Portfolio English 1KGT PERIOD 1: Chapters 1 & 3 Name: ____________________ Class: ______
Grades Period 1 (1) S.O. Chapter 1:
Vocabulary
TB 17, 18
EN-NL & NL-EN
(2) PW Chapter 1: + listening
Stones Vocabulary Grammar
TB 7, 9, 14 + PF 4 TB 17, 18 TB 19, 20 + PF 5, 6, 7
NL-EN EN-NL & NL-EN
(1) Presentation:
Present
PF 17
EN
(1) S.O. Chapter 3:
Vocabulary
TB 49, 50, 51
EN-NL & NL-EN
(2) PW Chapter 3: + listening
Stones Vocabulary Grammar
TB 39, 41, 46 + PF 12, 13 TB 49, 50, 51 TB 52 + PF 14, 15
NL-EN EN-NL & NL-EN
(O/V/G) Portfolio:
Finish all PF assignments
Planning TB = Textbook page #
AB = Activity Book page
Homework for this lesson
PF = Portfolio page
Activities 1. Teacher introduction 2. Pupil introduction + seating plan
1
2
3
4
5
6
3. Discuss rules & supplies 4. Discuss allesvoorengels.nl 5. Game: Find Someone Who 6. Ex. 1,2,3 (AB 5,6) 1. Do Now: Birthday Vocab 2. Check homework Study: Vocab A (TB 17) 3. Discuss portfolio Do: Ex. 1,2,3 (AB 5,6) 4. Check Do Now Bring: Snelhechter 5. Discuss listening 6. Ex. 3,4 (AB 8,9) 7. Best Birthday (PF 9) 1. Check homework 2. Present Best Birthday (PF 9) Study: Vocab C (TB 17) 3. Grammar 1,2 (PF 5,6) Prepare: Best Birthday (PF 9) 4. Discuss Stone 1 (TB 7) 5. Ex. 1,2 (AB 25) Ex. 8,9,10 (AB 10-12) 1. Do Now: persoonlijke vnw. 2. Check Do Now Do: Ex. 1,2 (AB 25) 3. Check homework Ex. 8,9,10 (AB 10-12) 4. Introduce classmates (TB 7) Grammar 1,2 (PF 5,6) 5. Teacher’s family tree 6. Family Tree (PF 10) 1. Check homework 2. Present Family Tree (PF 10) Study: Vocab D (TB 17) 3. Grammar 3,4 (PF 6,7) Prepare: Family Tree (PF 10) 4. Ex. 3,4 (AB 25,26) Ex.1,2 (PF 8) Study: Vocab E,CC (TB 17) 1. Check homework Do: Ex. 3,4 (AB 25,26) 2. Ex. 18,19 (AB 16) Ex.1,2 (PF 8) 3. Discuss Stone 2 (TB 9) Grammar 3,4 (PF 6,7) 4. Ex. 14,15,16 (AB 14,15) No homework
ex. = exercise Goals
Get to know each other Speaking Classroom language Use of English
Birthday words Listening
Speaking Persoonlijke voornaamwoorden Bezittelijke voornaamwoorden Present Simple van to be Jezelf en anderen voorstellen Persoonlijke voornaamwoorden Jezelf en anderen voorstellen Speaking Family words Jezelf en anderen voorstellen Speaking Present Simple Present Simple van to have Present Simple van to be Listening Over jezelf en anderen vertellen
Study: Vocab F,G (TB 18) Do: Ex. 14,15,16 (AB 14,15)
Introduction to: - wrts.nl - duolingo.com
Work with wrts / duolingo
8
Study: Vocab H, SP (TB 18)
1. Check homework 2. Grammar 5 (PF 7) 3. Discuss Stone 3,4 (TB 14) 4. Ex. 5 (AB 26) Ex. 30,31,32 (AB 22-24)
Ontkenningen met to be Present Simple Zeg wat iemand leuk vindt Zeg wat iemand niet leuk vindt
9
Study: SO Chapter 1 Do: Ex. 5 (AB 26) Grammar 5 (PF 7) Bring: Your books Leesboek
7
Start studying: PW Chapter 1 10 Do: Test Yourself (AB 27,28) Prepare: About You (PF 11)
SO Chapter 1 2. Check homework 3. About You (PF 11) Test Yourself (AB 27,28)
All Stones, Vocab, Grammar
1. Present About You (PF 11) 2. Check homework 3. Ex. 21-25 (AB 17-20)
Speaking All Stones, Vocab, Grammar Listening
2
Start studying: PW Chapter 1 11 Hand in: Portfolio Chapter 1
1. Study PW Chapter 1 2. Practice Test + Check Portfolio
Prepare for PW Chapter 1
3. Final questions 12
Study: PW Chapter 1 Bring: Leesboek
13 No homework
14
Study: Vocab A,C (TB 49) Do: Ex. 5,6 (AB 60,61)
Study: Vocab D,E (TB 49,50) Do: Ex. 2A,2B (AB 77) 15 Ex. 8,9 (AB 61,62) Grammar 2 (PF 14) Study: Vocab CC,F (TB 50) Do: Ex. 1A,1B (AB 76,77) 16 Ex. 14-16 (AB 65,66) Grammar 1 (PF 14) Prepare: Presentation Study: Vocab G,H (TB 50,51) 17 Do: Ex. 17 (AB 66 & PF 16) Prepare: Presentation Study: Vocab SP (TB 51) Do: Ex. 30,31 (AB 73,74) 18 Ex. 33 (AB 74 & PF 16) Prepare: Presentation
PW Chapter 1 1. Do Now: Alphabet (put in PF) 2. Check Do Now 3. Ex. 5,6 (AB 60,61) 4. Explain presentation (PF 17) 5. Hangman 1. Check homework 2. Grammar 2 (PF 14) 3. Discuss Stone 9 (TB 39) 4. Ex. 2A,2B (AB 77) Ex. 8,9 (AB 61,62) 1. Check homework 2. Grammar 1 (PF 14) 3. Discuss Stone 10 (TB 41) 4. Ex. 1A,1B (AB 76,77) Ex. 14,15,16 (AB 65,66) Presentations 1. Check homework 2. Ex. 17 (AB 66 & PF 16) 3. Discuss listening 4. Ex. 20,21,22,23 (AB 68,69) Presentations 1. Check homework 2. Discuss Stone 11,12 (AB 46) 3. Ex. 30,31 (AB 73,74) 4. Ex. 33 (AB 74 & PF 16) Presentations 1. Check homework 2. Look at SO / PW Chapter 1
Alphabet pronunciation
Persoonlijke voornaamwoorden Een telefoongesprek voeren
Vragende voornaamwoorden Om verduidelijking vragen
Speaking Listening
Persoonlijke info vragen / geven Speaking
Learn from mistakes
SO Chapter 3 Study: SO Chapter 3 19 Bring: Your books Leesboek Start studying: PW Chapter 3 Do: Grammar 3 (PF 15) 20 Ex. 3A,3B (AB 78) Ex. 1 (PF 15) Test Yourself (AB 79-81) Start studying: PW Chapter 3 21 Do: Ex. 34 (AB 74,75) Hand in: Portfolio Chapter 3
22
Study: PW Chapter 3 Bring: Leesboek
1. Grammar 3 (PF 15) 2. Ex. 3A,3B (AB 78) Ex. 1 (PF 15) 3. Test Yourself (AB 79-81)
Lidwoorden All Stones, Vocab, Grammar
1. Check homework 2. Ex. 34 (AB 74,75)
All Stones, Vocab, Grammar Speaking
1. Study PW Chapter 3 2. Practice Test + Check Portfolio
Prepare for PW Chapter 3
3. Final questions
PW Chapter 3
3
Stonesvertalingen
Chapter 1
Stone 1: Zo stel je jezelf en anderen voor Hallo! Ik ben Anita. Goedemorgen. Ik ben Nick. Hallo! Mijn naam is Laura. Dit is Mark. Hij is onze vriend. Dit is meneer Jones. Hij is mijn man. Dit is Laura. Zij is mijn klasgenoot. Dit is mevrouw Jones. Zij is zijn tante. Dit zijn meneer en mevrouw Brown. Zij zijn mijn ouders. Dit zijn Herman en Natasha. Zij zijn mijn broer en zus.
Hello! I am Anita. Good morning. I'm Nick. Hello! My name is Laura. This is Mark. He is our friend. This is Mr Jones. He is my husband. This is Laura. She's my classmate. This is Mrs Jones. She's his aunt. These are Mr and Mrs Brown. They are my parents. These are Herman and Natasha. They are my brother and sister.
Stone 2: Zo vertel je over jezelf en anderen Ik ben twaalf jaar oud. Hij is Nederlands. Wij komen uit India. Ik woon in Friesland. Wij komen uit Nederland. Zij wonen in Londen. Erica en Lindsay wonen in Londen. Hij woont in een stad. Zij komt uit een klein dorpje. Ik heb negen neven en nichten. Maria en Alex hebben vier kleinzonen. Zij heeft een nieuwe auto. Mijn leraar heeft een geweldige hobby.
I'm twelve years old. He's Dutch. We are from India. I live in Friesland. We come from the Netherlands. They live in London. Erica and Lindsay live in London. He lives in a town. She comes from a small village. I have nine cousins. Maria and Alex have four grandsons. She has a new car. My teacher has a great hobby.
Stone 3: Zo zeg je wat iemand leuk vindt Ik vind spelletjes spelen leuk. Wij houden van boeken lezen. Michael en Simone vinden chatten op het internet leuk. Hij houdt van muziek. Mevrouw O'Donnell houdt van films kijken. Ik ben dol op zingen. Zij is gek op cake bakken. Wij zijn geïnteresseerd in zingen. Mijn hobby's zijn paardrijden en koken.
I like playing games. We love reading books. Michael and Simone like chatting on the Internet. He likes music. Mrs O'Donnell loves watching films. I'm fond of singing. She's into baking cakes. We're interested in singing. My hobbies are horse riding and cooking.
Stone 4: Zo zeg je wat iemand niet leuk vindt Ik houd niet van sport. Wij hebben een hekel aan afwassen. Mijn ouders vinden dvd's kijken niet leuk. Tom vindt pianospelen niet leuk. Zij heeft een hekel aan huisdieren. Ik ben niet dol op tv-kijken. Zij is niet gek op strips lezen. Wij zijn niet geïnteresseerd in judo.
I don't like sports. We hate doing the dishes. My parents don't like watching DVDs. Tom doesn't like playing the piano. She hates pets. I'm not fond of watching TV. She's not into reading comics. We're not interested in judo.
4
Grammar
Chapter 1
Persoonlijke voornaamwoorden
De persoonlijke voornaamwoorden leer je als vertalingen. o Je moet bijvoorbeeld weten dat hij in het Engels he is. Daarnaast moet je begrijpen dat the queen een she is en dat my parents and I samen we is.
NEDERLANDS
ENGELS
ik jij / u hij zij het wij jullie zij Bezittelijke voornaamwoorden
De bezittelijke voornaamwoorden leer je als vertalingen. o Je moet bijvoorbeeld weten dat onze in het Engels our is. Daarnaast moet je begrijpen dat als je het over the president hebt, je his gebruikt en dat je als je het over Susan and Frank hebt, je their gebruikt.
NEDERLANDS
ENGELS
mijn jouw / uw zijn haar zijn / haar onze jullie hun
5
Chapter 1
Present Simple Wanneer gebruik je de Present Simple?
Hoe ziet de Present Simple eruit?
Wat is de SHIT-regel? Bij welke signaalwoorden gebruik je de Present Simple? Welke spellingregels zijn er bij de Present Simple?
Welke werkwoorden zijn uitzonderingen en volgen de regels dus niet?
Present Simple van (to) be
Het werkwoord (to) be betekent zijn. Je moet de rijtjes uit je hoofd leren. o Je moet dus bijvoorbeeld weten dat na you altijd are komt en dat na he altijd is komt. Je mag ook korte vormen gebruiken. o Bijvoorbeeld: she’s in plaats van she is.
NEDERLANDS
ENGELS
ik ben jij / u bent hij is zij is het is wij zijn jullie zijn zij zijn 6
Chapter 1
Present Simple van (to) have
Het werkwoord (to) have betekent hebben. Je moet de rijtjes uit je hoofd leren. o Je moet dus bijvoorbeeld weten dat na you altijd have komt en dat na he altijd has komt.
NEDERLANDS
ENGELS
ik heb jij / u hebt hij heeft zij heeft het heeft wij hebben jullie hebben zij hebben Ontkenningen met (to) be
Als je een ontkenning maakt met een vorm van (to) be (dus am, is, are), hoef je er eigenlijk alleen maar not achter te zetten, net zoals je in het Nederlands doet. Je mag ook korte vormen gebruiken.
LANGE VORM
KORTE VORM 1
I am not
KORTE VORM 2 -
you're not he isn’t
he is not she's not
it isn’t
it is not we're not
you aren’t
you are not they're not
7
Chapter 1
Present Simple exercises Exercise 1: cross out the wrong word 1. I like / likes to play the guitar.
6. The dog eat / eats hamburgers.
2. She applys / applies a rule.
7. It look / looks like a toy.
3. Peter frie / fries the chicken.
8. We carrys / carry a bag.
4. We never lie / lies.
9. Mohammed have / has an Xbox One.
5. You have / has an illness.
10. My sisters is / are crazy.
Exercise 2: Fill in the Present Simple of the verbs between brackets Dear Clara,
I ___________ (1. want) to tell you something about Charlie. He___________ (2. live) across the street and ___________ (3. have) a BMW. I ___________ (4. think) he is really beautiful, but I am afraid he ___________ (5. do) not like me.
He ___________ (6. go) to the same school as me so I ___________ (7. see) him every day. He also ___________ (8. play) the drums and sometimes he ___________ (9. throw) his drum sticks in the air and then ___________ (10. catch) them again.
Oh, by the way, shall we ___________ (11. go) to the cinema next week? I heard that Charlie ___________ (12. work) there. We have to go on a school day, because he ___________ (13. be) in New York every weekend.
Brenda
8
Best Birthday
Chapter 1
Misschien ken je het programma My super sweet sixteen van MTV wel. Daarin mag iemand (met hele rijke ouders!) een supergroot verjaardagsfeest geven. Stel je voor dat jij dat ook zou mogen; een geweldig verjaardagsfeest geven waarbij geld geen probleem is. - Werk met potlood. 1. Teken in het pakje wat voor cadeaus je zou willen. Schrijf in het Engels eronder wat het is. 2. Maak de Engelse zinnen af die al in het pakje staan met iets wat jij tof vindt (in het Engels). 3. Een aantal leerlingen zullen hun verjaardagsfeest kort presenteren aan de klas (in het Engels). Gebruik een woordenboek voor woorden die je niet kent.
9
Family Tree
Chapter 1
Maak een stamboom van je familie zoals hiernaast. - Werk met potlood. 1. Teken portretten van je familieleden. 2. Zet eronder wat diegene van je is; father, cousin, enz. 3. Zet daaronder de naam van de persoon. 4. Een aantal leerlingen zullen hun stamboom kort presenteren aan de klas (in het Engels).
10
About You
Chapter 1
You are going to introduce yourself in a short story. Write complete sentences. This has to be in your story: - Vertel hoe je heet - Vertel hoe oud je bent - Vertel waar je vandaan komt - Vertel waar je woont - Vertel hoe je gezinsleden heten (vader, moeder, broer, zus) - Noem twee dingen die je leuk vindt - Noem twee dingen die je niet leuk vindt ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________
11
Stonesvertalingen
Chapter 3
Stone 9: Zo neem je de telefoon op Hallo, met Mel. Hallo, met Susan.
Hello, Mel speaking. Hello, this is Susan.
Zo begin je een telefoongesprek Hoi, hoe is het met je? Hallo? Hoi Mel, met mij. Hallo! Bent u dat, mevrouw Forester? Ja, ik ben het. Is Tom thuis? Nee, hij is er op dit moment niet. Kan ik Tom spreken alstublieft? Ja, een ogenblik.
Hi, how are you? Hello? Hi Mel, it's me. Hello! Is that you, Mrs Forester? Yes, it is. Is Tom in? No, he's out at the moment. Can I speak to Tom, please? Yes, wait a minute.
Zo sluit je een telefoongesprek af Doei, doeg, dag. Doei, doeg, dag. Doei, doeg, dag. Tot ziens.
See you. See you later. Bye. Goodbye.
Stone 10: Zo vraag je om verduidelijking Pardon, met wie spreek ik? Pardon, met wie spreek ik? Sorry, ik begrijp het niet. Het spijt me, ik weet niet wat je bedoelt. Sorry, ik weet niet wat 'LOL' betekent. Kunt u dat voor me spellen, alstublieft? Kunt u dat herhalen, alstublieft? Kunt u mij dat uitleggen, alstublieft? Kunt u dat nog een keer zeggen, alstublieft? Kunt u langzamer praten, alstublieft? Wat betekent dit woord? Hoe zeg je dit in het Engels? Wat is 'an egg' in het Nederlands?
Excuse me, who is this? Excuse me, who am I chatting to? Sorry, I don't understand. Sorry, I don't know what you mean. Sorry, I don't know what 'LOL' means. Can you spell it for me, please? Could you repeat that, please? Can you explain that to me, please? Could you say that again, please? Can you speak more slowly, please? What does this word mean? What is this in English? What is 'an egg' in Dutch?
Stone 11: Zo vraag je om persoonlijke informatie Wat is je voornaam? Wat is je achternaam? Wat is je adres? Wat is je (mobiele) telefoonnummer? Wat is je e-mailadres? Wat is je nationaliteit? Wat is je geboortedatum? Hoe oud ben je? Waar woon je? Waar ben je geboren?
What is your first name? What is your surname? What is your address? What is your (mobile) phone number? What is your email address? What is your nationality? What is your date of birth? How old are you? Where do you live? Where were you born?
12
Stone 12: Zo geef je persoonlijke informatie Mijn voornaam is William. Mijn achternaam is Slaney. Mijn adres is: Hawkesworth Drive 16. Mijn telefoonnummer is 0979 6243. Mijn e-mailadres is:
[email protected]. Ik ben 13 jaar oud. Ik ben Engels. Ik ben Nederlands. Ik woon in Manchester. Ik ben geboren in Great Yarmouth.
Chapter 3 My first name is William. My surname is Slaney. My address is: 16 Hawkesworth Drive. My phone number is 0979 6243. My email address is:
[email protected]. I'm 13 years old. I'm British. I'm Dutch. I live in Manchester. I was born in Great Yarmouth.
13
Grammar
Chapter 3
Persoonlijke voornaamwoorden
De persoonlijke voornaamwoorden leer je als vertalingen. o Je moet bijvoorbeeld weten dat hij in het Engels he is en dat hem in het Engels him is. Daarnaast moet je begrijpen dat the queen een she is en dat my parents and I samen us krijgt.
NEDERLANDS
ENGELS
NEDERLANDS
ik
mij / me
jij / u
je / jou / u
hij
hem
zij
haar
het
het
wij
ons
jullie
jullie
zij
ze / hen
ENGELS
Vragende voornaamwoorden
De vragende voornaamwoorden leer je als vertalingen. o Je moet bijvoorbeeld weten dat waarom in het Engels why is. Daarnaast moet je begrijpen dat als je bijvoorbeeld naar een persoon vraagt je who gebruikt en als je het over een plaats hebt, je where gebruikt.
HET GEBRUIK VAN WHAT EN WHICH Je gebruikt what als er geen duidelijke keuze is: Je gebruikt which als er wél een duidelijke keuze is:
NEDERLANDS
what colour is your car? which colour is your car? Blue or red?
ENGELS
wie? wat? waar? wanneer? waarom? welke? hoe? 14
Chapter 3
Lidwoorden Wat betekenen a en an in het Nederlands? Wanneer gebruik je a ?
Wanneer gebruik je an ?
Wat betekent the in het Nederlands? Wanneer spreek je the uit met een i-klank aan het eind?
Exercise 1: Cross out the wrong word 1. the [ i ] / the display
15. a / an present
2. a / an hairdresser
16. the [ i ] / the punishment
3. a / an headphone
17. a / an taste
4. the [ i ] / the key
18. a / an old car
5. a / an mobile phone
19. a / an alphabet
6. a / an phone
20. the [ i ] / the while ago
7. a / an actress
21. a / an expensive bike
8. the [ i ] / the telephone
22. a / an keyword
9. a / an necklace
23. a / an terrible person
10. the [ i ] / the animal
24. the [ i ] / the accident
11. a / an password
25. a / an idea
12. the [ i ] / the honest person
26. a / an date
13. a / an number
27. a / an message
14. a / an university
15
Exercise 17 (AB 66)
Chapter 3
1. Omcirkel welke rol jij speelt: spreekkaart 1 / spreekkaart 5 2. Schrijf hieronder jouw tekst op: ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________
Exercise 33 (AB 74) 1. Omcirkel welke rol jij speelt: spreekkaart 4 / spreekkaart 6 2. Schrijf hieronder jouw tekst op: ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________ ______________________________________________________________________________
16
Presentation
Chapter 3
Je gaat een presentatie houden voor de klas. Deze presentatie duurt 2 minuten. Natuurlijk doe je alles in het Engels en in volledige zinnen. Je krijgt een cijfer voor je presentatie. Je presentatie gaat over jou en je familie. Je kunt van alles vertellen. Hier zijn alvast een paar onderwerpen om op gang te komen. Het is leuk als je ook nog andere dingen vertelt: Voornaam Achternaam Geboortedatum Leeftijd Woonplaats Geboorteland Hobbies Interesses
Huisdieren Hoe groot je familie is Wat het leukste is aan jouw familie Wat je thuis het liefste doet enzovoort…
Tips Dit is top: Plaatjes laten zien Een poster maken Stones gebruiken bij het voorbereiden Iets van thuis meenemen (iets van je hobby bijvoorbeeld) Een paar kernwoorden op een blaadje schrijven Thuis een paar keer oefenen Dit niet: De computer gebruiken (dat duurt te lang met zoveel leerlingen) Voorlezen van een blaadje
Beoordeling: Je cijfer wordt gebaseerd op de volgende punten:
Woordenschat: beheers je de woorden die je nodig hebt? Grammatica / zinsbouw: gebruik je goede, volledige zinnen? Vloeiendheid: loopt je verhaal goed? Uitspraak: spreek je de woorden goed uit? Overdracht boodschap: kun je duidelijk maken wat je bedoelt? Voorbereiding: ben je goed voorbereid? Doe je iets extra’s?
17