Dienst Gezinshereniging BCHV April 2016
PRAKTISCHE HANDLEIDING HUMANITAIRE VISUMAANVRAGEN voor familieleden van begunstigden van internationale bescherming in België
Inhoudstafel 1. 2. 3. 4. 5. 6.
Algemene leidraad Voor wie en in welke omstandigheden ? Feitelijke en juridische argumentatie Documenten Termijn en kost Beroep tegen weigering
p. 1 p. 2 p. 5 p. 10 p. 11 p. 11
1. Algemene leidraad De volgende familieleden van begunstigden van internationale bescherming hebben een recht op gezinshereniging, eens bepaalde voorwaarden zijn vervuld: De echtgenoot/echtgenote of geregistreerde partner, minderjarige kinderen, meerderjarige kinderen met een handicap, en de vader en moeder van een NBMV (artikel 10 van de Wet van 15 december 1980). De Dienst Gezinshereniging (‘GH’) van de DVZ behandelt deze aanvragen. Familieleden die niet binnen één van deze categorieën vallen of waarbij niet alle voorwaarden zijn vervuld, kunnen in uitzonderlijke gevallen een humanitaire visumaanvraag indienen op basis van artikel 9 van de Wet van 15 december 1980. Een toekenning van een humanitair visum is een gunst die de Belgische Staat kan verlenen, geen recht. Er zijn geen voorwaarden in de wet bepaald. Toch kunnen we uit de praktijk bepaalde ‘richtsnoeren’ afleiden voor wie en in welke omstandigheden een humanitaire visumaanvraag kans op slagen heeft. In praktijk merken we dat de aanvraag erg strikt wordt beoordeeld, de uitkomst is erg onzeker. De volgende elementen (en de argumentatie en bewijsvoering daarrond) zullen doorslaggevend zijn: -
-
De uitzonderlijke humanitaire elementen in hoofde van de gezinsleden in het land van herkomst of - verblijf (en eventueel in hoofde van de gezinshereniger in België). Daarbij is het belangrijk de situatie zo veel mogelijk te ‘individualiseren’, het volstaat dus niet te refereren naar de algemene situatie in een land. De band van afhankelijkheid met de persoon in België, zowel affectief als financieel. Het voorhanden zijn van financiële middelen en vast werk van de gezinshereniger in België: bewijs dat de familieleden niet ten laste zullen vallen van de Belgische staat. 1
De Dienst Lang Verblijf (‘LV’) van de DVZ behandelt de humanitaire visumaanvragen. Sinds de invoering van de administratieve bijdrage in maart 2015 kan men normaliter geen overdracht meer bekomen van de dienst GH naar de dienst LV indien de aanvraag bij de foute dienst terecht kwam.1 Uit deze strikte scheiding van de diensten volgt tevens dat wanneer de dienst GH een visum weigert, men niet meer kan vragen dat de aanvraag opnieuw wordt behandeld door de dienst LV, dit keer vanuit een humanitair oogpunt: men moet dus steeds een nieuwe aanvraag indienen. Het is dus zeer belangrijk reeds op het visumaanvraagformulier te vermelden dat het een humanitaire aanvraag op basis van artikel 9 betreft, en eventueel deze informatie ook per mail naar de ambassade door te sturen of per begeleidende brief met de aanvrager mee te geven.
2. Voor wie en in welke omstandigheden heeft een humanitaire visumaanvraag kans op slagen?
Echtgenoot/echtgenote religieus of gewoonterechtelijk gehuwd (geen officieel burgerrechtelijk huwelijk): aanvraag visum gezinshereniging o.b.v. artikel 10, behandeling door de dienst GH, maar toekenning onder de vorm van een humanitair visum. Dit betekent dat de toekenning van het visum gepaard kan gaan met bijkomende voorwaarden. Idealiter een korte mail naar dienst GH met de vermelding dat de huwelijksbanden vaststaan o.b.v. het gewoonterechtelijke/religieuze huwelijk, met toevoeging van de bewijzen van dit huwelijk (en indien van toepassing, toevoegen dat de familiale banden ook vaststaan omwille van het bestaan van gemeenschappelijke kinderen). Vrijstelling van de voorwaarden van bestaansmiddelen/huisvesting/ziekteverzekering (hierna : « de voorwaarden »), indien de aanvraag ingediend werd binnen het jaar na de toekenning van de vluchtelingenstatus of subsidiaire bescherming (hierna : « binnen de termijn van één jaar »). Opgelet! Indien in een later stadium een officieel huwelijk wordt gesloten, zal deze laatste datum in rekening worden genomen om te beoordelen of de voorwaarden van toepassing zijn. Die voorwaarden gelden indien het huwelijk wordt gesloten na aankomst in België. Vrijstelling administratieve bijdrage (aanvraag artikel 10).
Feitelijk koppel? Niet getrouwd (noch burgerlijk, noch religieus of gewoonterechtelijk), maar bewijzen van bestaande familiebanden vóór de aankomst van de gezinshereniger in België, bijv. gemeenschappelijke kinderen : de aanvraag zou aanvaard kunnen aanvaard worden op basis van artikel 9. Ook mogelijk: visum type C met het oog op het afsluiten van een huwelijk of om wettelijk samen te wonen in België (1), of afsluiten van huwelijk in het buitenland en nadien aanvraag visum gezinshereniging (2): in beide gevallen gelden de bijkomende voorwaarden.
1
Tenzij bewezen kan worden dat de aanvraag of begeleidende nota bij de ambassade duidelijk vermeldde dat het om een humanitaire aanvraag gaat en de ambassade de dossiers dus zelf naar de foute dienst oriënteerde.
2
Echtgenoot/echtgenote waarbij de gezinshereniger in België geen bewijzen kan voorleggen van toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen (in geval indiening na de termijn van één jaar na het verkrijgen van het beschermingsstatuut)? Indien de gezinshereniger werkt, maar de inkomsten niet voldoende hoog of stabiel zijn, of indien er duidelijk sprake is van een overmachtssituatie die ertoe geleid heeft dat de aanvraag laattijdig werd ingediend : het is aangeraden de aanvraag in te dienen op basis van artikel 10 (aanvraag GH), met 2 verzoek tot soepele behandeling. Bijv. overmachtssituatie aantonen aan de hand van documenten Tracing, bewijs moeilijkheden 3 verkrijgen toegang tot derde land om aanvraag in te dienen, enz. Bijv. inkomsten niet voldoende hoog? Zie ook artikel 12bis§2, vierde lid: behoefteanalyse. Bijv. Inkomsten niet stabiel? Bijv. artikel 60 OCMW-contract: zie arrest RvV 135 900 van 7 januari 2015: vernietiging visumweigering GH, referentie naar de situatie van vluchtelingen die in rekening gehouden moet worden bij de beoordeling. Bijv. gezinshereniger in België is invalide, zwaar ziek? Federale tegemoetkoming voor personen met een handicap en arbeidsongeschiktheidsuitkering worden in rekening genomen. Indien niet voldoende hoog -> tevens verwijzen naar VN-verdrag inzake rechten van personen met een handicap en het algemeen discriminatieverbod zoals vervat in artikel 21 van het Handvest van de Grondrechten van de EU en artikel 14 EVRM. Op basis van artikel 9 indien geen inkomsten voorhanden? DVZ staat hier weigerachtig tegenover aangezien ze willen vermijden dat de voorwaarden van de gezinshereniging worden ontweken door het via de ‘humanitaire weg’ te proberen. Enkel en alleen indien er uitzonderlijke omstandigheden zijn die een uitzondering noodzaken op de voorwaarden, bijv. echtgeno(o)t(e) en kinderen in ernstig gevaar in herkomstland, enz.
Minderjarige broers en zussen van een NBMV waarbij tevens de ouders van de NBMV een gezinshereniging aanvragen: ondanks dat zij een afgeleid recht hebben op gezinshereniging via hun ouders, moeten zij een humanitaire visumaanvraag indienen. Dergelijk ‘humanitair’ visum wordt normalerwijze meestal toegekend, geen bijkomende humanitaire elementen nodig.
2
Maar problematiek weigering overdracht van dienst GH naar dienst LV in geval van weigering door dienst GH. Zie ook Mededeling 3 april 2014 van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende Richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, p 24 (Hierna ‘Richtsnoeren EC’): “Vluchtelingen ondervinden binnen deze termijn vaak praktische problemen, hetgeen een praktische belemmering voor gezinshereniging kan vormen. De meeste lidstaten passen deze beperking derhalve niet toe, wat volgens de Commissie ook de beste oplossing is. Als de lidstaten er voor kiezen deze bepaling wel toe te passen, meent de Commissie niettemin dat zij de objectieve praktische belemmeringen waarmee de verzoeker te maken krijgt, in aanmerking zouden moeten nemen als een van de factoren voor de beoordeling van een individueel verzoek. Hoewel de lidstaten overeenkomstig artikel 11 en artikel 5, lid 1, zelf mogen beslissen of het verzoek moet worden ingediend door de gezinshereniger of door het gezinslid, kan de specifieke situatie van vluchtelingen en hun familieleden dit bijzonder moeilijk of onmogelijk maken. De Commissie is derhalve van mening dat de lidstaten, vooral wanneer zij een uiterste termijn toepassen, de gezinshereniger de mogelijkheid zouden moeten bieden het verzoek op het grondgebied van de lidstaat in te dienen, teneinde het nuttig effect van het recht op gezinshereniging te waarborgen.” 3
3
Opgelet! Ook bij deze gevallen zeer belangrijk om op de visumaanvraagformulieren te vermelden dat het om een aanvraag humanitair visum op basis van artikel 9 gaat + vermelding persoonsgegevens van de ouders die visumaanvraag gezinshereniging (artikel 10) indienden. Geen administratieve bijdrage (minderjarigen zijn altijd vrijgesteld).
Meerderjarig kind dat alleen achterblijft en ten laste is van de ouders in België. Aantonen dat meerderjarig kind deel uitmaakt van het gezin in België en dat hij/zij nog ten laste is van dit gezin (bijvoorbeeld student), dat hij/zij geen eigen gezin heeft (attest ongehuwdheid/gezinssamenstelling), dat hij/zij alleen achter blijft in het herkomstland als geen visum verkregen wordt. Na 21 à 22 jaar wordt het veel moeilijker om het visum te verkrijgen. Meer kans op slagen indien bewijs voldoende inkomsten ouders. Administratieve bijdrage 215 euro.
De facto geadopteerde kinderen/kinderen onder voogdij. Pleegkinderen hebben geen recht op gezinshereniging omdat er geen juridische afstammingsband bestaat tussen het pleegkind en de voogd. Het gaat vaak over weeskinderen die onder de hoede werden genomen door een familielid/kennis. Bijvoorbeeld minderjarigen die ten laste zijn van de volwassen broer/zus eens de ouders overleden zijn. Affectieve en financiële afhankelijkheidsband aantonen tussen ‘voogd’ en kind (in het verleden en ook op dit moment), en aantonen dat er in het herkomstland geen andere familieleden zijn die voor het kind kunnen zorgen. Een voogdijakte/adoptievonnis van een rechtbank in het herkomstland kan het dossier ondersteunen. Belangrijk om bestaansmiddelen in België aan te tonen zodat het kind financieel ten laste van de adoptieouder valt. Geen administratieve bijdrage (minderjarigen altijd vrijgesteld).
Grootouders van een hoge leeftijd, alleen achtergebleven. Normaliter enkel kleine kans op slagen indien uitzonderlijke kwetsbaarheid (hoge leeftijd/ziekte). Geen andere gezinsleden om voor de ouder te zorgen. Belangrijk om aan te tonen dat er voldoende bestaansmiddelen in België zijn om de ouder ten laste te nemen.
Andere familieleden? Ter illustratie: Visumtoekenning voor Irakese moeder en twee minderjarige zussen (Yezidi) van meerderjarige subsidiair beschermde in België. Intern ontheemd, recent overlijden vader (vastgesteld) + Bijzonder goed UNHCR rapport dat erbarmelijke levensomstandigheden in leegstaand schoolgebouw vaststelde. + Persoon in België had stabiel werk. Visumtoekenning voor twee minderjarige Iraakse kleinkinderen in Irak. Moeder overleden na aanslag op huis in 2006, vader invalide, bedlegerig, blind en dus niet in staat om voor de kinderen te
4
zorgen. Sindsdien onder hoede van de grootouders. Goed UNHCR rapport. Geen inkomsten van grootouders, wel meerdere familieleden in de EU. Visumtoekenning voor Syrische 40- jarige mentaal gehandicapte zoon in Syrië. Moeder geen inkomen in België. Geen UNHCR Rapport. Eerst weigering, nadien UDN-schorsing door de RvV. Nadien goedkeuring na aflevering bijkomende attesten en argumenten. Visumweigering voor minderjarige Afghaanse broers van 15 en 16 jaar waarvan de ouders overleden zijn. Verbleven bij een oom in Afghanistan die verklaarden niet meer voor hen te kunnen zorgen. Weigering ondanks volledig UNHCR rapport dat het risico op rekrutering door de taliban en de erbarmelijke levensomstandigheden vaststelde. Geen inkomsten meerderjarige broer in België. Nadien vernietiging door de RvV.
3. Juridische en feitelijke argumentatie Bij humanitaire visumaanvragen is het meestal zeer belangrijk om een uitgebreide begeleidende brief toe te voegen. Deze brief kan al toegevoegd worden bij het indienen van het dossier op de ambassade, of/en dit kan per email doorgestuurd worden naar de dienst Lang Verblijf, eens het dossier in behandeling is bij de DVZ. In de begeleidende brief duidelijk en gestructureerd de feitelijke elementen uiteenzetten waarom het humanitair visum nodig is, en daarbij verwijzen naar de ondersteunende stukken. Wat betreft mogelijke juridische argumenten (niet exhaustief): Zie fundamentele rechten zoals vervat in internationale mensenrechtenverdragen, in het bijzonder de eerbiediging van het recht op een familie- en gezinsleven (artikel 8 EVRM), en het verbod op folteringen of blootstelling aan onmenselijke of vernederende behandelingen (artikel 3 EVRM). Mededeling 3 april 2014 van de Commissie aan de Raad en het Europees Parlement betreffende Richtsnoeren voor de toepassing van Richtlijn 2003/86/EG inzake het recht op gezinshereniging, p 21-25 (Hierna ‘Richtsnoeren EC’ en ‘Richtlijn GH’)4, documenten van UNHCR inzake gezinshereniging met vluchtelingen, Belgische rechtspraak van de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen (RvV) en de Raad van State (RvS), de internationale rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) et van het Hof van Justitie van de Europese Unie (HvJ EU).
4
Inzake flexibele beoordeling van de toereikende, stabiele en regelmatige bestaansmiddelen: Richtsnoeren Europese Commissie (en rechtspraak van HvJ EU daarin vervat), p. 13-15 Zie hoger in dit document, p. 2-3 Inzake het hoger belang van het kind: artikel 12bis, §7 van de wet van 15 december 1980; artikel 22bis van de Belgische Grondwet; artikel 3 van het Internationaal verdrag Inzake de Rechten van het Kind; artikel 24, 2e lid Handvest van de Grondrechten van de EU.
Deze richtsnoeren zijn ‘soft law’, maar zij hebben een belangrijke interpretatieve waarde van de Richtlijn GH.
5
Inzake het doel van de Richtlijn GH: bevordering van de gezinshereniging. Zie richtsnoeren EC (p. 3, 21 en 29) en de rechtspraak van het HvJ EU5: “De toestemming voor de gezinshereniging is de regel, afwijkingen hierop moeten strikt geïnterpreteerd worden. De beoordelingsmarge die aan de Lidstaten werd toegekend mag niet gebruikt worden op een manier die de doelstelling van de Richtlijn, met name het bevorderen van gezinshereniging, ondermijnt en afbreuk doet aan het nuttig effect daarvan.” (vrije vertaling)
Inzake de vereiste individuele beoordeling van de aanvraag: artikel 17 verplicht de Lidstaten ertoe om voor ieder individueel geval een algehele beoordeling van alle relevante factoren te maken. Zo moeten al de individuele omstandigheden van een geval worden geïdentificeerd. Zie rechtspraak HvJ EU6 en richtsnoeren EC (p.28-29): “Afzonderlijk kunnen geen individuele factoren automatisch tot een beslissing leiden; er dient rekening te worden gehouden met alle relevante factoren (…) Voorbeelden van andere factoren zijn de aard en de hechtheid van de gezinsband van de betrokken persoon, (…), de levensomstandigheden in het land van herkomst, de leeftijd van de betrokken kinderen, (…), de afhankelijkheid van gezinsleden (…), de bescherming van huwelijken en/of gezinsbanden.” (vrije vertaling).
Inzake de andere familielieden die geen “recht” op gezinshereniging hebben: artikel 10, lid 2 van de Richtlijn GH bepaalt expliciet dat de lidstaten het toepassingsgebied van de gezinshereniging kunnen uitbreiden door de gezinshereniging van niet in artikel 4 genoemde gezinsleden (kerngezin: echtgeno(o)t(e) en minderjarige kinderen) toe te staan indien deze ten laste zijn van de vluchteling. De Europese Commissie spoort de lidstaten aan om zich bij het gebruik van hun beoordelingsmarge zoveel mogelijk door humanitaire motieven te laten leiden, aangezien artikel 10, lid 2, geen beperkingen stelt aan de mate van verwantschap van “niet in artikel 4 genoemde gezinsleden”. De EC moedigt de lidstaten aan om personen in aanmerking te nemen die niet biologisch verwant zijn, maar die in het zelfde gezin worden verzorgd, zoals pleegkinderen. Het begrip “afhankelijkheid” is de doorslaggevende factor.7
Inzake artikel 3 EVRM (“Niemand mag worden onderworpen aan folteringen of aan onmenselijke of vernederende behandelingen of bestraffingen.”). Artikel 3 EVRM primeert op nationale bepalingen en verbiedt in absolute termen foltering en onmenselijke of vernederende behandelingen: geen mogelijkheid tot afwijkingen (vaste rechtspraak: zie bijv. EHRM 28 februari 2008, Saadi t. Italië, §128 ; EHRM 21 januari 2011, M.S.S. t. België en Griekenland, §218; EHRM, 23 februari 2012, Hirsi Jamaa t. Italië, §§ 114-121; EHRM 15 November 1996, Chahal t. GB, § 96). Ingevolge van dit
absoluut karakter, hebben de staten niet enkel de verplichting om deze bepaling niet te 5
HvJ, C-578/08, Chakroun, 4 maart 2015, §43; HvJ C-356/11 en C-357/11, O. en S., 6 december 2012, § 74. HvJ, C-540/03, Europees Parlement tegen Raad van de Europese Unie, 27 juni 2006, § 66, 87, 88, 99 en 100; HvJ, C-356/11 en C-357/11, O. & S., 6 december 2012, § 81 7 Richtsnoeren EC, p.22. Zie ook p. 6-7 Richtsnoeren EC over het begrip van ‘afhankelijkheid’ en ‘ten laste’. Zie ook artikel 4, §§2 en 3 Richtlijn GH (algemene bepalingen, niet specifiek inzake vluchtelingen): dit artikel bevat facultatieve bepalingen op grond waarvan de lidstaten toestemming voor toegang en verblijf kunnen verlenen aan bepaalde familieleden die niet vervat zijn in artikel 4§1. Eens een lidstaat ervoor kiest om toestemming te verlenen voor de gezinshereniging van een van die categorieën, is de richtlijn volledig toepasbaar, aldus de Europese Commissie. Dit kan mutatis mutandis toegepast worden voor wat betreft de familieleden zoals bedoeld in art. 10§2 van de Richtlijn GH. 6
6
schenden, maar ook om schendingen van dit recht te voorkomen, eveneens wanneer deze schendingen riskeren plaats te vinden buiten het Belgische grondgebied.8 Om het risico op onmenselijke behandelingen na te gaan, moet rekening gehouden worden met de algemene situatie in dat land, en met de omstandigheden die eigen zijn aan het geval van de verzoekende partij.9 Het risico moet een ‘individueel’ karakter hebben, en volgens het EHRM heeft het ingeroepen risico een individueel karakter indien het voldoende concreet en aantoonbaar is.10 De staten zijn in elk geval gehouden een zo nauwkeurig mogelijk onderzoek te voeren van de gegevens die wijzen op een reëel risico van een door artikel 3 van het EVRM verboden behandeling.11 Artikel 3 EVRM riskeert ook geschonden te worden in hoofde van de gezinshereniger in België, wanneer deze ondraaglijk psychologisch lijdt en ernstige angsten ondergaat omwille van de scheiding met zijn gezinsleden, zeker wanneer deze nog in het gevaar zijn in het herkomstland. Het is van belang om een feitelijke beschrijving te geven van de situatie die aantoont dat het risico voldoende concreet is in het specifieke geval.
Inzake artikel 8 EVRM (Recht op eerbiediging van privé-, familie- en gezinsleven) -
-
8
Artikel 8 EVRM primeert op nationale bepalingen.12 De vereiste van artikel 8 EVRM heeft te maken met waarborgen en niet met de loutere goede wil of met praktische regelingen.13 Het is de taak van de administratieve overheid om, vooraleer te beslissen, een zo nauwkeurig mogelijk onderzoek te doen van de zaak en dit op grond van de omstandigheden waarvan hij kennis heeft of zou moeten hebben. Eerst moet men het bestaan van een hecht familie-en of gezinsleven in de zin van artikel 8 EVRM beargumenteren (minstens begin van bewijs): feitelijk beschrijven waarom er sprake is van een gezinsleven (affectieve en financiële afhankelijkheid, bewijs van behoud contact in het verleden en op dit moment). Het begrip ‘familie- of gezinsleven” in zin van artikel 8 EVRM is een autonoom begrip dat geïnterpreteerd moet worden onafhankelijk
Raad van State N°9681, 22 mei 2013, RDE 2013, p. 258.
Cfr. EHRM, Hirsi Jamaa t. Italië 23 februari 2012, §§73-74, 169, 173-174 et 178 over de extraterritoriale werking van mensenrechtenverplichtingen. Ter volledigheid, zie ‘Concurring opinion’ van rechter Pinto de Albuquerque in het arrest van het EHRM, Hirsi Jamaa t. Italië 23 februari 2012, p. 69-70 : “If a person in danger of being tortured in his or her country asks for asylum in an embassy of a State bound by the European Convention on Human Rights, a visa to enter the territory of that State has to be granted, in order to allow the launching of a proper asylum procedure in the receiving State. This will not be a merely humanitarian response, deriving from the good will and discretion of the State. A positive duty to protect will then arise under Article 3. In other words, a country’s visa policy is subject to its obligations under international human rights law.” 9 Bijv. EHRM 2 december 2008, Y. t. Rusland, §78 ; EHRM, 28 februari 2008, Saadi t. Italië, §§128-129. Wat het onderzoek van de algemeen situatie in een land betreft, hecht het EHRM vaak belang aan de informatie vervat in de recente verslagen afkomstig van onafhankelijke internationale organisaties voor de verdediging van de rechten van de mens (Bijv. EHRM, 21 januari 2011, M.S.S. t. België en Griekenland, §347 en 348, EHRM 15 November 1996, Chahal t. GB, § 99-100). 10 Bijv. EHRM 21 januari 2011, M.S.S. t. België en Griekeland, §359 in fine; EHRM 28 februari 2008, Saadi t. Italië, § 132. Het bestaan van een reëel risico wordt beoordeeld op grond van de omstandigheden waarvan de staat kennis had of had moeten hebben op het ogenblik van de bestreden beslissing (bijv. EHRM 4 december 2008, Y. t. Rusland, §81). 11 EHRM, 21 januari 2011, M.S.S. t. België en Griekenland, §§293 et 388. 12 RvS, 22 december 2010, nr. 210.029. 13 EHRM 5 februari 2002, Conka t. België, § 8.
7
-
van het nationale recht. Het bestaan van een gezinsleven betreft een feitenkwestie : de effectief beleefde en hechte persoonlijke banden moeten in de feiten blijken.14 De gezinsband tussen echtgenoten, alsook tussen ouders en minderjarige kinderen, wordt vermoed.15 Artikel 8 EVRM is geen absoluut recht (afwijkingen mogelijk). En een visumaanvraag betreft meestal een vraag tot ‘eerste toelating tot verblijf’ (itt. weigering voortgezet verblijf). D.w.z dat er geen sprake is van een ‘inmenging’ in het gezinsleven (geen toetsing a.h.v. 2e lid artikel 8 EVRM). In dergelijk geval moet onderzocht worden of er een positieve verplichting is voor de staat om het recht op privé en/of familie- en gezinsleven te handhaven en te ontwikkelen. Dit onderzoek gebeurt aan de hand van de ‘fair balance’ – toets: een redelijke afweging tussen de concurrerende belangen van het individu enerzijds en de samenleving anderzijds. Het belang van het individu in het licht van de actuele familiale situatie, en het belang van de staat in het licht van zijn recht om de binnenkomst en het verblijf van niet-onderdanen te controleren. De omvang van de positieve verplichting is afhankelijk van de individuele omstandigheden van de betrokken personen en het algemene belang: in het kader van een redelijke afweging moet rekening gehouden worden met een aantal elementen, waaronder de mate waarin het gezins-en privé leven daadwerkelijk wordt verbroken, de omvang van de banden in de Staat, alsook de aanwezigheid van onoverkomelijke hinderpalen die verhinderen dat het gezins-en privéleven elders normaal en effectief wordt uitgebouwd of verdergezet, enz. Wanneer er kinderen betrokken zijn, moeten de nationale overheden, in het kader van het onderzoek naar de proportionaliteit, het hoger belang van het kind laten primeren.16 Indien deze evenwichtsuitoefening uitwijst dat er dergelijke positieve verplichting bestaat, leidt een weigering van de aanvraag tot een schending van artikel 8 EVRM. 17 =>Het is bijgevolg onder andere belangrijk om in te roepen dat er onoverkomelijke obstakels zijn om het gezinsleven elders dan in België verder te zetten (bijv. het feit dat de persoon in België erkend werd als vluchtelingen/de subsidiaire beschermingsstatus geniet). Voorbeelden van RvV rechtspraak inzake visumweigeringen (de meeste in “UDN”, risico op schending artikel 3 en 8 EVRM).18
14
EHRM 12 juli 2001, K. en T. t. Finland (GK), §150; EHRM 2 november 2010, Serife Yigit t. Turkije (GK), §93. EHRM, 21 juli 1988, Berrehab t. Nederland, §21; EHRM, 28 november 1996, Ahmut t. Nederland, § 60. 16 Popov t. Frankrijk, 19 januari 2012 § 139; Berisha t. Zwitserland, 30 juli 2013, § 51. 17 Onder andere: EHRM, 28 november 1996, Ahmut t. Nederland, §63; EHRM 31 janvier 2006, Rodrigues Da Silva en Hoogkamer t. Nederland, §38-39 ; EHRM 14 februari 2012, Antwi en anderen t. Noorwegen, §§ 88-89; EHRM 2 oktober 2014, Jeunesse t. Nl (GK), §106-107; EHRM 28 juni 2011, Nuñez t. Noorwegen, §84; EVRM 17 oktober 1986, Rees t. GB, § 37; EHRM 21 december 2001, Sen t. Nederland, §§ 36-37 ; EHRM 19 februari 1996, Gül t. Zwitserland, § 38 ; EHRM 10 juli 2014, Tanda-Muzinga t. Frankrijk, § 66 -68; EHRM 10 juli 2014, Mugenzi t. Frankrijk, §44-46. 18 RvV n°164.811 van 27 maart 2011; RvV n° 72.489 van 22 december 2011; RvV n° 73.660 van 20 januari 2012, RvV n° 74 796 van 9 februari 2012; RvV n° 76 023 van 28 februari 2012 ; RvV n° 74 796 van 29 februari 2012; RvV n° 74.449 van 16 maart 2012; HvB Rb Luik 12/250/C van 30 maart 2012 ; RvV n° 82.114 van 31 mei 2012; RvV n° 90.509 van 26 oktober 2012; RvV n° 91.580 van 16 november 2012; RvV n°97 746 van 22 februari 2013; RvV n° 108 741 van 29 augustus 2013; RvV n° 131 930 van 23 oktober 2014 (UND); RvV n° 132.877 van 6 november 2014; RvV n° 168 906 van 18 maart 2015; RvV n°145.471 van 14 mei 2015; RvV n°148999 van 1 juli 2015 (schorsing UDN); RvV n° 149,945 van 24 juli 2015 (UDN); RvV n° 153 083 van 22 september 2015; RvV n°163 309 van 29 februari 2016 (schorsing UDN); RvV n°163,192 van 29 februari 2016 (nietigverklaring); RvV n°185 691 en 185 693 van 15 maart 2016 (schorsing en verplichting om een visum af te leveren); 15
8
Verplichting van de autoriteiten om rekening te houden met de specifieke situatie waarin vluchtelingen zich bevinden (ongewild gescheiden van hun familieleden waarbij de oorzaak van de scheiding met de gezinsleden ligt bij gebeurtenissen waarop ze geen vat hadden, in de onmogelijkheid om een normaal gezinsleven verder te zetten in hun herkomstland) => nood aan een exceptionele en soepele behandeling van hun aanvraag tot gezinshereniging, zeker wanneer er nog familieleden in gevaar zijn in het land van herkomst of verblijf : -
-
Overweging 8 van de Richtlijn GH; Richtsnoeren EC, p.21 en volgende; De Slotakte van de Conferentie van gevolmachtigden van de Verenigde Naties betreffende de Status van Vluchtelingen en Staatloze personen (25 juli 1951) erkent de eenheid van het gezin als een grondrecht van elke vluchteling.19 UNHCR, Refugee Family Reunification – UNHCR’s Response to the European Commission Green Paper on the Right to Family Reunification (februari 2012), p. 7-9. 20 Background Note for the Agenda Item: Family reunification - Annual tripartite Consultations on resettlement, Geneva June 2001.21 EHRM 10 juli 2014, Tanda-Muzinga t. Frankrijk, n° 2260/10, §§ 73-75, en EHRM 10 juli 2014, Mugenzi t. Frankrijk, n° 52701/09, §§52-54: “Toutefois, la Cour estime que, compte tenu de la décision intervenue quelques mois plus tôt d’accorder le statut de réfugié au requérant et après la reconnaissance de principe du regroupement familial qui lui avait été accordée, il était capital que les demandes de visas soient examinées rapidement, attentivement et avec une diligence particulière… À ce titre, elle estime que, dans les circonstances de l’espèce, pesait sur l’État défendeur l’obligation de mettre en œuvre, pour répondre à la demande du requérant, une procédure prenant en compte les évènements ayant perturbé et désorganisé sa vie familiale et conduit à lui reconnaître le statut de réfugié” (…) “La Cour rappelle que l’unité de la famille est un droit essentiel du réfugié et que le regroupement familial est un élément fondamental pour permettre à des personnes qui ont fui des persécutions de reprendre une vie normale (voir le mandat du HCR, paragraphes 44 et 47 ci-dessus). Elle rappelle également qu’elle a aussi reconnu que l’obtention d’une telle protection internationale constitue une preuve de la vulnérabilité des personnes concernées (Hirsi Jamaa et autres c. Italie [GC], no 27765/09, § 155, CEDH 2012). Elle note à cet égard que la nécessité pour les réfugiés de bénéficier d’une procédure de regroupement familial plus favorable que celle réservée aux autres étrangers fait l’objet d’un consensus à l’échelle internationale et européenne comme cela ressort du mandat et des activités du HCR ainsi que des normes figurant dans la directive 2003/86 CE de l’Union européenne (paragraphes 45
RvV n°164.561 van 22 maart 2016 (schorsing en verplichting om een nieuwe beslissing te nemen binnen de vijf dagen); RvV n°187.139 van 15 april 2016. 19
http://www.refworld.org/cgi-bin/texis/vtx/rwmain?docid=40a8a8244
20
Dit document gaat ook in op het begrip van ‘afhankelijkheid’: « Besides the notion of the nuclear family, UNHCR stresses that the element of dependency among family members, physical and financial, as well as psychological and emotional, should find its appropriate weight in the final determination: Dependency may usually be assumed to exist when a person is under the age of 18 years, but continues if the individual (over the age of 18) in question remains within the family unit and retains economic, social and emotional bonds. Dependency should be recognized if a person is disabled and incapable of self-support, either permanently of for a period expected to be of long duration. Other members of the household may also be dependents, such as grandparents, single/lone brothers, sisters, aunt, uncles, cousins, nieces, nephews, grandchildren; as well as individuals who are not biologically related but are cared for within the family unit.” 21 http://www.refworld.org/pdfid/4ae9aca12.pdf, p.2
9
et 47 ci-dessus). Dans ce contexte, la Cour considère qu’il était essentiel que les autorités nationales tiennent compte de la vulnérabilité et du parcours personnel particulièrement difficile du requérant, qu’elles prêtent une grande attention à ses arguments pertinents pour l’issue du litige, qu’elles lui fassent connaître les raisons qui s’opposaient à la mise en œuvre du regroupement familial, et enfin qu’elles statuent à bref délai sur les demandes de visa.”
4. Documenten (niet exhaustief) Aanvrager van het visum: - Bewijs betaling administratieve bijdrage (indien van toepassing) - Visumaanvraagformulier + recente pasfoto’s - Geldig reisdocument (paspoort/laissez-passer/blauw paspoort UNHCR) - Akten van de burgerlijke stand die de familiebanden aantonen (vertaald en gelegaliseerd), afhankelijk van het geval: Geboorteakte/ Huwelijksakte/ Adoptieakte of akte van voogdij. - Medisch attest (opgemaakt door een arts aangeduid door de Belgische ambassade) - Uittreksel uit het strafregister/attest goed gedrag en zeden (indien meerderjarig) - ! Bewijzen van behoeftigheid door ziekte, leeftijd, enz./ risico schending van artikel 3 EVRM in herkomstland of land van verblijf/risico op vervolging of schade door veralgemeend geweld/ Bewijzen van afhankelijkheid van de familie in België, enz. Concreet kan het gaan om een UNCHR rapport, informatie over herkomstland (‘COI’), informatie uit het asieldossier, bewijzen van behoud van contact met de familie in België (skype, mail,…), bewijs ongehuwde staat, inschrijving school/universiteit, bewijs geen familieleden (overlijdensakten, attest gezinssamenstelling), geen huisvesting of inkomsten in herkomstland, …. Gezinshereniger in België: -
-
Kopie van het verblijfsdocument in België Kopie toekenning vluchtelingenstatus of subsidiaire beschermingsstatus Verbintenis tot tenlasteneming (bijlage 3bis) ! Bewijs stabiele, toereikende en regelmatige bestaansmiddelen (loonbrieven laatste 12 maanden, arbeidscontract, als zelfstandige: bijdragen sociale zekerheid en belastingbrieven, attesten boekhouder, rekeninguittreksels waaruit inkomsten blijken,…) ! Bewijs dat het familielid ten laste is van de gezinshereniger in België: bankuittreksels met geldoverschrijvingen Bewijs van voldoende huisvesting (geregistreerd huurcontract) Bewijs van ziekteverzekering (attest van de mutualiteit of bewijs van privéverzekering) Eventueel attest gezinssamenstelling
Bij voogdij zijn daarnaast ook deze documenten nuttig: Beslissing waarbij het kind onder de voogdij of onder bewaring werd geplaatst van de persoon die het naar België wenst te halen; De toelating van de bevoegde nationale autoriteiten dat het kind definitief het land mag verlaten, tenzij dat uitdrukkelijk in de voogdijbeslissing wordt vermeld; Een authentieke akte waarin de biologische ouders, of de persoon die het ouderlijk gezag of een vorige voogdij uitoefende, toestemming geven dat het kind het land mag verlaten, tenzij dat al uitdrukkelijk in de voogdijbeslissing wordt vermeld, of een authentieke akte van verlatenverklaring, of een overlijdensakte van de ouders; Het bewijs dat er in het land van oorsprong, geen andere familieleden, tot en met de derde graad, voor het kind kunnen zorgen.
10
5. Termijn en kost Het is zeer belangrijk om de personen te informeren over het bestaan van de procedure, maar ook over de moeilijkheden van de procedure, zoals de lange duur, de kosten die erbij komen kijken, en de erg onzekere uitkomst. De website van de DVZ vermeldt een behandelingstermijn van 7 maanden. Dat strookt in het algemeen met de praktijk momenteel (termijn van 8-9 maanden). Maar indien de DVZ meent dat het om een complex dossier gaat, kan het ook gemakkelijk langer dan een jaar duren. Wat betreft de kosten: administratieve bijdrage aan DVZ van 250 euro voor humanitaire visumaanvraag (artikel 9), uitgezonderd aanvragen van minderjarigen (altijd vrijgesteld). De bijdrage is dus ook van toepassing voor een humanitaire visumaanvraag van gezinsleden van begunstigden van internationale bescherming.22 Hierbij moeten ook nog de kosten worden bijgerekend, eigen aan elke aanvraag : kost van 180 euro die de ambassade aanrekent voor elke aanvraag (‘handling fee’). Daarbij voegen zich nog de kosten van de legalisatie en de vertaling van de documenten, de reiskosten, de DNA-testen, en de kosten verbonden aan de opstelling van het medisch attest.
6. Beroep tegen weigering humanitair visum Bij weigering van het humanitair visum, is er de mogelijkheid om een beroep tot schorsing en vernietiging bij de RvV in te dienen (termijn 30 dagen), of een beroep tot schorsing bij uiterst dringende noodzakelijkheid (termijn 10 dagen). Wat betreft deze laatste procedure, moet worden aangetoond dat de familieleden een moeilijk te herstellen ernstig nadeel zouden ondergaan (of een ernstig risico daarop lopen), in het bijzonder het risico op onmenselijke en vernederende behandelingen in het herkomstland, vanwege de weigering van de visumaanvraag. De drie cumulatieve voorwaarden zoals vervat in artikel 39/82 van de Wet van 15 december 1980 moeten voldaan zijn voor deze procedure (uiterst dringend karakter, ernstig middel, en het moeilijk te herstellen ernstig nadeel). Soms kende de RvV dan als voorlopige maatregel de verplichting voor DVZ toe, om een nieuwe beslissing te nemen binnen een aantal dagen. Sinds eind 2015 verklaren enkele rechters van de Nederlandstalige kamer van de RvV de beroepen in UDN tegen een visumweigering geheel onontvankelijk aangezien een visumweigering geen verwijderings- of terugdrijvingsmaatregel betreft in de zin van artikel 39/82 §4, 2e lid. Dit is problematisch aangezien de gewone beroepsprocedure zeer lang kan duren. Het valt af te wachten of dit vaste rechtspraak wordt, en of de Raad van State deze rechtspraak zal volgen. Verder blijkt een beroep voor de RvV vaak succes te hebben, maar het blijkt dan nog een lange weg te zijn om uiteindelijk tot de toekenning van het visum te komen.
22
De administratieve bijdrage is niet van toepassing indien het aanvraag gezinshereniging met begunstigden van internationale bescherming betreft, op basis van artikel 10 van de Wet van 15 december 1980, zoals voor echtgenoten, zelfs indien ze louter religieus getrouwd zijn.
11