‘Private’ Sociale Zekerheid Door mr. A.J. H. Breitenfellner
Inleiding De publieke Sociale Zekerheid wordt de laatste decennia steeds meer privaat. Deze ontwikkeling – ook wel aangeduid als ‘terugtrekkende overheid – is vooral te zien bij de sociale zekerheidsregelingen voor ziekte en arbeidsongeschiktheid. De ‘privatisering’ is nog niet ten einde omdat de politiek en andere stakeholders dit zien als het belangrijkste middel om de publieke sociale zekerheid meer activerend te maken.1 Dat laatste is nodig om de sociale zekerheid betaalbaar te houden in het licht van de demografische ontwikkelingen. De opkomst van private sociale zekerheid heeft zowel een ideologische als een economische achtergrond. Wat ideologie betreft is het credo van de neoliberale opvatting: ‘markt waar het kan, overheid waar het moet’. Steeds meer nadruk krijgt echter de economische ratio om te privatiseren: concurrentie en financiële prikkels leiden tot een efficiënter en meer activerend stelsel in de zin van arbeidsbevordering ofwel re-integratie. Het adagium is: ‘het financiële risico op dat niveau leggen waar dat risico het beste kan worden beïnvloed’. Bij de private sociale zekerheid is het de vraag of rechthebbenden net zo goed beschermd zijn als bij de publieke private sociale zekerheid. Meestal wordt die vraag beantwoord door te wijzen op de vele beschermende wettelijke bepalingen bij de private sociale zekerheid. Dit levert echter geen volledig beeld op. De rechthebbende geniet ook andere vormen van bescherming. Het is goed om ook dat te belichten. De relevantie daarvan is dat de overheid zich bij elke ‘privatiseringsoperatie’ afvraagt af of de rechthebbenden wel voldoende beschermd zijn. Een recent en actueel voorbeeld is de discussie over zelfstandigen dat zich na vervallen van de publieke sociale zekerheidsregeling, niet in alle gevallen meer kunnen verzekeren tegen het risico van arbeidsongeschiktheid Het ‘verschijnsel’ op zich is de laatste decennia sterk in omvang toegenomen. Zelfs zo zeer dat beter gesproken kan worden van een gelijkwaardig stelsel naast dat van de publieke sociale zekerheid. Verwacht mag worden dat het belang van private sociale zekerheid alleen nog maar groter wordt. Er hoeft alleen maar gewezen te worden op het politieke beleid van de afgelopen decennia om financiële risico’s betreffende publieke sociale zekerheid zoveel mogelijk bij private partijen neer te leggen.2 Het startpunt van de versnelde ontwikkeling van private sociale zekerheid ligt in 1990 toen het beroep op de sociale zekerheid uit de hand dreigde te lopen en de overheid maatregelen nam om de publieke 1
Scheltema 2006. Scheltema wijst erop dat een toekomstbestendig stelsel van sociale zekerheid maatschappelijke veranderingen flexibel moet kunnen opvangen en noemt als voorbeelden de verhoging van de AOW-leeftijd en het meer activerend maken van de WAO. Inmiddels worden juist deze ingrepen uitgevoerd dan wel genoemd (waarbij de WAO inmiddels is vervangen door de WIA) om de sociale zekerheid op langer termijn betaalbaar te houden. 2 Jacobs 2006
sociale zekerheid meer activerend te maken. Het ‘denken’ over privatiseren kwam vanaf dat moment pas echt van de grond. Een voorbeeld is de WRR-studie: Private verzekering van sociale risico’s.3
Definities Private sociale zekerheid kan op verschillende manieren worden gedefinieerd. Zo spreekt Noordam over arbeidsrechtelijke sociale zekerheid. Hiermee doelt hij primair op arbeidsvoorwaardenregelingen waarin inkomen wordt beschermd. Daarnaast doelt hij op publiekrechtelijke regelingen die verplichtingen bij de werkgever leggen. Zijn definitie luidt: private sociale zekerheid wordt gevormd door de op inkomensbescherming, preventie en re-integratie gerichte, met de dienstbetrekking verband houdende maatregelen.4 Opmerkelijk is dat Noordam preventie en re-integratie noemt als kenmerken van private sociale zekerheid. Klosse stelt in een bespreking van Noordams definitie dat het eigenlijk moet gaan om een vorm van privaatrechtelijke georganiseerde sociale zekerheid. Hier wordt het privaatrechtelijke karakter centraal gesteld. Om die reden zou gesproken kunnen worden van privaatrechtelijke tegenover publiekrechtelijke sociale zekerheid.5 De literatuur biedt afgezien van het genoemde bijdragen, weinig houvast voor wat private sociale zekerheid exact is. In ieder geval is de term arbeidsrechtelijke sociale zekerheid te beperkt. Er is immers ook sociale zekerheid die niet arbeidsrechtelijk is. Dat is het geval als werknemers in privé of wanneer zelfstandigen zelf voorzien in ‘sociale zekerheid’. Gezien de afbakeningsproblemen is het niet zo vreemd dat de scheidslijn tussen publiek en privaat soms moeilijk is te trekken. Een voorbeeld daarvan is de uitvoering van de ZVW door private organisaties. De regeling inclusief de financiering is volledig publiek terwijl de instellingen die het uitvoeren privaat zijn. Anderzijds dragen de private uitvoerders wel het financiële risico. Of het hier en in andere gevallen gaat om publieke of om private sociale zekerheid, is uiteindelijk een definitiekwestie.6 Private sociale zekerheid zou – als uitbreiding van de definitie van Noordam – als volgt kunnen luiden: ‘Private sociale zekerheid wordt gevormd door alle op inkomensbescherming, preventie en re3
Bekkering 1994 Noordam 2004 5 Klosse 2006 6 Ofwel, in hoeverre is het relevant of de uitvoering in publieke of private handen ligt. Me zou kunnen stellen dat dit relevant wanneer met de wijze van uitvoering ook de wijze waarop risico’s worden gedragen, verandert. Daarmee verandert ook het karakter van de regeling zelf. Bij de uitvoering van de ZVW lopen verzekeraars het financiële risico, maar ligt de wijze waarop de premies worden bepaald vast. Er is sprake van een door de overheid vastgesteld inkomensafhankelijke premie en een vaste nominale premie waar in beperkte mate een korting op kan worden verleend. De publieke voorwaarden, ook wat betreft de financiering, zijn dermate stringent dat eerder van publieke sociale zekerheid kan worden gesproken dan van private sociale zekerheid. Anders is dat bij de aanvullende pensioenen in de zogeheten tweede pijler, en zeker bij de individuele pensioenen van de derde pijler. Hier is sprake van – weliswaar voor een deel onder publieke voorwaarden - uitgevoerde sociale zekerheid, echter de inhoud van de pensioenregeling en de wijze van financiering kunnen geheel door private partijen zelf worden bepaald. Ook ligt dit anders bij het eigen risicodragen in het kader van de huidige arbeidsongeschiktheidsverzekering. Hier is eveneens sprake van private uitvoering van een publieke regeling waarbij echter ook de financiering een privaat karakter heeft gekregen. Daardoor is het wezen van deze regeling dusdanig is veranderd, dat daar wel gesproken kan worden van private sociale zekerheid. 4
integratie gerichte maatregelen die buiten het kader van de publieke sociale zekerheid vallen maar wel naar aard en doelstelling overeenkomen met publieke sociale zekerheid’. Juridisch behoort zowel de publieke als de private sociale zekerheid tot het bestuursrecht met diverse vertakkingen naar het privaatrecht. Althans voor zover het wettelijk is vastgelegd. Zoals hierna zal blijken is niet elke vorm van private sociale zekerheid wettelijke vastgelegd. Damen schrijft overigens met betrekking tot het rechtskarakter van sociale zekerheid in relatie tot arbeidsrechtelijke sociale zekerheid dat het in ieder niet een soort afgeleid arbeidsrecht is.7
Verschijningsvormen van private sociale zekerheid Het beeld van wat private sociale zekerheid precies is, is duidelijker als gedifferentieerd wordt naar de verschijningsvormen daarvan: •
geprivatiseerde sociale zekerheid;
•
privaat uitgevoerde sociale zekerheid;
•
private aanvullingen op sociale zekerheid;
•
individuele private sociale zekerheid
In de literatuur wordt nog wel eens een vijfde verschijningsvorm van private sociale zekerheid genoemd: namelijk: private ofwel •
geprivatiseerde re-integratie.8
Geprivatiseerde sociale zekerheid De meest sprekende verschijningsvorm van private sociale zekerheid is ongetwijfeld de geprivatiseerde sociale zekerheid. Bij deze vorm van private sociale zekerheid is de publieke regeling omgezet in een private regeling. Men kan ook wel zeggen dat de regeling is overgegaan van een bestuursrechtelijke naar een privaatrechtelijke regeling.9 Bij deze vorm van private sociale zekerheid gaat het om een private regeling die qua inhoud gelijk is gebleven maar waarbij de voorwaarden privaatrechtelijk zijn geworden en de uitvoering en het risico bij private partijen (werkgevers) is gelegd.
7
Damen 2006 Damen schrijft: ‘Het staat buiten kijf dat het socialezekerheidsrecht wat type recht betreft tot het bestuursrecht behoort. Het is daarom opvallend dat er – ten onrechte – lang een zekere afstand heeft bestaan tussen het socialezekerheidsrecht en het bestuursrecht. Het socialezekerheidsrecht placht men veelal vanuit het sociaal recht (arbeidsrecht) te benaderen, daarbij te weinig aandacht bestedend aan het bestuursrechtelijke karakter van het socialezekerheidsrecht. De komst van de AWB bevestigt nog eens dat het socialezekerheidsrecht wel degelijk tot de bestuursrechtelijke familie behoort.’ 8 Beer, Wielers 2007 9 Hier is dus geen sprake van afgeschafte publieke sociale zekerheid waarbij de private markt het ‘gat’ heeft gedicht.
Hét voorbeeld en tevens het enige voorbeeld van geprivatiseerde sociale zekerheid tot nu toe, is de privatisering van de ZW (Ziektewet) in 1996,10 met een verdere uitbreiding daarvan in 2004.11 Deze vorm van private sociale zekerheid kan aangeduid worden als collectieve arbeidsrechtelijke sociale zekerheid. Het is namelijk de werkgever die het collectief van werknemers, private sociale zekerheidsrechten verschaft. Deze rechten zijn verbonden
aan de arbeidsverhouding en hebben
daarom een arbeidsrechtelijk karakter. De ZW is na privatisering blijven bestaan als een publieke vangnetregeling. Dat betekent dat de regeling het karakter heeft van een verzekering waarbij een premie moet worden betaald ter verzekering van het risico op inkomensverlies bij ziekte. Verzekerd is het reguliere inkomen. De premie wordt betaald door werkgevers. De privatisering van de ZW is vormgegeven door uitsluiting van het recht op ziekengeld zoals omschreven in artikel 19 ZW, in artikel 29, eerste lid ZW voor werknemers die een arbeidsrechtelijke aanspraak hebben op loondoorbetaling bij ziekte op grond van artikel 7:629 BW. De ZW blijft van kracht voor een ieder die bij ziekte geen recht (meer) heeft op loondoorbetaling en geldt daarnaast voor bijzondere situaties.12 De wettelijke hoogte van het door te betalen loon bij ziekte is gelijk aan de aanspraak op grond van de ZW. Deze bedraagt 70% van het laatstgenoten salaris gedurende maximaal 2 jaar.13 Na die periode kan men in aanmerking komen voor een uitkering op grond van de WIA. Het salaris is gemaximeerd op een jaarlijks vast te stellen bedrag: het zogeheten maximum dagloon.14 De voorwaarde voor het verkrijgen van de wettelijke aanspraak zoals neergelegd in artikel 19 ZW is dat de verzekerde ongeschikt moet zijn tot het verrichten van zijn arbeid als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte.15 Deze publiekrechtelijke voorwaarde is overgeheveld naar het BW.
10
Wet van 8 februari 1996 tot wijziging van het Burgerlijk Wetboek, de Ziektewet en enkele andere wetten in verband met loondoorbetaling door de werkgever bij ziekte van de werknemer (Wet uitbreiding loondoorbetalingsplicht bij ziekte). Inwerkingtreding: 1 maart 1996, Stb. 1996, 141. 11 Wet van 19 december 2003 houdende verlenging van de loondoorbetalingsverplichting van de werkgever bij ziekte (Wet verlenging loondoorbetalingsverplichting bij ziekte 2003). Inwerkingtreding: 1 januari 2004, Stb. 2003, 556 en Stb. 2004, 732. 12 Zo hebben ‘flex-werkers’ recht op loondoorbetaling bij ziekte zolang de arbeidsovereenkomst voortduurt. Loopt de arbeidsovereenkomst af tijdens ziekte, dan gaat het recht op loondoorbetaling over op heen recht op een ZW-uitkering, te betalen door het UWV. Daarnaast is er recht op een ziekengelduitkeringen voor bijzondere situaties zoals zieke werklozen, orgaandonoren etc. 13 Artikel 29 ZW bevat het wettelijke niveau van het ziekengeld. De wettelijke loondoorbetalingsplicht is daarvan afgeleid en is neergelegd in artikel 7:629, eerste lid BW en luidt als volgt: Voor zover het loon niet meer bedraagt dan het bedrag, bedoeld in artikel 17, eerste lid, van de Wet financiering sociale verzekeringen, met betrekking tot een loontijdvak van een dag, behoudt de werknemer voor een tijdvak van 104 weken recht op 70% van het naar tijdruimte vastgestelde loon, maar de eerste 52 weken ten minste op het voor hem geldende wettelijke minimumloon, indien hij de bedongen arbeid niet heeft verricht omdat hij in verband met ongeschiktheid ten gevolge van ziekte, zwangerschap of bevalling daartoe verhinderd was. Artikel 17, eerste lid Wfsv bevat de regeling met betrekking tot het maximale loon als basis voor de uitkering. 14 Artikel 17 Wfsv 15 Dat geldt overigens ook voor ziekte als gevolg van zwangerschap- of bevalling. De zwangerschaps- en bevallingsuitkering werd voorheen ook uitgekeerd op grond van de ZW maar is inmiddels verplaatst naar de Wet Arbeid en Zorg.
Een bijzonderheid is dat de ZW een belangrijke re-integratievoorziening kent. Op grond van de ZW wordt de privaatrechtelijke verplichting tot de loondoorbetaling bij ziekte van iemand met een verminderd arbeidsvermogen, gecompenseerd door de ZW.16 In de praktijk is dit een van de belangrijkste instrumenten van de overheid om de deelname aan arbeid van zogeheten arbeidsgehandicapten te bevorderen. Een andere bijzonderheid is dat de loondoorbetalingsplicht bij ziekte gekoppeld is aan wetgeving (Wet verbetering Poortwachter) die de werkgever diverse reintegratieverplichtingen oplegt. Actueel is de discussie over het toenemende beroep op de ZW van zogeheten flex-werkers en de hoge kans om arbeidsongeschikt te raken.17 Inmiddels is wetgeving van kracht waarmee voor deze categorie werknemers de ZW is aangepast. Daarbij wordt de bestaande mogelijkheid om eigen risicodrager te worden in het kader van de ZW wordt gestimuleerd. Van belang is ook het verschil tussen private rechten van reguliere werknemers en de hiervoor genoemde flex-werkers. In de praktijk betalen werkgevers op grond van CAO of afspraken in het kader van een individuele arbeidsovereenkomst, meestal tot 100% van het niet gemaximeerde loon door bij ziekte.18 Flexwerkers vallen na het einde van de arbeidsovereenkomst terug op de ZW. Dat betekent dat vanaf dat moment nog slechts recht bestaat op de wettelijke aanspraak zijnde 70% van het gemaximeerde oude loon.
Privaat uitgevoerde sociale zekerheid In de praktijk vindt de wetgever privatisering vaak een brug te ver. Als tussenvorm is daarom herhaaldelijk gekozen voor de figuur van private uitvoering van publieke sociale zekerheid. Bij deze vorm van private sociale zekerheid blijft de publieke regeling volledig in stand maar is het mogelijk om het risico privaat te dragen en vervolgens privaat te verzekeren. Door dit laatste is sprake van private uitvoering. In de praktijk wordt dit aangeduid met eigen risicodragen.19 Eigen risicodragen bestaat als sinds 1993 bij de ZW,20 en vanaf 1998,21 bij de WAO (Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering) en vervolgens vanaf 2006 bij de opvolger van de WAO, de WIA (Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen). Om precies te zijn gaat het bij dit laatste om eigen risicodragen met betrekking tot de WGA (Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten). De WGA is onderdeel van de WIA.22
16
Artikel 29b ZW. Flex-werkers zijn uitzendkrachten en werknemers met een tijdelijke arbeidsovereenkomst. 18 De wettelijke aanspraak (2012) is maximaal 70% van € 50.369,49 = € 35.277.54. Het zal duidelijk zijn dat wanneer iemand een inkomen heeft dat boven het maximumloon ligt (bijv. €100.000,-) met een aanspraak van 100% van dat loon een fors inkomensverlies zou hebben bij een wettelijke gemaximeerde loonaanspraak bij ziekte, zijnde zoals vermeld: € 35.277.54 19 Van der Loo 2007 20 Eigen risicodragen ZW is geregeld in hoofdstuk IIIa van de ZW 21 Via de Wet Pemba (Wet premiedifferentiatie en marktwerking bij arbeidsongeschiktheid). Ingevoerd per 1 januari 1998 en inmiddels vervallen. 22 Eigen risicodragen WGA is geregeld in hoofdstuk 9 van de WIA. 17
Net zoals de geprivatiseerde sociale zekerheid, behoort ook deze vorm tot de collectieve arbeidsrechtelijke sociale zekerheid. Ook hier is de werkgever als eigen risicodrager jegens het collectief van werknemers verantwoordelijk voor het verschaffen van aan de arbeidsverhouding verbonden sociale zekerheid. Eigen risicodragen ZW heeft nog geen hoge vlucht genomen. Er zijn niet zo veel bedrijven die daarvoor gekozen hebben.23 Dat is geheel anders bij eigen risicodragen WGA. Ongeveer 40% van alle bedrijven draagt zelf het risico. In aantallen werknemers betekent dat, dat bijna de helft van alle werknemers in Nederland in dienst is van een werkgever die eigen risicodrager is voor de WGA.24 Eigen risicodragen WGA is daarmee een belangrijk verschijnsel in het kader van de terugtredende overheid.25 Bij eigen risicodragen ZW en WGA kan de werkgever ervoor kiezen om zelf verantwoordelijk te zijn voor de betaling van ZW- dan wel WGA-uitkeringen. Bij de WGA is de periode van eigen risicodragen begrensd op de eerste 10 WGA-jaren. In de praktijk hebben de meeste eigen risicodragers zich voor het overgenomen risico privaat verzekerd. Daarmee krijgt ook de verzekeraar een financieel belang. Overigens is ook bij de uitvoering van de ZVW sprake van private uitvoering. Deze vorm wijkt echter af van eigen risicodragen ZW en WGA..26 Eigen risicodragen heeft geen invloed op de rechten van de werknemer. De publieke verzekering blijft bestaan en de werknemer kan daaraan volledige rechten ontlenen. Dat de werkgever eigen risicodrager is, raakt de werknemer niet of praktisch niet. Het voorbehoud wordt gemaakt omdat de werkgever niet alleen verantwoordelijk is voor de betaling van uitkeringen maar ook voor re-integratie. Dat betekent dat de werknemer te maken heeft met een werkgever en eventueel de verzekeraar die beiden een belang hebben bij re-integratie. Daarnaast heeft de werkgever de mogelijkheid om de onwillige werknemer (als het gaat om reintegratie) een sanctie op te leggen. Voor dat laatste heeft de wetgever gekozen voor een opmerkelijke systematiek: voor sanctieoplegging wordt de werkgever beschouwd als zelfstandig bestuursorgaan. Dat betekent dat de werkgever zich moet houden aan de publiekrechtelijke bepalingen van de AWB (Algemene Wet Bestuursrecht). Dat laatste onderstreept nog eens het karakter van eigen risicodragen WGA: private uitvoering van een publieke regeling onder publieke voorwaarden.
23
De redenen daarvoor zijn divers en technisch van aard. Zie www.verzekeraars.nl 25 Rijpkema & Tollenaar 2012 De auteurs wijzen erop dat: ‘Het eigen risicodragen in de Wet WIA een van de figuren is waarmee de overheid zich terugtrekt uit de sociale zekerheid en verantwoordelijkheden overdraagt aan werkgevers en werknemers. 26 Bij de ZVW wordt de wet uitgevoerd door private (zorg)verzekeraars. Deze verzekeraars dragen ook het financiële risico. De premiestelling is echter publiek geregeld en voorziet in een door de overheid jaarlijks vastgestelde inkomensafhankelijke premie en een nominale inkomensonafhankelijke premie. Dit is anders dan de figuur van vrijwillige eigen risicodragen door werkgevers. Wel hebben zorgverzekeraars een financiële prikkel om via doelmatige zorginkoop en een efficiënte uitvoering kostenvoordelen te behalen die ten goede komen aan de eigen winstgevendheid en kunnen bijdragen tot verlaging van de kosten van zorg. 24
Om eigen risicodrager te kunnen worden voor de WGA heeft de werkgever een garantieverklaring nodig.27 Deze houdt in dat in geval van betalingsonmacht de garant, de betalingsverplichting van de werkgever overneemt.28 In de praktijk verstrekt het UWV de uitkering en verhaalt dit op de garant. De garant is een bank of verzekeraar zoals gedefinieerd in artikel 1:1 Wft (Wet op het financieel toezicht). Materieel gezien komt de werknemer na 2 jaar ziekte in aanmerking voor een WIA-uitkering. Afhankelijk van het door het UWV te bepalen arbeidsongeschiktheidspercentage bedraagt de uitkering maximaal 75% dan wel 70% van het gemaximeerde loon dat de werknemer verdiende voor de ziekte.29
Private aanvullingen op sociale zekerheid Zolang publieke sociale zekerheid bestaat, bestaan ook private aanvullingen. Private aanvullingen zijn van belang omdat de publieke sociale zekerheid niet in alle gevallen voldoende rechten biedt. Zo is de hoogte van uitkeringen op grond van de publieke sociale zekerheid begrensd op een jaarlijks vast te stellen bedrag en wordt niet meer dan 70% van dat bedrag verstrekt. In andere gevallen is de uitkering zelfs begrensd tot het niveau van het minimum loon of is er een begrenzing in uitkeringsduur (zoals bij de Werkloosheidswet). Daarnaast kent de publieke arbeidsongeschiktheidsuitkering in tijd afnemende uitkeringsrechten die bovendien afhankelijk zijn van de mate van arbeidsongeschiktheid en de mate waarin iemand zijn resterende arbeidscapaciteit benut. Aanvullende private sociale zekerheid kent, als het gaat om ziekte en arbeidsongeschiktheid, twee varianten. De meest bekende is de aanvullende regeling in verband met het zogeheten WGA-hiaat. Deze vorm was eerder bekend als WAO-gat. Deze ‘oude’ vorm van private sociale zekerheid bestaat overigens nog steeds omdat er altijd nog ongeveer 450.000 lopende WAO-uitkeringen bestaan.30 Het WGA-hiaat hangt samen met het stapsgewijs lager worden van de uitkeringsrechten op grond van de WGA. Bovendien wordt de uitkering extra verlaagd indien iemand zijn resterende arbeidscapaciteit niet voldoende benut.31
27
Deze verplichting is voor de ZW afgeschaft via het aanhangige voorstel van Wet Wijziging van de Ziektewet en enige andere wetten om ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid van vangnetters te beperken (Wet beperking ziekteverzuim en arbeidsongeschiktheid vangnetters), Kamerstukken II 2012, 33 241, nr. 3 28 De garantieverklaring is geregeld in artikel 84, tweede lid WIA en is nader geregeld in artikel 40, tweede lid Wfsv (Wet financiering sociale verzekeringen). Artikel 2 bepaalt: De werkgever legt bij een aanvraag als bedoeld in het eerste lid een schriftelijke garantie over waaruit blijkt dat een bank of een verzekeraar zich jegens het UWV verplicht, op het eerste verzoek van het UWV waarbij het UWV schriftelijk meedeelt dat de verplichtingen die voortvloeien uit het zelf dragen van het risico niet worden nagekomen, die verplichtingen na te komen. Vervolgens bepaalt het vijfde lid: Onder een bank als bedoeld in het tweede lid wordt verstaan een financiële onderneming die ingevolge de Wft (Wet op het financieel toezicht) in Nederland het bedrijf van bank mag uitoefenen. 29 Breitenfellner 2008: De WIA bestaat naast de WGA ook nog uit de IVA (Inkomensvoorziening volledig arbeidsongeschikten). De IVA-uitkering e bedraagt 75% van het gemaximeerde oude loon tot de 65 jarige leeftijd. De WGA-uitkering bedraagt de eerste 2 maanden 75% en vervolgens 70% van het gemaximeerde oude loon. De WGA kent overigens verschillende uitkeringsfasen die steeds lagere uitkeringsrechten geven. 30 Zie www.uwv.nl: ‘lopende wao-uitkeringen’. 31 Breitenfellner 2009
De andere variant betreft zogeheten excedent-voorzieningen. Deze zijn ontstaan omdat de publieke sociale zekerheidsrechten begrensd zijn op een jaarlijks vast te stellen maximumbedrag.32 Voor werknemers die meer dan dat maximumbedrag verdienen, bestaan voor dat meerdere deel geen sociale zekerheidsrechten. Private sociale zekerheid voorziet daarin. Dat geldt zowel voor aanvullende rechten op de WIA als met betrekking tot wettelijke uitkeringsplicht in verband met ziekte.33 Bij de loondoorbetaling bij ziekte boven het wettelijk verplichte deel, kan men zich nog de vraag stellen of dit behoort tot privatiseerde sociale zekerheid of tot aanvullende private sociale zekerheid. Gezien de omzetting van het de publieke ZW in een private ZW voor het wettelijke deel komen aanvullende betalingen bij ziekte qua karakter het meest overeen met aanvullende uitkeringen bovenop het wettelijke niveau van arbeidsongeschiktheidsuitkeringen. Buiten het bestek van deze beschrijving, vallen de private aanvullende pensioenregelingen in de tweede en derde pijler. Private aanvullingen op publieke sociale zekerheid zijn vaak collectief geregeld omdat ze in de regel verbonden zijn aan de arbeidsovereenkomst. In dat geval valt ook deze vorm onder de term collectieve arbeidsrechtelijke sociale zekerheid. In de meeste gevallen doet de werkgever een pensioentoezegging waarbij aanvullingen in verband met arbeidsongeschikt als toezegging in verband met arbeidsongeschiktheidspensioen worden gezien. Op een pensioentoezegging is de PW (Pensioenwet) van toepassing. Deze wet biedt pensioendeelnemers aanvullende bescherming. Bij dit soort verzekeringen speelt overigens een discussie tussen Verbond van Verzekeraars en de AFM en het ministerie van Financiën over de vraag welke verzekeringen in het kader van het WGA-hiaat wel en welke niet onder de PW vallen. Private aanvullingen komen ook buiten de arbeidsverhouding voor wanneer deze op individuele basis door werknemers in privé worden afgesloten. Deze vorm valt onder individuele private sociale zekerheid.
Individuele private sociale zekerheid Hiervoor is gesproken over collectieve arbeidsgerelateerde sociale zekerheid. Kenmerkend is dat de werkgever voor het collectief van werknemers een rol speelt bij het verschaffen van private sociale
32
Zo zijn de maximale publieke rechten voor 2015 begrensd op een bedrag van (70% van) € 51.978,15 Bron www.rijksoverheid.nl/ministeries/szw ‘rekenregels 2015’. 33 De wettelijke aanspraak is met betrekking tot de ZW dan wel de WIA is maximaal 70% van € 51.978,15 = € 36.384,71. Het zal duidelijk zijn dat wanneer iemand een inkomen heeft dat boven het maximumloon ligt met een aanspraak van 70% van het gemaximeerde loon een fors inkomensverlies zou hebben bij de wettelijke plicht tot loondoorbetaling bij ziekte dan wel een uitkering op grond van de WIA. Dat geldt zowel voor een IVA- als een WGA-uitkering.
zekerheid. Private sociale zekerheid kan echter ook buiten de arbeidsverhouding om door individuen zelf, worden geregeld. Deze vorm kent 2 varianten. Ten eerste kan het gaan om private aanvullingen op de publieke sociale zekerheid, maar dan gerealiseerd door werknemers in privé. De werknemer sluit in dat geval een private verzekering die dezelfde rechten geeft als de collectief geregelde aanspraken. Op deze vorm is de PW niet van toepassing. Deze wet geldt alleen voor werkgevers die een pensioentoezegging doen. Individuele private sociale zekerheid ziet weliswaar op dezelfde materiële aanspraken, maar hier gaat het om puur privaatrechtelijke regelingen. De andere variant betreft private regelingen op gebieden waar geen publieke sociale regeling (meer) is. Het gaat om situaties waar de overheid is teruggetreden en publieke regelingen heeft afgeschaft zonder dat sprake is van een gereguleerde overgang van rechten naar het private domein. De publieke sociale zekerheid kent daarvan twee voorbeelden: de ANW (Algemene Nabestaandenwet) en de WAZ (Wet arbeidsongeschiktheidsverzekering zelfstandigen). De ANW voorziet in een weduwen- of wezen uitkering en is op termijn afgeschaft door te bepalen dat slechts degenen die geboren zijn voor 1950 recht op een uitkering hebben. In de meeste gevallen is een ANW-dekking in de aanvullende pensioenregeling opgenomen. Een verdere behandeling van deze regeling valt buiten het bestek van deze beschrijving. De ‘publieke’ WAZ is per 1 augustus 2004 afgeschaft, althans voor nieuwe gevallen. Bestaande arbeidsongeschikten behouden hun WAZ-rechten zolang zij voldoen aan de uitkeringsvoorwaarden. De overheid was bij de WAZ naar aanleiding van signalen van organisaties van zelfstandigen tot de conclusie gekomen dat de publieke regeling niet voldeed en dat het (al dan niet) verzekeren van het arbeidsongeschiktheidsrisico aan zelfstandigen zelf overgelaten diende te worden.34 Daarbij was de overheid van mening dat de bestaande financiële markt van arbeidsongeschiktheidsverzekeringen voor zelfstandigen goed functioneert en een voldoende ruim aanbod kent van private verzekeringen. In latere jaren zijn sommige politieke partijen daarvan enigszins teruggekomen. Mijn wijst erop dat minder dan 50% van de zelfstandigen zich verzekerd heeft. Daarnaast is de politiek bezorgd over de mate waarin zelfstandigen zich in verband met leeftijd of de medische situatie, zich op aanvaardbare 34
Kamerstukken II, 2003-2004, 29 497, nr 3 Memorie van Toelichting Wet einde toegang verzekering WAZ, blz. 2: In een aantal Europese landen worden verzekeringen tegen arbeidsongeschiktheid voor zelfstandigen niet tot de verantwoordelijkheid van de overheid gerekend. Dit hangt ermee samen dat het arbeidsongeschiktheidsrisico voor zelfstandigen op zich goed privaat verzekerbaar is. Zelfstandigen kiezen zelf uitdrukkelijk voor het zelfstandige ondernemerschap, met de daarbij behorende kansen en risico’s. Een publieke inkomensdervingverzekering wegens arbeidsongeschiktheid ligt dan niet voor de hand. Daar waar tijdens de invoering van het Pemba-complex in 1998 nog voorrang is gegeven aan het publiek regelen van de polisvoorwaarden voor de arbeidsongeschiktheidsverzekering voor zelfstandigen, overheerst thans de gedachte dat overheidsbemoeienis alleen dan gewenst is, als een bepaalde activiteit privaat niet goed verricht kan worden. Wanneer de private verzekeringsmarkt op zich in staat is om die diensten en producten te leveren waaraan zelfstandigen behoefte hebben, dient daar het primaat te liggen. Tegen die achtergrond ligt het thans voor de hand de WAZ af te schaffen. Met de afschaffing van de WAZ laat de overheid het arbeidsongeschiktheidsrisico van zelfstandigen over aan de private markt. Zie ook blz. 3: Onder zelfstandigen blijkt uit de gepleegde inventarisatie geen behoefte aan de WAZ in de huidige vorm. De inkomenssolidariteit wordt als te groot ervaren en de premie als te hoog. Bij afschaffing van de WAZ is in de vorm van private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen een adequaat alternatief voor publieke verzekering voorhanden. Afschaffing biedt meer keuzevrijheid, inclusief de mogelijkheid om geen verzekering af te sluiten. Ten slotte blijkt uit het onderzoeksrapport dat bij afschaffing van de WAZ aandacht dient uit te gaan naar onverzekerbare risico’s.
condities privaat kunnen verzekeren. Anderen zijn van mening dat de verzekeringsmarkt een voldoende ruim aanbod kent aan arbeidsongeschiktheidsverzekeringen. Desondanks heeft de verzekeringssector in verband met genoemde signalen, in het kader van zelfregulering, de zogeheten Vangnet
Arbeidsongeschiktheidsverzekering
voor
zelfstandigen
geïntroduceerd.
Dit
is
een
basisverzekering op het niveau van de afgeschafte WAZ die enige malen door de verzekeringssector is opengesteld voor alle onverzekerbare zelfstandigen en die open staat voor onverzekerbare startende ondernemers gedurende de eerste 15 maanden. Bij deze vorm van private sociale zekerheid voorzien zelfstandigen cq. zzp’ers (zelfstandigen zonder personeel) zelf in de door hen gewenste vorm van zekerheid in verband met het risico van inkomensverlies door ziekte en arbeidsongeschiktheid in de vorm van private arbeidsongeschiktheidsverzekeringen.
Samenvatting Private sociale zekerheid kent 4 verschijningsvormen. De eerste is geprivatiseerde sociale zekerheid. Dit betreft tot nu toe alleen de geprivatiseerde ZW waar de publiekrechtelijke aanspraken bij ziekte voor werknemers zijn vervangen door een arbeidsrechtelijke aanspraak met een publiek vangnet. Bij de tweede vorm gaat het om private uitvoering van publieke sociale zekerheid. Dat is te zien bij het eigen risicodragen ZW en de WGA. De derde vorm betreft private aanvullingen op de publieke sociale zekerheid. Het meest bekend zijn de voorzieningen in het kader van het WAO-gat. Momenteel gaat het om de collectief geregelde aanvullingen met betrekking tot het WGA-hiaat en de zogeheten excedent- aanvullingen op de WIA. Vierde en laatste verschijningsvorm betreft de individuele private sociale zekerheid die door werknemers in privé of door zelfstandigen/zzp’ers, wordt gerealiseerd.
Over Juridisch advieskantoor eSVedra Juridisch advieskantoor eSVedra is gespecialiseerd in de Sociale Zekerheid. Wij houden u graag op de hoogte van de ontwikkelingen op dit gebied. Neem voor meer informatie of bij vragen over deze onderwerpen gerust contact met ons op. T 015-2010593 M 06-40382784 E
[email protected] W www.esvedra.nl
Literatuurlijst •
Beer, P. de, Wielers, R., Werkt de re-integratiemarkt? De gevolgen van de privatisering van de reintegratie, Tijdschrift voor Arbeidsvraagstukken, 2007, nr.2, blz. 90-93.
•
Bekkering, J.M., Private verzekering van sociale risico’s, WRR Voorstudie, Den Haag: SDU 1994.
•
Breitenfellner, A., Eigen risicodragen WGA is voor veel bedrijven aantrekkelijk, www.wetenwaarjeaantoebent.nl, 2008.
•
Breitenfellner, A., Focus op de economische recessie: Toenemende aandacht voor WGA-hiaat verzekeringen, www.wetenwaarjeaantoebent.nl, 2009
•
Breitenfellner, A, Focus op de economische recessie: Ziekengeldverzekeringen voor werkgevers, www.wetenwaarjeaantoebent.nl, 2009.
•
Herweijer M., Vonk, G.J., Zondag, W.A., Sociale Zekerheid voor het oog van de meester: Opstellen voor prof. Mr. F.M. Noordam, Hoofdstuk 11: Arbeidsrechtelijke sociale zekerheid: wat is dat eigenlijk? Door Klosse, S en Heerma van Voss, G., Deventer: Kluwer 2006.
•
Herweijer M., Vonk, G.J., Zondag, W.A., Sociale Zekerheid voor het oog van de meester: Opstellen voor prof. Mr. F.M. Noordam, Hoofdstuk 18: Is de burger beter af onder het socialezekerheidsrecht van 2006 dan onder dat van 1993?, door Damen, L., Kluwer 2006.
•
Herweijer M., Vonk, G.J., Zondag, W.A., Sociale Zekerheid voor het oog van de meester: Opstellen voor prof. Mr. F.M. Noordam, Hoofdstuk 12: Arbeidsrechtelijke sociale zekerheid, door Jacobs, A., Deventer: Kluwer 2006.
•
Herweijer M., Vonk, G.J., Zondag, W.A., Sociale Zekerheid voor het oog van de meester: Opstellen voor prof. Mr. F.M. Noordam, Hoofdstuk 17: Vernieuwingen in het denken over publieke en privaat, door Scheltema, M., Deventer: Kluwer 2006.
•
Noordam F, Sociale Zekerheidswetgeving, inleiding. Deventer: Kluwer
•
Tollenaar, A., Rijpkema, A.M.P., Tijdschrift Recht en Arbeid, Eigen risicodragen in de Wet WIA vanuit een bestuursrechtelijk perspectief, TRA 2012/24, 7-3-2012.
•
Tollenaar, A., Rijpkema, A.M.P., Verlengde loondoorbetaling: een bestuursrechtelijke blik op bijzondere besluiten, Tijdschrift voor Recht en Arbeid, 2012, 12.