PROBLEMEN VAN HET NU
Problemen ven het Nu – het lijkt een non-issue, tenminste zolang men het niet heeft over de actuele problemen van het huidige tijdsbestek – voorjaar 2013 dus: de zich voortslepende economische crisis, de werkloosheid, het gedoe over de EU, Syrië, Iran, Noord-Korea, noem maar op. Daar is heel wat over te zeggen, maar daar hebben we het helaas niet over. Het gaat om het Nu in zijn abstracte algemeenheid. En wat kunnen we daarvan zeggen? Wat is het antwoord op de vraag “Wat is het Nu?” Je zou zeggen: “Nu”, dat is nu, en dat is het dan. Ik hoop te laten zien dat er wel degelijk veel over te zeggen is., dat dat problemen van dit algemene, abstracte Nu wel degelijk interessant zijn. En daartoe begin ik met een beschouwing over het woordje “nu” zelf. Dat komt misschien wat triviaal en oppervlakkig over, maar ik denk wel dat je op die manier ook de diepere problemen benadert. In elk geval lijkt het mij noodzakelijk met het oppervlak te beginnen. Immers ook de diepste problemen, zo lang zij althans überhaupt ‘verwoord’ kunnen worden, worden in woorden vervat (het woord zegt het al). De betekenis van die woorden is dus cruciaal, niet de betekenis die wij eraan wensen te geven, maar de betekenis die ze hebben. Later zal ik in het diepe springen.
I. Het woord “nu” komt op verschillende manieren in het Nederlands voor, bijvoorbeeld als voegwoord (“Nu hij dat had gezegd, was het hek van de dam”), als tussenwerpsel (“Nu ja”; “Nou”), als bijwoord in de betekenis “in dit geval”. Maar de voornaamste toepassing is toch “nu”als bijwoord van tijd, waarvan het gebruik als zelfstandig naamwoord (het nu) dan weer is afgeleid. Daar gaat het hier om, ongeacht de verbindingen die met de andere gebruikswijzen kunnen bestaan. Het verwijst dan naar de tijd van spreken of schrijven. Niet perse naar het moment, meestal immers naar een of andere langere periode van een paar dagen, jaren of nog langer. Vaak betekent het niet meer dan “in dit tijdsbestek”. Het moment van spreken is echter beslist inbegrepen, de rest hangt af van de context. Het woord staat tegenover woorden die naar een andere periode verwijzen, woorden zoals vroeger, lang geleden, gisteren, morgen, later enz. Iets dergelijks geldt voor het woord “hier”, maar dan uiteraard met de ruimte in plaats van de tijd. Dan gaat het om de plaats waar de spreker zich bevindt, opnieuw niet perse de preciese plaats, maar bijvoorbeeld een huis, een stad, een land, of zelfs het hele ondermaanse zoals in het lied van Rhijnvis Feith, Uren, dagen,
maanden, jaren: “Ach! Wij vinden waar wij staren,/ niets bestendigs hier beneên!” De tegenstelling is in zulke gevallen is die tussen “hier” en “elders” of “daar” of “ver weg”; bij Rhijnvis Feith dus tussen hierbeneden op aarde en daar-boven in de hemel. De woorden ‘hier’ en ‘nu’ lijken dus op elkaar. Zij zijn allebei (1) aanwijzend, daardoor (2) selecterend, en vervolgens (3) subjectief. Zij wijzen immers iets aan, daardoor selecteren zij iets uit een groter geheel, en zij doen dat vanuit een persoonsgebonden perspectief: een spreker die op een bepaalde plek in tijd en ruimte iets zegt. - NB. Het lijkt misschien of aanwijzen en selecteren op hetzelfde neerkomt, maar dat is niet zo. Men kan selecteren zonder aan te wijzen, namelijk in zogenaamde uniek bepalende beschrijvingen. “De president van de Ver. Staten” is zowel aanwijzend als selecterend, maar “de volgende president van de Ver. Staten”, of “de moeder van de vader van Socrates” selecteren wel maar wijzen niet aan. In al deze opzichten komen “hier” en “nu” overeen met “ik”; ook dit woordje, de tegenhanger van “jij”, “zij”, “wij” enz., functioneert op de beschreven manier aanwijzend, selectief en subjectief. ((Een bijkomend maar interessant fenomeen is dat de spreker fictief kan zijn, in een roman bijvoorbeeld. Wat hierboven gezegd werd slaat dan op de woorden ‘nu’ en ‘hier’ en ‘ik’ voorzover die in de directe rede geciteerd worden. In de indirecte rede gaat het om het perspectief van de verteller, die natuurlijk óók fictief kan zijn. (Niet meer “Ik ben nu in Parijs”, maar “Zij zei dat ze toen in Parijs was.”) Maar heel interessant is de vrije indirecte rede (of “erlebte Rede” of “free indirect discourse”), een vorm van weergave van de uitingen of gedachten van een personage die een soort tussenvorm van de directe en indirecte rede is. Je kunt dan zinnen met “nu” krijgen als “Nu begon het feest” of zelfs “Straks begon het feest”, waar in de directe rede het personage zou denken: “Fijn! Nu begint het feest” of “Straks gaat het feest beginnen”. Maar het zal u opgevallen zijn dat, terwijl “nu” en “hier” in de vrije indirecte rede gekoppeld zijn aan het perspectief van het personage (zoals ook in de directe rede), dat niet geldt voor de werkwoordsvorm en ook niet voor “ik”. Het werkwoord staat zoals bij de gewone indirecte rede in de verleden tijd, en het personage wordt er als ‘hij’ of ‘zij’ beschreven: “Straks begon het feest. Wat verheugde zij er zich op!” Dis in plaats van : “Sraks begint het feest. Ik verheug mij er al op.”))
Wat zijn de consequenties van deze eigenschappen van het woord “nu” voor de theorie van de tijd? Voor fanatieke aanhangers van de tijd-als-dimensie theorie zijn zij een probleem. De theorie van de tijdals-dimensie leert immers dat de tijd een objectieve dimensie is, zodat temporele uitspraken een vaste waarheidswaarde behoren te hebben: waar of onwaar, maar niet variabel. Uitspraken met het bijwoord van tijd “nu” erin hebben echter een variabele waarheidswaarde wanneer je ze uit hun context haalt. “De euro is nu 1.5 dollar waard” is soms waar, meestal, zoals ook nu, onwaar; wie weet over een tijdje weer even waar. Als men dus vindt dat het de voorkeur verdient een taal te hebben waarvan de uitspraken een vaste waarheidswaarde hebben (en dat vinden deze mensen), dan moet er iets gebeuren. Er moet naar middelen gezocht worden om nu-uitspraken om te zetten in uitspraken met een onveranderlijke waarheidswaarde. Hetzelfde geldt natuurlijk voor uitspraken in termen van vroeger, gisteren, straks, later enz. Daar zijn verschillende strategieën voor ontwikkeld, maar de bekendste en ook meest voor de hand liggende strategie is de datum-strategie: vervang ‘nu’ door een objectieve tijdsaanduiding, bijvoorbeeld met een datum, en als het nodig is in uren en minuten, of juist een grotere eenheid, een tijdsbestek, waarmee de relevante en stilzwijgend aangenomen intentie is omgezet in een expliciete mededeling als onderdeel van de uitspraak. Dus de uitspraak “Er is nu een nieuwe Paus”, indien gedaan op 14 maart 2013 om half twee, wordt “Op 14 maart 2013 om half twee is er een nieuwe Paus.” Als dat eenmaal waar dan wel onwaar is, dan blijft het waar dan wel onwaar. En wat er subjectief was aan de oorspronkelijke uitspraak is geobjectiveerd. Wat er aanwijzend en selectief aan was, is natuurlijk gebleven, maar dan op een objectieve, niet meer aan een spreker gebonden manier. Zou deze omzetting niet lukken, dan heeft de tijd-als-dimensie theorie een probleem, dan is het stroomkarakter van de tijd wellicht essentieel en onherleidbaar. En hoe dan ook is de vervangende zin natuurlijk niet synoniem met de oorspronkelijke zin, hoewel men dat aanvankelijk wel dacht. Hij geeft wel aan wanneer de oorspronkelijke zin waar is; hij geeft als het ware de waarheidsconditie van die zin in de oorspronkelijke context. Bovenstaande dimensie-theorie heet sinds ruim een eeuw dankzij McTaggart kortweg B-theorie. De stroom-theorie heet kortweg A-
theorie (dat is ons inmiddels wel bekend). De aanhangers van de Atheorie hebben geen probleem met die in de tijd veranderende waarheidswaarde. De tijd is voor hen immers in wezen stroom, dus verandering, met een verschuivend nu. Dus is het geen wonder dat uitspraken in termen van “nu” een veranderlijke waarheidswaarde hebben. En daar is volgens hen in essentie niets aan te doen. Maar voor hen rijst er wel een ander probleem. Als de functie van “nu” onherstelbaar subjectief is, bestaat er dan wel een heden in de objectieve werkelijkheid? Een dergelijk probleem, zij het met een iets andere motivering, rijst er trouwens voor de Bmensen: Als het woord “nu” inderdaad geëlimineerd kan worden in al onze objectieve uitspraken over de werkelijkheid, bestaat er dan wel een heden in die werkelijkheid? In beide gevallen lijkt dit een retorische vraag, met het antwoord “nee”. De kwestie kan duidelijker worden door nogmaals ook naar het woord “hier” te kijken. Daar kunnen we eenzelfde objectivering toepassen, nu niet met data e.d., maar met een huisnummer of de namen van een buurt, een plaats, een regio , een land enzovoort; algemeen gezegd, een aanduiding van de desbetreffende locatie. Dan verdwijnt ‘hier’, zoals in het voorafgaande ‘nu’ verdween. Zeggen we in Groningen “hier sneeuwt het”, dan wordt dat de uitspraak “In Groningen sneeuwt het.” De conclusie is dan: de objectieve werkelijkheid heeft geen ‘hier’. Noch Groningen, noch Nederland of Rusland, noch de aarde noch de maan is in de objectieve werkelijkheid hier. Een bepaalde plek is pas hier wanneer er een bewustzijn is, menselijk, dierlijk of anderszins, dat een bepaalde plek als hier ervaart en er op één of andere manier naar verwijst, bijvoorbeeld met een talige uitdrukking of met een gebaar, of anders minimaal met een gedachte. Zonder zo’n bewustzijn is er geen ‘hier’. En volgens dezelfde redenering is er zonder bewustzijn ook geen ‘nu’. De objectieve werkelijkheid is uitgestrekt in de tijd, alle momenten ‘zijn’ er, maar geen enkele is uitverkoren het heden te zijn. Het zal duidelijk zijn dat dit ook nog eens (en a fortiori) geldt voor “ik”. In een wereld zonder bewustzijn is niets en niemand ik. Het lijkt mij dat bijna iedereen met de onherstelbare subjectiviteit van ‘hier’ en ‘ik’ niet veel moeite heeft, maar men begint te steigeren voor de subjectiviteit van ‘nu’. Dat er in de objectieve werkelijkheid geen “hier” en geen “ik” is, spreekt, denk ik, iedereen
wel aan. Maar heeft de objectieve wereld ook geen heden? Dit is in hoge mate contra-intuïtief. En inderdaad, er zijn redenen te geven waarom “hier” en “nu” toch niet helemaal elkaars evenbeeld zijn, niet precies dezelfde rol spelen - in het ene geval in de ruimte, in het andere geval in de tijd. Ik zeg er meteen bij, dat naar mijn idee de conclusie overeind blijft: het heden is afhankelijk van bewustzijn, zonder enig bewustzijn blijft er geen heden over. Niettemin, de subjectiviteit van “nu” is niet op één lijn te stellen met de subjectiviteit van “hier”. Er zijn hier nuanceverschillen en gradaties. De stroom van de tijd is geen pure illusie. Het verschil in intuïtieve aanvaardbaarheid heeft een objectieve basis. Welke? Ik denk dat er vooral twee redenen zijn. De ene heeft maken met de selectiviteit, de andere met de subjectiviteit. Ten eerste, de selectiviteit. Voor nu blijft de selectiviteit beperkt tot de vraag of we het überhaupt over het heden willen hebben. Willen we iets zeggen over wat nu het geval is, of over wat vroeger het geval was of later het geval zal zijn? We kunnen niet kiezen tussen het ene of het andere ogenblik als nu. Daarentegen kunnen we met “hier” niet alleen een onderscheid maken met allerlei plaatsen elders, maar ook met plaatsen die net zo goed hier zouden kunnen zijn. Allemaal worden we op een zekere tijd én plaats geboren, en dat geeft van meet af aan beperkingen in waar we ons in tijd en ruimte kunnen bevinden. Maar het bepaalt in veel hogere mate wat ons nu kan zijn dan dat het bepaalt wat ons hier kan zijn. Het lijkt of de voortgang van de tijd zélf bepaalt wat ons nu is, terwijl de ruimte nauwelijks bepaalt wat ons hier kan zijn. Worden we niet door de tijd meegevoerd, terwijl we ons in de ruimte tot op zekere hoogte vrij kunnen bewegen? Denk aan een spel als boompje-verwisselen: het kan alleen met ruimtelijke posities worden gespeeld, niet met temporele. We zitten aan ons nu vast, zoals we ook aan ons ik vastzitten maar niet aan ons hier. In dit opzicht gedraagt “ik” zich dus meer als “nu” dan als “hier”. Ten tweede, de subjectiviteit. Om te beginnen hebben nubeweringen naar de vorm eenzelfde subjectiviteit als hier-beweringen en ik-beweringen. Ook hun waarheid hangt immers af van de omstandigheden van de spreker: wanneer de bewering wordt gedaan. Zoals bij “hier” wáár zij wordt gedaan, en bij “ik” door wíe zij wordt gedaan. Vergeleken met “hier” heeft “nu” echter op zijn minst de
schijn van een veel geringere persoonsgebondenheid. Het komt er niet op aan wie op een zeker ogenblik “nu”zegt. Natuurlijk, in beginsel komt het er evenmin op aan wie op een bepaalde plaats “hier” zegt. Maar in de praktijk is er een groot verschil. Want de groep die onmiddellijk weet over welk ogenblik het gaat als een ongezien iemand het woord “nu” gebruikt is veel en veel groter dan de groep die onmiddellijk begrijpt over welke plaats het gaat als een ongezien iemand het woord “hier” gebruikt. De tegenwerping kan gemaakt worden dat dit anders zou zijn wanneer zich systematisch op dezelfde plek evenveel levende mensen zouden bevinden als er zich systematisch op hetzelfde ogenblik bevinden; alleen dat is nu eenmaal niet zo. Hoogstens kan men dit bereiken door het woord “hier” op de aarde toe te passen, en dat is uiteraard mogelijk maar het hoeft niet, en in elk geval is voor “nu” zo’n manoeuvre niet nodig. In feite is de intersubjectiviteit van “nu” dus veel en veel groter dan de intersubjectiviteit van “hier”. Dat maakt “nu” niet objectief, maar wel minder subjectief. Kijken we opnieuw even naar “ik”, dan zien we dat “ik” zich op dit punt meer als “hier” dan als “nu” gedraagt. Men kan zeggen dat de subjectiviteit van “ik” nog wat extremer is dan die van “hier”, want er is tenslotte nog een zekere intersubjectiviteit van de plaats maar helemaal niet van de persoon. Niemand heeft ooit hetzelfde “ik” als een ander, terwijl zij nog wel dezelfde plaats kan hebben en haast altijd hetzelfde nu. Het begint er dus, ondanks alles, toch een beetje op te lijken dat het in werkelijkheid nú eenvoudig nú is (buiten ons om), terwijl het hoogstens in een triviale zin híer híer is. Dat vermoeden kan zo ver gaan dat men niet alleen het heden voor reëel houdt, maar alleen het heden (anders dan het verleden en de toekomst) voor reëel houdt. Niemand zal echter in ernst willen beweren dat in de ruimte alleen het hier bestaat, en dat er geen elders in de wereld is. Met betrekking tot deze verschillen tussen tijd en ruimte op het punt van de selectiviteit en subjectiviteit van “hier” en “nu” zijn er in wezen drie standpunten ingenomen; 1. de verschillen zijn schijnbaar of onwezenlijk, en tijd en ruimte verdienen een gelijke behandeling. 2. de verschillen zijn reëel en wezenlijk, en “hier”en “nu” verschillen radicaal: het ‘nu’ is objectief, het ‘hier’ niet.
3. De verschillen zijn reëel, maar doen uiteindelijk geen afbreuk aan de subjectiviteit van het heden. Het is en blijft bewustzijnsafhankelijk. Omdat ik er zelf een aanhanger ben van optie 3 nog even een recapitulatie. Op de dag die wij aanduiden als 14 maart 2013 zou de wereld (= het heelal) zonder bewuste wezens op welk hemellichaam dan ook in het groot gezien in dezelfde toestand verkeren zoals die nu is. Het oppervlak van de aarde ziet er dan weliswaar onherkenbaar anders uit, flora en fauna zijn anders, er liggen geen voorwerpen op de maan, er cirkelen geen satellieten en resten van satellieten in het zonnestelsel rond, maar verder weg en dat is bijna de gehele kosmos is alles zoals het nu is. Met dat al is het die dag geen nu, want er is niemand die dat zo ervaart of benoemt. Om met Adolf Grünbaum te spreken, bestaat het nu alleen dankzij de ‘egocentrische’ perspectieven van een bewust organisme: “the ‘now’ (…. ) depends crucially on the egocentric perspectives of a conscious organism for its very existence”, T&G, blz. 224). Of zoals Russell het al in 1915 formuleerde: “In a world in which there was no experience there would be no past, present, or future, but there might well be earlier and later.” Overigens is het goed te bedenken dat er zoveel dingen zijn, die alleen dankzij het bewustzijn bestaan: vreugde, verdriet, vriendschap, vijandschap, kunst, wetenschap, enz. Het ‘nu’, hoewel afhankelijk van het bewustzijn, ‘bestaat’ dus wel degelijk. Bovendien is de omstandigheid dat het ‘nu’ veel gemeenschappelijker is dan het ‘hier’ is een reëel gegeven. Die omstandigheid, hoewel reëel, is overigens tot op grote hoogte toevallig. Stel u een wereld voor waarin de aarde en alle andere hemellichamen zijn zoals ze in werkelijkheid zijn, er zijn ook bewuste mensen, maar de maximale snelheid voor signalen is er niet 300.000 km/sec maar 3 km/uur. Bovendien werken onze hersenen er een stuk langzamer; zij verwerken signalen niet in fracties van seconden, maar hebben er soms wel een kwartier voor nodig. Dan zouden we een heel andere intuïtie hebben over de gemeenschappelijkheid van het heden. De gedachten omtrent dat heden zouden sterk in de richting gaan van het idee dat men in principe een eigen heden heeft, zoals men een eigen hier heeft. De gemeenschappelijkheid van het ‘nu’ berust er immers goeddeels op dat we vrijwel onmiddellijk kunnen zien of in ruimere zin: weten, wat andere mensen overkomt in ons heden, en dat
we dus weten wat op datzelfde ogenblik hun heden is. Naarmate we ons verder van de aarde verwijderen klopt dat niet meer, dan wordt die intuïtie bedriegelijk, zoals de relativiteitstheorie heeft laten zien. NB Ik heb hierboven niet verondersteld dat alle snelheden navenant kleiner worden. Dat haalt niets uit, het betekent niets. In hoeverre een partiële ingreep fysisch mogelijk is, is een tweede; ik heb het alleen over een logische mogelijkheid, met zo nodig een bijstelling van fysische wetten. En die toevalligheid maakt dat de behoefte van heel wat filosofen om ‘nu’ en ‘hier’ in beginsel op één lijn te blijven stellen hardnekkig is. Zij blijven streven naar een wet “gelijke behandeling” van tijd en ruimte. Behandeling wil dan zeggen: behandeling door de taal. Het Nederlands en ik denk alle andere Indo-Europese talen en misschien wel (bijna) alle talen behandelen tijd en ruimte niet gelijk. De tijd krijgt een voorkeursbehandeling. Om ons tot de ons bekende talen te beperken: werkwoordsvormen kennen temporele onderscheidingen naar verleden, heden en toekomst, analoge onderscheidingen voor de ruimte zijn er niet. Sommigen vinden dat ongepast, zeg maar: een schandaal. En het ideaal is dan om een kunsttaal te ontwerpen waarin de werkwoordsvormen tijdloos zijn, en de feiten van tijd en ruimte in eerste instantie alleen door de bekende bijwoorden worden aangegeven, die dan in tweede instantie door objectieve aanduidingen in termen van data c.q. coördinaten kunnen worden vervangen. ‘Nu’ en ‘hier’, evenals ‘straks’, ‘vroeger’, ‘later’ enz. enz zijn dan verdwenen. (Natuurlijk niet ‘vroeger dan’ en ‘later dan’, die ontspringen de dans.) Er is heel wat tijd en moeite (ja, tijd, ruimte en moeite) besteed aan de kwestie of dit in principe zou kunnen. Ja, zeggen de fanatieke B-mensen; Nee, zeggen de anderen. II. Dat laat ik nu verder zitten. Ik heb beloofd nog in het diepe te springen en dat wil ik nu gaan doen. Ten eerste is vaak betoogd dat er een verwantschap is tussen de Eeuwigheid en het Nu. Eeuwigheid dan niet in de zin van altijddurendheid, een duur zonder einde en eventueel ook zonder begin. Hier volgen de nu’s elkaar nog altijd op, het is een vorm van tijdsverloop. De echte eeuwigheid, die door theologen aan God werd toegeschreven (altijddurendheid was gereserveerd voor de engelen e.d.) is een toestand buiten of boven de tijd, maar wel met de tijd
verbonden. Het is een toestand waarin alles wat er in de tijd gebeurt tegelijk aanwezig is: “tota simul existens”, om met Thomas van Aquino te spreken. Het is één niet-bewegend, dus stilstaand Nu (een “Nunc stans”), met inzicht in alles wat elders in opeenvolging gebeurt. Mystici hebben getracht deze toestand te benaderen en in begadigde ogenblikken in een ahw gestold Nu aan de tijd te ontkomen en zich met God te verenigen. Het geldt vooral, vermoed ik, voor wat men wel de introverte mystiek noemt, de mystiek op basis van een zich naar binnen keren door middel van meditatie en contemplatie. De beroemde godsdienstwetenschapper Rudolf Otto sprak van “der Weg nach Innen” en van de weg der “Selbstversenkung”. (in zijn boek Westöstliche Mystik). Langs die weg maak je je van de wereld en daarmee ook van de verandering en van het tijdsverloop los, zet je de tijd idealiter stil. Representanten zijn Meister Eckhart (ong. 1300: “Kein Ding ist Gott so entgegengesetzt wie die Zeit”; ), Indische en OostAziatische mystici (de leer van Sankara, ong. 800 na Chr; Zen) en de Islamitische Soefi-mystiek (een heel diverse stroming, vanaf strikt ascetische richtingen tot en met verheerlijkers van de dronkenschap als toegang to mystieke ervaringen, maar waar gezegd schijnt te zijn “Verleden en toekomst versluieren God voor ons gezicht, verbrand die twee met vuur”). Volgens Eckhart is het mogelijk op de bodem van de eigen ziel de vonk van het goddelijke te vinden en je op die manier met het goddelijke te vereenzelvigen. Iets dergelijks is ook te vinden in éen van zijn preken die door Cor Jellema zijn vertaald, namelijk nav Johannes 4:23: “.. de tijd komt en is nu, dat de ware aanbidders de Vader aanbidden in de geest en in de waarheid”. Eckhart stelt hier dat een deel van onze ziel boven de tijd staat maar daardoor wel alle tijd in zich besloten houdt. (Over God wil ik zwijgen, deel II, blz. 205-209). Een verwante gedachtengang is ook te vinden in één van zijn traktaten, namelijk dat over afgescheidenheid, die hij als de hoogste deugd beschouwt, hoger bijv. dan barmhartigheid en nederigheid, want dat zijn vormen van naar-buiten-gaan; en naar-buiten-gaan kan nog zo edel zijn, maar het in-zichzelf-blijven staat hoger, want alleen zo kan een mens in zeker zin gelijk worden aan God. Afgescheidenheid leidt namelijk volgens Eckhart tot zuiverheid, enkelvoudigheid en onveranderlijkheid (lees: tijdloosheid). “Leeg en ontdaan zijn van al het geschapene is vol zijn van God, en volzijn van al het geschapene is
afwezigheid van God.” (Over God wil ik zwijgen, deel I, blz. 135 en 138.) ((Voor de volledigheid, Otto wijst erop dat de tweede, de extraverte weg van de mystiek, gericht op de vereenzelviging met het al, evenzo tot de ervaring van het eeuwige Nu kan leiden (blz. 51), en hij wijst er ook op dat zowel Eckhart als Sankara beide wegen bewandelen, maar dan wel – vooral bij Eckhart – met meer nadruk op de eerste weg; blz. 104-105 en vlg.)) Goed, zulke mystieke ervaringen zijn niet voor iedereen weggelegd, maar er zijn seculiere vormen die niet zo onbereikbaar zijn. U herinnert zich vast wel het boek A Secular Age van Charles Taylor, waarover de heer Meijlink een week of zes geleden heeft gesproken. Taylor heeft het in dit boek over ervaringen van “fullness” (volheid), bijzondere belevenissen waarbij men plotseling voor even aan de gewone gang van zaken is ontheven en een extra-kracht of energie of inzicht voelt. (blz. 5 en vlg.) Dat kunnen mystieke ervaringen zijn, maar het hoeft niet. Taylor heeft het ook over kairotische momenten (u weet het misschien nog): momenten die op een of andere manier een onderbreking zijn van het lineaire seculiere tijdsverloop (de belangrijkste religieuze feestdagen, maar ook het carnaval). Semimystieke ervaringen zijn ook vaak in de literatuur beschreven, je vindt ze bijvoorbeeld in het literaire sensitivisme, zoals dat een tijdlang, op het eind van de 19e eeuw, door Lodewijk van Deyssel is verdedigd en literair verwerkt; ook bij enkele andere auteurs uit die tijd komt het voor. De betrokken sensaties (vaak met een hoofdletter geschreven) geven het gevoel dat de beschouwer aan het tijdsverloop is ontheven en buiten de tijd is komen te staan, resp. dat de tijd in een durend ogenblik stil staat. Zij ontstaan uit zintuigelijke observaties en impressies, en kunnen op hun beurt overgaan in vormen van extase (eveneens vaak met een hoofdletter geschreven), waar het zintuigelijk element nog maar zwak of zelfs verdwenen is, en het object het onzienlijke of het goddelijke is. In haar proefschrift van 1988 (Van observatie tot extase) heeft Mary Kemperink indertijd deze richting indringend beschreven. Zij wijst onder meer op de eigenschappen van momentaniteit, abruptheid, vervreemding, het vervagen van het onderscheid tussen ik en de buitenwereld, déjà vu-ervaringen en ontijdelijkheid. Abrupte en heftige momentaniteit kantelt hier als het ware naar een gevoel van eeuwigheid. Een concreet voorbeeld is hfdst.
13 van de roman Een liefde door Van Deyssel, waar de hoofdpersoon Mathilde zoiets beleeft. Een verwant gebeuren wordt beschreven in Der Zauberberg (De Toverberg) van Thomas Mann, namelijk in de paragraaf “Strandspaziergang” (Strandwandeling) aan het begin van het zevende hoofdstuk. De tijd is trouwens in deze roman voortdurend aan de orde; er is in het begin al een “Excurs über den Zeitsinn”. In “Strandspaziergang” laat Mann zien hoe bij een strandwandeling de normale ruimtelijke en temporele grenzen kunnen vervagen. Het ene ogenblik gaat daardoor op het volgende lijken, en langzamerhand schuiven de ogenblikken in elkaar tot één durend heden. Hij vergelijkt deze ervaring met het stilstaande Nu (“stehendes Jetzt”) waarover door Middeleeuwse geleerden geschreven werd, die hij overigens Kantiaanse opvattingen in de schoenen schuift. Dat klopt niet. Veel nuttiger is het in dit verband aan Bergson te denken. U herinnert zich, voor Bergson was de ware tijd de tijd van de innerlijke ervaring, de nog niet meetbare duur, waar alle ogenblikken en perioden zelfs niet in strikt gescheiden opeenvolging naast elkaar liggen, maar integendeel elkaar kunnen doordringen. Ook voor hem is het Nu dus geen gescheiden, op zichzelf staand moment, maar voorzover het al als eenheid gedacht kan worden, spelen andere ogenblikken daarin mee. Maar hij suggereert zeker niet dat het mogelijk zou kunnen zijn buiten de tijd te treden. Opvallende voorbeelden van semi-mystieke ervaringen zijn verder te vinden in de poëzie van Vasalis. Soms wordt hier het wegvallen van het verleden en de toekomst genoemd, ten gunste van een alomvattend heden. Zo in het bekende gedicht “De Afsluitdijk”, met de bekende beginregel “De bus rijdt als een kamer door de nacht”, en dat na een beschrijving van de weerspiegeling in de ramen eindigt met de slotregels: “Er is geen einde en geen begin/ aan deze tocht, geen toekomst, geen verleden,/ alleen dit wonderlijk gespleten heden.” Misschien nog dwingender gebeurt het in het korte gedicht “Eb” in de laatste bij haar leven verschenen bundel. Het begint met “Ik trek mij terug en wacht”, en iets verderop “Ik ben een oceaan van wachten,/ waterdun omhuld door ’t ogenblik./” En tot slot: “Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?” Je kunt het gedicht, denk ik, op verschillende manieren lezen. Mij lijkt het dat in de ervaring, die hier wordt opgeroepen, het heden de tijd in zich opzuigt alvorens die tijd straks
weer te laten stromen. De tijd staat dus even stil (“Er is geen tijd”), maar doet dit door de tijd in één ogenblik samen te ballen, zonder dat er overigens iets gebeurt (“Of is er niets dan tijd?”). Vasalis’ biografe, Maaike Meijer, heeft al vanaf haar proefschrift op de verwantschap van Vasalis met de mystiek gewezen. Volgende week krijgt u trouwens nog meer over deze dichteres te horen. Voor de aardigheid ook dit: Bij een recente jaarwisseling kreeg ik een Nieuwjaarswens met dit versje (u bent het misschien wel eens tegengekomen, ik kende het niet): “Yesterday is history,/ Tomorrow is mystery,/ Today is a gift./ That’s why we call it present.” Het Nu is dan iets dat we krijgen om de tijd te overtroeven. En er is zelfs een Song-tekst op het motief “Nunc stans”, die via Google te vinden is. De regels “We are eternal nunc stans soldiers/ The eternal warriors” vormen een soort van refrein. Ook hier dus die combinatie van “nu” en “eeuwigheid”. Praktischer dan in deze literaire vormen wordt het in yogatechnieken, die oorspronkelijk ook door mystici werden toegepast. En mogelijk nog concreter zijn de seculiere levensleren die aanbevelen je zoveel als mogelijk is (dat wil natuurlijk zeggen bij tijd en wijle) aan de greep van de tijd te onttrekken en in het heden te leven. Eén voorbeeld is een boek van Eckhart Tolle: The Power of Now/ De kracht van het Nu. Voor Tolle, volgens de flaptekst een ex-docent aan de universiteit van Cambridge (volgens Wikipedia ex-student, en heette hij eigenlijk Ulrich) die op zijn 29e een spirituele wedergeboorte beleefde en sindsdien met veel succes zijn levensleer verkondigt (de Ned. vertaling van dit boek beleefde in 10 jaar twintig drukken; zijn latere boek A New Earth werd door Oprah Winfrey uitgekozen voor haar Book Club), is het verstand de kwade pier. Daar moet je je volgens hem bij tijd en wijle van distantiëren. Net als bij Yoga is het stilleggen van de geest het doel, en gedachteloosheid beoordeelt Tolle dus als uiterst positief, het staat gelijk met maximale aanwezigheid en openheid. (Er is een opvallende overeenkomst tussen een paragraaf op blz. 88-89 over de esoterische betekenis van wachten en het reeds genoemde gedicht “Eb” van Vasalis.) Met die gedachteloosheid neem je ook afstand van het verleden en de toekomst, want dat zijn de bepalende factoren van het verstand, en je ondergaat het Nu en je ervaart de bevijdende ervaring van het Zijn. Ongeveer zoals zijn naamgenoot Meister Eckhart wil hij door
concentratie op het Nu diep in zijn ego afdalen om uiteindelijk het ware, tijdloze zelf te vinden. “Het huidige moment, het Nu, bevat de sleutel tot de bevrijding.” (blz. 31) Men zegt wel “tijd is geld”, maar volgens Tolle is de tijd in de zin van tijdsverloop niet kostbaar, alleen het Nu is kostbaar. Hij heeft ook een heel concreet en zelfs onweerlegbaar argument: “het Nu is alles wat je ooit zult hebben. Er komt nooit een tijd waarin je leven niet ‘dit moment’ is.” (blz. 59) Het Nu is voor al deze mensen dus de poort waardoor we ons van de stroom van de tijd kunnen bevrijden. Maar het laatste argument (je zult nooit iets anders hebben dat het nu) suggereert meteen een tegenkant. Want het Nu is ook de plek waar we juist onontkoombaar aan de tijd vastzitten. Het verleden kunnen we eventueel loslaten, de toekomst heeft ons nog niet te pakken, maar aan het heden ontkomen we niet. Het is dus geen ontsnappingsdeurtje, maar de ketting die ons aan de tijd bindt. En zo lang we niet tot complete apathie en dadenloosheid vervallen (en dat is, geloof ik, volgens Tolle c.s. niet de bedoeling) is het heden ook de plek waar we handelen. Alles wat we doen, doen we in het heden. Het heden is dus ook nog de plek waar de morele plichten bij uitstek gelden omdat zij er actueel worden. Zeker, in elke moraal spelen verleden en toekomst een grote rol. Er zijn deugden die speciaal het verleden betreffen (dankbaarheid en trouw bijvoorbeeld), er zijn ook deugden die speciaal de toekomst betreffen (prudentie en verantwoordelijkheidsgevoel). Sommige moralen zijn meer verledengericht (moralen waar traditie en autoriteit zwaar wegen), andere moralen refereren veel meer aan de toekomst (alle vormen van utilisme). Maar ook in zulke gevallen culmineert de ethische plicht onvermijdelijk in wat je nu moet doen. Want het heden is altijd het moment waarop er daadwerkelijk gehandeld wordt (en moet worden). Als dit allemaal waar is, dan heeft het Nu een Janus-hoofd: enerzijds het blije gezicht van een mogelijke (al is het maar voorbijgaande) bevrijding uit de tijd, anderzijds het dreigende gezicht van het onvermijdelijke vastzitten aan de tijd, de ketting die de bevrijding verhindert. Dit Janus-gezicht van het nu intrigeert mij. En meer in het bijzonder intrigeert mij de vraag of dat aan mij ligt. Klopt het? Voelen anderen dat ook zo? Of ligt het aan mij, omdat ik nu
eenmaal vaak geneigd ben twee kanten te zien, en ik elke medaille onmiddellijk ook wil omkeren. Het zou mooi zijn als dit gevoel door anderen gedeeld wordt. Het zou nog veel mooier zijn als voor u zou gelden wat van één van de personen van John Banville’s roman The Infinities (2009) gezegd wordt, namelijk: “Now: that is a word he never appreciated the meaning of, until now.” (p. 34). Dus: “Nu: dat is een woord waarvan hij de betekenis nooit besefte – tot nu.” Dat is te mooi om waar te zijn. Maar de zin is te leuk om hem niet te citeren. 14 Maart 2013. Dit is het volledige gedicht “Eb” uit de bundel Vergezichten en gezichten van M.Vasalis: Ik trek mij terug en wacht. Dit is de tijd die niet verloren gaat: iedre minuut zet zich in toekomst om. Ik ben een oceaan van wachten, waterdun omhuld door ’t ogenblik. Zuigende eb van het gemoed, dat de minuten trekt en dat de vloed diep in zijn duisternis bereidt. Er is geen tijd. Of is er niets dan tijd?
Literatuur: J.J.A. Mooij, Tijd en geest. Een geschiedenis (2001). Voor het thema “hier”en “nu” zie vooral de Epilogue van de Engelse editie: Time and Mind. The History of a Philosophical Problem (Leiden: Brill, 2005) A.N. Prior, Papers on Time and Tense. Oxford: Clarendon Press, 1968. R. Le Poidevin en M. MacBeath (eds.), The Philosophy of Time. Oxford Readings in Philosophy; Oxford University Press, 1993. Eckhart Tolle, De kracht van het Nu (vertaling van The Power of Now). Deventer: Uitg. Ankh-Hermes, 22e druk, 2010.