PROBEER HET EENS MET DE WAARHEID
kc_cj_l_0607_dt
OPENBARE LES JUNI 2007 JACQUES WALLAGE PIETER BROERTJES AD VAN LIEMPT
87307_HU_Omslag.indd 1
LECTORATEN/ CROSSMEDIA CONTENT OVERHEIDSCOMMUNICATIE 15-06-2007 11:22:49
ISBN/EAN 978-90-77575-09-3 © Hogeschool Utrecht, Kenniscentrum Communicatie & Journalistiek Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd en/of openbaar gemaakt worden door middel van druk, fotokopie of op welke wijze dan ook zonder toestemming van de auteursrechthebbenden.
1. Jacques Wallage 3 2. Pieter Broertjes 17 3. Ad van Liempt 35 Curriculum vitae 49 Colofon 52
“Authentieke professionaliteit doorbreekt fatale wissel werking tussen politiek en media”
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
lectoraten Crossmedia content Overheidscommunicatie
openbare les Probeer het eens met de waarheid
1 / Jacques Wallage
De publieke zaak wordt in de publieke ruimte bestuurd. Daar vormt zich de agenda. Daar wordt informatie verzameld over maatschappelijke knelpunten, wensen van burgers, hun zorgen en verlangens. Als het goed is wordt beleid daar ontwikkeld in een directe wisselwerking met de samenleving. Daar leggen pressiegroepen hun eisen op tafel. Bedrijven en non-profit organisaties markeren wat voor hen belangrijk is. En als over het beleid is beslist, wordt het uitgedragen, opdat burgers weten wat hun bestuur met hen voorheeft. In de publieke ruimte wordt verantwoording afgelegd, niet alleen naar de volksvertegenwoordiging, maar ook naar kranten, informa tieve programma’s op radio en tv, op het internet. Politici proberen daar zoveel mogelijk vertrouwen te verwerven. Daar worden repu taties gemaakt en gebroken. Openbaarheid is de zuurstof in deze publieke ruimte. Een open en transparante overheid en een kritische en vrije pers, bepalen de kwaliteit van de lucht. Informatietechnologie heeft de snelheid om informatie te zoeken, te vinden en te delen fors vergroot. ‘Breaking News’ is a way of life geworden. De spelregels in die publieke ruimte liggen niet vast, op enkele wettelijke ondergrenzen na. Er is daar een permanente slag gaande tussen machtspolitiek, electoraal gewin, kijkdichtheid en oplagen enerzijds en de beginselen van behoorlijk bestuur, democratie en de eerbied voor de feiten anderzijds. Anders gezegd: in zo’n turbulentie publieke ruimte komt het – vanuit het democratisch ideaal bezien – niet vanzelf goed. Hier werken krachten die niemand aan een touwtje heeft, zelfs de hoofdrolspelers voelen zich vaak gedwongen wegen in te slaan die ze onaantrekkelijk vinden en doen dit enkel en alleen om de concurrentie voor te blijven. En zelfs de media, die in de publieke ruimte macht uitoefenen, blijken aan het eind van de dag gewoon handelswaar te zijn, waar aandeelhouders rendement belangrijker is dan de zuiverheid van het publieke debat.
“Authentieke professionaliteit doorbreekt fatale wissel werking tussen politiek en media”
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
lectoraten Crossmedia content Overheidscommunicatie
openbare les Probeer het eens met de waarheid
1 / Jacques Wallage
De publieke zaak wordt in de publieke ruimte bestuurd. Daar vormt zich de agenda. Daar wordt informatie verzameld over maatschappelijke knelpunten, wensen van burgers, hun zorgen en verlangens. Als het goed is wordt beleid daar ontwikkeld in een directe wisselwerking met de samenleving. Daar leggen pressiegroepen hun eisen op tafel. Bedrijven en non-profit organisaties markeren wat voor hen belangrijk is. En als over het beleid is beslist, wordt het uitgedragen, opdat burgers weten wat hun bestuur met hen voorheeft. In de publieke ruimte wordt verantwoording afgelegd, niet alleen naar de volksvertegenwoordiging, maar ook naar kranten, informa tieve programma’s op radio en tv, op het internet. Politici proberen daar zoveel mogelijk vertrouwen te verwerven. Daar worden repu taties gemaakt en gebroken. Openbaarheid is de zuurstof in deze publieke ruimte. Een open en transparante overheid en een kritische en vrije pers, bepalen de kwaliteit van de lucht. Informatietechnologie heeft de snelheid om informatie te zoeken, te vinden en te delen fors vergroot. ‘Breaking News’ is a way of life geworden. De spelregels in die publieke ruimte liggen niet vast, op enkele wettelijke ondergrenzen na. Er is daar een permanente slag gaande tussen machtspolitiek, electoraal gewin, kijkdichtheid en oplagen enerzijds en de beginselen van behoorlijk bestuur, democratie en de eerbied voor de feiten anderzijds. Anders gezegd: in zo’n turbulentie publieke ruimte komt het – vanuit het democratisch ideaal bezien – niet vanzelf goed. Hier werken krachten die niemand aan een touwtje heeft, zelfs de hoofdrolspelers voelen zich vaak gedwongen wegen in te slaan die ze onaantrekkelijk vinden en doen dit enkel en alleen om de concurrentie voor te blijven. En zelfs de media, die in de publieke ruimte macht uitoefenen, blijken aan het eind van de dag gewoon handelswaar te zijn, waar aandeelhouders rendement belangrijker is dan de zuiverheid van het publieke debat.
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
In deze openbare les verken ik de vraag wat de consequenties zijn van de informatiesamenleving voor de overheid in haar relatie tot de burger. Wat betekent de bijna volledige penetratie van het internet in het dagelijks leven van de burger voor de manier waarop overheid en burger zich tot elkaar verhouden. Waar mag de burger de overheid op aanspreken? Kan de politiek en de overheid de uitdaging van het transparante en dynamisch internet aan? Is er uitzicht op een goede afloop, namelijk dat de mogelijkheden van het internet en de nieuwe technologie het democratische gehalte van het openbaar bestuur versterkt en de burger weer meer in positie brengt als de centrale speler in het publieke bestel? Onderwijs in de overheidscommunicatie dient allereerst professionals op te leiden, die zich ervan bewust zijn dat de belangen van over heid en media slechts ten dele gelijk oplopen. Naar het woord van mijn oud-collega Frits Bolkestein ‘teveel media, te weinig nieuws’, leidt dit tot permanent uitvergroten van wat als nieuws wordt gezien. Hierdoor bereikt veel belangrijke overheidsinformatie de burger niet via de media. En – mede als reactie daarop – een steeds groei ende inzet bij de politiek om via de eigen voorlichters de berichten positief bij te kleuren. Dan verwordt overheidscommunicatie tot spindoctoring : hoe valser de media-hond blaft, hoe harder de overheidskat spint om de berichten in de media bij te stellen. Wanneer mijn eigen woordvoerder wordt geconfronteerd met de verschillende belangen van media en openbaar bestuur, bijvoor beeld omdat wij publiciteit over individuele personen willen voorkomen, die daardoor schade kunnen oplopen, geef ik haar vaak het advies : ‘probeer het eens met de waarheid’. Meestal blijkt dat journalisten zich ook op hun verantwoordelijkheid laten aanspreken, maar alleen als zij reden en achtergrond van onze terughoudend kunnen overzien. Om zo, over en weer, professioneel te handelen is inzicht in het krachtenveld van de media en de politiek van groot belang. Afgestudeerden dienen zo toegerust te zijn, dat ze in staat zijn de normen en waarden van hun eigen vak uit te leggen en waar nodig verdedigen als deze botsen met politieke belangen. Zonder van de communicatiespecialist bij de overheid een soort ‘vrijgestelde missionaris voor het goede doel’ te maken, een soort hoeder van
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
de Heilige Graal, moet deze missie niet onderschat worden. Wie anders zet zich in deze turbulente tijd in voor de feitelijke juistheid van informatie, voor het niet door elkaar heen lopen van propaganda en echte overheidsinformatie? De communicatie deskundige moet dus meer zijn dan een handige regelaar, een begaafd stilist of een kundige beïnvloeder van de publieke opinie. Hij behoort tussen veel tegengestelde belangen de professionele eisen van zijn vakgebied over te kunnen brengen op partijen, die anders vanuit hun belang met de principia van overheids communicatie aan de loop kunnen gaan. Dan spreken we over objectiviteit, respect voor de feiten, een zorgvuldig onderscheid tussen feitelijk informeren en manipulatief handelen. De Commissie Toekomst Overheidscommunicatie1, die ik heb mogen voorzitten, noemde die essentie van het vak de authentieke professionaliteit. De ruimte om daarvoor op te komen binnen een ambtelijke organisatie wordt kleiner als de aansturing politieker wordt. Het is van belang een nauwkeurig onderscheid te maken tussen de publieke dienst en de politiek. Ons land kent, in tegen stelling tot bijvoorbeeld Engeland, geen uitgesproken traditie van een Civil Service, een non-politieke ambtelijke publieke dienst, die weliswaar door de politiek wordt aangestuurd, maar probeert autonoom waarden te verdedigen als objectiviteit, professioneel zelfrespect en onkreukbaarheid. Als de Engelse Labour-minister van Buitenlandse Zaken naar Zweden gaat om zijn collega te bezoeken én een partijcongres van de Zweedse Arbeiderspartij toe te spreken gaan er twee woordvoerders mee. Eén van het ministerie en één van de partij. De woordvoerder van het ministerie hoort vanuit de Civil Service gedachte niet op een partijcongres thuis. Eenzelfde min of meer symbolische scheidslijn treedt op als de minister met zijn dienstauto naar zijn kiesdistrict gaat. Aan de grens van dat district stapt hij dan over in een autootje van een partijmedewerker. Of deze regels tegenwoordig nog stipt worden nageleefd weet ik niet, maar geeft wel iets fundamenteels aan: de ambtelijke organisatie werkt weliswaar onder verantwoordelijkheid van het politieke bestuur, maar valt er niet mee samen. Het intern actief uitdragen van principia van de overheidscommunicatie is dus belangrijk in organisaties,
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
In deze openbare les verken ik de vraag wat de consequenties zijn van de informatiesamenleving voor de overheid in haar relatie tot de burger. Wat betekent de bijna volledige penetratie van het internet in het dagelijks leven van de burger voor de manier waarop overheid en burger zich tot elkaar verhouden. Waar mag de burger de overheid op aanspreken? Kan de politiek en de overheid de uitdaging van het transparante en dynamisch internet aan? Is er uitzicht op een goede afloop, namelijk dat de mogelijkheden van het internet en de nieuwe technologie het democratische gehalte van het openbaar bestuur versterkt en de burger weer meer in positie brengt als de centrale speler in het publieke bestel? Onderwijs in de overheidscommunicatie dient allereerst professionals op te leiden, die zich ervan bewust zijn dat de belangen van over heid en media slechts ten dele gelijk oplopen. Naar het woord van mijn oud-collega Frits Bolkestein ‘teveel media, te weinig nieuws’, leidt dit tot permanent uitvergroten van wat als nieuws wordt gezien. Hierdoor bereikt veel belangrijke overheidsinformatie de burger niet via de media. En – mede als reactie daarop – een steeds groei ende inzet bij de politiek om via de eigen voorlichters de berichten positief bij te kleuren. Dan verwordt overheidscommunicatie tot spindoctoring : hoe valser de media-hond blaft, hoe harder de overheidskat spint om de berichten in de media bij te stellen. Wanneer mijn eigen woordvoerder wordt geconfronteerd met de verschillende belangen van media en openbaar bestuur, bijvoor beeld omdat wij publiciteit over individuele personen willen voorkomen, die daardoor schade kunnen oplopen, geef ik haar vaak het advies : ‘probeer het eens met de waarheid’. Meestal blijkt dat journalisten zich ook op hun verantwoordelijkheid laten aanspreken, maar alleen als zij reden en achtergrond van onze terughoudend kunnen overzien. Om zo, over en weer, professioneel te handelen is inzicht in het krachtenveld van de media en de politiek van groot belang. Afgestudeerden dienen zo toegerust te zijn, dat ze in staat zijn de normen en waarden van hun eigen vak uit te leggen en waar nodig verdedigen als deze botsen met politieke belangen. Zonder van de communicatiespecialist bij de overheid een soort ‘vrijgestelde missionaris voor het goede doel’ te maken, een soort hoeder van
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
de Heilige Graal, moet deze missie niet onderschat worden. Wie anders zet zich in deze turbulente tijd in voor de feitelijke juistheid van informatie, voor het niet door elkaar heen lopen van propaganda en echte overheidsinformatie? De communicatie deskundige moet dus meer zijn dan een handige regelaar, een begaafd stilist of een kundige beïnvloeder van de publieke opinie. Hij behoort tussen veel tegengestelde belangen de professionele eisen van zijn vakgebied over te kunnen brengen op partijen, die anders vanuit hun belang met de principia van overheids communicatie aan de loop kunnen gaan. Dan spreken we over objectiviteit, respect voor de feiten, een zorgvuldig onderscheid tussen feitelijk informeren en manipulatief handelen. De Commissie Toekomst Overheidscommunicatie1, die ik heb mogen voorzitten, noemde die essentie van het vak de authentieke professionaliteit. De ruimte om daarvoor op te komen binnen een ambtelijke organisatie wordt kleiner als de aansturing politieker wordt. Het is van belang een nauwkeurig onderscheid te maken tussen de publieke dienst en de politiek. Ons land kent, in tegen stelling tot bijvoorbeeld Engeland, geen uitgesproken traditie van een Civil Service, een non-politieke ambtelijke publieke dienst, die weliswaar door de politiek wordt aangestuurd, maar probeert autonoom waarden te verdedigen als objectiviteit, professioneel zelfrespect en onkreukbaarheid. Als de Engelse Labour-minister van Buitenlandse Zaken naar Zweden gaat om zijn collega te bezoeken én een partijcongres van de Zweedse Arbeiderspartij toe te spreken gaan er twee woordvoerders mee. Eén van het ministerie en één van de partij. De woordvoerder van het ministerie hoort vanuit de Civil Service gedachte niet op een partijcongres thuis. Eenzelfde min of meer symbolische scheidslijn treedt op als de minister met zijn dienstauto naar zijn kiesdistrict gaat. Aan de grens van dat district stapt hij dan over in een autootje van een partijmedewerker. Of deze regels tegenwoordig nog stipt worden nageleefd weet ik niet, maar geeft wel iets fundamenteels aan: de ambtelijke organisatie werkt weliswaar onder verantwoordelijkheid van het politieke bestuur, maar valt er niet mee samen. Het intern actief uitdragen van principia van de overheidscommunicatie is dus belangrijk in organisaties,
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
die steeds meer gaan staan naar de politieke hand die hen bestuurt. Dit is een lastig vraagstuk. Aan de ene kant willen we communicatie deskundigen met een goed ontwikkeld politiek gevoel. Ze moeten begrijpen hoe de politiek werkt, in welk krachtenveld hun wethouder, gedeputeerde of minister zich bevindt. Maar ze zijn niet vàn de politiek. Dat politieker worden van de publieke dienst wordt sterk aange wakkerd door de turbulentie in de publieke ruimte; het lijkt een vrij fatale wisselwerking. Waar het de media steeds meer aan rust ontbreekt om feiten te controleren, te voorkomen dat men nieuws máákt in plaats van brengt, daar reageert de publieke dienst steeds politieker, d.w.z. de feiten worden steeds meer gepresenteerd zoals men ze graag gedrukt wil zien. Waar menig artikel in een krant of een televisieprogramma het karakter van onthulling dan wel aan klacht heeft, ruiken steeds meer persberichten van de overheid naar eigen roem en verworden voorlichters tot de imagobeheerders van hun bazen. Dit is in zekere zin een fatale wisselwerking. En het is geen toeval dat in landen waar de relaties tussen pers en politiek bestuur nog meer uit de hand zijn gelopen dan bij ons meestal het geval is, aan de oorlogsvoering verwante begrippen opduiken. Zo leek de regering Blair de communicatie-brigade waarover zij beschikt als een ‘vechtmachine’ te zien en was er in campagnetijd in de Verenigde Staten sprake van een ‘war-room’, waar alle ontwik kelingen in de media werden gevolgd zodat goed getimed passende tikken konden worden uitgedeeld. Kennelijk is niet alleen voetbal oorlog… Wie jonge mensen opleidt tot communicatiedeskundige bij de over heid kan om deze spanningsvolle relatie niet heen. Wie te wervende persberichten moet schrijven is ermee gebaat te weten hoe je intern het gesprek voert over ‘objectiviteit’. Wanneer van voorlichters feite lijk wordt gevraagd het werk van een politiek adviseur te doen, dan zou het helpen wanneer zij in hun opleiding hebben geleerd daar weerwerk tegen te leveren. Het is aan de ambtelijke top van elke organisatie om ruimte te scheppen voor het opnieuw veroveren van authentieke professionaliteit. De trainingen van de Academie voor
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
Overheidscommunicatie2, een dochter van de Rijks Voorlichtings Dienst (RVD), leveren daaraan een gezaghebbende bijdrage. Daar wordt in menig cursusaanbod de verbinding tussen binnen en buiten opnieuw gelegd, rekening houdend met de mogelijkheden, die de informatiesamenleving ook de overheid biedt. Interessant is dat veel bestuurders hun communicatieproces bekijken in termen van winst en verlies. Goede en slechte publiciteit. Aandacht die positief is voor voorgenomen beleid en publiciteit die het realiseren van het beleid in de weg staat. Maar ook voor bestuurders gelden dezelfde overwegingen van authentieke professionaliteit. Goed, objectief toelichten waar je mee bezig bent schept vertrouwen, gelikte teksten niet. De problemen die er zijn niet verdoezelen, eerlijk bespreken en oplossingen niet mooier voorstellen dan ze zijn, het kan heel gezagvol zijn. Bij ernstige tegenvallers, fouten of erger, zelf op tijd de publiciteit zoeken, met de kaarten open op tafel, geeft zoveel meer kans om vertrouwen te behouden dan krampachtig moeten reageren op lekkages en een foute voorstelling van zaken. En wie de open fora in de serieuze kranten en op het internet niet mijdt, heeft vaak een prima platform om posities toe te lichten en al te gemakkelijke beeldvorming te nuanceren. Ook het gebruiken van al die mogelijkheden op een onderbouwde, toegankelijke manier hoort bij goed bestuur. Immers, een goed debat in de publieke ruimte schept de voor waarden voor het draagvlak voor beleid. Wezenlijk voor de rol van communicatieadviseur bij de overheid is het besef dat het debat in de publieke ruimte, de nieuwsgaring en de discussie daarover maar één dimensie van overheidscommunicatie is. De media zijn zoals gezegd voornamelijk geïnteresseerd in wat zij ‘nieuws’ kunnen noemen, al zijn er gelukkig achtergrondanalyses en informatieve programma’s, zoals van mijn collega-lector Ad van Liempt, die er wel op uit zijn om inzicht te verschaffen. Maar het grootste deel van de informatiestroom in de media is nieuws-georiënteerd, dan wel op entertainment gericht. De vele, vaak ingewikkelde vraagstukken waarvoor de overheid staat, worden niet opgevat als nieuws en dus niet opgepakt door
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
die steeds meer gaan staan naar de politieke hand die hen bestuurt. Dit is een lastig vraagstuk. Aan de ene kant willen we communicatie deskundigen met een goed ontwikkeld politiek gevoel. Ze moeten begrijpen hoe de politiek werkt, in welk krachtenveld hun wethouder, gedeputeerde of minister zich bevindt. Maar ze zijn niet vàn de politiek. Dat politieker worden van de publieke dienst wordt sterk aange wakkerd door de turbulentie in de publieke ruimte; het lijkt een vrij fatale wisselwerking. Waar het de media steeds meer aan rust ontbreekt om feiten te controleren, te voorkomen dat men nieuws máákt in plaats van brengt, daar reageert de publieke dienst steeds politieker, d.w.z. de feiten worden steeds meer gepresenteerd zoals men ze graag gedrukt wil zien. Waar menig artikel in een krant of een televisieprogramma het karakter van onthulling dan wel aan klacht heeft, ruiken steeds meer persberichten van de overheid naar eigen roem en verworden voorlichters tot de imagobeheerders van hun bazen. Dit is in zekere zin een fatale wisselwerking. En het is geen toeval dat in landen waar de relaties tussen pers en politiek bestuur nog meer uit de hand zijn gelopen dan bij ons meestal het geval is, aan de oorlogsvoering verwante begrippen opduiken. Zo leek de regering Blair de communicatie-brigade waarover zij beschikt als een ‘vechtmachine’ te zien en was er in campagnetijd in de Verenigde Staten sprake van een ‘war-room’, waar alle ontwik kelingen in de media werden gevolgd zodat goed getimed passende tikken konden worden uitgedeeld. Kennelijk is niet alleen voetbal oorlog… Wie jonge mensen opleidt tot communicatiedeskundige bij de over heid kan om deze spanningsvolle relatie niet heen. Wie te wervende persberichten moet schrijven is ermee gebaat te weten hoe je intern het gesprek voert over ‘objectiviteit’. Wanneer van voorlichters feite lijk wordt gevraagd het werk van een politiek adviseur te doen, dan zou het helpen wanneer zij in hun opleiding hebben geleerd daar weerwerk tegen te leveren. Het is aan de ambtelijke top van elke organisatie om ruimte te scheppen voor het opnieuw veroveren van authentieke professionaliteit. De trainingen van de Academie voor
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
Overheidscommunicatie2, een dochter van de Rijks Voorlichtings Dienst (RVD), leveren daaraan een gezaghebbende bijdrage. Daar wordt in menig cursusaanbod de verbinding tussen binnen en buiten opnieuw gelegd, rekening houdend met de mogelijkheden, die de informatiesamenleving ook de overheid biedt. Interessant is dat veel bestuurders hun communicatieproces bekijken in termen van winst en verlies. Goede en slechte publiciteit. Aandacht die positief is voor voorgenomen beleid en publiciteit die het realiseren van het beleid in de weg staat. Maar ook voor bestuurders gelden dezelfde overwegingen van authentieke professionaliteit. Goed, objectief toelichten waar je mee bezig bent schept vertrouwen, gelikte teksten niet. De problemen die er zijn niet verdoezelen, eerlijk bespreken en oplossingen niet mooier voorstellen dan ze zijn, het kan heel gezagvol zijn. Bij ernstige tegenvallers, fouten of erger, zelf op tijd de publiciteit zoeken, met de kaarten open op tafel, geeft zoveel meer kans om vertrouwen te behouden dan krampachtig moeten reageren op lekkages en een foute voorstelling van zaken. En wie de open fora in de serieuze kranten en op het internet niet mijdt, heeft vaak een prima platform om posities toe te lichten en al te gemakkelijke beeldvorming te nuanceren. Ook het gebruiken van al die mogelijkheden op een onderbouwde, toegankelijke manier hoort bij goed bestuur. Immers, een goed debat in de publieke ruimte schept de voor waarden voor het draagvlak voor beleid. Wezenlijk voor de rol van communicatieadviseur bij de overheid is het besef dat het debat in de publieke ruimte, de nieuwsgaring en de discussie daarover maar één dimensie van overheidscommunicatie is. De media zijn zoals gezegd voornamelijk geïnteresseerd in wat zij ‘nieuws’ kunnen noemen, al zijn er gelukkig achtergrondanalyses en informatieve programma’s, zoals van mijn collega-lector Ad van Liempt, die er wel op uit zijn om inzicht te verschaffen. Maar het grootste deel van de informatiestroom in de media is nieuws-georiënteerd, dan wel op entertainment gericht. De vele, vaak ingewikkelde vraagstukken waarvoor de overheid staat, worden niet opgevat als nieuws en dus niet opgepakt door
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
de media. Datzelfde geldt voor interactieve manier om overheids beleid te maken. Natuurlijk, lezersreacties in kranten bieden een nuttige inkijk in opvattingen die binnen de maatschappij leven. Luisteraars en kijkers zelf aan het woord laten, levert ook voor de overheid bijzonder nuttige informatie op. Maar wie serieus in de burger geïnteresseerd is, zijn mening bij de beleidsontwikkeling wil betrekken, moet in de publieke ruimte nààst de dialoog andere kanalen zoeken. En gelukkig biedt de informatiesamenleving die! In essentie dienen communicatiedeskundigen de vraag te stellen ‘met wie moeten wij wanneer waarover communiceren en hoe dan?’. Die externe gerichtheid is de bril waardoor ze naar beleids vorming moeten kijken. En terwijl de politieke leiding vooral haast heeft, afgesproken programmapunten uitgewerkt wil hebben, in een voorstel gegoten, op tijd bij de ministerraad en de Kamer, dienen de communicatiedeskundigen aan hun bestuurders de brutale vraag te stellen: zijn uw externe verbindingen bedoeld om Uw voorstel uitgevoerd te krijgen of valt er aan Uw voorstel vanuit de samen leving nog wat te veranderen? Het lijkt een triviale vraag. Maar het zou het communicatieproces bij de overheid aanzienlijk geloofwaar diger maken als deze vraag wat vaker hardop gesteld wordt. Het behoort wat mij betreft tot de grondslagen van dit vakgebied: stel nooit een vraag als je niet in het antwoord geïnteresseerd bent. Het is één van de klassieke valkuilen voor de overheidscommunicatie dat de burger wordt benaderd met een mogelijkheid zijn stem te laten horen, terwijl er aan overheidszijde niemand wezenlijk luistert. Hoe dom denken bestuurders en ambtenaren eigenlijk dat de burger is? Zouden die niet merken dat zij op het stadhuis of het ministerie vooral worden gezien als een hobbel die moet worden genomen opdat het oorspronkelijke plan ongewijzigd kan worden uitgevoerd? Waar wij hier op stuiten is het gesloten karakter van de politiek. Zijn de verkiezingen eenmaal achter de rug dan speelt het hele proces van onderhandelingen, programmavorming en beleids voorbereiding zich op de paar vierkante kilometer van de Haagse binnenstad af, of –maar dat maakt weinig uit in de lommerrijke dreven van Beetsterzwaag. Heeft de politiek het mandaat eenmaal binnen dan sluit zich de kaasstolp. Ik heb vaak tijdens vergaderingen
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
in Den Haag naar buiten gekeken en mensen bij de tramhalte zien staan en me gerealiseerd ‘dat is het echte leven!’. Dit gesloten karakter maakt dat in de cultuur van overheidsorganisaties de waardering uitgaat naar ambtenaren, die op weg naar een besluit effectief met de beschikbare energie omgaan3. De route naar buiten en vooral de route van buiten naar binnen is in zo’n cultuur al gauw een omweg. Tegen deze achtergrond is de groei van de informatiesamenleving voor het publieke domein zegen en dreiging tegelijk. Een zegen, omdat de democratie er een instrument bij heeft zoals internet dat de positie van individuele burgers versterkt. Een dreiging, omdat de cultuur van de hiërarchische overheidsorganisatie steeds harder gaat botsen met de horizontale informatiesamenleving. Bijna ieder een kan googlen, e-mailen, sms-en en msn-en, zo niet nu dan toch in elk geval straks. De informatiesamenleving versterkt de auto nomie van burgers. Tegenover de overheid, tegenover kranten en omroepen net als tegenover ziekenhuizen, scholen en politieposten. Deze autonome burger, die zonder reisbureau zijn reis naar Australië op internet boekt, die niet meer naar de bank hoeft omdat hij zijn bankzaken achter de pc regelt, die burger kijkt naar zijn overheid en ziet sterk wisselende beelden. De dienstverlening van de overheid gaat met sprongen vooruit. Digitale overheids loketten voor burgers, die straks niet meer weten hoe het is in de rij voor een loket te staan. De informatieverstrekking via websites maakt een stormachtige ontwikkeling door, al is nog veel informatie waarover de overheid wel beschikt niet on-line beschikbaar. Het is dit onderdeel van de aanbevelingen van de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie (‘alles actief openbaar, tenzij... ‘), dat het traagst wordt uitgevoerd. Maar de grootste achterstand is de mate waarin de overheid het internet, interactieve websites en andere instrumenten gebruikt om werkelijk de burgers bij de beleidsvorming te betrekken. Niet de techniek, maar de politici zijn hier bepalend.
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
de media. Datzelfde geldt voor interactieve manier om overheids beleid te maken. Natuurlijk, lezersreacties in kranten bieden een nuttige inkijk in opvattingen die binnen de maatschappij leven. Luisteraars en kijkers zelf aan het woord laten, levert ook voor de overheid bijzonder nuttige informatie op. Maar wie serieus in de burger geïnteresseerd is, zijn mening bij de beleidsontwikkeling wil betrekken, moet in de publieke ruimte nààst de dialoog andere kanalen zoeken. En gelukkig biedt de informatiesamenleving die! In essentie dienen communicatiedeskundigen de vraag te stellen ‘met wie moeten wij wanneer waarover communiceren en hoe dan?’. Die externe gerichtheid is de bril waardoor ze naar beleids vorming moeten kijken. En terwijl de politieke leiding vooral haast heeft, afgesproken programmapunten uitgewerkt wil hebben, in een voorstel gegoten, op tijd bij de ministerraad en de Kamer, dienen de communicatiedeskundigen aan hun bestuurders de brutale vraag te stellen: zijn uw externe verbindingen bedoeld om Uw voorstel uitgevoerd te krijgen of valt er aan Uw voorstel vanuit de samen leving nog wat te veranderen? Het lijkt een triviale vraag. Maar het zou het communicatieproces bij de overheid aanzienlijk geloofwaar diger maken als deze vraag wat vaker hardop gesteld wordt. Het behoort wat mij betreft tot de grondslagen van dit vakgebied: stel nooit een vraag als je niet in het antwoord geïnteresseerd bent. Het is één van de klassieke valkuilen voor de overheidscommunicatie dat de burger wordt benaderd met een mogelijkheid zijn stem te laten horen, terwijl er aan overheidszijde niemand wezenlijk luistert. Hoe dom denken bestuurders en ambtenaren eigenlijk dat de burger is? Zouden die niet merken dat zij op het stadhuis of het ministerie vooral worden gezien als een hobbel die moet worden genomen opdat het oorspronkelijke plan ongewijzigd kan worden uitgevoerd? Waar wij hier op stuiten is het gesloten karakter van de politiek. Zijn de verkiezingen eenmaal achter de rug dan speelt het hele proces van onderhandelingen, programmavorming en beleids voorbereiding zich op de paar vierkante kilometer van de Haagse binnenstad af, of –maar dat maakt weinig uit in de lommerrijke dreven van Beetsterzwaag. Heeft de politiek het mandaat eenmaal binnen dan sluit zich de kaasstolp. Ik heb vaak tijdens vergaderingen
pag
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
in Den Haag naar buiten gekeken en mensen bij de tramhalte zien staan en me gerealiseerd ‘dat is het echte leven!’. Dit gesloten karakter maakt dat in de cultuur van overheidsorganisaties de waardering uitgaat naar ambtenaren, die op weg naar een besluit effectief met de beschikbare energie omgaan3. De route naar buiten en vooral de route van buiten naar binnen is in zo’n cultuur al gauw een omweg. Tegen deze achtergrond is de groei van de informatiesamenleving voor het publieke domein zegen en dreiging tegelijk. Een zegen, omdat de democratie er een instrument bij heeft zoals internet dat de positie van individuele burgers versterkt. Een dreiging, omdat de cultuur van de hiërarchische overheidsorganisatie steeds harder gaat botsen met de horizontale informatiesamenleving. Bijna ieder een kan googlen, e-mailen, sms-en en msn-en, zo niet nu dan toch in elk geval straks. De informatiesamenleving versterkt de auto nomie van burgers. Tegenover de overheid, tegenover kranten en omroepen net als tegenover ziekenhuizen, scholen en politieposten. Deze autonome burger, die zonder reisbureau zijn reis naar Australië op internet boekt, die niet meer naar de bank hoeft omdat hij zijn bankzaken achter de pc regelt, die burger kijkt naar zijn overheid en ziet sterk wisselende beelden. De dienstverlening van de overheid gaat met sprongen vooruit. Digitale overheids loketten voor burgers, die straks niet meer weten hoe het is in de rij voor een loket te staan. De informatieverstrekking via websites maakt een stormachtige ontwikkeling door, al is nog veel informatie waarover de overheid wel beschikt niet on-line beschikbaar. Het is dit onderdeel van de aanbevelingen van de Commissie Toekomst Overheidscommunicatie (‘alles actief openbaar, tenzij... ‘), dat het traagst wordt uitgevoerd. Maar de grootste achterstand is de mate waarin de overheid het internet, interactieve websites en andere instrumenten gebruikt om werkelijk de burgers bij de beleidsvorming te betrekken. Niet de techniek, maar de politici zijn hier bepalend.
pag 10
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
Past een gesloten politiek systeem zich uiteindelijk aan nu de moge lijkheden voor rechtstreekse communicatie zo sterk zijn verbeterd? Of blijft de politiek vooral gericht op politieke partijen en hun directe vertegenwoordigers? De worsteling waar de politiek hier voor staat is niet gering. De representatieve democratie, gekozen vertegen woordigers die gemandateerd besluiten nemen, heeft de politieke rol van de burger sterk beperkt. Al het populisme van de laatste jaren ten spijt, na de verkiezingen wordt de politiek een zaak van professionals en zit men op de inbreng van burgers kennelijk niet te wachten. Dat was niet zo erg toen politieke partijen, vakbonden en pressiegroepen een hechte band met hun leden hadden. Maar in een global village, met haar autonome burgers, staat deze formele representatie onder druk. Steeds minder kiezers voelen zich door een partij gepresenteerd. Steeds duidelijker wordt dat de burgers nog slechts gelegenheids-coalities met de politiek aangaan. In zo’n situatie is directe beïnvloeding van het politieke proces door indivi duele burgers al snel een bedreiging in plaats van een versterking van de representatieve democratie. Zo viel in Groningen op dat na een zeer succesvolle internetstem ming over de architectenkeuze voor het nieuwe Forum-gebouw er gemopper in de gemeenteraad klonk dat de burgemeester niet moest doen alsof met die eenduidige uitslag (waarbij ruim 20.000 mensen stemden) de Raad niet meer zou kunnen afwijken van de uitslag. Formeel klopte dat verwijt, maar als de inwoners zo massaal voor één ontwerp kiezen, kan de gemeenteraad eigen lijk niet een andere keuze maken. Het antwoord op de uitdaging, die directe communicatie met burgers vormt, is in ieder geval niet het negeren van deze mogelijkheden en alles maar over te laten aan de communities die spontaan op internet ontstaan. Het zou het uitgewoonde karakter van de politiek en het openbaar bestuur alleen maar versterken. Een opleiding overheidscommunicatie zal zich steeds meer richten op het snijvlak van hetgeen technologisch mogelijk en vanuit de politiek bezien wenselijk is. Daarom is het van groot belang dat in het onderzoeksbeleid de good practices, vaak bij gemeenten, goed
pag 11
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
in kaart worden gebracht. Om vervolgens te onderzoeken wat de blokkades zijn die verhinderen, dat deze goede praktijkvoorbeelden breed worden ingevoerd. Ik vermoed dat dan vraagstukken van meer politicologische aard met een fors bestuurskundig gehalte te voorschijn komen. Interessant zou daarbij zijn beter te onder zoeken wat de afrekencultuur ten opzichte van politieke bestuurders eigenlijk is. Wanneer het open planproces nauwelijks politiek wordt toegerekend, anders gezegd, wanneer je er geen verkiezingen mee kunt winnen, dan dringt zich de vraag op hoe een open communicatie beleid ‘rewarding’ kan worden gemaakt voor het politieke bestuur. Het is dit soort vraagstukken op de grens van de bestuurskunde en de politicologie, met een flinke scheut ‘veranderkunde’, dat vervolgens in het onderwijsprogramma stof moet opleveren om de communicatie deskundigen van de toekomst meer te laten zijn dan handige vertalers van complexe teksten. Dat brengt me bij de vraag wat de komst van de informatiemaat schappij nu per saldo voor consequenties heeft voor de overheids communicatie. De informatiemaatschappij kenmerkt zich door technologie-gedreven veranderingen, die zich van landsgrenzen, culturen en organisatiebeginselen weinig aantrekken. Is eenmaal zo’n technologie betaalbaar verkrijgbaar -en slaat deze aan bij het brede publiek- dan is er geen houden meer aan. Wie zou het nu nog in zijn hersens halen tegen medewerkers te zeggen dat als ze bereikbaar moeten zijn voor het werk zij géén mobiele telefoon zouden krijgen? Welke zichzelf respecterende overheidsdienst kan met droge ogen zeggen ‘Wij zien het nut van een website niet in’? Maar daarmee is nog niet gezegd dat de overheid de mogelijk heden actief opspoort en gebruikt. Zo laat bijvoorbeeld de explosieve groei van het mail-verkeer zien dat bij de burger de mailrevolutie zich allang heeft voltrokken, terwijl bij ambtenaren de inbedding van al deze e-mail in de organisatie veel te wensen over laat. Het vraagstuk van de inbedding wordt vaak behandeld door informatiedeskundigen of mensen die zich met de organisatie bezig houden, maar het gaat hier natuurlijk om een communicatievraag stuk pur sang. Wie een mailtje stuurt verwacht snel en min of meer informeel een reactie. Maar een ambtelijke organisatie leeft juist
pag 10
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
Past een gesloten politiek systeem zich uiteindelijk aan nu de moge lijkheden voor rechtstreekse communicatie zo sterk zijn verbeterd? Of blijft de politiek vooral gericht op politieke partijen en hun directe vertegenwoordigers? De worsteling waar de politiek hier voor staat is niet gering. De representatieve democratie, gekozen vertegen woordigers die gemandateerd besluiten nemen, heeft de politieke rol van de burger sterk beperkt. Al het populisme van de laatste jaren ten spijt, na de verkiezingen wordt de politiek een zaak van professionals en zit men op de inbreng van burgers kennelijk niet te wachten. Dat was niet zo erg toen politieke partijen, vakbonden en pressiegroepen een hechte band met hun leden hadden. Maar in een global village, met haar autonome burgers, staat deze formele representatie onder druk. Steeds minder kiezers voelen zich door een partij gepresenteerd. Steeds duidelijker wordt dat de burgers nog slechts gelegenheids-coalities met de politiek aangaan. In zo’n situatie is directe beïnvloeding van het politieke proces door indivi duele burgers al snel een bedreiging in plaats van een versterking van de representatieve democratie. Zo viel in Groningen op dat na een zeer succesvolle internetstem ming over de architectenkeuze voor het nieuwe Forum-gebouw er gemopper in de gemeenteraad klonk dat de burgemeester niet moest doen alsof met die eenduidige uitslag (waarbij ruim 20.000 mensen stemden) de Raad niet meer zou kunnen afwijken van de uitslag. Formeel klopte dat verwijt, maar als de inwoners zo massaal voor één ontwerp kiezen, kan de gemeenteraad eigen lijk niet een andere keuze maken. Het antwoord op de uitdaging, die directe communicatie met burgers vormt, is in ieder geval niet het negeren van deze mogelijkheden en alles maar over te laten aan de communities die spontaan op internet ontstaan. Het zou het uitgewoonde karakter van de politiek en het openbaar bestuur alleen maar versterken. Een opleiding overheidscommunicatie zal zich steeds meer richten op het snijvlak van hetgeen technologisch mogelijk en vanuit de politiek bezien wenselijk is. Daarom is het van groot belang dat in het onderzoeksbeleid de good practices, vaak bij gemeenten, goed
pag 11
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
in kaart worden gebracht. Om vervolgens te onderzoeken wat de blokkades zijn die verhinderen, dat deze goede praktijkvoorbeelden breed worden ingevoerd. Ik vermoed dat dan vraagstukken van meer politicologische aard met een fors bestuurskundig gehalte te voorschijn komen. Interessant zou daarbij zijn beter te onder zoeken wat de afrekencultuur ten opzichte van politieke bestuurders eigenlijk is. Wanneer het open planproces nauwelijks politiek wordt toegerekend, anders gezegd, wanneer je er geen verkiezingen mee kunt winnen, dan dringt zich de vraag op hoe een open communicatie beleid ‘rewarding’ kan worden gemaakt voor het politieke bestuur. Het is dit soort vraagstukken op de grens van de bestuurskunde en de politicologie, met een flinke scheut ‘veranderkunde’, dat vervolgens in het onderwijsprogramma stof moet opleveren om de communicatie deskundigen van de toekomst meer te laten zijn dan handige vertalers van complexe teksten. Dat brengt me bij de vraag wat de komst van de informatiemaat schappij nu per saldo voor consequenties heeft voor de overheids communicatie. De informatiemaatschappij kenmerkt zich door technologie-gedreven veranderingen, die zich van landsgrenzen, culturen en organisatiebeginselen weinig aantrekken. Is eenmaal zo’n technologie betaalbaar verkrijgbaar -en slaat deze aan bij het brede publiek- dan is er geen houden meer aan. Wie zou het nu nog in zijn hersens halen tegen medewerkers te zeggen dat als ze bereikbaar moeten zijn voor het werk zij géén mobiele telefoon zouden krijgen? Welke zichzelf respecterende overheidsdienst kan met droge ogen zeggen ‘Wij zien het nut van een website niet in’? Maar daarmee is nog niet gezegd dat de overheid de mogelijk heden actief opspoort en gebruikt. Zo laat bijvoorbeeld de explosieve groei van het mail-verkeer zien dat bij de burger de mailrevolutie zich allang heeft voltrokken, terwijl bij ambtenaren de inbedding van al deze e-mail in de organisatie veel te wensen over laat. Het vraagstuk van de inbedding wordt vaak behandeld door informatiedeskundigen of mensen die zich met de organisatie bezig houden, maar het gaat hier natuurlijk om een communicatievraag stuk pur sang. Wie een mailtje stuurt verwacht snel en min of meer informeel een reactie. Maar een ambtelijke organisatie leeft juist
pag 12
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
van formele reacties, die intern goed verankerd moeten zijn en ook het formele traject goed moeten doorlopen. De Groningse ombuds man drong er onlangs bij B&W op aan strenger op te treden tegen de neiging van ambtenaren al te informeel te reageren op al die mail. Er worden, zo stelde zij, verwachtingen gewekt die vervolgens niet worden waargemaakt. Dat maakt de spanning zeer duidelijk. De burger wil net zo snel een reactie op een mailtje als dat mailtje wordt geschreven. Maar de overheid kent belangrijke interne formele beslissingsprocessen, die voor het nemen van verantwoordelijkheid voor een besluit cruciaal zijn. Snelheid en gemak van e-mail verdragen zich nog lang niet met die ingesleten interne besluitvormings procedures. De reagerende ambtenaar is voor de ontvangende burger de gemeente. Worden omgangsvormen aan overheidszijde te losjes, of raken ze los van formele procedures dan schiet de burger daar uiteindelijk niets mee op. Omgekeerd: als de overheid niet snel en adequaat weet te reageren dan versterkt dat het gevoel van vervreemding bij de burger, die elders in de samen leving wel snel wordt geholpen. Daarmee zijn we terug bij de centrale vraagstelling van deze open bare les: wat zijn de consequenties van de informatiesamenleving voor de relatie tussen overheid en burger in termen van overheids communicatie? Want doen we met de mogelijkheden dankzij de komst van internet? Allereerst de conclusie, dat er eigenlijk geen keus is. Er is geen weg terug. De burger ziet zijn hele manier van leven ingrijpend veranderen, een overheid die niet midden in die verandering wil staan zal onvermijdelijk tot de verouderde inboedel worden gerekend. De informatiesamenleving confronteert de publieke dienst met een existentiële vraag: voor wie zijn wij hier eigenlijk aan het werk? Als binnen het gesloten politieke systeem tot dusver het antwoord nog ongestraft kon zijn ‘voor onze wethouder’, ‘voor onze minister’ is nu wel duidelijk dat de burger, die elders in de samenleving inmiddels Koning Consument is, die afstandelijke behandeling niet meer pikt. En dat slaat niet alleen op de organisatie van de dienst verlening. Beleid dat slechts gelegitimeerd kan worden door te
pag 13
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
v erwijzen naar verkiezingsprogramma’s, college- en regeerakkoorden blijft in de turbulentie van de publieke ruimte niet meer overeind. Dit realiseert het nieuwe kabinet zich kennelijk ook. Ze hebben er voor gekozen de eerste 100 dagen het land in te gaan om hun bevindingen vervolgens op tv te presenteren. De spanning tussen de verantwoording richting Tweede Kamer en de noodzaak een betekenisvolle dialoog met burgers te voeren kwam scherp aan het licht. Ook de Tweede Kamer zal moeten leren dat in een informatie maatschappij niet alleen de formele verantwoordingslijnen gelden. Wat ook telt is de werkelijke communicatie! Zeker, de burger verwacht van de politieke bestuurder ook leiding. Maar zonder werkelijke dialoog met de mensen waar het om gaat en met de bereidheid bij politici om inhoudelijk consequenties te verbinden aan de uitkomsten van de gesprekken, zal dat leiderschap als autoritair en hol snel zijn gezag verliezen. In de turbulentie van de publieke ruimte worden zwaardere eisen gesteld aan de communicatiedeskundigen bij de overheid. Ze moeten leren te voorkomen de slechte gewoonten van bijvoor beeld politici en journalisten over te nemen. Ze moeten staan voor de integriteit van hun vak: eerbied voor de feiten, geen manipula tieve interventies, een innerlijk commitment aan de principes van de civil service, in dienst van de democratie, niet van de regerende partij. Wanneer deze authentieke professionaliteit ook met kracht wordt gezocht aan de zijde van journalisten en programmamakers wordt de fatale wisselwerking tussen media en politiek doorbroken. Dat er dankzij internet een controleerbare informatiestroom op gang is gekomen geeft het democratische proces nieuwe impulsen. En uiteindelijk is daar gelukkig die beter opgeleide burger, die ontwijking niet als een antwoord accepteert, die serieus behandeld wil worden en die met zijn democratische rechten in de hand de overheid helpt de volwassen omgangsvormen van de informatie samenleving te vinden. Want uiteindelijk gelden de woorden van Al Smith, ‘The only cure for the ills of democracy is more democracy’.
pag 12
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
van formele reacties, die intern goed verankerd moeten zijn en ook het formele traject goed moeten doorlopen. De Groningse ombuds man drong er onlangs bij B&W op aan strenger op te treden tegen de neiging van ambtenaren al te informeel te reageren op al die mail. Er worden, zo stelde zij, verwachtingen gewekt die vervolgens niet worden waargemaakt. Dat maakt de spanning zeer duidelijk. De burger wil net zo snel een reactie op een mailtje als dat mailtje wordt geschreven. Maar de overheid kent belangrijke interne formele beslissingsprocessen, die voor het nemen van verantwoordelijkheid voor een besluit cruciaal zijn. Snelheid en gemak van e-mail verdragen zich nog lang niet met die ingesleten interne besluitvormings procedures. De reagerende ambtenaar is voor de ontvangende burger de gemeente. Worden omgangsvormen aan overheidszijde te losjes, of raken ze los van formele procedures dan schiet de burger daar uiteindelijk niets mee op. Omgekeerd: als de overheid niet snel en adequaat weet te reageren dan versterkt dat het gevoel van vervreemding bij de burger, die elders in de samen leving wel snel wordt geholpen. Daarmee zijn we terug bij de centrale vraagstelling van deze open bare les: wat zijn de consequenties van de informatiesamenleving voor de relatie tussen overheid en burger in termen van overheids communicatie? Want doen we met de mogelijkheden dankzij de komst van internet? Allereerst de conclusie, dat er eigenlijk geen keus is. Er is geen weg terug. De burger ziet zijn hele manier van leven ingrijpend veranderen, een overheid die niet midden in die verandering wil staan zal onvermijdelijk tot de verouderde inboedel worden gerekend. De informatiesamenleving confronteert de publieke dienst met een existentiële vraag: voor wie zijn wij hier eigenlijk aan het werk? Als binnen het gesloten politieke systeem tot dusver het antwoord nog ongestraft kon zijn ‘voor onze wethouder’, ‘voor onze minister’ is nu wel duidelijk dat de burger, die elders in de samenleving inmiddels Koning Consument is, die afstandelijke behandeling niet meer pikt. En dat slaat niet alleen op de organisatie van de dienst verlening. Beleid dat slechts gelegitimeerd kan worden door te
pag 13
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
v erwijzen naar verkiezingsprogramma’s, college- en regeerakkoorden blijft in de turbulentie van de publieke ruimte niet meer overeind. Dit realiseert het nieuwe kabinet zich kennelijk ook. Ze hebben er voor gekozen de eerste 100 dagen het land in te gaan om hun bevindingen vervolgens op tv te presenteren. De spanning tussen de verantwoording richting Tweede Kamer en de noodzaak een betekenisvolle dialoog met burgers te voeren kwam scherp aan het licht. Ook de Tweede Kamer zal moeten leren dat in een informatie maatschappij niet alleen de formele verantwoordingslijnen gelden. Wat ook telt is de werkelijke communicatie! Zeker, de burger verwacht van de politieke bestuurder ook leiding. Maar zonder werkelijke dialoog met de mensen waar het om gaat en met de bereidheid bij politici om inhoudelijk consequenties te verbinden aan de uitkomsten van de gesprekken, zal dat leiderschap als autoritair en hol snel zijn gezag verliezen. In de turbulentie van de publieke ruimte worden zwaardere eisen gesteld aan de communicatiedeskundigen bij de overheid. Ze moeten leren te voorkomen de slechte gewoonten van bijvoor beeld politici en journalisten over te nemen. Ze moeten staan voor de integriteit van hun vak: eerbied voor de feiten, geen manipula tieve interventies, een innerlijk commitment aan de principes van de civil service, in dienst van de democratie, niet van de regerende partij. Wanneer deze authentieke professionaliteit ook met kracht wordt gezocht aan de zijde van journalisten en programmamakers wordt de fatale wisselwerking tussen media en politiek doorbroken. Dat er dankzij internet een controleerbare informatiestroom op gang is gekomen geeft het democratische proces nieuwe impulsen. En uiteindelijk is daar gelukkig die beter opgeleide burger, die ontwijking niet als een antwoord accepteert, die serieus behandeld wil worden en die met zijn democratische rechten in de hand de overheid helpt de volwassen omgangsvormen van de informatie samenleving te vinden. Want uiteindelijk gelden de woorden van Al Smith, ‘The only cure for the ills of democracy is more democracy’.
pag 14
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
/ Noten
1 ‘In dienst van de democratie’. Het rapport van de commissie Toekomst Overheidscommunicatie (2001). 2 Zie voor meer informatie over de Academie voor Overheidscommunicatie www.publiekencommunicatie.nl. 3 Meer informatie over de rol van de ambtenaar: Jacques Wallage, ‘Lang leve de ambtenaar! Een verkenning naar de rol van beleidsambtenaren, tussen werkveld en politiek’ (2005).
pag 15
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
pag 14
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
/ Noten
1 ‘In dienst van de democratie’. Het rapport van de commissie Toekomst Overheidscommunicatie (2001). 2 Zie voor meer informatie over de Academie voor Overheidscommunicatie www.publiekencommunicatie.nl. 3 Meer informatie over de rol van de ambtenaar: Jacques Wallage, ‘Lang leve de ambtenaar! Een verkenning naar de rol van beleidsambtenaren, tussen werkveld en politiek’ (2005).
pag 15
hoofdstuk 1 Jacques Wallage
“Alles moet veranderen, opdat alles hetzelfde blijft”
pag 17
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
lectoraten Crossmedia content Overheidscommunicatie
openbare les Probeer het eens met de waarheid
2 / Pieter Broertjes Tussen aanpassing En kritiek
Zeven actuele trends en kritische observaties in krantenland In deze openbare les wil ik een aantal urgente kwesties bespreken die anno 2007 spelen in de wereld van de geschreven pers. Niet vanuit de theorie, maar vanuit de dagelijkse praktijk, als insider. Serieuze kranten die willen vernieuwen moeten haast maken anders komen ze tussen de raderen. De marges zijn smal, de bedreigingen groot, de kansen talrijk. Een pleidooi voor out of the box denken én doen: op volle zee, windkracht tien, moeten we de zeilen verwisselen.
(Uit De Tijgerkat van Lampedusa) Nieuwe vormen van communicatie Vorig jaar oktober sprak ik – samen met acht Europese collega’s – op Downing Street 10 de Engelse premier Tony Blair. De meester spindokter beklaagde zich erover dat het nieuws de laatste jaren uitsluitend in ingedikte en gespinde vorm op ons afkomt, vooral via de televisie. Hij pijnigde zijn hersens al een tijdje met de vraag: hoe bereik je het grote publiek nog met complexe informatie. Het leek erop dat Blair, moe geworden van bijna tien jaar premierschap, de handdoek in de ring gooide. De Britse media, ook de geschreven pers, heeft hij al jaren geleden afgeschreven. Die zijn alleen nog geïnteresseerd in oneliners of ze verdraaien zijn woorden onherstel baar, aldus Blair. In ons beschaafde gezelschap durfde hij zijn zorgen te uiten, omdat de afspraak was dat we hem niet zouden quoten. De man die zijn leven lang een obsessie heeft gehad met communi catie was op zoek naar nieuwe wegen om zijn achterban, de kiezers, te bereiken. Mensen zijn onzeker over hun toekomst en verlangen van politici dat ze leiderschap tonen. Interactief leiderschap als het kan. Hij zou dolgraag nog één keer de revolutie prediken. Hij filoso feerde over nieuwe vormen van betrokkenheid – re-connecting people to policy – door chat-sessies met jonge burgers te organiseren. Alles via de nieuwe media, alles via internet, want de oude media hebben in zijn ogen volledig afgedaan. Met maar één doel: jonge mensen leren dat ze meer verantwoordelijkheid durven te nemen in het publieke leven.
“Alles moet veranderen, opdat alles hetzelfde blijft”
pag 17
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
lectoraten Crossmedia content Overheidscommunicatie
openbare les Probeer het eens met de waarheid
2 / Pieter Broertjes Tussen aanpassing En kritiek
Zeven actuele trends en kritische observaties in krantenland In deze openbare les wil ik een aantal urgente kwesties bespreken die anno 2007 spelen in de wereld van de geschreven pers. Niet vanuit de theorie, maar vanuit de dagelijkse praktijk, als insider. Serieuze kranten die willen vernieuwen moeten haast maken anders komen ze tussen de raderen. De marges zijn smal, de bedreigingen groot, de kansen talrijk. Een pleidooi voor out of the box denken én doen: op volle zee, windkracht tien, moeten we de zeilen verwisselen.
(Uit De Tijgerkat van Lampedusa) Nieuwe vormen van communicatie Vorig jaar oktober sprak ik – samen met acht Europese collega’s – op Downing Street 10 de Engelse premier Tony Blair. De meester spindokter beklaagde zich erover dat het nieuws de laatste jaren uitsluitend in ingedikte en gespinde vorm op ons afkomt, vooral via de televisie. Hij pijnigde zijn hersens al een tijdje met de vraag: hoe bereik je het grote publiek nog met complexe informatie. Het leek erop dat Blair, moe geworden van bijna tien jaar premierschap, de handdoek in de ring gooide. De Britse media, ook de geschreven pers, heeft hij al jaren geleden afgeschreven. Die zijn alleen nog geïnteresseerd in oneliners of ze verdraaien zijn woorden onherstel baar, aldus Blair. In ons beschaafde gezelschap durfde hij zijn zorgen te uiten, omdat de afspraak was dat we hem niet zouden quoten. De man die zijn leven lang een obsessie heeft gehad met communi catie was op zoek naar nieuwe wegen om zijn achterban, de kiezers, te bereiken. Mensen zijn onzeker over hun toekomst en verlangen van politici dat ze leiderschap tonen. Interactief leiderschap als het kan. Hij zou dolgraag nog één keer de revolutie prediken. Hij filoso feerde over nieuwe vormen van betrokkenheid – re-connecting people to policy – door chat-sessies met jonge burgers te organiseren. Alles via de nieuwe media, alles via internet, want de oude media hebben in zijn ogen volledig afgedaan. Met maar één doel: jonge mensen leren dat ze meer verantwoordelijkheid durven te nemen in het publieke leven.
pag 18
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Blair’s ongemak met de oude media wordt voor een deel bepaald door de ruwe omgangsvormen van de Britse tabloids met hun politieke leiders, maar met zijn kritische observaties raakt hij ook de kern van het mediadebat. De traditionele, betaalde media verliezen in snel tempo terrein, vooral onder jongeren, als intermediair tussen politiek en publiek. De krant blijft nog steeds favoriet als belangrijkste nieuwsbron, maar onder jongeren (18 tot 34 jaar) wint televisie gaandeweg terrein. En internet niet te vergeten. De mobiele telefoon is echter de grote winnaar als belangrijkste informatiedrager; 30 procent van de mensen bereiken en informeren (sms) elkaar inmiddels via de GSM en de Black Berry. In de toekomst zullen ze ook het nieuws via de telefoon tot zich laten komen. En dan te bedenken dat uit een onderzoek van KPN in 1994 bleek dat slechts één op de tien ondervraagden zei behoefte te hebben aan een mobiele telefoon. Veranderend consumptiepatroon Gerard Jacobs is een man van de praktijk. Hij is docent aan de School voor de Journalistiek in Utrecht, lid van de nieuw opgerichte kenniskring, maar is ook lange tijd correspondent geweest in Rusland en schreef prachtige reportages uit streken waar normale stervelingen nooit zullen komen. Hij zet de zaken graag scherp neer. ‘Kranten’, zegt hij met enige regelmaat om mij bij de les te houden, betaalde kranten zijn praktisch volledig verdwenen in het dagelijks leven van studenten, ook de onze. Het past niet meer bij hun levensritme. Ze komen er niet meer aan toe. Dat is niet uit protest, dat is een fact of life. Hun leven is een chaos, zonder ankers. ’s Morgens vroeg de krant lezen is iets voor hun ouders. Dat geldt ook voor het acht uur journaal.’ Volgens zijn studenten is dit oude mediapatroon Dino-denken, van een dinosaurus. Betaalde kranten zijn voor de zap-generatie geen noodzakelijke bron van nieuws meer. Nieuws is gratis. Een krant is een van de vele informatiedragers geworden. In de ogen van Jacobs moet de gevestigde journalistiek radicaal op de schop. Niet door een knieval te maken voor de jeugd, of uitsluitend het oor te luisteren te leggen bij lezers of kijkers,
pag 19
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
maar door hun taal beter te leren begrijpen, door journalistiek persoonlijker te maken. Er is wel interesse, zeker, juist in serieuze journalistiek, maar we schieten met onze oude journalistieke vormen over de nieuwe generatie heen, aldus Jacobs. Dat de journalistieke rot het goed ziet bleek op 17 april van dit jaar tijdens het debat met Joris Luyendijk in Amsterdam over zijn boek ‘Het zijn net mensen’. Een propvolle zaal (700 mensen) met vooral dertigers en een levendig debat over de rol en de kwaliteit van de hedendaagse journalistiek. Luyendijk staat voor modern en inspirerend, de vertegenwoordigers van de oude media (print en tv) kregen een spiegel voorgehouden. Jullie zitten te veel vastgeroest in geijkte patronen, klonk het verwijt scherp. Jullie staan niet tussen je publiek. ‘Die waarheidsvinding waar u het steeds over heeft, wie heeft u die opdracht gegeven? Ik heb mijn eigen waarheid, op internet, via Google. Ik heb de waarheid van de Volkskrant helemaal niet nodig. U voert een achterhoedegevecht’, aldus iemand uit de zaal. Applaus. Sinds de Fortuyn-revolutie zitten de gevestigde media in het verdomhoekje. Er is onvoldoende vertrouwen in de kwaliteit van de pers, er is ronduit scepsis. Onderzoekers van de Amsterdam School of Communications Research (ASCoR) schetsten zeer recent een desastreus beeld van de kwaliteit van de media in de ogen van Haagse politici. Driekwart van hen vindt dat politieke verslaggeving wordt gedomineerd door incidenten; de helft van de ondervraagde journalisten vindt dat trouwens ook1. Luyendijk appelleert aan dat sentiment. In hem zien zijn lezers een nieuw type leider: kwetsbaar, goudeerlijk, interactief. De krant, de vakbond, de politieke partij, de kerk; al deze instituties van de vorige eeuw kunnen in deze tijd van segmentatie en individualisering moei lijk overeind blijven. De moderne consument wil zelf filteren in de enorme diversiteit in het aanbod.
pag 18
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Blair’s ongemak met de oude media wordt voor een deel bepaald door de ruwe omgangsvormen van de Britse tabloids met hun politieke leiders, maar met zijn kritische observaties raakt hij ook de kern van het mediadebat. De traditionele, betaalde media verliezen in snel tempo terrein, vooral onder jongeren, als intermediair tussen politiek en publiek. De krant blijft nog steeds favoriet als belangrijkste nieuwsbron, maar onder jongeren (18 tot 34 jaar) wint televisie gaandeweg terrein. En internet niet te vergeten. De mobiele telefoon is echter de grote winnaar als belangrijkste informatiedrager; 30 procent van de mensen bereiken en informeren (sms) elkaar inmiddels via de GSM en de Black Berry. In de toekomst zullen ze ook het nieuws via de telefoon tot zich laten komen. En dan te bedenken dat uit een onderzoek van KPN in 1994 bleek dat slechts één op de tien ondervraagden zei behoefte te hebben aan een mobiele telefoon. Veranderend consumptiepatroon Gerard Jacobs is een man van de praktijk. Hij is docent aan de School voor de Journalistiek in Utrecht, lid van de nieuw opgerichte kenniskring, maar is ook lange tijd correspondent geweest in Rusland en schreef prachtige reportages uit streken waar normale stervelingen nooit zullen komen. Hij zet de zaken graag scherp neer. ‘Kranten’, zegt hij met enige regelmaat om mij bij de les te houden, betaalde kranten zijn praktisch volledig verdwenen in het dagelijks leven van studenten, ook de onze. Het past niet meer bij hun levensritme. Ze komen er niet meer aan toe. Dat is niet uit protest, dat is een fact of life. Hun leven is een chaos, zonder ankers. ’s Morgens vroeg de krant lezen is iets voor hun ouders. Dat geldt ook voor het acht uur journaal.’ Volgens zijn studenten is dit oude mediapatroon Dino-denken, van een dinosaurus. Betaalde kranten zijn voor de zap-generatie geen noodzakelijke bron van nieuws meer. Nieuws is gratis. Een krant is een van de vele informatiedragers geworden. In de ogen van Jacobs moet de gevestigde journalistiek radicaal op de schop. Niet door een knieval te maken voor de jeugd, of uitsluitend het oor te luisteren te leggen bij lezers of kijkers,
pag 19
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
maar door hun taal beter te leren begrijpen, door journalistiek persoonlijker te maken. Er is wel interesse, zeker, juist in serieuze journalistiek, maar we schieten met onze oude journalistieke vormen over de nieuwe generatie heen, aldus Jacobs. Dat de journalistieke rot het goed ziet bleek op 17 april van dit jaar tijdens het debat met Joris Luyendijk in Amsterdam over zijn boek ‘Het zijn net mensen’. Een propvolle zaal (700 mensen) met vooral dertigers en een levendig debat over de rol en de kwaliteit van de hedendaagse journalistiek. Luyendijk staat voor modern en inspirerend, de vertegenwoordigers van de oude media (print en tv) kregen een spiegel voorgehouden. Jullie zitten te veel vastgeroest in geijkte patronen, klonk het verwijt scherp. Jullie staan niet tussen je publiek. ‘Die waarheidsvinding waar u het steeds over heeft, wie heeft u die opdracht gegeven? Ik heb mijn eigen waarheid, op internet, via Google. Ik heb de waarheid van de Volkskrant helemaal niet nodig. U voert een achterhoedegevecht’, aldus iemand uit de zaal. Applaus. Sinds de Fortuyn-revolutie zitten de gevestigde media in het verdomhoekje. Er is onvoldoende vertrouwen in de kwaliteit van de pers, er is ronduit scepsis. Onderzoekers van de Amsterdam School of Communications Research (ASCoR) schetsten zeer recent een desastreus beeld van de kwaliteit van de media in de ogen van Haagse politici. Driekwart van hen vindt dat politieke verslaggeving wordt gedomineerd door incidenten; de helft van de ondervraagde journalisten vindt dat trouwens ook1. Luyendijk appelleert aan dat sentiment. In hem zien zijn lezers een nieuw type leider: kwetsbaar, goudeerlijk, interactief. De krant, de vakbond, de politieke partij, de kerk; al deze instituties van de vorige eeuw kunnen in deze tijd van segmentatie en individualisering moei lijk overeind blijven. De moderne consument wil zelf filteren in de enorme diversiteit in het aanbod.
pag 20
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Hoe pessimistisch moeten we zijn? Warren E. Buffett, bijna ’s werelds rijkste man en grootaandeelhouder van The Washington Post, waarschuwde dit voorjaar zijn aandeel houders dat de fundamenten onder de krantenindustrie eroderen. Hij deed dat in 1991 al, toen hij stelde dat ‘het monopolie op informatie uit handen van de kranten glijdt’. Nu zegt Buffett: ‘Als kabel- en satellietuitzendingen en het internet als eerste waren uitgevonden, hadden kranten zoals we ze nu kennen, helemaal niet bestaan.’ Ted Turner, oprichter van CNN, voorspelde laatst ook al dat het ‘all over‘ was met kranten. Met zijn dood zouden deze ‘things of the past’ ook uitsterven. Een voorspelling die hij ook al eens in 1981 had gedaan. Ten onrechte zoals is gebleken. Maar gunstig is de trend allerminst. Grote en traditioneel rijke kranten doen het in Amerika over de hele linie slecht. In de afgelopen twintig jaar is de oplage met ruim 30 procent gedaald, van 62 naar 43 miljoen. Zelfs de machtige New York Times is in zwaar weer beland. Sinds vier jaar lopen de advertenties terug, zakt de oplage en daalt de winst. Arthur Sulzberger, de baas van The New York Times, is zich bewust van de precaire situatie. In Davos tijdens het World Economic Forum in februari jl. kondigde hij drastische maatregelen aan. De papieren krant is niet meer het middelpunt van alles, maar zal – om te overleven – moeten gaan samenwerken met internet, bloggers en de online-wereld. En misschien verdwijnt de papieren versie wel: ‘Ik weet niet of we over vijf jaar de NYT nog drukken. Het kan me eigenlijk ook niet schelen.’ Hoe serieus de overgang van print naar internet is, blijkt uit recente statistieken van reclame-uitgaven aan dagbladen in Engeland. Online advertenties groeiden in 2006 zo hard (ruim 40 procent) vergeleken met print advertenties (0.2 procent) dat het marktaan deel van internet (11.4) in de totale bestedingen voor het eerst hoger is dan van dagbladen (10.9). In Nederland zijn de cijfers nog iets positiever voor de oude media, maar de trend is eender. De bruto bestedingen voor online advertenties bedroegen in 2006
pag 21
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
205 miljoen Euro (een groei van 36 procent ten opzichte van 2005), voor dagbladen was er een brutogroei van 1 procent. In totaal nog 768 miljoen Euro. Twee van de drie Nederlanders (4.8 miljoen) leest nog dagelijks een krant; voorwaar een populair massamedium. En de grote spelers, De Telegraaf, de Volkskrant en NRC Handelsblad, zijn ook in de economisch magere jaren behoorlijk winstgevend gebleven. Niks aan de hand zou je zeggen, want de economie helpt weer een handje. Maar dat is schijn. Sinds begin jaren negentig groeien dagbladen niet meer en sinds 1998 daalt de oplage met gemiddeld 2 à 3 procent per jaar. De nieuwssite van de Volkskrant is vorig jaar zo gegroeid (52 procent), dat het bereik van de site nu al groter is dan van de klassieke krant (eind 2006: 1.25 miljoen unieke bezoekers). Minstens zo cruciaal is de structurele krimp op de advertentiemarkt waardoor de winstgevendheid van betaalde kranten op de lange termijn ernstig wordt aangetast. Betaalde kranten zijn een misbare schakel in publiekscampagnes geworden. Bovendien staan de advertentietarieven enorm onder druk vanwege de dumpprijzen die gratis kranten hanteren. Adverteren op televisie is veel doel gerichter en internet heeft meer potentie op de lange termijn. Maar is er echt aanleiding pessimistisch te zijn? Het tij lijkt enigszins te keren. De eerste maanden van 2007 groeiden de mediabestedin gen in de dagbladen, vooral in de gratis en regionale kranten, met 15 procent. En die groeispurt is al bijna een jaar een feit. Internet toont aan dat lezers wel waarde hechten aan de kwaliteitsmerken die de betaalde kranten vertegenwoordigen. 2006 was sowieso een goed jaar voor krantenmakers. Nooit eerder verschenen er zoveel nieuwe producten NRC Next, Volkskrant Banen, de Pers, DAG, een interessante mix van betaald en gratis. Mediawatchers voorzien twee belangrijke ontwikkelingen (licht puntjes?) de komende jaren: kranten voor een massapubliek worden gratis en daarnaast is er ruimte voor nichekranten die zich op speci fieke groepen (communities) richten die bereid blijven voor nieuws te betalen. Stadskrant Het Parool is een voorbeeld, het Financieele
pag 20
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Hoe pessimistisch moeten we zijn? Warren E. Buffett, bijna ’s werelds rijkste man en grootaandeelhouder van The Washington Post, waarschuwde dit voorjaar zijn aandeel houders dat de fundamenten onder de krantenindustrie eroderen. Hij deed dat in 1991 al, toen hij stelde dat ‘het monopolie op informatie uit handen van de kranten glijdt’. Nu zegt Buffett: ‘Als kabel- en satellietuitzendingen en het internet als eerste waren uitgevonden, hadden kranten zoals we ze nu kennen, helemaal niet bestaan.’ Ted Turner, oprichter van CNN, voorspelde laatst ook al dat het ‘all over‘ was met kranten. Met zijn dood zouden deze ‘things of the past’ ook uitsterven. Een voorspelling die hij ook al eens in 1981 had gedaan. Ten onrechte zoals is gebleken. Maar gunstig is de trend allerminst. Grote en traditioneel rijke kranten doen het in Amerika over de hele linie slecht. In de afgelopen twintig jaar is de oplage met ruim 30 procent gedaald, van 62 naar 43 miljoen. Zelfs de machtige New York Times is in zwaar weer beland. Sinds vier jaar lopen de advertenties terug, zakt de oplage en daalt de winst. Arthur Sulzberger, de baas van The New York Times, is zich bewust van de precaire situatie. In Davos tijdens het World Economic Forum in februari jl. kondigde hij drastische maatregelen aan. De papieren krant is niet meer het middelpunt van alles, maar zal – om te overleven – moeten gaan samenwerken met internet, bloggers en de online-wereld. En misschien verdwijnt de papieren versie wel: ‘Ik weet niet of we over vijf jaar de NYT nog drukken. Het kan me eigenlijk ook niet schelen.’ Hoe serieus de overgang van print naar internet is, blijkt uit recente statistieken van reclame-uitgaven aan dagbladen in Engeland. Online advertenties groeiden in 2006 zo hard (ruim 40 procent) vergeleken met print advertenties (0.2 procent) dat het marktaan deel van internet (11.4) in de totale bestedingen voor het eerst hoger is dan van dagbladen (10.9). In Nederland zijn de cijfers nog iets positiever voor de oude media, maar de trend is eender. De bruto bestedingen voor online advertenties bedroegen in 2006
pag 21
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
205 miljoen Euro (een groei van 36 procent ten opzichte van 2005), voor dagbladen was er een brutogroei van 1 procent. In totaal nog 768 miljoen Euro. Twee van de drie Nederlanders (4.8 miljoen) leest nog dagelijks een krant; voorwaar een populair massamedium. En de grote spelers, De Telegraaf, de Volkskrant en NRC Handelsblad, zijn ook in de economisch magere jaren behoorlijk winstgevend gebleven. Niks aan de hand zou je zeggen, want de economie helpt weer een handje. Maar dat is schijn. Sinds begin jaren negentig groeien dagbladen niet meer en sinds 1998 daalt de oplage met gemiddeld 2 à 3 procent per jaar. De nieuwssite van de Volkskrant is vorig jaar zo gegroeid (52 procent), dat het bereik van de site nu al groter is dan van de klassieke krant (eind 2006: 1.25 miljoen unieke bezoekers). Minstens zo cruciaal is de structurele krimp op de advertentiemarkt waardoor de winstgevendheid van betaalde kranten op de lange termijn ernstig wordt aangetast. Betaalde kranten zijn een misbare schakel in publiekscampagnes geworden. Bovendien staan de advertentietarieven enorm onder druk vanwege de dumpprijzen die gratis kranten hanteren. Adverteren op televisie is veel doel gerichter en internet heeft meer potentie op de lange termijn. Maar is er echt aanleiding pessimistisch te zijn? Het tij lijkt enigszins te keren. De eerste maanden van 2007 groeiden de mediabestedin gen in de dagbladen, vooral in de gratis en regionale kranten, met 15 procent. En die groeispurt is al bijna een jaar een feit. Internet toont aan dat lezers wel waarde hechten aan de kwaliteitsmerken die de betaalde kranten vertegenwoordigen. 2006 was sowieso een goed jaar voor krantenmakers. Nooit eerder verschenen er zoveel nieuwe producten NRC Next, Volkskrant Banen, de Pers, DAG, een interessante mix van betaald en gratis. Mediawatchers voorzien twee belangrijke ontwikkelingen (licht puntjes?) de komende jaren: kranten voor een massapubliek worden gratis en daarnaast is er ruimte voor nichekranten die zich op speci fieke groepen (communities) richten die bereid blijven voor nieuws te betalen. Stadskrant Het Parool is een voorbeeld, het Financieele
pag 22
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Dagblad is een ander voorbeeld. Het gevaar is levensgroot dat de grote landelijke kranten van nu vanzelf nicheproducten worden vanwege hun verouderende lezersgroep. Nieuws is gratis In een brief aan de redactie van de Volkskrant (april 2007) stel ik vast dat de Volkskrant er goed aan doet mee te werken aan de nieuwe gratis krant DAG van PCM. Hierover vindt al geruime tijd een verhit debat plaats op de redactievloer. Zo’n gewaagd experiment, samen met KPN, leidt de aandacht maar af, en wat worden we er uiteindelijk wijzer van? Het kan de Volkskrant bovendien imagoschade opleveren. Moeten we deze beker niet aan ons voorbij laten gaan, luidt het sentiment bij een deel van de redactie. We zijn te laat met de vierde gratis krant in Nederland. De hoofdredactie, gesteund door de Stichting de Volkskrant, is er inmiddels van overtuigd geraakt dat een gratis krant goed aansluit bij de multimediale ambities van de krant. Zeker nu KPN meedoet (toegang tot ruim vier miljoen mobiele telefoons) en de financiële risico’s door grootaandeelhouder SDM (Stichting Democratie en Media) worden afgedekt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we al jaren met de gedachte speelden een lichte, mogelijk gratis, versie van de krant (Volkskrant light) te maken, maar dat we daarin niet echt voortgang boekten. Interne verdeeldheid speelde daarbij zeker een rol. Want waarom maken we de Volkskrant als geheel dan niet gratis, als we toch out of the box willen denken? Is dat niet veel effectiever? De impasse werd doorbroken toen de nieuwe leiding van PCM, in het bijzonder bestuursvoorzitter Ton aan de Stegge, duidelijk maakte dat PCM een gratis krant op de markt zou brengen, linksom of rechtsom. De redenering is vrij simpel: traditionele kranten verliezen structureel marktaandeel onder jonge lezers. Sterker, jongeren lezen wel, maar geen betaalde kranten. Nieuws is namelijk gratis. Wil PCM haar positie op de jongerenmarkt heroveren, dan is een gratis krant pure noodzaak. De idee om KPN erbij te betrekken is afkomstig van Aan de Stegge.
pag 23
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Als de hazen zo lopen, is het beter dat de Volkskrant-redactie die gratis krant gaat maken, zo opperde ik op ons 85-jarig feestje op 1 oktober jongstleden in de Rode Hoed. Volgens enkelen een meesterzet, volgens velen een verkeerde taxatie omdat PCM de zaak in eigen hand wilde houden en de Volkskrant een leidende rol misgunde. Maar, zo luidde onze redenering, wat is een krant zonder vader of moeder? PCM is een financiële holding, of zou dat moeten worden, en kan dus niet garant staan voor journalistieke kwaliteit. Volgens prof. Theo Huibers (TH Twente), die Stichting de Volkskrant begin dit jaar adviseerde over de toekomst van de Volkskrant, biedt DAG een uitgelezen kans een doorbraak te forceren op crossmediaal gebied. Hij ziet deelname vooral als een brug naar KPN om op die manier online in de voorhoede terecht te komen. Huibers formuleert twee harde voorwaarden. Eén: de Volkskrant moet de regie krijgen. En twee: de Volkskrant blijft autonoom op het gebied van nieuwe multimediale initiatieven. Denk aan samenwerking met Tele2 op het gebied van videoreportages (VK.TV) op het web. Na veel intern en bestuurlijk geharrewar, waarmee ik u niet zal vermoeien, is uiteindelijk voor de Volkskrant een prima constructie uit de hoed getoverd. Over 18 maanden, bij gebleken succes, neemt de krant de positie van PCM over in het project en wordt DAG een potentieel winstobject voor de Volkskrant. Bijvoorbeeld met de papieren Volkskrant als totaal ander product in dezelfde stal. Maar voor we zover zijn, moet er nog heel wat gebeuren. De eerste weken verliep de samenwerking moeizaam. De zeven (tijdelijk) gedetacheerde Volkskrant-redacteuren bij DAG hebben het erg naar hun zin. Zij geven leiding aan een jonge redactie en maken er het beste van. Ze kijken met bewondering naar de geoliede machine van de oude moederkrant. Maar ‘op zaal’ bij de Volkskrant is in eerste instantie minder enthousiasme te bespeuren. DAG ziet er niet uit, DAG beschadigt het imago van de krant en – het ergste van alles – hun artikelen komen totaal verknipt in de gratis krant. De roep om alle banden
pag 22
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Dagblad is een ander voorbeeld. Het gevaar is levensgroot dat de grote landelijke kranten van nu vanzelf nicheproducten worden vanwege hun verouderende lezersgroep. Nieuws is gratis In een brief aan de redactie van de Volkskrant (april 2007) stel ik vast dat de Volkskrant er goed aan doet mee te werken aan de nieuwe gratis krant DAG van PCM. Hierover vindt al geruime tijd een verhit debat plaats op de redactievloer. Zo’n gewaagd experiment, samen met KPN, leidt de aandacht maar af, en wat worden we er uiteindelijk wijzer van? Het kan de Volkskrant bovendien imagoschade opleveren. Moeten we deze beker niet aan ons voorbij laten gaan, luidt het sentiment bij een deel van de redactie. We zijn te laat met de vierde gratis krant in Nederland. De hoofdredactie, gesteund door de Stichting de Volkskrant, is er inmiddels van overtuigd geraakt dat een gratis krant goed aansluit bij de multimediale ambities van de krant. Zeker nu KPN meedoet (toegang tot ruim vier miljoen mobiele telefoons) en de financiële risico’s door grootaandeelhouder SDM (Stichting Democratie en Media) worden afgedekt. De eerlijkheid gebiedt te zeggen dat we al jaren met de gedachte speelden een lichte, mogelijk gratis, versie van de krant (Volkskrant light) te maken, maar dat we daarin niet echt voortgang boekten. Interne verdeeldheid speelde daarbij zeker een rol. Want waarom maken we de Volkskrant als geheel dan niet gratis, als we toch out of the box willen denken? Is dat niet veel effectiever? De impasse werd doorbroken toen de nieuwe leiding van PCM, in het bijzonder bestuursvoorzitter Ton aan de Stegge, duidelijk maakte dat PCM een gratis krant op de markt zou brengen, linksom of rechtsom. De redenering is vrij simpel: traditionele kranten verliezen structureel marktaandeel onder jonge lezers. Sterker, jongeren lezen wel, maar geen betaalde kranten. Nieuws is namelijk gratis. Wil PCM haar positie op de jongerenmarkt heroveren, dan is een gratis krant pure noodzaak. De idee om KPN erbij te betrekken is afkomstig van Aan de Stegge.
pag 23
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Als de hazen zo lopen, is het beter dat de Volkskrant-redactie die gratis krant gaat maken, zo opperde ik op ons 85-jarig feestje op 1 oktober jongstleden in de Rode Hoed. Volgens enkelen een meesterzet, volgens velen een verkeerde taxatie omdat PCM de zaak in eigen hand wilde houden en de Volkskrant een leidende rol misgunde. Maar, zo luidde onze redenering, wat is een krant zonder vader of moeder? PCM is een financiële holding, of zou dat moeten worden, en kan dus niet garant staan voor journalistieke kwaliteit. Volgens prof. Theo Huibers (TH Twente), die Stichting de Volkskrant begin dit jaar adviseerde over de toekomst van de Volkskrant, biedt DAG een uitgelezen kans een doorbraak te forceren op crossmediaal gebied. Hij ziet deelname vooral als een brug naar KPN om op die manier online in de voorhoede terecht te komen. Huibers formuleert twee harde voorwaarden. Eén: de Volkskrant moet de regie krijgen. En twee: de Volkskrant blijft autonoom op het gebied van nieuwe multimediale initiatieven. Denk aan samenwerking met Tele2 op het gebied van videoreportages (VK.TV) op het web. Na veel intern en bestuurlijk geharrewar, waarmee ik u niet zal vermoeien, is uiteindelijk voor de Volkskrant een prima constructie uit de hoed getoverd. Over 18 maanden, bij gebleken succes, neemt de krant de positie van PCM over in het project en wordt DAG een potentieel winstobject voor de Volkskrant. Bijvoorbeeld met de papieren Volkskrant als totaal ander product in dezelfde stal. Maar voor we zover zijn, moet er nog heel wat gebeuren. De eerste weken verliep de samenwerking moeizaam. De zeven (tijdelijk) gedetacheerde Volkskrant-redacteuren bij DAG hebben het erg naar hun zin. Zij geven leiding aan een jonge redactie en maken er het beste van. Ze kijken met bewondering naar de geoliede machine van de oude moederkrant. Maar ‘op zaal’ bij de Volkskrant is in eerste instantie minder enthousiasme te bespeuren. DAG ziet er niet uit, DAG beschadigt het imago van de krant en – het ergste van alles – hun artikelen komen totaal verknipt in de gratis krant. De roep om alle banden
pag 24
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
te verbreken komt luid door. Hier kan niets goeds uit voortkomen. ‘Het is pulp, Pieter’, aldus leden van de redactieraad. Maar de aanhouder wint. Er is ruimte voor een vierde gratis krant. Sterker, sinds De Pers er is, stijgt de losse verkoop op werkdagen van de Volkskrant. En DAG blijkt ook nog geen gevaarlijke concur rent. De slag om de lezer is geen inhoudelijke kwestie, maar wordt vooral gevoerd op het terrein van de distributie. Het openbaar vervoer is van Metro en Spits, Albert Heijn is van DAG en ik hoop vurig binnenkort ook de ROC’s en de hogescholen en universiteiten. Want daar bevinden zich de potentiële lezers van DAG. De grootste concurrent van de Volkskrant, NRC Handelsblad, heeft een ander model geadopteerd. NRC Next, niet gratis wel goed koper, wordt vanuit de moederkrant gemaakt, weliswaar met extra mankracht, maar redacteuren ervaren het als een enorme zware belasting. Die constructie is kwetsbaar, hoe succesvol NRC Next ook is gelanceerd. Het voordeel van het DAG-concept is dat het volledig iets nieuws is. Een nieuwsmerk, zegt Edwin Tromp, de baas van DAG. De samenwerking met de Volkskrant (Geen DAG zonder de Volkskrant, luidt ons motto) zal de komende maanden – hoop ik – worden uitgebreid, met name online (aanleveren van eigen videofilmpjes voor de NS-treinen). En ook commercieel komen er lezersaanbiedingen die de positie van DAG en de Volkskrant op termijn zullen versterken. Nieuwsproducent met verschillende snelheden Henk Hofland, de journalist van de vorige eeuw, zei ooit: ‘In het midden van de woeste rivier, moeten we van paard verwisselen.’ Als fervent zeezeiler zou ik zeggen: ‘Midden op zee, windkracht 10, moeten we de zeilen verwisselen.’ Dat is de opdracht die we ons zelf moeten geven. Laat ik de Volkskrant als rolmodel nemen en kijken hoe ver we zijn met het heruitvinden van de krant. Eerst een inspirerend oordeel van een externe deskundige, Oscar Kneppers, uitgever van het succesvolle techlifestyleblad Bright en bouwer van een multimediaal imperium. Zijn remedie is simpel en doeltreffend. Lezers hebben
pag 25
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
best interesse in informatie, zegt hij in Adformatie (april 2007), maar je moet ervoor zorgen dat je het zo maakt als zíj het willen hebben. Hij vindt dat uitgevers niet moeten klagen, maar ervoor moeten zorgen dat lezers die zijn weggelopen aan de achterkant weer worden opgevangen. De Volkskrant doet dat goed, zegt hij. ‘De site is goed ontwikkeld. Ze zijn misschien te innovatief voor de massa maar VK-TV is wel goed. Je moet ervaring opbouwen, zorgen dat je het kunt maken, voordat je er geld mee gaat verdienen. Alle uitgevers kunnen goed geld verdienen aan online. En als ze dat niet doen zijn ze niet goed bezig.’ Een waar woord. Want dat gevecht speelt zich dagelijks af tussen de commerciële mensen van de Volkskrant en de advertentie verkopers van PCM. Cruciaal is dat internet een serieuze parallelle inkomstenbron wordt. Dat legitimeert onze ambitie om – net als DAG – een crossmediaal platform te worden dat nieuws aanbiedt via print, online en mobiele telefoon. Het kruispunt van al deze activiteiten is de newsroom. Een soort high tech dorpspomp die 24 uur per dag en zeven dagen in de week nieuws produceert voor diverse afnemers; betaald en gratis, print en online (Pdf-krant om 16.00 uur), broadcast en narrowcast. Het merk de Volkskrant wordt een nieuwsproducent met verschillende snelheden, snel en langzaam. Snel (quick en dirty) op de site en langzaam (degelijk, diepgaand en duidend) in de dagkranten in de katernen in het weekeinde. Wie de kunst van het balanceren op een slappe dunne draad het beste beheerst, zal de langste adem hebben. Uit recent onderzoek (december 2006) van de VARA onder een kleine drieduizend lezers blijkt dat slechts 22 procent ervan overtuigd is dat de papieren krant in de huidige vorm overleeft. Twee van de drie mensen denken dat de papieren krant (en dan het liefst als tabloid) alleen kans van overleven heeft als zij is gekoppeld aan een website. Toekomstwatchers zien op niet al te lange termijn spectaculaire veranderingen: kranten, tijdschriften, radio, televisie, internet worden toegankelijk via één mobiel apparaat, een 3-dimensionaal beeldscherm. Mediaorganisaties moeten straks van alle markten thuis zijn; ze moeten nieuws bieden, entertainment, beeld en geluid.
pag 24
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
te verbreken komt luid door. Hier kan niets goeds uit voortkomen. ‘Het is pulp, Pieter’, aldus leden van de redactieraad. Maar de aanhouder wint. Er is ruimte voor een vierde gratis krant. Sterker, sinds De Pers er is, stijgt de losse verkoop op werkdagen van de Volkskrant. En DAG blijkt ook nog geen gevaarlijke concur rent. De slag om de lezer is geen inhoudelijke kwestie, maar wordt vooral gevoerd op het terrein van de distributie. Het openbaar vervoer is van Metro en Spits, Albert Heijn is van DAG en ik hoop vurig binnenkort ook de ROC’s en de hogescholen en universiteiten. Want daar bevinden zich de potentiële lezers van DAG. De grootste concurrent van de Volkskrant, NRC Handelsblad, heeft een ander model geadopteerd. NRC Next, niet gratis wel goed koper, wordt vanuit de moederkrant gemaakt, weliswaar met extra mankracht, maar redacteuren ervaren het als een enorme zware belasting. Die constructie is kwetsbaar, hoe succesvol NRC Next ook is gelanceerd. Het voordeel van het DAG-concept is dat het volledig iets nieuws is. Een nieuwsmerk, zegt Edwin Tromp, de baas van DAG. De samenwerking met de Volkskrant (Geen DAG zonder de Volkskrant, luidt ons motto) zal de komende maanden – hoop ik – worden uitgebreid, met name online (aanleveren van eigen videofilmpjes voor de NS-treinen). En ook commercieel komen er lezersaanbiedingen die de positie van DAG en de Volkskrant op termijn zullen versterken. Nieuwsproducent met verschillende snelheden Henk Hofland, de journalist van de vorige eeuw, zei ooit: ‘In het midden van de woeste rivier, moeten we van paard verwisselen.’ Als fervent zeezeiler zou ik zeggen: ‘Midden op zee, windkracht 10, moeten we de zeilen verwisselen.’ Dat is de opdracht die we ons zelf moeten geven. Laat ik de Volkskrant als rolmodel nemen en kijken hoe ver we zijn met het heruitvinden van de krant. Eerst een inspirerend oordeel van een externe deskundige, Oscar Kneppers, uitgever van het succesvolle techlifestyleblad Bright en bouwer van een multimediaal imperium. Zijn remedie is simpel en doeltreffend. Lezers hebben
pag 25
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
best interesse in informatie, zegt hij in Adformatie (april 2007), maar je moet ervoor zorgen dat je het zo maakt als zíj het willen hebben. Hij vindt dat uitgevers niet moeten klagen, maar ervoor moeten zorgen dat lezers die zijn weggelopen aan de achterkant weer worden opgevangen. De Volkskrant doet dat goed, zegt hij. ‘De site is goed ontwikkeld. Ze zijn misschien te innovatief voor de massa maar VK-TV is wel goed. Je moet ervaring opbouwen, zorgen dat je het kunt maken, voordat je er geld mee gaat verdienen. Alle uitgevers kunnen goed geld verdienen aan online. En als ze dat niet doen zijn ze niet goed bezig.’ Een waar woord. Want dat gevecht speelt zich dagelijks af tussen de commerciële mensen van de Volkskrant en de advertentie verkopers van PCM. Cruciaal is dat internet een serieuze parallelle inkomstenbron wordt. Dat legitimeert onze ambitie om – net als DAG – een crossmediaal platform te worden dat nieuws aanbiedt via print, online en mobiele telefoon. Het kruispunt van al deze activiteiten is de newsroom. Een soort high tech dorpspomp die 24 uur per dag en zeven dagen in de week nieuws produceert voor diverse afnemers; betaald en gratis, print en online (Pdf-krant om 16.00 uur), broadcast en narrowcast. Het merk de Volkskrant wordt een nieuwsproducent met verschillende snelheden, snel en langzaam. Snel (quick en dirty) op de site en langzaam (degelijk, diepgaand en duidend) in de dagkranten in de katernen in het weekeinde. Wie de kunst van het balanceren op een slappe dunne draad het beste beheerst, zal de langste adem hebben. Uit recent onderzoek (december 2006) van de VARA onder een kleine drieduizend lezers blijkt dat slechts 22 procent ervan overtuigd is dat de papieren krant in de huidige vorm overleeft. Twee van de drie mensen denken dat de papieren krant (en dan het liefst als tabloid) alleen kans van overleven heeft als zij is gekoppeld aan een website. Toekomstwatchers zien op niet al te lange termijn spectaculaire veranderingen: kranten, tijdschriften, radio, televisie, internet worden toegankelijk via één mobiel apparaat, een 3-dimensionaal beeldscherm. Mediaorganisaties moeten straks van alle markten thuis zijn; ze moeten nieuws bieden, entertainment, beeld en geluid.
pag 26
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
pag 27
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Om te overleven zullen kranten, televisiezenders en internetsites moeten fuseren. En de nieuwe mediawet geeft hiervoor meer ruimte. Het onderscheidende criterium is hoeveel ruimte wordt gevuld door journalistieke kwaliteit (content is king) of hoeveel informatie onge redigeerd blijft (weblogs, MSN, user generated content).
moordend. Lezers en adverteerders hebben steeds meer keus. Journalisten moeten daarop inhaken en meer gepersonaliseerde informatie geven (service is onze reclame). En uitgevers moeten innoveren, risico’s durven nemen en aanvullende producten aan bieden (boeken, cd’s, reizen).
De grote vraag is of de oude nieuwsvoorzieners, óók als ze zichzelf opnieuw hebben uitgevonden, kunnen opboksen tegen organisaties die vanuit het nieuwe medium (Google) zijn ontstaan. John de Mol, na elk fiasco komt hij sterker terug, is de meest alerte speler die begrijpt hoe het spel wordt gespeeld. Hij beseft langzamerhand dat content onontbeerlijk is en van daaruit probeert hij op twee terreinen, tv en internet, een stevige voet tussen de deur te krijgen. Nu nog een leuke krant in zijn pakket en hij is klaar voor de multimediale sprong vooruit.
Vergeet (dalende) oplagecijfers, bereik is het enige dat telt, zegt ook Montgomery. ‘De kunst is om tot een optimale samenwerking te komen tussen gedrukte en digitale activiteiten. Het gaat erom dat beide activiteiten elkaar versterken en aanvullen, terwijl de inhoud in beide versies compleet verschillend is’, aldus de Mecom-baas onlangs in De Telegraaf.
Mijn droom is simpel. Ik wil dat over vijf jaar de nieuw opgerichte Volkskrant Media Groep (VMG) oude en nieuwe media in zich verenigt. Niet strijdend met elkaar, maar samenwerkend. Met de klassieke moederkrant (het liefst op Berliner-formaat) als spil, met een kwalitatief sterke redactie en met een grote hoeveelheid sterke merkartikelen (van nieuwsklikker tot een maandelijks kwaliteits tijdschrift). Krantenbedrijven moeten informatiefabrieken worden. Het geschreven woord blijft dominant voor grote groepen lezers. Mensen, vooral vijftigplussers, hebben behoefte aan duiding en selectie die een krant dagelijks biedt. Tekst zal ook op het mobiele beeldscherm de belangrijkste informatiedrager zijn. Beeld is onder steunend. Ik durf de toekomst wel aan; een toekomst waarin nieuws en informatie op een andere wijze tot ons komen, maar waarin jour nalisten nog altijd het verschil maken. Dat de komende jaren beslissend zijn voor het voortbestaan van de drie grote krantenbedrijven, De Telegraaf, PCM (met straks NDC) en Wegener is evident. De nieuwe eigenaar van Wegener, Mecomtopman David Montgomery, ziet het gelukkig ook glashelder. Wie wil overleven heeft massabereik nodig. De concurrentie is
Bij Sanoma Uitgevers is de knop al volledig om. CEO Dick Molman noemt crossmediaal werken een mind set. Hij voorziet de komende jaren alleen groei in online-activiteiten: dat moet 30 tot 40 procent van de omzet van Sanoma worden. ‘Internet is een medium op zich. Dat is een ander vak. Die mensen praten en doen anders; zijn van een andere generatie. Dat kunnen ook technisch ingestelde functio narissen zijn in plaats van journalisten.’ (De Journalist, maart 2007). Ik heb het al eerder gezegd: digitaal leiderschap is onontbeerlijk om te overleven. Dat bereik je niet met één grote sprong voorwaarts. Stapsgewijze innovatie is het beste te managen. ‘Two steps forward, one step back’ is in een journalistieke omgeving een adequaat adagium om je doel te bereiken: de geleidelijke transformatie van een uniform papieren aanbod, naar een pluriform multimediaal aanbod. Er is niet één kwaliteit meer ‘We horen je nooit meer over de klassieke Volkskrant, de moeder aller kranten. Je bent alleen maar bezig met nieuwe media. Maar dat gaat onherroepelijk ten koste van de kwaliteit van onze hardcore business, het maken van de beste kwaliteitskrant in Nederland.’ Dit verwijt kreeg ik de afgelopen maanden vaak te horen. Hans Wansink, politiek commentator van de krant, schreef in een reactie op mijn Paasbrief, waarin ik de grote strategische lijnen
pag 26
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
pag 27
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Om te overleven zullen kranten, televisiezenders en internetsites moeten fuseren. En de nieuwe mediawet geeft hiervoor meer ruimte. Het onderscheidende criterium is hoeveel ruimte wordt gevuld door journalistieke kwaliteit (content is king) of hoeveel informatie onge redigeerd blijft (weblogs, MSN, user generated content).
moordend. Lezers en adverteerders hebben steeds meer keus. Journalisten moeten daarop inhaken en meer gepersonaliseerde informatie geven (service is onze reclame). En uitgevers moeten innoveren, risico’s durven nemen en aanvullende producten aan bieden (boeken, cd’s, reizen).
De grote vraag is of de oude nieuwsvoorzieners, óók als ze zichzelf opnieuw hebben uitgevonden, kunnen opboksen tegen organisaties die vanuit het nieuwe medium (Google) zijn ontstaan. John de Mol, na elk fiasco komt hij sterker terug, is de meest alerte speler die begrijpt hoe het spel wordt gespeeld. Hij beseft langzamerhand dat content onontbeerlijk is en van daaruit probeert hij op twee terreinen, tv en internet, een stevige voet tussen de deur te krijgen. Nu nog een leuke krant in zijn pakket en hij is klaar voor de multimediale sprong vooruit.
Vergeet (dalende) oplagecijfers, bereik is het enige dat telt, zegt ook Montgomery. ‘De kunst is om tot een optimale samenwerking te komen tussen gedrukte en digitale activiteiten. Het gaat erom dat beide activiteiten elkaar versterken en aanvullen, terwijl de inhoud in beide versies compleet verschillend is’, aldus de Mecom-baas onlangs in De Telegraaf.
Mijn droom is simpel. Ik wil dat over vijf jaar de nieuw opgerichte Volkskrant Media Groep (VMG) oude en nieuwe media in zich verenigt. Niet strijdend met elkaar, maar samenwerkend. Met de klassieke moederkrant (het liefst op Berliner-formaat) als spil, met een kwalitatief sterke redactie en met een grote hoeveelheid sterke merkartikelen (van nieuwsklikker tot een maandelijks kwaliteits tijdschrift). Krantenbedrijven moeten informatiefabrieken worden. Het geschreven woord blijft dominant voor grote groepen lezers. Mensen, vooral vijftigplussers, hebben behoefte aan duiding en selectie die een krant dagelijks biedt. Tekst zal ook op het mobiele beeldscherm de belangrijkste informatiedrager zijn. Beeld is onder steunend. Ik durf de toekomst wel aan; een toekomst waarin nieuws en informatie op een andere wijze tot ons komen, maar waarin jour nalisten nog altijd het verschil maken. Dat de komende jaren beslissend zijn voor het voortbestaan van de drie grote krantenbedrijven, De Telegraaf, PCM (met straks NDC) en Wegener is evident. De nieuwe eigenaar van Wegener, Mecomtopman David Montgomery, ziet het gelukkig ook glashelder. Wie wil overleven heeft massabereik nodig. De concurrentie is
Bij Sanoma Uitgevers is de knop al volledig om. CEO Dick Molman noemt crossmediaal werken een mind set. Hij voorziet de komende jaren alleen groei in online-activiteiten: dat moet 30 tot 40 procent van de omzet van Sanoma worden. ‘Internet is een medium op zich. Dat is een ander vak. Die mensen praten en doen anders; zijn van een andere generatie. Dat kunnen ook technisch ingestelde functio narissen zijn in plaats van journalisten.’ (De Journalist, maart 2007). Ik heb het al eerder gezegd: digitaal leiderschap is onontbeerlijk om te overleven. Dat bereik je niet met één grote sprong voorwaarts. Stapsgewijze innovatie is het beste te managen. ‘Two steps forward, one step back’ is in een journalistieke omgeving een adequaat adagium om je doel te bereiken: de geleidelijke transformatie van een uniform papieren aanbod, naar een pluriform multimediaal aanbod. Er is niet één kwaliteit meer ‘We horen je nooit meer over de klassieke Volkskrant, de moeder aller kranten. Je bent alleen maar bezig met nieuwe media. Maar dat gaat onherroepelijk ten koste van de kwaliteit van onze hardcore business, het maken van de beste kwaliteitskrant in Nederland.’ Dit verwijt kreeg ik de afgelopen maanden vaak te horen. Hans Wansink, politiek commentator van de krant, schreef in een reactie op mijn Paasbrief, waarin ik de grote strategische lijnen
pag 28
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
pag 29
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
robeerde te schetsen: ‘We moeten stoppen met deelname aan p gratis kranten, stoppen met programma’s voor radio en tv en stoppen met de pdf-krant om 16.00 uur. Mijn ideale Volkskrant onderscheidt zich door meer focus op kwaliteitsjournalistiek, zowel op papier als online. Crossmedia moet zinvol en lonend zijn, dat wil zeggen het kwaliteitsmerk Volkskrant versterken en geld opleveren.’
karakteristieke vormgeving en het ruimbemeten fotoaanbod dan aan de inhoud van de artikelen. Rupert van Woerkom, bladendokter van beroep, vindt DAG een verademing omdat het een andere manier van kijken en denken vraagt. Er is geen begin en geen einde aan. ‘DAG is een krant die niet als krant is ontworpen.’ Een debat dat wij, als makers van de Volkskrant classis, moeten durven voeren.
De redactieraad ging in zijn reactie op de jongste voorstellen van de hoofdredactie (meedoen aan DAG) nog een stapje verder. Zij spraken openlijk van uitholling van de klassieke nieuwskrant: ‘Investeren in kwaliteit is de beste overlevingsstrategie in het veranderende medialandschap.’ Een debat met vele voetangels en klemmen en snel gekwetste ego’s. Hoofdredacties móeten snel schakelen. Ze worden gedwongen zich aan te passen aan de moderne digitale wereld. Alleen dan is de toekomst van een krant als de Volkskrant enigszins verzekerd. Meer focus klinkt leuk, maar journalistieke leiders zullen veel moeten experimenteren en soms een teleurstelling oplopen. Dat is onvermijdelijk. Geef ruimte aan proeftuinen, waar journalistiek en commercie samen optrekken met strikte richtlijnen over journa listieke onafhankelijkheid (domeinen).
En dan is nog de vraag, stelt mediakenner Frank van Vree, of dit medicijn – de bevordering van de journalistieke kwaliteit – ‘een geschikte remedie is om de gevolgen van de structurele trans formatie van het medialandschap (convergentie van de oude en nieuwe media) tegen te gaan en de verliezen van de oude media op te vangen’ (in Media onder Vuur 2006)2. Hij heeft zelf grote twijfels en pleit voor het omarmen van nieuwe vormen van journalistiek. Daarom is het zo van belang dat de nieuwe Kenniskring aan de Hogeschool Utrecht ‘journalistieke kwaliteit’ als onderzoeksthema heeft gekozen. Het doel is om te komen tot een Handboek Kwaliteitsjournalistiek, waardoor we de vaak emotionele discussie in de beroepsgroep straks met objectievere maatstaven kunnen voeren. Collega Gerard Smit wil achterhalen hoe journalis tieke integriteit zich houdt onder druk van de commercie. Zijn er voorwaarden te scheppen waaronder dat beter of slechter afloopt. Door wat wordt de journalistieke bewijskracht bepaald en hoe ziet goede journalistiek er eigenlijk uit? Vragen die moeten leiden tot het vaststellen van criteria van kwaliteit, waarbij oude begrippen als selectie, duiding en analyse nog wel eens zeer levensvatbaar konden blijken te zijn. En Els Diekerhof richt zich op het leerstuk van de betrouwbare bronnen. Als journalisten zich in toenemende mate baseren op minder formele bronnen (internet, blogs), welke gevolgen heeft dat voor de kwaliteit van onze professie? En Michiel Smis concentreert zich op de vraag of de crossmediale aanpak van kranten en televisie daadwerkelijk tegemoet komt aan de veranderende informatiebehoefte van jonge lezers en kijkers. Hoe kan de binding tussen lezers en kranten weer worden versterkt? Is het niet tegenstrijdig dat juist de brieven- en opiniesectie weer een vitale is?
Als de markt het vraagt, moet iemand als eerste een gratis zaken krant rond het middaguur durven maken, in print en/of online. Als de distributie maar goed is geregeld. Dan zeg ik als hoofd redacteur: laten wij dat dan maar doen, als we het kunnen inpassen in bestaande activiteiten, zoals het succesvolle project VolkskrantBanen. Ik ben een ambachtelijke journalist die met zijn tijd meegaat. Dat is míjn definitie van authentieke professionaliteit. Maar de kern is of we bereid moeten zijn journalistieke kwaliteit her te definiëren en zelfs de definitie van nieuws kritisch te herijken. Onder druk wordt alles vloeibaar, zei wijlen Johan Stekelenburg, voorzitter van de FNV, ooit. Jongeren zijn nu eenmaal minder kritisch over de grens tussen commercie en journalistiek, dus storen ze zich niet aan geleende/geleasde kwaliteit van andere merken zoals in DAG. Kwaliteit bij DAG is nu eenmaal eerder gerelateerd aan de
pag 28
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
pag 29
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
robeerde te schetsen: ‘We moeten stoppen met deelname aan p gratis kranten, stoppen met programma’s voor radio en tv en stoppen met de pdf-krant om 16.00 uur. Mijn ideale Volkskrant onderscheidt zich door meer focus op kwaliteitsjournalistiek, zowel op papier als online. Crossmedia moet zinvol en lonend zijn, dat wil zeggen het kwaliteitsmerk Volkskrant versterken en geld opleveren.’
karakteristieke vormgeving en het ruimbemeten fotoaanbod dan aan de inhoud van de artikelen. Rupert van Woerkom, bladendokter van beroep, vindt DAG een verademing omdat het een andere manier van kijken en denken vraagt. Er is geen begin en geen einde aan. ‘DAG is een krant die niet als krant is ontworpen.’ Een debat dat wij, als makers van de Volkskrant classis, moeten durven voeren.
De redactieraad ging in zijn reactie op de jongste voorstellen van de hoofdredactie (meedoen aan DAG) nog een stapje verder. Zij spraken openlijk van uitholling van de klassieke nieuwskrant: ‘Investeren in kwaliteit is de beste overlevingsstrategie in het veranderende medialandschap.’ Een debat met vele voetangels en klemmen en snel gekwetste ego’s. Hoofdredacties móeten snel schakelen. Ze worden gedwongen zich aan te passen aan de moderne digitale wereld. Alleen dan is de toekomst van een krant als de Volkskrant enigszins verzekerd. Meer focus klinkt leuk, maar journalistieke leiders zullen veel moeten experimenteren en soms een teleurstelling oplopen. Dat is onvermijdelijk. Geef ruimte aan proeftuinen, waar journalistiek en commercie samen optrekken met strikte richtlijnen over journa listieke onafhankelijkheid (domeinen).
En dan is nog de vraag, stelt mediakenner Frank van Vree, of dit medicijn – de bevordering van de journalistieke kwaliteit – ‘een geschikte remedie is om de gevolgen van de structurele trans formatie van het medialandschap (convergentie van de oude en nieuwe media) tegen te gaan en de verliezen van de oude media op te vangen’ (in Media onder Vuur 2006)2. Hij heeft zelf grote twijfels en pleit voor het omarmen van nieuwe vormen van journalistiek. Daarom is het zo van belang dat de nieuwe Kenniskring aan de Hogeschool Utrecht ‘journalistieke kwaliteit’ als onderzoeksthema heeft gekozen. Het doel is om te komen tot een Handboek Kwaliteitsjournalistiek, waardoor we de vaak emotionele discussie in de beroepsgroep straks met objectievere maatstaven kunnen voeren. Collega Gerard Smit wil achterhalen hoe journalis tieke integriteit zich houdt onder druk van de commercie. Zijn er voorwaarden te scheppen waaronder dat beter of slechter afloopt. Door wat wordt de journalistieke bewijskracht bepaald en hoe ziet goede journalistiek er eigenlijk uit? Vragen die moeten leiden tot het vaststellen van criteria van kwaliteit, waarbij oude begrippen als selectie, duiding en analyse nog wel eens zeer levensvatbaar konden blijken te zijn. En Els Diekerhof richt zich op het leerstuk van de betrouwbare bronnen. Als journalisten zich in toenemende mate baseren op minder formele bronnen (internet, blogs), welke gevolgen heeft dat voor de kwaliteit van onze professie? En Michiel Smis concentreert zich op de vraag of de crossmediale aanpak van kranten en televisie daadwerkelijk tegemoet komt aan de veranderende informatiebehoefte van jonge lezers en kijkers. Hoe kan de binding tussen lezers en kranten weer worden versterkt? Is het niet tegenstrijdig dat juist de brieven- en opiniesectie weer een vitale is?
Als de markt het vraagt, moet iemand als eerste een gratis zaken krant rond het middaguur durven maken, in print en/of online. Als de distributie maar goed is geregeld. Dan zeg ik als hoofd redacteur: laten wij dat dan maar doen, als we het kunnen inpassen in bestaande activiteiten, zoals het succesvolle project VolkskrantBanen. Ik ben een ambachtelijke journalist die met zijn tijd meegaat. Dat is míjn definitie van authentieke professionaliteit. Maar de kern is of we bereid moeten zijn journalistieke kwaliteit her te definiëren en zelfs de definitie van nieuws kritisch te herijken. Onder druk wordt alles vloeibaar, zei wijlen Johan Stekelenburg, voorzitter van de FNV, ooit. Jongeren zijn nu eenmaal minder kritisch over de grens tussen commercie en journalistiek, dus storen ze zich niet aan geleende/geleasde kwaliteit van andere merken zoals in DAG. Kwaliteit bij DAG is nu eenmaal eerder gerelateerd aan de
pag 30
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Van klassieke naar ondernemende hoofdredacteur Het citaat van Hugo Brandt Corstius uit de Hoofdredacteur (uitgave ter gelegenheid van het afscheid van Harry Lockefeer als hoofdredacteur van de Volkskrant in maart 1995) wil ik u niet onthouden3. ‘Een hoofdredacteur is een schaap met zeven poten; hij moet een zakenman zijn; hij moet een redactiehoofd zijn; hij moet naar buiten toe een deftige mijnheer zijn; hij moet verstand van wijn hebben; hij moet een letterkijker zijn; hij moet onzichtbaar kunnen zijn en hij moet een columnistendrijver zijn.’ Ik voldoe – God lof – aan al die eigenschappen, ruim 12 jaar al weer. Zonder al te veel gedoe. Het ambacht past blijkbaar bij me. Maar sinds een tijdje herleeft een oude discussie. Moet de hoofdredacteur ook commercieel zijn? Sterker, moet hij of zij (Hugo!) eindverant woordelijkheid dragen voor het commerciële reilen en zeilen van de krant? Een debat dat zo oud is als er kranten bestaan, maar dat ik altijd buiten de deur heb weten te houden. Wie journalistiek leids man wil zijn, moet geen dubbele pet dragen. En dat principe heeft de afgelopen jaren uitstekend gewerkt. En als de uitgever en de hoofdredacteur het niet eens werden, haalden ze verhaal bij het lid van de raad van bestuur, verantwoordelijk voor dagbladen, en lange tijd zelfs bij de voorzitter. Prima geregeld. Niets meer aan doen. In 1999 stelde ik, als kersverse voorzitter van het Genootschap van Hoofdredacteuren voor om de discussie over de dubbelrol van de hoofdredacteur te heropenen. Tien jaar eerder was er een groot onderzoek gehouden onder collega’s met de vraag of ze er ook voor voelden om directeur te worden. De helft zei ja. In 1989! De constructie hoofdredacteur/directeur is in Nederland niet erg in zwang geraakt. Een hoofdredacteur is de vertrouwenspersoon van redacteuren en geeft ‘hands on’ leiding aan het journalistieke proces. Commercieel ben ik als geen ander. Ik ben altijd bezig met de con current: hebben ze meer of andere advertenties dan wij, ontwikkelen ze interessante nieuwe producten voor lezers? Maar dat is wat anders dan eindverantwoordelijk zijn. Geen twee zielen in een borst. Basta.
pag 31
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Maar de werkelijkheid is weerbarstiger dan dit fraaie principe. De afgelopen jaren is de hoofdredacteur steeds ondernemender geworden. Dat is een sluipend proces geweest. De hoofdredacteu ren bij PCM zijn sinds enige jaren medeverantwoordelijk voor de oplageontwikkeling van hun krant. En ze hebben ook een leidende rol in het uitbouwen van het merk. Logisch, want hoofdredacteuren zijn het boegbeeld van hun krant en drukken de grootste stempel op het product; uiteraard in goede samenspraak met hun uitgevers. Bij PCM, maar ook elders, staan we aan de vooravond van nieuwe ontwikkelingen. De positie van kranten wordt – eindelijk – versterkt en de leiding van de op te richten werkmaatschappijen komt in handen van een tweehoofdige directie: de hoofdredacteur en de uitgever. Dat duo wordt verantwoordelijk voor de totale operatie, inclusief het domein van de advertentieomzet. Advertentieverkopers werken nu nog in een centraal geleide club onder verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Ik ben nog altijd huiverig om de door redactiestatuten zorgvuldig beschermde positie van de hoofdredacteur te grabbel te gooien vanwege commerciële ambities. Maar is er een weg terug? Ook Harry Lockefeer, mijn succesvolle voorganger, zag in 1999 de bui al hangen. Hij schreef, nu als hoogleraar in Groningen, dat hoofdredacteuren er niet aan ontkomen leiding te geven aan het managementteam van de titel. Maar hij waarschuwde ook voor een te zware belasting: ‘Het brengt de hoofdredacteur wel erg sterk in zakelijk vaarwater. Dat kan zijn redactionele geloofwaardigheid ondergraven4.’ En ik zelf? Tot mijn niet geringe verbazing zei ik er in 1999, vier jaar baas van de Volkskrant, tot mijn collega’s in het Genootschap dit over: ‘Eén ding staat voor mij vast: als kranten een zogeheten merkenbeleid moeten gaan voeren en titels van kranten ook voor andere commerciële uitingen worden gebruikt (elektronische uit gaven, magazines, boeken, congressen), dient de hoofdredacteur de eindverantwoordelijkheid te houden en de regie te voeren.’ Dat klinkt acht jaar later als revolutionaire taal, zeker in die periode. Maar de tijd lijkt er meer dan ooit rijp voor. De regierol is cruciaal in de overlevingsstrategie waarin we verzeild zijn geraakt.
pag 30
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Van klassieke naar ondernemende hoofdredacteur Het citaat van Hugo Brandt Corstius uit de Hoofdredacteur (uitgave ter gelegenheid van het afscheid van Harry Lockefeer als hoofdredacteur van de Volkskrant in maart 1995) wil ik u niet onthouden3. ‘Een hoofdredacteur is een schaap met zeven poten; hij moet een zakenman zijn; hij moet een redactiehoofd zijn; hij moet naar buiten toe een deftige mijnheer zijn; hij moet verstand van wijn hebben; hij moet een letterkijker zijn; hij moet onzichtbaar kunnen zijn en hij moet een columnistendrijver zijn.’ Ik voldoe – God lof – aan al die eigenschappen, ruim 12 jaar al weer. Zonder al te veel gedoe. Het ambacht past blijkbaar bij me. Maar sinds een tijdje herleeft een oude discussie. Moet de hoofdredacteur ook commercieel zijn? Sterker, moet hij of zij (Hugo!) eindverant woordelijkheid dragen voor het commerciële reilen en zeilen van de krant? Een debat dat zo oud is als er kranten bestaan, maar dat ik altijd buiten de deur heb weten te houden. Wie journalistiek leids man wil zijn, moet geen dubbele pet dragen. En dat principe heeft de afgelopen jaren uitstekend gewerkt. En als de uitgever en de hoofdredacteur het niet eens werden, haalden ze verhaal bij het lid van de raad van bestuur, verantwoordelijk voor dagbladen, en lange tijd zelfs bij de voorzitter. Prima geregeld. Niets meer aan doen. In 1999 stelde ik, als kersverse voorzitter van het Genootschap van Hoofdredacteuren voor om de discussie over de dubbelrol van de hoofdredacteur te heropenen. Tien jaar eerder was er een groot onderzoek gehouden onder collega’s met de vraag of ze er ook voor voelden om directeur te worden. De helft zei ja. In 1989! De constructie hoofdredacteur/directeur is in Nederland niet erg in zwang geraakt. Een hoofdredacteur is de vertrouwenspersoon van redacteuren en geeft ‘hands on’ leiding aan het journalistieke proces. Commercieel ben ik als geen ander. Ik ben altijd bezig met de con current: hebben ze meer of andere advertenties dan wij, ontwikkelen ze interessante nieuwe producten voor lezers? Maar dat is wat anders dan eindverantwoordelijk zijn. Geen twee zielen in een borst. Basta.
pag 31
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
Maar de werkelijkheid is weerbarstiger dan dit fraaie principe. De afgelopen jaren is de hoofdredacteur steeds ondernemender geworden. Dat is een sluipend proces geweest. De hoofdredacteu ren bij PCM zijn sinds enige jaren medeverantwoordelijk voor de oplageontwikkeling van hun krant. En ze hebben ook een leidende rol in het uitbouwen van het merk. Logisch, want hoofdredacteuren zijn het boegbeeld van hun krant en drukken de grootste stempel op het product; uiteraard in goede samenspraak met hun uitgevers. Bij PCM, maar ook elders, staan we aan de vooravond van nieuwe ontwikkelingen. De positie van kranten wordt – eindelijk – versterkt en de leiding van de op te richten werkmaatschappijen komt in handen van een tweehoofdige directie: de hoofdredacteur en de uitgever. Dat duo wordt verantwoordelijk voor de totale operatie, inclusief het domein van de advertentieomzet. Advertentieverkopers werken nu nog in een centraal geleide club onder verantwoordelijkheid van de raad van bestuur. Ik ben nog altijd huiverig om de door redactiestatuten zorgvuldig beschermde positie van de hoofdredacteur te grabbel te gooien vanwege commerciële ambities. Maar is er een weg terug? Ook Harry Lockefeer, mijn succesvolle voorganger, zag in 1999 de bui al hangen. Hij schreef, nu als hoogleraar in Groningen, dat hoofdredacteuren er niet aan ontkomen leiding te geven aan het managementteam van de titel. Maar hij waarschuwde ook voor een te zware belasting: ‘Het brengt de hoofdredacteur wel erg sterk in zakelijk vaarwater. Dat kan zijn redactionele geloofwaardigheid ondergraven4.’ En ik zelf? Tot mijn niet geringe verbazing zei ik er in 1999, vier jaar baas van de Volkskrant, tot mijn collega’s in het Genootschap dit over: ‘Eén ding staat voor mij vast: als kranten een zogeheten merkenbeleid moeten gaan voeren en titels van kranten ook voor andere commerciële uitingen worden gebruikt (elektronische uit gaven, magazines, boeken, congressen), dient de hoofdredacteur de eindverantwoordelijkheid te houden en de regie te voeren.’ Dat klinkt acht jaar later als revolutionaire taal, zeker in die periode. Maar de tijd lijkt er meer dan ooit rijp voor. De regierol is cruciaal in de overlevingsstrategie waarin we verzeild zijn geraakt.
pag 32
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
pag 33
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
/ Noten
/ Bronnen
1 De toekomst van de journalistiek, Nico Drok e.a. Boom 2007. 2 Media onder Vuur; verweer van een hoofdredacteur, Pieter Broertjes. Het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, 2006. 3 De Hoofdredacteur, H. Brandt Corstius. De Volkskrant, 1995. 4 Media in overvloed; Mens & Maatschappij, 1999.
The Vanishing Newspaper, Philip Meyer. University of Missouri Press, 2004. Tuned Out, why Americans under 40 don’t follow the news, David Mindich. Oxford University Press, 2005. De krant was koning, publieksgerichte journalistiek en de toekomst van de media, Leon de Wolff. Bert Bakker, 2005. Toekomstraad; visies en ideeën over de toekomst van de media en mediagebruik, 2005. PopUp, de botsing tussen oude en nieuwe media, Henk Blanken & Mark Deuze. Uitgeverij Atlas, 2007. Het zijn net mensen, Joris Luyendijk. Uitgeverij Podium B.V., 2006.
pag 32
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
pag 33
hoofdstuk 2 Pieter Broertjes
/ Noten
/ Bronnen
1 De toekomst van de journalistiek, Nico Drok e.a. Boom 2007. 2 Media onder Vuur; verweer van een hoofdredacteur, Pieter Broertjes. Het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren, 2006. 3 De Hoofdredacteur, H. Brandt Corstius. De Volkskrant, 1995. 4 Media in overvloed; Mens & Maatschappij, 1999.
The Vanishing Newspaper, Philip Meyer. University of Missouri Press, 2004. Tuned Out, why Americans under 40 don’t follow the news, David Mindich. Oxford University Press, 2005. De krant was koning, publieksgerichte journalistiek en de toekomst van de media, Leon de Wolff. Bert Bakker, 2005. Toekomstraad; visies en ideeën over de toekomst van de media en mediagebruik, 2005. PopUp, de botsing tussen oude en nieuwe media, Henk Blanken & Mark Deuze. Uitgeverij Atlas, 2007. Het zijn net mensen, Joris Luyendijk. Uitgeverij Podium B.V., 2006.
“DE SENSATIE VAN HET BOVEN WATER HALEN VAN WAT ONBEKEND HAD MOETEN BLIJVEN”
pag 35
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
lectoraten Crossmedia content Overheidscommunicatie
openbare les Probeer het eens met de waarheid
3 / Ad van Liempt
Het is de laatste tijd weer hevig in de mode om over de verplatting van de Nederlandse televisie te praten en vooral te schrijven. Dat we dankzij die televisie almaar dommer worden. Freek de Jonge zegt het zelf, en Harry de Winter zegt het hem na. En Jos de Putter ook, en vergeet Oscar van den Bogaard niet. En de dames van NRC-Handelsblad, in hun klaaghoekje op de rtv-pagina: televisie is definitief het domein van de hersenlozen geworden. Maar geen nood, straks is de televisie verdwenen, volledig opgelost in het internet-tijdperk en dan worden we allemaal onze eigen hoofdredacteur, en dan kunnen we de hele dag op ons eigen tijdstip naar zelfgekozen journalistieke topprodukties kijken. Wat zal de maatschappij daar straks van opknappen, je kunt haast niet wachten. Deze openbare les is misschien wel een geschikt moment om deze droom te verstoren. Om te beginnen: de televisie is nog helemaal niet op z’n retour. Hij bloeit als nooit tevoren. Vorig jaar keken we 197 minuten per Nederlander per dag naar de televisie1. U en ik haalden dat natuurlijk lang niet, maar hoe minder wij samen keken, hoe meer de andere Nederlanders moesten kijken om dat te compenseren. De notie dat we alleen maar naar pulp, flauwekul en andere licht verteerbare troep hebben zitten kijken klopt ook niet, ik moet u teleurstellen. De Nederlander is nog altijd totaal verslaafd aan nieuws en informatie. Ik heb het even op een hoogst gemiddelde dag in mei zitten turven2. De belangrijkste journaaluitzendingen van de NOS halen op een dag samen 4,5 miljoen kijkers. Dat is inclusief het jeugdjournaal en dat nieuwe snelle journaaltje van half elf ’s avonds, maar exclusief al die korte journaals van ’s ochtend vroeg en overdag – als we die meetellen komt er zeker nog een miljoen bij.
“DE SENSATIE VAN HET BOVEN WATER HALEN VAN WAT ONBEKEND HAD MOETEN BLIJVEN”
pag 35
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
lectoraten Crossmedia content Overheidscommunicatie
openbare les Probeer het eens met de waarheid
3 / Ad van Liempt
Het is de laatste tijd weer hevig in de mode om over de verplatting van de Nederlandse televisie te praten en vooral te schrijven. Dat we dankzij die televisie almaar dommer worden. Freek de Jonge zegt het zelf, en Harry de Winter zegt het hem na. En Jos de Putter ook, en vergeet Oscar van den Bogaard niet. En de dames van NRC-Handelsblad, in hun klaaghoekje op de rtv-pagina: televisie is definitief het domein van de hersenlozen geworden. Maar geen nood, straks is de televisie verdwenen, volledig opgelost in het internet-tijdperk en dan worden we allemaal onze eigen hoofdredacteur, en dan kunnen we de hele dag op ons eigen tijdstip naar zelfgekozen journalistieke topprodukties kijken. Wat zal de maatschappij daar straks van opknappen, je kunt haast niet wachten. Deze openbare les is misschien wel een geschikt moment om deze droom te verstoren. Om te beginnen: de televisie is nog helemaal niet op z’n retour. Hij bloeit als nooit tevoren. Vorig jaar keken we 197 minuten per Nederlander per dag naar de televisie1. U en ik haalden dat natuurlijk lang niet, maar hoe minder wij samen keken, hoe meer de andere Nederlanders moesten kijken om dat te compenseren. De notie dat we alleen maar naar pulp, flauwekul en andere licht verteerbare troep hebben zitten kijken klopt ook niet, ik moet u teleurstellen. De Nederlander is nog altijd totaal verslaafd aan nieuws en informatie. Ik heb het even op een hoogst gemiddelde dag in mei zitten turven2. De belangrijkste journaaluitzendingen van de NOS halen op een dag samen 4,5 miljoen kijkers. Dat is inclusief het jeugdjournaal en dat nieuwe snelle journaaltje van half elf ’s avonds, maar exclusief al die korte journaals van ’s ochtend vroeg en overdag – als we die meetellen komt er zeker nog een miljoen bij.
pag 36
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
De hoofdbulletins van RTL komen per dag in de buurt van de twee miljoen. Ook daar mag je minstens een miljoen bijtellen als je de ochtendjournaals en al die korte uitzendingen op RTLZ meetelt. Bij SBS is het gehalte van het nieuws veel Nederlandser en gemiddeld veel lichter, maar daar is ook publiek voor: ruim anderhalf miljoen kijkers per dag. Dan komen daar de actualiteitenrubrieken nog bij. Per dag bij de publieke omroepen een kleine twee miljoen kijkers, en bij RTL halen achtergrondrubrieken als Editie NL en Vier in het Land ook nog zo’n 1,2 miljoen toeschouwers. Zouden we daar nog de informatieve talkshows en de informatieve rubrieken als Radar, Tegenlicht, etcetera bij optellen, dan komen daar per dag gemiddeld ook nog zeker twee miljoen kijkers bij. Als we alle appels en peren bij elkaar tellen gaan we flink in de richting van de zestien miljoen – een astronomisch getal dat geen rekening houdt met de vele dubbeltellingen die erin zitten, en ook niet met het rusteloze zapgedrag van de hedendaagse tv-kijker. Maar één ding is wel duidelijk: de nieuwsverslaving van de Nederlander is nog altijd virulent en lijdt tot dusver totaal niet onder internet en nieuwe media. Toegegeven – de nieuwsverslaving is het grootst onder vijftig plussers, maar dat is altijd zo geweest. Het mediagebruik onder jongeren wijkt sterk af, maar niemand kan voorspellen hoe zich dat in de toekomst ontwikkelt; kijken ze op hun vijfendertigste opeens ook naar NOVA, of zijn ze voor een klassiek medium als televisie voorgoed verloren en zullen ze nooit meer terugkeren naar de media van hun ouders? Niemand weet het, voorlopig is de televisie in ieder geval nog wel even de primaire nieuwsbron voor de gemiddelde Nederlander. Maar is Nederland daarmee ook een telecratie geworden, een samenleving die door de televisie wordt geregeerd? Speelt het publieke debat zich hier vooral op de televisie af en wordt het bijgevolg ook door de televisie geregisseerd? Daarover konden we enige tijd geleden weer de nodige bezorgde geluiden opvangen. Aan het eind van de honderd dagen-periode van
pag 37
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
het kabinet-Balkenende IV vonden allerlei volksvertegenwoordigers dat de ministersploeg verslag zou moeten uitbrengen aan het parlement. Dat de spindocters van het kabinet ervoor kozen om in het Jaarbeursgebouw bij Knevel en Van den Brink hun belevenissen te komen vertellen, zagen sommigen als de ultieme minachting van de volksvertegenwoordiging. Wat een meelijwekkende lichtgeraakt heid! Het was op zichzelf wel interessant dat de EO de primeur kreeg van dit nieuwe politieke moment – de emancipatie van de evangelische televisiejournalistiek mag hiermee wel voltooid heten; met de Christen Unie op het pluche wordt de EO-factor in het politiek-publicitaire complex kennelijk belangrijker. Maar verder stelde de bijeenkomst in de Utrechtse Jaarbeurs natuurlijk weinig voor. De rol van de media in ons staatsbestel is er geen millimeter groter door geworden. In het rapport Medialogica van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling is dat vier jaar geleden duidelijk onderstreept3. De opstellers van het rapport lieten doorschemeren dat ze eigenlijk tevoren hadden gedacht dat de invloed van de media op het politiek-maatschappelijke debat door de jaren heen steeds groter was geworden, maar na hun onderzoek moesten ze toegeven dat dat geen juiste veronderstelling was geweest: journalisten staan nog altijd aan de zijlijn en betreden slechts in zeer zeldzame gevallen zelf het speelveld. Een citaat uit het RMO-rapport: ‘De nieuwsmedia zijn als het ware de decorbouwers van de publieke zaak geworden: door selectie, interpretatie en ‘framing’ beïnvloeden ze de ruimte voor politici en burgers om standpunten naar voren te brengen, debatten aan te gaan en belangen te behartigen. Zelf spelen journalisten het spel echter niet, daar zijn nog steeds andere acteurs voor: politici, belangen organisaties en ‘publitici’.’ Publitici – het woord heeft nog geen grote opgang gemaakt, jammer. Wel een aardige opgave voor straks bij de lunch: noem vijf publitici. Vorig jaar november kregen we de juistheid van de RMO-stelling nog eens glashelder bevestigd. Op 21 november, aan de voor avond van de verkiezingen, was er een bij vlagen tamelijk flitsend televisiedebat tussen de lijsttrekkers van zes grote partijen te zien4.
pag 36
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
De hoofdbulletins van RTL komen per dag in de buurt van de twee miljoen. Ook daar mag je minstens een miljoen bijtellen als je de ochtendjournaals en al die korte uitzendingen op RTLZ meetelt. Bij SBS is het gehalte van het nieuws veel Nederlandser en gemiddeld veel lichter, maar daar is ook publiek voor: ruim anderhalf miljoen kijkers per dag. Dan komen daar de actualiteitenrubrieken nog bij. Per dag bij de publieke omroepen een kleine twee miljoen kijkers, en bij RTL halen achtergrondrubrieken als Editie NL en Vier in het Land ook nog zo’n 1,2 miljoen toeschouwers. Zouden we daar nog de informatieve talkshows en de informatieve rubrieken als Radar, Tegenlicht, etcetera bij optellen, dan komen daar per dag gemiddeld ook nog zeker twee miljoen kijkers bij. Als we alle appels en peren bij elkaar tellen gaan we flink in de richting van de zestien miljoen – een astronomisch getal dat geen rekening houdt met de vele dubbeltellingen die erin zitten, en ook niet met het rusteloze zapgedrag van de hedendaagse tv-kijker. Maar één ding is wel duidelijk: de nieuwsverslaving van de Nederlander is nog altijd virulent en lijdt tot dusver totaal niet onder internet en nieuwe media. Toegegeven – de nieuwsverslaving is het grootst onder vijftig plussers, maar dat is altijd zo geweest. Het mediagebruik onder jongeren wijkt sterk af, maar niemand kan voorspellen hoe zich dat in de toekomst ontwikkelt; kijken ze op hun vijfendertigste opeens ook naar NOVA, of zijn ze voor een klassiek medium als televisie voorgoed verloren en zullen ze nooit meer terugkeren naar de media van hun ouders? Niemand weet het, voorlopig is de televisie in ieder geval nog wel even de primaire nieuwsbron voor de gemiddelde Nederlander. Maar is Nederland daarmee ook een telecratie geworden, een samenleving die door de televisie wordt geregeerd? Speelt het publieke debat zich hier vooral op de televisie af en wordt het bijgevolg ook door de televisie geregisseerd? Daarover konden we enige tijd geleden weer de nodige bezorgde geluiden opvangen. Aan het eind van de honderd dagen-periode van
pag 37
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
het kabinet-Balkenende IV vonden allerlei volksvertegenwoordigers dat de ministersploeg verslag zou moeten uitbrengen aan het parlement. Dat de spindocters van het kabinet ervoor kozen om in het Jaarbeursgebouw bij Knevel en Van den Brink hun belevenissen te komen vertellen, zagen sommigen als de ultieme minachting van de volksvertegenwoordiging. Wat een meelijwekkende lichtgeraakt heid! Het was op zichzelf wel interessant dat de EO de primeur kreeg van dit nieuwe politieke moment – de emancipatie van de evangelische televisiejournalistiek mag hiermee wel voltooid heten; met de Christen Unie op het pluche wordt de EO-factor in het politiek-publicitaire complex kennelijk belangrijker. Maar verder stelde de bijeenkomst in de Utrechtse Jaarbeurs natuurlijk weinig voor. De rol van de media in ons staatsbestel is er geen millimeter groter door geworden. In het rapport Medialogica van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling is dat vier jaar geleden duidelijk onderstreept3. De opstellers van het rapport lieten doorschemeren dat ze eigenlijk tevoren hadden gedacht dat de invloed van de media op het politiek-maatschappelijke debat door de jaren heen steeds groter was geworden, maar na hun onderzoek moesten ze toegeven dat dat geen juiste veronderstelling was geweest: journalisten staan nog altijd aan de zijlijn en betreden slechts in zeer zeldzame gevallen zelf het speelveld. Een citaat uit het RMO-rapport: ‘De nieuwsmedia zijn als het ware de decorbouwers van de publieke zaak geworden: door selectie, interpretatie en ‘framing’ beïnvloeden ze de ruimte voor politici en burgers om standpunten naar voren te brengen, debatten aan te gaan en belangen te behartigen. Zelf spelen journalisten het spel echter niet, daar zijn nog steeds andere acteurs voor: politici, belangen organisaties en ‘publitici’.’ Publitici – het woord heeft nog geen grote opgang gemaakt, jammer. Wel een aardige opgave voor straks bij de lunch: noem vijf publitici. Vorig jaar november kregen we de juistheid van de RMO-stelling nog eens glashelder bevestigd. Op 21 november, aan de voor avond van de verkiezingen, was er een bij vlagen tamelijk flitsend televisiedebat tussen de lijsttrekkers van zes grote partijen te zien4.
pag 38
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
Plaats van handeling: de hal van de Tweede Kamer. Daar hadden de decorbouwers van de NOS de politieke arena gebouwd waar de zwevende kiezer last-minute zijn stem kon bepalen. Het debat duurde anderhalf uur, er keken in totaal 2,7 miljoen mensen naar, een ongekend record voor zo’n zwaar politieke uitzending zonder filmpjes, zangeresjes of komische cabaretiers. En er waren perioden dat de debatleiders minuten lang niets anders deden dan de naam noemen van degene die aan het woord mocht komen. Ze lieten de bal het werk doen, de politici bepaalden zelf de inhoud van het debat en de journalisten bouwden het decor. Zo werkt in Nederland het publieke debat, althans via de televisie. Wat de media wél kunnen, en ook de televisie, is het mede bepalen van de politiek/maatschappelijke agenda. Ik denk dat televisiejour nalisten daar gemiddeld misschien twee keer in de maand gebruik van maken. Het zijn bijna altijd de actualiteitenrubrieken die door een onthulling of een primeur het debat op gang helpen, de ene keer diepgaand en langdurig, zoals ooit bij de Zembla-reportage over de bouwfraude, de andere keer kort en oppervlakkig, bij de een of andere zeepbel die in een nieuwsrubriek ontstaat en al snel uiteenspat. Maar ook met, daar tussenin, heel relevante onderwerpen als de beleggingen van het ABP in wapenfabrieken en het gebruik van de stroomstok bij verhoren door onze jongens in Irak. We moeten al bij al naar mijn idee vaststellen dat de Nederlandse televisie op dit punt van agenda bepalen, van aanjagen van het politieke debat, onvoldoende presteert. De nieuwsrubrieken zijn in overwegende mate doorgevers van het nieuws, dat ze hebben geregistreerd of hebben aangereikt gekregen. Van het zelf produ ceren van nieuws dat anders niet bekend zou zijn geworden, van pure onderzoeksjournalistiek dus, komt naar verhouding niet erg veel terecht. Dat komt naar mijn gevoel vooral door de hoogst gebrekkige omstandigheden waarin de televisie in ons land moet opereren. We hebben een zwaar overspannen televisiemarkt, met veel te veel kanalen voor een veel te klein verzorgingsgebied. Het gevolg is dat de Nederlandse televisie zich ergens beweegt tussen de low budget en de no budget-programmering.
pag 39
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
Onze specialiteit, waardoor we in de hele wereld vermaard zijn geworden, is efficiënt en heel goedkoop produceren – dat zegt eigenlijk al genoeg. Nergens worden zoveel afleveringen van een spelletje per dag opgenomen als hier, nergens krijgt een studio ploeg zoveel verschillende programma’s uit te draaien in één dienst, nergens wordt er zo weinig gerepeteerd voor een soap-aflevering. Er zijn wel gradaties van armoe natuurlijk. De omstandigheden van de regionale omroepen zijn wel uiterst primitief. Ons land is eigen lijk te klein voor hoogwaardige regionale televisie, althans als die georganiseerd blijft op basis van de provinciegrenzen. Het is daarbij bovendien een uiterst ongelukkige situatie dat de meeste stations volledig van provinciale subsidie afhankelijk zijn. Bij de laatste provin ciale statenverkiezingen zag je ze zich disproportioneel uitsloven om de kiezer naar de stembus te trekken – kennelijk om de subsidie gever zoveel mogelijk ter wille te zijn. Bij de commerciële omroep is de concurrentie zo moordend en de strijd om de marktaandelen zo overheersend dat wij eigenlijk een hoogst curieus bestel hebben: er is hoegenaamd geen geld voor commerciële programma’s waar diepgaand onderzoek aan vooraf moet gaan. Dat is te duur. Redactionele voorbereiding dient beperkt te blijven tot een of twee telefoontjes van een stagiaire of een uiterst goedkope contractant. RTL Nieuws en zijn satellietrubrieken vormen een uitzondering en verder zou ik alleen Peter R. de Vries kunnen noemen, en misschien een spectaculair undercoverprogramma van SBS – verder kent de Nederlandse commerciële omroep geen onderzoeksjournalistiek. Vergeleken bij andere landen is dat hoogst opmerkelijk. In het Engelse bestel, en ook het Duitse, beconcurreren de commerciëlen hun publieke tegenhangers op kwaliteit en diep gang. En ook proberen ze elkaar bij grote gebeurtenissen in creati viteit en vakmanschap te overtroeven, zoals het hoort. Hier zien de commerciële stations af van een rechtstreekse uitzending van, pakweg, Koninginnedag: dat doet de NOS wel. Zelfs de begrafenis van de oude vorstin werd alleen maar door de NOS rechtstreeks verslagen, de commerciële stations wensten er geen cent aan te spenderen – zo’n houding zou in het Verenigd Koninkrijk ongetwijfeld het einde van het desbetreffende commerciële station betekend hebben.
pag 38
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
Plaats van handeling: de hal van de Tweede Kamer. Daar hadden de decorbouwers van de NOS de politieke arena gebouwd waar de zwevende kiezer last-minute zijn stem kon bepalen. Het debat duurde anderhalf uur, er keken in totaal 2,7 miljoen mensen naar, een ongekend record voor zo’n zwaar politieke uitzending zonder filmpjes, zangeresjes of komische cabaretiers. En er waren perioden dat de debatleiders minuten lang niets anders deden dan de naam noemen van degene die aan het woord mocht komen. Ze lieten de bal het werk doen, de politici bepaalden zelf de inhoud van het debat en de journalisten bouwden het decor. Zo werkt in Nederland het publieke debat, althans via de televisie. Wat de media wél kunnen, en ook de televisie, is het mede bepalen van de politiek/maatschappelijke agenda. Ik denk dat televisiejour nalisten daar gemiddeld misschien twee keer in de maand gebruik van maken. Het zijn bijna altijd de actualiteitenrubrieken die door een onthulling of een primeur het debat op gang helpen, de ene keer diepgaand en langdurig, zoals ooit bij de Zembla-reportage over de bouwfraude, de andere keer kort en oppervlakkig, bij de een of andere zeepbel die in een nieuwsrubriek ontstaat en al snel uiteenspat. Maar ook met, daar tussenin, heel relevante onderwerpen als de beleggingen van het ABP in wapenfabrieken en het gebruik van de stroomstok bij verhoren door onze jongens in Irak. We moeten al bij al naar mijn idee vaststellen dat de Nederlandse televisie op dit punt van agenda bepalen, van aanjagen van het politieke debat, onvoldoende presteert. De nieuwsrubrieken zijn in overwegende mate doorgevers van het nieuws, dat ze hebben geregistreerd of hebben aangereikt gekregen. Van het zelf produ ceren van nieuws dat anders niet bekend zou zijn geworden, van pure onderzoeksjournalistiek dus, komt naar verhouding niet erg veel terecht. Dat komt naar mijn gevoel vooral door de hoogst gebrekkige omstandigheden waarin de televisie in ons land moet opereren. We hebben een zwaar overspannen televisiemarkt, met veel te veel kanalen voor een veel te klein verzorgingsgebied. Het gevolg is dat de Nederlandse televisie zich ergens beweegt tussen de low budget en de no budget-programmering.
pag 39
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
Onze specialiteit, waardoor we in de hele wereld vermaard zijn geworden, is efficiënt en heel goedkoop produceren – dat zegt eigenlijk al genoeg. Nergens worden zoveel afleveringen van een spelletje per dag opgenomen als hier, nergens krijgt een studio ploeg zoveel verschillende programma’s uit te draaien in één dienst, nergens wordt er zo weinig gerepeteerd voor een soap-aflevering. Er zijn wel gradaties van armoe natuurlijk. De omstandigheden van de regionale omroepen zijn wel uiterst primitief. Ons land is eigen lijk te klein voor hoogwaardige regionale televisie, althans als die georganiseerd blijft op basis van de provinciegrenzen. Het is daarbij bovendien een uiterst ongelukkige situatie dat de meeste stations volledig van provinciale subsidie afhankelijk zijn. Bij de laatste provin ciale statenverkiezingen zag je ze zich disproportioneel uitsloven om de kiezer naar de stembus te trekken – kennelijk om de subsidie gever zoveel mogelijk ter wille te zijn. Bij de commerciële omroep is de concurrentie zo moordend en de strijd om de marktaandelen zo overheersend dat wij eigenlijk een hoogst curieus bestel hebben: er is hoegenaamd geen geld voor commerciële programma’s waar diepgaand onderzoek aan vooraf moet gaan. Dat is te duur. Redactionele voorbereiding dient beperkt te blijven tot een of twee telefoontjes van een stagiaire of een uiterst goedkope contractant. RTL Nieuws en zijn satellietrubrieken vormen een uitzondering en verder zou ik alleen Peter R. de Vries kunnen noemen, en misschien een spectaculair undercoverprogramma van SBS – verder kent de Nederlandse commerciële omroep geen onderzoeksjournalistiek. Vergeleken bij andere landen is dat hoogst opmerkelijk. In het Engelse bestel, en ook het Duitse, beconcurreren de commerciëlen hun publieke tegenhangers op kwaliteit en diep gang. En ook proberen ze elkaar bij grote gebeurtenissen in creati viteit en vakmanschap te overtroeven, zoals het hoort. Hier zien de commerciële stations af van een rechtstreekse uitzending van, pakweg, Koninginnedag: dat doet de NOS wel. Zelfs de begrafenis van de oude vorstin werd alleen maar door de NOS rechtstreeks verslagen, de commerciële stations wensten er geen cent aan te spenderen – zo’n houding zou in het Verenigd Koninkrijk ongetwijfeld het einde van het desbetreffende commerciële station betekend hebben.
pag 40
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
In Nederland zijn de serieuze zaken van het leven – nogmaals, RTL Nieuws uitgezonderd – voor de publieke televisie; die situatie is van lieverlee ontstaan. Maar tegelijkertijd is de publieke televisie hier van reclame-inkomsten afhankelijk – ook al iets wat je in het buitenland niet uitgelegd krijgt. En het gevolg is dat de publieke tv hier in een permanente spagaat verkeert: zoveel mogelijk kijkers trekken en tegelijkertijd een alter natief bieden voor de op entertainment gerichte commerciëlen. Geen wonder dat het er een jaar geleden naar uitzag dat de publieke omroep, door teruglopende reclame-inkomsten en oplopende bezuinigingen, definitief ten onder zou gaan. In dat licht bezien zijn we het afgelopen jaar getuige geweest van een wonderbaarlijke herrijzenis. Onder architectuur van Ton F. van Dijk is een nieuw model gebouwd dat een flink aantal nadelen heeft, maar dat wél gewerkt heeft. Eerst maar de positieve kanten: de vorming van een sterk Neder land 1, waar alle succesnummers op verenigd zijn, heeft de publieke omroep weer een leidende marktpositie bezorgd, Nederland 1 is met afstand het meest succesvolle kanaal. Dat genereert extra reclamegeld, maar ook weer extra kijkers – want op dat net is altijd wel iets te beleven. Toch heeft Van Dijk kunnen voorkomen dat Nederland 1 algemeen is weggezet als een pretnet dat ook door de commerciëlen had kunnen worden verzorgd: hij heeft én Een Vandaag, én het achtuurjournaal én de informatieve talkshow van Pauw en Witteman op dat succeskanaal geprogrammeerd, en daarmee de critici de wind uit de zeilen genomen. Dat was een gok, die voor de publieke omroep onverwacht positief is uitgepakt. Dan de nadelen. Op Nederland 2 is een overmaat aan serieuze programma’s terechtgekomen, zowel van puur informatieve als van levensbeschouwelijke aard. Dat heeft negatieve gevolgen voor de verteerbaarheid en de kijkbaarheid van het net, al zijn er avonden waarop er wel een goede belans is ontstaan. Hier heeft de auto nomie van de omroepen nog altijd een verwoestende invloed op de netindeling. Nederland 3 is al evenmin een succes; de kijkcijfers vallen mee doordat er vele weken per jaar Champions League
pag 41
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
v oetbal op wordt vertoond. De weg naar een soepel functionerend publiek bestel zal nog lang en bochtig zijn. Maar toch verdient de nieuwe netindeling wel enig krediet. Want er is onmiskenbaar een nieuw elan te bespeuren in Hilversum. Niet bij alle omroepen en niet in alle sectoren, maar er kán opeens weer veel meer, er is weer ruimte voor nieuwe ideeën en voor enige experimenten, waar, in de oude situatie, de omroepen op de diverse netten elkaar in de status quo gegijzeld hielden. Het is nu tijd voor een volgende stap. De Raad van Bestuur van de Publieke Omroep bereidt een kwaliteitsslag voor5. Op allerlei gebieden is het tijd voor een verdieping van het aanbod. Het nieuwe zelfvertrouwen dat sommige sectoren van de publieke omroep nu kenmerkt zal de komende tijd te gelde gemaakt moeten worden. Laat ik mij hier en nu beperken tot de journalistieke sector, over de rest moeten anderen zich maar uitspreken: de actualiteitenrubrieken zouden zich moeten durven te onttrekken aan de hype-cultuur in de Nederlandse journalistiek. Natuurlijk, ze moeten aandacht besteden aan het dominerende nieuws van de dag. Maar daarnaast is er nog volop keuze. En daarbij moeten ze uitgaan van hun eigen kracht en zich minder laten leiden door wat andere media doen. Nog altijd zijn de keuzes van de concurrent in hoge mate bepalend voor de keuze van redacties. Maar waarom? Journalistiek is zelfvertrouwen, en een zelfbewust programma maakt zijn eigen keuzes en onderstreept daarmee zijn onafhankelijkheid. De Nederlandse tv-journalisten hebben genoeg in huis. In zes jaar tijd wonnen drie Nederlandse tv-reportages de allerhoogste onderscheiding die de wereld kent, een Emmy Award. In 2001 Peter Tetteroo van Netwerk over Noord Korea, in 2005 Albert Reinders van Netwerk met Terug naar Beslan en in 2006 Tom Kleijn van NOVA met de Jacht op de Taliban. Dat zijn ongekende, en in Nederland totaal ondergewaardeerde prestaties. Het is alsof er in één decennium drie Nederlanders bij de Olympische Spelen goud op de 100 meter hardlopen hebben gehaald. Maar Netwerk werd ervoor beloond met een maar ternauwernood voorkomen opheffing en NOVA zag, als blijk van waardering, zijn zendtijd opnieuw bekort.
pag 40
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
In Nederland zijn de serieuze zaken van het leven – nogmaals, RTL Nieuws uitgezonderd – voor de publieke televisie; die situatie is van lieverlee ontstaan. Maar tegelijkertijd is de publieke televisie hier van reclame-inkomsten afhankelijk – ook al iets wat je in het buitenland niet uitgelegd krijgt. En het gevolg is dat de publieke tv hier in een permanente spagaat verkeert: zoveel mogelijk kijkers trekken en tegelijkertijd een alter natief bieden voor de op entertainment gerichte commerciëlen. Geen wonder dat het er een jaar geleden naar uitzag dat de publieke omroep, door teruglopende reclame-inkomsten en oplopende bezuinigingen, definitief ten onder zou gaan. In dat licht bezien zijn we het afgelopen jaar getuige geweest van een wonderbaarlijke herrijzenis. Onder architectuur van Ton F. van Dijk is een nieuw model gebouwd dat een flink aantal nadelen heeft, maar dat wél gewerkt heeft. Eerst maar de positieve kanten: de vorming van een sterk Neder land 1, waar alle succesnummers op verenigd zijn, heeft de publieke omroep weer een leidende marktpositie bezorgd, Nederland 1 is met afstand het meest succesvolle kanaal. Dat genereert extra reclamegeld, maar ook weer extra kijkers – want op dat net is altijd wel iets te beleven. Toch heeft Van Dijk kunnen voorkomen dat Nederland 1 algemeen is weggezet als een pretnet dat ook door de commerciëlen had kunnen worden verzorgd: hij heeft én Een Vandaag, én het achtuurjournaal én de informatieve talkshow van Pauw en Witteman op dat succeskanaal geprogrammeerd, en daarmee de critici de wind uit de zeilen genomen. Dat was een gok, die voor de publieke omroep onverwacht positief is uitgepakt. Dan de nadelen. Op Nederland 2 is een overmaat aan serieuze programma’s terechtgekomen, zowel van puur informatieve als van levensbeschouwelijke aard. Dat heeft negatieve gevolgen voor de verteerbaarheid en de kijkbaarheid van het net, al zijn er avonden waarop er wel een goede belans is ontstaan. Hier heeft de auto nomie van de omroepen nog altijd een verwoestende invloed op de netindeling. Nederland 3 is al evenmin een succes; de kijkcijfers vallen mee doordat er vele weken per jaar Champions League
pag 41
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
v oetbal op wordt vertoond. De weg naar een soepel functionerend publiek bestel zal nog lang en bochtig zijn. Maar toch verdient de nieuwe netindeling wel enig krediet. Want er is onmiskenbaar een nieuw elan te bespeuren in Hilversum. Niet bij alle omroepen en niet in alle sectoren, maar er kán opeens weer veel meer, er is weer ruimte voor nieuwe ideeën en voor enige experimenten, waar, in de oude situatie, de omroepen op de diverse netten elkaar in de status quo gegijzeld hielden. Het is nu tijd voor een volgende stap. De Raad van Bestuur van de Publieke Omroep bereidt een kwaliteitsslag voor5. Op allerlei gebieden is het tijd voor een verdieping van het aanbod. Het nieuwe zelfvertrouwen dat sommige sectoren van de publieke omroep nu kenmerkt zal de komende tijd te gelde gemaakt moeten worden. Laat ik mij hier en nu beperken tot de journalistieke sector, over de rest moeten anderen zich maar uitspreken: de actualiteitenrubrieken zouden zich moeten durven te onttrekken aan de hype-cultuur in de Nederlandse journalistiek. Natuurlijk, ze moeten aandacht besteden aan het dominerende nieuws van de dag. Maar daarnaast is er nog volop keuze. En daarbij moeten ze uitgaan van hun eigen kracht en zich minder laten leiden door wat andere media doen. Nog altijd zijn de keuzes van de concurrent in hoge mate bepalend voor de keuze van redacties. Maar waarom? Journalistiek is zelfvertrouwen, en een zelfbewust programma maakt zijn eigen keuzes en onderstreept daarmee zijn onafhankelijkheid. De Nederlandse tv-journalisten hebben genoeg in huis. In zes jaar tijd wonnen drie Nederlandse tv-reportages de allerhoogste onderscheiding die de wereld kent, een Emmy Award. In 2001 Peter Tetteroo van Netwerk over Noord Korea, in 2005 Albert Reinders van Netwerk met Terug naar Beslan en in 2006 Tom Kleijn van NOVA met de Jacht op de Taliban. Dat zijn ongekende, en in Nederland totaal ondergewaardeerde prestaties. Het is alsof er in één decennium drie Nederlanders bij de Olympische Spelen goud op de 100 meter hardlopen hebben gehaald. Maar Netwerk werd ervoor beloond met een maar ternauwernood voorkomen opheffing en NOVA zag, als blijk van waardering, zijn zendtijd opnieuw bekort.
pag 42
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
Onze televisieverslaggevers behoren, dat durf ik op grond van het voorgaande hardop te zeggen, tot de absolute wereldtop – laten we ze ook de kans geven om daar te blijven. En dat betekent: investeren in actualiteitenprogramma’s, in de mogelijkheid vak mensen naar het buitenland te laten reizen om een zo reëel mogelijk beeld te geven van de plaatsen die het wereldnieuws beheersen. Het is diep treurig dat Een Vandaag zich alleen nog maar met het buitenland bemoeit als daar een duidelijk Nederlandse invalshoek te registreren valt. Alle nieuwsrubrieken ter wereld leggen een extra accent op het eigen land, maar Nederland heeft zich altijd onder scheiden met zijn spraakmakende reportages uit oorlogsgebieden en andere brandhaarden – laten we dat toch vooral zo houden. En verder zou de publieke omroep het meest effectief aan zijn eigen voortbestaan werken als er geïnvesteerd wordt in onderzoeks journalistiek van niveau. Het is een van de moeilijkste takken van sport, maar in de strijd tegen dreigende verplatting en verrommeling de enige keus: tv-programma’s zullen hun eigen koers moeten varen door hun eigen onderwerpen uit te zoeken en daarmee hun kijkers en de samenleving te verrassen en het publieke debat aan te jagen. Alleen op die manier kan de tv-journalistiek de pretentie waarmaken de waakhond van de democratie te zijn. Maar de journalistiek kan dat niet alleen. Ze moet op zoek naar bond genoten met gelijke belangen. Tot nu toe zijn klokkenluiders de belangrijkste bondgenoten, maar die zijn zeldzaam en hun activiteiten zijn weliswaar van onmetelijk groot belang, maar niet structureel. De natuurlijke bondgenoot van de onderzoeksjournalist is de volks vertegenwoordiger. Maar meer dan de helft van dat menstype kan die rol van controleur van de overheid niet vervullen, omdat hem de handen zijn gebonden, door het regeerakkoord. Daarom moeten onderzoeksjournalisten bijna altijd met de oppositie optrekken, wat eigenlijk helemaal geen gezonde situatie is. Ik pleit ervoor dat Tweede Kamerleden van regeringspartijen hun mandaat veel preciezer en staatsrechtelijk zuiverder gaan opvatten en invullen. Ze tekenen voor een regeerakkoord, maar verder moeten ze nérgens voor tekenen. Voor alle onderwerpen die niet expliciet in een regeer akkoord staan omschreven, zouden ze ongebonden en onvervaard
pag 43
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
hun eigen ministers moeten kunnen controleren, zoals de grondwet dat (‘zonder last of ruggespraak’) ook bedoeld heeft. En op dát moment lopen hun belangen parallel met die van de serieuze en verantwoordelijk werkende onderzoeksjournalist. Ongebonden bondgenoten, volksvertegenwoordiger en onderzoeks journalist, beiden authentieke professionals, met waarheidsvinding en transparantie als belangrijkste doelstellingen in hun dagelijks werk. Daar moeten we naar toe. Zie het als een aansporing voor zowel de volksvertegenwoordiger als de onderzoeksjournalist: ‘Probeer het eens met de waarheid’ – dat zou hun beider motto moeten zijn. En op het niveau van de eigen journalistiek punt moet de publieke omroep zichzelf versterken, expertisecentra inrichten, redacties zoals van Zembla en Argos, Netwerk, Reporter en NOVA een kwaliteits impuls toedienen en extra faciliteren. Bijvoorbeeld door niet voortdurend aan hun zendtijd te knabbelen. De uitzendingen van de belangrijkste programma’s van de publieke omroep worden steeds korter, onaanvaardbaar kort, met als belang rijkste reden dat de STER meer minuten op prime time opeist. We hebben hier zelfs met de onuitlegbare situatie te maken dat de netto inkomsten van de STER in de afgelopen zes jaar met meer dan twintig procent zijn teruggelopen, terwijl de STER-zendtijd in dezelfde periode aanzienlijk is gestegen – ja, de publieke omroep in Nederland staat stijf van de absurditeiten6. Dit kabinet wil de afhankelijkheid van de publieke omroep van de STER verminderen – dat zou allereerst kunnen door de STER-zendtijd terug te brengen in plaats van te laten stijgen. Er resten nog een paar vragen. De eerste betreft de plaats van zo’n moeilijke tak van sport als de onderzoeksjournalistiek in het hoger beroepsonderwijs. Het ligt voor de hand om op basis van de praktijk te zeggen dat journalisten pas tot een onderzoeksteam worden toegelaten als ze een ruime praktijkervaring hebben opgebouwd. Het is inderdaad niet reëel te verwachten dat een aanmerkelijk deel
pag 42
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
Onze televisieverslaggevers behoren, dat durf ik op grond van het voorgaande hardop te zeggen, tot de absolute wereldtop – laten we ze ook de kans geven om daar te blijven. En dat betekent: investeren in actualiteitenprogramma’s, in de mogelijkheid vak mensen naar het buitenland te laten reizen om een zo reëel mogelijk beeld te geven van de plaatsen die het wereldnieuws beheersen. Het is diep treurig dat Een Vandaag zich alleen nog maar met het buitenland bemoeit als daar een duidelijk Nederlandse invalshoek te registreren valt. Alle nieuwsrubrieken ter wereld leggen een extra accent op het eigen land, maar Nederland heeft zich altijd onder scheiden met zijn spraakmakende reportages uit oorlogsgebieden en andere brandhaarden – laten we dat toch vooral zo houden. En verder zou de publieke omroep het meest effectief aan zijn eigen voortbestaan werken als er geïnvesteerd wordt in onderzoeks journalistiek van niveau. Het is een van de moeilijkste takken van sport, maar in de strijd tegen dreigende verplatting en verrommeling de enige keus: tv-programma’s zullen hun eigen koers moeten varen door hun eigen onderwerpen uit te zoeken en daarmee hun kijkers en de samenleving te verrassen en het publieke debat aan te jagen. Alleen op die manier kan de tv-journalistiek de pretentie waarmaken de waakhond van de democratie te zijn. Maar de journalistiek kan dat niet alleen. Ze moet op zoek naar bond genoten met gelijke belangen. Tot nu toe zijn klokkenluiders de belangrijkste bondgenoten, maar die zijn zeldzaam en hun activiteiten zijn weliswaar van onmetelijk groot belang, maar niet structureel. De natuurlijke bondgenoot van de onderzoeksjournalist is de volks vertegenwoordiger. Maar meer dan de helft van dat menstype kan die rol van controleur van de overheid niet vervullen, omdat hem de handen zijn gebonden, door het regeerakkoord. Daarom moeten onderzoeksjournalisten bijna altijd met de oppositie optrekken, wat eigenlijk helemaal geen gezonde situatie is. Ik pleit ervoor dat Tweede Kamerleden van regeringspartijen hun mandaat veel preciezer en staatsrechtelijk zuiverder gaan opvatten en invullen. Ze tekenen voor een regeerakkoord, maar verder moeten ze nérgens voor tekenen. Voor alle onderwerpen die niet expliciet in een regeer akkoord staan omschreven, zouden ze ongebonden en onvervaard
pag 43
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
hun eigen ministers moeten kunnen controleren, zoals de grondwet dat (‘zonder last of ruggespraak’) ook bedoeld heeft. En op dát moment lopen hun belangen parallel met die van de serieuze en verantwoordelijk werkende onderzoeksjournalist. Ongebonden bondgenoten, volksvertegenwoordiger en onderzoeks journalist, beiden authentieke professionals, met waarheidsvinding en transparantie als belangrijkste doelstellingen in hun dagelijks werk. Daar moeten we naar toe. Zie het als een aansporing voor zowel de volksvertegenwoordiger als de onderzoeksjournalist: ‘Probeer het eens met de waarheid’ – dat zou hun beider motto moeten zijn. En op het niveau van de eigen journalistiek punt moet de publieke omroep zichzelf versterken, expertisecentra inrichten, redacties zoals van Zembla en Argos, Netwerk, Reporter en NOVA een kwaliteits impuls toedienen en extra faciliteren. Bijvoorbeeld door niet voortdurend aan hun zendtijd te knabbelen. De uitzendingen van de belangrijkste programma’s van de publieke omroep worden steeds korter, onaanvaardbaar kort, met als belang rijkste reden dat de STER meer minuten op prime time opeist. We hebben hier zelfs met de onuitlegbare situatie te maken dat de netto inkomsten van de STER in de afgelopen zes jaar met meer dan twintig procent zijn teruggelopen, terwijl de STER-zendtijd in dezelfde periode aanzienlijk is gestegen – ja, de publieke omroep in Nederland staat stijf van de absurditeiten6. Dit kabinet wil de afhankelijkheid van de publieke omroep van de STER verminderen – dat zou allereerst kunnen door de STER-zendtijd terug te brengen in plaats van te laten stijgen. Er resten nog een paar vragen. De eerste betreft de plaats van zo’n moeilijke tak van sport als de onderzoeksjournalistiek in het hoger beroepsonderwijs. Het ligt voor de hand om op basis van de praktijk te zeggen dat journalisten pas tot een onderzoeksteam worden toegelaten als ze een ruime praktijkervaring hebben opgebouwd. Het is inderdaad niet reëel te verwachten dat een aanmerkelijk deel
pag 44
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
van afgestudeerde hbo-ers direct uit de collegezaal in een functie als onderzoeksjournalist zal worden geplaatst. Maar dat is geen reden om er in het beroepsonderwijs niet al mee te beginnen. Want onderzoeksjournalistiek is niet alleen een specialisme, het is ook een attitude, een manier van leven. Dat klinkt romantisch, en dat is het ook: de kick van zoeken én vinden; de sensatie van het boven water halen van wat onbekend had moeten blijven – dat kan een journalist blijvend inspireren. Vandaar ook dat het volkomen terecht is dat aan de School voor Journalistiek hier onderzoeksjournalistiek op het curriculum voor komt. Het geeft de studenten de gelegenheid kennis te maken met een van de meest wezenlijke onderdelen van het vak, en daardoor ook een ambitie te ontwikkelen die jaren later zeer van pas kan komen. Het is ook niet voor niks dat een van de docenten van de School, met medewerking van collega’s van buiten maar vooral binnen de school, dit jaar een handboek onderzoeksjournalistiek heeft doen uitgeven, dat voor beginners én gevorderden tal van nuttige aanwijzingen bevat7. Onderzoeksjournalistiek is in de meeste gevallen het ultimum van authentieke professionaliteit. Op het scherp van de snede de essentie van het vak beoefenen: feiten verzamelen en controleren en ze in een hoogst bruikbare vorm publiceren – en dat op basis van langdurig en grondig onderzoek. Dat kun je niet vroeg genoeg ontwikkelen. Nog één vraag: zouden we het ook niet over de digitale toekomst hebben, vandaag? Ik wou ermee eindigen. Voor veel programma’s is het internet een schitterend hulpmiddel. Natuurlijk, bij het journa listieke handwerk. Het checken van feiten, het zoeken van gegevens – dankzij de zoekmachines gaat het allemaal duizend maal sneller. Interne en externe scholing van onderzoeksjournalisten op dit terrein leidt tot nog hogere efficiency, en helpt ze de valkuilen van het internet te omzeilen. Maar ook in de output is internet voor informatieve programma’s van onschatbare waarde. Veel programma’s leggen dossiers aan,
pag 45
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
maken hun archieven toegankelijk op het web en helpen daarmee hun enthousiaste kijkers en luisteraars die méér willen weten flink op weg. De website van Andere Tijden is nu al met afstand het grootste en meest informatieve losbladige geschiedenisboek over de twintigste eeuw, en nog rijk geïllustreerd ook8. En de discussie tussen de serieuze programma’s en hun kijkers verloopt op tal van websites intensiever en vruchtbaarder dan ooit. Bij Andere Tijden komt een aanzienlijk deel van de onderwerpen inmiddels voort uit tips van kijkers, via het internet aangereikt. Internet verlengt bovendien de levensduur van televisieprogramma’s, bezorgt ze, om in moderne termen te spreken, een aanzienlijke long tail. De term ‘uitzending gemist’ beslaat inmiddels al een periode van zeven jaar – dat allemaal dankzij de zegeningen van het digitale tijdperk. Internet komt náást de televisie, en is daar van harte welkom en volstrekt onmisbaar. Maar voor het verdringen van de televisie is het nu echt nog te vroeg.
pag 44
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
van afgestudeerde hbo-ers direct uit de collegezaal in een functie als onderzoeksjournalist zal worden geplaatst. Maar dat is geen reden om er in het beroepsonderwijs niet al mee te beginnen. Want onderzoeksjournalistiek is niet alleen een specialisme, het is ook een attitude, een manier van leven. Dat klinkt romantisch, en dat is het ook: de kick van zoeken én vinden; de sensatie van het boven water halen van wat onbekend had moeten blijven – dat kan een journalist blijvend inspireren. Vandaar ook dat het volkomen terecht is dat aan de School voor Journalistiek hier onderzoeksjournalistiek op het curriculum voor komt. Het geeft de studenten de gelegenheid kennis te maken met een van de meest wezenlijke onderdelen van het vak, en daardoor ook een ambitie te ontwikkelen die jaren later zeer van pas kan komen. Het is ook niet voor niks dat een van de docenten van de School, met medewerking van collega’s van buiten maar vooral binnen de school, dit jaar een handboek onderzoeksjournalistiek heeft doen uitgeven, dat voor beginners én gevorderden tal van nuttige aanwijzingen bevat7. Onderzoeksjournalistiek is in de meeste gevallen het ultimum van authentieke professionaliteit. Op het scherp van de snede de essentie van het vak beoefenen: feiten verzamelen en controleren en ze in een hoogst bruikbare vorm publiceren – en dat op basis van langdurig en grondig onderzoek. Dat kun je niet vroeg genoeg ontwikkelen. Nog één vraag: zouden we het ook niet over de digitale toekomst hebben, vandaag? Ik wou ermee eindigen. Voor veel programma’s is het internet een schitterend hulpmiddel. Natuurlijk, bij het journa listieke handwerk. Het checken van feiten, het zoeken van gegevens – dankzij de zoekmachines gaat het allemaal duizend maal sneller. Interne en externe scholing van onderzoeksjournalisten op dit terrein leidt tot nog hogere efficiency, en helpt ze de valkuilen van het internet te omzeilen. Maar ook in de output is internet voor informatieve programma’s van onschatbare waarde. Veel programma’s leggen dossiers aan,
pag 45
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
maken hun archieven toegankelijk op het web en helpen daarmee hun enthousiaste kijkers en luisteraars die méér willen weten flink op weg. De website van Andere Tijden is nu al met afstand het grootste en meest informatieve losbladige geschiedenisboek over de twintigste eeuw, en nog rijk geïllustreerd ook8. En de discussie tussen de serieuze programma’s en hun kijkers verloopt op tal van websites intensiever en vruchtbaarder dan ooit. Bij Andere Tijden komt een aanzienlijk deel van de onderwerpen inmiddels voort uit tips van kijkers, via het internet aangereikt. Internet verlengt bovendien de levensduur van televisieprogramma’s, bezorgt ze, om in moderne termen te spreken, een aanzienlijke long tail. De term ‘uitzending gemist’ beslaat inmiddels al een periode van zeven jaar – dat allemaal dankzij de zegeningen van het digitale tijdperk. Internet komt náást de televisie, en is daar van harte welkom en volstrekt onmisbaar. Maar voor het verdringen van de televisie is het nu echt nog te vroeg.
pag 46
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
/ Noten
1 Stichting Kijkonderzoek: Jaarverslag 2006; Stichting Kijkonderzoek: TV-gebruik in Nederland 2006. 2 Telling op maandag 14 mei 2007, een volgens de maatstaven van de dienst Kijk- en Luisteronderzoek gemiddelde dag. 3 Rapport ‘Medialogica, Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek’ van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Den Haag, maart 2003. 4 NOS-Verkiezingsdebat, 22 november 2006, te raadplegen bij Ned. Instituut voor Beeld en Geluid. 5 Spreekbuis, personeelsblad voor omroepmedewerkers, 25 mei 2007. 6 Jaarverslag van de STER 2006, Hilversum, 2007. 7 Nico Kussendrager (red.), Onderzoeksjournalistiek, Groningen, 2007. 8 www.anderetijden.nl, zie ook www.omroep.nl/geschiedenis; beide websites komen tot stand in samenwerking tussen VPRO en NPS en worden gehost door de afdeling Digitaal van de VPRO. Laatstgenoemde website won de Pritchettprijs (beste omroepwebsite) van 2004.
pag 47
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
pag 46
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
/ Noten
1 Stichting Kijkonderzoek: Jaarverslag 2006; Stichting Kijkonderzoek: TV-gebruik in Nederland 2006. 2 Telling op maandag 14 mei 2007, een volgens de maatstaven van de dienst Kijk- en Luisteronderzoek gemiddelde dag. 3 Rapport ‘Medialogica, Over het krachtenveld tussen burgers, media en politiek’ van de Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling, Den Haag, maart 2003. 4 NOS-Verkiezingsdebat, 22 november 2006, te raadplegen bij Ned. Instituut voor Beeld en Geluid. 5 Spreekbuis, personeelsblad voor omroepmedewerkers, 25 mei 2007. 6 Jaarverslag van de STER 2006, Hilversum, 2007. 7 Nico Kussendrager (red.), Onderzoeksjournalistiek, Groningen, 2007. 8 www.anderetijden.nl, zie ook www.omroep.nl/geschiedenis; beide websites komen tot stand in samenwerking tussen VPRO en NPS en worden gehost door de afdeling Digitaal van de VPRO. Laatstgenoemde website won de Pritchettprijs (beste omroepwebsite) van 2004.
pag 47
hoofdstuk 3 Ad van Liempt
bijlagen
pag 49
Bijlage Curriculum vitae
/ Curriculum vitae
Jacques Wallage (1946) werd tijdens zijn doctoraalstudie Sociologie in 1970 voorzitter van de gemeenteraadsfractie PvdA in Groningen. In 1972 werd hij daar wethouder. Na van 1978 tot 1981 locoburgemeester van Groningen te zijn geweest, trad Wallage aan als lid van de Tweede Kamer. Van 1989 tot 1994 was hij staatssecretaris O&W en SoZaWe, waarna hij het voorzitterschap PvdA-fractie Tweede Kamer op zich nam tot 1998. Sinds dat jaar is Wallage burgemeester van Groningen en sinds september 2006 bijzonder lector Overheidscommunicatie Hogeschool Utrecht. Pieter Broertjes (1952) begon na zijn doctoraal Sociale Weten schappen in Utrecht eind 1979 als sociaal-economisch redacteur bij de Volkskrant. In maart 1995 volgde hij Harry Lockefeer op als hoofdredacteur van de Volkskrant. In de loop der jaren verschenen diverse publicaties van zijn hand, waarvan ‘De Prins spreekt’ (uitgeverij Balans) de meest recente en bekendste is. Andere publicaties: Ambtenaren in Actie (1982) en Getto’s in Holland (1989). Broertjes was van 1998 tot 2006 voorzitter van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren en is sinds dit jaar voorzitter World Press Photo. 1 september 2006 werd Broertjes geïnstalleerd als bijzonder lector Uitgeven van kranten in multimediaal tijdperk (Lectoraat Crossmedia Content) Hogeschool Utrecht.
bijlagen
pag 49
Bijlage Curriculum vitae
/ Curriculum vitae
Jacques Wallage (1946) werd tijdens zijn doctoraalstudie Sociologie in 1970 voorzitter van de gemeenteraadsfractie PvdA in Groningen. In 1972 werd hij daar wethouder. Na van 1978 tot 1981 locoburgemeester van Groningen te zijn geweest, trad Wallage aan als lid van de Tweede Kamer. Van 1989 tot 1994 was hij staatssecretaris O&W en SoZaWe, waarna hij het voorzitterschap PvdA-fractie Tweede Kamer op zich nam tot 1998. Sinds dat jaar is Wallage burgemeester van Groningen en sinds september 2006 bijzonder lector Overheidscommunicatie Hogeschool Utrecht. Pieter Broertjes (1952) begon na zijn doctoraal Sociale Weten schappen in Utrecht eind 1979 als sociaal-economisch redacteur bij de Volkskrant. In maart 1995 volgde hij Harry Lockefeer op als hoofdredacteur van de Volkskrant. In de loop der jaren verschenen diverse publicaties van zijn hand, waarvan ‘De Prins spreekt’ (uitgeverij Balans) de meest recente en bekendste is. Andere publicaties: Ambtenaren in Actie (1982) en Getto’s in Holland (1989). Broertjes was van 1998 tot 2006 voorzitter van het Nederlands Genootschap van Hoofdredacteuren en is sinds dit jaar voorzitter World Press Photo. 1 september 2006 werd Broertjes geïnstalleerd als bijzonder lector Uitgeven van kranten in multimediaal tijdperk (Lectoraat Crossmedia Content) Hogeschool Utrecht.
pag 50
Bijlage Curriculum vitae
Ad van Liempt (1949) werkte bijna veertien jaar in de regionale dagbladjournalistiek, voor hij overstapte naar de televisie. Hij was van 1982 tot 1986 chef binnenland bij het NOS Journaal. Na leidinggevende functies bij Studio Sport, NOS-Laat en NOVA werd hij in 2000 eindredacteur van het geschiedenisprogramma Andere Tijden. Van Liempt schreef diverse boeken, o.a. over de Indonesische kwestie, de Justitiecrisis van 1998 en over de betaalde jodenjacht in Nederland (‘Kopgeld’). Over zijn vakgebied publiceerde hij, samen Charles Groenhuijsen, in 1995 ‘Live’. In november 2005 schreef hij de geschiedenis van het NOS-Journaal: Het Journaal, 50 jaar achter de schermen van de televisiejournalistiek. Ad van Liempt is sinds september 2006 bijzonder lector Onderzoeksjournalistiek op televisie (Lectoraat Crossmedia Content) Hogeschool Utrecht.
pag 51
Bijlage Curriculum vitae
pag 50
Bijlage Curriculum vitae
Ad van Liempt (1949) werkte bijna veertien jaar in de regionale dagbladjournalistiek, voor hij overstapte naar de televisie. Hij was van 1982 tot 1986 chef binnenland bij het NOS Journaal. Na leidinggevende functies bij Studio Sport, NOS-Laat en NOVA werd hij in 2000 eindredacteur van het geschiedenisprogramma Andere Tijden. Van Liempt schreef diverse boeken, o.a. over de Indonesische kwestie, de Justitiecrisis van 1998 en over de betaalde jodenjacht in Nederland (‘Kopgeld’). Over zijn vakgebied publiceerde hij, samen Charles Groenhuijsen, in 1995 ‘Live’. In november 2005 schreef hij de geschiedenis van het NOS-Journaal: Het Journaal, 50 jaar achter de schermen van de televisiejournalistiek. Ad van Liempt is sinds september 2006 bijzonder lector Onderzoeksjournalistiek op televisie (Lectoraat Crossmedia Content) Hogeschool Utrecht.
pag 51
Bijlage Curriculum vitae
pag 52
Bijlage Colofon
auteurs Jacques Wallage, Pieter Broertjes en Ad van Liempt eindredactie Inge Noordijk ontwerp en uitvoering Dietwee, ontwerp en communicatie (Irene van Nes) drukwerk Grafisch Bedrijf Tuijtel lectoraat Crossmedia content lectoraat Overheidscommunicatie openbare les Probeer het eens met de waarheid, juni 2007 adres Kenniscentrum Communicatie & Journalistiek Padualaan 99, 3584 CH Utrecht Postbus 8911, 3503 RP Utrecht Uithof telefoon 030 219 36 23 website www.kenniscentrumCJ.hu.nl e-mail
[email protected]
PROBEER HET EENS MET DE WAARHEID
kc_cj_l_0607_dt
OPENBARE LES JUNI 2007 JACQUES WALLAGE PIETER BROERTJES AD VAN LIEMPT
87307_HU_Omslag.indd 1
LECTORATEN/ CROSSMEDIA CONTENT OVERHEIDSCOMMUNICATIE 15-06-2007 11:22:49