruiksrecht gedurende lange termijn, meestal de ganse levensduur. Gehuurde goederen daarentegen blijven, ook boekhoudkundig, als een actief bij de verhuurder beschouwd. Logisch, want de verhuurder beslist vrij over de verwerving, de bestemming en over wie de gebruiker mag zijn van het goed. De huurder boekt enkel periodiek een huurkost. BEZITTINGEN Leasing
Voorraad
Bank
= Handelsvorderingen
EIGEN VERM OGEN Kapitaal
+
SCHULDEN
Overge-
Leasing
Handelsschul
Dragen
schulden
-den
Resultaat H uur
-4000
-4000
Volgens de Belgische Boekhoudwet is er sprake van leasing wanneer de contractueel te storten bedragen, naast de rente en de kosten van de verrichting, ook de integrale samenstelling dekken van het kapitaal dat de leasinggever in het goed heeft
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-43-
Finance – Deel 2 Belastingen
geïnvesteerd. Aan de leasingovereenkomst kan ook een koopoptie verbonden zijn ten gunste van de leasingnemer. Deze koopoptie geeft de leasingnemer het recht om op het einde van het leasingcontract het actief aan te kopen tegen een vooraf bepaalde prijs. Voor roerende goederen mag deze koopoptie evenwel niet hoger zijn dan 15% van de waarde van het goed. Indien de koopoptie immers meer dan 15% van de waarde bedraagt, beschouwt men de transactie immers niet langer meer als een financiële leasing, doch wel als een huurovereenkomst. Samengevat vertoont een leasingovereenkomst normaal volgende kenmerken: 1) periodieke betalingen ter integrale wedersamenstelling van het kapitaal; 2) aankoopoptie of overgang van rechtswege bij het einde van het contract; en 3) niet-opzegbaar karakter van de overeenkomst. Het eerste kenmerk is essentieel, de twee volgende zijn gebruikelijk maar niet noodzakelijk. C Kosten en schulden arbeidsovereenkomst
betreffende
het
personeel
met
een
Hieronder analyseren we de samenstelling van de totale loonlast voor de onderneming (werkgever) indien zij een personeelslid met een arbeidsovereenkomst (werknemer) in dienst neemt. Het zal iedereen wel bekend zijn dat een werknemer meer kost aan de werkgever dan het bedrag dat hij uiteindelijk in handen krijgt. De werknemer ontvangt slechts een fractie van zijn brutobezoldiging. Onmiddellijk aan de bron doet de werkgever reeds afhoudingen voor de personenbelasting (de bedrijfsvoorheffing) en de sociale zekerheid (de werknemersbijdrage RSZ, bestaande uit de componenten werkloosheid, pensioenen en geneeskundige verzorging). De werknemer ontvangt alleen een nettobezoldiging. Op die manier betaalt hij automatisch zijn sociale schulden en een voorschot op zijn belastingschulden. Bij de latere definitieve belastingaanslag zal hij nog een - meestal marginaal - bedrag moeten bijstorten of teruggestort krijgen. De werkgever moet de voor rekening van de werknemer ingehouden bedragen doorstorten aan respectievelijk het ontvangkantoor van de belastingen en aan de RSZ-administratie. Daarnaast, en dus bovenop de brutobezoldiging van de werknemer, dient hij ook voor eigen rekening bijdragen te storten ten voordele van de sociale zekerheid (de werkgeversbijdrage RSZ, ter dekking van de kosten van werkloosheid, kinderbijslagen, pensioenen, jaarlijkse vakantie, arbeidsongevallen). De maandelijkse loonkosten voor een onderneming kunnen bijvoorbeeld als volgt zijn opgebouwd: 135,000 Totale loonkosten RSZ werkgever 35,000 Brutobezoldigingen 100,000 Nettobezoldiging 40,000 RSZ werknemer 15,000 Bedrijfsvoorheffing 45,000
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-44-
Finance – Deel 2 Belastingen
-45-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 2 Belastingen
Hoofdstuk 5 Directe belasting - Inkomstenbelasting
Hoofdstuk 5: Directe Belasting - inkomstenbelasting
A
Directe inkomstenbelasting: vennootschapsbelasting
Als gevolg van de fiscale hervorming – geldig vanaf het boekjaar 2003 – bedraagt het nominaal tarief van de vennootschapsbelasting momenteel 33% (voor de hervorming: 39%). Dit tarief dient echter nog vermeerderd te worden met de bijzondere crisisbelasting4, zodat het totaal tarief 33.99% bedraagt. In heel wat landen gebeurt de berekening van het fiscale resultaat en het boekhoudkundige resultaat op een zeer verschillende basis. Niet zo in België. Bij ons is er een grote overeenstemming tussen de regels van het fiscaal recht en het boekhoudrecht ter bepaling van het resultaat. Het boekhoudkundige resultaat geldt als basis voor het fiscale resultaat (principe van de fiscale neutraliteit). Nochtans bestaan er enkele speciale gevallen waarbij de fiscale voorschriften afwijken van de boekhoudkundige regels, bijvoorbeeld bij de recuperatie van verliezen uit het verleden of fiscaal verworpen uitgaven. De meest voorkomende verworpen uitgaven zijn o.m.5: - autokosten voor bedrijfswagens die ook voor privé-doeleinden worden gebruikt: 75%6 fiscaal aftrekbaar (muv. financieringskosten van auto's + 4 Ook de barema’s voor KMO’s zijn dankzij de fiscale hervorming verlaagd (voor een belastbaar inkomen van minder dan 322,500 euro). Dit verlaagd tarief is wel aan een aantal voorwaarden onderworpen zoals bijvoorbeeld minstens 33.000 toekennen als bezoldiging aan bedrijfsleider en een maximaal dividend uitkeren van 13% van het gestorte kapitaal. De nieuwe barema’s zien er uit als volgt: Belastbare grondslag
Vorig tarief
Nieuw tarief
Totaaltarief (incl. ACB)
0 tot 25,000 euro
28%
24,25%
24,98%
25,000 tot 90,000 euro
36%
31%
31,93%
90,000 tot 322,500
41%
34,5%
35,54%
euro
5
Het betreft de algemene regel. Voor http://www.mesotten.be/aftrekbare_kosten.htm.
een
meer
volledige
en
gedetailleerde
6 Vanaf 1 april 2007, gelden echter aftrekpercentages in functie van de CO2-uitstoot van de wagen Diesel
/
Benzine
Minder dan 105 gr / Minder dan 120 gr 90 % 105 gr – 115 gr /120 gr – 130 gr 80 % 115 gr – 145 gr / 130 gr – 160 gr 75 % 145 gr – 175 gr / 160 gr – 190 gr 70 % Meer dan 175 gr / Meer dan 190 gr 60%
lijst
verwijzen
we
naar
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 2 Belastingen
-
-
-
-46-
Hoofdstuk 5 Directe belasting - Inkomstenbelasting
brandstof 100% aftrekbaar); Indien het om een ‘echte’ bedrijfswagen gaat die enkel voor bedrijfsdoeleinden gebruikt wordt, zoals een bestel- of vrachtwagen is er 100% aftrekbaarheid. onthaal- en receptiekosten (kosten voor ontvangst van derden, bijv. klanten, leveranciers, aandeelhouders,…ter gelegenheid van bijv. congressen, opendeurdagen of andere promotie-evenementen) : 50% aftrekbaar; restaurantkosten in binnenen buitenland: 69% aftrekbaar; relatiegeschenken (traditionele geschenken zoals bijv. wijn ter gelegenheid van nieuwjaar of een uurwerk ter gelegenheid van een pensionering): 50% aftrekbaar: (verkeers)boetes: niet aftrekbaar
Daarom verschilt het fiscale resultaat bij vele ondernemingen toch nog van het boekhoudkundige resultaat. B
Directe inkomstenbelasting: personenelasting
1
Belastbare basis (eenmanszaak)
In de personenbelasting wordt belastingen betaald op het beroepsinkomen. Dit is het bruto-inkomen verminderd met de beroepskosten. Voor diegenen die daden van koophandel stellen wordt het bruto-inkomen gevormd door het verschil tussen • enerzijds, het totale bedrag van de verkopen (+ de eindvoorraad) en • anderzijds, het totaal bedrag van de aangekochte goederen (+ de beginvoorraad). Voor de beoefenaars van vrije beroepen wordt het bruto-inkomen voornamelijk gevormd door de ontvangsten uit de uitoefening van het beroep. De beroepskosten betreffen onder meer alle uitgaven, die verband houden met het beroepsmatig aangewende gedeelte van de (on)roerende goederen, zoals bijvoorbeeld de betaalde huur voor het gebouw of de afschrijving indien het gebouw eigendom is van de zelfstandige, de uitgaven voor verlichting, verwarming, personeelskosten, … Daarnaast zijn ook autokosten, restaurantkosten en representatiekosten aftrekbaar, weliswaar onder dezelfde beperking als deze die van toepassing is op vennootschappen.
-47-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 2 Belastingen
Hoofdstuk 5 Directe belasting - Inkomstenbelasting
Ook de sociale bijdragen die in het kader van het sociaal statuut der zelfstandigen dienen betaald te worden, dienen in mindering gebracht te worden voor de berekening van de netto belastbaar resultaat. De tarieven inzake sociale bijdragen voor zelfstandigen in hoofdberoep bedragen voor 20087: • 647,28 op de schijf netto belastbaar inkomen 11.420,41 • 22% op de schijf netto belastbaar inkomen 11.420,41 - 49.315,46; • 14.16% op de schijf netto belastbaar inkomen 49.315,46 - 72.675,38; • 0% op het inkomen hoger dan 72.675,38. 2
Belastingstructuur
Het belastingbarema voor de personenbelasting is progressief en telt 5 tarieven . De belastingstructuur ziet er als volgt uit (inkomsten 2008, aanslagjaar 2009):
Het belastingvrije minimum bedraagt voor alleenstaanden en per echtgenoot voor gehuwden 6.150 EUR. Deze bedragen worden afgetrokken van de minst belaste belastingschijf. Naargelang het aantal kinderen ten laste, wordt dit belastingvrije minimum verhoogd. Deze tarieven van de personenbelasting dienen echter verhoogd te worden met de toepasselijke gemeentebelasting, die kan variëren tussen 0% en 9%. Cijfervoorbeeld: Een alleenstaande handelaar realiseert een netto-belastbaar inkomen van 30,000 en is onderworpen aan een gemeentebelasting van 5%.
7 De verplichte sociale bijdrage wordt berekend op basis van het inkomen dat drie jaar geleden werd gerealiseerd. In 2008 betaalt men dus op wat men in 2005 heeft verdiend (weliswaar ‘geïndexeerd’, zie ook hoofdstuk 15 Tijdswaarde van het geld) . Maar voor een starter gaat die regel uiteraard niet op. Daarom betalen starters de eerste drie jaar een voorlopige bijdrage, berekend op een fictief of geraamd inkomen.
-48-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 2 Belastingen
Hoofdstuk 5 Directe belasting - Inkomstenbelasting
Net zoals vennootschappen dienen ook zelfstandige natuurlijke personen reeds gedurende het boekjaar (per kwartaal) voorafbetalingen te doen, gebaseerd op een geraamd resultaat. Een verzuim van deze voorafbetalingen levert extra creditinteresten op. C
Kiezen voor een eenmanszaak of een vennootschap?
De meeste beginnende zelfstandigen opteren bij het opstarten van hun eigen zaak eerst voor de vorm van een éénmanszaak en richten pas later een vennootschap op. Hieronder wordt een kort overzicht gegeven van de voor- en nadelen van een vennootschap ten opzichte van een éénmanszaak. Voordelen van het oprichten van een vennootschap
1 •
•
•
2
Beperkte aansprakelijkheid (afzonderlijke rechtspersoon): vennoten van een vennootschap kunnen hun aansprakelijkheid beperken tot beloop van het gedeelte van hun kapitaal dat zij in de vennootschap hebben ingebracht. Fiscale motieven (zeker naarmate de inkomsten stijgen). Daar waar het tarief in de hoogste schijf van de personenbelasting kan oplopen tot meer dan 50%, is dit in de vennootschapsbelasting beperkt tot maximaal 34%. Sociale motieven: sociale bijdragen voor een vennootschap zijn vaste bedragen (op basis van de grootte van het balanstotaal: 840,00 EUR/ 347,50 EUR), terwijl dit voor een zelfstandige natuurlijk persoon een evenredig percentage op zijn netto-inkomen betekent.
Nadelen van het oprichten van een vennootschap •
Meer (oprichtings) formaliteiten: In een vennootschap dienen statuten te worden opgemaakt en neergelegd, dienen algemene vergaderingen en bestuursvergaderingen te worden gehouden, dient een volledige boekhouding te worden gevoerd, een jaarrekening te worden neergelegd, …. Een
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 2 Belastingen
•
-49-
Hoofdstuk 5 Directe belasting - Inkomstenbelasting
eenmanszaak kan volstaan met een vereenvoudigde boekhouding zonder publicatieplicht. Scheiding vennootschapsvermogen / Privé-vermogen: Waar een afgescheiden vermogen een voordeel is op het vlak van de schulden, is het een nadeel op het vlak van de inkomsten. De inkomsten zijn namelijk eigendom van de vennootschap en niet van de privé-persoon achter de vennootschap. Ze kunnen bijgevolg enkel aangewend worden voor beroepsmatige doeleinden binnen de vennootschap en niet voor privé-doeleinden. Geld uit de vennootschap halen voor privé-doeleinden zal er toe leiden dat er twee belastingen van toepassing zullen zijn: de winsten van de vennootschap worden onderworpen aan de vennootschapsbelasting, terwijl de bezoldiging die de zelfstandige zich als bestuurder of zaakvoerder toekent wordt onderworpen aan de (hoge) personenbelasting. Een alternatief op het uitkeren van een bezoldiging is echter het toekennen van een dividend. Hierop is een roerende voorheffing van 25% van toepassing. Sinds 1 april 1994 is onder bepaalde voorwaarden ook slechts 15% van toepassing (bijvoorbeeld aandelen op naam uitgegeven en in geld volstort).
-50-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 6
Finance – Deel 2 Belastingen
Indirecte belasting - BTW
Hoofdstuk 6: Indirecte belasting: Belasting op de toegevoegde waarde (BTW) 1
Principe van de BTW
Het stelsel van de BTW berust op het beginsel dat op het leveren van goederen en op het verrichten van diensten een algemene verbruiksbelasting wordt geheven die evenredig is met de prijs van de goederen. De BTW is bij elke levering van goederen en bij elke dienstverrichting verschuldigd op de volledige prijs, onder aftrek van de voorbelasting, dit is de BTW die drukt op de diverse bestanddelen van de prijs. Het gevolg hiervan is dat de BTW voor de onderneming enkel drukt op de aangroei van de prijs bij de onderneming tussen aankoop en verkoop. Vandaar ook de benaming Belasting op de Toegevoegde Waarde. Een en ander kunnen we met een voorbeeld illustreren. Veronderstel een eenvoudig aan- en verkoopproces met drie ondernemingen A, B en C en de eindverbruiker Z. A delft grondstoffen en verkoopt ze aan B voor 100. B verkoopt ze na enige herwerkingen door aan C voor 200. C op haar beurt verkoopt het afgewerkt product aan de eindverbruiker voor 300. A Aankopen: 0
B 100
Aankopen: 100
→
C 200
Aankopen: 200
→
Z 300
Aankopen: 300
→
Omzet: 100
Omzet: 200
Omzet: 300
Winst: 100
Winst: 100
Winst: 100
Kost: 300
Voor de invoering van BTW zien we dat de drie ondernemingen een winst maken van 100 en dat de eindverbruiker 300 betaalt. Na invoering van BTW verandert dit beeld enigszins. Veronderstel een BTW tarief van 20%.
-51-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 6
Finance – Deel 2 Belastingen
Indirecte belasting - BTW
A Aankopen: 0
B
C
Z
120
Aankopen: 100
240
Aankopen: 200
360
Aankopen: 300
→
Terug
→
Terug
→
Betaalde BTW: 60
te
vorderen
te
vorderen
BTW: 20
BTW: 40
Omzet: 100
Omzet: 200
Omzet: 300
Te betalen BTW: 20
Te betalen BTW: 40
Te betalen BTW: 60
Winst: 100
Winst: 100
Winst: 100
Kost: 360
We zien dat de drie ondernemingen ook na invoering van BTW een winst maken van 100. Ook de bedragen van hun aankopen en omzet ondergaan geen wijzigingen. Het grote verschil is de aankoopkost voor de eindverbruiker: die stijgt van 300 naar 360. Het BTW-bedrag van 60 wordt door de verschillende leveranciers trapsgewijs aan de overheid betaald (elk 20). Uit deze zeer schematische uiteenzetting van het mechanisme van de BTW kunnen we de volgende algemene gevolgtrekkingen maken: 1. De BTW wordt niet gedragen door de onderneming, omdat zij bij de inning van die belasting slechts een rol van tussenpersoon vervult tussen de eindverbruiker en de overheid. 2. De door de onderneming aan de overheid betaalde BTW blijft gewoonlijk zonder invloed op haar resultaten. 3. De door de onderneming gedane aankopen en verwezenlijkte omzet moeten worden geboekt tegen hun bedrag voor BTW; de BTW zelf wordt afzonderlijk geboekt. 4. De uiteindelijke fiscale last drukt volledig op de eindverbruiker, vermits die de aan hem aangerekende BTW niet kan recupereren. De betaling of aftrek van BTW door de onderneming gebeurt niet voor iedere verkoop of aankoop afzonderlijk. De onderneming dient regelmatig (elke maand of elk kwartaal) een periodieke aangifte in. Vermelden we ten slotte dat de BTW op sommige aankopen niet of slechts gedeeltelijk recupereerbaar is voor de onderneming. Deze uitzonderlijke behandeling valt onder meer de BTW op representatiekosten zoals restaurant (100% niet aftrekbaar) en de BTW op autokosten zoals brandstof en onderhoud (50% niet aftrekbaar) te beurt. In deze gevallen vormt het niet recupereerbare gedeelte een bijkomende kost die de aanschaffingswaarde van de betrokken goederen of diensten verhoogt.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer Finance – Deel 2 Belastingen
2
-52-
Hoofdstuk 6 Indirecte belasting - BTW
Juridische achtergrond
De werking van het Belgische BTW-stelsel wordt geregeld door het Wetboek van de belasting over de toegevoegde waarde. Onder geven we de krachtlijnen van dit stelsel summier weer. In principe zijn alle leveringen van goederen en diensten die in België onder bezwarende titel door een belastingplichtige worden verricht onderworpen aan de Belgische BTW (art. 2 btw- wetboek). BTW-belastingplichtig is eenieder die geregeld en zelfstandig, met of zonder winstoogmerk, hoofdzakelijk of aanvullend een economische activiteit verricht die bestaat uit het leveren van goederen of het verlenen van diensten (art. 4, §1 btw-wetboek) [het al dan niet bezitten van de rechtspersoonlijkheid of het al dan niet commerciële karakter doet niet terzake]. Gewone particulieren zijn dus geen BTW-belastingplichtigen en hebben geen recht op aftrek. BTW-belastingplichtigen mogen de BTW in aftrek brengen van de aan hen geleverde goederen en verleende diensten. Elke BTW-belastingplichtige heeft een uniek nummer dat gelijk is aan het ondernemingsnummer. Hij dient in de regel maandelijks voor de twintigste van de volgende maand aangifte te doen van zijn belastbare handelingen (omzet en aankopen), met onder meer vermelding van de verschuldigde en de aftrekbare belasting. Ondernemingen met een lage omzet mogen deze aangifte op aanvraag per kwartaal binnengeven. De verschuldigde BTW dient iedere maand te worden betaald. Voor kwartaalaangevers bestaat er een systeem van te betalen voorschotten. De ondernemingen moeten hun boekhouding zodanig voeren dat de controle van hun aangifte mogelijk is. Om een totaalcontrole uit te oefenen, moeten de ondernemingen ook de jaarlijkse lijst indienen van alle afnemers met de uitgevoerde verkopen. Het normale BTW-tarief bedraagt 21%. Sommige goederen en diensten vallen evenwel onder een lager tarief: 6%
12% 21%
o.a. de meeste voedingsproducten, geneesmiddelen, boeken, kunstwerken, renovatie van oude privé-woningen, maar ook de toegang en het gebruik van inrichtingen voor cultuur, sport of vermaak; o.a. margarine, steenkool, betaaltelevisie, sociale huisvesting; alle andere goederen en diensten.
Kleine btw-belastingplichtigen – waarvan het totale omzetcijfer niet meer dan 5.580 euro per jaar bedraagt - kunnen van de vrijstellingsregeling genieten (art. 56, §2 btwwetboek). Deze vrijstellingsregeling houdt in dat de btw-belastingplichtige geen BTW hoeft aan te rekenen aan zijn klanten en geen periodieke aangifte moet indienen. Deze vrijstellingsregeling impliceert evenwel dat betaalde BTW ook niet kan terugvorderd worden.
Ook sommige goederen en diensten genieten op basis van artikel 44, §2 van het btwwetboek een volledige vrijstelling van BTW. Het gaat onder meer om onderwijs, verzekerings- en kredietverrichtingen, verhuur van woningen, diensten verricht door bepaalde sportinrichtingen.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-53-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfskapitaal beheren
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-54-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
Hoofdstuk 7: Analysetechnieken. Over liquiditeit, rentabiliteit en solvabiliteit.
A
Inleiding
In dit hoofdstuk besteden we aandacht aan enkele veel gebruikte technieken voor de analyse van de jaarrekening. Financiële analyse heeft tot doel de financiële toestand van een onderneming door te lichten op grond van historische gegevens. Dit zijn hoofdzakelijk de gepubliceerde jaarrekening, maar ook niet-boekhoudkundige gegevens (zoals beurskoersen) kunnen worden gebruikt. Door deze gegevens te analyseren krijgen we inzicht in de mogelijke toekomstige evolutie van de onderneming. ‘De’ financiële analyse bestaat niet. De diverse belanghebbenden hebben andere doelstellingen bij de analyse en zijn daarom meer of minder geïnteresseerd in bepaalde aspecten van de financiële situatie van een onderneming. De aandeelhouders zijn bijvoorbeeld geïnteresseerd in de dividenden die ze ontvangen. De schuldeisers stellen voornamelijk belang in de vraag of de onderneming voldoende liquide en solvabel is voor het terugbetalen van de schulden en eventuele interesten. De financiële analyse kan voor de werknemers van belang zijn ter voorbereiding van onderhandelingen over lonen en andere arbeidsvoorwaarden. Overheid en rechtbanken zijn bezorgd over de economische leefbaarheid van de ondernemingen omwille van de creatie van toegevoegde waarde en de werkgelegenheid. Voor de bedrijfsleiding is een continue financiële analyse belangrijk om de financiële situatie van de onderneming op te volgen, om probleemgebieden te ontdekken en om tijdig corrigerende stappen te zetten. Ze is dus belangrijk in het kader van een intern controlesysteem. De belangrijkste technieken van financiële analyse die ook alle onder aan bod komen zijn: • De horizontale en de verticale analyse • De ratioanalyse • De kasstroomanalyse Bij de verdere bespreking gebruiken we steeds de gegevens van onderneming ABC.
-55-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 7
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Analysetechnieken
Balans ABC per 31-12-20X1 en per 31-12-20X2 (in ‘000 ) Activa
Passiva 31-12-X1
31-12-X2
VASTE ACTIVA
30.000
31.700
Materiële vaste activa
30.000
31.700
31-12-X1
31-12-X2
EIGEN VERMOGEN
32.151
34.367
Kapitaal
23.000
23.000
9.151
11.367
Overgedragen resultaat
VLOTTENDE ACTIVA
47.026
50.190
SCHULDEN
44.875
47.523
Voorraden
26.470
27.530
Financiële schulden >1j
24.000
22.000
Handelsvorderingen
16.850
18.320
Vervallende schulden > 1j
2.000
2.000
Geldbeleggingen
1.625
1.800
Financiële schulden <1j
5.635
8.500
Liquide middelen
2.081
2.540
Handelsschulden
8.340
9.721
Belastingschulden
3.150
3.200
Overige schulden
1.750
2.102
77.026
81.890
TOTAAL VAN DE ACTIVA
77.026
81.890
TOTAAL VAN DE PASSIVA
Resultatenrekening ABC 20X2 (in ‘000 ) Bedrijfsopbrengsten Omzet
112.760 112.760
Bedrijfskosten
101.240
Handelsgoederen
85.300
Inkopen
86.360
Wijziging in de voorraad
-1.060
Bezoldigingen
14.040
Afschrijvingen
1.900
Bedrijfswinst Financiële kosten
11.520 3.160
Winst van het boekjaar voor belasting Belastingen op het resultaat Te bestemmen winst van het boekjaar
8.360 3.334 5.016
Om de verdere analyse te vergemakkelijken, passen we het bovenstaande officiële schema van de resultatenrekening lichtjes aan. We herschrijven de gegevens als volgt:
-56-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 7
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Analysetechnieken
Geherstructureerd schema Balans ABC per 31-12-20X1 en per 31-12-20X2 (in ‘000 ) Activa
Vaste Activa
Materiële vaste activa
Passiva 31-12-X1
31-12-X2
30.000
31.700
30.000
31-12-X1
31-12-X2
Permanent vermogen
56.151
56.367
Eigen vermogen
32.151
34.367
Kapitaal
23.000
23.000
9.151
11.367
24.000
22.000
Financiële schulden >1j
24.000
22.000
Vreemd vermogen op korte
20.875
25.523
31.700
Overgedragen resultaat
Vreemd vermogen op lange termijn
Vlottende activa
47.026
50.190
termijn 4.,945
47.650
Vervallende schulden
2.000
2.000
Voorraden
26.470
27.530
Financiële schulden <1j
5.635
8.500
Handelsvorderingen
16.850
18.320
Handelsschulden
8.340
9.721
1.625
1.800
Belastingschulden
3.150
3.200
2.081
2.540
Overige schulden
1.750
2.102
2.081
2.540
77.026
81.890
77.026
81.890
Realiseerbare activa
Geldbeleggingen Liquide middelen Liquide middelen
TOTAAL VAN DE ACTIVA
TOTAAL VAN DE PASSIVA
De basis voor een goede financiële structuur is in grote mate terug te brengen tot het beheren van de verhouding tussen de lange en korte termijn bezittingen of aanwendingen enerzijds en de lange en korte termijn financieringsbronnen anderzijds. Daarom verdelen we de financieringsbronnen naar analogie met de bezittingen, best tussen enerzijds het permanent vermogen dat niet op korte termijn aanleiding geeft tot terugbetaling (eigen vermogen en vreemd vermogen op lange termijn) en anderzijds het vreemd vermogen op korte termijn. Bedrijfseconomisch is het immers belangrijk dat een onderneming de bezittingen die ze gedurende een langere periode behoudt, financiert met middelen die minstens even lang ter beschikking van de onderneming staan. De aankoop van een fabriekshal financiert ze bijvoorbeeld beter niet met een kortlopend krediet. Er moeten met andere woorden voldoende permanente of langlopende passiva ter beschikking van de onderneming staan om op zijn minst alle vastliggende activa te dekken.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-57-
Hoofdstuk 7
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Analysetechnieken
Resultatenrekening ABC 20X2 (in ‘000 ) (analyseschema) Omzet Kostprijs van de verkopen (CoS) Brutomarge ( GM) Bezoldigingen Brutobedrijfsresultaat Afschrijvingen Nettobedrijfsresultaat (EBIT) Financiële kosten Courant resultaat voor belastingen (EBT) Belastingen Courant resultaat na belastingen (EAT) Uitzonderlijke resultaten Totale nettoresultaat (NI)
112,760 85,300 27,460 14,040 13,420 1,900 11,520 3,160 8,360 3,344 5,016 0 5,016
Dit schema komt grosso modo overeen met het model van een Angelsaksische resultatenrekening. Die geeft een beter inzicht in de bedrijfseconomische werkelijkheid. Merken we terloops op dat in de Verenigde Staten en in heel wat ander landen ondernemingen alle inkomsten als bedrijfsopbrengsten boeken. Naast de omzet vinden we daar dan ook bijvoorbeeld financiële opbrengsten. Omdat de meeste ondernemingen geen grote beleggers zijn is het verschil tussen de Belgische bedrijfsopbrengsten en de Amerikaanse evenwel meestal vrij klein. De gebruikte afkortingen staan respectievelijk voor Cost of Sales (CoS), Gross Margin (GM), Earnings Before Income and Taxes (EBIT), Earnings Before Taxes (EBT), Earnings After Taxes (EAT) en Net Income (NI). Bij de omzetting gaan we er van uit dat de kosten van bezoldigingen en van afschrijvingen geen deel uitmaken van de kostprijs van de verkochte goederen. B
Horizontale en verticale analyse
1 a
Horizontale analyse of trendanalyse Begrip
Bij een horizontale analyse gaan we na hoe de verschillende financiële gegevens zijn geëvolueerd in de tijd. Hierbij zijn zowel de absolute als de relatieve veranderingen belangrijk. De relatieve evolutie in de tijd kunnen we op twee verschillende manieren vaststellen. We kunnen de jaarlijkse verandering analyseren of gebruik maken van tijdsindexen.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-58-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
Bij de methode van de jaarlijkse verandering vergelijken we de eindcijfers van een boekjaar met de eindcijfers van het vorig boekjaar. We gebruiken daarbij de volgende formule:
jaarlijkse verandering =
eindcijfer − begincijfer (uitgedrukt in %) begincijfer
De methode van de jaarlijkse verandering passen we meestal enkel toe als we onze analyse beperken tot twee of maximum drie jaar. Voor langere periodes is het praktischer om per post tijdsindexen te beschouwen. Om tijdsindexen te berekenen kiezen we een basisjaar. Voor dat jaar stellen we de tijdsindex gelijk aan 100%. Voor de cijfers van de andere jaren gebruiken we de volgende eenvoudige formule:
tijdsindex =
cijfer van een bepaald jaar (uitgedrukt in %) cijfer van het basisjaar
Met een horizontale analyse kunnen we de richting en de grootte van veranderingen in de tijd per item vaststellen. Interessant hierbij is het identificeren van trends en het leggen van verbanden tussen verschillende rubrieken. Zo verwacht men bijvoorbeeld bij een daling van de omzet ook een daling van de handelsvorderingen. Als deze bij een dalende omzet echter stijgen, kan dit er mogelijk op wijzen dat de klanten van de onderneming zich in betalingsmoeilijkheden bevinden. We moeten de resultaten wel met enige omzichtigheid interpreteren. De resultaten die we verkrijgen met onze horizontale analyse zijn enkel eerste aanduidingen of knipperlichten die we verder moeten onderzoeken. De gelijkmatige evolutie in de tijd kan worden verstoord door een verandering of niet-consistente toepassing van de boekhoudkundige voorstelling of de waarderingsregels, of door het optreden van inflatie. In zulke gevallen kan de toelichting soms bijkomende informatie verschaffen. Het Belgische boekhoudrecht stelt bijvoorbeeld dat bij wijzigingen van waarderingsregels de onderneming zowel de wijziging in se als de impact ervan op haar resultaten in de toelichting moet vermelden. Ook moeten we uitkijken met de interpretatie van de tekens. Het is best mogelijk dat er een verbetering optreedt in het bedrag, maar dat de procentuele verandering een negatief teken geeft (bijvoorbeeld een vermindering van het overgedragen verlies). Belangrijke trendverschillen slaan bovendien soms op posten die in het geheel van de balans weinig materieel zijn. Dat komt evenwel niet tot uiting bij de horizontale analyse. We kunnen de relevantie van deze analysemethode vergroten als we ze samen gebruiken met een techniek die ons naar de belangrijkste posten in de jaarrekening leidt. Dat is de verticale analyse (zie verder). Bij een tijdsanalyse over langere periodes is het nog aanbevelenswaardig om een ‘normaal’ basisjaar te kiezen. Wanneer de onderneming in het basisjaar uitzonderlijk
-59-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 7
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Analysetechnieken
goede of slechte cijfers optekent, vertekent dat de horizontale analyse en bemoeilijkt het alleszins de interpretatie van de percentages.
b
Voorbeeld
Passen we een horizontale analyse toe op de balans van onderneming ABC, dan krijgen we het volgende beeld. Horizontale analyse Geherstructureerd schema Balans ABC per 31-12-20X1 en per 31-12-20X2 (in ‘000 ) Activa
Vaste Activa
Materiële vaste activa
Passiva 31-12-X1
31-12-X2
100%
105,7%
100%
31-12-X1
31-12-X2
Permanent vermogen
100%
100,4%
Eigen vermogen
100%
106,9%
Kapitaal
100%
100,0%
Overgedragen resultaat
100%
124,2%
100%
91,7%
Financiële schulden >1j
100%
91,7%
Vreemd vermogen op korte
100%
122,3%
105,7%
Vreemd vermogen op lange termijn
Vlottende activa
100%
106,7%
termijn 100%
106,0%
Vervallende schulden
100%
100,0%
Voorraden
100%
104,0%
Financiële schulden <1j
100%
150,8%
Handelsvorderingen
100%
108,7%
Handelsschulden
100%
116,6%
Geldbeleggingen
100%
110,8%
Belastingschulden
100%
101,6%
100%
122,1%
Overige schulden
100%
120,1%
100%
122,1%
100%
106,3%
100%
106,3%
Realiseerbare activa
Liquide middelen Liquide middelen TOTAAL VAN DE ACTIVA
TOTAAL VAN DE PASSIVA
De horizontale analyse van de balans van ABC toont dat er in de loop van het boekjaar geen abnormale schommelingen in balansposten hebben plaatsgegrepen. De grootste wijzigingen ten opzichte van het basisjaar hebben betrekking op de liquide middelen (122.1%), het overgedragen resultaat (124.2%), de financiële schulden op minder dan één jaar (150.8%) en de overige schulden (120.1%). Op basis van de horizontale analyse zijn dit de belangrijkste aandachtspunten voor de analist.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-60-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
Onmiddellijk zien we dat een horizontale analyse ons op het verkeerde been kan zetten. Enkele belangrijke trendverschillen slaan eigenlijk op posten die in het geheel van de balans weinig materieel zijn (liquide middelen en overige schulden). Dat komt evenwel niet tot uiting bij de horizontale analyse. We kunnen de relevantie van deze analysemethode vergroten als we ze samen gebruiken met een techniek die ons naar de belangrijkste posten in de jaarrekening leidt. Dat is de hierna besproken verticale analyse. Merk nog op dat we een horizontale analyse ook kunnen uitvoeren op het niveau van de resultatenrekening. In onze illustratie beschikken we voor ABC evenwel niet over vergelijkende cijfers voor meerdere boekjaren. 2 a
Verticale analyse Begrip
Bij een verticale analyse bepalen we het relatief belang van een bepaalde rubriek in de balans of in de resultatenrekening. Zo krijgen we een beter zicht op de structuur van balans en resultatenrekening. We kunnen bijvoorbeeld vaststellen met welke vermogensbronnen een onderneming haar activiteiten financiert (d.i. met eigen, langetermijn vreemd of kortetermijn vreemd vermogen). Voor de balans stellen we het totaal van de activa en van de passiva gelijk aan 100%. Elke post berekenen we dan als een percentage van dat totaal. Voor de resultatenrekening en de resultaatsverwerking passen we dezelfde methode toe. Alleen berekenen we hier de opbrengsten en de kosten als een percentage van de omzet die we gelijkstellen aan 100%. We hoeven de studie van de structuur van balans en resultatenrekening natuurlijk niet te beperken tot een boekjaar. We kunnen ook de balansposten en resultaten van enkele opeenvolgende jaren vergelijken en analyseren. Met een verticale analyse over verschillende jaren verwerven we aldus een inzicht in de wijzigingen qua relatieve samenstelling van balans en resultaten. Dat complementeert de horizontale analyse waar we de verschuivingen in de tijd van de afzonderlijke rubrieken bestuderen onafhankelijk van de evolutie van het totaal. Het heeft inderdaad weinig zin om de veranderingen in kwantitatief onbelangrijke posten in detail te onderzoeken. Als we de horizontale en de verticale analyse samen gebruiken, dan kunnen we onze aandacht bij de analyse toespitsen op de evoluties van de belangrijkste onderdelen van de balans en de resultatenrekening. b
Voorbeeld
Voor onderneming ABC kunnen we een verticale analyse uitvoeren voor de balans en voor de resultatenrekening. Beide tabellen volgen hieronder.
-61-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 7
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Analysetechnieken
Verticale analyse Geherstructureerd schema balans ABC per 31-12-20X1 en per 31-12-20X2 (in ‘000 )
Activa
Vaste Activa
Materiële vaste activa
Passiva 31-12-X1
31-12-X2
38,9%
38,7%
38,9%
31-12-X1
31-12-X2
Permanent vermogen
72,9%
68,8%
Eigen vermogen
41,7%
42,0%
Kapitaal
29,8%
28,1%
Overgedragen resultaat
11,9%
13,9%
31,2%
26,8%
Financiële schulden >1j
31,2%
26,8%
Vreemd vermogen op korte
27,1%
31,2%
38,7%
Vreemd vermogen op lange termijn
Vlottende activa
61,1%
61,3%
termijn 58,3%
58,2%
Vervallende schulden
2,6%
2,4%
Voorraden
34,4%
33,6%
Financiële schulden <1j
7,3%
10,4%
Handelsvorderingen
21,9%
22,4%
Handelsschulden
10,8%
11,9%
2,1%
2,2%
Belastingschulden
4,1%
3,9%
2,7%
3,1%
Overige schulden
2,3%
2,6%
2,7%
3,1%
100%
100%
100%
100%
Realiseerbare Activa
Geldbeleggingen Liquide middelen Liquide middelen
TOTAAL VAN DE ACTIVA
TOTAAL VAN DE PASSIVA
We merken via de verticale analyse van de balans duidelijk de relatieve onbelangrijkheid in het geheel van de balans van de liquide middelen (3.1%) en de overige schulden (2.6%). Hoewel dit volgens de horizontale analyse aandachtspunten waren, stellen we nu vast dat we aan deze posten best niet te veel tijd spenderen. De verticale analyse toont ons de posten waar de analist gezien hun belang niet aan voorbij mag gaan, zeker wanneer via de horizontale analyse al belangrijke schommelingen aan het licht werden gebracht (overgedragen resultaat en financiële schulden op minder dan één jaar). De verticale analyse trekt de aandacht ook naar de belangrijkste posten van het vermogen van ABC: de materiële vaste activa (38.7%), de voorraden (33.6%), de handelsvorderingen (22.4%), het kapitaal (28.1%) en de financiële schulden op meer dan één jaar (26.8%). Die posten mogen bij een degelijke jaarrekeninganalyse zeker niet ontbreken.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-62-
Hoofdstuk 7
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Analysetechnieken
Verticale analyse resultatenrekening ABC Omzet Kostprijs van de verkopen (CoS) Brutomarge (GM) Bezoldigingen Brutobedrijfsresultaat Afschrijvingen Nettobedrijfsresultaat (EBIT) Financiële kosten Courante nettowinst voor belastingen (EBT) Belastingen Totale nettowinst (NI) C
100.0% 75.7% 24.3% 12.4% 11.9% 1.7% 10.2% 2.8% 7.4% 3.0% 4.4%
Ratioanalyse
1 Begrip Een ratio is een getal waarbij twee of meer posten uit de jaarrekening (balans, resultatenrekening of toelichting) met elkaar in verband worden gebracht. Een ratio kan een percentage zijn (bv. de schuldratio), een verhoudingsgetal (bv. de current ratio), een geldbedrag (bv. het bedrijfskapitaal) of een ander getal (bv. het aantal dagen klantenkrediet). Soms gebruiken we voor de berekening van een ratio ook getallen die niet in de jaarrekening voorkomen (bv. de beurskoers bij de P/E Price Earnings ratio). 2 Bronnen Een analist beschikt in België over verschillende bronnen om een ratioanalyse uit te voeren, de ene al wat geavanceerder dan de andere. Het basismateriaal vormen de jaarrekeningen die beschikbaar zijn bij de Balanscentrale. Meer dan een kwart miljoen Belgische ondernemingen zijn verplicht om hun jaarrekening ten laatste zeven maanden na de afsluitdatum aldaar neer te leggen. De neergelegde jaarrekeningen van de voorbije 5 jaar zijn gratis consulteerbaar via het internet op de website van de Balanscentrale. Eenieder kan bovendien bij de Balanscentrale tegen betaling van een klein bedrag een afdruk bekomen van recente of oudere jaarrekeningen (tot april 1978). Op basis van die jaarrekeningen kan de analist naar hartenlust zelf ratio’s beginnen te berekenen. Via haar product ‘ondernemingsdossier’ geeft de Balanscentrale trouwens meteen zelf de mogelijkheid om de financiële toestand van een onderneming te vergelijken met die van de sector waartoe zij behoort. Het ondernemingsdossier bevat immers een overzicht van de boekhoudkundige en financiële gegevens uit de gestandaardiseerde jaarrekeningen van de onderneming over drie boekjaren (incl.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-63-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
ratio’s), aangevuld met een vergelijking met andere ondernemingen uit dezelfde economische sector. Verder in dit hoofdstuk verwijzen we naar sommige ratio’s van de Balanscentrale. Een volledig overzicht van die ratio’s samen met de precieze definitie is consulteerbaar via de website van de Nationale Bank van België (link balanscentrale/alle producten/ondernemingsdossier/methodologische nota). Een secundaire maar dikwijls ook zeer interessante bron voor ondernemingsinformatie en ratioanalyse komt van professionele informatieleveranciers. Bekende namen zijn Bureau van Dijk, Graydon, Infotrade, Dun&Bradstreet en een aantal banken. Ook zij putten hun informatie uit het centrale elektronische gegevensbestand van de Balanscentrale. Daarbovenop geven ze dikwijls nog extra inlichtingen over de onderneming (gegevens over de bestuurders, beschrijving van de activiteiten, samenvatting van de persberichten, geprotesteerde wissels, ...) en een meer uitgebreide selectie van financiële ratio’s. Aan dat alles hangt natuurlijk een prijskaartje. Al die kant-en-klaar aangeboden informatie maakt het de analist steeds gemakkelijker om zijn onderzoek uit te voeren. Toch loert er een gevaar om de hoek. Door allerhande afgeleide gegevens en voorberekende ratio’s te consulteren, dreigt soms de oorspronkelijke jaarrekening op de achtergrond te verzeilen. Nochtans is het, zoals verder zal blijken, zeer gevaarlijk om conclusies enkel te baseren op de resultaten van een ratioanalyse. Ratio’s geven enkel signalen (soms verkeerde) die moeten aanzetten tot een meer diepgaand onderzoek van de basisgegevens: de balans, de resultatenrekening, de toelichting, het verslag van bestuurders, het verslag van de commissaris, enzovoort. Ten slotte is het wellicht nuttig om erop te wijzen dat steeds meer ondernemingen in het kader van hun ‘investor relations’-politiek hun jaarrekening en andere nuttige bedrijfsinformatie gratis ter beschikking stellen op hun website. Een bezoek aan die site kan ons verder helpen bij het beter begrip van de financiële toestand van de onderneming. Want dat is uiteindelijk het credo bij de doorlichting van elke onderneming: hoe meer verschillende informatiebronnen we gebruiken, hoe beter het inzicht dat we kunnen krijgen, hoe kleiner de kans dat we de bal misslaan en geld uitlenen aan of beleggen in een onderneming die morgen over kop gaat. 3 Evaluatie Alvorens de belangrijkste ratio’s te overlopen, moeten we enkele richtlijnen geven en kanttekeningen plaatsen bij het gebruik van ratio’s als analyse-instrument. Ratio’s vormen een zeer krachtige analysetechniek als we ze correct aanwenden en er de beperkingen van inzien. Maken we onoordeelkundig gebruik van ratio’s, dan kan dat ons oordeelsvermogen soms meer schaden dan baten. Hierna overlopen we enkele aandachtspunten.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-64-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
a
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
Vergelijking met standaarden
Het absolute resultaat van een uitgerekende ratio heeft op zichzelf weinig betekenis. Wanneer we vinden dat een onderneming een voorraadrotatie heeft van 2, kunnen we met die informatie niet zo veel aanvangen. Het wordt pas interessant als we dat resultaat kunnen vergelijken met andere resultaten. Zo’n vergelijking kunnen we op twee manieren uitvoeren: met vorige resultaten van dezelfde onderneming (trendanalyse) of met resultaten van andere ondernemingen (sectoranalyse). Bij een trendanalyse rijzen er weinig problemen. We vergelijken voor een onderneming de evolutie van een bepaalde ratio over een aantal jaren, stellen vast dat die ratio daalt, stijgt of vrij stabiel blijft, en krijgen op die manier een eerste idee over gunstige of ongunstige ontwikkelingen. Minder voor de hand liggend is het uitvoeren van een sectoranalyse. Het basisidee is vrij eenvoudig: we willen de resultaten van de onderneming vergelijken met de resultaten van haar voornaamste concurrenten, zien of de onderneming goed of slecht scoort ten opzichte van haar sectorgenoten. De Balanscentrale en de professionele informatieleveranciers stellen dergelijke sectorinformatie ter beschikking van de analist. De Balanscentrale doet dit bijvoorbeeld op basis van een sectorcode (NaceBel). Daarbij rijzen meteen twee grote problemen: tot welke sector behoort onze onderneming en welke ondernemingen werden bij de sector gerangschikt. Het is inderdaad niet steeds gemakkelijk de activiteiten van een onderneming precies in een bepaalde sector te passen. Soms oefent een onderneming activiteiten uit die in verschillende sectoren kunnen passen, soms oefent een onderneming slechts een deel van de activiteiten uit die aan de sectordefinitie beantwoorden. Daardoor loopt elke sectorvergelijking in zekere mate mank. Als alternatief kan de analist natuurlijk zelf zijn ‘sector’ definiëren, met bijvoorbeeld enkel de naaste concurrenten van de onderneming die ongeveer dezelfde activiteiten ontplooien. Dat heeft dan wel als nadeel dat we met een beperkte steekproef vergelijken die niet noodzakelijk representatief is voor de hele sector. b
Verschillende waarderingstechnieken
Van zodra we de ratio’s van een onderneming gaan vergelijken met ratio’s van andere ondernemingen of met de sector, moeten we er ons van bewust zijn dat ratio’s het eindproduct zijn van een boekhoudkundig proces dat voor gelijkaardige ondernemingen sterk kan verschillen. Dezelfde transacties kunnen in verschillende boekhoudkundige waarden en dus in verschillende ratio’s resulteren. Denken we daarbij maar aan het bestaan van alternatieve waarderingsmethoden (voor voorraden, voor afschrijvingen) en de zekere mate van vrijheid waarover ondernemingen beschikken bij het boeken van voorzieningen, waardeverminderingen, herwaarderingen, enzovoort. Een voorraadrotatie van 2 bij het gebruik van FIFO is niet hetzelfde als een voorraadrotatie van 2 bij het gebruik van LIFO. Bij een sectoranalyse blijft dit evenwel verborgen. Enkel een meer diepgaande analyse van de jaarrekeningen van alle betrokken ondernemingen kan hier soelaas brengen. Dit probleem is reeds aanwezig wanneer we de ratio’s van Belgische ondernemingen
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-65-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
onderling vergelijken. Het wordt nog vele malen groter wanneer we een internationaal onderzoek willen uitvoeren. Dan hebben we immers meestal te maken met een zeer verschillend boekhoudkundig referentiekader. Niet alle ondernemingen sluiten overigens hun boekjaar op dezelfde datum. Ook dat is een probleem dat de resultaten van de sectoranalyse kan vertekenen. De marktomstandigheden kunnen in de tussentijd gevoelig veranderen. Een economische heropleving in de tweede jaarhelft leidt bijvoorbeeld tot een betere voorraadrotatie voor de onderneming die het boekjaar pas op 31 december sluit. Of ze daarom in het algemeen een beter voorraadbeheer voert dan een onderneming met een lagere voorraadrotatie die haar jaarrekening al per 30 juni afsloot is evenwel ver van zeker. c
Verschillende definities van ratio’s
Er bestaat niet zoiets als de internationaal aanvaarde standaarden voor ratio’s. Iedere organisatie, ieder individu kan zijn eigen ratiodefinitie geven. Voor een aantal ratio’s geeft dat weinig moeilijkheden. Iedereen definieert de current ratio als de verhouding van (beperkte) vlottende activa tot vreemd vermogen op korte termijn. Voor andere ratio’s rijzen er wel problemen. De schuldratio is daar een voorbeeld van. Sommigen plaatsen daar in de noemer het totaal van de passiva, anderen beschouwen enkel het eigen vermogen (zie ook onder bij de bespreking van de solvabiliteitsratio’s). Het spreekt voor zich dat we, wanneer we ratio’s willen vergelijken, zeker moeten zijn dat ze alle met behulp van dezelfde formule werden berekend. Ratio’s beschouwen van verschillende bronnen, of zelfberekende ratio’s vergelijken met voorberekende standaarden zonder die achtergrondinformatie is een gevaarlijk procedé. Het achterhalen van de formule bij elke ratio is dan ook een must voor een goede interpretatie ervan. d
Selectie van betekenisvolle ratio’s
Het aantal ratio’s dat we kunnen berekenen is schier eindeloos. Elke combinatie tussen verschillende posten van de jaarrekening levert een ratio op. Natuurlijk zijn niet al die combinaties even betekenisvol. De verhouding tussen vlottende activa en passiva geeft ons een indicatie over de liquiditeitspositie van een onderneming, de som van de handelsvorderingen en de personeelskosten gedeeld door de voorraden vertelt ons absoluut niets. Ook is het zo dat een ratio soms informatie verschaft voor een bepaald type ondernemingen, en voor andere volledig zinledig is. Het is bijvoorbeeld interessant om de voorraadrotatie te kennen van een supermarkt, maar voor een consultancybedrijf worden we niet veel wijzer met die ratio. Om onnodig werk te vermijden, en nuttige analyseresultaten te bekomen, moeten we dus vooraf een doordachte keuze maken uit de beschikbare ratio’s, of er eventueel zelf meer toepasselijke definiëren. Onder andere voor de banksector bestaat een aparte set van relevante ratio’s.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-66-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
e
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
Balansgegevens en resultaatgegevens
Bij heel wat ratio’s gebruiken we tegelijk balansgegevens en cijfers uit de resultatenrekening. Zo vinden we bij de voorraadrotatie in de teller de kostprijs van de verkochte goederen (resultatenrekening), en in de noemer de waarde van de voorraden (balans). Opnieuw dreigt hier het gevaar dat we appelen met peren vergelijken. Dat komt omdat de bedragen uit de resultatenrekening slaan op een periode (het boekjaar) terwijl de bedragen uit de balans betrekking hebben op een tijdstip (de laatste dag van het boekjaar). Wanneer een onderneming in een bepaald boekjaar een forse groei kent, of gewoon onderhevig is aan sterke seizoenschommelingen in haar activiteiten, heeft het voorraadcijfer uit de balans betrekking op een ander aan- en verkoopvolume dan het gemiddelde over het gehele boekjaar. Bij een groeionderneming zullen we voor de voorraadrotatie bijvoorbeeld een te lage ratio vinden (en dus een te negatief beeld krijgen). De gemiddelde voorraad over het jaar is immers lager dan de eindwaarde die we in de noemer plaatsen. We kunnen dit probleem gedeeltelijk oplossen door, voor alle ratio’s waar balans- en resultaatgegevens samen voorkomen, voor de balansbedragen de gemiddelde waarde te nemen bij het begin en het einde van het boekjaar. We moeten er ons wel van bewust zijn dat dit slechts een halfslachtige oplossing is: bij seizoenschommelingen of een niet-stabiele groei (of vermindering) van de activiteiten gedurende het boekjaar blijft een soms belangrijke vertekening bestaan. f
Ratio’s en negatieve getallen
Wanneer bedragen die meestal positief zijn, negatief worden is het extra uitkijken geblazen. Bepaalde ratio’s geven dan schijnbaar zinvolle informatie die bij eenvoudig nader onderzoek volledig verkeerd en zinloos is. Illustreren we dit met een eenvoudig voorbeeld. De rentabiliteit van het eigen vermogen berekenen we door de courante nettowinst te delen door het eigen vermogen. Voor een onderneming die verlies maakt in een bepaald boekjaar (bijvoorbeeld -100) en die een positief eigen vermogen heeft (+500) vinden we precies dezelfde rentabiliteit (-20%) als voor een onderneming die in dat boekjaar winst maakt (+100) maar door verliezen in het verleden een negatief eigen vermogen heeft opgebouwd (-500). Uit al deze opmerkingen blijkt duidelijk dat ratio’s enkel nuttige hulpmiddelen zijn bij de analyse als we ze correct gebruiken. Ratioanalyse is geen substituut, wel een handige aanvulling bij het volledige onderzoek van de jaarrekening. Ratio’s zijn knipperlichten die op zichzelf nooit groen of rood licht kunnen geven. Met deze wetenschap in het achterhoofd bekijken we hierna een selectie van veelgebruikte ratio’s. 4 Liquiditeit Liquiditeitsratio’s meten hoe goed een onderneming haar betalingsverplichtingen op korte termijn kan nakomen. Ze geven de mate aan waarin een onderneming kasmiddelen kan mobiliseren om haar kortlopende verplichtingen na te leven.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-67-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
Wanneer een onderneming aan haar kortetermijnschulden niet meer kan voldoen en dus geen krediet meer heeft, loopt dat dikwijls uit op een faillissement. a
Current ratio
i
Definitie
Current ratio =
Vlottende activa Vreemd _ vermogen _ op _ korte _ termijn
Vlottende activa omvatten niet enkel cash, maar ook alle andere bezittingen die de onderneming binnen het jaar in cash kan omzetten, zoals voorraden, handelsvorderingen en kortetermijn geldbeleggingen. Vreemd vermogen op korte termijn hebben dan betrekking op alle schulden die binnen het jaar vervallen, zoals kortetermijn handelsschulden, bankschulden en belastingschulden. De current ratio van ABC bedraagt op 31 december 20X2 bijvoorbeeld 1.97. Dit vinden we door het totaal van de vlottende activa (50,190) te delen door het totaal van de vreemd vermogen op korte termijn (25,523, te weten de som van de schulden op meer dan één jaar die binnen het jaar vervallen: 2,000, de financiële schulden op minder dan één jaar: 8,500, de handelsschulden: 9,721, de belastingschulden: 3,200 en de overige schulden: 2,102). ii Interpretatie Het is niet gemakkelijk om een richtwaarde voor de current ratio voor te stellen. Groter dan 1, dat is zeker. Is dat niet het geval, dan kan de onderneming met haar kortetermijnfondsen immers niet meer voldoen aan haar kortetermijnverplichtingen, en verkeert ze in betalingsproblemen: de onderneming is illiquide. Moet de current ratio dan maar zo groot mogelijk zijn? Ook dat is geen ideale situatie. Dat is immers een signaal dat de onderneming op een hoop ongebruikte gelden zit waar ze geen blijf mee weet (d.w.z. geen geschikte investeringen mee kan uitvoeren), teveel goederen in voorraad houdt of te kampen heeft met een traag roterende voorraad, of haar klanten teveel krediet verleent of problemen heeft bij het innen van haar vorderingen. Traditioneel wordt een current ratio tussen 1.5 en 2 als goed beschouwd, maar er kunnen belangrijke verschillen optreden tussen de sectoren. Een correcte interpretatie van de current ratio en dus van de liquiditeit van een onderneming is hoedanook enkel mogelijk als we tegelijk ook oog hebben voor de kwaliteit van de onderliggende activa. Zijn de voorraden en de handelsvorderingen bijvoorbeeld wel zo snel omzetbaar in cash als verhoopt? Dit kunnen we nagaan door andere ratio’s te berekenen, zoals de voorraadrotatie en het aantal dagen klantenkrediet (zie hierna bij de exploitatieratio’s). Of we kunnen bepaalde vlottende activa niet in beschouwing nemen bij de inschatting van de liquiditeit. Zo houden we bij de berekening van de quick ratio (zie volgende paragraaf) geen rekening met de voorraden.
-68-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
In plaats van de current ratio wordt ook wel eens het bedrijfskapitaal (working capital) van een onderneming berekend. Daarbij bekijken we niet de verhouding tussen vlottende activa en passiva, maar wel het absolute verschil. Het bedrijfskapitaal vinden we eenvoudig door de vlottende activa te verminderen met de vreemd vermogen op korte termijn. Op die manier vinden we voor ABC een bedrijfskapitaal van 50,190 – 25,523 = 24,667. Activa
Passiva Eigen vermogen
Vaste Activa (31,700)
(34,367) Vreemd vermogen LT (22,000)
Vlottende Activa (50,190)
Vreemd vermogen KT (25,523)
We kunnen het bedrijfskapitaal nog op een andere manier definiëren: Bedrijfskapitaal = Permanent vermogen –vastliggende activa Voor onderneming ABC vinden we zo hetzelfde bedrijfskapitaal terug, namelijk 56.367- 31.700 = 24.667. Het beschikbare bedrijfskapitaal komt overeen met het permanente vermogen van een onderneming dat niet vastligt in activa, wat de onderneming enige veiligheidsmarge biedt. Activa
Passiva Eigen vermogen
Vaste Activa (31,700)
(34,367) Vreemd vermogen LT (22,000)
Vlottende Activa (50,190)
Vreemd vermogen KT (25,523)
Een negatief bedrijfskapitaal betekent dat de korte termijn financieringsbronnen voor een deel gebruikt worden ter financiering van de lange termijn vaste activa. Of het bedrijfskapitaal voldoende is hangt vooral af van de kerncijfers verbonden aan de eigenlijke operationele activiteiten van de ondeneming, weergegeven door de bedrijfskapitaalbehoefte van een onderneming (= voorraden + handelsvorderingen – vreemd vermogen op korte termijn zonder financiële schulden) die overeenkomt met de omlooptijd van cash (zie verder). De liquiditeitspositie van de onderneming wordt bepaald als het bedrijfskapitaal minus de bedrijfskapitaalbehoefte, of als kasmiddelen minus financiële schulden op korte termijn.
-69-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Activa
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
Passiva Eigen vermogen
Vaste Activa Voorzieningen risico's en kosten
Vreemd vermogen LT Voorraden handelsvorderingen
Vreemd vermogen KT (excl. fin. Schuld)
kasmiddelen
Financiële schulden
Het bedrijfskapitaal is bijgevolg gelijk aan de bedrijfskapitaalbehoefte (die rechtstreeks ontstaat uit de operationele activiteiten) en de liquiditeitspositie. b
Quick ratio
i
Definitie
Quick ratio =
Vlottende activa − Voorraden Vreemd _ vermogen _ op _ korte _ termijn
De quick ratio van ABC per 31 december 20X2 is gelijk aan 0.89. Het saldo van de vlottende activa min de voorraden bedraagt 22,660 (50,190 – 27,530). Dit verschil delen we door het totaal van de vreemd vermogen op korte termijn (25,523) en we bekomen 0.89. ii Interpretatie De quick ratio (ook wel acid test ratio genoemd) meet de liquiditeit op een striktere wijze dan de current ratio. We sluiten de minst liquide van de vlottende activa, namelijk de voorraden, uit de berekening en gaan dan na of de onderneming met de overblijvende kortetermijnfondsen nog steeds aan haar kortetermijnverplichtingen kan voldoen. Zakt de quick ratio onder 1, dan hoeft dat niet meteen dramatisch te zijn. De quick ratio geeft immers een zeer conservatieve maatstaf voor de liquiditeit van een onderneming. Wel kan het een signaal zijn voor de analist om de liquiditeit van de voorraden van de onderneming met meer dan gewone aandacht te bestuderen. Voorraden zijn inderdaad meestal, in tegenstelling tot de andere vlottende activa, twee stappen verwijderd van cash. In een eerste fase worden ze omgezet in handelsvorderingen, en pas in een tweede fase leidt dit tot cash. Door bij de quick ratio geen rekening te houden met voorraden vermijden we niet enkel het probleem van traag roterende voorraden. Ook verouderde en daardoor overgewaardeerde voorraden kunnen bij gebruik van de current ratio onze indruk over de liquiditeitspositie van de onderneming vertekenen. Daarbij komt nog dat de waarde
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-70-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
van de voorraden, en dus onze inschatting van de liquiditeit, kan beïnvloed worden door de gebruikte voorraadwaarderingsmethode (bijvoorbeeld FIFO, LIFO of gewogen gemiddelde). Ook bij de quick ratio moet de analist nog oog hebben voor de kwaliteit van de overige vlottende activa, inzonderheid de handelsvorderingen (ouderdomsanalyse via berekening van het aantal dagen klantenkrediet). Rijst daar een probleem, dan kan het soms nuttig zijn om de cash ratio van de onderneming te berekenen. Dan beschouwen we in de teller nog enkel cash en geldbeleggingen.
Cash ratio =
Geldbeleggingen + Liquide middelen Vreemd_vermogen_op_korte_termijn
De cash ratio van onderneming ABC bedraagt in 20X2 0.17, zijnde 4340 (1800 + 2540) gedeeld door 25523. Voor ABC heeft deze ratio weinig betekenis, vermits er geen noemenswaardige problemen rijzen met betrekking tot de liquiditeit van de voorraden of de handelsvorderingen (zie hierna). 5
Exploitatie
Exploitatieratio’s meten hoe efficiënt een onderneming haar activa aanwendt om verkopen te realiseren. We kijken daarbij bijvoorbeeld naar de voorraden, de handelsvorderingen, de vaste activa en het geheel van de activa. Ook evalueren we het oplopen van handelsschulden. Op die manier leren we hoeveel fondsen een onderneming investeert in een bepaalde post in vergelijking met de opbrengsten die daarbij tot stand komen. a
Voorraadrotatie
Voorraadrotatie =
i
Kostprijs van de verkopen Gemiddelde voorraad
Definitie
De voorraadrotatie van ABC in 20X2 bedraagt 3.16. Die ratio bekomen we door deling van de kostprijs van de verkopen (85,300) met het gemiddelde van de beginen de eindvoorraad in 20X2 ([26,470 + 27,530]/2). ii Interpretatie De voorraadrotatieratio vertelt ons hoeveel keren per jaar de onderneming gemiddeld haar volledige voorraad hernieuwt. Een trage voorraadrotatie kan er op wijzen dat een onderneming te veel artikelen in voorraad houdt, bijvoorbeeld om met quasi zekerheid te kunnen voldoen aan elke vraag van de klant of de productieafdeling. Zo’n grote
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-71-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
voorraad gaat gepaard met hoge kosten, voornamelijk financieringskosten van in de voorraad geïmmobiliseerde fondsen. De vraag rijst of deze kosten wel opwegen tegen de voordelen die de onderneming behaalt uit extra verkopen via de grotere voorraad. Een andere mogelijke uitleg voor een lage voorraadrotatie is de aanwezigheid van verouderde of slecht verkopende artikelen. In dat geval dringt een neerwaartse herziening van de waarde van de voorraden zich op. Nog andere verklaringen zijn denkbaar: het kan bijvoorbeeld gaan om een onderneming met seizoensgebonden activiteiten die per einde boekjaar steeds grote hoeveelheden aankoopt, de aankoop van goederen kan gepaard gaan met hoge transportkosten waardoor de onderneming per keer grote hoeveelheden aankoopt, … Zoals we reeds bij de bespreking van de quick ratio vermeldden, moeten we bij de interpretatie van de voorraadrotatieratio corrigeren voor de toegepaste voorraadwaarderingsmethode. Bij stijgende prijzen resulteert FIFO bijvoorbeeld in een hogere voorraadwaarde dan LIFO, en bijgevolg in een tragere voorraadrotatie. Uit de voorraadrotatieratio kunnen we ook het aantal dagen voorraad berekenen: Aantal dagen voorraad =
b
Klantenkrediet
i
Definitie
Klantenkrediet =
365 dagen Gemiddelde voorraad of Voorraadrotatie Kostprijs van de verkopen 365
Gemiddelde handelsvorderingen Verkopen(*) 365
(*)De verkopen omvatten zowel de omzet als de andere bedrijfsopbrengsten. Teneinde het klantenkrediet niet te overschatten, dienen de verkopen vermeerderd te worden met het toepasselijk BTW-percentage. De handelsvorderingen vertegenwoordigen immers ook een bedrag inclusief BTW.
Het aantal dagen klantenkrediet van ABC in 20X2 is gelijk aan 56.9. Dat is het gemiddelde van de handelsvorderingen op 31 december 20X1 en 31 december 20X2 ([16,850 + 18,320]/2 = 17,585) gedeeld door de dagelijkse verkopen (112,760/365 = 308.93). ii Interpretatie Het aantal dagen klantenkrediet vertelt ons hoelang het gemiddeld duurt vooraleer een onderneming betaling ontvangt van haar klanten. Wanneer het aantal dagen klantenkrediet te hoog is, kan dat een aanduiding zijn dat de onderneming haar klanten te ruime betalingsfaciliteiten biedt. Een dergelijke politiek kan voor bijkomende verkopen zorgen, maar leidt ook tot extra kosten: de onderneming moet immers het krediet van haar klanten financieren. Een kostenbatenanalyse is hier alleszins aanbevelenswaardig. Een te gering aantal dagen klantenkrediet is ook niet altijd een zegen: dat kan er op wijzen dat de onderneming een te strakke
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-72-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
inningspolitiek hanteert en op die manier haar klantenkring beperkt tot enkel de snelste betalers. Een hoog aantal dagen klantenkrediet kan er ook op duiden dat de handelsvorderingen een aantal dubieuze debiteuren omvatten. Dat is dan een signaal om een waardevermindering op die handelsvorderingen in rekening te brengen. c
Leverancierskrediet
i
Definitie
Leverancierskrediet =
Gemiddelde handelsschulden Inkopen(*) 365
(*) De inkopen omvatten zowel de aankopen van grondstoffen en handelsgoederen als de diensten en diverse goederen. Naar analogie met het klantenkrediet, dienen voor de bepaling van het leverancierskrediet de inkopen vermeerderd te worden met het toepasselijk BTW-percentage. Teneinde rekening te houden met het totale betalingsuitstel dat de onderneming uit haar exploitatie verkrijgt, dient best ook nog rekening te worden gehouden met de personeels- en sociale schulden. In de noemer dient in dit geval naast de inkopen ook de personeelskosten te worden opgenomen.
ABC geeft in 20X2 38.2 dagen leverancierskrediet. Deze ratio vinden we door deling van de gemiddelde handelsschulden van ABC ([8,340 + 9,721]/2 = 9031) met de dagelijkse inkopen (86,360/365 = 236.60). ii Interpretatie Met het aantal dagen leverancierskrediet vinden we hoelang het gemiddeld duurt vooraleer een onderneming haar leveranciers betaalt. In principe is het voordelig de betaling zo lang mogelijk uit te stellen. Op die manier verkrijgt de onderneming inderdaad gratis krediet. Toch moet de onderneming er ook voor waken het geduld van de leverancier niet te zeer op de proef te stellen en op die manier haar goede naam in het gedrang te brengen. d
Bedrijfscyclus
Als we het aantal dagen klantenkrediet samen beschouwen met het aantal dagen voorraad, krijgen we een idee van de bedrijfs- of exploitatiecyclus van een onderneming. De bedrijfs- of exploitatiecyclus is de periode die verloopt tussen het verwerven van de voorraad en het innen van de vorderingen die ontstaan door de verkoop van die voorraad. De bedrijfscyclus is dan de som van het aantal dagen voorraad en het aantal dagen klantenkrediet: Bedrijfscy clus = Aantal dagen voorraad + Aantal dagen klantenkrediet
Zo vinden we voor onderneming ABC een bedrijfscyclus van 172.4 dagen (365/3.16 dagen + 56.9 dagen).
-73-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 7
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Analysetechnieken
De bedrijfscyclus kunnen we het beste illustreren met een tijdslijn, vanaf het verwerven van de voorraad tot bij het innen van de vorderingen. aankoop voorraad
betaling leverancier
verkoop voorraad
aantal dagen voorraad aantal dagen leverancierskrediet
betaling klant
aantal dagen klantenkrediet omlooptijd cash
bedrijfscyclus
We merken meteen dat we de bedrijfscyclus nog op een andere manier kunnen bekijken. De bedrijfscyclus is immers ook gelijk aan de som van het aantal dagen leverancierskrediet en de omlooptijd van de cash. De omlooptijd van de cash geeft ons een idee over hoe lang het duurt alvorens de onderneming geld ontvangt ter compensatie van een eerder gedane uitgave. Het is het interval tussen cash-uit en cashin. De omlooptijd van de cash kunnen we vinden als we de bedrijfscyclus verminderen met het aantal dagen leverancierskrediet. Voor onderneming ABC is dat 172,4 dagen – 38,2 dagen of 134,2 dagen. De omlooptijd van cash komt overeen met de bedrijfskapitaalbehoefte (zie hoger) en geeft aan aan welke periode van de bedrijfscyclus de onderneming moet overbruggen met niet ‘automatische’ bronnen van kortetermijnfinanciering. Het betalingsuitstel bij leveranciers (alsook het betalingsuitstel ten aanzien van belasting-, personeel-, sociale en andere niet financiële schulden) is een automatische financieringsbron uit exploitatie. Het stijgt of daalt in principe samen met het volume van de aankopen. Gedurende de omlooptijd van de cash moet de onderneming andere financieringsbronnen aanboren. Er ontstaat een financieringsbehoefte. De onderneming kan in eerste instantie de nog resterende liquide middelen aanspreken. In een volgend stadium kan zij bijvoorbeeld krediet opnemen bij de bank (financiële schulden op korte termijn). Kenmerkend is wel dat deze bron van kortetermijnfinanciering niet automatisch fluctueert met het volume van de aankopen. Het is precies voor deze overbruggingsperiode in de bedrijfscyclus dat de onderneming voldoende bedrijfskapitaal nodig heeft. Bij een tekort dreigen problemen. De onderneming heeft er alle belang bij haar financieringsbehoefte vooraf goed in te schatten en voortdurend nauwlettend op te volgen. Naast het ingrijpen in de liquiditeitspositie van de onderneming (liquide middelen – financiële schulden op korte termijn) kan de ondeneming ook ingrijpen in de eigenlijke bedrijfskapitaalbehoefte (vooraad + handelsvorderingen – vreemd vermogen op korte termijn, exclusief financiële schulden). Door in te grijpen in het voorraadbeheer en te streven naar een optimaal (en niet te hoog) voorraadniveau kan de voorfinanciering beperkt worden (bijvoorbeeld lage maar aanvaardbare voorraadniveau’s op basis van just-in-time). Daarnaast kan ook
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-74-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
een strikte debiteurenopvolging een oplossing bieden. Deze opvolging start reeds bij een goede screening van zowel nieuwe als bestaande klanten op hun kredietwaardigheid. Naast een volledige, juiste en tijdige facturatie moet ook gestreefd worden naar een tijdige inning van de vorderingen. Via o.a. een kredietverzekering kunnen ondernemigen zich indekken tegen wanbetalingen. Een kredietverzekering dekt de onderneming in tegen het risico dat een klant niet betaalt omdat hij insolvabel is. Meestal wordt niet het gehele bedrag terugbetaald (80 à 90%) en dient erop toegezien dat alle voorwaarden zijn vervuld (geen overschrijding van de opgelegde kredietlimiet, binnen bepaalde geografische gebieden…). Tenslotte kunnen ook de verkregen betalingsfaciliteiten bij leveranciers of andere schuldeisers, geoptimaliseerd worden. Uiteraard dient het commecieel aspect nooit uit het oog worden verloren. Te lange leverancierskredieten of te korte klantenkredieten en te lage voorraden kunnen immers zowel leveranciers als klanten afschrikken. 6
Solvabiliteit
Solvabiliteitsratio’s meten hoe goed een onderneming aan haar financiële verplichtingen in verband met schuldaflossing en interestbetaling kan voldoen. Zodra een onderneming naast eigen vermogen (EV) ook vreemd vermogen (VV) gebruikt voor de financiering van haar bedrijvigheid – en haast alle ondernemingen hebben schulden -, zeggen we dat een onderneming financiële hefboom (leverage) gebruikt. Het gebruiken van financiële hefboom is interessant omdat de eigenaarsaandeelhouders op die manier de opbrengstvoet op hun investering (of Return on Equity, ROE) en hun winst per aandeel (of Earnings per Share, EPS) kunnen doen stijgen. Hoe groter evenwel de financiële hefboom, hoe groter het risico dat er problemen rijzen bij de terugbetaling van schulden of de betaling van interesten. a
Schuldratio
i Definitie De schuldratio kunnen we op twee verschillende manieren berekenen, naargelang we de totale schulden beschouwen ten opzichte van de totale passiva of ten opzichte van het eigen vermogen. Beide worden nogal eens door elkaar gebruikt. Het is bij de interpretatie zaak zeker te zijn dat al de beschouwde schuldratio’s op een zelfde manier zijn berekend.
Schuldgraad =
Totale schulden Totale passiva
-75-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Schuld t .o.v. eigen vermogen =
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
Totale schulden Eigen vermogen
ABC heeft per 31 december 20X2 een schuldgraad van 47,523/81,890 = 58% en een schuld t.o.v. eigen vermogen ratio van 47,523/34,367 = 1.38. De boven berekende schuldratio’s nemen alle schulden in beschouwing. Sommige analisten bekijken nog eens apart de schuldgraad met betrekking tot enkel de langetermijnschulden. Dit kan soms een correcter beeld geven van de solvabiliteit van de onderneming. Aan heel wat kortetermijnschulden zijn immers geen interestkosten verbonden. Zo moet een onderneming op de meeste handelsschulden geen interesten betalen. Bovendien hebben de kortetermijnschulden geen invloed op de solvabiliteitspositie van de onderneming in latere jaren. In de noemer van de boven berekende ratio’s nemen we bijgevolg soms enkel de schulden op meer dan één jaar op, bijvoorbeeld
Langetermijn schuldgraad =
Schulden op meer dan één jaar Totale passiva
Interpretatie ii Het spreekt voor zich dat de schuldeisers van de onderneming bij voorkeur een zo laag mogelijke schuldgraad zien. Dat biedt hen een betere bescherming wanneer er wat zou mislopen met de onderneming. Toch is het voor aandeelhouders dikwijls aantrekkelijk om hun activiteiten te financieren met vreemd vermogen. De kostprijs van die fondsen is immers meestal lager (interesten zijn, in tegenstelling tot dividenden, fiscaal aftrekbaar) en bovendien komt op die manier de reeds aangehaalde hefboomwerking tot stand. Dit gaat evenwel gepaard met een hoger risico. De onderneming verplicht zich immers tot aanzienlijke geldstromen – in de vorm van interestbetalingen en aflossingen van de hoofdsom – gedurende een bepaalde periode in de toekomst, in goede maar ook in slechte tijden. De vaste uitgaande geldstromen in combinatie met onzekere inkomende geldstromen creëren het financiële risico. We kunnen de werking van de financiële hefboom toelichten aan de hand van volgend cijfermatig voorbeeld: Veronderstel dat een onderneming reeds over 35 miljoen aandelen beschikt en een nieuwe financiering van 300 miljoen nodig heeft. Voor deze financiering liggen 2 plannen ter tafel: Plan 1: Uitgifte van 15 miljoen nieuwe aandelen aan 20 / aandeel (EV); Plan 2: Aangaan van een lening van 300 miljoen tegen een interestvoet van 10% (VV).
-76-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 7
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
EV (Plan 1) in EBIT Interest EBT Belastingen (40%) EAT # aandelen EPS % stijging in EBIT % stijging in EPS VV (Plan 2) in EBIT Interest EBT Belastingen (40%) EAT # aandelen EPS % stijging in EBIT % stijging in EPS
75 75 30 45 50 0,9
Analysetechnieken
125 125 50 75 50 1,5 66.67% 66.67%
75 30 45 18 27 35 0,77
125 30 95 38 57 35 1,63 66.67% 112%
De financiële hefboom van een onderneming wordt berekend als de procentuele wijziging in de EPS ten gevolge van een procentuele wijziging in EBIT. In bovenstaand cijfermatig voorbeeld blijkt dat indien de onderneming zich enkel met EV financiert een stijging in EBIT van 66.67% resulteert in een gelijke stijging van EPS. Indien de onderneming zich echter ook gedeeltelijk met VV financiert, slaagt de onderneming er in om bij een stijging in EBIT met 66.67% de EPS te laten verdubbelen. Deze financiële hefboom hangt uiteraard samen met het niveau van EBIT. De EBIT waarvoor de EPS dezelfde is zowel bij VV-financiering als bij EVfinanciering noemt het indifferentiepunt. Alle EBIT-waarden boven dit indifferentiepunt geven aanleiding tot een hogere EPS indien met VV wordt gefinancierd. Indien de EBIT echter zakt onder dit indifferentiepunt wordt een hogere EPS verkregen indien met EV wordt gefinancierd.
-77-
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
Hoofdstuk 7
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
EV+VV
Analysetechnieken
EV
EPS Voordeel t.a.v. EV
Voordeel t.a.v. VV
Indifferentiepunt
Nettobedrijfsresultaat (EBIT)
Opnieuw is het niet gemakkelijk om een richtlijn te geven voor een goede schuldgraad. Veel hangt af van de sector en de aard van de activiteiten van de onderneming. Twee aspecten zijn hierbij al zeker van belang: Het bezitten van veel materieel vast actief enerzijds en het actief zijn in een sector met stabiele operationale inkomsten anderzijds. Materiële vaste activa kunnen immers gemakkelijk als onderpand worden gebruikt, hetgeen de onderhandelingen bij het afsluiten van leningen vergemakkelijkt (waarborg). Daarnaast zal een onderneming die actief is in een risicovolle sector, met weinig stabiele operationale inkomsten (groot operationeel risico), zich best hoeden voor een al te groot bijkomend financieel risico. Zo zijn in de grondstoffensector de toekomstige geldstromen meestal uiterst wisselvallig. Veel stabieler zijn bijvoorbeeld de huurinkomsten in de vastgoedsector. Een schuldgraad van 60% of daaromtrent wordt meestal wel als aanvaardbaar aangezien al is zoals hoger gesteld veel afhankelijk van de sector waarin de onderneming werkzaam is. Deze sectorgebondheid wordt bevestigd in de internationale literatuur. Een onderzoek van Kester (1986)8 toont bijvoorbeeld aan dat de papier industrie een schuld t.o.v. eigen vermogen vertoont van 1.36 terwijl dit voor 8
W.C. Kester, ‘Capital and Ownership Structure: A Comparison of United States and Japanese Manufacturing Corporations,” Financial Management (Spring 1986):5-16 in McGuigan et al. (2006) Contemporary Financial Management, Thomson South Western, 799 p.
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-78-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
de pharmaceutische sector die traditioneel op veel (niet altijd geboekte) ‘immateriële’ vaste activa steunt en zware onderzoeks- en ontwikkelingskosten heeft, slechts 0.079 bedraagt. Kapitaalintensieve sectoren (productie) worden immers geconfronteerd met een grotere voorfinanciering dan arbeidsintensieve sectoren (diesten), waar enkel de lonen en opleiding van het personeel dienen vergoed te worden.. Ook Bradley (1984) besluit dat er een significant verband bestaat tussen de sector en de schuldgraad 9, zoals in onderstaande tabel weergegeven:
9 BRADLEY, Michael et al. 1984. “On the existence of an optimal capital structure: Theory and evidence.” Journal of Finance. 39: 857-878
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-79-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
Vooral sectoren waarin de overheid een belangrijk aandeel heeft (zoals telefoon, electriciteit en gas, vliegtuigmaatschappijen) blijken een hoge schuldgraad te hebben. Het feit dat de overheid slechts een beperkt risico heeft op faillissiment en dus een goede waarborg biedt, ligt hier wellicht aan de basis van. b
Interestdekking
i
Definitie
Interestdekking =
Nettobedrijfsresultaat Interestkosten
De interestdekking-ratio staat ook bekend als de Times Interest Earned (TIE). Voor ABC bedraagt die 11,520/3,160 = 3.65 keer. ii Interpretatie De interestdekkingsratio geeft de analist een idee in welke mate een onderneming met haar huidige winsten haar huidige interestbetalingen kan dekken. Drie factoren beïnvloeden de interestdekking: het nettobedrijfsresultaat, het totaal geleende bedrag en het effectieve interestpercentage. Met die drie factoren kunnen we aan de slag bij een analyse. Een zeer winstgevende onderneming kan bijvoorbeeld veel lenen zonder dat haar interestdekking daardoor in het gedrang komt. In landen of periodes met een lage interestvoet is de interestdekking gemakkelijker te bereiken. Om het effect op de solvabiliteit in te schatten bekijken we deze ratio het beste over verschillende jaren. Een interestdekkingsratio lager dan 1 in een bepaald jaar is inderdaad nog niet dramatisch. Een onderneming betaalt interesten immers niet met winsten maar wel met cash, en het is op de korte termijn best mogelijk dat een onderneming cash genereert (door verkopen van activa, door bijkomende leningen) zonder veel winst te maken. Op lange termijn is een interestdekking beneden 1 evenwel niet vol te houden. Sommige analisten berekenen nog een andere dekkingsratio, waarbij ze niet enkel de interestbetalingen, maar ook alle andere vaste betalingsverplichtingen beschouwen. In de noemer van de dekkingsratio vinden we dan naast interestkosten nog leasingbetalingen, preferentiële dividenden, enzovoort. 7
Rentabiliteit
Rentabiliteitsratio’s meten hoe goed een onderneming erin slaagt winsten te behalen. We kunnen de rentabiliteitsratio’s onderverdelen in drie categorieën. Een eerste reeks ratio’s vergelijkt de behaalde resultaten met de totale verkopen. Op die manier verkrijgen we verschillende winstmarges. Een tweede reeks ratio’s plaatst de behaalde resultaten tegenover de aangewende activa, het geïnvesteerde eigen vermogen of nog andere gebruikte bedrijfsmiddelen. Zo bekomen we verschillende opbrengstvoeten. Een derde categorie ratio’s heeft aandacht voor het behaalde resultaat in relatie met het aantal of de waarde van de aandelen. Die ratio’s zijn vooral belang voor
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-80-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
beursgenoteerde ondernemingen (bijvoorbeeld winst per aandeel of earnings per share, EPS). a
Winstmarge
i Definitie We maken een onderscheid tussen de brutowinstmarge (gross profit margin), de winstmarge tout court en de nettowinstmarge (net profit margin).
Brutowinstmarge =
Verkopen − Kostprijs van de verkopen Verkopen
De brutowinstmarge van ABC voor het boekjaar 20X2 is gelijk aan 24.4%. Dit percentage vinden we door deling van de brutomarge (27,460) door de verkopen (112,670).
Winstmarge=
Nettobedrijfsresultaat (EBIT) Verkopen
De winstmarge van onderneming ABC voor het boekjaar 20X2 is gelijk aan 10.22%. Dit percentage vinden we door deling van het nettobedrijfsresultaat ( 11,520) door de verkopen ( 112,670). Soms wordt deze ratio ook wel meteen de nettowinstmarge genoemd. Wij gebruiken voor dat begrip evenwel een engere definitie.
Nettowinst marge =
Nettowinst (NI) Verkopen
Het nettoresultaat bedraagt 5,016 en de verkopen bedragen 112,670. Na deling bekomen we een nettowinstmarge van 4.45% voor onderneming ABC. ii Interpretatie De brutowinstmarge geeft de analist een idee over de doeltreffendheid van het prijsbeleid van de onderneming en over de controle van haar productiekosten. Merk weer op dat de brutowinstmarge kan beïnvloed worden door de voorraadwaarderingsmethode die de onderneming hanteert. Bij stijgende prijzen ligt de kostprijs van de verkopen inderdaad lager bij FIFO dan bij LIFO. De brutowinstmarge is ook sterk afhankelijk van de industrie waarin de onderneming actief is. Zo zal een kleinhandel relatief lage brutowinstmarges hebben, aangezien de kostprijs van verkochte goederen de belangrijkste kostencomponent vormt. Een pharmaceutische - of softwareonderneming zal echter een relatief grote brutowinstmarge hebben. Haar belangrijkste kostenfactor betreft immers geen
Inleiding tot het bedrijfsbeheer
-81-
Finance – Deel 3 Jaarrekeningen interpreteren en bedrijfsbeheer beheren
Hoofdstuk 7 Analysetechnieken
rechtstreekse productkosten doch wel kosten voor ontwikkeling, onderzoek (waaronder dikwijls hoge loonkosten), marketing en verkoop. De meest populaire van de drie ratio’s is de winstmarge tout court. Die ratio houdt rekening met alle componenten van het bedrijfsresultaat. De winstmarge meet de winstgevendheid van de onderneming op het niveau van de normale bedrijfsoperaties. De nettowinstmarge houdt rekening met alle kosten die de onderneming oploopt, met inbegrip van de interesten en de belastingen. Op die manier vinden we de winstgevendheid die de onderneming uiteindelijk behaalt op haar verkopen. b
Opbrengstvoet van de totale activa (ROA) en het eigen vermogen (ROE)
i
Definitie
Return on assets (ROA) =
Nettobedri jfsresultaat (EBIT) Gemiddelde totale activa
Het nettobedrijfsresultaat van ABC voor het boekjaar 20X2 bedraagt 11,520. We delen dit saldo door het gemiddelde van de totale activa bij het begin en op het einde van het boekjaar ([ 77,026 + 81,890]/2 = 79,458) en vinden zo een opbrengstvoet van de totale activa van 14,50%.
Return on equity (ROE) =
Courante nettowinst na belastingen (EAT) Gemiddeld eigen vermogen
De opbrengstvoet van het eigen vermogen van onderneming ABC bedraagt 15,08 % voor het boekjaar 20X2. Dit percentage bekomen we door het nettoresultaat ( 5.016) te delen door het gemiddelde van het eigen vermogen per 31 december 20X1 en per 31 december 20X2 ([ 32.151 + 34.367]/2 = 33.259). ii Interpretatie De ROA/ROE-ratio leert ons hoe goed een onderneming haar totale bezittingen of enkel haar eigen vermogen aanwendt bij het tot stand brengen van winsten. Hoe groter deze opbrengstvoet hoe beter. Een grotere ROA/ROE betekent immers een groter rendement per euro geïnvesteerd kapitaal in activa of eigen vermogen. De eerder besproken hefboomwerking stelt de onderneming in staat om door het aantrekken van vreemd vermogen de ROE te verhogen, en dit zolang de kostprijs van het vreemd vermogen (interestpercentage) lager blijft dan het gerealiseerde rendement op de activa (ROA).