Gebruiksaanwijzing
Printerhandleiding
1
Het apparaat voorbereiden
2
Het printerstuurprogramma instellen
3
Andere afdrukbewerkingen
4
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
5
Opslaan en afdrukken met gebruikmaking van de Document Server
6
De functie en instellingen van het apparaat
7
Bijlage
Lees, voordat u dit apparaat gebruikt, deze handleiding zorgvuldig en bewaar deze op een handige plaats voor toekomstig gebruik. Voor veilig en correct gebruik dient u, voordat u het apparaat in gebruik neemt, de Veiligheidsinformatie in “Informatie over dit apparaat” te lezen.
Inleiding Deze handleiding bevat gedetailleerde aanwijzingen en opmerkingen over de bediening en het gebruik van dit apparaat. Lees voor uw veiligheid en voordeel deze handleiding eerst zorgvuldig voordat u het apparaat gebruikt. Bewaar de handleiding op een handige plaats om informatie snel te kunnen opzoeken. Belangrijk De inhoud van deze handleiding kan zonder voorafgaande aankondiging worden gewijzigd. Het bedrijf aanvaardt op geen enkele wijze aansprakelijkheid voor rechtstreekse, indirecte, bijzondere, incidentele of gevolgschade als gevolg van het omgaan met of het bedienen van deze machine. Originelen waarvan de reproductie is verboden bij wet, niet kopiëren of afdrukken. Het kopiëren of afdrukken van de volgende originelen is in het algemeen verboden door de plaatselijke wetgeving: bankbiljetten, belastingzegels, obligaties, aandeelbewijzen, bankcheques, cheques, paspoorten en rijbewijzen. Deze lijst is alleen maar een richtlijn en is niet volledig. Wij accepteren geen verantwoordelijkheid voor de volledigheid of nauwkeurigheid. Overleg met uw juridische adviseur, mocht u vragen hebben over de rechtmatigheid van het kopiëren of afdrukken van bepaalde originelen. Let op: Het werken met bedieningsorganen of het uitvoeren van afstellingen of procedures anders dan gespecificeerd in deze handleiding, kan blootstelling aan gevaarlijke straling tot gevolg hebben. In deze handleiding worden twee maatstelsels gebruikt. Gebruik bij dit apparaat de metrische versie. Opmerkingen Sommige illustraties in deze handleiding kunnen enigszins van de gegevens van het werkelijke apparaat afwijken. Voor sommige landen kunnen bepaalde opties niet beschikbaar zijn. Raadpleeg uw plaatselijke leverancier voor nadere informatie hierover. Afhankelijk van het land waar u bent, kunnen bepaalde eenheden optioneel zijn. Raadpleeg uw plaatselijke leverancier voor nadere informatie hierover.
Handleidingen voor dit apparaat Raadpleeg de handleidingen die relevant zijn voor hetgeen u met het apparaat wilt doen. ❒ ❒ ❒ ❒ ❒
Belangrijk Media verschillen afhankelijk van de handleiding. De gedrukte en elektronische versies van een handleiding hebben dezelfde inhoud. Alleen als Adobe Acrobat Reader/Adobe Reader is geïnstalleerd, kunnen de handleidingen als PDF-bestand worden bekeken. Afhankelijk van het land waarin u zich bevindt, kunnen er ook html-handleidingen zijn. Om deze handleidingen te kunnen weergeven, moet er een webbrowser geïnstalleerd zijn. Voor details over de functies van de RW-3600 raadpleegt u de handleidingen voor deze optie.
❖ Informatie over dit apparaat Lees de Veiligheidsinformatie in deze handleiding voordat u het apparaat gaat gebruiken. Deze handleiding biedt een inleiding tot de functies van dit apparaat. U vindt er ook een toelichting bij het bedieningspaneel, voorbereidingsprocedures voor het gebruik van het apparaat, informatie over hoe tekst moet worden ingevoerd en over hoe de bijgeleverde cd-roms moeten worden geïnstalleerd. ❖ Bedieningshandleiding Standaardinstellingen In deze handleiding worden de gebruikersinstellingen en adresboekprocedures, zoals het registreren van faxnummers, e-mailadressen en gebruikerscodes, toegelicht. Raadpleeg deze handleiding tevens voor informatie over het aansluiten van het apparaat. ❖ Problemen oplossen Hier vindt u een handleiding bij het oplossen van veelvoorkomende problemen en wordt uitgelegd hoe papier, toner en andere verbruiksproducten moeten worden vervangen. ❖ Veiligheidsinformatie Deze handleiding is bedoeld voor de beheerders van dit apparaat. Het beschrijft de beveiligingsfuncties die de beheerders kunnen gebruiken om gegevens te beschermen tegen misbruik of om ongeautoriseerd gebruik van het apparaat te voorkomen. Deze handleiding bevat ook de procedures om beheerders te registreren en authenticatie van gebruikers en beheerders in te stellen. ❖ Kopieer-/Document Server-handleiding Beschrijft de functies en bewerkingen van het kopieerapparaat en de Document Server. Raadpleeg deze handleiding tevens voor informatie over het plaatsen van originelen.
i
❖ Printerhandleiding Beschrijft de functies en bewerkingen van de printer. ❖ Scannerhandleiding Beschrijft de functies en bewerkingen van de scanner. ❖ Netwerkhandleiding Beschrijft hoe u het apparaat kunt configureren en bedienen in een netwerkomgeving en hoe u de bijgeleverde software kunt gebruiken. ❖ Andere handleidingen • Handleidingen voor dit apparaat • Veiligheidsinformatie • Verkorte Kopieerhandleiding • Verkorte Printerhandleiding • Verkorte Scanhandleiding • PostScript3 Supplement • UNIX Supplement • Handleidingen voor DeskTopBinder Lite • DeskTopBinder Lite Installatiehandleiding • DeskTopBinder Introductiehandleiding • Handleiding Auto Document Link Opmerking ❒ De geleverde handleidingen zijn specifiek per apparaattype.
❒ Bezoek onze website of raadpleeg een officiële leverancier voor informatie over het “UNIX Supplement”. ❒ Het “PostScript3 Supplement” en “UNIX Supplement” bevat functies en instellingen die dit model mogelijk niet heeft.
ii
INHOUDSOPGAVE Handleidingen voor dit apparaat ...........................................................................i Verklaring van symbolen in deze handleiding ....................................................1 Symbolen ................................................................................................................... 1 Displaypaneel.........................................................................................................2 Eerste display............................................................................................................. 2 Vereenvoudigd display............................................................................................... 3 Taaklijst................................................................................................................... 4 Scherm Taaklijst......................................................................................................... 4 Taken controleren in de takenlijst .............................................................................. 5 De volgorde van taken wijzigen ................................................................................. 6 Uitgestelde afdruktaken ............................................................................................. 7 Taken verwijderen...................................................................................................... 7 Taakhistorie controleren............................................................................................. 8 Printereigenschappen Menu.................................................................................9 Papier plaatsen in de handinvoer....................................................................... 12 Het papierformaat instellen met gebruikmaking van het bedieningspaneel............. 14 Aangepast papierformaat instellen met gebruikmaking van het bedieningspaneel .......15 Kalkpapier of film instellen met behulp van het bedieningspaneel...........................17
1. Het apparaat voorbereiden De verbindingsmethode bevestigen ..................................................................19 Netwerkverbinding ...................................................................................................19 Lokale verbinding .....................................................................................................22 Het printerstuurprogramma installeren .............................................................23 Quick Install (Snelle installatie) ................................................................................23 Het printerstuurprogramma installeren voor de geselecteerde poort ....................... 25 Als Windows-netwerkprinter gebruiken ............................................................ 36 Als een NetWare-printserver/externe printer gebruiken ..................................38 Form Feed................................................................................................................ 40 Bannerpagina........................................................................................................... 40 Afdrukken na resetten van de printer .......................................................................40 Het USB-printerstuurprogramma installeren ....................................................41 Windows Me - USB ..................................................................................................41 Windows 2000 - USB ...............................................................................................43 Windows XP, Windows Server 2003 - USB .............................................................44 Printeropties instellen ......................................................................................... 46 Condities voor bidirectionele communicatie.............................................................46 Als bidirectionele communicatie is uitgeschakeld ....................................................48 Font Manager 2000 installeren ........................................................................... 49 Adobe PageMaker Version 6.0, 6.5 of 7.0 gebruiken ........................................ 50
iii
2. Het printerstuurprogramma instellen RPCS - De printereigenschappen bewerken ..................................................... 51 Windows 95/98/Me - De printereigenschappen bewerken.......................................51 Windows 2000 - De printereigenschappen bewerken..............................................53 Windows XP, Windows Server 2003 - De printereigenschappen bewerken............55 Windows NT 4.0 - De printereigenschappen bewerken...........................................57
3. Andere afdrukbewerkingen Een PDF-bestand direct afdrukken ....................................................................61 Afdrukmethode.........................................................................................................61 Met gebruikmaking van DeskTopBinder Lite ...........................................................62 Opdrachten gebruiken.............................................................................................. 66 De functie Afdruktaak gebruiken........................................................................67 De eerste afdruktaaklijst selecteren .........................................................................71 Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken.........................................................73 Testafdruk ................................................................................................................ 73 Beveiligde afdruk......................................................................................................77 Uitgestelde afdruk .................................................................................................... 81 Opgeslagen afdruk...................................................................................................85 Afdrukken vanaf het scherm Taak per Gebruiker-ID ........................................ 90 De geselecteerde afdruktaak afdrukken .................................................................. 90 Alle afdruktaken afdrukken.......................................................................................92 Een afdruktaak annuleren ...................................................................................94 Een afdruktaak annuleren met gebruik van het bedieningspaneel .......................... 94 Windows - Een afdruktaak annuleren vanaf de computer .......................................95 Het foutenlogbestand controleren ..................................................................... 96 Spoolafdrukken.................................................................................................... 98 Afdrukken met gebruik van de Finisher Vouwen..............................................99 Vouwtypen .............................................................................................................100 Voorzorgsmaatregelen voor Finisher Vouwen ....................................................... 101 Sorteren .............................................................................................................. 102 Sorteren .................................................................................................................102 Geroteerd sorteren.................................................................................................103
iv
4. GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken Afdrukbare bestanden....................................................................................... 105 Afdrukken ........................................................................................................... 106 Met gebruikmaking van Web Printing Tool ............................................................106 Gebruik vanuit HDI-stuurprogramma .....................................................................110 Gebruik vanuit de afdrukopdrachten ...................................................................... 110 Afdrukinstellingen voor GL/2 & TIFF filter....................................................... 113 Aanpassen van de Afdrukinstellingen voor GL/2 & TIFF filter ...............................113 Algemene instellingen ............................................................................................ 115 GL/2 Afdrukinstellingen ..........................................................................................117 TIFF/CALS Afdrukinstellingen................................................................................ 118 Het gebruik van HDI-stuurprogramma voor AutoCAD ................................... 119 Setup cd-rom..........................................................................................................119 Installeren van het HDI-stuurprogramma ...............................................................120 Help weergeven en afdrukken ............................................................................... 122 Afdrukbare GL/2-bestanden.............................................................................. 123 HP-GL Specificaties ............................................................................................... 123 HP-GL/2 Specificaties ............................................................................................ 128 HP-RTL Specificaties .............................................................................................132 Afdrukbare TIFF-bestanden .............................................................................. 133 TIFF Gegevensspecificaties................................................................................... 133 Afdrukbare CALS-bestanden............................................................................ 137 CALS Gegevensspecificaties.................................................................................137
5. Opslaan en afdrukken met gebruikmaking van de Document Server Toegang tot de Document Server .................................................................... 139
6. De functie en instellingen van het apparaat Mainframe ........................................................................................................... 141 Functies.................................................................................................................. 141 Interface .................................................................................................................141
7. Bijlage Specificaties ....................................................................................................... 143
INDEX....................................................................................................... 145
v
vi
Verklaring van symbolen in deze handleiding Symbolen In deze handleiding worden de volgende symbolen gebruikt: Geeft belangrijke veiligheidsaanwijzingen aan. Als deze opmerkingen worden genegeerd, kan dit ernstig letsel of zelfs overlijden tot gevolg hebben. Zorg daarom dat u deze opmerkingen leest. Deze zijn te vinden in de paragraaf “Veiligheidsinformatie” van het hoofdstuk Informatie over dit apparaat. Geeft belangrijke veiligheidsaanwijzingen aan. Indien deze opmerkingen worden genegeerd, kan dit licht letsel of schade aan het apparaat of eigendommen tot gevolg hebben. Zorg daarom dat u deze opmerkingen leest. Deze zijn te vinden in de paragraaf “Veiligheidsinformatie” van het hoofdstuk Informatie over dit apparaat. Geeft punten aan die bij het gebruik van dit apparaat aandacht verdienen en beschrijft mogelijke oorzaken van papierstoringen, beschadiging van originelen of verlies van gegevens. Zorg dat u deze toelichting leest. Geeft aanvullende uitleg over de functies van het apparaat en biedt instructies voor het verhelpen van fouten in het gebruik. Dit symbool wordt aan het einde van de paragrafen weergegeven. Het geeft aan waar u aanvullende relevante informatie kunt vinden. [] Geeft de namen aan van de toetsen die op het display van het apparaat verschijnen. {} Geeft de namen aan van de toetsen op het bedieningspaneel van het apparaat.
1
Displaypaneel In dit hoofdstuk wordt de configuratie met het weergavescherm beschreven, wanneer de printerfunctie is geselecteerd.
Eerste display Belangrijk ❒ Het apparaat gaat off-line wanneer u instellingen aanmaakt, zelfs wanneer deze eerst online was. Wanneer u de instelling heeft aangemaakt, gaat het apparaat automatisch naar online.
❒ Indien u een instelling maakt wanneer het apparaat offline is, blijft het daarna offline. ❒ De weergegeven functies dienen als keuzetoetsen. Door licht in te drukken, kunt u een item selecteren of specificeren. ❒ Bij selectie of specificatie van een item op het display wordt het gemarkeerd. ❒ Grijsgekleurde toetsen (bijv. ) kunnen niet worden gebruikt. 1
2 8
3 4
5
7
NL ATW001S
1. Gebruiksstatus of mededelingen
3. [Form Feed]
Geeft de huidige status van het apparaat weer, zoals “Gereed”, “Offline” en “Afdrukken...”. Informatie over de printopdracht (gebruikers ID en documentnaam) verschijnt in deze sectie.
Druk op deze toets om alle gegevens af te drukken die in de invoerbuffer van het apparaat zijn achtergebleven.
2. [fOnline] / [ Off line] Door op deze toetsen te drukken wisselt het apparaat tussen online en offline. De printer kan gegevens van de computer ontvangen wanneer deze online is. De printer kan geen gegevens van de computer ontvangen wanneer deze offline is.
2
6
• Wanneer het apparaat online is, verschijnt de status in het grijs. • Deze functie is niet beschikbaar bij gebruik van de RPCS-printertaal.
4. [Taak reset] Druk op deze toets om de huidige afdrukopdracht te annuleren. Indien u op deze toets drukt wanneer het apparaat offline is en u Hex Dump hebt geselecteerd, wordt Hex Dump afgebroken.
5. [Afdruktaken]
7. [Takenlijst spoolen]
Druk hierop om de afdruktaken weer te geven die vanaf een computer zijn verstuurd.
Druk hierop om de gespoolde taken weer te geven.
6. [Foutenlogboek]
De instellingen van de papierlade verschijnen.
Druk hierop om de foutlogboeken van de afdruktaken die vanaf een computer zijn verzonden, weer te geven.
8. Statusindicators papierlade
Opmerking ❒ Wanneer het apparaat wordt ingeschakeld, verschijnt de kopieerweergave. Dit is een standaardinstelling van de fabriek. Deze basisinstelling kan worden gewijzigd. Zie Bedieningshandleiding Standaardinstellingen.
Vereenvoudigd display In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe u naar het vereenvoudigde display kunt schakelen. Als u op {Vereenvoudigd display} drukt, gaat het scherm van het eerste display over naar het vereenvoudigde display. Letters en toetsen worden in een groter formaat weergegeven, wat de bediening vergemakkelijkt.
ATV002S
❖ Voorbeeld van een vereenvoudigd display
Opmerking ❒ Druk nogmaals op {Vereenvoudigd display} om terug te gaan naar het eerste display.
❒ Sommige toetsen worden in het vereenvoudigde display niet weergegeven.
3
Taaklijst Taken die via de modus Kopieerapparaat, Document Server of Printer worden afgedrukt, worden tijdelijk op het apparaat opgeslagen en vervolgens in dezelfde volgorde uitgevoerd. U kunt deze taken beheren met de functie Taaklijst. U kunt bijvoorbeeld onjuiste taakinstellingen annuleren of een spoeddocument afdrukken. Opmerking ❒ De functie Taaklijst kan niet worden gebruikt als Kopiëren Onderbreken actief is.
❒ Documenten die met de scanner worden afgedrukt, worden niet weergegeven in de takenlijst.
Scherm Taaklijst In deze paragraaf worden de displays en pictogrammen besproken die op het scherm Taaklijst worden weergegeven. Het scherm Taaklijst varieert afhankelijk van de vraag of [Taakopdracht] is geselecteerd met Afdrukprioriteit voor de Systeeminstellingen. Zie de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen voor de instellingsprocedure.
❖ Als [Taakopdracht] niet is geselecteerd: De taaklijst wordt voor elke functie weergegeven.
NL ATY013S
4
❖ Als [Taakopdracht] is geselecteerd: De taaklijst wordt weergegeven voor alle functies in de volgorde van de afdruktaken.
NL ATY014S
A B C D
Schakelen tussen taaklijsten voor elke functie. Schakelen tussen [Huidige / In wachtrij takenlijst] en [Taakhistorie]. Geeft gereserveerde taaknummers weer. Geeft de functie weer die gebruikt wordt voor afdruktaken. : Taak afgedrukt met Kopieerapparaat : Taak afgedrukt met Printer : Taak afgedrukt met Document Server : Taak afgedrukt met DeskTopBinder : Taak afgedrukt met Web Image Monitor Verwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen
Taken controleren in de takenlijst U kunt de inhoud van taken in de takenlijst controleren.
A Druk op [Takenlijst]. B Selecteer een taak waarvan u de inhoud wilt controleren.
C Druk op [Details] en controleer vervolgens de inhoud. D Druk op [Afsluiten]. 5
De volgorde van taken wijzigen U kunt de volgorde van taken in de takenlijst controleren.
A Druk op [Takenlijst]. B Selecteer de taak waarvoor u de volgorde wilt wijzigen. C Druk op [Volgorde wijzigen].
D Wijzig de volgorde met behulp van [Boven], [Vorige] of [Volg.].
E Druk op [OK].
6
Uitgestelde afdruktaken U kunt afdruktaken uitstellen die in de wachtrij staan of momenteel worden afgedrukt.
A Druk op [Takenlijst]. B Selecteer een taak die u wilt uitstellen. C Druk op [Afdr. onderbr.].
De geselecteerde taak en daaropvolgende taken worden onderbroken. “Onderbr” wordt weergegeven, links van de taken in de takenlijst die onderbroken zijn. Opmerking ❒ Om de onderbroken taken te hervatten, drukt u op [Hervat afdrukken]. ❒ Deze functie is alleen beschikbaar wanneer [Taakopdracht] is opgegeven.
Taken verwijderen U kunt een taak verwijderen die in de wachtrij staat of die momenteel wordt afgedrukt.
A Druk op [Takenlijst]. B Selecteer een taak die u wilt verwijderen. C Druk op [Reserv. verw.].
D Druk op [OK]. Opmerking ❒ Om meerdere afdruktaken te verwijderen, selecteer u ze in stap B.
7
Taakhistorie controleren U kunt de historie en de inhoud van afgedrukte taken bekijken.
A Druk op [Takenlijst]. B Druk op [Taakhistorie]. Een lijst met voltooide taken verschijnt.
C Selecteer een taak waarvan u de inhoud wilt controleren. D Druk op [Details] en controleer vervolgens de inhoud. E Druk op [Afsluiten].
8
Printereigenschappen Menu Hieronder worden de instellingen en betekenissen van functies op het scherm Printereigenschappen besproken. Selecteer [Printereigenschappen] nadat u op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets heeft gedrukt. Zie de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen voor meer informatie.
❖ Lijst- / Proefafdruk Menu
Beschrijving
Meerdere lijsten
U kunt de configuratiepagina afdrukken en het foutenlogbestand.
Configuratiepagina
U kunt de huidige configuratiewaarden van het apparaat afdrukken.
Foutenlogboek
U kunt de lijst afdrukken met alle fouten die tijdens het afdrukken zijn geregistreerd.
Menulijst
U kunt een Menulijst afdrukken met de functiemenu’s van het apparaat.
PS config. / Lettertype pagina
U kunt de huidige configuratie en een lijst geïnstalleerde Postscript-lettertypen afdrukken.
PDF config. / Lettertype pagina
U kunt de huidige configuratie en een lijst geïnstalleerde PDF-lettertypen afdrukken.
Hex dump
U kunt afdrukken in de modus Hex dump.
❖ Onderhoud Menu Menu beveiligen
Beschrijving Via deze functie kunt u menu-instellingen beschermen tegen onbedoelde wijzigingen. Zo wordt het onmogelijk menu-instellingen met normale procedures te wijzigen tenzij u de vereiste toetsen gebruikt. In een netwerkomgeving kunnen alleen beheerders veranderingen in menu-instellingen maken.
Lijst- / proefafdruk beveligd
U kunt het menu [Lijst- / proefafdruk beveligd] beveiligen.
Verwijder alle tijdelijke afdruktaken
U kunt alle afdruktaken die tijdelijk in de machine zijn opgeslagen, verwijderen.
Verwijder alle opgeslagen afdr.taken U kunt alle afdruktaken die in het apparaat zijn opgeslagen, verwijderen.
9
❖ Systeem Menu
10
Beschrijving
Foutenlogboek afdrukken
U kunt een foutrapport afdrukken als er een printerof geheugenfout optreedt.
Automatisch doorgaan
U kunt deze optie selecteren om Automatisch doorgaan in te schakelen. Als deze Aan is, wordt na een systeemfout het afdrukken hervat.
Geheugenoverloop
Selecteer deze optie om een foutrapport geheugenoverflow af te drukken.
180 graden draaien
Gebruik dit om de rotatie van het afdrukbeeld 180 graden te selecteren of te deselecteren.
Tijd. afdr.taken autom. verw.
U kunt kiezen om afdruktaken die tijdelijk in het apparaat zijn opgeslagen, automatisch te verwijderen.
Opgesl. afdr.tk. autom. verw.
U kunt kiezen om afdruktaken die in de machine zijn opgeslagen, automatisch te verwijderen.
Originele afdruktakenlijst
U kunt het scherm Standaardprinter instellen als u op [Afdruktaken] drukt.
Gebruik van geheugen
U kunt de hoeveelheid van het geheugen selecteren dat wordt gebruikt in Lettertype prioriteit of Frame prioriteit, op basis van het papierformaat of de resolutie.
Kopieën
U kunt het aantal afdruksets specificeren. Deze instelling wordt uitgeschakeld als het aantal af te drukken pagina’s is ingesteld met het printerstuurprogramma of andere opdracht.
Blanco pagina afdrukken
U kunt instellen of u blanco pagina’s afdrukt of niet.
Wachttijd gereserveerde taak
U kunt opgeven hoelang het apparaat wacht met het ontvangen van een afdruktaak alvorens het andere functies, zoals de kopieer- en scanfunctie, laat onderbreken.
Printertaal
U kunt de printertaal specificeren.
Sub papierformaat
U kunt de voorziening Papierformaat (A4, LT) automatisch vervangen inschakelen.
Handinvoer instellingsprioriteit
U kunt opgeven welke van de twee opties, (Printer) Driver/Opdracht of Apparaatinst., prioriteit heeft bij het bepalen van het papierformaat voor de handinvoerlade.
Afdruk zonder marges
U kunt instellen of u op het volledige blad afdrukt of niet.
Standaard printertaal
U kunt de standaardprintertaal instellen als het apparaat de printertaal niet automatisch kan vinden.
Veranderen van lade
U kunt instellen om over te schakelen van papierlade.
❖ Host interface Menu
Beschrijving
I/O-buffer
U kunt het formaat van de I/O-buffer instellen. Normaal gesproken is het niet nodig deze instelling te wijzigen.
I/O time-out
U kunt instellen hoeveel seconden het apparaat pauzeert voordat het een afdruktaak afrondt. Als doorgaans midden in andere afdruktaakgegevens gegevens binnenkomen via een andere poort, dient u de time-out periode groter te maken.
❖ PS Menu Menu
Beschrijving
Gegevensnotatie
U kunt een gegevensindeling selecteren.
Resolutie
U kunt de resolutie van de afdruk instellen in dots per inch.
❖ PDF Menu Menu
Beschrijving
PDF wachtwoord wijzigen
U kunt het wachtwoord instellen voor het PDF-bestand dat PDF direct afdrukken uitvoert.
PDF Groepswachtwoord
U kunt het groepswachtwoord instellen dat al bij DeskTopBinder Lite is opgegeven.
Resolutie
U kunt de resolutie van de afdruk instellen in dots per inch.
Opmerking ❒ Sommige opties kunnen niet worden ingesteld, afhankelijk van de beveiligingsinstellingen.
❒ Voor meer informatie over de kopieerfuncties en systeeminstellingen, zie Kopieer-/Document Serverhandleiding en Bedieningshandleiding Standaardinstellingen. Verwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen
11
Papier plaatsen in de handinvoer Dit deel bevat instructies voor het plaatsen van papier in de handinvoer. Voor details over ondersteunde papierformaten en -typen, zie Over dit apparaat. Belangrijk ❒ Papier met een verticale lengte van 210 - 914,4 mm (8,27" - 36") en een horizontale lengte van 257 - 2000 mm (10,12" - 78,74") kan vanuit de handinvoer worden gekopieerd. ❒ Plaats het papier in de lengte in de handinvoer of in de breedte zodat het in de invoerrichting past. ❒ Plaats het papier in de lengte in de handinvoer wanneer u papier met het formaat A0K gebruikt. ❒ Wanneer u afdrukt via de handinvoer zijn de volgende functies niet mogelijk: • Automatische lade selecteren • Auto-lade wisselen • Vouwen (wanneer de optionele Finisher Vouwen geïnstalleerd is) ❒ U kunt niet afdrukken of papier in de handinvoer plaatsen tijdens het afdrukken.
A Stel het papierformaat in door middel van het printerstuurprogramma of het bedieningspaneel. U kunt de volgende procedures overslaan door [Printereigenschappen], [Systeem], [Handinvoer instellingsprioriteit] op [Driver/Opdracht] in te stellen. Dan kunt u het printerstuurprogramma gebruiken om het papierformaat op te geven.
B Stel de papiergeleiders van de handinvoer in op het formaat van het papier.
ATZ030S
Als het papierformaat van de papiergeleider en het papier niet met elkaar in overeenstemming zijn, kan dit leiden tot scheve afdrukken of papierstoringen.
C Stuur de afdruktaak naar het apparaat.
12
D Duw het papier voorzichtig met de tekstzijde boven in de handinvoer, tot
de pieper klinkt. Plaats het papier centraal, zodat de ruimte aan beide zijden van de randen gelijk is. Duw het vervolgens voorzichtig naar binnen, zodat net contact maakt met de papiervoedingsrollers. Ondersteun het papier met uw handen tot het wordt ingevoerd. Het papier wordt automatisch in het apparaat ingevoerd en het afdrukken begint.
ATZ031S
E Controleer of het papier correct wordt ingevoerd. Opmerking Plaats het papier tot u de pieptoon hoort. Wanneer u kalkpapier of film invoert, geeft u het papierformaat en -type op. Wanneer u meerdere pagina’s afdrukt, voert u het volgende blad in. Druk niet op beide zijden van het papier af. Gebruik geen papier waarop al gekopieerd of afgedrukt is. Voor details over papiertype en -richting dat in de handinvoer kan worden geplaatst, zie Over dit apparaat. ❒ Om opgerold papier in te stellen, trekt u de onderste uitvoer-hulpgeleider naar voren en plaatst u vervolgens het opgerolde papier erop. ❒ Zie het Help-bestand van het printerstuurprogramma voor meer informatie over de instellingen van het stuurprogramma.
❒ ❒ ❒ ❒ ❒ ❒
Verwijzing Informatie over dit apparaat
Kopieer-/Document Server-handleiding
13
Het papierformaat instellen met gebruikmaking van het bedieningspaneel Volg de onderstaande procedure om het apparaat in te stellen met gebruikmaking van het bedieningspaneel als u het standaardpapierformaat in de handinvoerlade plaatst. Belangrijk ❒ De volgende procedures zijn niet vereist als u [Driver/Opdracht] selecteert vanaf [Handinvoer instellingsprioriteit] in [Systeem] van [Printereigenschappen] (zie Bedieningshandleiding Standaardinstellingen). Stel het papierformaat in dat geval in met behulp van het printerstuurprogramma. ❒ Bij [Printereigenschappen], [Systeem], als u [Handinvoer instellingsprioriteit] instelt op [Driver/Opdracht], moeten de instellingen voor het papierformaat overeenkomen met de instellingen op het bedieningspaneel. Als deze niet overeenkomen, wordt een foutbericht weergegeven en het afdrukken wordt gestopt als [Printereigenschappen], [Systeem], [Automatisch doorgaan] niet is ingesteld. Zie de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen voor meer informatie over [Printereigenschappen]-instellingen.
A Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets op het bedieningspaneel.
ATW003S
B Druk op [Systeeminstellingen]. C Druk op het tabblad [Instell. papierlade] en druk vervolgens op [Printer handinvoer papierformaat].
D Selecteer het papierformaat. 14
E Druk op [OK]. F Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets. Het eerste scherm wordt weergegeven. Opmerking ❒ Wanneer u kalkpapier of film invoert, stelt u het papierformaat en papiertype in. ❒ Zie het Help-bestand van het printerstuurprogramma voor meer informatie over de instellingen van het stuurprogramma.
Aangepast papierformaat instellen met gebruikmaking van het bedieningspaneel Volg de onderstaande procedure om het apparaat in te stellen met gebruikmaking van het bedieningspaneel als u een aangepast papierformaat in de handinvoerlade plaatst. Belangrijk ❒ Papierformaten die in de handinvoerlade kunnen worden geplaatst zijn 257 2000 mm (10,12 - 78,74 in) verticaal en 210 - 914,4 mm (8,27 - 36 in) horizontaal. ❒ De volgende procedures zijn niet vereist als u [Driver/Opdracht] selecteert vanaf [Handinvoer instellingsprioriteit] in [Systeem] van [Printereigenschappen] (zie Bedieningshandleiding Standaardinstellingen). Stel het papierformaat in dat geval in met behulp van het printerstuurprogramma. ❒ Als u [Apparaatinst.] selecteert vanaf [Handinvoer instellingsprioriteit] in [Systeem] van [Printereigenschappen] (Bedieningshandleiding Standaardinstellingen), krijgen de instellingen die via het bedieningspaneel werden opgegeven prioriteit op de instellingen van het printerstuurprogramma. ❒ Als het printerstuurprogramma niet wordt gebruikt, selecteer dan [Apparaatinst.] vanaf [Handinvoer instellingsprioriteit] in [Systeem] van [Printereigenschappen] (zie Bedieningshandleiding Standaardinstellingen). Stel het papierformaat in door middel van het bedieningspaneel.
A Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets op het bedieningspaneel.
ATW003S
15
B Druk op [Systeeminstellingen]. C Druk op het tabblad [Instell. papierlade] en druk vervolgens op [Printer handinvoer papierformaat].
D Druk op [Aangepast form.].
E Druk op [Verticaal], voer het verticale formaat van het papier in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {q}.
F Druk op [Horizontaal], voer het horizontale formaat van het papier in met de cijfertoetsen en druk vervolgens op de toets {q}.
G Druk op [OK]. De papierformaten die u hebt opgegeven worden weergegeven.
H Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets. Het eerste scherm wordt weergegeven. Opmerking ❒ Wanneer u kalkpapier of film invoert, stelt u het papierformaat en papiertype in. ❒ Zie het Help-bestand van het printerstuurprogramma voor meer informatie over de instellingen van het stuurprogramma.
16
Kalkpapier of film instellen met behulp van het bedieningspaneel Volg de onderstaande procedure om het apparaat in te stellen met gebruikmaking van het bedieningspaneel als u kalkpapier of film in de handinvoerlade plaatst. Belangrijk ❒ De volgende procedures zijn niet vereist als u [Driver/Opdracht] selecteert vanaf [Handinvoer instellingsprioriteit] in [Systeem] van [Printereigenschappen] (zie Bedieningshandleiding Standaardinstellingen). Stel het papierformaat in dat geval in met behulp van het printerstuurprogramma.
❒ Als u [Apparaatinst.] selecteert vanaf [Handinvoer instellingsprioriteit] in [Systeem] van [Printereigenschappen] (Bedieningshandleiding Standaardinstellingen), krijgen de instellingen die via het bedieningspaneel werden opgegeven prioriteit op de instellingen van het printerstuurprogramma. ❒ Als het printerstuurprogramma niet wordt gebruikt, selecteer dan [Apparaatinst.] vanaf [Handinvoer instellingsprioriteit] in [Systeem] van [Printereigenschappen] (zie Bedieningshandleiding Standaardinstellingen). Stel het papierformaat in door middel van het bedieningspaneel.
A Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets op het bedieningspaneel.
ATW003S
B Druk op [Systeeminstellingen]. C Druk op het tabblad [Instell. papierlade] en druk vervolgens op [Papiertype: Papierhandinvoer]. Druk op [TVolgende] om door de lijst te scrollen.
17
D Druk op [Kalkpapier] of [Film] in het gedeelte [Papiertype] wanneer u kalkpapier of film plaatst.
E Druk op [OK]. Het papiertype dat u heeft geselecteerd wordt weergegeven.
F Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets. Het eerste scherm wordt weergegeven. Opmerking ❒ De instellingen blijven geldig totdat u ze reset. Verwijder de instellingen voor de volgende gebruiker wanneer u heeft afgedrukt op kalkpapier of film.
❒ Zie het Help-bestand van het printerstuurprogramma voor meer informatie over de instellingen van het stuurprogramma.
18
1. Het apparaat voorbereiden De verbindingsmethode bevestigen Het apparaat ondersteunt netwerk- en lokale verbindingen. Controleer hoe het apparaat is aangesloten, voordat u het printerstuurprogramma installeert. Voer de installatieprocedure voor het stuurprogramma uit die van toepassing is op deze verbindingsmethode.
Netwerkverbinding Het apparaat kan worden gebruikt als een Windows-afdrukpoort of netwerkprinter.
Het apparaat als een Windows-afdrukpoort gebruiken Netwerkverbindingen kunnen worden ingesteld via Ethernet, IEEE 802,11b. Welke poorten beschikbaar zijn, wordt bepaald door de combinatie van het Windows-besturingssysteem en verbindingsmethode.
ZZZ035S
19
Het apparaat voorbereiden
❖ Windows 95/98 Verbindingsmethode Ethernet/ IEEE 802.11b
1
Beschikbare poorten SmartDeviceMonitor for Client-poort
❖ Windows Me Verbindingsmethode
Beschikbare poorten
Ethernet/ IEEE 802.11b
SmartDeviceMonitor for Client-poort
❖ Windows 2000 Verbindingsmethode Ethernet/ IEEE 802.11b
Beschikbare poorten SmartDeviceMonitor for Client-poort Standaard TCP/IP-poort LPR-poort
❖ Windows XP Verbindingsmethode Ethernet/ IEEE 802.11b
Beschikbare poorten SmartDeviceMonitor for Client-poort Standaard TCP/IP-poort LPR-poort
❖ Windows Server 2003 Verbindingsmethode
Beschikbare poorten
Ethernet/ IEEE 802.11b
SmartDeviceMonitor for Client-poort Standaard TCP/IP-poort LPR-poort
❖ Windows NT 4.0 Verbindingsmethode
Beschikbare poorten
Ethernet/ IEEE 802.11b
SmartDeviceMonitor for Client-poort LPR-poort
Opmerking ❒ Lees de uitleg over de installatie van het printerstuurprogramma voor elk poorttype. Verwijzing Pag.25 “De SmartDeviceMonitor for Client-poort gebruiken”
Pag.32 “De standaard TCP/IP-poort gebruiken” Pag.34 “De LPR-poort gebruiken”
20
De verbindingsmethode bevestigen
Als een netwerkprinter gebruiken Dit apparaat kan als een Windows-netwerkprinter, NetWare-printserver of de externe NetWare-printer worden gebruikt.
1
ZZZ036S
Opmerking ❒ In een IPv6-omgeving kunnen geen NetWare-servers worden gebruikt.
❒ Zie de uitleg over de installatie van het printerstuurprogramma voor elk type netwerkprinter. Verwijzing Pag.36 “Als Windows-netwerkprinter gebruiken”
Pag.38 “Als een NetWare-printserver/externe printer gebruiken”
21
Het apparaat voorbereiden
Lokale verbinding Lokale verbindingen kunnen tot stand worden gebracht via een USB-verbinding. Windows-besturingssystemen die de USB-verbinding kunnen gebruiken, zijn de volgende: • Windows 98 SE / Me • Windows 2000 • Windows XP, Windows Server 2003
1
Opmerking ❒ Lees de uitleg over de installatie van het printerstuurprogramma voor de USB-verbinding. Verwijzing Pag.41 “Het USB-printerstuurprogramma installeren”
22
Het printerstuurprogramma installeren
Het printerstuurprogramma installeren In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe het printerstuurprogramma moet worden geïnstalleerd. Het printerstuurprogramma kan op twee manieren worden geïnstalleerd: met gebruikmaking van Snelle installatie, waarbij de instellingen direct worden geïnstalleerd, of door het juiste stuurprogramma te installeren via de poort die u wilt gebruiken.
1
Quick Install (Snelle installatie) Windows 95/98/Me/2000/XP-, Windows Server 2003- en Windows NT 4.0-gebruikers kunnen deze software op een eenvoudige wijze installeren met gebruikmaking van de bijgeleverde cd-rom. Met behulp van Snelinstallatie worden het RPCS-printerstuurprogramma en DeskTopBinder - SmartDeviceMonitor for Client geïnstalleerd in de netwerkomgeving en wordt de TCP/IP-poort ingesteld. Belangrijk ❒ Om het printerstuurprogramma in Windows 2000/XP Professional, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0 te installeren, moet u een account met een machtiging als printerbeheerder hebben. Meld u aan als een beheerder.
❒ Als u een verbinding maakt via USB, raadpleeg dan Pag.41 “Het USB-printerstuurprogramma installeren” en installeer het printerstuurprogramma.
A Sluit alle toepassingen af die momenteel worden uitgevoerd. B Plaats de cd-rom in het cd-romstation. De installer start. Bij bepaalde instellingen van het besturingssysteem werkt Auto Run mogelijk niet. Als Auto Run niet start, start u “Setup.exe” in de basisdirectory van de cd-rom.
C Selecteert een interfacetaal, en klik vervolgens op [OK]. De standaardinterfacetaal is Engels.
D Klik op [Snelinstallatie]. De gebruiksrechtovereenkomst voor de software verschijnt in het dialoogvenster [Gebruiksrechtovereenkomst].
E Klik na het lezen van de overeenkomst op [Ik accepteer de overeenkomst.] en klik vervolgens op [Volgende >].
23
Het apparaat voorbereiden
F Selecteer in het dialoogvenster [Selecteer printer] het apparaatmodel dat u
wilt gebruiken. Voor netwerkverbindingen via TCP/IP, selecteert u het apparaat waarvan het IP-adres wordt weergegeven in [Verbinden met]. Selecteer voor een parallelle aansluiting het apparaat waarvan de printerpoort wordt weergegeven in [Verbinden met].
1
G Klik op [Installeren]. De installatie van het printerstuurprogramma start.
H Klik op [Voltooien]. Er wordt een bericht weergegeven waarin u wordt gevraagd de computer opnieuw op te starten. Start de computer opnieuw om de installatie te voltooien.
I Klik in het eerste dialoogvenster van de installer op [Afsluiten] en neem de cd-rom uit de lade.
Opmerking ❒ Om de installatie van de geselecteerde software te stoppen, klikt u op [Annuleren] voordat de installatie is voltooid. ❒ Bij bepaalde instellingen van het besturingssysteem werkt Auto Run mogelijk niet. Als Auto Run niet start, start u “Setup.exe” in de basisdirectory van de CD-ROM. ❒ Selecteer een apparaat waarvan het IP-adres wordt weergegeven in [Verbinden met] om SmartDeviceMonitor for Client te installeren wanneer u TCP/IP gebruikt. ❒ Snelinstallatie is niet beschikbaar tenzij bi-directionele communicatie tussen het apparaat en computer is ingeschakeld via een parallelle verbinding. Verwijzing Pag.48 “Als bidirectionele communicatie is uitgeschakeld”
24
Het printerstuurprogramma installeren
Het printerstuurprogramma installeren voor de geselecteerde poort De SmartDeviceMonitor for Client-poort gebruiken
1
Belangrijk ❒ Om in Windows 2000/XP Professional, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0 SmartDeviceMonitor for Client te installeren, moet u een account met een machtiging als printerbeheerder hebben. Meldt u aan als een beheerder.
❒ Installeer SmartDeviceMonitor for Client voordat u het printerstuurprogramma installeert wanneer u de SmartDeviceMonitor for Client-poort gebruikt.
SmartDeviceMonitor for Client installeren
A Sluit alle toepassingen af die momenteel worden uitgevoerd. B Plaats de cd-rom in het cd-romstation. De installer start.
C Selecteert een interfacetaal, en klik vervolgens op [OK]. De standaardinterfacetaal is Engels.
D Klik op [DeskTopBinder - SmartDeviceMonitor for Client]. E Er wordt een bericht weergegeven waarin u wordt gevraagd alle overige toepassingen af te sluiten. Sluit alle toepassingen af en klik vervolgens op [Volgende >].
F De gebruiksrechtovereenkomst voor de software verschijnt in het dialoogvenster [Gebruiksrechtovereenkomst]. Nadat u de inhoud heeft gelezen, klikt u op [Ja].
G Klik op [Volledige installatie] of [Aangepast installeren].
[Volledige installatie] installeert alle vereiste toepassingen: DeskTopBinder Lite en SmartDeviceMonitor for Client. [Aangepast installeren] installeert geselecteerde toepassingen.
H Volg de instructies op het display en klik op [Volgende >] om door te gaan met de volgende stap.
I Nadat de installatie is voltooid, selecteert u de optie om de computer nu opnieuw op te starten of de optie om dit later te doen. Vervolgens klikt u op [Voltooien]. Start de computer opnieuw om de installatie te voltooien.
Opmerking ❒ Om de installatie van de geselecteerde software te stoppen, klikt u op [Annuleren] voordat de installatie is voltooid. ❒ Bij bepaalde instellingen van het besturingssysteem werkt Auto Run mogelijk niet. Als Auto Run niet start, start u “Setup.exe” in de basisdirectory van de cd-rom.
25
Het apparaat voorbereiden
De poortinstellingen wijzigen voor SmartDeviceMonitor for Client Volg de onderstaande procedure om de SmartDeviceMonitor for Client-instellingen te wijzigen zoals TCP/IP time-out, herstel/parallel afdrukken en printergroepen.
1
Voor Windows 95 / 98:
A Wijs in het menu [Start], naar [Instellingen], en klik op [Printers]. B In het venster [Printers] klikt u op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.].
C Klik op het tabblad [Details] en klik vervolgens op [Poortinstellingen]. Het dialoogvenster [Poortinstellingen] verschijnt.
Voor Windows 2000 / Windows NT 4.0:
A Wijs in het menu [Start], naar [Instellingen], en klik op [Printers]. B In het venster [Printers] klikt u op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.].
C Op het tabblad [Poorten] klikt u op [Poort configureren...]. Het dialoogvenster [Poortconfiguratie] wordt weergegeven.
Voor Windows XP, Windows Server 2003:
A Klik in het menu [Start], op [Printers en faxapparaten]. Het venster [Printers en faxapparaten] verschijnt.
B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.]. Het dialoogvenster Printereigenschappen wordt weergegeven.
C Klik op het tabblad [Poorten] en klik op [Poort configureren]. Het dialoogvenster [Poort configureren] verschijnt.
26
Het printerstuurprogramma installeren
Opmerking ❒ Voor TCP/IP kunt u time-outinstellingen configureren.
❒ Voor IPP kunnen gebruikers- en time-outinstellingen worden geconfigureerd. ❒ Als geen instellingen op het tabblad [Herstel-/parallel afdrukken] beschikbaar zijn, volgt u de onderstaande procedure. A Klik op [Annuleren] om het dialoogvenster [Poortconfiguratie:] te sluiten. B Start SmartDeviceMonitor for Client en klik met de rechtermuisknop op het pictogram SmartDeviceMonitor for Client op de taakbalk. C Wijs [Eigenschappen] aan en klik vervolgens op [Instellingen van uitgebreide functies]. D Kruis het selectievakje bij [Herstelafdrukken/parallel afdrukken instellen voor elke poort] aan. E Klik op [OK] om het dialoogvenster [Instellingen van uitgebreide functies] te sluiten.
1
Verwijzing Netwerkhandleiding
SmartDeviceMonitor for Client Help
27
Het apparaat voorbereiden
Het RPCS-printerstuurprogramma (TCP/IP) installeren Belangrijk ❒ Om het printerstuurprogramma in Windows 2000/XP Professional, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0 te installeren, moet u een account met een machtiging als printerbeheerder hebben. Meld u aan als lid van de beheerders- of hoofdgebruikersgroep.
1
A Sluit alle toepassingen af die momenteel worden uitgevoerd. B Plaats de cd-rom in het cd-romstation. De installer start.
C Selecteert een interfacetaal, en klik vervolgens op [OK]. De standaardinterfacetaal is Engels.
D Klik op [RPCS-printerstuurprogramma]. E De gebruiksrechtovereenkomst voor de software verschijnt in het dialoogvenster [Gebruiksrechtovereenkomst]. Klik na het lezen van de overeenkomst op [Ik accepteer de overeenkomst.] en klik vervolgens op [Volgende >].
F Selecteer het printerstuurprogramma dat u wilt gebruiken in het dialoogvenster [Selecteer het programma]. U kunt verschillende printerstuurprogramma’s selecteren.
G Klik op [Volgende >]. H Selecteer het apparaatmodel dat u wilt gebruiken.
In het vak [Wijzig instellingen voor ‘Printernaam’] kan de printernaam worden gewijzigd.
I Dubbelklik op de printernaam om de printerinstellingen weer te geven. De details die worden weergegeven in [Opmerking:], [Stuurprogramma:] en [Poort:] zijn afhankelijk van het besturingssysteem, het printermodel en de poort.
J Klik op [Poort:] en klik vervolgens op [Toevoegen]. K Klik op [SmartDeviceMonitor], en klik vervolgens op [OK]. L Klik op [TCP/IP-poort] en klik vervolgens op [Zoeken]. Een lijst met printers, die via TCP/IP communiceren, verschijnt.
28
Het printerstuurprogramma installeren
M Selecteer de printer die u wilt gebruikt en klik op [OK]. Alleen printers die antwoorden op een broadcast van de computer worden weergegeven. Om een apparaat te gebruiken dat hier niet wordt weergegeven, klikt u op [Adres specificeren]. Vervolgens voert u het IP-adres of de hostnaam van het apparaat in.
1
N Controleer of de poort van de geselecteerde printer wordt weergegeven in [Poort].
O Stel een gebruikerscode in, indien nodig. U kunt maximaal 8 numerieke tekens invoeren. Het is niet mogelijk alfabetische tekens of symbolen in te voeren.
P Schakel het selectievakje [Standaardprinter] in om de printer als standaardprinter te configureren.
Q Klik op [Doorgaan]. De installatie begint.
R Nadat de installatie is voltooid, selecteert u de optie om de computer nu opnieuw op te starten of de optie om dit later te doen. Vervolgens klikt u op [Voltooien]. Start de computer opnieuw om de installatie te voltooien.
Opmerking ❒ Via het instellen van een gebruikerscode kan een SmartDeviceMonitor for Admin gebruiker het velverbruik van de afzonderlijke gebruikers weergeven en controleren. Zie SmartDeviceMonitor for Admin Help voor meer informatie. ❒ Bij bepaalde instellingen van het besturingssysteem werkt Auto Run mogelijk niet. Als Auto Run niet start, start u “Setup.exe” in de basisdirectory van de cd-rom. ❒ In Windows 95/98/Me kunt u geen IP-adres invoeren dat voor een deel overeenstemt met een IP-adres dat al in gebruik is. Bijvoorbeeld, als “192.168.0.2” in gebruik is, kunt u “192.168.0.2xx” niet gebruiken. Op dezelfde wijze, als “192.168.0.20” al is toegekend, kunt u “192.168.0.2” niet gebruiken. ❒ Als al een nieuwere versie van het printerstuurprogramma is geïnstalleerd, wordt een bericht weergegeven. Is dit het geval, dan kunt u het printerstuurprogramma niet met gebruikmaking van Auto Run installeren. Als u het printerstuurprogramma desondanks wilt installeren, installeert u met gebruik van [Wizard Printer toevoegen]. Verwijzing Problemen oplossen
29
Het apparaat voorbereiden
Het RPCS-printerstuurprogramma (IIP) Belangrijk ❒ Om het printerstuurprogramma in Windows 2000/XP Professional, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0 te installeren, moet u een account met een machtiging als printerbeheerder hebben. Meld u aan als lid van de beheerders- of hoofdgebruikersgroep.
1
A Sluit alle toepassingen af die momenteel worden uitgevoerd. B Plaats de cd-rom in het cd-romstation. De installer start.
C Selecteert een interfacetaal, en klik vervolgens op [OK]. De standaardinterfacetaal is Engels.
D Klik op [RPCS-printerstuurprogramma]. E De gebruiksrechtovereenkomst voor de software verschijnt in het dialoogvenster [Gebruiksrechtovereenkomst]. Klik na het lezen van de overeenkomst op [Ik accepteer de overeenkomst.] en klik vervolgens op [Volgende >].
F Selecteer een printerstuurprogramma dat u wilt gebruiken in het dialoogvenster [Selecteer het programma]. U kunt verschillende printerstuurprogramma’s selecteren.
G Selecteer het apparaatmodel dat u wilt gebruiken.
In het vak [Wijzig instellingen voor ‘Printernaam’] kan de printernaam worden gewijzigd.
H Dubbelklik op de printernaam om de printerinstellingen weer te geven.
De details die worden weergegeven in [Opmerking:], [Stuurprogramma:] en [Poort:] zijn afhankelijk van het besturingssysteem, het printermodel en de poort.
I Klik op [Poort:] en klik vervolgens op [Toevoegen]. J Klik op [SmartDeviceMonitor], en klik vervolgens op [OK]. K Klik op [IPP]. L In het vak [Printer-URL] voert u het adres van de printer
als volgt in: “http://printeradres/printer”. Als de serververificatie actief is, moet u “https://printeradres/printer” (installatie van Internet Explorer 5.01 of hogere versie is vereist) invoeren om SSL (een protocol voor gecodeerde communicatie) in te schakelen. (voorbeeld van een IP-adres: 192.168.15.16) http://192.168.15.16/printer https://192.168.15.16/printer U kunt het printeradres invoeren in de indeling “http://printeradres/ipp”.
30
Het printerstuurprogramma installeren
M Geef een naam op voor de identificatie van de printer in [IPP-poortnaam]. Ge-
bruik een unieke naam voor de poort, die afwijkt van alle andere poortnamen. Als hier geen naam is gespecificeerd, wordt het adres dat is ingevoerd in het vak [Printer-URL] de naam van de IPP-poort.
1
N Klik op [Gedetaill. instellingen] om de noodzakelijke instellingen te maken. Voor informatie over de instellingen, zie SmartDeviceMonitor for Client Help.
O Klik op [OK]. P Controleer of de poort van de geselecteerde printer wordt weergegeven in [Poort:].
Q Stel een gebruikerscode in, indien nodig. U kunt maximaal 8 numerieke tekens invoeren. Het is niet mogelijke letteren symbooltekens in te voeren.
R Schakel het selectievakje [Standaardprinter] in om de printer als standaardprinter te configureren.
S Klik op [Doorgaan]. De installatie begint.
T Nadat de installatie is voltooid, selecteert u de optie om de computer nu opnieuw op te starten of de optie om dit later te doen. Vervolgens klikt u op [Voltooien]. Start de computer opnieuw om de installatie te voltooien.
Opmerking ❒ Om de installatie van de geselecteerde software te stoppen, klikt u op [Annuleren] voordat de installatie is voltooid. ❒ Bij bepaalde instellingen van het besturingssysteem werkt Auto Run mogelijk niet. Als Auto Run niet start, start u “Setup.exe” in de hoofdmap van de cd-rom. ❒ Via het instellen van een gebruikerscode kan een SmartDeviceMonitor for Admin gebruiker het velverbruik van de afzonderlijke gebruikers weergeven en controleren. Zie SmartDeviceMonitor for Admin Help voor meer informatie. ❒ Als al een nieuwere versie van het printerstuurprogramma is geïnstalleerd, wordt een bericht weergegeven. Is dit het geval, dan kunt u het printerstuurprogramma niet met gebruikmaking van Auto Run installeren. Als u het printerstuurprogramma desondanks wilt installeren, installeert u met gebruik van [Wizard Printer toevoegen]. Verwijzing Problemen oplossen
31
Het apparaat voorbereiden
De standaard TCP/IP-poort gebruiken Hierin wordt beschreven hoe u het RPCS-printerstuurprogramma kunt installeren met gebruikmaking van de TCP/IP-poort.
1
Belangrijk ❒ Om het printerstuurprogramma in Windows 2000/XP Professional, Windows Server 2003 te installeren, moet u een account met een machtiging als printerbeheerder hebben. Meld u aan als lid van de beheerders- of hoofdgebruikersgroep.
❒ In een IPv6-omgeving kunt u de standaard-TCP/IP-poort niet gebruiken. Gebruik de SmartDeviceMonitor for Client-poort.
Het RPCS-printerstuurprogramma installeren
A Sluit alle toepassingen af die momenteel worden uitgevoerd. B Plaats de cd-rom in het cd-romstation. De installer start.
C Selecteert een interfacetaal, en klik vervolgens op [OK]. De standaardinterfacetaal is Engels.
D Klik op [RPCS-printerstuurprogramma]. E De gebruiksrechtovereenkomst voor de software verschijnt in het dialoogvenster [Gebruiksrechtovereenkomst]. Klik na het lezen van de overeenkomst op [Ik accepteer de overeenkomst.] en klik vervolgens op [Volgende >].
F Selecteer een printerstuurprogramma dat u wilt gebruiken in het dialoogvenster [Selecteer het programma]. U kunt verschillende printerstuurprogramma’s selecteren.
G Klik op [Volgende >]. H Selecteer het apparaatmodel dat u wilt gebruiken.
In het vak [Wijzig instellingen voor ‘Printernaam’] kan de printernaam worden gewijzigd.
I Dubbelklik op de printernaam om de printerinstellingen weer te geven. De details die worden weergegeven in [Opmerking:], [Stuurprogramma:] en [Poort:] zijn afhankelijk van het besturingssysteem, het printermodel en de poort.
J Klik op [Poort:] en klik vervolgens op [Toevoegen]. 32
Het printerstuurprogramma installeren
K Klik op [Standaard TCP/IP-poort] en klik vervolgens op [OK]. Configureer de instellingen van de standaard TCP/IP-poort, en raadpleeg de Windows Help als [Standaard-TCP/IP poort] niet wordt weergegeven.
L Klik op [Volgende >] in het dialoogvenster [Wizard Standaard-TCP/IP printerpoort
1
toevoegen].
M Geef de printernaam of het IP-adres op in het vak [Printernaam of IP-adres]. In het tekstvak [Poortnaam] wordt automatisch een poortnaam geplaatst. Wijzig, indien nodig, deze naam. Als de apparaatselectie verschijnt, selecteert u “RICOH NetworkPrinter Driver C Model”.
N Klik op [Volgende >]. O Klik op [Voltooien] in het dialoogvenster [Wizard Standaard-TCP/IP printerpoort] toevoegen. Het eerste installatiescherm wordt opnieuw weergegeven.
P Controleer of de poort van de geselecteerde printer wordt weergegeven in [Poort:].
Q Configureer, indien nodig, de standaardprinter. R Klik op [Doorgaan]. De installatie van het printerstuurprogramma start.
S Nadat de installatie is voltooid, selecteert u de optie om de computer nu opnieuw op te starten of de optie om dit later te doen. Vervolgens klikt u op [Voltooien]. Start de computer opnieuw om de installatie te voltooien.
Opmerking ❒ Om de installatie van de geselecteerde software te stoppen, klikt u op [Annuleren] voordat de installatie is voltooid. ❒ Bij bepaalde instellingen van het besturingssysteem werkt Auto Run mogelijk niet. Als Auto Run niet start, start u “Setup.exe” in de hoofdmap van de cd-rom. ❒ Als al een nieuwere versie van het printerstuurprogramma is geïnstalleerd, wordt een bericht weergegeven. Is dit het geval, dan kunt u het printerstuurprogramma niet met gebruikmaking van Auto Run installeren. Als u het printerstuurprogramma desondanks wilt installeren, installeert u met gebruik van [Wizard Printer toevoegen]. Verwijzing Problemen oplossen
33
Het apparaat voorbereiden
De LPR-poort gebruiken Hier wordt beschreven hoe u het RPCS-printerstuurprogramma kunt installeren met gebruik van de LPR-poort.
1
Belangrijk ❒ Om het printerstuurprogramma in Windows 2000/XP Professional, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0 te installeren, moet u een account met een machtiging als printerbeheerder hebben. Meld u aan als lid van de beheerders- of hoofdgebruikersgroep.
Het RPCS-printerstuurprogramma installeren
A Sluit alle toepassingen af die momenteel worden uitgevoerd. B Plaats de cd-rom in het cd-romstation. De installer start.
C Selecteert een interfacetaal, en klik vervolgens op [OK]. De standaardinterfacetaal is Engels.
D Klik op [RPCS-printerstuurprogramma]. E De gebruiksrechtovereenkomst voor de software verschijnt in het dialoogvenster [Gebruiksrechtovereenkomst]. Klik na het lezen van de overeenkomst op [Ik accepteer de overeenkomst.] en klik vervolgens op [Volgende >].
F Selecteer een printerstuurprogramma dat u wilt gebruiken in het dialoogvenster [Selecteer het programma]. U kunt verschillende printerstuurprogramma’s selecteren.
G Selecteer het apparaatmodel dat u wilt gebruiken.
In het vak [Wijzig instellingen voor ‘Printernaam’] kan de printernaam worden gewijzigd.
H Klik op [Volgende >]. I Dubbelklik op de printernaam om de printerinstellingen weer te geven. De details die worden weergegeven in [Opmerking:], [Stuurprogramma:] en [Poort:] zijn afhankelijk van het besturingssysteem, het printermodel en de poort.
J Klik op [Poort:] en klik vervolgens op [Toevoegen].
34
Het printerstuurprogramma installeren
K Klik op [LPR-poort] en klik vervolgens op [OK]. Als de [LPR-poort] niet verschijnt, raadpleegt u de Windows Help en installeert het.
L Geef het IP-adres van de printer op in het vak [Naam of adres van de server die
1
lpd biedt].
M Geef “lp” op in het vak [Naam van printer of afdrukwachtrij op die server] en klik vervolgens op [OK]. De poort is toegevoegd.
N Controleer of de poort van de geselecteerde printer wordt weergegeven in [Poort:].
O Configureer, indien nodig, de standaardprinter. P Klik op [Doorgaan]. De installatie van het printerstuurprogramma start.
Q Nadat de installatie is voltooid, selecteert u de optie om de computer nu opnieuw op te starten of de optie om dit later te doen. Vervolgens klikt u op [Voltooien]. Start de computer opnieuw om de installatie te voltooien. Opmerking ❒ Om de installatie van de geselecteerde software te stoppen, klikt u op [Annuleren] voordat de installatie is voltooid.
❒ Bij bepaalde instellingen van het besturingssysteem werkt Auto Run mogelijk niet. Als Auto Run niet start, start u “Setup.exe” in de hoofdmap van de cd-rom. ❒ Als al een nieuwere versie van het printerstuurprogramma is geïnstalleerd, wordt een bericht weergegeven. Is dit het geval, dan kunt u het printerstuurprogramma niet met gebruikmaking van Auto Run installeren. Als u het printerstuurprogramma desondanks wilt installeren, installeert u met gebruik van [Wizard Printer toevoegen]. Verwijzing Problemen oplossen
35
Het apparaat voorbereiden
Als Windows-netwerkprinter gebruiken Hier wordt beschreven hoe u het RPCS-printerstuurprogramma kunt installeren met gebruikmaking van de printer als Windows-netwerkprinter. Om de printserver te gebruiken, installeert u het printerstuurprogramma door “Netwerk-printerserver” te selecteren en door vervolgens de gedeelde printer van Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 te selecteren. In deze paragraaf wordt ervan uit gegaan dat de client reeds is geconfigureerd voor de communicatie met een printserver van Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0. Start de volgende procedure niet, voordat de client is geïnstalleerd en correct geconfigureerd.
1
❒
❒ ❒ ❒
Belangrijk Om het printerstuurprogramma in Windows 2000/XP Professional, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0 te installeren, moet u een account met een machtiging als printerbeheerder hebben. Meld u aan als lid van de beheerders- of hoofdgebruikersgroep. Als u afdrukt met een printserver die is verbonden met de printer die gebruik maakt van de SmartDeviceMonitor-poort, kan Herstel Afdrukken en Parallel afdrukken niet worden gebruikt vanaf de client. Als u afdrukt met een printserver van Windows XP- of Windows Server 2003, zijn de berichtgevingsfuncties van SmartDeviceMonitor mogelijk niet in gebruik bij de client. Als u afdrukt met een Windows NT 4.0-printserver, installeert u het printerstuurprogramma voordat u de printserver aansluit op de printer.
Het RPCS-printerstuurprogramma installeren
A Sluit alle toepassingen af die momenteel worden uitgevoerd. B Plaats de cd-rom in het cd-romstation. De installer start.
C Selecteert een interfacetaal, en klik vervolgens op [OK]. De standaardinterfacetaal is Engels.
D Klik op [RPCS-printerstuurprogramma]. E De gebruiksrechtovereenkomst voor de software verschijnt in het dialoogvenster [Gebruiksrechtovereenkomst]. Klik na het lezen van de overeenkomst op [Ik accepteer de overeenkomst.] en klik vervolgens op [Volgende >].
F Selecteer het printerstuurprogramma dat u wilt gebruiken in het dialoogvenster [Selecteer het programma]. U kunt verschillende printerstuurprogramma’s selecteren.
36
Als Windows-netwerkprinter gebruiken
G Klik op [Volgende >]. H Markeer het selectievakje [Printernaam] om de printermodellen te selecteren
die u wilt gebruiken. In het vak [Wijzig instellingen voor ‘Printernaam’] kan de printernaam worden gewijzigd.
1
I Dubbelklik op de printernaam om de printerinstellingen weer te geven.
De details die worden weergegeven in [Opmerking:], [Stuurprogramma:] en [Poort:] zijn afhankelijk van het besturingssysteem, het printermodel en de poort.
J Klik op [Poort:] en klik vervolgens op [Toevoegen]. K Klik op [Netwerkprinter], en klik vervolgens op [OK]. L Dubbelklik in het venster [Printer selecteren] op de naam van de computer die u als printserver wilt gebruiken.
M Selecteer de printer die u wilt gebruikt en klik op [OK]. N Controleer of de poort van de geselecteerde printer wordt weergegeven in [Poort:].
O Stel, indien nodig, de gebruikerscode in. Voor een RPCS-printerstuurprogramma kunt u een gebruikerscode instellen na installatie van het printerstuurprogramma. Voor meer informatie over de gebruikerscode, zie de Help van het printerstuurprogramma.
P Schakel het selectievakje [Standaardprinter] in om de printer als standaardprinter te configureren.
Q Klik op [Doorgaan]. De installatie van het printerstuurprogramma start.
R Nadat de installatie is voltooid, selecteert u de optie om de computer nu opnieuw op te starten of de optie om dit later te doen. Vervolgens klikt u op [Voltooien]. Start de computer opnieuw om de installatie te voltooien.
Opmerking ❒ Om de installatie van de geselecteerde software te stoppen, klikt u op [Annuleren] voordat de installatie is voltooid. ❒ Bij bepaalde instellingen van het besturingssysteem werkt Auto Run mogelijk niet. Als Auto Run niet start, start u “Setup.exe” in de hoofdmap van de cd-rom. ❒ Als al een nieuwere versie van het printerstuurprogramma is geïnstalleerd, wordt een bericht weergegeven. Is dit het geval, dan kunt u het printerstuurprogramma niet met gebruikmaking van Auto Run installeren. Als u het printerstuurprogramma desondanks wilt installeren, installeert u met gebruik van [Wizard Printer toevoegen]. Zie Problemen oplossen. Verwijzing Problemen oplossen
37
Het apparaat voorbereiden
Als een NetWare-printserver/externe printer gebruiken 1
Hier wordt beschreven hoe een Windows-computer als NetWare-client wordt geïnstalleerd. Belangrijk ❒ Om het printerstuurprogramma in Windows 2000/XP Professional, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0 te installeren, moet u een account met een machtiging als printerbeheerder hebben. Meld u aan als lid van de beheerders- of hoofdgebruikersgroep.
❒ In een IPv6-omgeving kunnen geen NetWare-servers worden gebruikt. In de volgende uiteenzetting wordt ervan uitgegaan dat NetWare-client is geïnstalleerd op de clientcomputer en dat de NetWare-serveromgeving correct is geconfigureerd. Installeer alle noodzakelijke clienttoepassingen, voordat u deze procedure uitvoert. Meldt u aan bij de NetWare-bestandsserver en configureer het printerstuurprogramma. De volgende waarden worden in het voorbeeld gebruikt: • Besturingssysteem: Windows 98 • NetWare versie: 4.1 • Naam bestandsserver: CAREE • Naam wachtrij: R-QUEUE
A Plaats de cd-rom in het cd-romstation. De installer start. Bij bepaalde instellingen van het besturingssysteem werkt Auto Run mogelijk niet. Als Auto Run niet start, start u “Setup.exe” in de hoofdmap van de CD-ROM.
B Selecteert een interfacetaal, en klik vervolgens op [OK]. De standaardinterfacetaal is Engels.
C Klik op [RPCS-printerstuurprogramma]. D De gebruiksrechtovereenkomst voor de software verschijnt in het dialoogvenster [Gebruiksrechtovereenkomst]. Klik na het lezen van de overeenkomst op [Ik accepteer de overeenkomst.] en klik vervolgens op [Volgende >].
E Selecteer het printerstuurprogramma dat u wilt gebruiken in het dialoogvenster [Selecteer het programma]. U kunt verschillende printerstuurprogramma’s selecteren.
38
Als een NetWare-printserver/externe printer gebruiken
F Klik op [Volgende >]. G Schakel het selectievakje [Printernaam] in om het printermodel dat u wilt ge-
bruiken, te selecteren. In het vak [Wijzig instellingen voor ‘Printernaam’] kan de printernaam worden gewijzigd.
1
H Dubbelklik op de printernaam om de printerinstellingen weer te geven. De details die worden weergegeven in [Doorgaan:], [Stuurprogramma:] en [Poort:] zijn afhankelijk van het besturingssysteem, het printermodel en de poort.
I Klik op [Poort:] en klik vervolgens op [Toevoegen]. J Klik op [Netwerkprinter], en klik vervolgens op [OK]. K Dubbelklik in de netwerkstructuur op de naam van de NetWare-bestandsserver. De gemaakte wachtrij wordt weergegeven.
L Selecteert de printerwachtrij en klik op [OK]. M Controleer of de poort van de geselecteerde printer wordt weergegeven in [Poort:].
N Klik op [Doorgaan]. De installatie van het printerstuurprogramma start.
O Klik op [Voltooien] in het dialoogvenster [Selecteer het programma]. P Nadat de installatie is voltooid, selecteert u de optie om de computer nu opnieuw op te starten of de optie om dit later te doen. Vervolgens klikt u op [Voltooien]. Start de computer opnieuw om de installatie te voltooien.
Q Nadat u de computer opnieuw heeft opgestart, opent u het venster [Printers]
en vervolgens opent u de printereigenschappen. In Windows XP of Windows Server 2003 opent u de printereigenschappen vanuit het venster [Printers en faxapparaten].
R Op het tabblad [Printerinstellingen] schakelt u de volgende selectievakjes uit:
[Form Feed] en [Banner inschakelen]. Klik in Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 op het tabblad [NetWare-instellingen]. Schakel deze selectievakjes niet in, aangezien ze automatisch door het printerstuurprogramma worden gemarkeerd. Als u deze selectievakjes zelf inschakelt, werkt de printer mogelijk niet correct.
39
Het apparaat voorbereiden
S Klik op [OK] om het eigenschappendialoogvenster van de printer te sluiten. Opmerking ❒ Om de installatie van de geselecteerde software te stoppen, klikt u op [Annuleren] voordat de installatie is voltooid.
1
❒ De standaardinstelling voor het protocol is inactief. Schakel het in met gebruik van SmartDeviceMonitor of Telnet.
Form Feed U kunt form feed niet met NetWare configureren. Form feed wordt aangestuurd door het printerstuurprogramma dat in Windows is geïnstalleerd. Als de form feed in NetWare is geconfigureerd, werkt de printer mogelijk niet correct. Volg de onderstaande procedure om form feed uit te schakelen via het besturingssysteem dat wordt gebruikt: • In Windows 95/98/Me schakelt u het selectievakje [Form feed] op het tabblad [Printerinstellingen] van het eigenschappenvenster van de printer uit. • In Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0, schakelt u het selectievakje [Form feed] uit op het tabblad [NetWare-instellingen] van het eigenschappenvenster van de printer.
Bannerpagina U kunt met NetWare geen bannerpagina configureren. Volg de onderstaande procedure om bannerpagina’s uit te schakelen via het besturingssysteem dat wordt gebruikt: • In Windows 95/98/Me schakelt u het selectievakje [Banner inschakelen] op het tabblad [Printerinstellingen] van het eigenschappenvenster van de printer uit. • In Windows 2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 schakelt u het selectievakje [Banner inschakelen] uit op het tabblad [NetWare-instellingen] van het eigenschappenvenster van de printer.
Afdrukken na resetten van de printer De verbinding tussen de printer en printserver heeft 30 - 40 seconden nodig om te herstellen na het resetten van de printer. In deze periode worden taken mogelijk wel geaccepteerd (afhankelijk van de NetWare-specificaties), maar niet afgedrukt. Om af te drukken, na resetten van de printer als externe printer, dient u op de printserver te controleren of de verbinding met de externe printer is verbroken, of wacht twee minuten voordat u afdrukt.
40
Het USB-printerstuurprogramma installeren
Het USB-printerstuurprogramma installeren In deze paragraaf leert u printerstuurprogramma’s via USB installeren. Verzeker u ervan, voordat u installeert, dat de computer alleen het besturingssysteem uitvoert en dat geen afdruktaken worden uitgevoerd. De printerstuurprogramma’s kunnen worden geïnstalleerd vanaf de cd-rom die bij dit apparaat is geleverd.
1
Windows Me - USB Hierna wordt uitgelegd hoe u het printerstuurprogramma onder Windows Me installeert met behulp van USB. Belangrijk ❒ Installatie via USB is onder Windows 95/98 niet mogelijk. U heeft hiervoor Windows Me of een recentere versie nodig. ❒ Download USB Printing Support voor Windows Me van de website van de leverancier. Als het printerstuurprogramma al is geïnstalleerd, is plug and play ingeschakeld en is het pictogram van de printer die is aangesloten op de “USB”-poort toegevoegd aan het venster [Printers].
A Download USB Printing Support van de website van de leverancier. Gebruik een zoekopdracht om de modelnaam te zoeken en download vervolgens USB Printing Support van de website van de leverancier. Sla deze zodanig op dat u deze gemakkelijk kunt terugvinden.
B Controleer of de aan/uit-schakelaar van de printer uitgeschakeld is. C Het apparaat aansluiten op de computer met behulp van de USB-kabel. Maak de USB-kabel goed vast.
D Zet de aan/uit-schakelaar van de printer aan. Plug and Play is ingeschakeld en [Wizard Nieuwe hardware gevonden] wordt weergegeven. Wanneer Ondersteuning voor USB-afdrukken reeds op de computer geïnstalleerd is, gaat u verder met stap J.
E In het dialoogvenster [Wizard Nieuwe hardware gevonden] klikt u op [Ik wil zelf kiezen (geavanceerd)], en vervolgens klikt u op [Volgende >].
F Schakel het selectievakje [Geef een locatie op:], en klik vervolgens op [Bladeren...]. Het dialoogvenster [Map selecteren] wordt weergegeven.
G Specificeer de locatie van USB Printing Support en klik op [Volgende >]. 41
Het apparaat voorbereiden
H Controleer de locatie en klik vervolgens op [Volgende >]. USB Printing Support is geïnstalleerd.
I Klik op [Voltooien].
1
Als het printerstuurprogramma al is geïnstalleerd, is plug and play ingeschakeld en is het pictogram van de printer die is aangesloten op de “USB001”poort toegevoegd aan het venster [Printers].
J Installeer het printerstuurprogramma. K In het dialoogvenster [Wizard Nieuwe hardware gevonden] klikt u op [Ik wil zelf kiezen (geavanceerd)] en vervolgens klikt u op [Volgende >].
L Schakel het selectievakje [Geef een locatie op:], en klik vervolgens op [Bladeren...]. Het dialoogvenster [Map selecteren] wordt weergegeven.
M Plaats de cd-rom in het cd-romstation. Opmerking ❒ Wanneer Auto Run start, klikt u op [Afsluiten]. ❒ Om Auto Run uit te schakelen, drukt u op de {Shift}-toets wanneer u de cd-rom in het station plaatst. U houdt de shift-toets ingedrukt totdat de computer de leesbewerking vanaf de cd-rom heeft voltooid.
N Specificeer de locatie van de bronbestanden voor het printerstuurprogram-
ma, en klik op [Volgende >]. Als aan het cd-romstation de letter D is toegekend, zijn de bronbestanden opgeslagen in de volgende locatie: • RPCS D:\DRIVERS\RPCS\WIN9X_ME\(Taal)\DISK1 • PostScript 3 D:\DRIVERS\PS\WIN9X_ME\(Taal)\DISK1
O Controleer de locatie en klik vervolgens op [Volgende >]. De Wizard Printer toevoegen verschijnt.
P Klik op [Voltooien]. De installatie is voltooid. Als de installatie is voltooid, wordt het pictogram van de printer die is aangesloten op de “USB001”-poort toegevoegd aan het venster [Printers]. Opmerking ❒ Het getal dat achter “USB” wordt vermeld, is afhankelijk van het aantal aangesloten printers. ❒ Het is niet nodig om USB Printing Support opnieuw te installeren, wanneer u een ander apparaat aansluit via de USB-interface indien USB Printing Support is geïnstalleerd. ❒ Na installatie van USB Printing Support in geval het printerstuurprogramma niet is geïnstalleerd, volgt u de plug and play-instructies van de printer.
42
Het USB-printerstuurprogramma installeren
Windows 2000 - USB Hierna wordt uitgelegd hoe u het printerstuurprogramma onder Windows 2000 installeert met behulp van USB.
1
Belangrijk ❒ Om een printerstuurprogramma te installeren, is een beheerdersmachtiging vereist. Meldt u daarom aan met een beheerdersaccount.
Wanneer u USB de eerste keer gebruikt, start de Wizard Nieuwe hardware gevonden, en wordt USB Printing Support automatisch geïnstalleerd. Als het printerstuurprogramma al is geïnstalleerd, is plug and play ingeschakeld en is het pictogram van de printer die is aangesloten op de “USB”-poort toegevoegd aan het venster [Printers]. Als het printerstuurprogramma nog niet is geïnstalleerd, volgt u de plug and play-instructies van de printer om het stuurprogramma vanaf de bijgeleverde cd-rom te installeren.
A Het apparaat aansluiten op de computer met behulp van de USB-kabel. Maak de USB-kabel goed vast.
B Klik in het venster Wizard Nieuwe hardware gevonden op [Zoeken naar een geschikt stuurprogramma voor dit apparaat [aanbevolen]] en klik vervolgens op [Volgende >].
C Schakel het selectievakje in [Geef een locatie op] en klik op [Volgende >]. D Plaats de cd-rom in het cd-romstation. Als Auto Run start, klikt u op [Annuleren], en vervolgens op [Afsluiten]. Om Auto Run uit te schakelen, drukt u op de linker {Shift}-toets wanneer u de cd-rom in het station plaatst. U houdt de shift-toets ingedrukt totdat de computer de leesbewerking vanaf de cd-rom heeft voltooid.
E Specificeer waar de bronbestanden voor het printerstuurprogramma zijn
opgeslagen. Als aan het cd-romstation de letter D is toegekend, zijn de bronbestanden opgeslagen in de volgende locatie: • RPCS D:\DRIVERS\RPCS\WIN2K_XP\(Taal)\DISK1 • PostScript 3 D:\DRIVERS\PS\WIN2K_XP\(Taal)\DISK1
43
Het apparaat voorbereiden
F Selecteer de locatie van het printerstuurprogramma en klik op [OK]. G Klik op [Volgende >]. H Klik op [Voltooien].
1
Als het printerstuurprogramma al is geïnstalleerd, is plug and play ingeschakeld en is het pictogram van de printer die is aangesloten op de “USB001”poort toegevoegd aan het venster [Printers]. Opmerking ❒ Het getal dat achter “USB” wordt vermeld, is afhankelijk van het aantal aangesloten printers.
Windows XP, Windows Server 2003 - USB Hierna wordt uitgelegd hoe u het printerstuurprogramma onder Windows Server 2003 installeert met behulp van USB. Belangrijk ❒ Om een printerstuurprogramma te installeren, is een beheerdersmachtiging vereist. Meldt u daarom aan met een beheerdersaccount.
Wanneer u USB de eerste keer gebruikt, start de Wizard Nieuwe hardware gevonden, en wordt USB Printing Support automatisch geïnstalleerd. Als het printerstuurprogramma al is geïnstalleerd, is plug and play ingeschakeld en is het pictogram van de printer die is aangesloten op de “USB”-poort toegevoegd aan het venster [Printers]. De printerstuurprogramma’s kunnen worden geïnstalleerd vanaf de cd-rom die bij dit apparaat is geleverd. Als het printerstuurprogramma nog niet is geïnstalleerd, volgt u de plug and play-instructies van de printer om het stuurprogramma vanaf de bijgeleverde cd-rom te installeren.
A Het apparaat aansluiten op de computer met behulp van de USB-kabel. Maak de USB-kabel goed vast.
B Klik in het venster Wizard Nieuwe hardware gevonden op [De software automatisch installeren (aanbevolen)] en klik vervolgens op [Volgende >].
44
Het USB-printerstuurprogramma installeren
C Plaats de cd-rom in het cd-romstation. Als Auto Run start, klikt u op [Annuleren], en vervolgens op [Afsluiten]. Om Auto Run uit te schakelen, drukt u op de linker {Shift}-toets wanneer u de cd-rom in het station plaatst. U houdt de shift-toets ingedrukt totdat de computer de leesbewerking vanaf de cd-rom heeft voltooid. Als aan het cd-rom station de letter D is toegekend, zijn de bronbestanden opgeslagen in de volgende locatie: • RPCS D:\DRIVERS\RPCS\WIN2K_XP\(Taal)\DISK1 • PostScript 3 D:\DRIVERS\PS\WIN2K_XP\(Taal)\DISK1
1
D Selecteer het apparaatmodel dat u wilt gebruiken in de wizard Nieuwe Hardware gevonden, en klik dan op [Volgende >].
E Klik op [Toch doorgaan]. F Klik op [Voltooien]. Als de installatie is voltooid, wordt het pictogram van de printer die is aangesloten op de “USB001”-poort toegevoegd aan het venster [Printers en faxapparaten]. Opmerking ❒ Het getal dat achter “USB” wordt vermeld, is afhankelijk van het aantal aangesloten printers.
45
Het apparaat voorbereiden
Printeropties instellen Maak de instellingen voor de apparaatopties met gebruik van het printerstuurprogramma als bidirectionele comunicatie is uitgeschakeld. Voor meer informatie over de instellingen voor printeropties, zie Pag.48 “Als bidirectionele communicatie is uitgeschakeld”.
1
Condities voor bidirectionele communicatie Tijdens bidirectionele communicatie kan automatisch informatie over de het papierformaat en -invoerrichting naar de printer worden gestuurd. U kunt ook de status van het apparaat controleren vanaf uw computer. • Bidirectionele communicatie wordt ondersteund door Windows 95/98/Me/2000/XP, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0. • Als u het RPCS-printerstuurprogramma gebruikt en bidirectionele communicatie is ingeschakeld in Windows 2000, is het tabblad [Accessoires wijzigen] niet beschikbaar. Opmerking ❒ Het RPCS-printerstuurprogramma ondersteunt bidirectionele communicatie en werkt de apparaatstatus automatisch bij.
Onder deze voorwaarden is bidirectionele communicatie mogelijk:
❖ De aansluiting is met een parallelle kabel tot stand gebracht • De computer dient bidirectionele communicatie te ondersteunen. • Het apparaat dient bidirectionele communicatie te ondersteunen. • De interfacekabel ondersteunt bidirectionele communicatie. • Het apparaat dient met een standaard parallelle kabel en parallelle connectors te worden aangesloten op de computer. • In Windows 2000 moet u de optie [Bidirectionele ondersteuning voor deze printer inschakelen] inschakelen, maar mag u de optie [Printerpooling inschakelen] niet inschakelen op het tabblad [Poorten] van het RPCS-printerstuurprogramma.
46
Printeropties instellen
❖ Wanneer verbonden met het netwerk • DeskTopBinder Lite moet geïnstalleerd zijn, of de standaard TCP/IPpoort moet worden gebruikt. • In Windows 2000/XP of Windows Server 2003, dient u de optie [Bidirectionele ondersteuning inschakelen] te selecteren, en mag u [Printerpooling inschakelen] niet inschakelen op het tabblad [Poorten] van het printerstuurprogramma RPCS. Wanneer de standaard TCP/IP-poort niet wordt gebruikt, moet naast de bovenstaande twee voorwaarden ook aan een van de onderstaande twee voorwaarden worden voldaan: • U moet de SmartDeviceMonitor for Client-poort en het TCP/IP-protocol gebruiken. • De standaard TCP/IP-poort dient te worden gebruikt zonder de standaardpoortnaam (voor Windows 2000/XP en Windows Server 2003) te wijzigen. • Het IP-address voor TCP/IP-afdrukken (Microsoft) moet worden gespecificeerd (voor Windows NT 4.0).
1
❖ Wanneer verbonden met gebruik van USB Het apparaat moet met de USB-interfacekabel op de USB-poort van de computer worden aangesloten. De computer dient bidirectionele communicatie te ondersteunen. Opmerking ❒ Installeer SmartDeviceMonitor for Client vanaf de meegeleverde cd-rom.
47
Het apparaat voorbereiden
Als bidirectionele communicatie is uitgeschakeld Instellingen voor opties maken wanneer bidirectionele communicatie is uitgeschakeld.
1
Belangrijk ❒ In Windows 2000/XP en Windows Server 2003 dient u printerbeheerder te zijn om de printereigenschappen te wijzigen in de map [Printers]. Meldt u aan als lid van de beheerders- of hoofdgebruikersgroep.
❒ In Windows NT 4.0 dient u beheerder te zijn om printereigenschappen te kunnen wijzigen in de map [Printers] (Windows 2000) of [Printers en faxapparaten] (Windows XP / Windows Server 2003). Meld u aan als lid van de beheerdersof hoofdgebruikersgroep.
A Wijs in het menu [Start], naar [Instellingen], en klik op [Printers]. Het venster [Printers] verschijnt. Wanneer u Windows XP of Windows Server 2003 gebruikt, selecteert u [Instellingen] in het menu [Start]. Klik vervolgens op [Printers en faxapparaten]. Het venster [Printers en faxapparaten] verschijnt.
B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. C In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.]. D Klik op het tabblad [Accessoires wijzigen].
Als de opties op het tabblad [Accessoires wijzigen] zijn uitgeschakeld, is de bidirectionele verbinding ingeschakeld. In dit geval hoeft u geen opties te wijzigen. Als u het RPCS-printerstuurprogramma gebruikt, klikt u op het tabblad [Accessoires wijzigen].
E Selecteer opties, geïnstalleerd vanuit het gebied [Printeropties selecteren:], en maak vervolgens de benodigde instellingen.
F Selecteer de totale hoeveelheid geheugen in [Totaal geheugen:], wanneer de optionele SDRAM-module is geïnstalleerd.
G Onder [Instellingen papierinvoerlade:] klikt en selecteert u de te gebruiken lade en selecteert u vervolgens het juiste formaat, positie en ladetype. Schakel het selectievakje [Autom. ladekeuze niet gebruiken] in om de lade te onttrekken aan de automatische ladeselectie.
H Klik op [OK] om het eigenschappendialoogvenster van de printer te sluiten.
48
Font Manager 2000 installeren
Font Manager 2000 installeren Belangrijk ❒ Om in Windows 2000/XP, Windows Server 2003, of Windows NT 4.0 met gebruik van Auto Run toepassingen te installeren, heeft u beheerdersmachtigingen nodig. Om een printerstuurprogramma met gebruik van Auto Run te installeren, maakt u gebruik van een beheerdersaccount.
1
A Sluit alle toepassingen af die momenteel worden uitgevoerd. B Plaats de cd-rom in het cd-romstation. De installer start.
C Klik op [Font Manager 2000]. D Volg de instructies op het scherm.
49
Het apparaat voorbereiden
Adobe PageMaker Version 6.0, 6.5 of 7.0 gebruiken 1
In Windows 95/98/Me/2000/XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 met Adobe PageMaker geïnstalleerd, dient u PPD-bestanden naar de map PageMaker te kopiëren. PPD-bestanden, in de map “DRIVERS\PS\WIN9X_ME\(Taal)\DISK1” van de CD-ROM hebben de extensie .ppd. De map “WIN9X_ME” in de map “PS” is bedoeld voor Windows 95/98/Me. Gebruik de map die van toepassing is op het besturingssysteem dat u momenteel gebruikt. De naam van de derde map “(Taal)” kunt u vervangen door de naam van de juiste taal. Kopieer het .ppd-bestand naar de map PageMaker. • Voor standaardinstallatie van PageMaker 6.0 De map is “C:\PM6\RSRC\PPD4”. • Voor standaardinstallatie van PageMaker 6.5 De map is “C:\PM65\RSRC\USENGLISH\PPD4”. De “USENGLISH” is afhankelijk van de taal die u selecteert. • Voor standaardinstallatie van PageMaker 7.0 De map is “C:\PM7\RSRC\USENGLISH\PPD4”. De “USENGLISH” is afhankelijk van de taal die u selecteert. Opmerking ❒ Is het stuurprogramma niet goed ingesteld nadat u het “.ppd”-bestand hebt gekopieerd, dan wordt er mogelijk niet goed afgedrukt. ❒ Wanneer u PageMaker gebruikt, dan zijn de optionele mogelijkheden niet actief die kunnen worden gekozen door het printerstuurprogramma. In de volg e n de p ro c e du r e w o r dt b e s ch re v e n hoe u de o pt io ne l e p r in t e r mogelijkheden kunt activeren. A In het menu [Bestand] klikt u op [Afdrukken]. Het dialoogvenster [Document afdrukken] wordt weergegeven. B Maak de noodzakelijke instellingen in het vak [Eigenschappen].
50
2. Het printerstuurprogramma instellen RPCS - De printereigenschappen bewerken Er zijn twee typen dialoogvensters voor het eigenschappenvenster van de printer. “Meerdere tabbl.” wordt gebruikt als een voorbeeld in deze handleiding. Raadpleeg de Help van het printerstuurprogramma voor informatie over het wijzigen van het venstertype.
❖ Meerdere tabbl. Het venstertype is ontworpen voor gebruikers die dikwijls wisselen tussen afdrukinstellingen ten behoeve van uiteenlopende afdrukttaken. ❖ Aang. Instelling Dit venstertype is ontworpen voor gebruikers die zelden de afdrukinstellingen wijzigen. Dit type dialoogvenster varieert met de geïnstalleerde opties.
Windows 95/98/Me - De printereigenschappen bewerken Hier wordt beschreven hoe u het venster met de eigenschappen van het printerstuurprogramma kunt openen.
Standaardinstellingen voor de printer maken Om de standaardinstellingen van de printer te maken, opent u het eigenschappenvenster van de printer vanuit het venster [Printers]. Belangrijk ❒ U kunt de standaardinstellingen van de printer niet voor afzonderlijke gebruikers wijzigen. De instellingen in het eigenschappenvenster van de printer zijn van toepassing op alle gebruikers.
A Wijs in het menu [Start]naar [Instellingen]en klik op [Printers]. Het venster [Printers] verschijnt.
B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. C In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.]. Wanneer u het eigenschappenvenster van de printer opent, na installatie van het RPCS-printerstuurprogramma, opent een bevestigingsbericht. Nadat u op [OK] heeft geklikt, wordt het eigenschappenvenster van de printer geopend.
51
Het printerstuurprogramma instellen
D Maak de noodzakelijke instellingen en klik op [OK]. Opmerking ❒ In sommige toepassingen worden de instellingen van het printerstuurprogramma niet gebruikt, maar worden de standaardinstellingen van de toepassingen ingeschakeld. Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
2
Vanuit een toepassing de instellingen van de printer maken U kunt printerinstellingen vanuit een specifieke toepassing maken. Om printerinstellingen vanuit een specifieke toepassing te maken, opent u het eigenschappenvenster van de printer van deze toepassing. Hieronder wordt uitgelegd hoe u de instellingen invoert voor de toepassing Wordpad van Windows 95/98/Me.
A In het menu [Bestand] klikt u op [Afdrukken]. Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt weergegeven.
B Selecteer in de lijst [Naam] de gewenste printer en klik op [Voorkeursinstellingen]. Het dialoogvenster Printereigenschappen verschijnt.
C Maak de noodzakelijke instellingen en klik op [OK]. D Klik op [OK] om de afdruktaak te starten. Opmerking ❒ Hoe precies het eigenschappenvenster van de printer wordt geopend, is afhankelijk van de toepassing. Lees voor meer informatie de handleidingen bij de betreffende toepassingen.
❒ In sommige toepassingen worden de instellingen van het printerstuurprogramma niet gebruikt, maar worden de standaardinstellingen van de toepassingen ingeschakeld. ❒ Alle instellingen, die u met gebruik van de volgende procedure maakt, zijn alleen geldig voor de huidige toepassing. ❒ Gewone gebruikers kunnen de eigenschappen in het dialoogvenster [Afdrukken] van een toepassing wijzigen. De hier gemaakte instellingen worden als standaardinstellingen gebruikt in deze toepassing. Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
52
RPCS - De printereigenschappen bewerken
Windows 2000 - De printereigenschappen bewerken Hier wordt beschreven hoe u het venster met de eigenschappen van het printerstuurprogramma kunt openen.
De standaardinstellingen van de printer maken - De printereigenschappen
2
Belangrijk ❒ Om de standaardinstellingen van de printer te wijzigen inclusief de opties, dient u zich als een printerbeheerder aan te melden. Leden van de groepen Beheerders en Hoofdgebruikers hebben standaard een machtiging Printers beheren.
❒ U kunt de standaardinstellingen van de printer niet voor afzonderlijke gebruikers wijzigen. De instellingen in het eigenschappenvenster van de printer zijn van toepassing op alle gebruikers.
A Wijs in het menu [Start], naar [Instellingen], en klik op [Printers]. Het venster [Printers] verschijnt.
B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. C In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.]. Het dialoogvenster Printereigenschappen verschijnt. Wanneer u het eigenschappenvenster van de printer opent, na installatie van het RPCS-printerstuurprogramma, opent een bevestigingsbericht. Nadat u op [OK] heeft geklikt, wordt het eigenschappenvenster van de printer geopend.
D Maak de noodzakelijke instellingen en klik op [OK]. Opmerking ❒ De hier gemaakte instellingen worden als standaardinstellingen voor alle toepassingen gebruikt. Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
Standaardinstellingen voor de printer maken - Voorkeuren voor afdrukken Belangrijk ❒ U kunt de standaardinstellingen van de printer niet voor afzonderlijke gebruikers wijzigen. De instellingen in het eigenschappenvenster van de printer zijn van toepassing op alle gebruikers.
A Wijs in het menu [Start], naar [Instellingen], en klik op [Printers]. Het venster [Printers] verschijnt.
B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. 53
Het printerstuurprogramma instellen
C In het menu [Bestand] klikt u op [Afdrukvoorkeuren...]. Het dialoogvenster [Afdrukvoorkeuren] opent.
D Maak de noodzakelijke instellingen en klik op [OK]. Opmerking ❒ De hier gemaakte instellingen worden als standaardinstellingen voor alle toepassingen gebruikt.
2
Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
Vanuit een toepassing de instellingen van de printer maken U kunt printerinstellingen vanuit een specifieke toepassing maken. Om printerinstellingen te maken voor een specifieke toepassing, opent u het dialoogvenster [Afdrukvoorkeuren] vanuit die toepassing. Hierna wordt uitgelegd hoe u de instellingen invoert voor de toepassing Wordpad van Windows 2000.
A In het menu [Bestand] klikt u op [Afdrukken...]. Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt weergegeven.
B Selecteer de te gebruiken printer in de lijst [Printer selecteren]. C Maak de noodzakelijke instellingen, en klik op [Pas toe] om te starten met afdrukken.
Opmerking ❒ Hoe precies het dialoogvenster [Afdrukvoorkeuren] wordt geopend, is afhankelijk van de toepassing. Lees voor meer informatie de handleidingen bij de betreffende toepassingen.
❒ Alle instellingen, die u met gebruik van de volgende procedure maakt, zijn alleen geldig voor de huidige toepassing. ❒ Gewone gebruikers kunnen de eigenschappen in het dialoogvenster [Afdrukken] van een toepassing wijzigen. De hier gemaakte instellingen worden als standaardinstellingen gebruikt in deze toepassing. Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
54
RPCS - De printereigenschappen bewerken
Windows XP, Windows Server 2003 - De printereigenschappen bewerken Hier wordt beschreven hoe u het venster met de eigenschappen van het printerstuurprogramma kunt openen.
2
De standaardinstellingen van de printer maken - De printereigenschappen Belangrijk ❒ Om de standaardinstellingen van de printer te wijzigen inclusief de opties, dient u zich als een printerbeheerder aan te melden. Leden van de groepen Beheerders en Hoofdgebruikers hebben standaard een machtiging Printers beheren. ❒ U kunt de standaardinstellingen van de printer niet voor afzonderlijke gebruikers wijzigen. De instellingen in het eigenschappenvenster van de printer zijn van toepassing op alle gebruikers.
A Klik in het menu [Start]op [Printers en faxapparaten]. Het venster [Printers en faxapparaten] verschijnt.
B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. C In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.]. Het dialoogvenster Printereigenschappen verschijnt. Wanneer u het eigenschappenvenster van de printer opent, na installatie van het RPCS-printerstuurprogramma, opent een bevestigingsbericht. Nadat u op [OK] heeft geklikt, wordt het eigenschappenvenster van de printer geopend.
D Maak de noodzakelijke instellingen en klik op [OK]. Opmerking ❒ De hier gemaakte instellingen worden als standaardinstellingen voor alle toepassingen gebruikt. Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
Standaardinstellingen voor de printer maken - Voorkeuren voor afdrukken Belangrijk ❒ U kunt de standaardinstellingen van de printer niet voor afzonderlijke gebruikers wijzigen. De instellingen in het eigenschappenvenster van de printer zijn van toepassing op alle gebruikers.
A Klik in het menu [Start], op [Printers en faxapparaten]. Het venster [Printers en faxapparaten] verschijnt.
B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. 55
Het printerstuurprogramma instellen
C In het menu [Bestand] klikt u op [Afdrukvoorkeuren...]. Het dialoogvenster [Afdrukvoorkeuren] opent.
D Maak de noodzakelijke instellingen en klik op [OK]. Opmerking ❒ De hier gemaakte instellingen worden als standaardinstellingen voor alle toepassingen gebruikt.
2
Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
Vanuit een toepassing de instellingen van de printer maken U kunt printerinstellingen vanuit een specifieke toepassing maken. Om printerinstellingen te maken voor een specifieke toepassing, opent u het dialoogvenster [Afdrukvoorkeuren] vanuit die toepassing. Hierna wordt uitgelegd hoe u de instellingen invoert voor de toepassing Wordpad van Windows XP.
A In het menu [Bestand] klikt u op [Afdrukken...]. Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt weergegeven.
B Selecteer de te gebruiken printer in de lijst [Printer selecteren]. C Maak de noodzakelijke instellingen, en klik op [Pas toe] om te starten met afdrukken.
Opmerking ❒ Hoe precies het dialoogvenster [Afdrukvoorkeuren] wordt geopend, is afhankelijk van de toepassing. Lees voor meer informatie de handleidingen bij de betreffende toepassingen.
❒ Alle instellingen, die u met gebruik van de volgende procedure maakt, zijn alleen geldig voor de huidige toepassing. ❒ Gewone gebruikers kunnen de eigenschappen in het dialoogvenster [Afdrukken] van een toepassing wijzigen. De hier gemaakte instellingen worden als standaardinstellingen gebruikt in deze toepassing. Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
56
RPCS - De printereigenschappen bewerken
Windows NT 4.0 - De printereigenschappen bewerken Hier wordt beschreven hoe u het venster met de eigenschappen van het printerstuurprogramma kunt openen.
De standaardinstellingen van de printer maken - De printereigenschappen
2
Belangrijk ❒ Om de standaardinstellingen van de printer te wijzigen inclusief de opties, dient u zich aan te melden als volwaardige beheerder. Leden van de Beheerdersgroep, Serveroperatorgroep, Printeroperatorgroep en Hoofdgebruikersgroep hebben standaard toegang met volledig beheer.
❒ U kunt de standaardinstellingen van de printer niet voor afzonderlijke gebruikers wijzigen. De instellingen in het eigenschappenvenster van de printer zijn van toepassing op alle gebruikers.
A Wijs in het menu [Start], naar [Instellingen], en klik op [Printers]. Het venster [Printers] verschijnt.
B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. C In het menu [Bestand] klikt u op [Eigenschappen.]. Het dialoogvenster Printereigenschappen verschijnt. Wanneer u het eigenschappenvenster van de printer opent, na installatie van het RPCS-printerstuurprogramma, opent een bevestigingsbericht. Nadat u op [OK] heeft geklikt, wordt het eigenschappenvenster van de printer geopend.
D Maak de noodzakelijke instellingen en klik op [OK]. Opmerking ❒ De hier gemaakte instellingen worden als standaardinstellingen voor alle toepassingen gebruikt. Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
57
Het printerstuurprogramma instellen
Standaardinstellingen voor de printer maken - Standaard Belangrijk ❒ Om de standaardinstellingen van de printer te wijzigen inclusief de opties, dient u zich aan te melden als volwaardige beheerder. Leden van de Beheerdersgroep, Serveroperatorgroep, Printeroperatorgroep en Hoofdgebruikersgroep hebben standaard toegang met volledig beheer.
2
❒ U kunt de standaardinstellingen van de printer niet voor afzonderlijke gebruikers wijzigen. De instellingen in het eigenschappenvenster van de printer zijn van toepassing op alle gebruikers.
A Wijs in het menu [Start]naar [Instellingen]en klik op [Printers]. Het venster [Printers] verschijnt.
B Klik op het pictogram van de printer die u wilt gebruiken. C In het menu [Bestand...] klikt u op [Documentstandaarden]. Het dialoogvenster [Standaard] wordt weergegeven.
D Maak de noodzakelijke instellingen en klik op [OK]. Opmerking ❒ De hier gemaakte instellingen worden als standaardinstellingen voor alle toepassingen gebruikt. Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
58
RPCS - De printereigenschappen bewerken
Vanuit een toepassing de instellingen van de printer maken U kunt printerinstellingen vanuit een specifieke toepassing maken. Om printerinstellingen vanuit een specifieke toepassing te maken, opent u het eigenschappenvenster van de printer van deze toepassing. Hierna wordt uitgelegd hoe u de instellingen invoert voor de toepassing Wordpad van Windows NT 4.0.
A In het menu [Bestand] klikt u op [Afdrukken].
2
Het dialoogvenster [Afdrukken] wordt weergegeven.
B Selecteer in de lijst [Naam] de gewenste printer en klik op [Voorkeursinstellingen]. Het dialoogvenster Printereigenschappen verschijnt.
C Maak de noodzakelijke instellingen en klik op [OK]. D Klik op [OK] om de afdruktaak te starten. Opmerking ❒ Hoe precies het eigenschappenvenster van de printer wordt geopend, is afhankelijk van de toepassing. Lees voor meer informatie de handleidingen bij de betreffende toepassingen.
❒ In sommige toepassingen worden de instellingen van het printerstuurprogramma niet gebruikt, maar worden de standaardinstellingen van de toepassingen ingeschakeld. ❒ Alle instellingen, die u met gebruik van de volgende procedure maakt, zijn alleen geldig voor de huidige toepassing. ❒ Gewone gebruikers kunnen de eigenschappen in het dialoogvenster [Afdrukken] van een toepassing wijzigen. De hier gemaakte instellingen worden als standaardinstellingen gebruikt in deze toepassing. Verwijzing Help van het printerstuurprogramma
59
Het printerstuurprogramma instellen
2
60
3. Andere afdrukbewerkingen Een PDF-bestand direct afdrukken U kunt PDF-bestanden naar het apparaat sturen om af te drukken zonder een PDF-toepassing te openen. Belangrijk De functie kan alleen worden gebruikt met echte Adobe PDF-bestanden. Deze functie ondersteunt PDF-bestanden van de versie 1.3, 1.4 en 1.5. Transparant (functie van PDF-versie 1.4) kan niet worden afgedrukt. PDF-bestanden die gemaakt zijn met behulp van Crypt filter en/of de 16-bits kleurenafbeeldingsfunctie van PDF-versie 1.5 kunnen niet worden afgedrukt. ❒ Bestanden van PDF-versie 1.6 (Acrobat 7.0) die gemaakt zijn zonder enige functies die exclusief zijn voor PDF-versie 1.6 kunnen worden afgedrukt. ❒ Sommige typen PDF-bestanden met hoge compressie kunnen niet worden afgedrukt.
❒ ❒ ❒ ❒
Opmerking ❒ Er kunnen zich fouten voordoen met het papierformaat als u afdrukt op aangepast papierformaat.
Afdrukmethode PDF-bestanden kunnen op twee manieren direct worden afgedrukt: met gebruik van DeskTopBinder Lite of via het opgeven van opdrachten.
61
Andere afdrukbewerkingen
Met gebruikmaking van DeskTopBinder Lite DeskTopBinder Lite installeren Volg de onderstaande procedure voor de installatie van DeskTopBinder Lite.
A Sluit alle toepassingen af die momenteel worden uitgevoerd. B Plaats de cd-rom “Scanner Driver and Utilities” in het cd-romstation.
3
De installer start. Bij bepaalde instellingen van het besturingssysteem werkt Auto Run mogelijk niet. Als Auto Run niet start, start u “Setup.exe” in de hoofdmap van de CDROM.
C Klik op [DeskTopBinder Lite].
Het dialoogvenster [DeskTopBinder Lite Setup] wordt weergegeven.
D Klik op [DeskTopBinder Lite], en klik vervolgens op [Ja]. E Volg de instructies in de display om DeskTopBinder Lite te installeren. Als u wordt gevraagd de computer opnieuw te starten na het installeren van DeskTopBinder Lite, start u de computer opnieuw op en gaat u door met configureren.
DeskTopBinder Lite Verbeteringen Volg de DeskTopBinder Lite verbeteringsprocedure om PDF-bestanden direct af te drukken.
A Wijs in het menu [Start] naar [Programma’s], [DeskTopBinder] en klik vervolgens op [Extended Features Wizard]. Het dialoogvenster [Extended Features Wizard] wordt weergegeven.
B Klik op [Start] en klik vervolgens herhaalde malen op [Volgend >] tot het dialoogvenster [Afdrukfunctie2] verschijnt.
C In het dialoogvenster [Afdrukfunctie2] klikt u op [Toevoegen...].
Het dialoogvenster [Eigensch. PDF directafdr.] wordt weergegeven.
D Selecteer het stuurprogramma voor dit apparaat en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [Eigensch. PDF directafdr.] sluit.
E Klik enkele malen op [Volgend >] tot [Beëindigen] wordt weergegeven. F Klik op [Beëindigen]. Het dialoogvenster [Extended Features Wizard] sluit.
62
Een PDF-bestand direct afdrukken
Function Palette Function Palette bevat knoppen voor functies die al via DeskTopBinder Lite verbetering zijn geconfigureerd. Met behulp van deze knoppen kunt u Windowsbestanden aanwijzen, afdrukvoorbeelden weergeven, afbeeldingen converteren en scanners voor documenten registreren zonder dat u DeskTopBinder Lite hoeft te openen. Om deze functies te gebruiken, sleept u het doelbestand eenvoudig naar de knop voor de betreffende functie en zet het daar neer.
A Wijs in het menu [Start] naar [Programma’s], [DeskTopBinder] en klik vervol-
gens op [Function Palette]. Er wordt een pictogram voor Function Palette aan de taaklade toegevoegd die rechtsonder op het scherm wordt weergegeven.
3
B Klik met de rechter muisknop op het nieuwe pictogram dat is toegevoegd aan de takenlade en klik vervolgens op [Eigenschappen...]. Het dialoogvenster [Eigenschappen] wordt weergegeven.
C Klik op de tab [Inhoud], kruis het selectievakje aan bij [PDF directafdr.] in het midden en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [Eigenschappen] sluit en het pictogram [PDF directafdr.] is toegevoegd aan Function Palette.
PDF direct afdrukken Volg de onderstaande methode om PDF-bestanden direct af te drukken.
A Sleep het PDF-bestand dat u wilt afdrukken naar het pictogram voor PDF
direct afdrukken in Function Palette en zet het daar neer. Het dialoogvenster [Lijst van uitvoerbestanden - PDF directafdr.] wordt weergegeven.
B Selecteer het PDF-bestand dat u wilt afdrukken en klik vervolgens op [OK]. Het PDF-bestand wordt afgedrukt.
63
Andere afdrukbewerkingen
Met een wachtwoord beschermde PDF-bestanden afdrukken Volg de onderstaande procedure om met een wachtwoord beschermde PDF-bestanden af te drukken.
A Wijs in het menu [Start] naar [Programma’s], [DeskTopBinder] en klik vervolgens op [Extended Features Wizard]. Het dialoogvenster [Extended Features Wizard] wordt weergegeven.
B Klik op [Start] en klik vervolgens herhaalde malen op [Volgend >] tot het dialoogvenster [Afdrukfunctie2] verschijnt.
3
C In het dialoogvenster [Afdrukfunctie2] klikt u op [Eigenschappen].
Het dialoogvenster [Eigensch. PDF directafdr.] wordt weergegeven.
D Schakel het selectievakje [PDF-wachtwoord gebruiken] rechts onderin het dialoogvenster in en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [Eigensch. PDF directafdr.] sluit.
E Klik enkele malen op [Volgend >] tot [Beëindigen] wordt weergegeven. F Klik op [Beëindigen]. Het dialoogvenster [Extended Features Wizard] sluit.
G Sleep het PDF-bestand dat u wilt afdrukken naar het pictogram voor PDF
direct afdrukken in Function Palette en zet het daar neer. Het dialoogvenster [Lijst van uitvoerbestanden - PDF directafdr.] wordt weergegeven.
H Klik op het PDF-bestand dat u wilt afdrukken, zodat het wordt gemarkeerd en klik vervolgens op [OK]. Het dialoogvenster [Eigensch. PDF directafdr.] wordt weergegeven.
I In het vak [PDF-wachtwoord:] rechts onderin het dialoogvenster voert u het wachtwoord in voor het PDF-bestand dat u wilt afdrukken en vervolgens klikt u op [OK]. Het met een wachtwoord beschermd PDF-bestand wordt afgedrukt.
Opmerking ❒ Voordat u een met een wachtwoord beschermd PDF-bestand afdrukt, moet u een van de volgende handelingen uitvoeren: • In het dialoogvenster [Eigensch. PDF directafdr.] voert u het wachtwoord in voor het PDF-bestand dat u wilt afdrukken. • Geef een wachtwoord op voor het PDF-bestand door [PDF wachtwoord wijzigen] te selecteren in de [PDF Menu] op het bedieningspaneel van het apparaat. ❒ Wanneer een [PDF Groepswachtwoord] voor de [PDF Menu] is opgegeven met behulp van DeskTopBinder Lite of het bedieningspaneel van het apparaat, moet hetzelfde groepswachtwoord ook op de andere worden ingesteld.
64
Een PDF-bestand direct afdrukken
Eigensch. PDF directafdr. 1 3
9
2
10
11 12
4 5
14
6
16
7
13 15
3
17
8 NL ATW012S
1. Naam instellen:
10. Aantal kopieën
Geeft de configuratienaam van de invoegtoepassing weer (maximaal 63 tekens van 1 byte).
Geef het aantal af te drukken kopieën op.
11. Sorteren
2. Pictogram wijzigen...
Wordt gebruikt om de afdrukken te sorteren.
Wijzigt het pictogram dat op de werkbalk wordt weergegeven.
12. Bereik:
3. Printer: Geeft een lijst van RPCS-stuurprogramma’s weer die PDF direct afdrukken ondersteunen.
4. Dubbelzijdig (kan niet worden geselecteerd op de printer) Afdrukken op beide zijden van het vel.
5. Indeling Meerdere pagina’s afdrukken op één vel.
6. Ponsen (kan niet worden geselecteerd op de printer) Perforeert de afgedrukte uitvoer.
7. Nieten (kan niet worden geselecteerd op de printer) Niet de afgedrukte uitvoer.
8. Dialoogvenster voor afdrukken weergeven Wordt weergegeven in modus PDF direct afdrukken als dit selectievakje is aangekruist.
9. Oriëntatie: Geef de richting van het origineel op.
Geeft aan op welk papier moet worden afgedrukt.
13. Pap.formaat afdruk: Geef het papierformaat op waarop de kopieën moeten worden afgedrukt.
14. Kleur/Zwart en wit: (kan niet worden geselecteerd op de printer) Geef afdrukken in kleur of zwart-wit op.
15. Resolutie: Geef een afdrukresolutie op.
16. PDF-wachtwoord: Voer het wachtwoord in voor PDF-bestanden die zijn beveiligd met een wachtwoord. Een PDF-bestand dat beveiligd is met een wachtwoord kan alleen worden afgedrukt als het wachtwoord hier is ingevoerd.
17. Groepswachtwrd: Als een groepswachtwoord is toegewezen aan DeskTopBinder Lite en dit apparaat, geeft u in dit veld het groepswachtwoord op. Het groepswachtwoord moet worden opgegeven om te kunnen afdrukken.
65
Andere afdrukbewerkingen
Opdrachten gebruiken U kunt PDF-bestanden direct afdrukken met opdrachten zoals “ftp”, “sftp” en “lpr”. Verwijzing UNIX Supplement
3
66
De functie Afdruktaak gebruiken
De functie Afdruktaak gebruiken Hier wordt beschreven hoe bestanden die in het apparaat zijn opgeslagen, kunnen worden afgedrukt. De volgende typen van afdrukken kunnen met behulp van het printerstuurprogramma worden geselecteerd: Testafdruk, Beveiligde afdruk, Uitgestelde afdruk of Opgeslagen afdruk. U kunt afdruktaken die op het apparaat zijn opgeslagen en die vanaf computers zijn verzonden afdrukken en verwijderen. Als u Testafdruk, Beveiligde afdruk en Opgeslagen afdruk selecteert, worden de afdrukbestanden die in het apparaat zijn opgeslagen verwijderd nadat het afdrukken is voltooid. Als u Opgeslagen afdruk selecteert, blijven de bestanden op het apparaat zelfs nadat het afdrukken is voltooid. Als u op het scherm Printer op [Afdruktaken] drukt, wordt het scherm Volledige lijst of de Lijst per Gebruiker-ID weergegeven, afhankelijk van het lijsttype dat u selecteert in [Originele afdruktakenlijst].
3
❖ Volledige lijst Als u [Volledige lijst] selecteert in [Originele afdruktakenlijst], wordt het volgende scherm weergegeven: 16 15 14 13 1
12
2 3 4 11
5 6
10
7
9
8 NL ATW004S
67
Andere afdrukbewerkingen A B C
D E
3
F
G H
I J K
L M N O P
68
[Taak per gebruiker-ID] Geeft de lijst per Gebruiker-ID weer. [Volledige lijst] Geeft alle bestanden weer die zijn opgeslagen in het apparaat. [Takenlijst Bev. afdruk] Geeft alleen beveiligde afdrukbestanden weer die zijn opgeslagen in het apparaat. [Lijst vbl afdr.taken] Geeft alleen Testafdrukbestanden weer die zijn opgeslagen in het apparaat. [Lijst uitgest. afdr.tk] Geeft alleen de afdrukbestanden in wacht weer die zijn opgeslagen in het apparaat. [Lijst opgesl. afdr.tk.] Geeft alleen de opgeslagen afdrukbestanden weer die zijn opgeslagen in het apparaat. [Details] Geeft informatie over een geselecteerd bestand weer. [UVorige] / [TVolgende] Past de lijst met bestanden niet op het scherm, beweeg dan naar beneden door de lijst. [Verwijderen] Verwijdert een geselecteerd bestand. [Afdrukken] Drukt een geselecteerd bestand af. [Wachtwoord wijz.] Wijzigt of verwijdert het wachtwoord van een bestand als een wachtwoord is ingesteld. Om een wachtwoord te wijzigen, drukt u op [Wachtwoord wijz.]. Voer het huidige wachtwoord in en voer vervolgens het nieuwe wachtwoord in op het bevestigingsscherm. Om het wachtwoord te verwijderen, drukt u op [Wachtwoord wijz.]. Laat het vak voor het opgeven of bevestigen van een nieuw wachtwoord leeg en druk vervolgens op de toets [OK]. U kunt ook wachtwoorden instellen voor de opgeslagen afdrukbestanden die op dit moment nog geen wachtwoord hebben. [Alles wissen] Wist alle selecties. [Select. alle tk.] Selecteert alle bestanden die zijn opgeslagen in het apparaat. Geselecteerd: Geeft het aantal geselecteerde bestanden weer. [Afsluiten] Keert terug naar het Printerscherm. “Gebruiker-ID”, “Datum/Tijd:”, “Bestandnaam:” Geeft de tijd weer waarop de opdracht werd ingevoerd om de opgeslagen bestanden af te drukken, de Gebruiker-ID’s en de bestandsnamen.
De functie Afdruktaak gebruiken
❖ Lijst per gebr.ID Als u [Lijst per gebr.ID] selecteert in [Originele afdruktakenlijst], wordt het volgende scherm weergegeven: 1
2 3
4 5
3 6
7
A
B C D E F
G
NL ATW005S
Gebruiker-ID Geeft de Gebruiker-ID’s weer van de personen die bestanden naar het apparaat verzenden. [Wissen] Heft een selectie op. [Afsluiten] Keert terug naar het Printerscherm. [Volledige lijst] Geeft alle afdruktaken weer. [Lijst per gebr.ID] Geeft de afdruktaaklijst weer van elke ID. [Alle taken afdrukken] Drukt alle geselecteerde bestandstypen af die door de Gebruiker-ID zijn verzonden. [UVorige] / [TVolgende] Past de lijst met bestanden niet op het scherm, beweeg dan naar beneden door de lijst.
Opmerking ❒ Op het scherm Afdruktaken kunnen meerdere bestanden worden geselecteerd. Druk nogmaals op de geselecteerde afdruktaken, om de selectie te wissen.
❒ Het display wordt niet bijgewerkt als er een nieuw bestand wordt opgeslagen terwijl de lijst met opgeslagen bestanden wordt weergegeven. Om de weergave te verversen, drukt u op [Afsluiten] om terug te gaan naar het scherm Printer en vervolgens nogmaals op [Afdruktaken].
69
Andere afdrukbewerkingen
❒ Als er een groot aantal afdruktaken in het apparaat is opgeslagen, kan de verwerking tijdelijk langzaam verlopen afhankelijk van de functies die worden gebruikt. ❒ Als u in het scherm Volledige lijst drukt op [Lijst per gebr.ID], schakelt het scherm naar het scherm Lijst per Gebruiker-ID waarin [Achter] rechtsonder wordt weergegeven. Druk op [Achter] om te schakelen naar het scherm Volledige lijst. Verwijzing Pag.73 “Testafdruk”
3
Pag.77 “Beveiligde afdruk” Pag.81 “Uitgestelde afdruk” Pag.85 “Opgeslagen afdruk”
70
De functie Afdruktaak gebruiken
De eerste afdruktaaklijst selecteren Volg de onderstaande procedure om het eerste scherm Afdruktaken in te stellen en weer te geven.
De eerste afdruktaaklijst selecteren
A Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets.
3
ATW003S
B Druk op [Printereigenschappen]. Het menu Printereigenschappen wordt geopend.
C Klik op het tabblad [Systeem] op [Originele afdruktakenlijst]. D Selecteer [Volledige lijst] of [Lijst per gebr.ID].
Nadat u de instellingen heeft geconfigureerd, wordt het geselecteerde type van de afdruktaaklijst weergegeven.
71
Andere afdrukbewerkingen
Een afdruktaaklijst weergeven
A Druk op de knop {Printer} om het Printerscherm weer te geven.
3 ATW007S
B Druk op [Afdruktaken].
De Volledige lijst of de Lijst per Gebruiker-ID wordt weergegeven.
72
Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken
Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken Uitleg Testafdruk, Beveiligde afdruk, Uitgestelde afdruk en Opgeslagen afdruk.
Testafdruk Gebruik deze functie om alleen de eerste set van een afdruktaak uit diverse sets af te drukken. Nadat u het resultaat heeft gecontroleerd, kunt u de resterende sets afdrukken of annuleren via het bedieningspaneel van het apparaat. Zo kunt u het aantal misdrukken of instellingsfouten tot een minimum beperken.
3
Belangrijk ❒ Een testafdrukbestand kan niet worden opgeslagen als:
• Het totaal aantal bestanden voor Testafdruk, Beveiligde afdruk, Uitgestelde afdruk en Opgeslagen afdruk op het apparaat is groter dan 100. (Het maximum aantal varieert, afhankelijk van de hoeveelheid gegevens in de bestanden). • het bestand bevat meer dan 1000 pagina’s. • verzonden of opgeslagen bestanden in het apparaat bedragen in totaal meer dan 3000 pagina’s. Opmerking ❒ Als een testafdrukbestand niet correct werd opgeslagen, kunt u het foutenlogboek op het display controleren.
❒ Opgeslagen documenten blijven aanwezig in het apparaat, zelfs nadat u het apparaat hebt uitgeschakeld. De instellingen [Tijd. afdr.taken autom. verw.] of [Opgesl. afdr.tk. autom. verw.] worden echter eerst toegepast. ❒ Als de toepassing een sorteeroptie heeft, dient u zich ervan te verzekeren dat deze niet is geselecteerd voordat u een afdruktaak verstuurt. De testafdrukken worden automatisch gesorteerd door het printerstuurprogramma. Als de sorteeroptie is geselecteerd in het dialoogvenster [Afdrukken], worden mogelijk meer dan het beoogde aantal afdrukken geproduceerd. ❒ Als de eerste set testafdrukbestanden niet voldoet aan uw verwachtingen en u de resterende sets daarom niet wilt afdrukken, verwijdert u de testafdrukbestand met gebruikmaking van de display. Als u de resterende sets van het testafdrukbestand afdrukt, wordt de taak automatisch van het apparaat verwijderd. ❒ Zie “Het foutenlogbestand controleren” voor meer informatie over het foutenlogboek op het display. ❒ Zie de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen voor meer informatie over [Tijd. afdr.taken autom. verw.] en [Opgesl. afdr.tk. autom. verw.]. Verwijzing Pag.96 “Het foutenlogbestand controleren”
Bedieningshandleiding Standaardinstellingen
73
Andere afdrukbewerkingen
Een testafdrukbestand afdrukken Gebruik de onderstaande procedure om een testafdrukbestand af te drukken met het RPCS-printerstuurprogramma. Voor meer informatie over het afdrukken van een testafdrukbestand met gebruik van het PostScript 3-printerstuurprogramma, zie PostScript3 Supplement dat als PDF-bestand op de cd-rom staat. Belangrijk ❒ Toepassingen met eigen stuurprogramma’s zoals PageMaker, ondersteunen deze functie niet.
3
❒ Gebruikt u Mac OS X, dan hebt u Mac OS X v10.2 of hoger nodig om deze functie te gebruiken.
A Testafdruk configureren via de eigenschappen van het printerstuurpro-
gramma. Zie de relevante Help-bestanden voor meer informatie over het configureren van het printerstuurprogramma.
B Afdrukken starten vanuit het dialoogvenster [Afdrukken] van de toepassing. U dient meer dan twee kopieën in te stellen. De testafdruktaak wordt naar het apparaat gestuurd, en de eerste set wordt afgedrukt.
C Druk op het bedieningspaneel van het apparaat op de toets {Printer} om het Printerscherm weer te geven.
D Druk op [Afdruktaken].
Een lijst afdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven.
74
Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken
E Druk op [Lijst vbl afdr.taken].
3
Een lijst testafdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven. Afhankelijk van de beveiligingsinstellingen, worden bepaalde afdruktaken mogelijk niet weergegeven.
F Selecteer het bestand dat u wilt afdrukken en druk op [Afdrukken].
G Voer het nieuwe aantal sets in met gebruik van de cijfertoetsen.
U kunt maximaal 999 sets invoeren. Druk op {Wis/Stop} om invoerfouten te corrigeren.
H Druk op [Ja]. De resterende sets worden afgedrukt. Druk op [Nee] om de afdruktaak te annuleren.
75
Andere afdrukbewerkingen
Opmerking ❒ Wanneer u meerdere bestanden selecteert, geeft het bevestigingsscherm het totaal aantal bestanden weer dat moet worden afgedrukt.
❒ Wanneer u meerdere documenten selecteert en op het bevestigingsscherm niet het aantal sets specificeert, wordt een set minder dan het opgegeven aantal op de computer afdrukt voor elk geselecteerd document. Als het aantal opgegeven sets op de computer “1” is, wordt voor elk document een set afgedrukt. ❒ Wanneer u samengestelde testafdrukdocumenten afdrukt, kunt u niet het aantal sets wijzigen. ❒ Als de afdruktaak is voltooid, wordt het opgeslagen bestand verwijderd. ❒ Om het afdrukken te stoppen nadat het werd gestart, drukt u op [Afsluiten] tot het scherm Printer wordt geopend en vervolgens drukt u op [Taak reset]. Het bestand wordt verwijderd.
3
Testafdrukbestanden verwijderen Als u niet tevreden bent over de testafdruk, kunt u de testafdruk verwijderen, deze herzien en tot slot opnieuw afdrukken. Herhaal deze stappen tot het gewenste resultaat is bereikt.
A Druk op de {Printer}-toets om het Printerscherm weer te geven. B Druk op [Afdruktaken]. Een lijst afdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven.
C Druk op [Lijst vbl afdr.taken]. Een lijst testafdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven. Afhankelijk van de beveiligingsinstellingen, worden bepaalde afdruktaken mogelijk niet weergegeven.
D Selecteer het bestand dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op [Verwijderen]. Het bevestigingsvenster voor een verwijderbewerking opent.
E Druk op [Ja] om het bestand te verwijderen. Het geselecteerde bestand wordt verwijderd. Opmerking ❒ Als u het bestand niet wilt verwijderen, drukt u op [Nee].
❒ Wanneer u meerdere bestanden selecteert, geeft het bevestigingsscherm het totaal aantal bestanden weer dat moet worden verwijderd.
76
Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken
Beveiligde afdruk Gebruik deze functie om de privacy te waarborgen wanneer u via een netwerk vertrouwelijke documenten afdrukt op het apparaat. Nadat af te drukken gegevens zijn opgeslagen op het apparaat, is het normaal gesproken mogelijk gegevens af te drukken met gebruikmaking van de display. Wanneer u Beveiligde afdruk gebruikt, kunt u alleen afdrukken als een wachtwoord is ingevoerd via het display van het apparaat. Uw vertrouwelijke documenten kunnen niet worden ingezien door andere netwerkgebruikers.
3
Belangrijk ❒ Een beveiligd afdrukbestand kan niet worden opgeslagen als:
• Het totaal aantal bestanden voor Testafdruk, Beveiligde afdruk, Uitgestelde afdruk en Opgeslagen afdruk op het apparaat is groter dan 100. (Het maximum aantal varieert, afhankelijk van de hoeveelheid gegevens in de bestanden). • het bestand bevat meer dan 1000 pagina’s. • verzonden of opgeslagen bestanden in het apparaat bedragen in totaal meer dan 3000 pagina’s. Opmerking ❒ Als een beveiligd afdrukbestand niet correct werd opgeslagen, kunt u het foutenlogboek op het display controleren.
❒ Opgeslagen documenten blijven aanwezig in het apparaat, zelfs nadat u het apparaat heeft uitgeschakeld. De instellingen [Tijd. afdr.taken autom. verw.] of [Opgesl. afdr.tk. autom. verw.] worden echter eerst toegepast. ❒ Als de toepassing een sorteeroptie heeft, dient u zich ervan te verzekeren dat deze niet is geselecteerd voordat u een afdruktaak verstuurt. Beveiligde afdruktaken worden automatisch gesorteerd door het printerstuurprogramma. Dit is de standaardinstelling. Als een sorteeroptie is geselecteerd in het dialoogvenster Afdrukken van de toepassing, worden mogelijk meer dan het beoogde aantal sets afgedrukt. ❒ Na afdrukken van het beveiligde afdrukbestand, wordt de taak automatisch verwijderd. ❒ Zie Pag.96 “Het foutenlogbestand controleren” voor meer informatie over het foutenlogboek op het display. ❒ Zie de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen voor meer informatie over [Tijd. afdr.taken autom. verw.] en [Opgesl. afdr.tk. autom. verw.]. Verwijzing Pag.96 “Het foutenlogbestand controleren”
Bedieningshandleiding Standaardinstellingen
77
Andere afdrukbewerkingen
Een beveiligd afdrukbestand afdrukken Gebruik de onderstaande procedure om een beveiligd afdrukbestand af te drukken met het RPCS-printerstuurprogramma. Voor meer informatie over het afdrukken van een beveiligd afdrukbestand met gebruikmaking van het PostScript 3-printerstuurprogramma, zie PostScript3 Supplement dat als PDFbestand op de cd-rom staat. Belangrijk ❒ Toepassingen met eigen stuurprogramma’s zoals PageMaker, ondersteunen deze functie niet. ❒ Gebruikt u Mac OS X, dan hebt u Mac OS X v10.2 of hoger nodig om deze functie te gebruiken.
3
A Configureer de beveiligde afdruk via de eigenschappenpagina van het printerstuurprogramma. Raadpleeg de Help voor printerstuurprogramma’s voor meer informatie over het configureren van de printerstuurprogramma’s.
B Afdrukken starten vanuit het dialoogvenster [Afdrukken] van de toepassing. De beveiligde afdruktaak wordt naar het apparaat gestuurd.
C Druk op het bedieningspaneel van het apparaat op de toets {Printer} om het Printerscherm weer te geven.
D Druk op [Afdruktaken].
Een lijst afdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven.
78
Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken
E Druk op [Takenlijst Bev. afdruk].
3
Een lijst beveiligde afdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven. Afhankelijk van de beveiligingsinstellingen, worden bepaalde afdruktaken mogelijk niet weergegeven.
F Selecteer het bestand dat u wilt afdrukken en druk vervolgens op [Afdrukken].
Het wachtwoordscherm wordt weergegeven.
G Voer het wachtwoord in met gebruik van de cijfertoetsen en druk op [OK].
Het bevestigingsvenster voor een afdruktaak wordt weergegeven. Als het wachtwoord niet correct is ingevoerd, opent een bevestigingsvenster. Druk op [Afsluiten] om het wachtwoord opnieuw in te voeren. Als u meerdere afdrukbestanden heeft geselecteerd, drukt het apparaat de bestanden af die overeenstemmen met het opgegeven wachtwoord. Het aantal bestanden dat zal worden afgedrukt, wordt weergegeven op het bevestigingsscherm. Raadpleeg uw netwerkbeheerder, als u uw wachtwoord bent vergeten.
79
Andere afdrukbewerkingen
H Druk op [Ja]. Het beveiligde bestand wordt afgedrukt. Druk op [Nee] om de afdruktaak te annuleren. Opmerking ❒ Als de afdruktaak is voltooid, wordt het opgeslagen bestand verwijderd. ❒ Om het afdrukken te stoppen nadat het werd gestart, drukt u op [Afsluiten] tot het scherm Printer wordt geopend en vervolgens drukt u op [Taak reset]. Het bestand wordt verwijderd.
3
Beveiligde afdrukbestanden verwijderen
A Druk op de {Printer}-toets om het Printerscherm weer te geven. B Druk op [Afdruktaken]. C Druk op [Takenlijst Bev. afdruk]. Een lijst met de afdrukbestanden in wacht wordt weergegeven. Afhankelijk van de beveiligingsinstellingen, worden bepaalde afdruktaken mogelijk niet weergegeven.
D Selecteer het bestand dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op [Verwijderen]. Het wachtwoordscherm wordt weergegeven.
E Voer het wachtwoord in met gebruik van de cijfertoetsen en druk op [OK]. Het bevestigingsvenster voor een verwijderbewerking opent. Als het wachtwoord niet correct is ingevoerd, opent een bevestigingsvenster. Druk op [Afsluiten] om het wachtwoord opnieuw in te voeren. Raadpleeg uw netwerkbeheerder wanneer u uw wachtwoord bent vergeten.
F Druk op [Ja]. Het geselecteerde bestand wordt verwijderd. Als u het bestand niet wilt verwijderen, drukt u op [Nee]. Opmerking ❒ Als u meerdere afdrukbestanden hebt geselecteerd, verwijdert het apparaat de bestanden die overeenstemmen met het opgegeven wachtwoord. Het aantal bestanden dat zal worden verwijderd, wordt weergegeven in het bevestigingsscherm.
80
Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken
Uitgestelde afdruk Gebruik deze functie om een bestand tijdelijk in het apparaat op te slaan en druk het later af via de computer of het bedieningspaneel. Belangrijk ❒ Een uitgesteld afdrukbestand kan niet worden opgeslagen als:
• Het totaal aantal bestanden voor Testafdruk, Beveiligde afdruk, Wacht met afdrukken en Opgeslagen afdruk op het apparaat is groter dan 100. (Het maximum aantal varieert, afhankelijk van de hoeveelheid gegevens in de bestanden). • het bestand bevat meer dan 1000 pagina’s. • verzonden of opgeslagen bestanden in het apparaat bedragen in totaal meer dan 3000 pagina’s.
3
Opmerking ❒ Als een uitgesteld afdrukbestand niet correct werd opgeslagen, kunt u het foutenlogboek op het display controleren.
❒ Opgeslagen documenten blijven aanwezig in het apparaat, zelfs nadat u het apparaat hebt uitgeschakeld. De instellingen [Tijd. afdr.taken autom. verw.] of [Opgesl. afdr.tk. autom. verw.] worden echter eerst toegepast. ❒ Als de toepassing een sorteeroptie heeft, dient u zich ervan te verzekeren dat deze niet is geselecteerd voordat u een afdruktaak verstuurt. De taken Uitgestelde afdruk worden automatisch gesorteerd door het printerstuurprogramma. Als de sorteeroptie is geselecteerd in het dialoogvenster Afdrukken van de toepassing, wordt mogelijk meer dan het beoogde aantal afdrukken geproduceerd. ❒ Zie Pag.96 “Het foutenlogbestand controleren” voor meer informatie over het foutenlogboek op het display. ❒ Zie de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen voor meer informatie over [Tijd. afdr.taken autom. verw.] en [Opgesl. afdr.tk. autom. verw.]. Verwijzing Pag.96 “Het foutenlogbestand controleren”
Bedieningshandleiding Standaardinstellingen
81
Andere afdrukbewerkingen
Een uitgesteld afdrukbestand afdrukken Gebruik de onderstaande procedure om een uitgesteld afdrukbestand af te drukken met het RPCS-printerstuurprogramma. Voor meer informatie over het afdrukken van een uitgesteld afdrukbestand met gebruikmaking van het PostScript 3-printerstuurprogramma, zie PostScript3 Supplement dat als PDF-bestand op de cd-rom staat. Belangrijk ❒ Toepassingen met eigen stuurprogramma’s zoals PageMaker, ondersteunen deze functie niet. ❒ Gebruikt u Mac OS X, dan hebt u Mac OS X v10.2 of hoger nodig om deze functie te gebruiken.
3
A Uitgesteld afdrukken configureren via de eigenschappen van het printerstuurprogramma. Zie de relevante Help-bestanden voor meer informatie over het configureren van het printerstuurprogramma.
B Klik op [Details...] en geef vervolgens een Gebruiker-ID op in het vak [Gebruiker-ID:].
C Afdrukken starten vanuit het dialoogvenster [Afdrukken] van de toepassing. De uitgestelde afdruktaak wordt naar het apparaat gestuurd en opgeslagen.
D Druk op het bedieningspaneel van het apparaat op de toets {Printer} om het Printerscherm weer te geven.
E Druk op [Afdruktaken].
82
Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken
F Druk op [Lijst uitgest. afdr.tk].
3
Een lijst van afdrukbestanden die in het apparaat zijn opgeslagen, wordt weergegeven. Afhankelijk van de beveiligingsinstellingen, worden bepaalde afdruktaken mogelijk niet weergegeven.
G Selecteer het bestand dat u wilt afdrukken en druk op [Afdrukken].
Het bevestigingsscherm wordt weergegeven.
H Druk op [Ja]. Het uitgestelde afdrukbestand wordt afgedrukt. Druk op [Nee] om de afdruktaak te annuleren. Opmerking ❒ Als de afdruktaak is voltooid, wordt het opgeslagen bestand verwijderd.
❒ Om het afdrukken te stoppen nadat het werd gestart, drukt u op [Afsluiten] tot het scherm Printer wordt geopend en vervolgens drukt u op [Taak reset]. Het bestand wordt verwijderd. ❒ Wanneer u meerdere bestanden selecteert, geeft het bevestigingsscherm het totaal aantal bestanden weer dat moet worden afgedrukt. ❒ Zie de Help-functie van het printerstuurprogramma voor meer informatie over het instellen van printerstuurprogramma’s. U kunt een uitgesteld afdrukbestand ook afdrukken of verwijderen vanaf Web Image Monitor. Zie Web Image Monitor Help voor meer informatie.
83
Andere afdrukbewerkingen
Uitgestelde afdrukbestanden verwijderen
A Druk op de {Printer}-toets om het Printerscherm weer te geven. B Druk op [Afdruktaken]. Een lijst afdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven.
C Druk op [Lijst uitgest. afdr.tk]. Een lijst van uitgestelde afdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven. Afhankelijk van de beveiligingsinstellingen, worden bepaalde afdruktaken mogelijk niet weergegeven.
3
D Selecteer het bestand dat u wilt verwijderen en druk vervolgens op [Verwijderen]. Het bevestigingsvenster voor een verwijderbewerking opent.
E Druk op [Ja] om het bestand te verwijderen. Het geselecteerde bestand wordt verwijderd. Als u het bestand niet wilt verwijderen, drukt u op [Nee]. Opmerking ❒ Wanneer u meerdere bestanden selecteert, geeft het bevestigingsscherm het totaal aantal bestanden weer dat moet worden verwijderd.
84
Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken
Opgeslagen afdruk Gebruik deze functie om een bestand in het apparaat op te slaan en druk het later af via de computer of het bedieningspaneel. Taken worden nadat ze zijn afgedrukt niet verwijderd. Dezelfde taak hoeft dus niet aanwezig te zijn voor het afdrukken van meerdere exemplaren. Belangrijk ❒ Een opgeslagen afdrukbestand kan niet worden opgeslagen als: • Het totaal aantal bestanden voor Testafdruk, Beveiligde afdruk, Uitgestelde afdruk en Opgeslagen afdruk op het apparaat is groter dan 100. (Het maximum aantal varieert, afhankelijk van de hoeveelheid gegevens in de bestanden). • het bestand bevat meer dan 1000 pagina’s. • verzonden of opgeslagen bestanden in het apparaat bedragen in totaal meer dan 3000 pagina’s.
3
Opmerking ❒ Als een opgeslagen afdrukbestand niet correct werd opgeslagen, kunt u het foutenlogboek op het display controleren. ❒ Opgeslagen documenten blijven aanwezig in het apparaat, zelfs nadat u het apparaat heeft uitgeschakeld. De instellingen voor [Tijd. afdr.taken autom. verw.] of [Opgesl. afdr.tk. autom. verw.] worden echter eerst toegepast (zie Bedieningshandleiding Standaardinstellingen). ❒ Als de toepassing een sorteeroptie heeft, dient u zich ervan te verzekeren dat deze niet is geselecteerd voordat u een afdruktaak verstuurt. De opgeslagen afdrukken worden automatisch gesorteerd door het printerstuurprogramma. Als de sorteeroptie is geselecteerd in het dialoogvenster Afdrukken van de toepassing, wordt mogelijk meer dan het beoogde aantal afdrukken geproduceerd. ❒ U kunt een opgeslagen afdrukbestand een documentnaam geven en beveiligen met een wachtwoord. Zie de Help-functie van het printerstuurprogramma voor meer informatie over het instellen van een wachtwoord. ❒ Zie Pag.96 “Het foutenlogbestand controleren” voor meer informatie over het foutenlogboek op het display. ❒ Zie de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen voor meer informatie over [Tijd. afdr.taken autom. verw.] en [Opgesl. afdr.tk. autom. verw.]. Verwijzing Pag.96 “Het foutenlogbestand controleren”
Bedieningshandleiding Standaardinstellingen
85
Andere afdrukbewerkingen
Een opgeslagen afdrukbestand afdrukken Gebruik de onderstaande procedure om een opgeslagen afdrukbestand af te drukken met het RPCS-printerstuurprogramma. Voor meer informatie over het afdrukken van een opgeslagen afdrukbestand met gebruik van het PostScript 3-printerstuurprogramma, zie PostScript3 Supplement dat als PDF-bestand op de cd-rom staat. Belangrijk ❒ Toepassingen met eigen stuurprogramma’s zoals PageMaker, ondersteunen deze functie niet.
3
❒ Gebruikt u Mac OS X, dan hebt u Mac OS X v10.2 of hoger nodig om deze functie te gebruiken.
A De opgeslagen afdruk configureren via de eigenschappen van het printer-
stuurprogramma. Er zijn twee manieren om Opgeslagen afdruk te selecteren: • [Opgeslagen afdrukken] Het bestand wordt op de printer opgeslagen en kan later via het display worden afgedrukt. • [Opsl. en Normaal afdr.] Het bestand wordt direct afgedrukt en tevens op het apparaat opgeslagen. Zie de relevante Help-bestanden voor meer informatie over het configureren van het printerstuurprogramma.
B Klik op [Details...] en geef vervolgens een Gebruiker-ID op in het vak [Gebruiker-ID:]. U kunt ook een wachtwoord instellen. Hetzelfde wachtwoord moet worden opgegeven bij het afdrukken of verwijderen.
C Afdrukken starten vanuit het dialoogvenster [Afdrukken] van de toepassing. De opgeslagen afdruktaak wordt naar het apparaat gestuurd en opgeslagen.
D Druk op het bedieningspaneel van het apparaat op de toets {Printer} om het Printerscherm weer te geven.
E Druk op [Afdruktaken].
86
Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken
F Druk op [Lijst opgesl. afdr.tk.].
3
Een lijst opgeslagen afdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven.
G Selecteer het bestand dat u wilt afdrukken en druk op [Afdrukken].
Het bevestigingsscherm wordt weergegeven. Als u een wachtwoord instelt in het printerstuurprogramma, verschijnt een scherm voor de wachtwoordbevestiging. Voer het wachtwoord in. Als u meerdere afdrukbestanden heeft geselecteerd waarvan enkele een wachtwoord vereisen, drukt het apparaat de bestanden af die overeenstemmen met het opgegeven wachtwoord en de bestanden die geen wachtwoord vereisen. Het aantal bestanden dat zal worden afgedrukt, wordt weergegeven op het bevestigingsscherm. Raadpleeg uw netwerkbeheerder wanneer u uw wachtwoord bent vergeten.
H Voer het aantal sets in met gebruik van de cijfertoetsen.
U kunt maximaal 999 sets invoeren. Druk op {Wis/Stop} om invoerfouten te corrigeren.
87
Andere afdrukbewerkingen
I Druk op [Ja]. Het opgeslagen afdrukbestand wordt afgedrukt. Druk op [Nee] om de afdruktaak te annuleren. Opmerking ❒ Wanneer u meerdere bestanden selecteert, geeft het bevestigingsscherm het totaal aantal bestanden weer dat moet worden afgedrukt. ❒ Wanneer u meerdere documenten selecteert, worden de setaantallen gebaseerd op het laagste setaantal gespecificeerd voor een geselecteerd document. ❒ Wanneer u samengestelde opgeslagen afdrukdocumenten afdrukt, kunt u niet het aantal sets wijzigen. ❒ Om het afdrukken te stoppen nadat het werd gestart, drukt u op [Afsluiten] tot het scherm Printer wordt geopend en vervolgens drukt u op [Taak reset]. Een opgeslagen afdrukbestand wordt niet verwijderd, zelf als de knop [Taak reset] wordt ingedrukt. ❒ Het opgeslagen afdrukbestand dat naar het apparaat wordt verzonden, wordt niet verwijderd tenzij u een bestand verwijdert of [Opgesl. afdr.tk. autom. verw.] selecteert (zie Bedieningshandleiding Standaardinstellingen). ❒ Zie de Help-functie van het printerstuurprogramma voor meer informatie over het instellen van printerstuurprogramma’s. U kunt een opgeslagen afdrukbestand ook afdrukken of verwijderen vanaf Web Image Monitor. Zie Web Image Monitor Help voor meer informatie.
3
88
Afdrukken vanaf het scherm Afdruktaken
Opgeslagen afdrukbestanden verwijderen
A Druk op de {Printer}-toets om het Printerscherm weer te geven. B Druk op [Afdruktaken]. Een lijst afdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven.
C Druk op [Lijst opgesl. afdr.tk.]. Een lijst opgeslagen afdrukbestanden, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven. Afhankelijk van de beveiligingsinstellingen, worden bepaalde afdruktaken mogelijk niet weergegeven.
3
D Selecteer het bestand dat u wilt verwijderen en druk op [Verwijderen]. Het bevestigingsvenster voor een verwijderbewerking opent. Als u in het printerstuurprogramma een wachtwoord hebt ingesteld, dient u het wachtwoord op te geven om te verwijderen. Wanneer u meerdere afdrukbestanden heeft geselecteerd waarvan enkele een wachtwoord vereisen, verwijdert het apparaat de bestanden die overeenstemmen met het opgegeven wachtwoord en de bestanden die geen wachtwoord vereisen. Het aantal bestanden dat zal worden verwijderd, wordt weergegeven in het bevestigingsscherm. Raadpleeg uw netwerkbeheerder wanneer u uw wachtwoord bent vergeten.
E Druk op [Ja] om het bestand te verwijderen. Het geselecteerde bestand wordt verwijderd. Als u het bestand niet wilt verwijderen, drukt u op [Nee]. Opmerking ❒ Wanneer u meerdere bestanden selecteert, geeft het bevestigingsscherm het totaal aantal bestanden weer dat moet worden verwijderd.
89
Andere afdrukbewerkingen
Afdrukken vanaf het scherm Taak per Gebruiker-ID Hier wordt beschreven hoe in het apparaat opgeslagen bestanden vanaf het scherm Gebruiker-ID moeten worden afgedrukt.
De geselecteerde afdruktaak afdrukken
A Druk op de toets {Printer}.
3
Het printerscherm wordt weergegeven.
B Druk op het Printerscherm op [Afdruktaken].
Een lijst met Gebruiker-ID’s, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven.
C Klik op de Gebruiker-ID waarvan u het bestand wilt afdrukken.
U kunt geen meerdere Gebruiker-ID’s tegelijk selecteren. Druk op [UVorige] of [TVolgende] om door de lijst te bladeren. Druk op [Wissen] om een selectie te annuleren.
90
Afdrukken vanaf het scherm Taak per Gebruiker-ID
D Druk op [Lijst per gebr.ID].
3
De afdruktaaklijst van de geselecteerde Gebruiker-ID verschijnt.
E Selecteer de gewenste afdruktaken.
Druk opnieuw op de gemarkeerde afdruktaak om een selectie te annuleren. Druk op [Alles wissen] om alle selecties te wissen.
F Druk op [Afdrukken]. Het bevestigingsscherm wordt weergegeven.
G Druk op [Ja]. De geselecteerde bestanden worden afgedrukt. Opmerking ❒ Wanneer u meerdere bestanden selecteert, geeft het bevestigingsscherm het totaal aantal bestanden weer dat moet worden afgedrukt.
91
Andere afdrukbewerkingen
Alle afdruktaken afdrukken
A Druk op de toets {Printer}. Het printerscherm wordt weergegeven.
B Druk op het Printerscherm op [Afdruktaken].
3
Een lijst met Gebruiker-ID’s, opgeslagen op het apparaat, wordt weergegeven.
C Klik op de Gebruiker-ID waarvan u het bestand wilt afdrukken.
U kunt geen meerdere Gebruiker-ID’s tegelijk selecteren. Druk op [UVorige] of [TVolgende] om door de lijst te bladeren. Druk op [Wissen] om een selectie te annuleren.
D Druk op [Alle taken afdrukken].
Als de geselecteerde Gebruiker-ID meerdere types afdruktaken heeft, verschijnt het selectiescherm van het type afdruktaak.
92
Afdrukken vanaf het scherm Taak per Gebruiker-ID
E Selecteer het gewenste type voor de afdruktaak en druk vervolgens op [OK].
3
Het bevestigingsscherm wordt weergegeven. Het bevestigingsscherm verschijnt niet als de geselecteerde ID slechts één type afdruktaken heeft.
F Druk op [Ja]. De geselecteerde bestanden worden afgedrukt. Opmerking ❒ Nadat het afdrukken is voltooid, worden de testafdrukbestanden, de uitgestelde afdrukbestanden en de beveiligde afdrukbestanden verwijderd. ❒ U kunt geen afdruktaak selecteren die niet onder de geselecteerde Gebruiker-ID is opgeslagen. ❒ Wanneer u meerdere Testafdrukdocumenten selecteert en op het bevestigingsscherm niet het aantal sets specificeert, wordt een set minder afgedrukt, dan het opgegeven aantal op de computer, voor elk geselecteerd document. Als het aantal opgegeven sets op de computer “1” is, wordt voor elk document een set afgedrukt. ❒ Als u Opgeslagen afdruk selecteert, wordt het aantal dat u op het bevestigingsscherm instelt toegepast op alle bestanden van het geselecteerde type voor de afdruktaak. Als u geen hoeveelheid instelt, wordt het minimum aantal toegepast op alle bestanden. ❒ Als u Wacht met afdrukken selecteert, geeft u het correcte wachtwoord op. Als er meerdere wachtwoorden zijn, drukt het apparaat alleen bestanden af die overeenstemmen met het opgegeven wachtwoord. ❒ Wanneer u opgeslagen afdrukbestanden selecteert, en hiervoor is een wachtwoord opgeslagen, wordt het invoerscherm voor het wachtwoord weergegeven. Wanneer meerdere wachtwoordtypen zijn opgegeven voor de opgeslagen afdrukbestanden, drukt het apparaat de bestanden af die overeenkomen met het ingevoerde wachtwoord en bestanden waarvoor geen wachtwoord noodzakelijk is. ❒ Het bevestigingsscherm geeft het totaal aantal bestanden met de geselecteerde Gebruiker-ID weer dat moet worden afgedrukt.
93
Andere afdrukbewerkingen
Een afdruktaak annuleren Deze paragraaf bevat instructies over het stoppen met afdrukken vanaf de computer of het display.
Een afdruktaak annuleren met gebruik van het bedieningspaneel
A Druk op de toets {Printer}.
3
Het printerscherm wordt weergegeven.
B Druk op [Taak reset].
C Druk op [Reset taak] of [Reset alle taken].
• [Reset taak]: de afdruktaak annuleren die momenteel wordt verwerkt. • [Reset alle taken]: annuleert alle taken in afdrukwachtrij. • [Hervat afdrukken]: afdrukken van afdruktaken wordt hervat. Een bevestigingsvenster opent.
D Druk op [Ja] om de afdruktaak te annuleren. Druk op [Nee] om terug te keren naar de vorige display.
94
Een afdruktaak annuleren
Windows - Een afdruktaak annuleren vanaf de computer U kunt een afdruktaak vanaf de computer annuleren als de overdracht van afdruktaken nog niet is voltooid.
A Dubbelklik op het printerpictogram op de taaklade van Windows. Een venster opent met alle afdruktaken die momenteel in de afdrukwachtrij staan. Controleer de huidige status van de te annuleren taak.
B Selecteert de naam van de te annuleren taak. C In het menu [Document] klikt u op [Annuleren]. D Druk op de toets {Printer} op het bedieningspaneel van het apparaat.
3
Opmerking ❒ Als het apparaat wordt gedeeld door verschillende computers, let er dan op of u niet per ongeluk de afdruktaak van een ander annuleert. ❒ Als het apparaat via een parallelle kabel is aangesloten op het apparaat, worden verstuurde afdruktaken geannuleerd als op [Reset alle taken] is gedrukt, terwijl “Wachten...” wordt weergegeven in de display. Nadat het interval dat is ingesteld in [I/O time-out] van Printereigenschappen is verstreken, kan de volgende afdruktaak worden verstuurd. Een afdruktaak die vanaf een andere clientcomputer is verstuurd, wordt in dit geval niet geannuleerd. ❒ In Windows XP, Windows Server 2003 of Windows NT 4.0 klikt u op [Annuleren] in het menu [Document]. ❒ In Windows 95/98/Me/2000 of Windows NT 4.0 kunt u tevens het venster met afdruktaken openen door te dubbelklikken op het apparaatpictogram van het venster [Printers] (het venster [Printers en faxapparaten] in Windows XP en Windows Server 2003). ❒ U kunt afdrukken die al zijn verwerkt niet annuleren. Daarom kan het voorkomen dat nog een paar pagina’s worden afgedrukt nadat u op [Taak reset] heeft gedrukt. ❒ Het kan tevens een aanzienlijke tijd duren voordat een afdruktaak, met een groot gegevensvolume, wordt afgebroken.
95
Andere afdrukbewerkingen
Het foutenlogbestand controleren Konden bestanden niet worden afgedrukt door afdrukfouten, probeer dan achter de oorzaak van de fouten te komen door het foutenlog te controleren op het bedieningspaneel. Belangrijk ❒ De meest recente 30 fouten worden opgeslagen in het foutenlogboek. Als een nieuw foutenbestand wordt toegevoegd wanneer er al 30 fouten opgeslagen zijn, dan wordt het oudste foutenbestand verwijderd. Als de oudste fout echter behoort tot een van de volgende afdruktaken, wordt deze niet verwijderd. De fout wordt afzonderlijk opgeslagen tot het maximale aantal fouten van 30 is bereikt. U kunt elke afdruktaak controleren op fouten. • Testafdruk • Beveiligde afdruk • Uitgestelde afdruk • Opgeslagen afdruk ❒ Als de hoofdschakelaar wordt uitgezet, wordt het foutenlogboek verwijderd.
3
A Druk op de toets {Printer}. Het printerscherm wordt weergegeven.
B Druk op [Foutenlogboek].
Een lijst geregistreerde fouten wordt weergegeven. Afhankelijk van de beveiligingsinstellingen worden bepaalde fouten mogelijk niet weergegeven.
C Druk op de gewenste afdruktaaklijst.
U kunt de taaklijst selecteren in [Volledige lijst], [Takenlijst Bev. afdruk], [Lijst vbl afdr.taken], [Lijst uitgest. afdr.tk] of [Lijst opgesl. afdr.tk.].
D Selecteer het afdrukbestand dat u wilt controleren en druk vervolgens op [Details]. Een gedetailleerd foutenlogboek verschijnt. Druk op [UVorige] of [TVolgende] om door de foutbestanden te bladeren.
96
Het foutenlogbestand controleren
Opmerking ❒ Druk op [Afsluiten] na controleren van de foutenregistratie.
❒ Druk op [Terug naar lijst] om terug te keren naar het foutenlogboek. ❒ Om bestanden in de foutenregistratie af te drukken, verstuurt u ze opnieuw nadat de opgeslagen bestanden zijn afgedrukt of verwijderd. ❒ [Foutenlogboek] is niet beschikbaar in een vereenvoudigde weergavemodus. Om het foutenlogboek te bekijken, moet u eerst naar de normale weergavemodus schakelen door op {Vereenvoudig Display} te drukken om naar de normale weergavemodus te schakelen.
3
97
Andere afdrukbewerkingen
Spoolafdrukken Met Spoolafdrukken kunt u afdruktaken die worden overgedragen vanaf een computer, tijdelijk opslaan om ze af te drukken wanneer ze zijn overgedragen. Spoolafdrukken bekort de afdruktijd en maximaliseert de printerefficiëntie. Belangrijk ❒ Tijdens het Spoolafdrukken wordt de harde schijf gebruikt en knippert het lampje Data-In. De harde schijf kan beschadigd raken wanneer tijdens Spoolafdrukken de computer of het apparaat wordt uitgeschakeld. Ook worden de gespoolde taken verwijderd als tijdens het Spoolafdrukken de computer of het apparaat wordt uitgeschakeld. Schakel daarom tijdens het Spoolafdrukken, de stroomvoorziening van de computer of het apparaat niet uit. ❒ Als gegevens naar het apparaat worden gestuurd via andere protocollen dan diprint, lpr, ipp, ftp, sftp en smb, kan Spoolafdrukken niet worden uitgevoerd.
3
❖ Spoolafdrukken instellen Spoolafdrukken kan worden ingesteld voor gebruik met Telnet of Web Image Monitor. • Met gebruikmaking van Web Image Monitor Zie de Netwerkhandleiding of Help voor meer informatie. • Telnet gebruiken Typ “spoolsw spool on” om Spoolafdrukken te configureren. Zie de Netwerkhandleiding voor meer informatie over telnet. ❖ Een lijst gespoolde taken bekijken op het displaypaneel Een lijst gespoolde taken kan worden bekeken op het scherm van het display, als Spoolafdrukken is ingesteld. Selecteer de toets {Printer} en druk vervolgens op [Takenlijst spoolen]. Een lijst gespoolde taken verschijnt. • Taken verwijderen Selecteer de bestanden die moeten worden verwijderd en druk vervolgens op [Verwijderen]. ❖ Gespoolde taken weergeven/verwijderen Web Image Monitor Start Web Image Monitor en geef het IP-adres van het apparaat op in de adresbalk. Dit wordt bovenaan op de pagina weergegeven. Zie de Netwerkhandleiding voor meer informatie. ❒ ❒ ❒ ❒ ❒
98
Opmerking Maximaal 150 taken kunnen tegelijk door Spoolafdrukken worden verwerkt. Als Spoolafdrukken niet ingesteld, dan kunt u [Takenlijst spoolen] niet selecteren. De eerste pagina afdrukken met Spoolafdrukken verloopt traag. De computer kent relatief minder processortijd aan afdruktaken toe als grotere gegevenshoeveelheden worden gespooled. Opgeslagen gespoolde taken kunnen met Web Image Monitor worden bekeken of verwijderd .
Afdrukken met gebruik van de Finisher Vouwen
Afdrukken met gebruik van de Finisher Vouwen Bedrukt papier kan worden gevouwen met de Finisher Vouwen. Zorg ervoor dat u de onderstaande voorzorgsmaatregelen in acht neemt wanneer u de optionele Finisher Vouwen gebruikt. Belangrijk ❒ Maak de instellingen voor de apparaatopties met gebruik van het printerstuurprogramma als bidirectionele comunicatie is uitgeschakeld. ❒ Zorg ervoor dat het papierformaat en de papierrichting in het printerstuurprogramma ingesteld is wanneer gecombineerd afdrukken wordt gebruikt (lay-out). ❒ Wanneer u papier vanaf de handinvoer invoert, kunt u de functie Finisher Vouwen niet gebruiken.
3
❖ Aansluiten op de optionele Finisher Vouwen-eenheid: U kunt de optionele Finisher Vouwen-eenheid niet gebruiken onder de onderstaande voorwaarden of instellingen: • De optionele Finisher Vouwen-eenheid is niet aangesloten op dit apparaat. • De handinvoer wordt geselecteerd als invoerlade. • Het papierformaat en de -richting zijn niet correct ingesteld. • [Film] en [Kalkpapier] zijn geselecteerd voor het papiertype. • De Lade Finisher Vouwen is niet geselecteerd als de papieruitvoerlade. • De [Normale afdruk] is niet geselecteerd als de afdrukmethode. Opmerking ❒ Afhankelijk van de toepassing, zijn afdrukinstellingen mogelijk niet ingeschakeld en voldoen afdrukken soms niet aan de verwachting.
❒ Wanneer u via het printerstuurprogramma Sorteren instelt, dient u het selectievakje Sorteren uit te schakelen in het dialoogvenster [Afdrukken] van de toepassing. Als Sorteren is ingeschakeld in de toepassing, wordt niet op de gewenste wijze afgedrukt. ❒ Na hervatten van de afdruktaak na een papierstoring, is de afdrukpositie mogelijk gewijzigd afhankelijk van de plaats van de papierstoring. • Als een papierstoring optreedt in de optionele finisher, wordt de afdruktaak hervat vanaf eerste pagina of huidige pagina van de afdruktaak afhankelijk van de plaats van de papierstoring. • Als de papierstoring optreedt in het apparaat, wordt de afdruktaak hervat vanaf de pagina die op het moment van de papierstoring wordt afgedrukt. • Zelfs als de papierstoring optreedt in het apparaat, wordt de fout niet verholpen zonder dat de klep van de finisher wordt geopend en gesloten.
99
Andere afdrukbewerkingen
Verwijzing Pag.48 “Als bidirectionele communicatie is uitgeschakeld”
Problemen oplossen Help van het printerstuurprogramma
Vouwtypen In deze paragraaf worden de vouwtypen uitgelegd die moeten worden gekozen wanneer de Finisher Vouwen wordt gebruikt. U kunt [Lengte vouwen] en [Niet vouwen] selecteren. De vouwtypen zijn als volgt:
3
❖ Lengte vouwen Alternatieve vouwen worden horizontaal toegepast overeenkomstig de papierrichting. De onderstaande vouwbreedten kunnen worden geselecteerd: 140, 170, 210 en 297 mm (81/2, 9, 11 en 12 inch).
ATW006S
: vouwbreedte
❖ Geen vouw (rechte uitvoer) Er wordt geen vouw toegepast op vellen die vanuit de Lade Finisher Vouwen worden uitgevoerd.
100
Afdrukken met gebruik van de Finisher Vouwen
Voorzorgsmaatregelen voor Finisher Vouwen In deze paragraaf worden de voorzorgsmaatregelen voor het vouwen uitgelegd.
❖ Vouwtype en -richting Vouwtype Lengte vouwen
Papierformaat A0K, B1K, A1KL, B2KL, A2KL, B3KL, A3K, B4K Aangepast formaat: ongeveer 210 - 914,4 mm (8,27 - 36 inch) in breedte en 279,4 - 15000 mm (11 - 590,55 inch) in lengte.
Geen vouw
3
A0K, B1K, A1KL, B2KL, A2KL, B3KL, A3KL, B4KL, A4K Aangepast formaat: ongeveer 210 - 914,4 mm (8,27 - 36 inch) in breedte en 279,4 - 15000 mm (11 - 590,55 inch) in lengte.
❖ Wanneer het vouwen wordt geannuleerd • Wanneer de uitvoer vanuit de handinvoer is. • Wanneer het vouwtype en de -richting niet correct ingesteld zijn. • Als een papiertype is geselecteerd waarbij vouwen onmogelijk is. • Wanneer de Lade Finisher Vouwen niet geselecteerd is als de papieruitvoerlade. • Wanneer [Normale afdruk] niet geselecteerd is voor de afdrukmethode. • Wanneer minder dan 320 mm is opgegeven voor de lengte van het Lengte vouwen-papier. Opmerking ❒ Wanneer de optionele Finisher Vouwen is aangesloten, maar de vouwinstellingen niet correct zijn, kunt u wellicht geen instellingen invoeren voor het optionele apparaat dat gebruik maakt van het stuurprogramma.
❒ Het afdrukken start alleen nadat taken van andere functies (zoals het kopieerapparaat), die gebruik maken van de Finisher Vouwen, zijn voltooid. ❒ Afhankelijk van de toepassing die u gebruikt, worden de printerinstellingen niet toegepast en is het afdrukken niet zoals gewenst.
101
Andere afdrukbewerkingen
Sorteren Tijdens het afdrukken van diverse documenten zoals handouts voor vergaderingen, kunt u afzonderlijke sets ordelijk sorteren. Deze functie is bekend als “Sorteren”. Bij Sorteren worden bestanden die van een computer worden overgedragen, opgeslagen in het printergeheugen of in het harde schijfstation. Er zijn drie sorteertypen: Belangrijk ❒ Als in de eerste set Auto doorgaan optreedt, wordt Sorteren geannuleerd. ❒ Als in de eerste set geforceerd afdrukken optreedt, wordt Sorteren geannuleerd. ❒ Wanneer u Sorteren instelt via het printerstuurprogramma, zorg er dan voor dat er geen sorteeroptie is ingesteld als afdrukoptie van de toepassing. Als een sorteeroptie is geselecteerd, kan niet op de beoogde wijze worden afgedrukt.
3
Opmerking ❒ Stel Sorteren en Geroteerd sorteren in bij het gebruik van het RPCS-printerstuurprogramma.
❒ Volg de onderstaande procedure als u een ander printerstuurprogramma gebruikt dan RPCS: • Stel Sorteren en Geroteerd sorteren in in het printerstuurprogramma. • Als u Geroteerd Sorteren niet kunt maken, zelfs wanneer de optionele finisher is geïnstalleerd, zijn opties mogelijk niet correct ingesteld in het printerstuurprogramma. Corrigeer de optie-instellingen van het printerstuurprogramma. • Raadpleeg voor meer informatie de Help van het printerstuurprogramma.
Sorteren De afdrukken worden samengevoegd in ordelijke sets, met de juiste paginavolgorde.
AEU016S
102
Sorteren
Geroteerd sorteren De sets worden om en om geroteerd, over een hoek van 90 graden.
AEU017S
3
Belangrijk ❒ De functie Geroteerd Sorteren vereist twee papierladen met hetzelfde papierformaat maar wel in verschillende richtingen.
❒ Als de uitvoerlade een staffelfunctie heeft, wordt Gestaffeld sorteren toegepast, zelfs als Geroteerd sorteren is geselecteerd.
❖ Als Geroteerd sorteren wordt geannuleerd Als de volgende functies worden geselecteerd, worden Sorteren en Gestaffeld Sorteren toegepast, zelfs als Geroteerd sorteren is geselecteerd: • Als er taken worden ingesteld met pagina’s van verschillend formaat. • Als de uitvoerlade wordt opgegeven. • Als aangepast papierformaat is ingesteld. Opmerking ❒ Wanneer Geroteerd Sorteren is geselecteerd, wordt de afdruksnelheid lager dan bij andere sorteerfuncties.
103
Andere afdrukbewerkingen
3
104
4. GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken Afdrukbare bestanden Dit apparaat kan GL/2- en TIFF/CALS-bestanden afdrukken.
❖ GL/2 Voldoet aan de Pen Plotter-opdrachtset HP-GL (Hewlett Packard’s Graphics Language), de Raster Plotter-opdrachtset HP-GL/2 (Hewlett Packard’s Graphics Language Standard) en HP-RTL (HP’s Raster Transfer Language) ontwikkeld door HP (Hewlett Packard). HP-GL emuleert de HP-GL-opdrachten van HP7550A. HP-GL/2 en HP-RTL emuleert de HP-GL/2-opdrachten van HP DesignJet 600. U kunt afdrukken vanuit CAD-toepassingen die gebruik maken van HP-GLen HP-GL/2-opdrachten. Opmerking ❒ Voor details over specificaties van afdrukbare bestanden, zie “Afdrukbare GL/2-bestanden”. Verwijzing Pag.123 “Afdrukbare GL/2-bestanden”
❖ TIFF/CALS Druk bitmap-bestanden met de indeling TIFF (Tagged Image File Format) af vanaf UNIX-workstations en DOS/V-computers. TIFF/CALS-bestanden worden door het apparaat gerasterd. “Rastering” verwijst naar het proces waarbij punt voor punt van het bitmap-afbeelding wordt afgedrukt. Voor dit proces is geen printerstuurprogramma nodig, zodat het afdrukken kan worden ingesteld vanaf het apparaat of de webbrowser. Opmerking ❒ U kunt GL/2- TIFF/CALS- bestanden afdrukken met behulp van PostScript 3. ❒ Voor details over specificaties van afdrukbare bestanden, zie “Afdrukbare TIFF-bestanden” of “Afdrukbare CALS-bestanden”. Verwijzing Pag.133 “Afdrukbare TIFF-bestanden”
Pag.137 “Afdrukbare CALS-bestanden”
105
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
Afdrukken De afdrukinstellingen gemaakt door GL/2 en HDI drivers van andere leveranciers kunnen niet worden verkregen. Bij afdrukken van GL/2 & TIFF filter wordt “Autom. Papierkeuze” uitgeschakeld, en mogelijk wordt een papierformaat gevraagd dat afwijkt van het opgegeven formaat. Als u een zwart-wit (monochrome) afbeelding afdrukt met een resolutie die het apparaat niet ondersteunt, bevat de afbeelding mogelijk strepen of moiré-patronen. Volg de onderstaande procedures om GL/2- en TIFF/CALS- bestanden vanaf het apparaat af te drukken. • Met gebruikmaking van Web Printing Tool GL/2 en TIFF/CALS-bestanden • Met behulp van HDI-stuurprogramma GL/2-bestanden • Met behulp van de afdrukopdrachten GL/2 en TIFF/CALS-bestanden
4
Opmerking ❒ Zie de Netwerkhandleiding voor meer informatie over afdrukopdrachten.
Met gebruikmaking van Web Printing Tool Informatie over Web Printing Tool Web Printing Tool biedt u de mogelijkheid om bestanden af te drukken, afdrukinstellingen te maken en systeemlogboeken te verkrijgen via een webbrowser. Aanbevolen webbrowser zijn de onderstaande: • Windows: Microsoft Internet Explorer 6.0.28 of een hogere versie FireFox 1.5.0 of een hogere versie • Macintosh: Safari 2.0 of een hogere versie FireFox 1.5.0 of een hogere versie
❖ Java-applet Web Printing Tool heeft Java Runtime Environment nodig. Download dit vanaf de volgende website: http://www.java.com/
106
Afdrukken
• Informatie over het certificaat • Wanneer u Web Printing Tool start, wordt een dialoogvenster weergegeven over het uitgeven van het certificaat. Klik op [Run]. • Schakel het selectievakje [Inhoud van deze uitgever altijd vertrouwen.] in. Er wordt geen waarschuwing getoond na het starten van Web Printing Tool. • Wanneer u op [Annuleren] klikt, wordt Web Printing Tool niet gestart. Sluit de webbrowser en start Web Printing Tool opnieuw op. • Het certificaat wordt actief nadat de instelling [Security] onder [Advanced] op het Java-regelpaneel als volgt is ingesteld: • Allow user to grant permissions to signed content • Allow user to grant permissions to content from an untrusted authority • De standaard Java Runtime-instelling is van kracht. • Compatibele talen: Web Printing Tool wijzigt niet de taalinstellingen van dit apparaat. Indien noodzakelijk, wijzigt u de taal met behulp van de webbrowser.
4
Opmerking ❒ Voer de onderstaande instellingen in (vereist) voor JavaScript en Java-applet:
❒ ❒ ❒ ❒
❒ ❒ ❒
• Schakel JavaScript in. • Installeer Java Runtime Environment (JRE 1.5 of hogere versie) en schakel de applet in. • Pop-upblokkering is wellicht niet ingesteld, afhankelijk van de webbrowser die u gebruikt. Wanneer dat het geval is, wordt het Help-bestand niet correct weergegeven. Wanneer u een proxyserver gebruikt, wijzigt u de instellingen van de webbrowser. Neem contact op met uw beheerder voor informatie over de instellingen. Wij adviseren het gebruik van Web Printing Tool in hetzelfde netwerk. U hebt geen toegang tot het apparaat van buiten de firewall. Wanneer het apparaat onder DHCP wordt gebruikt, kan het IP-adres automatisch worden gewijzigd door de instellingen van de DHCP-server. Schakel de instelling DDNS op het apparaat in en breng een verbinding tot stand met behulp van de hostnaam van het apparaat. Als alternatief kunt u een statisch IP-adres inschakelen naar de DHCP-server. Wanneer u Firefox gebruikt, kunnen lettertypen en kleuren afwijken en tabellen kunnen vervormd zijn. Gebruik omzetting van de hostnaam met een externe DNS-server wanneer u onder Windows Server 2003 een hostnaam gebruikt met het IPv6-protocol. Het hostbestand kan niet worden gebruikt.
107
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
De Toppagina weergeven In deze paragraaf wordt uitgelegd hoe Web Printing Tool moet worden weergegeven.
A Start de webbrowser. B Voer “http://(apparaatadres)/webprint/” in op de adresbalk van een webbrowser. Toppagina van Web Printing Tool wordt weergegeven. U kunt de hostnaam van het apparaat opgeven als deze naam bekend is op de DNS-server of WINS-server.
4
NL ATW010S
1. Kopgebied Het gedeelte aan de bovenkant van de Web Printing Tool-pagina wordt kopgebied genoemd. De onderstaande items worden weergegeven in het kopgebied.
[Help]-knop Klik hierop om de Help weer te geven.
[Versie-informatie]-knop Klik hierop om de versie-informatie van Web Printing Tool weer te geven.
[GL/2 & TIFF initiële configuratie]-knop Klik hierop om de pagina [GL/2 & TIFF initiële configuratie] weer te geven.
[Systeemlogboek]-knop Klik hierop om de pagina [Systeemlogboek] weer te geven.
2. GL/2 & TIFF afdr.inst. Het gedeelte aan de bovenkant van de Web Printing Tool-pagina is het GL/2 & TIFF afdr.inst.-gebied.
Opmerking ❒ om de pagina [GL/2 & TIFF initiële configuratie] of [Systeemlogboek] weer te geven, moet u het beheerderwachtwoord invoeren. ❒ Voor meer informatie, zie de Help van Web Printing Tool. Verwijzing Pag.109 “Gebruik van Help”
108
Afdrukken
Basisbedieningen van de Web Printing Tool
A In het menugebied links klikt u op het menu-item dat overeenkomt met de functie waarover u informatie wilt hebben. De pagina voor het geselecteerde menu-item wordt in het werkgebied rechts weergegeven.
B Gebruik de weergegeven pagina om de instellingen voor het afdrukken in te voeren.
Informatie over wachtwoordverificatie • De wachtwoordverificatie is vereist voor de weergave van de [GL/2 & TIFF initiële configuratie]-pagina of de [Systeemlogboek]-pagina. • Klik op de koppeling in het kopgebied. Voer het wachtwoord in het dialoogvenster voor verificatie in dat wordt weergegeven. • Wanneer u een ongeldig wachtwoord invoert, mislukt de verificatie en wordt er een foutmelding weergegeven. Klik op [OK] in het berichtvak en voer het wachtwoord opnieuw in. Wanneer u een ongeldig wachtwoord driemaal invoert, wordt de toppagina van Web Printing Tool weergegeven. Klik op de koppeling in het kopgebied om de verificatie opnieuw te proberen. • Wachtwoordverificatie is van kracht tot de [GL/2 & TIFF initiële configuratie]-pagina of de [Systeemlogboek]-pagina gesloten is. • U kunt Web Printing Tool of het bedieningspaneel gebruiken om GL/2 & TIFF initiële configuratie in te stellen. De instellingen zijn het zelfde voor de beide Web Printing Tool en het bedieningspaneel.
4
Opmerking ❒ Voor details over de log-in wachtwoord, raadpleegt u de Veiligheidsinformatie.
Gebruik van Help Tijdens het gebruik van Web Printing Tool kunt u toelichtingen over de bedieningen van de huidige weergegeven pagina en de betekenis van afzonderlijke instellingen en items bekijken. • Om de Help-toppagina weer te geven, klikt u op de knop
in het kopgebied.
• Om de Help-pagina van Web Printing Tool weer te geven: klik op de knop in het gedeelte GL/2 & TIFF afdr.inst.. • Om Help te sluiten: klik op de knop [Sluiten] in het Help-venster.
109
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
Gebruik vanuit HDI-stuurprogramma Verwijzing Pag.119 “Het gebruik van HDI-stuurprogramma voor AutoCAD”
Gebruik vanuit de afdrukopdrachten Hieronder wordt een uiteenzetting gegeven van afdrukbewerkingen met “lpr”, “rcp” en “ftp”-opdrachten. Opmerking ❒ Stem het gegevensformaat van het af te drukken bestand af op de emulatiemodus van de printer.
4
❒ Als de melding “print requests full” verschijnt, kunnen er geen afdruktaken geaccepteerd worden. Probeer het opnieuw wanneer de sessie eindigt. Voor elke opdracht wordt de hoeveelheid mogelijke sessies als volgt opgegeven: • lpr: 5 (wanneer de spoolafdrukfunctie beschikbaar is: 10) • rcp, rsh: 5 • ftp: 3 ❒ Voer de bestandsnaam in in een formaat inclusief het pad vanaf de directory waar de opdrachten worden uitgevoerd.
lpr ❖ Wanneer u een printer opgeeft aan de hand van het IP-adres c:> lpr -IP-adres Sprinter [-ol] \pasnaam\bestandsnaam ❖ Als u een hostnaam gebruikt in plaats van een IP-adres c:> lpr -Hostnaam Sprinter [-ol] \pasnaam\bestandsnaam Als u een binair bestand afdrukt, moet u de optie “-ol” toevoegen (kleine O, en kleine L). Als u een printer met de hostnaam “host” wilt gebruiken voor het afdrukken van een PostScript bestand genaamd “file 1” dat zich bevindt in de directory “C:PRINT”, is de opdrachtregel als volgt: c:> lpr -Shost -Pfiletype=RPS -ol C:\PRINT\file1
110
Afdrukken
rcp Registreer eerst de hostnaam van de printer in het hosts-bestand. c:> rcp [-b] \pasnaam\bestandsnaam [pasnaam\bestandsnaam...] hostnaam van printer: Als u een printer met de hostnaam “host” wilt gebruiken voor het afdrukken van een bestand genaamd “file 1” of “file 2” dat zich bevindt in de directory “C:PRINT”, is de opdrachtregel als volgt: c:> rcp -b C:\PRINT\file1 C:\PRINT\file2 host: Opmerking ❒ In de bestandsnamen kunnen “*” en “?” als jokers gebruikt worden.
❒ Bij het afdrukken van een binair bestand, moet u de optie “-b” toevoegen. ❒ Voor details over een hostnaam, in plaats van een IPv4-adres, raadpleegt u de Netwerkhandleiding.
4
ftp Gebruik de opdracht “put” of “mput” afhankelijk van het aantal af te drukken bestanden.
❖ Als er één bestand wordt afgedrukt ftp> put \pasnaam\bestandsnaam ❖ Als er meer dan één bestand wordt afgedrukt ftp> mput \pasnaam\bestandsnaam [\pasnaam\bestandsnaam...] Volg de onderstaande procedure om af te drukken met de opdracht “ftp”.
A Formuleer het IP-adres van de printer of de hostnaam van de hosts-bestandprinter als argument en gebruik de opdracht “ftp”. % ftp IP-adres van printer
B Voer de gebruikersnaam en het wachtwoord in en druk dan op de toets {Enter}. Voor meer informatie over de gebruikersnaam en het wachtwoord verwijzen wij u naar uw netwerkbeheerder. User: Password: Als de gebruikersverificatie is opgegeven, moet u een log-in gebruikersnaam en wachtwoord invoeren.
111
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
C Bij het afdrukken van een binair bestand, moet u de bestandsmodus op binair zetten. ftp> bin Bij het afdrukken van een binair bestand in ASCII-modus, is de afdruk wellicht niet correct.
D Geef de af te drukken bestanden op. Hierna worden de voorbeelden getoond van het afdrukken van een bestand met de naam “file 1” in de directory “C:PRINT” en het afdrukken van file 1 en file 2. ftp> put C:\PRINT\file1 ftp> mput C:\PRINT\file1 C:\PRINT\file2
4
E ftp afsluiten. ftp> bye Opmerking ❒ “=”, “,”, “_” en “;” kunnen niet worden gebruikt als bestandsnaam. De bestandsnamen worden gelezen als optie-reeksen.
❒ Voor de opdracht “mput” kan de optie niet gedefinieerd worden. ❒ Voor de opdracht “mput”, kunnen “*” en “?” als jokers worden gebruikt in de bestandsnamen. ❒ Bij het afdrukken van een binair bestand in ASCII-modus, is de afdruk wellicht niet correct.
112
Afdrukinstellingen voor GL/2 & TIFF filter
Afdrukinstellingen voor GL/2 & TIFF filter In deze paragraaf worden de GL/2 & TIFF Filter-instellingen uitgelegd die u kunt instellen met behulp van het bedieningspaneel. GL/2 & TIFF Filterinstellingen worden toegepast op GL/2- en TIFF-bestanden afgedrukt vanaf Web Printing Tool en de afdrukopdrachten.
❖ Prioriteit van de instellingen • Instellingen die gewijzigd zijn via het bedieningspaneel hebben prioriteit. • U kunt de oorspronkelijke configuratie van het GL/2 & TIFF-filter die gemaakt is met behulp van Web Printing Tool niet wijzigen, wanneer de instelling is gewijzigd met behulp van het bedieningspaneel en momenteel in gebruik is. • GL/2 & TIFF-filter is niet in gebruik tijdens het afdrukken van GL/2-bestanden met het HDI-stuurprogramma. Instellingen die gemaakt zijn in een toepassing hebben een hogere prioriteit dan de GL/2 & TIFF-filterinstellingen.
4
Opmerking ❒ De instellingen zijn het zelfde voor de beide Web Printing Tool en het bedieningspaneel. ❒ Voor details over het invoeren van instellingen met behulp van Web Printing Tool, zie de Help van Web Printing Tool.
Aanpassen van de Afdrukinstellingen voor GL/2 & TIFF filter
A Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets op het bedieningspaneel.
ATW003S
B Druk op [Geavanc. Eigenschapinstell.]. C Druk op [GL/2 & TIFF].
113
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
D Druk op de instelling die u wilt invoeren. • Algemene instellingen Kan worden toegepast, ongeacht de gegevensindeling. • GL/2 Afdrukinstellingen Kan alleen worden toegepast op GL/GL2-gegevens. • TIFF/CALS Afdrukinstellingen Kan alleen worden toegepast op TIFF/CALS-gegevens.
E Configureer de instellingen. F Wanneer u klaar bent met het invoeren van de instellingen, drukt u op [Afsluiten]. Afdrukinstellingen voor GL/2 & TIFF wordt weergegeven.
G Druk op de {Gebruikersinstellingen/Teller}-toets.
4
Het eerste scherm wordt weergegeven.
114
Afdrukinstellingen voor GL/2 & TIFF filter
Algemene instellingen Geef de basisafdrukinstellingen op.
❖ Papierlade instelling Selecteer welke invoerlade moet worden gebruikt voor afdrukken. Wanneer u “Autom.pap.sel” selecteert, selecteert het apparaat automatisch een invoerlade op basis van het papierformaat en -type opgegeven in de taak. ❖ Toegestane marge Geef een margegebied op voor de ruimte tussen het afdrukgebied en het papierformaat wanneer gebruik wordt gemaakt van “Autom.pap.sel”. ❖ Papieruitvoer Geef de uitvoerlade op voor afgedrukt papier.
4
❖ Automatische ladewisseling Hiermee kan het apparaat automatisch overschakelen van een lege papierlade naar een andere lade die hetzelfde formaat, dezelfde afdrukrichting en hetzelfde papiertype bevat, zonder het afdrukken te onderbreken. ❖ Papiertype Selecteer een een papiertype. ❖ Snijmethode Selecteer de papiersnijmethode. Wanneer rolpapier geselecteerd is als invoerlade, wordt de snijmethode ingeschakeld. • Vooringst snijden Snijdt het rolpapier op een standaardformaat die past in de breedte van het afdrukgebied. Als er geen geschikte standaardformaat is (voor gegevens zoals lange plottekeningen, enz.), wordt Synchroon snijden toegepast. • Synchroon snijden Snijdt het papier op de lengte van het afdrukgebied. ❖ Verkl./vergr. Geef een schalingsmodus op om het afdrukformaat van documenten te verkleinen of te vergroten. ❖ Vergrotingsratio Geef de factor wanneer Vergrotingsratio geselecteerd is voor “Verkl./vergr.”. ❖ X/Y-as mm Geef de verticale en horizontale waarde op wanneer Vergrotingsratio geselecteerd is voor “Verkl./vergr.”. ❖ Marge aanpassing Geef de binnenmarge op rond de originelen (0 tot 100 mm in stappen van 1 mm). 115
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
❖ Uitpakken Geef op of gecomprimeerde taakgegevens moeten worden gedecomprimeerd en geëxtraheerd voordat ze worden afgedrukt. Door deze optie te selecteren, worden afdrukfouten als gevolg van beschadigde archieven verminderd, maar het afdrukproces wordt iets vertraagd. ❖ Spiegelbeeld Hiermee worden afbeeldingen waarbij links en rechts omgewisseld zijn. ❖ Positief/Negatief Hiermee worden afbeeldingen afgedrukt waarbij zwart en wit omgewisseld zijn. ❖ Dithering Selecteer een dither-patroon die geschikt is voor het afdrukbeeld.
4
Opmerking ❒ Als u [Autom.], [DTP], of [Foto] selecteert voor deze instelling, wordt de afbeelding afgedrukt met gebruikmaking van [Foto].
❖ Origineelratio Fijn Aanpassing: Horizontaal Hiermee wordt het horizontale formaatverschil tussen oorspronkelijke gegevens en afgedrukt beeld aangepast voor geschaalde tekeningen die nauwkeurig moeten worden afgedrukt. Het factorbereik is 99,0 - 101,0%, dat u kunt instellen in stappen van 0,01%. ❖ Origineelratio Fijn Aanpassing: Verticaal Hiermee wordt het verticale formaatverschil tussen oorspronkelijke gegevens en afgedrukt beeld aangepast voor geschaalde tekeningen die nauwkeurig moeten worden afgedrukt. Het factorbereik is 99,0 - 101,0%, dat u kunt instellen in stappen van 0,01%. ❖ Papier Vouwen Wanneer de Finisher Vouwen geïnstalleerd is, selecteert u een papiervouwmethode.
116
Afdrukinstellingen voor GL/2 & TIFF filter
GL/2 Afdrukinstellingen Geef de afdrukinstellingen van de HP-GL- en HP-GL/2-gegevens op.
❖ Hard Clip Schakelt de Hard Clip-limieten van de uitvoer in en uit die worden ingesteld door de PS-opdrachten. Wanneer “Uit” geselecteerd is, is het daadwerkelijke tekengebied het afgedrukte gebied. ❖ Centreren Afbeeldingen afdrukken in het midden van het Hard Clip-gebied. ❖ SP Opdracht Geef op of papier moet worden uitgeworpen na ontvangst van de “SP;”- en “SP0;”-opdracht.
4
❖ Transparantiemodus Geef de transparant-verwerkingsmodus op door de MC-opdracht en de TRopdracht. • Altijd Actief Altijd MC/TR-opdrachten activeren in HP-GL2-gegevens wordt actief. • Gebr. Best.standrdn MC/TR-opdrachten volgen in HP-GL2-gegevens. • Altijd Inactief Geforceerd MC/TR-opdrachten negeren in HP-GL2-gegevens. ❖ Brontransparantie Modus Geef de transparant-verwerkingsmodus op door “Brontransparantie Modus (ESC*v#N)”. • Altijd Actief Altijd ESC*v#N-opdrachten activeren in RTL-gegevens wordt actief. • Gebr. Best.standrdn ESC*v#N-opdrachten volgen in RTL-gegevens. • Altijd Inactief Geforceerd ESC*v#N-opdrachten negeren in RTL-gegevens. ❖ Offset X Aanpassen Geef de X-as-offset op voor de bron van het tekengebied in stappen van 1 mm in het bereik tussen -199 en 199 mm. ❖ Offset Y Aanpassen Geef de Y-as-offset op voor de bron van het tekengebied in stappen van 1 mm in het bereik tussen -199 en 199 mm.
117
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
❖ Helderheid Stel de helderheid in voor RGB-kleuren- en grijswaarden-afbeeldingsgegevens. Hogere helderheidswaarden lichten de complete afbeelding op terwijl lagere helderheidswaarden de afbeelding donkerder maken. ❖ Penbreedte Selecteer of de standaardinstellingen van het bestand moeten worden gebruikt of dat de breedte voor elke pen moet worden opgegeven. ❖ Pendichtheid Selecteer of de standaardinstellingen van het bestand moeten worden gebruikt of dat de dichtheid voor elke pen moet worden opgegeven. ❖ Pen 0 Aangepaste Instellingen - Pen 15 Aangepaste Instellingen Geef de breedte en/of dichtheid op voor elke pen wanneer de optie “Gebr. Best.standrdn” is geselecteerd. Penbreedte kan worden geselecteerd uit de lijst met 0,00 - 12,00 mm in stappen van 0,01 mm, maar de werkelijke breedte kan iets afwijken van de opgegeven breedte omdat lijnen worden afgedrukt in punten. Pendichtheid kan worden opgegeven in stappen van 10% binnen het bereik van 0 tot 100%.
4
TIFF/CALS Afdrukinstellingen Geef de afdrukinstellingen van de TIFF- en CALS-gegevens op.
❖ Centreren Tekengebied in het midden van het papier afdrukken. ❖ Offset X aanpassen Geef de X-as-offset op voor de bron van het tekengebied in stappen van 1 mm in het bereik tussen -199 en 199 mm. ❖ Offset Y Aanpassen Geef de Y-as-offset op voor de bron van het tekengebied in stappen van 1 mm in het bereik tussen -199 en 199 mm. ❖ Helderheid Stel de helderheid in voor RGB-kleuren- en grijswaarden-afbeeldingsgegevens. Hogere helderheidswaarden lichten de complete afbeelding op terwijl lagere helderheidswaarden de afbeelding donkerder maken.
118
Het gebruik van HDI-stuurprogramma voor AutoCAD
Het gebruik van HDI-stuurprogramma voor AutoCAD U kunt de HDI driver niet gebruiken om de richting (staand of liggend) van het papier op de handinvoer te selecteren. Als u de HDI driver gebruikt om af te drukken op een standaard formaat papier, verschijnen er geen waarschuwingsberichten, zelfs niet als de ingestelde papierrichting niet overeenkomt met de richting van het papier in de lade.
Setup cd-rom
4
Het HDI-stuurprogramma voor de AutoCAD 2000-serie wordt meegeleverd om specifiek met de AutoCAD 2000-serie CAD-toepassingen te werken. Het gebruik van het HDI-stuurprogramma verkleint de gegevensomvang tijdens het afdrukken waardoor het afdrukken sneller wordt uitgevoerd. Daarnaast is het HDI-stuurprogramma speciaal ontworpen voor gebruik in omgevingen waarin AutoCAD 2000-toepassingen worden uitgevoerd. Belangrijk ❒ Wanneer u reeds een printer van dezelfde fabrikant gebruikt, kunt u geen andere HDI-stuurprogramma’s tegelijkertijd gebruiken.
❒ Wanneer u nog steeds het HDI-stuurprogramma wilt installeren, verwijdert u het oudere HDI-stuurprogramma. Om het HDI-stuurprogramma te kunnen gebruiken, moet u het vooraf installeren. Het HDI-stuurprogramma is opgeslagen op de cd-rom die bij het apparaat wordt geleverd. Opmerking ❒ De installatie cd-rom bevat een Readme-bestand dat u moet lezen. Het bevat belangrijke informatie over het HDI-stuurprogramma en opmerkingen over het gebruik van de toepassing.
❒ Het bestand Readme bevindt zich in de map “Installation Disk” op de installatie cd-rom. ❒ In deze sectie wordt ervan uitgegaan dat de gebruiker volledige kennis heeft van Windows-functies en procedures. Voor details over Windows raadpleegt u de Windows-handmatig. ❒ In deze sectie wordt ervan uitgegaan dat het apparaat is aangesloten op een enkele computer. De schermen die u op het apparaat ziet, kunnen afwijken van de schermen die in de handleiding worden getoond, afhankelijk van de omgeving waarin u het apparaat gebruikt. ❒ De map “Stuurprogramma” bevat naast de “HDI”-mappen ook nog andere mappen. Deze emulatie kan alleen HDI en printerstuurprogramma’s gebruiken die opgeslagen zijn in de “HDI”-mappen.
119
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
cd-rom mappen De cd-rom bevat de onderstaande mappen en bestanden: DRIVERS
HDI
AC2000 AC2000i AC2002 AC2004 AC2007
Bevat HDI-stuurprogramma’s voor AutoCAD-toepassingen en de Readme-bestanden.
4
Installeren van het HDI-stuurprogramma Hierna wordt uitgelegd hoe u het HDI-stuurprogramma onder Windows 2000 installeert. Alle procedures zijn gelijk voor Windows 95/98/Me, Windows XP, Windows Server 2003 en Windows NT 4.0. Belangrijk ❒ AutoCAD-toepassingen moeten geïnstalleerd zijn voordat u het HDI-stuurprogramma installeert. ❒ In deze paragraaf wordt de installatie met behulp van AutoCAD 2007 uitgelegd. ❒ Beëindig alle nu lopende toepassingen voor dat u begint met de installatie van het HDI-stuurprogramma.
A Plaats de CD-rom in het CD-romstation. De installer start.
B Wijs in het menu [Start], naar [Instellingen] en klik op [Configuratiescherm]. C Dubbel-klik op [Autodesk Plotter Manager].
[Autodesk Plotter Manager] wordt alleen weergegeven wanneer er reeds een toepassing uit de AutoCAD 2000-serie is geïnstalleerd.
D Dubbelklik op [Add-A-Plotter Wizard]. E Klik op [Volgende >]. F Klik op [Volgende >]. G Klik op [Bladeren]. H Selecteer [CD-ROM] in [Deze computer]. Controleer of de cd-rom die bij het apparaat is geleverd, wordt getoond.
120
Het gebruik van HDI-stuurprogramma voor AutoCAD
I Dubbelklik op [DRIVERS] en dubbelklik vervolgens op [HDI]. J Klik op het bestand dat overeenkomt met de AutoCAD-toepassing die u
wilt gebruiken. AC2000: AutoCAD 2000/AutoCAD LT2000 AC2000i: AutoCAD 2000i/AutoCAD LT2000i AC2002: AutoCAD 2002/AutoCAD LT2002 AC2004: AutoCAD 2004/AutoCAD LT2004/AutoCAD 2005/AutoCAD LT2005/AutoCAD 2006/AutoCAD LT2006 AC2007: AutoCAD 2007/AutoCAD LT2007 Controleer of het stuurprogramma dat u hebt geselecteerd, overeenkomt met de AutoCAD-versie die u wilt gebruiken. Als ze niet overeenkomen, verschijnt er een foutscherm. Zie de Readme van het HDI-stuurprogramma.
4
K Selecteer het stuurprogramma dat u wilt installeren en klik vervolgens op [Openen].
L Selecteer de fabrikant in “Fabrikant”. Selecteer daarna de printer driver in “Modellen”. Klik dan op [Volgende >].
M Klik op [Volgende >]. N Selecteer [Poort], selecteer vervolgens de poort die u wilt gebruiken en klik vervolgens op [Volgende >].
O Controleer of de naam van de plotter die u wilt gebruiken geselecteerd is en klik vervolgens op [Volgende >]. De installatie is voltooid. Wanneer de installatie si voltooid is het HDI-stuurprogramma toegevoegd aan het venster [AutoDesk Plotter Settings (Plotter-venster)] en kan deze tijdens het afdr ukken worden geselecteerd in [Afdrukapparatuur]. Voor details over schermen en afdrukprocedures raadpleegt u de online-Help. Om de online-Help weer te geven, klikt u op [Help] in het scherm van het printerstuurprogramma.
P Klik op [Voltooien].
121
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
Help weergeven en afdrukken Help weergeven In deze paragraaf wordt de installatie met behulp van AutoCAD 2007 uitgelegd.
A In het menu [Bestand] klikt u op [Plot...]. Het dialoogvenster [Plot...] wordt weergegeven.
B Controleer of het HDI-stuurprogramma dat u wilt gebruiken, wordt weer-
gegeven in de lijst [Naam:] in het gedeelte “Printer/Plotter” en klik vervolgens op [Eigenschappen...].
4
C Klik op [Aangepaste eigenschappen] op het tabblad [Apparaat- en documentinstellingen] Weergeven. De knop [Aangepaste eigenschappen] verschijnt onder het scherm.
D Klik op [Aangepaste eigenschappen...]. E Het Help-scherm wordt weergegeven wanneer u op [Help] klikt. Help afdrukken ❖ Afdrukken per Boek Wanneer u het Boek-pictogram selecteert, kunt verschillende onderwerpen in een keer afdrukken. Selecteer het boekpictogram in het dialoogvenster [Help-onderwerpen] en klik vervolgens op [Afdrukken...]. ❖ Afdrukken per onderwerp Er zijn twee methoden om op onderwerp af te drukken: • Selecteer het onderwerppictogram in het dialoogvenster [Help-onderwerpen] en klik vervolgens op [Afdrukken...]. • Geef het onderwerp weer dat u wilt afdrukken en klik vervolgens op [Afdrukken...].
122
Afdrukbare GL/2-bestanden
Afdrukbare GL/2-bestanden HP-GL Specificaties De GL/2- en TIFF-filtermodules die zijn opgenomen in de GL/2- en TIFF-filterproducten emuleren de HP-GL-opdrachten van HP7550A. De opdrachtsyntax verschilt echter (zoals hieronder getoond) afhankelijk van de instellingen van de GL/2- en TIFF-modules.
HP-GL-opdrachtsyntax De syntax van HP-GL-opdrachten is als volgt: een gedeelte bevat twee alfabetische tekens, een parametergedeelte (alleen bepaalde opdrachten) en een afsluitgedeelte. Wanneer u meerdere parameters aan het einde opgeeft, moet er een separator tussen elke parameter worden ingevoegd. Het HP-GL/2-filter kan de onderstaande separators en afsluitingen gebruiken. Syntaxelementen
4
Notatie en bereik
Separator
komma of spatie
Afsluiting
; of LF of andere opdracht
Integere parameter
-999999999 tot +999999999
Getalparameter
-999999999,999999999 tot +999999999,999999999
Plotter-installatieopdrachten Het HP-GL/2-filter ondersteunt niet de onderstaande plotter-installatieopdracht en negeert deze wanneer deze is opgenomen: Opdracht GM
Beschrijving Wijzigt de buffergrootten, maar niet de grootte van het invoerof uitvoerbuffer.
Opdrachten voor het plotten van cirkels, ovalen en meervoudige vormen Het HP-GL/2-filter ondersteunt niet de onderstaande plotopdrachten voor cirkels/ovalen/meervoudige vormen en zal deze negeren wanneer ze zijn opgenomen: Opdracht
Beschrijving
UF
Hiermee wordt het vulpatroon bij een parallelle interval opgegeven.
PT
Hiermee wordt de overdrukinterval opgegeven.
123
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
Opdrachten voor het plotten van basistekens Het HP-GL/2-filter ondersteunt niet de onderstaande plotopdrachten voor basisvormen en zal deze negeren wanneer ze zijn opgenomen: Opdracht
4
Beschrijving
DU
Hiermee wordt de gebruikerseenheid gebruikt om de tekenplotrichting op te geven.
SU
Hiermee wordt de gebruikerseenheid gebruikt om de tekengrootte op te geven.
BL
Hiermee worden tekenreeksen voor labels opgeslagen in het labelbuffer.
OL
Hiermee wordt informatie verkregen voor tekenreeksen in de buffer die geschikt zijn voor uitvoer.
IC
Hiermee wordt de locatie van bepaalde ASCII-tekens binnen de NCP-cel verkregen.
OB
Hiermee worden de coördinaten uitgevoerd van de rechter en de linker bovenhoek rond het teken bij ontvangst van de opdracht.
LE
Hiermee wordt gebruik gemaakt van de 7240/7245-plotter om tekenbreedte te onderstrepen of te wijzigen onder tekenset 20 tot 28.
PB
Hiermee wordt de inhoud van het labelbuffer geplot.
Hiermee wordt de opdracht gegeven voor uitgebreide tekensets Het HP-GL/2-filter ondersteunt de volgende tekensets: Standaard ASCII (0); kanji (101); en 8, 18 en 43 (katakana). Het HP-GL/2-filter ondersteunt geen opdrachten voor meervoudige tekensets en het maken van optionele tekens: Opdracht
124
Beschrijving
CM
Hiermee worden de modi voor het selecteren en het gebruik van de tekenset opgegeven.
DS
Hiermee wordt de tekenset geselecteerd aan de hand van de parameter bij de tekensleuf.
IV
Hiermee wordt de tekensleuf (G0 - G3) opgeroepen aan de rechter- (GR) of de linkerkant (GL) van de codetabel.
CC
Hiermee wordt de vloeiendheid van tekens opgegeven wanneer een tekenset tussen 10 tot 19 en 40 tot 49 is geselecteerd.
UC
Hiermee worden symbolen geplot die niet in de tekenset zijn gedefinieerd.
Afdrukbare GL/2-bestanden
Opdrachten voor het wijzigen van het plotdomein Het HP-GL/2-filter ondersteunt niet de onderstaande opdrachten voor het wijzigen van het plotdomein overeenkomstig de HP-plotter en zal deze negeren wanneer ze zijn opgenomen: Opdracht OW
Beschrijving Hiermee worden de coördinaten linksonder en rechtsonder van het venster opgegeven dat moet worden uitgevoerd.
Plotterbedieningsopdrachten Het HP-GL/2-filter ondersteunt niet de onderstaande opdrachten voor plotterbediening overeenkomstig de HP-plotter en zal deze negeren wanneer ze zijn opgenomen: Opdracht
4
Beschrijving
AP
Hiermee wordt de automatische penfunctie opgegeven.
FS
Hiermee wordt de pendruk opgegeven.
AS
Hiermee wordt de penversnelling opgegeven.
VS
Hiermee wordt de maximale snelheid van de pen opgegeven wanneer de pen omlaag wordt bewogen.
VA
Hiermee wordt automatisch de snelheid van de pen aangepast wanneer deze wordt verlaagd naar de snelheid waarmee de computer de coördinaten verstuurt.
VN
Wordt gebruikt tijdens het uitschakelen van de VA-opdracht.
GP
Wordt gebruikt wanneer pennen van hetzelfde type en kleur in een groep worden gebundeld.
SG
Hiermee wordt de groep geselecteerd die is opgegeven met GP-opdracht.
CV
Hiermee wordt de curvelijngenerator geregeld.
AF
Hiermee wordt alleen papier ingevoerd wanneer er iets op het huidige papier geplot.
AH
Hiermee wordt alleen de helft van het papier ingevoerd wanneer er iets op het huidige papier geplot.
EC
Hiermee wordt de papiersnijfunctie geregeld.
NR
Hiermee wordt de plotter in de toestand “NOT READY” geschakeld.
BF
Hiermee wordt de HP-GL-opdracht opgeslagen, gevolgd door deze naar het buffer voor opnieuw plotten tot de RP-opdracht is ontvangen.
RP
Hiermee worden gegevens opnieuw geplot met behulp van de gegevens in de buffer voor opnieuw plotten.
125
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken Opdracht
4
Beschrijving
WD
Hiermee worden berichten in het LCD-scherm van het voorpaneel van de plotter weergegeven en wordt de toetsenbordmodus van de plotter toegepast.
KY
Hiermee wordt de geprogrammeerde status aan de functietoets op het voorpaneel van de plotter toegewezen.
OK
Hiermee wordt het nummer van de functietoets op het voorpaneel die als eerste wordt ingedrukt, ingeschakeld.
GC
Hiermee wordt het groepstelnummer opgegeven dat wordt gebruikt als reactie op de OG -opdracht.
OG
Hiermee wordt de huidige groepsaccountinformatie ingeschakeld om te worden uitgevoerd.
BP
Hiermee wordt de pieptoon van de plotter weergegeven.
Digitalisatieopdrachten Het HP-GL/2-filter ondersteunt niet de onderstaande digitalisatiegerelateerde opdrachten en zal deze negeren wanneer ze zijn opgenomen: Opdracht
Beschrijving
DP
Hiermee wordt de plotter ingesteld op digitalisatiemodus.
OD
Hiermee worden de laatste coördinaten van gedigitaliseerde posities en de pentoestand voorafgaand aan deze opdracht ingeschakeld voor uitvoer.
DC
Hiermee wordt de digitalisatiemodus geannuleerd.
Hiermee wordt de opdracht gegeven voor het verkrijgen van plotterinformatie Het HP-GL/2-filter ondersteunt niet de onderstaande opdrachten voor het verkrijgen van informatie van de plotter en zal deze negeren wanneer ze zijn opgenomen: Opdrachten
126
Beschrijving
IM
Hiermee worden voorwaarden ingesteld voor het melden van HP-GL-fouten aan de hostcomputer.
OA
Hiermee wordt de uitvoer van de pencoördinaten ingeschakeld.
OC
Hiermee worden de coördinaten en de toestand van de pen tijdens laatste effectieve opdracht ingeschakeld voor uitvoer.
RC
Hiermee worden de cursorcoördinaten en -status ingeschakeld voor uitvoer.
OE
Hiermee wordt de waarde van de eerste fout die gemaakt is voordat deze opdracht werd uitgevoerd, ingeschakeld voor uitvoer.
Afdrukbare GL/2-bestanden Opdrachten
Beschrijving
OF
Hiermee wordt de waarde van de plottereenheid met 1 mm bij elke coördinaat ingeschakeld voor uitvoer.
OI
Hiermee worden de tekenreeksen waarmee elke plotter wordt onderscheiden, ingeschakeld voor uitvoer.
OO
Hiermee worden de acht optieparameters ingeschakeld voor uitvoer.
OS
Hiermee wordt de plotterstatus ingeschakeld voor uitvoer in decimale vorm.
OT
Hiermee worden de carrouselvorm en de bedie- ningsvoorwaarden van de steun ingeschakeld voor uitvoer.
4
Lijnkenmerkopdrachten Het HP-GL/2 filter ondersteunt de volgende kenmerken niet voor het lijnkenmerk dat de opdrachten instelt en zal ze negeren als ze zijn opgenomen: Kenmerk Einde van de lijn
Specificatie Rond de uiteinden van lijn af.
Driehoek (waarde = 3) Lijnkoppeling (Type = 2)
Maakt koppelingen cirkelvormig.
Driehoekskoppeling (waarde = 3)
HP-GL/2-filtercoördinaten Net als andere HP-plotters plot de HP-GL/2 met behulp van enkelvoudige eenheden van 0,025 mm. Wanneer er echter op papier wordt geplot, bepaalt de printer of plotterresolutie de ploteenheden. De onderstaande uitleg behandelt de startcoördinaten, plotoorsprong en het schaalpunt van het HP-GL/2-filter.
NL ATW011S
127
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
Het HP-GL/2-filter maakt gebruik van de oorspronkelijke coördinaten, plotoorsprong en het schaalpunt om met het verwerken van invoergegevens te beginnen. Invoergegevens met negatieve coördinaten en die vanuit een ander punt beginnen dan het gebied links onderin (P1) of de Hard Clip-limiet (het door PS opgegeven gebied) wordt verschoven met de minimumwaarde van elke laatste tekencoördinaat naar de plotoorsprong (waar X en Y elkaar snijden, in de minrichting). Op dezelfde wijze worden de coördinaten verschoven van de afbeeldingen die in de plus-richting worden getekend. Afbeeldingen die de Hard Clip-limiet overschrijden, worden niet uitgevoerd. Wanneer de clipoptie van het HP-GL/2-filter is ingeschakeld (waarmee de Hard Clip-limiet van de PS-opdracht wordt gewijzigd), worden de gegevens uitgevoerd waarbij de Hard Clip-limiet wordt gereset naar de minimum- en maximumwaarde van de afbeelding voor elke coördinaat, onafhankelijk van de oorspronkelijke positie en de Hard Clip-limiet.
4
HP-GL/2 Specificaties De GL/2- en TIFF-filtermodules die zijn opgenomen in de GL/2- en TIFF-filterproducten emuleren de HP-GL-opdrachten van de HP DesignJet 600 maar verschillen afhankelijk van de instellingen van de GL/2- en TIFF-modules. De onderstaande opdrachten zijn eveneens anders:
Tekengroepopdrachten In deze paragraaf worden de beperkingen van opdrachten uitgelegd die horen bij de tekengroep die getoond wordt in de HP-GL/2-handleiding.
Standaardstatus patroon De onderstaande tabel toont de standaardstatus van het patroon van het HP-GL/2-filter. Patroonkenmerk
128
Status
Tekenset
ASCII-code (Roman8)
Patroonafsluiting
ASCII-code-einde van tekstopdrachtteken ETX (decimale code 3)
Startpunt patroon
Huidige penpositie
Tekengrootte
Tekenbreedte 2,83 mm, tekenhoogte 3,75 mm (kleiner dan A0-formaat) tekenbreedte 4,23 mm, tekenhoogte 5,21 mm (groter dan A0-formaat)
Patroonrichting
Horizontaal
Marges tussen tekens en lijnen
Normaal (geen extra marges toegevoegd)
Tekenschuinstand
Geen schuinstand
Teken-overdrukmodus
Dekkend (volledige overdruk)
Lettertype
Courier
Afdrukbare GL/2-bestanden
Tekencodes die kunnen worden gebruikt met de LB-opdrachten Het HP-GL/2-filter ondersteunt drie tekencodes voor het opgeven van LB-opdrachtparameters: ASCII (Roman 8), JIS en Shift JIS. Wanneer andere codes zijn opgenomen in HP-GL-gegevens, kunnen ongewenste tekens worden uitgevoerd.
Lettertypespecificatie en selectie Net als bij andere HP-GL/2-producten, zijn de procedures voor lettertypeselectie bij het HP-GL/2-filter gebaseerd op SD en AD-opdrachtparameters.
Parameters die kunnen worden gebruikt met SD- en AD-opdrachten
4
De standaard en vervangende tekensets (SD- resp.AD-opdrachten) bepalen alle kenmerken van de tekenset, zoals lettertype, spatiëring, tekenhoogte en tekenbreedte. De onderstaande tabel toon welke van de getoonde kenmerken in de weergeven: HP-GL/2-handleiding kunnen worden gebruikt met HP-GL/2. Typen en kenmerken
Standaardwaarde
Beschrijving
1
Tekenset
277
Roman8
2
Lettertypespatiëring
0
Vaste tekenbreedte
3
Tekens per inch
Afhankelijk van het papierformaat
Tekens per inch
4
Hoogte
Afhankelijk van het papierformaat
Lettertypepunt
5
Tekenschuinstand
0
Rechtop
6
Regelbreedte
0
Normaal
7
Lettertype
3
Courier
❖ Tekenset Tekensetkenmerken bepalen de tekensets die als standaard en als vervangende tekenset worden gebruikt. De tabel hieronder toont de tekensets die het HP-GL/2-filter kan gebruiken. Wanneer een onbruikbare tekenset is opgegeven, wordt de standaardset toegepast. Tekenset
Beschrijving
0 en 277
Roman8
11
JIS ASCII
22
Arabic
43
Katakana
Opmerking
Wanneer u dit lettertype selecteert, is de weergave wellicht niet zoals bedoeld, afhankelijk van het gebied dat u wilt gebruiken.
129
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken Tekenset
Beschrijving
101
Shift JIS
278
Arabic-8
300
Ventura ITC Zapf Dingbats
332
PS ITC Zapf Dingbats
364
ITC Zapf Dingbats 100
396
ITC Zapf Dingbats 200
428
ITC Zapf Dingbats 300
531
HP-GL Download
nummers hoger dan 1000
Kanji-code
4
Opmerking
Wanneer u dit lettertype selecteert, is de weergave wellicht niet zoals bedoeld, afhankelijk van het gebied dat u wilt gebruiken.
❖ Lettertype Het lettertypekenmerk selecteert het lettertype dat de weergavestijl bepaalt. De tabel hieronder toont de tekensets die het HP-GL/2-filter kan gebruiken. Wanneer een onbruikbaar lettertype is opgegeven, wordt het standaardlettertype toegepast. Lettertype
130
Selectievoorwaarde
Opmerking
Courie
De tekenset is 0, 277 of het lettertype is 3
Symbol
De tekenset is 22, 278
Zaps Dingbats
De tekenset is 300, 332, 364, 396, 428
User font
De tekenset is 531
Gedownloade lettertypen maken gebruik van de DLopdracht.
Mincho / Gothic
De tekenset is 101, 43, 1000 of een hoger nummer; of het lettertype is 81, 152, 153, 154, 155, 156
Voorwaarden voor gebruik door Mincho / Gothic is afhankelijk van de opdrachtparameter.
Stick font
Het lettertype is 48, 49, 50
Helvetica
Het lettertype is 4
Times Roman
Het lettertype is 5 en de regelbreedte is anders dan 3, 7
Times Bold
Het lettertype is 5 en de regelbreedte is 3 of 7
Times Italic
Het lettertype is 5, de schuinstand is 1 en de regelbreedte is anders dan 3, 7
Afdrukbare GL/2-bestanden Lettertype
Selectievoorwaarde
Times Bold Italic
Het lettertype is 5, de schuinstand is 1 en de regelbreedte is 3, 7
Palatino-Roman
Het lettertype is 15 en de regelbreedte is anders dan 3, 7
Palatino-Bold
Het lettertype is 5 en de regelbreedte is 3, 7
Palatino-Italic
Het lettertype is 15 en de schuinstand is 1
Palatino-Bold-Italic
Het lettertype is 15 en de schuinstand is 1 en de regelbreedte is 3, 7
NewCenturySchlBk
Het lettertype is 23 en de regelbreedte is anders dan 3, 7
NewCenturySchlBk-Bold
Het lettertype is 23 en de regelbreedte is 3, 7
NewCenturySchlBk-Italic
Het lettertype is 15, de schuinstand is 1 en de regelbreedte is anders dan 3, 7
NewCenturySchlBk-BoldItalic
Het lettertype is 23, de schuinstand is 1 en de regelbreedte is 3, 7
AvantGarde-Book
Het lettertype is 31
AvantGarde-Book-Oblique
Het lettertype is 31 en de schuinstand is 1
Zapfchancery-midium-italic
Het lettertype is 43
Bookman-Light
Het lettertype is 47 en de regelbreedte is anders dan 3, 7
Bookman-DemiLight
Het lettertype is 47 en de regelbreedte is 3, 7
Bookman-LightItalic
Het lettertype is 47, de schuinstand is 1 en de regelbreedte is anders dan 3, 7
Bookman-DemiItalic
Het lettertype is 47, de schuinstand is 1 en de regelbreedte is 3, 7
Opmerking
4
131
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
HP-RTL Specificaties In deze paragraaf worden de beperkingen toegelicht van de opdrachten die worden uitgelegd in de HP-GL/2- en HP-RTL-handleidingen.
Logische bediening (ESC*|#o) De onderstaande tabel toont de specificaties van de parameters die worden gebruikt door de logische bedieningsopdracht van het HP-GL/2-filter. Parameter
4
132
Specificatie
252 (Standaard)
OVERWRITE-procedure
136
AND-procedure
168
TRANSPARENT-procedure
204
TRANSPARENT-procedure
238
OR-procedure
Andere waarden dan hierboven
TRANSPARENT-procedure
Afdrukbare TIFF-bestanden
Afdrukbare TIFF-bestanden TIFF Gegevensspecificaties TIFF-bestanden die kunnen worden verwerkt In deze paragraaf worden de bestandsverwerkingsbeperkingen van het TIFF-filter uitgelegd. Het TIFF-filter kan alleen TIFF-bestanden verwerken die voldoen aan “TIFF Revision 6.0” (Adobe Developers Association, juni 1992). Opmerking ❒ Het TIFF-filter kan wellicht TIFF-bestanden verwerken die niet voldoen, maar de uitvoer zal waarschijnlijk onjuist zijn, afhankelijk van de grootte van de afbeelding.
4
TIFF-kop TIFF-gegevens hebben de kopwaarden nodig die in de onderstaande tabel worden getoond. Veld
Waarden
Byte-volgorde
0x4d4d of 0x4949
Versienummer
42
TIFF-directory Wanneer de gegevens een TIFF is van meerdere pagina’s: • Zowel de directory als de gegevens moeten per pagina gescheiden zijn. • De laatste vier bytes van elke directory moeten verwijzing bevatten naar de daaropvolgende pagina, en de verwijzingswaarde moet in waarde stijgen om de paginavolgorde te volgen. Opmerking ❒ De verwijzingswaarde voor de gegevens van een TIFF van een enkele pagina en de gegevens van de laatste pagina van een TIFF van meerdere pagina’s moet “0x00000000” zijn.
• De paginavolgorde moet dezelfde zijn als de beoogde uitvoervolgorde.
133
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
TIFF-tags De onderstaande tabel toont de typen en waarden van tags die kunnen worden opgenomen in de TIFF-directory. Indien opgenomen, worden andere tags of onacceptabele waarden gewoonlijk genegeerd, maar ze kunnen er soms voor zorgen dat de verwerking wordt gestopt. Tagnaam (nummer)
4
Waarde
Afbeeldingsbreedte (256)
0 - 65535
Afbeeldingshoogte (257)
0 - 65535
BitsPerVoorbeeld (258)
1, 4 of 8
Compressie (259)
1, 3 of 4
Fotometrische_interpretatie (262)
0
Vulvolgorde (266)
1
Strookoffsets (273)
0 - 2**32 - 1
VoorbeeldenPerPixel (277)
1
RijenPerStrook (278)
1 - AfbeeldingLengte
StrookByteTellingen (279)
Een van de volgende: AfbeeldingBreedte × AfbeeldingLengte / 8 AfbeeldingBreedte × AfbeeldingLengte / 2 AfbeeldingBreedte × AfbeeldingLengte grootte van gecomprimeerde afbeelding in bytes
MinVoorbeeldWaarde (280)
0
MaxVoorbeeldWaarde (281)
2**BitsPerVoorbeeld-1
XResolutie (282)
50 - 1200
YResolutie (283)
50 - 1200
T4Opties (292)
0 of 1
ResolutieEenheid (296)
2
Tagwaarden moeten ingevoerd in byte, ASCII, kort, lang of rationele gegevensindeling. Wanneer de waarde van een tag een verwijzing is naar gegevens die buiten de tagvermelding zijn opgeslagen, moet die verwijzing aan het einde van de directory staan die de tag bevat en naar het daaropvolgende directory verwijzen of het gegevensdomein dat vooraf gaat aan het einde van de gegevens, niet naar het datadomein van de daaropvolgende pagina.
134
Afdrukbare TIFF-bestanden
Bitmapafbeeldingen Voor verwijzing moet de bovenste positie van de strookgegevens opgenomen zijn in de waarde van de StripeOffsets (273) tag. Het gegevensformaat (byte) die daarna gecodeerd is, moet ook opgegeven zijn met de waarde van de StripeByteCounts (279) tag. De byte aan het einde van de strookgegevens van de laatste pagina moet hetzelfde zijn als de byte aan het einde van de TIFF-gegevens. De bitmapgegevens moeten een van de onderstaande typen zijn: Bitmapafbeeldingstype
Beperkingen
Monochroom: een voorbeeld, een bit (twee kleuren) per pixel.
De waarde van de BitsPerSample (256) tag moet ingesteld zijn op 1. Elke pixel moet wit zijn wanneer de voorbeeldwaarde 0 is en zwart zijn wanneer de voorbeeldwaarde 1 is.
Grijswaarde: een voorbeeld, vier bits (16 kleuren) per pixel.
De waarde van de BitsPerSample (256) tag moet ingesteld zijn op 4. Elke pixel moet wit zijn wanneer de voorbeeldwaarde 0 is en zwart zijn wanneer de voorbeeldwaarde 15 is.
Grijswaarde: een voorbeeld, acht bits (256 kleuren) per pixel.
De waarde van de BitsPerVoorbeeld (256) tag moet ingesteld zijn op 8. Elke pixel moet wit zijn wanneer de voorbeeldwaarde 0 is en zwart zijn wanneer de voorbeeldwaarde 255 is.
4
De bitmapafbeeldingsgegevens moeten gecodeerd zijn met een van de onderstaande compressiemethoden. Compressiemethode Ongecomprimeerde methode
Beperkingen
Opmerkingen
De afbeelding is niet gecomprimeerd. Gegevens voor elke pixel is opgeslagen in de volgorde waarin het gemaakt of gescand is. Extra gegevens worden toegevoegd aan elke regel als een vulling in plaats van ongebruikte bytes. De waarde van de Compression (259) tag moet ingesteld zijn op 1 en de T4Options (292) tag kan niet worden opgenomen. Daarnaast moet de waarde van de StripByteCounts (279) tag ingesteld zijn op: • 2-kleuren monochroom-afbeelding AfbeeldingBreedte × AfbeeldingLengte / 8 • 16-kleuren grijswaarden-afbeelding AfbeeldingBreedte × AfbeeldingLengte / 2 • 256-kleuren grijswaarden-afbeelding AfbeeldingBreedte × AfbeeldingLengte
135
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken Compressiemethode MH (Modified Huffman) methode
Beperkingen
Opmerkingen
Deze compressiemethode is dezelfde als de eendimensionale codeermethode van de CCITT Group 3 Fax. Deze compressiemethode wordt alleen gebruikt voor tweekleuren monochroom-afbeeldingen. De waarde van de Compression (259) tag moet ingesteld zijn op 3 en de T4Options (292) tag moet ingesteld zijn op 1. Tevens moet de waarde van de StripByteCounts (279) tag ingesteld zijn op de grootte (in bytes) van de gecomprimeerde gegevens.
4
MMR (Modified Modified Read) methode
Deze compressiemethode is dezelfde als de CCITT Group 4 Fax-codeermethode. Deze compressie wordt alleen gebruikt voor tweekleuren monochroom-afbeeldingen. De waarde van de Compression (259) tag moet ingesteld zijn op 4 en de T4Options (292) tag kan niet worden opgenomen. Tevens moet de waarde van de StripByteCounts (279) tag ingesteld zijn op de grootte (in bytes) van de gecomprimeerde gegevens.
LZW (Lempel, Ziv, Welch) methode
136
De waarde van de Compression (259) tag moet ingesteld zijn op 5. Tevens moet de waarde van de StripByteCounts (279) tag ingesteld zijn op de grootte (in bytes) van de gecomprimeerde gegevens.
Deze methode maakt gebruik van de gegevenscompressiealgoritme die oorspronkelijk is ontwikkeld door Terry Welch van Sperry (momenteel Unisys) en later gebruikt is als een woordenboek “LZ77”-algoritme door Abraham Lempel en Jacob Ziv.
Afdrukbare CALS-bestanden
Afdrukbare CALS-bestanden CALS Gegevensspecificaties CALS-bestanden die kunnen worden verwerkt Het TIFF-filter kan alleen CALS-bestanden verwerken die “CALS Raster (Type1)”-compatibel zijn en voldoen aan de volgende bestandsindeling en rastertekenmethode: “MIL-STD-1840A” (US Department of Defense, december 1987). Opmerking ❒ Het TIFF-filter kan wellicht CALS-bestanden verwerken die niet voldoen, maar de uitvoer zal waarschijnlijk onjuist zijn, afhankelijk van de grootte van de afbeelding.
4
CALS-koppen CALS-gegevens moeten een kopblok bevatten dat voldoet aan de voorwaarden zoals die in de onderstaande tabel vermeld staan. Voor het kopblok moeten de onderstaande elf koprecords bovenin worden ingevoerd in de getoonde volgorde. Byte-offset
Record-ID en configureerbare waarde (alle ASCII-tekens)
0000
srcdocid: optioneel
0128 (0x80)
dstdocid: optioneel
0258 (0x102)
txtfilid: optioneel
0348 (0x15C)
Figid: optioneel
0512 (0x200)
srcgph: optioneel
0640 (0x280)
doccls: optioneel
0768 (0x300)
Rtype: 1
0896 (0x380)
rorient: 000, 270
1024 (0x400)
rpelcnt: geschikte waarde
1152 (0x480)
rdensty: geschikte waarde
1280 (0x500)
notes: optioneel
1408 (0x580)
0x20 × 128 bytes
1530 (0x5FA)
0x20 × 128 bytes
1664 (0x680)
0x20 × 128 bytes
1792 (0x700)
0x20 × 128 bytes
1920 (0x780)
0x20 × 128 bytes
2048 (0x800)
Bitmapgegevens
137
GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken
Kopblokvoorwaarden • De kop moet 2048 bytes zijn (vaste lengte). • Koprecords moeten 128 bytes zijn (vaste lengte). • Koprecords moeten beginnen met een record-ID. • Opgegeven waarden voor koprecord-ID’s moeten worden ingevoerd in de ruimte voor twee tekens van de separator: dubbele punt (0x3a) en spatie (0x20). • Koprecords die geen verwijzende waarde bevatten, moeten “NONE” krijgen als hun waarde. • Lege bytes in de koprecord en kopblok moeten worden gevuld met spaties (0x20).
4
Bitmapafbeeldingsgegevens Bitmapafbeeldingsgegevens moeten direct na de eindbyte van het kopblok volgen en de volgende notatie hebben: ITU-T T.6 monochroom raster (Group 4 Fax). Opmerking ❒ Dezelfde compressie-indeling als MMR (Modified Modified Read).
138
5. Opslaan en afdrukken met gebruikmaking van de Document Server Toegang tot de Document Server Met Document Server kunt u documenten opslaan op de harde schijf van het apparaat, zodat u deze kunt bewerken en afdrukken zoals en wanneer u dat wilt. Belangrijk ❒ Toepassingen met eigen stuurprogramma’s zoals PageMaker, ondersteunen deze functie niet.
❒
❒ ❒ ❒ ❒
❒
❒ ❒ ❒
Opmerking Als u Document Server gebruikt, kunt u de volgende functies selecteren via het bedieningspaneel van het apparaat: • Exemplaren • Sorteren • Papierkeuze: Bronlade papier, papiertype, uitvoerlade papier. De bovenstaande items worden gedimd weergegeven, zodat u ze niet kunt instellen vanuit het eigenschappenvenster van de printer wanneer de Document Server is geselecteerd. U dient een Gebruiker-ID in te voeren van maximaal acht alfanumerieke tekens. U dient een Wachtwoord en een Bestandsnaam in te voeren om de taak te onderscheiden van andere taken. U kunt maximaal 3000 bestanden opslaan in de Document Server. U kunt maximaal 3000 bestanden opslaan. Als het maximaal aantal bestanden van 3000 nog niet is bereikt, kunnen nieuwe bestanden niet worden opgeslagen als • een bestand uit meer dan 1000 pagina’s bestaat, • het totale aantal pagina’s opgeslagen in bestanden groter is dan 9000, • de harde schijf vol is. De Document Server slaat ook bestanden op die gescand zijn met behulp van de oorspronkelijke tabel. U dient af en toe onnodig opgeslagen bestanden te verwijderen zodat de capaciteit van de harde schijf niet wordt overschreden. Raadpleeg de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen voor meer informatie over het verwijderen van opgeslagen bestanden. Als u de harde schijf gebruikt voor andere functies dan de Document Server, kunt u mogelijk geen nieuwe bestanden opslaan in de Document Server, zelfs als er minder dan 3000 bestanden zijn opgeslagen. Raadpleeg de Bedieningshandleiding Standaardinstellingen voor meer informatie over Document Server-functies. Zie de help van het printerstuurprogramma voor meer informatie over een verbinding maken met de Document Server vanaf een client. Verwijzing Bedieningshandleiding Standaardinstellingen Help van het printerstuurprogramma
139
Opslaan en afdrukken met gebruikmaking van de Document Server
5
140
6. De functie en instellingen van het apparaat Mainframe De Netwerkhandleiding, het PostScript3 Supplement en het UNIX Supplement zijn bedoeld voor alle modellen en bevatten informatie over alle functies en instellingen. In dit hoofdstuk worden de functies en instellingen beschreven die van toepassing zijn op het door u gebruikte model. Raadpleeg de Netwerkhandleiding, het PostScript3 Supplement en het UNIX Supplement voor meer informatie over de functies en instellingen. Verwijzing Netwerkhandleiding
PostScript3 Supplement UNIX Supplement
Functies De volgende functies zijn beschikbaar op dit apparaat: • Kopieerapparaat • Printer • Scanner • Document Server Opmerking ❒ Het apparaat dient te zijn uitgerust met de Printer/Scannereenheid om de printer- of scannerfunctie te gebruiken.
Interface De volgende interfaces zijn beschikbaar op dit apparaat: • Ethernet (100BASE-TX / 10BASE-T) • USB (2.0) • IEEE 802.11b (draadloos LAN) (optioneel) • Gigabit Ethernet (Optioneel) Opmerking ❒ Om de IEEE 802.11b-interface (draadloos LAN) te gebruiken, moet het apparaat zijn uitgerust met de eenheid die bij de betreffende interface hoort.
❒ De IEEE 802.11b-interfaces (wireless-LAN) kunnen niet tegelijk worden geïnstalleerd - slechts één interface kan worden geïnstalleerd.
141
De functie en instellingen van het apparaat
6
142
7. Bijlage Specificaties Deze paragraaf bevat de elektronische en hardwarespecificaties van het apparaat, inclusief informatie over zijn opties. Onderdeel Resolutie Afdruksnelheid
Specificaties 300 × 300, 600 × 600 dpi Type 1: 4 ppm Type 2: 6 ppm (A1L, normaal papier) De afdruksnelheden zijn afhankelijk van het apparaat. Controleer welk type apparaat u gebruikt. Zie Bedieningshandleiding Standaardinstellingen.
Interface
Standaard: • Ethernet-interface (100BASE-TX / 10BASE-T) • USB 2.0-interface Optie: • Gigabit-ethernetinterface (1000BASE-T) • IEEE 802.11b draadloos-LAN interface
Netwerkprotocol
IPv4, IPv6, IPX/SPX, AppleTalk
Printertaal
RPCS, PostScript 3, PDF Direct, GL/2 & TIFF Filter *1
Lettertypen
PostScript 3: 136 lettertypen (Type 2:24, Type 14:112)
Geheugen
1 GB
Harde schijf
Opslagcapaciteit: 80 GB
Netwerkkabel
100BASE-TX / 10BASE-T shielded twisted-pair (STP, Categorie/Type5) kabel.
USB-interface (Standaard)
• Ondersteund besturingssysteem: Windows Me / 2000 / XP, Windows Server 2003, Mac OS 9.2.2, Mac OS X 10.3.3 of hoger • Transmissiespec. USB 2.0 Standaard • Aansluitbaar apparaat: Apparaten die geschikt zijn voor USB 2.0 Standaard
*1
Dit apparaat kan HP-GL-, HP-GL/2-, TIFF- en CALS-bestanden afdrukken.
143
Bijlage
Opmerking ❒ Gebruik bij MacOS alleen de standaard USB-interface. De optionele USB interface-kaart wordt niet ondersteund.
❒ Als de USB-interface (Standaard) wordt gebruikt bij Mac OS 10.3.3, wordt USB 2.0 ondersteund. ❒ Als de USB-interface (Standaard) wordt gebruikt bij Windows Me, dient u USB Printing Support te installeren. Windows Me ondersteunt alleen de snelheid van USB 1.1.
7
144
INDEX A Aangepast papierformaat, 12 Afdrukinstellingen voor G/2 & TIFF-filter, 113 Afdrukken na resetten van de printer, 40 Afdrukmethode, 61 Afdrukopdrachten, 106, 110 Afdruksnelheid, 143 Algemene instellingen, 113, 115 Alle afdruktaken afdrukken, 92 Als bidirectionele communicatie is uitgeschakeld, 48
F Film, 17 Finisher Vouwen, 99 Font Manager 2000, 49 Form Feed, 40 Foutenlog, 96 ftp, 110, 111 Functies, 141 Function Palette, 62
G Geheugen, 143 Geroteerd sorteren, 103 GL/2-afdrukinstellingen, 113, 117 GL/2-bestanden, 105, 106, 123 GL/2- en TIFF-bestanden afdrukken, 105 GL/2 & TIFF-filter, 113
B Bannerpagina, 40 Bedieningspaneel, 9 Besturingssysteem, 143 Beveiligde afdruk, 77, 78, 80 Bitmapafbeeldingen, 135, 138
H
C
Handinvoer, 12, 14, 15, 17 Handleidingen voor dit apparaat, i Harde schijf, 143 HDI-stuurprogramma, 106, 110, 119, 120 Help, 109, 122 Het plotten van basistekens, 124 Het plotten van cirkels, ovalen en meervoudige vormen, 123 Het printerstuurprogramma installeren, 23, 25 Host interface, 9 HP-GL, 123 HP-GL/2, 128 HP-GL/2-filtercoördinaten, 127 HP-RTL, 132
CAD, 119, 120 CAD-toepassing, 105 CALS-bestanden, 105, 106, 137 Condities voor bidirectionele communicatie, 46
D De functie Afdruktaak gebruiken, 67 De functie en instellingen van het apparaat, 141 De geselecteerde afdruktaak afdrukken, 90 DeskTopBinder Lite, 23, 62 De verbindingsmethode bevestigen, 19 De volgorde van taken wijzigen, 6 Digitalisatieopdrachten, 126 Displaypaneel, 2 Document Server, 139
E
I Interface, 141, 143 IPP, 30
K Kalkpapier, 17
Een afdruktaak annuleren, 94, 95 Een PDF-bestand direct afdrukken, 61 Eerste display, 2 Eigenschappen PDF direct afdrukken, 62, 65
L Lengte vouwen, 100 Lettertypen, 143 Lijnkenmerk, 127
145
Lijst per Gebruiker-ID, 67, 71, 90 Lijst- / proefafdruk, 9 Lokale verbinding, 22 lpr, 110 LPR-poort, 19, 34
M Menu Printereigenschappen, 9
N NetWare, 21, 38 Netwerkkabel, 143 Netwerkprinter, 21, 36 Netwerkprotocol, 143 Netwerkverbinding, 19
O Onderhoud, 9 Oorspr. afdruktaaklijst, 71 Opdrachten gebruiken, 66 Opgeslagen afdruk, 85, 86, 89 Optie-instellingen uitvoeren, 46
P PageMaker, 50 Papier plaatsen in de handinvoer, 12 PDF Direct afdrukken, 61, 62 PDF Menu, 9 PDF-wachtwoord, 62 Plotdomein, 125 Plotterbedieningsopdrachten, 125 Plotterinformatie, 126 Plotter-installatieopdrachten, 123 Poortinstelling, 26 Printereigenschappen, RPCS, 51, 53, 55, 57 Printer op afstand, 38 Printertaal, 143 Printserver, 38 PS Menu, 9
Q Quick Install (Snelle installatie), 23
R rcp, 110, 111 Resolutie, 143 RPCS-printerstuurprogramma, 23, 25, 36, 51
146
S Scherm Taaklijst, 4 SmartDeviceMonitor for Client, 23 SmartDeviceMonitor for Client-poort, 19, 25 Sorteren, 102 Specificaties, 143 Spoolafdrukken, 98 Standaardstatus patroon, 128 Standaard TCP/IP-poort, 19, 32 Systeem, 9
T Taakhistorie controleren, 8 Taaklijst, 4 Taak reset, 94 Taken controleren in de takenlijst, 5 Taken verwijderen, 7 TCP/IP, 28 Tekengroepopdrachten, 128 Testafdruk, 73, 74, 76 TIFF-bestanden, 105, 106, 133 TIFF/CALS-afdrukinstellingen, 113, 118
U Uitgebreid teken, 124 Uitgestelde afdruktaken, 7 USB-verbinding, 41
V Vereenvoudigd display, 3 Verklaring van symbolen in deze handleiding, 1 Volledige lijst, 67, 71 Voorzorgsmaatregelen voor Finisher Vouwen, 101 Vouwtype, 100
W Wacht met afdrukken, 81, 82, 84 Web Image Monitor, 98 Web Printing Tool, 106 Windows 2000, 43, 53 Windows 95/98/Me, 51 Windows Me, 41 Windows NT 4.0, 57 Windows Server 2003, 44, 55 Windows XP, 44, 55
DU
NL
B286-6531
Let op: U dient netwerkinterfacekabels met ferrietkern te gebruiken voor het onderdrukken van HF-storing.
Handelsmerken Microsoft®, Windows® en Windows NT® zijn geregistreerde handelsmerken van Microsoft Corporation in de Verenigde Staten en/of in andere landen. Adobe®, PostScript®, Acrobat®, PageMaker® en Adobe Type Manager zijn geregistreerde handelsmerken van Adobe Systems Incorporated. Apple, AppleTalk, EtherTalk, Macintosh, Mac OS en True Type zijn geregistreerde handelsmerken van Apple Computer, Inc., in de Verenigde Staten en andere landen. BonjourTM is een handelsmerk van Apple Computer, Inc. en is geregistreerd in de Verenigde Staten en in andere landen. IPS-PRINTTM Printertaalemulatie Copyright© 2000, Oak Technology, Inc., alle rechten voorbehouden. UNIX is een geregistreerd handelsmerk in de Verenigde Staten en andere landen, met een exclusief licentiegebruik door X/Open Company Limited. NetWare is een geregistreerd handelsmerk van Novell, Inc. Sun, Sun Microsystems, het Sun-logo, Java, het Java Coffee Cup-logo, J2SE en alle handelsmerken en logo’s op basis van Java zijn handelsmerken of geregistreerde handelsmerken van Sun Microsystems, Inc. in de VS en andere landen. Andere productnamen die in deze documentatie worden gebruikt, dienen uitsluitend ter identificatie en zijn mogelijk handelsmerken van hun respectievelijke eigenaren. We maken geen aanspraak op enig recht op deze merken. De eigennamen van de Windows-besturingssystemen zijn: De productnaam van Windows® 95 is Microsoft® Windows® 95 De productnaam van Windows® 98 is Microsoft® Windows® 98 De productnaam van Windows® Me is Microsoft® Windows® Millennium Edition (Windows Me) De productnamen van Windows® 2000 zijn als volgt: Microsoft® Windows® 2000 Professional Microsoft® Windows® 2000 Server Microsoft® Windows® 2000 Advanced Server De productnamen van Windows® XP zijn als volgt: Microsoft® Windows® XP Home Edition Microsoft® Windows® XP Professional De productnamen van Windows Server® 2003 zijn als volgt: Microsoft® Windows Server® 2003 Standard Edition Microsoft® Windows Server® 2003 Enterprise Edition Microsoft® Windows Server® 2003 Web Edition De productnamen van Windows NT® 4.0 zijn als volgt: Microsoft® Windows NT® Workstation 4.0 Microsoft® Windows NT® Server 4.0
Copyright © 2007
Gebruiksaanwijzing Printerhandleiding
B286-6531
NL
DU