Prestatieafspraken in het hoger onderwijs Een onderzoek naar de effecten van prestatieafspraken september | 2013
Samenvatting In dit rapport staan de resultaten van het onderzoek dat het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) gezamenlijk hebben uitgevoerd naar effecten van de prestatieafspraken binnen het hoger onderwijs. Het ISO en de LSVb willen inzichtelijk maken wat de prestatieafspraken betekenen voor de studenten. Dit onderzoek bekijkt daarom door middel van interviews met achttien medezeggenschapsraden of, en zo ja, welke beleidswijzigingen op instellingsniveau zijn doorgevoerd naar aanleiding van de prestatieafspraken. Tevens laat het zien op welke manier studenten iets merken van deze veranderingen. Kortom, de vraag die dit onderzoek beantwoord is: hebben de prestatieafspraken effect op het beleid en op studenten en zo ja, welke effecten zijn dit? Uit de resultaten van dit onderzoek blijkt dat er het afgelopen studiejaar inderdaad een trend is ingezet door de verschillende instellingen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Uit de gesprekken met verschillende medezeggenschapsraden uit het land blijkt echter niet dat deze veranderingen een direct gevolg zijn van de prestatieafspraken. Vaak lijken de afspraken er voor te zorgen dat bestaande plannen versneld worden ingevoerd om de gewenste cijfers te halen. Directe effecten zijn daarom op dit moment nog niet meetbaar. De studentenorganisaties maken zich wel zorgen over de vraag of er wel voor de juiste invulling van de verschillende indicatoren is gekozen bij het opstellen van de prestatieafspraken. Met name de definitie van “contactuur” en de vraag of een docent met een mastergraad of een BKO-registratie een betere docent is, zijn twee heikele punten. Het ISO en de LSVb willen daarom blijven benadrukken dat het om de inhoud en kwaliteit van het onderwijs gaat en niet alleen om rendementscijfers, het aantal uren of het aantal docenten met een mastergraad. De verhoging van de intensiteit van een contactuur moet daadwerkelijk bijdragen aan de ontwikkeling van de student en het vereiste van een mastergraad moet de docent op een relevant gebied sterker maken. Dit gebeurt op dit moment niet optimaal. De prestatieafspraken zorgen daarom op deze gebieden niet voor een kwalitatief beter hoger onderwijs. Het doel van de prestatieafspraken is om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verhogen. De prestatieafspraken zullen er volgens het ISO en de LSVb voor zorgen dat de rendementscijfers sneller omhoog gaan, het aantal docenten in het hbo met een mastergraad zal toenemen en de onderwijsintensiteit verbeterd zal worden. Het ISO en de LSVb vinden echter niet dat hierdoor per definitie de kwaliteit door omhoog gaat. De studentenorganisaties willen daarom het debat hier over aan gaan.
Prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2013
1
Inhoud
Samenvatting ..........................................................................................................1 Inleiding...................................................................................................................3 Resultaten ...............................................................................................................6 Profilering .....................................................................................................6 Opleidingen...................................................................................................7 Docentkwaliteit.............................................................................................8 Onderwijsintensiteit ...................................................................................10 Studiesucces ...............................................................................................12 Focus op onderzoek ....................................................................................14 Conclusie ...............................................................................................................15
2
prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2014
Inleiding Prestatieafspraken In 2011 is de Strategische Agenda door het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW) gepresenteerd. De Strategische Agenda had als doel om een aantal verbeteringen binnen het hoger onderwijs te bewerkstelligen:
Zowel het studiesucces als de kwaliteit van het onderwijs moet omhoog; Er moet meer profilering en differentiatie in het onderwijs komen; Resultaten uit onderzoek moeten beter gebruikt en toegepast worden.
Naar aanleiding van deze agenda hebben de Nederlandse universiteiten en hogescholen een akkoord gesloten, waarin zij overeen kwamen dat de instellingen vóór mei 2012 aan zouden geven hoe de genoemde verbeteringen bewerkstelligd zouden worden. Dit is het zogenaamde Hoofdlijnenakkoord. Uit dit akkoord zijn specifieke afspraken per instelling gekomen. De afspraken, waarin opgenomen is in hoeverre en op welke manieren de instellingen de verbeterslag willen maken, worden de prestatieafspraken genoemd. Om de instellingen te prikkelen om de prestatieafspraken te behalen, is besloten dat 7% van het lumpsumbudget vanuit het ministerie van OCW aan de instellingen, aan de prestatieafspraken is gekoppeld. Deze 7% is opgesplitst in 5% voor de individuele prestatieafspraken en 2% voor profileringsvoorstellen op het gebied van onderzoek. Dit komt er op neer dat instellingen die het beter doen op het gebied van onderwijskwaliteit, rendement en profilering meer geld zullen krijgen dan de instellingen die zwak presteren. Het wel of niet halen van een gemaakte afspraak heeft derhalve financiële consequenties. De prestatieafspraken worden beoordeeld door de Reviewcommissie Hoger Onderwijs en Onderzoek. Deze commissie heeft in september 2012 een beoordeling uitgebracht over de gemaakte afspraken van de verschillende instellingen op basis van een beoordelingskader. De afspraken zijn beoordeeld op een schaal van 1 tot en met 5. Een beoordeling met een 5 betekent een duidelijk uitvoerbaar plan waarin goed duidelijk wordt hoe de doelen behaald zullen worden. Een beoordeling met een 1 betekent een slecht uitvoerbaar plan dat niet duidelijk aangeeft hoe de doelen behaald zullen worden. In 2014 zal de reviewcommissie een midterm review afgeven aan de hand van de prestaties die tot op dat moment geleverd zijn. In 2016 zal de commissie met een slotoordeel komen en zal de financiële koppeling worden gemaakt met de behaalde resultaten.
Prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2013
3
ISO en LSVb De prestatieafspraken met bekostigingsgevolgen zijn een nieuw fenomeen binnen het hoger onderwijs. Daarnaast zijn er in de prestatieafspraken ambitieuze doelen geformuleerd die grote veranderingen binnen het hoger onderwijs kunnen bewerkstelligen. Dit wordt versterkt door het feit dat de prestatieafspraken financiële consequenties met zich meebrengen. Om deze redenen hebben het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) en de Landelijke Studenten Vakbond (LSVb) de handen ineengeslagen om de prestatieafspraken onder de loep te nemen. De prestatieafspraken hebben als uiteindelijk doel om de algehele kwaliteit van het hoger onderwijs te verhogen. Gezien de belangen van de student willen het ISO en de LSVb inzichtelijk maken wat de prestatieafspraken betekenen voor de studenten en of zij hier iets van merken tijdens hun studie. De zeven indicatoren1 zijn voor elke instelling dezelfde (afgezien van verschillen tussen de beide hoofdlijnenakkoorden voor het wo en het hbo), bijvoorbeeld het bewerkstelligen van een hoger studierendement. De maatregelen die ingevoerd worden om een prestatieafspraak te halen, kunnen verschillen. Doel van het onderzoek Dit onderzoek bekijkt of, en zo ja, welke beleidswijzigingen op instellingsniveau zijn doorgevoerd naar aanleiding van de prestatieafspraken. Tevens laat het zien in hoeverre er nadruk is komen te liggen op studiesucces en rendementscijfers. Kortom, de vraag die dit onderzoek beantwoordt, is: Hebben de prestatieafspraken effect op het beleid en zo ja, welke effecten zijn dit? Door interviews te houden met leden van medezeggenschapsraden van verschillende instellingen wordt er veel informatie gewonnen over de implementatie van de prestatieafspraken. Op deze manier kunnen problemen en trends die spelen in het onderwijsveld worden gesignaleerd en in kaart worden gebracht die voor de reviewcommissie verborgen blijven. Onderzoeksopzet en methode Om de effecten van de prestatieafspraken te onderzoeken hebben het ISO en de LSVb samen achttien interviews afgenomen met de medezeggenschapsraden van Universiteit Delft, Universiteit Nijmegen, Universiteit Eindhoven, Universiteit Groningen, Universiteit Twente, Universiteit van Amsterdam, Universiteit Utrecht
1
Excellentie/Kwaliteit, Uitval, Switch, Bachelorrendement, Docentkwaliteit, Onderwijsintensiteit, Indirecte kosten. (Zie hoofdlijnakkoord OCW-VSNU, 2011 en hoofdlijnakkoord OCW-Vereniging Hogescholen, 2011).
4
prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2014
Hogeschool van Amsterdam, Hogeschool Utrecht, Hogeschool Rotterdam, Stenden Hogeschool, Windesheim Hogeschool, Hogeschool Leiden, Avans Hogeschool, Christelijke Hogeschool Ede, Fontys Hogeschool, Hogeschool Inholland en de Hanze Hogeschool. Dit heeft geresulteerd in een kwalitatief onderzoek naar de verschillende effecten van de prestatieafspraken. De uitkomsten van de interviews zijn geanalyseerd en een globale samenvatting en opmerkelijke feiten zijn terug te lezen in dit onderzoeksverslag. Bij het lezen van dit onderzoek moet bedacht worden dat dit een kwalitatief onderzoek is, waarbij de ervaringen en de meningen van de medezeggenschappers met de prestatieafspraken op hun instelling een grote rol spelen. Dit onderzoek geeft inzicht in de meningen van de medezeggenschappers over de prestatieafspraken en de maatregelen die de instellingen hebben ingevoerd om de prestatieafspraken te behalen. Hierdoor laat dit onderzoek goed zien wat er speelt binnen de instellingen op zowel het niveau van de student en de docent als op beleidsmatig niveau. Een voorbeeld van een vraag is: hoe wordt er omgegaan met de implementatie van de maatregelen waardoor de gestelde doelen gehaald zullen worden en wat zijn de consequenties hiervan voor studenten? Tevens geeft het goed weer wat de sfeer is rond de prestatieafspraken, bijvoorbeeld in hoeverre het nastreven van de doelen leeft binnen de instellingen en of er al uitvoering is gegeven aan de maatregelen die er voor moeten zorgen dat de prestatieafspraken gehaald gaan worden. In de volgende hoofdstukken zullen de resultaten besproken worden aan de hand van de verschillende onderwerpen die van belang zijn voor de prestatieafspraken. Deze onderwerpen zijn achtereenvolgens: profilering, opleidingen, docentkwaliteit, onderwijsintensiteit, studiesucces en focus op onderzoek binnen het hbo.
Prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2013
5
Resultaten Alle instellingen zijn druk bezig om de maatregelen waarmee de prestatieafspraken gehaald moeten worden uit te voeren. Vijf instellingen hebben al aangegeven dat zij vrezen de afspraken niet te zullen gaan halen. Dit komt onder andere door veranderingen in de financiële randvoorwaarden en regelgeving, bijvoorbeeld vanwege het afschaffen van de langstudeerboete en het uitstellen van het sociaal leenstelsel voor de bachelorfase. Dit kwam ook naar voren bij een aantal interviews. In juni 2013 heeft de minister een brief naar de Tweede Kamer gestuurd waarin ze aangeeft dat er bij de midterm review rekening gehouden kan worden met de gewijzigde omstandigheden. Veel maatregelen moeten in september 2013 worden ingevoerd. Bij een aantal instellingen zit er veel druk achter om de prestatieafspraken te halen. Hierdoor wordt er druk uitgeoefend om maatregelen snel in te voeren. Dit kan leiden tot overhaaste beslissingen en maatregelen die niet goed doordacht zijn. Aan de andere kant heeft het opvoeren van de druk positieve effecten. In veel gevallen bestonden er namelijk al plannen, maar werden ze nog niet uitgevoerd. Een belangrijk effect van de prestatieafspraken is dat er plannen worden uitgevoerd en dat er actie wordt ondernomen. In onderstaande paragrafen staat per onderwerp weergegeven wat er is gebeurd binnen de instellingen naar aanleiding van de gemaakte prestatieafspraken. Profilering Hogescholen en universiteiten moeten in het kader van de prestatieafspraken aangeven wat hun sterke punten zijn en waar zij zich in de toekomst op willen richten. Deze sterke punten zijn aandachtsgebieden, zoals de vergrijzing, de gezondheidszorg of het milieu. Dit wordt profilering genoemd. De profileringsvoorstellen zijn apart beoordeeld en kunnen leiden tot de 2% selectieve financiering. Door zich te profileren kunnen instellingen zich onderscheiden van elkaar en zo een eigen expertise ontwikkelen. Daarnaast moet het onderzoek dat gedaan wordt, beter worden afgestemd op de behoeften van het bedrijfsleven en op de problemen die spelen in de maatschappij. De vraag is of de student iets van deze profilering merkt, bijvoorbeeld door veranderingen in het aanbod of de kwaliteit van opleidingen. Veranderingen binnen opleidingen Veertien van de achttien raden geven aan dat er bij de instellingen weinig veranderd is door profilering. Zowel in vakkenaanbod, als in het aanbod van opleidingen zijn er weinig veranderingen terug te zien. Er zijn instellingen waar wel veranderingen zijn geweest in het aantal opleidingen, zowel in
6
prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2014
bacheloropleidingen, masteropleidingen als in honours programma's. Er zijn opleidingen gesplitst bij instellingen en in een aantal andere gevallen juist samengevoegd. Echter, het is niet duidelijk in hoeverre dit samenhangt met de prestatieafspraken. Veel veranderingen zaten er al aan te komen: plannen lagen al langer klaar, aldus de raden. De plannen die er al lagen zijn in sommige gevallen meer voor de vorm meegenomen in de prestatieafspraken om de afspraken zo sneller te behalen, of vanwege financiële overwegingen die los staan van de prestatieafspraken. Zo zijn er bijvoorbeeld niet-rendabele opleidingen geschrapt om kosten te besparen. Een aantal raden geeft aan dat het terugbrengen van het masteraanbod op hun instelling zeker te maken had met profilering. Ook de toename in het aantal honours colleges wordt in direct verband gebracht met de prestatieafspraken, aangezien instellingen ook beoordeeld worden op het aantal studenten dat meedoet aan excellentietrajecten. Veranderingen binnen de instelling Van profilering binnen instellingen is, afgezien van het aantal opleidingen, nog weinig te merken, volgens de meeste raden. Dit is opvallend, omdat dit een van de belangrijkste punten is die bereikt moet worden door middel van de prestatieafspraken. Ook studenten merken nog weinig van de gekozen profileringen. Tijdens het afnemen van de interviews waren veel maatregelen overigens nog niet doorgevoerd, dus is het te verklaren dat er op dit moment nog geen veranderingen merkbaar zijn. Opleidingen Samenhang met prestatieafspraken Er is een aantal veranderingen geweest binnen de opleidingen van de instellingen. Een opvallende verandering is de toevoeging van associate degrees. Dit zijn tweejarige opleidingen voor mensen die wel verdieping zoeken, maar niet een hele opleiding willen volgen. Een ander voorbeeld van een verandering is het feit dat er een aantal opleidingen is verdwenen of is bijgekomen. Echter, net zo min als dat deze veranderingen te linken zijn aan de gekozen profilering, is het ook lastig om te zeggen dat de veranderingen volledig samenhangen met de gemaakte prestatieafspraken. Wat wederom naar voren komt, is dat plannen die er al lagen nu versneld worden ingevoerd. Jaarrooster Vijf van de achttien raden geven aan dat hun instelling veranderingen wil doorvoeren met betrekking tot de indeling van het jaarrooster van het schooljaar. Het geven van grotere vakken in plaats van kleine vakken (meer EC) en het
Prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2013
7
aanbieden van meer toetsmomenten moet bijvoorbeeld de studeerbaarheid van een opleiding verhogen. Een voorbeeld hiervan is de wijze waarop de bacheloropleiding aan de TU Eindhoven hervormd is. De bachelor in Eindhoven is nu als volgt opgebouwd: twee keer 30 EC in de vorm van een vast programma voor iedereen, 90 EC in de vorm van een major: een afstudeerrichting en 30 EC aan vrije keuzeruimte. Door de studeerbaarheid te verhogen dient het rendement van de opleiding ook te verbeteren. Curriculum In een enkel geval wordt het curriculum van opleidingen aangepast en krijgen meer opleidingen een zogeheten “brede bachelor”. Hierdoor kunnen studenten makkelijker doorstromen naar een andere bachelor of een andere master indien de student een verkeerde studiekeuze heeft gemaakt en wil switchen. Een enkele raad geeft aan dat er meer keuzevrijheid komt voor de studenten bij het samenstellen van het curriculum. De meeste van deze veranderingen in het curriculum dienen het studiesucces en rendement te verhogen. Gevolgen voor studenten Het aanbieden van meer toetsingsmomenten wordt door drie raden gezien als een positieve verandering: de werkdruk op studenten wordt op deze manier beter verdeeld. De uitdaging voor studenten die aan een instelling studeren waar het curriculum of jaarrooster is veranderd, ligt in het maken van een kloppende studieplanning. Het doel van de veranderingen is om dit proces makkelijker te maken. De raden van instellingen die aangeven dat er meer keuzeruimte en keuzevrijheid zou komen bij het samenstellen van een vakkenpakket zijn erg positief over deze verandering. Docentkwaliteit BKO en mastergraad Met betrekking tot het verbeteren van de docentkwaliteit is een duidelijke tweedeling te zien. Universiteiten willen de kwaliteit verbeteren door zo veel mogelijk docenten hun Basiskwalificatie Onderwijs (BKO) te laten halen. De BKO wordt gezien als een bewijs van didactische bekwaamheid van docenten die werkzaam zijn in het wetenschappelijk onderwijs. Hbo-instellingen moeten meer docenten hebben met een mastergraad; het maakt hierbij niet uit welke master er behaald wordt. De vraag is of deze twee zaken, die evenwel goed te meten zijn, daadwerkelijk zorgen voor een betere docent. Duidelijke bewijzen zijn hier niet voor. Een masteropleiding leidt niet per definitie tot beter doceren.
8
prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2014
Hbo Volgens vijf van de elf hbo-instellingen is het niet zo dat een mastergraad ook zal zorgen voor betere docenten. Immers, juist in het hbo is praktijkervaring heel belangrijk, misschien zelfs belangrijker dan de academische vaardigheden die worden opgedaan bij het behalen van een mastergraad. Ook is er geen vereiste wélke master je behaald moet hebben. Twee raden hebben aangegeven dat docenten masters dienen te behalen vanwege de vorm zonder dat dit een toevoeging is voor hun docentschap of vakgebied. Hierdoor wringt het aspect van de verplichte mastergraad met het feit dat de prestatieafspraken de kwaliteit omhoog moeten brengen, terwijl het niet duidelijk is wat precies met kwaliteit wordt bedoeld: een briefje of de praktijkervaring. In sommige gevallen ben je als docent zonder mastergraad niet meer zeker van je baan. Hiermee lijkt praktijkervaring minder belangrijk te worden, terwijl juist de koppeling met het bedrijfsleven een belangrijk doel moet zijn van de prestatieafspraken. Behalen doelstelling Instellingen willen de doelstellingen met betrekking tot het aantal docenten met een BKO of een mastergraad bereiken door de masteropleiding of de cursus BKO te betalen of aan te bieden aan de docenten. Een andere methode die binnen het hbo wordt gebruikt is om enkel nog docenten aan te nemen die al een mastergraad hebben. De BKO-trajecten dienen dusdanig te zijn ingericht zodat het behalen van een BKO geen administratieve handeling wordt, bijvoorbeeld doordat docenten een master volgen die geen meerwaarde heeft voor hun eigen vakgebied of dat met het behalen van een BKO de kous af is voor de docenten: het niveau van docenten hangt van meer af dan van het behalen van een papiertje. Vakevaluaties Een andere manier om de docentkwaliteit te verbeteren, is om vakevaluaties beter te gebruiken. Indien docenten regelmatig ondermaats scoren bij deze evaluaties, kan hen een begeleidingstraject worden aangeboden. Sommige raden geven echter aan dat er niet altijd iets met de evaluaties gedaan wordt. Een kritisch punt hierbij is tevens dat docenten bang zijn dat het moment waarop de evaluaties worden afgenomen bepalend is voor de beoordeling. Als een student bijvoorbeeld een evaluatieformulier invult direct na het maken van het tentamen, denkt de student dan aan de gehele cursus, of vooral aan het tentamen? Werkdruk docenten
Prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2013
9
Een ander aspect met betrekking tot docenten is de toename van de werkdruk op docenten. Dit komt bijvoorbeeld door verschuivingen binnen het personeelsbestand: van minder ondersteunend personeel naar meer docerend personeel. Hierdoor komen automatisch meer administratieve taken bij de docenten te liggen, wat ten koste gaat van de tijd die zij aan het doceren van hun vak kunnen besteden. Ook veranderingen binnen de opleidingen (al dan niet ingegeven door de prestatieafspraken) hebben hiermee te maken. Hierdoor houden docenten nog minder tijd over om naast hun werk een master of BKOcursus te volgen. Onderwijsintensiteit Om de kwaliteit van het onderwijs en tevens het studierendement te verhogen is er voor onderwijsintensivering gekozen. Het ministerie heeft de verplichting opgelegd om minimaal twaalf contacturen per week aan te bieden tijdens het eerste studiejaar van de bachelor. In de latere studiejaren wordt dit strikte criterium losgelaten en komt het meer neer op de eigen verantwoordelijkheid van de student. Instellingen kunnen er voor kiezen om het aantal contacturen omhoog te brengen om zo het onderwijs te intensiveren. Echter kan de instelling ook kiezen voor een alternatieve wijze om het onderwijs te intensiveren. Dit moet wel een duidelijke en meetbare methode zijn. Op de meeste instellingen is het streven het onderwijs intensiever te maken door meer contacturen aan te bieden. Deze intensivering geldt in eerste instantie bij het eerste studiejaar. Technische universiteiten en bètafaculteiten willen het aantal contacturen niet verhogen. Daar wordt juist gestreefd naar minder contacturen. Een aantal instellingen geeft aan dat ze al voldoende contacturen hebben waardoor een verhoging niet nodig is. Definitie “contactuur” Twee van de achttien raden staan in principe positief tegenover intensivering van het onderwijs, omdat de intensivering van het contact ook voor betere kwaliteit kan zorgen. Toch brengt deze indicator een aantal problemen met zich mee. Dit heeft te maken met de invulling van de intensivering. Voor universiteiten wordt de volgende definitie aangehouden van onderwijsintensiteit: ‘het aantal geprogrammeerde contacturen en overige gestructureerde uren in het eerste bachelorjaar’2. Echter de definitie van een contactuur is niet altijd duidelijk noch eenduidig. Denk hierbij aan de vraag of er rekening wordt gehouden met de grootte van een klas of het verschil tussen een hoorcollege en een werkgroep. Bij
2
10
https://www.edugroepen.nl/sites/SHO/SitePages/Onderwijsintensiteit.aspx
prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2014
een aantal instellingen worden bijvoorbeeld projectweken ingesteld waar veel meer uren voor worden ingeroosterd dan dat er daadwerkelijk contact is tussen studenten en docenten. Het is dan ook de vraag of deze indicator werkelijk een mate van onderwijsintensiteit aantoont. Drie raden willen intensivering bewerkstelligen door meer begeleiding te bieden in plaats van meer onderwijs. Bij een aantal instellingen gebeurt dit ook, bijvoorbeeld door studenten te helpen om regelmatig te studeren of door betere studieloopbaanbegeleiding. Hierdoor kan er ook beter gekeken worden in het eerste jaar of studenten op hun plek zijn bij hun studie. Gevaren onderwijsintensivering Zoals bovenstaande voorbeelden laten zien, bestaat het risico dat de kwaliteit van de uren minder wordt indien er puur gericht zou worden op de verhoging van het aantal uren. Op twee instellingen is dit inderdaad al merkbaar. Daarnaast wordt bij studenten een stuk eigen verantwoordelijkheid weggehaald die juist als belangrijk wordt gezien bij een studie in het hoger onderwijs. Digitalisering Daarnaast vragen het ISO en de LSVb zich af hoe de plannen van digitalisering passen binnen de intensivering van het onderwijs. Gezien de toename van digitaal onderwijs, zoals digitale hoorcolleges en online toetsing, is het relevant om te beoordelen op welke manier deze vorm meegewogen wordt bij de beoordeling van de intensiviteit van een opleiding. Op dit moment wordt alleen een onderwijsuur als contactuur gerekend indien een docent fysiek aanwezig is, terwijl digitale begeleiding juist in de toekomst een grote rol zal gaan spelen. Het is dan wel belangrijk dat de kwaliteit van deze digitale begeleiding gewaarborgd is, ondanks dat er geen fysiek contact plaatsvindt. Het blijft van belang dat een contactuur nuttig is en de student er daadwerkelijk door geholpen wordt. Aanbeveling Het ISO en de LSVb vragen zich af of de huidige definitie omtrent contacturen daadwerkelijk de gehele intensivering van het onderwijs kan dekken. Doordat de definitie niet eenduidig is, zijn contacturen op deze manier niet goed meetbaar. Er zou volgens de studentenorganisaties meer rekening gehouden moeten worden met de kwaliteit van het contactuur in plaats van met de vorm van het contactuur. Een duidelijke en uniforme definitie van een contactuur is van belang zodat er beter gemeten kan worden en daarnaast het onderwijs daadwerkelijk geïntensiveerd kan worden.
Prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2013
11
Ook zien het ISO en de LSVb graag een duidelijk afgebakende definitie van het begrip contactuur om de prestatieafspraak meetbaar te maken op zo'n manier dat instellingen daadwerkelijk met elkaar vergeleken kunnen worden en (aankomende) studenten uiteindelijk echt profijt kunnen hebben van deze indicator. Studiesucces De categorie studiesucces heeft betrekking op indicatoren die toezien op rendement, uitval en switch. Alle universiteiten en bijna alle hogescholen willen het bachelorrendement verhogen. Als indicator wordt hier het slagingspercentage of het uitvalpercentage van een bepaald cohort studenten gebruikt. Het rendement van een opleiding is hoger indien studenten sneller afstuderen, of als er minder uitval is ná het eerste jaar.3 Rendement Door het beleid van de overheid is rendement belangrijk en zijn instellingen druk bezig om maatregelen in te voeren om het rendement omhoog te brengen. Dit is te zien aan de vele maatregelen die de instellingen al hebben genomen om studenten sneller te laten studeren. Een deel van de instellingen wil het rendement verhogen door meer studenten in het eerste jaar te laten uitvallen, aangezien zij niet worden meegerekend in het uiteindelijke rendementscijfer. Andere instellingen zien juist het tegenovergestelde als oplossing en willen dat er minder studenten uitvallen in het eerste jaar. Bij vier instellingen wordt de mogelijkheid om te switchen binnen de instelling na het eerste jaar uitgebreid, zodat een student die een verkeerde studiekeuze heeft gemaakt niet helemaal opnieuw hoeft te beginnen en daarbij niet tot de groep uitvallers gerekend wordt. Maatregelen die veel worden genoemd om het studiesucces te verhogen, zijn: de verhoging van het negatief Bindend Studie Advies (BSA), programma’s om switch en matching te bevorderen zoals matchingstrajecten of bredere bachelors, betere studievoorlichting, summer schools om deficiënties weg te werken en inzetten op betere studiebegeleiding om de studeerbaarheid te verhogen. De instellingen proberen zo via verschillende wegen het rendementscijfer te verbeteren. Studiedruk om sneller te studeren bij studenten De instellingen stimuleren sneller studeren. De vraag is of dit met zich meebrengt dat studenten meer tijd besteden aan hun studie. De raden zijn hierover verdeeld. Vijf raden geven aan dat studenten niet méér aan het studeren zijn,
3
Studenten die in het eerste jaar uitvallen worden niet meegerekend in het uiteindelijke rendementscijfer.
12
prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2014
negen raden geven aan dat studenten wel meer tijd besteden aan hun studie. Daarbij is onduidelijk in hoeverre dit ligt aan de prestatieafspraken en de maatregelen die daarmee samenhangen. Ook maatregelen vanuit de overheid zoals de dreiging van het sociaal leenstelsel, de langstudeerboete en het inkorten van de OV-studentenreisrecht hebben hier mee te maken gehad. In ieder geval geven de meeste raden aan dat de druk bij studenten om sneller te studeren en eerder af te studeren is toegenomen. Maatregelen zoals het verbeteren van de studieloopbaanbegeleiding en betere voorlichting zien de meeste raden onder andere daarom als een positieve ontwikkeling. De studentenorganisaties zijn samen met de raden erg benieuwd naar deze intensievere begeleiding en de effecten daarvan. Rendement eerste jaar Het is opvallend dat 23 instellingen (van 43 instellingen in Nederland) aangeven in hun prestatieafspraken juist de uitval in het eerste jaar willen verhogen, terwijl zeven instellingen de uitval juist willen verlagen. Dit is opvallend, omdat studenten die in het eerste jaar uitvallen niet worden meegerekend bij het uiteindelijke rendementscijfer. Zo wordt bij sommige instellingen de toetsing in het eerste jaar moeilijker gemaakt. In combinatie met het BSA moet dit ervoor zorgen dat de juiste student op de juiste plaats terecht komt. Het gevaar dreigt dat het eerste jaar met dit soort maatregelen zo streng wordt, dat er veel studenten worden weggestuurd alleen zodat instellingen betere rendementen kunnen halen. De studentenorganisaties vinden dat ook in het eerste jaar er gekeken moet worden naar de studeerbaarheid van een studie en de mogelijkheden van studiebegeleiding in plaats van enkel de rendementen in de gaten te houden. Aanbeveling De studentenorganisaties pleiten voor een goede evaluatie voordat er nieuwe maatregelen komen, zoals het verder opschroeven van het BSA. Of de hiervoor beschreven maatregelen zullen helpen om het rendement te verhogen, is nog niet te zeggen. De meeste maatregelen zullen pas voor aankomend schooljaar van betekenis zijn. De effecten van bijvoorbeeld matching of BSA zijn pas aankomende jaren te zien. Daarbij zal altijd bedacht moeten worden dat studiesucces met veel factoren samenhangt, zoals andere maatregelen die vanuit de overheid komen en dat er daarmee niet alleen naar rendementen gekeken dient te worden. De studeerbaarheid van een studie en de studielast kunnen het studiesucces eveneens verbeteren. In hoeverre de prestatieafspraken effect hebben op de kwaliteit van het onderwijs is nu ook nog niet te zeggen. Wel blijft dit een belangrijk punt waar voor gewaakt moet worden. Het verhogen van het BSA is
Prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2013
13
immers een administratieve maatregel. Kwaliteit verbeter je door een cultuurverandering die begint in het onderwijs zelf. Focus op onderzoek In het hoofdlijnenakkoord met de Vereniging Hogescholen is afgesproken dat één van de speerpunten voor hogescholen is om het praktijkgerichte onderzoek te verbeteren. Elke hogeschool zou een of meer kenniscentra of Centers of Expertise moeten hebben “waar een hoogwaardig onderwijsaanbod is verbonden met praktijkgericht onderzoek en waarbij nauw wordt samengewerkt met het werkveld en waarbij gericht wordt op kenniscirculatie en valorisatie.”4 Praktijkervaringen De raden geven aan weinig veranderingen te zien ten aanzien van onderzoek op hun instelling. Drie raden geven aan dat de focus binnen het onderwijs al wel meer op onderzoek is gelegd, zoals het verplicht stellen van vakken voor onderzoeksvaardigheden, maar dat dit een trend is die al langer aan de gang is, bijvoorbeeld door de grotere rol die lectoraten spelen binnen het hoger onderwijs. Een aantal raden is van mening dat deze focus wel goed is. Het is wel van belang dat het praktijkgericht onderzoek blijft om een goed onderscheid te houden tussen hbo en wo. Ook de connectie met het bedrijfsleven blijft hierbij van groot belang. Center of Expertise Met betrekking tot Centers of Expertise wordt duidelijk dat nog niet elke hogeschool hier al zichtbaar mee bezig is. Een aantal raden geeft aan dat hun instelling een Center of Expertise heeft of aan het ontwikkelen is. Een aantal raden wordt hier echter niet bij betrokken of de raadsleden zijn niet op de hoogte of er ontwikkelingen zijn op dit gebied. Studenten merken in ieder geval nog weinig van de aanwezigheid van kenniscentra of Centers of Expertise. Wat de meerwaarde gaat worden van deze kenniscentra moet duidelijk nog worden bezien. Om de centra van grote toegevoegde waarde voor zowel de student als de instelling te laten zijn, dienen de centra een bijdrage te leveren aan het onderwijs en niet een losstaand centrum te vormen.
4
14
Hoofdlijnenakkoord OCW-Vereniging Hogescholen.
prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2014
Conclusie Het doel van de prestatieafspraken is om de kwaliteit van het hoger onderwijs te verhogen. Precies met dat doel in het achterhoofd is dit rapport geschreven. Wanneer alle onderzochte onderdelen van de prestatieafspraken naast elkaar worden gezet, blijkt dat er het afgelopen studiejaar inderdaad een trend is ingezet door de verschillende instellingen om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Uit de gesprekken met verschillende medezeggenschapsraden uit het land blijkt echter niet dat deze veranderingen een direct gevolg zijn van de prestatieafspraken. Vaak lijken de afspraken een bestaande trend te versterken, worden ze mede veroorzaakt door andere maatregelen vanuit de overheid of kan de ingezette kwaliteitsslag verder vergroot worden. Profilering Profilering naar aanleiding van de prestatieafspraken zorgt op dit moment volgens de raden niet voor directe veranderingen binnen de instellingen. Veranderingen van het aanbod en de inhoud van opleidingen hebben volgens de raden niet te maken met profilering. Veel plannen bestonden eigenlijk al, komen voort uit financiële overwegingen of hebben niet als doel om de instelling te profileren. Ondanks dat de verschillende instellingen meer profileren, is het onduidelijk of dit voortkomt uit de prestatieafspraken, of dat de afspraken alleen als katalysator gewerkt hebben. Opleidingen Binnen vijf instellingen zijn de jaarroosters en het curriculum de afgelopen jaren aangepast. Ook zijn er instellingen die meer toetsmomenten hebben ingesteld. Dit heeft onder andere als doel om de studeerbaarheid en daarbij het rendement van studies te verhogen. De nieuwe indeling van bijvoorbeeld de brede bachelors moet bijdragen aan de matching en de mogelijkheden tot switch tussen opleidingen. Meer keuzevrijheid in de bachelor vinden het ISO en de LSVb een positieve ontwikkeling, maar begeleiding bij het maken van een goede studieplanning is daarbij wel noodzakelijk. Docentkwaliteit De docentkwaliteit is een lastige indicator, omdat de eigenschappen die een goede docent zou moeten hebben voor iedereen verschillen. De meeste raden van universiteiten geven aan dat universiteiten het aantal docenten met een BKO omhoog willen brengen. De meeste raden van hbo-instellingen geven aan dat hogescholen het aantal docenten met een mastergraad omhoog willen brengen.
Prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2013
15
Maar een BKO gekwalificeerde docent of een docent met een mastergraad staat volgens ISO en LSVb niet gelijk aan een “goede” docent. Alle kwaliteiten van een docent moeten in het oog gehouden worden. Het behalen van een master of een BKO moet daarom niet het eindstation zijn en evaluaties en de mogelijkheid tot ontwikkeling moeten aanwezig blijven voor leraren: een docent is meer dan iemand met een papiertje. Deze indicator heeft wel veranderingen teweeg gebracht: meer docenten dienen hun BKO dan wel masterdiploma te behalen. Het ISO en de LSVb vragen zich af of deze maatregelen ook het gewenste effect hebben. Het BKO of een universitaire master zijn een momentopname, waarbij er een traject wordt ingeslagen met een eenmalige toetsing aan het einde van deze periode. Hiermee is niet gezegd dat de kwaliteit van de docent in de praktijk op peil blijft. De prestatieafspraken hebben hier een beweging tot een betere docentkwaliteit in gang gezet, echter deze beweging kan nog sterker worden door de kwaliteit van docenten ook daadwerkelijk op peil te houden en niet alleen naar papiertjes te kijken. Daarnaast kan er meer gedaan worden met de verschillende vakevaluaties. Deze worden momenteel wel gehouden, maar hier kan meer mee worden gedaan. Om de kwaliteit van de vakken en docenten te verbeteren dient er meer gehoor aan de uitslagen van de evaluaties gegeven te worden. Onderwijsintensiteit De onderwijsintensiteit wordt in de prestatieafspraken geduid via het aantal contacturen. De definitie van een contactuur en de manier waarop er in de praktijk invulling wordt gegeven aan een contactuur lijken nogal uiteen te lopen, ondanks de definitie die opgenomen is in het Besluit experiment prestatiebekostiging hoger onderwijs. Zo is het niet eenduidig in welke mate er rekening wordt gehouden met de grootte van de klassen of colleges of de waarde die wordt toegekend aan één-op-één-contact tussen docent en student. Het ISO en de LSVb vinden dat de intensiteit van het onderwijs bij moet dragen aan de verdere ontwikkeling van de student. Dit kan via een contactuur, maar het is de vraag of alleen fysieke contacturen bijdragen aan de intensivering van het onderwijs. Digitalisering doet momenteel haar intrede in het hoger onderwijs, waarmee het aantal fysieke contacturen afneemt. Raden geven tevens aan dat er meer contacturen worden ingepland dan dat er daadwerkelijk worden gegeven om maar aan de norm te voldoen. De uren dienen bij te dragen aan de intensivering van het onderwijs en moeten niet een doel op zich zijn. Er dient dan ook over nagedacht te worden bij de definiëring van contacturen bij de prestatieafspraken zelf of er alleen naar fysieke contacturen gekeken dient te worden.
16
prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2014
Studiesucces Alle instellingen willen het rendement van hun opleidingen omhoog brengen. Hiervoor worden verschillende maatregelen genomen, zoals het verhogen van het BSA in het eerste jaar, betere begeleiding of programma’s om matching of switch te bevorderen. De student dient allereerst zo snel mogelijk op de juiste plek te zitten, waarbij matching en switch een belangrijke rol spelen. Een goede begeleiding moet een vervolg geven aan ‘de student op de juiste plek’. Door de wisselwerking tussen studenten en docenten te vergroten wordt de kans op studiesucces vergroot. De betere studieloopbaanbegeleiding draagt hier sterk aan bij. Opnieuw lijken de prestatieafspraken deze zaken in gang te hebben gezet. Er wordt al lange tijd gesproken over matching en de begeleiding van studenten gedurende de studie, echter er worden nu in korte tijd grote stappen gezet. Opnieuw lijken de afspraken daarmee een versterking van verscheidene ontwikkelingen te zijn en niet een ontwikkeling op zichzelf in gang te zetten. Het blijft hierbij te allen tijde van belang dat de studie studeerbaar blijft en de rendementen niet een doel op zich worden.
Focus op onderzoek Zesentwintig hogescholen van alle hogescholen in Nederland hebben naar aanleiding van de prestatieafspraken zogenaamde Centers of Expertise opgericht: centra die specifiek gericht zijn op het doen van onderzoek. Echter deze centra zijn niet op alle instellingen zichtbaar volgens de verschillende raden. Studenten merken weinig van het bestaan van de centra en hebben eveneens weinig met onderzoek van doen tijdens het onderwijs. Datgene dat aan onderzoek wordt gedaan in het onderwijs, is al in gang gezet voor de komst van de prestatieafspraken.
De onderzoekscentra en onderzoeksvaardigheden van docenten en studenten kunnen een grote bijdrage leveren aan de ontwikkeling van de student. Het is dan ook zonde dat de studenten momenteel weinig meekrijgen van het onderzoek dat op de hogescholen plaatsvindt. Door de centra te verbinden met het onderwijs kan een grotere meerwaarde worden gecreëerd. Het is een goede zaak dat de prestatieafspraken de hogescholen heeft aangezet tot het doen van onderzoek. Er kan wel nog meer mee gedaan worden om de grote kwaliteitsslag door te voeren die de afspraken voor ogen hebben.
Prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2013
17
Auteurs Namens de LSVb: Merlijn van Selm Tim van den Brink Olga Wessels Namens het ISO: Carien de Ridder David Schmidt Lieveke Peeters Renée van der Ploeg Ontwerp Jasper Sonderen Over ISO Het Interstedelijk Studenten Overleg is de grootste landelijke studentenorganisatie en behartigt de belangen van studenten uit het hoger onderwijs. Bij het ISO zijn 33 (aspirant) lidorganisaties en zes convenantpartners aangesloten, die samen ruim 688.000 studenten vertegenwoordigen. Het ISO is vaste gesprekspartner van onder andere het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, de politieke partijen en de koepels van universiteiten en hogescholen.
Prestatieafspraken in het hoger onderwijs | 2013
19