JOVD Politiek Commissariaat Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
Politieke Resolutiebundel JOVD Voorjaarscongres 2012 21 en 22 april 2012 te Dalfsen 1
Resolutie Europa Ingediend door: Timo Roeleveld 1. Visie op Europa De JOVD is altijd voorstander geweest van Europese samenwerking, en verwelkomt dan ook de inwerkingtreding van het Verdrag van Lissabon op 1 december 2009. Hiermee treedt de Europese Unie een nieuwe toekomst tegemoet, aangezien de hervormingen een aanzienlijke verbetering in de samenwerking in Unieverband garanderen voor de komende jaren. De JOVD is bovendien een voorstander van een Europa van kerntaken, dat traditionele waarden als vrijheid, veiligheid, en rechtvaardigheid nastreeft, en daarnaast voldoende oog heeft voor nationale belangen en subsidiariteit. Om de vrede, veiligheid en welvaart in Europa te kunnen blijven garanderen, is het belangrijk dat de EU haar waarden niet alleen binnen de EU zelf, maar tevens op wereldwijd niveau verspreid. In haar optreden naar buiten toe treedt de EU op als één blok op het wereldtoneel. Een Hoge vertegenwoordiger voor het Gemeenschappelijk Buitenlands en Veiligheidsbeleid geeft de eenheid van Europa ook daadwerkelijk een gezicht. 2. De interne markt De economische samenwerking in Europa is al sinds de oprichting een van de belangrijkste pijlers waarop de Europese Unie is gebouwd. Er is op dit terrein al veel bereikt, maar er zijn nog verbeteringen mogelijk. De JOVD is van mening dat liberalisering op het gebied van transport, de postmarkt en de energiemarkt van groot belang zijn, evenals het vrij verkeer van diensten. De JOVD is overtuigd voorstander van één Europese interne markt. Voor protectionisme en het bevoordelen van nationale kampioenen is daarbij geen plaats. Door het voeren van een strikt mededingingbeleid moet de EU een te grote invloed van publieke investeringsmaatschappijen uit andere landen voorkomen. De JOVD is tegen van harmonisering van sociaal beleid. 3. Het Europees Bestuur Om alle taken die de JOVD voor de EU voor ogen heeft goed uit te kunnen voeren is het van belang dat het Europees bestuur efficiënt, democratisch en met inachtneming van nationale belangen opereert. Er zijn continu discussies gaande over hoe de EU institutioneel kan uitbreiding, maar de JOVD vindt dat het tijd is dat er aan deze discussie een einde komt en dat de EU zich gaat richten op haar kerntaken. Met name de toename van besluitvorming op basis van gekwalificeerde meerderheid op belangrijke grensoverschrijdende beleidsterreinen vind je JOVD van belang. De JOVD staat voor een grotere rol van de nationale parlementen ten opzichte van het Europees Parlement. Nationale parlementen zijn namelijk de bron van de Europese democratie. In de praktijk is het echter zo dat de parlementaire controle op de Europese regelgeving veel te gering is. Het Nederlandse parlement moet zich volgens de JOVD actief controle uitoefenen op Europees beleid en regelgeving en moet actief beïnvloeden waar noodzakelijk. Daarnaast zou het Europees Parlement gekozen moeten worden uit een centrale kieslijst met vertegenwoordigers van de Europese fracties en niet door de betrokken partijen van elk land apart. De Europese commissie moet zich richten op haar kerntaken en mag geen groter budget krijgen om te voorkomen dat zij zich bezig houden met andere zaken dan haar kerntaken. De Europese Commissie is geen vervanging van de Nederlandse Regering en zou zich daarom vooral bezig moeten houden met grensoverschrijdende zaken, zonder restrictief op te treden in het binnenlandse beleid van de lidstaten. 4. De Europese Monetaire Unie De Euro is het gezamenlijke betaalmiddel binnen de EMU en heeft in belangrijke mate bijgedragen aan de integratie van een Europese interne markt. Sinds het begin van de Europese schuldencrisis is de Euro onder druk komen te staan door grote verschillen in de schuldenlast en solvabiliteit van de lidstaten. De Europese Financiele Stabiliteits Faciliteit moet volgens de JOVD een tijdelijk mechanisme zijn om het uiteenvallen van de Europese Monetaire Unie te voorkomen. Op lange termijn kan alleen het voeren van een begroting zonder tekorten voorkomen dat de lidstaten een te grote schuldenlast opbouwen en is dit de enige oplossing uit de schuldencrisis. De solidariteit tussen landen met een goede balans en landen met veel schulden op de balans is verwerpelijk en slechts bezuinigingen en nieuwe inkomstenbronnen om de balans op orde te brengen, kunnen voorkomen dat deze landen de Europese Monetaire Unie moeten verlaten. 5. Buitenlandse betrekkingen Een eigen Gemeenschappelijk en Buitenlands beleid vereist een Europese legermacht. Zonder een Europese legermacht is het niet mogelijk een sterk Gemeenschappelijk Buitenlands beleid te voeren aangezien je anders volledig afhankelijk bent van de bereidbaarheid en goodwill van individuele lidstaten. Net als diplomatie, is het leger een middel om buitenlandse politiek te bedrijven. Dit geldt ook voor Europees buitenlands beleid. Het is daarom van belang dat er een onafhankelijk Europese legermacht komt. De Europese legermacht moet niet ten koste gaan van 2
bestaande legermachten van de lidstaten maar moet juist een combinatie zijn van Europese onderdelen en onderdelen beschikbaar gesteld door de lidstaten. Nederland kent een lange traditie van samenwerking op internationaal terrein. Nederland is voorvechter van eerlijke wereldhandel, bescherming van mensenrechten en het voorkomen of beëindigen van conflicten. Hiervoor moet, waar mogelijk, worden samengewerkt met de andere lidstaten van de Europese Unie. Diplomatie blijft hierbij het belangrijkste instrument, maar Nederland moet niet terugschrikken om haar strijdkrachten in te zetten om vrede en veiligheid in de wereld te bevorderen.
3
Resolutie Positie van het slachtoffer in het strafproces Indiener: Quinten Bertens, Politiek Commissaris Veiligheid en Justitie Voorjaarscongres JOVD, 21 en 22 april te Dafsen
4
Voorwoord Met het aantreden van kabinet Rutte I in oktober 2010 is het Ministerie van Justitie omgedoopt naar Ministerie van Veiligheid en Justitie. Op dit departement zetelen als minister bestuurlijk zwaargewicht mr. Ivo Opstelten en als staatssecretaris de als crimefighter bekend staande mr. Fred Teeven. Het motto van kabinet Rutte I is Vrijheid en 1 verantwoordelijkheid. In het regeer-‐ en gedoogakkoord wordt als randvoorwaarde voor vrijheid genoemd dat het niet onveilig moet zijn op straat en gevoelens van onveiligheid weggenomen dienen te worden. Daarnaast wordt 2 gesproken over veiligheid als een kerntaak van de overheid. In het regeer-‐ en gedoogakkoord is verder te lezen dat 3 het kabinet de positie van slachtoffers in het strafrecht gaat verstevigen. De bewindslieden nemen deze taak voortvarend op, het regent wetsvoorstellen en persberichten vanuit het Ministerie van Veiligheid en Justitie.
Het strafproces 4
In ons Wetboek van Strafrecht worden gedragingen beschreven die strafbaar gesteld zijn, het zogenoemde materiële strafrecht. De wijze van toepassing van dit materiële strafrecht staat beschreven in het Wetboek van Strafvordering. Dit wordt ook wel het formele strafrecht genoemd. In het Wetboek van Strafvordering is aandacht voor zowel de 5 6 verdachte als het slachtoffer . Hoofddoel van het strafproces is het is zorgen voor de juiste toepassing van het materiële strafrecht en te zorgen dat schuldigen (kunnen) worden bestraft en onschuldigen niet. Nevenfuncties van het strafproces zijn speciale preventie, generale preventie, voorkomen van eigenrichting, orde scheppen en 7 genoegdoening van het slachtoffer. Hierbij moet aangetekend worden dat de nevendoelen het hoofddoel nimmer voorbij mogen streven. Deze doelen mogen immers pas in beeld komen als blijkt dat de verdachte mag worden 8 gestraft.
De verdachte In de hierboven genoemde Titel II van het Wetboek van Strafvordering wordt een in artikel 27 lid 1 een definitie gegeven van verdachte. ‘’Als verdachte wordt vóórdat de vervolging is aangevangen, aangemerkt degene te wiens aanzien uit feiten of omstandigheden een redelijk vermoeden van schuld aan eenig strafbaar feit voortvloeit.’’ Hieruit volgt dat voor men een (rechts)persoon niet zomaar als verdachte kan aanmerken. Aan de positie van verdachte zijn verregaande consequenties verbonden. Verdachten zijn tot op bepaalde hoogte verplicht inbreuken in de persoonlijke levenssfeer te dulden maar hebben daarnaast ook rechten. Die rechten doen echter niets aan de consequenties van 9 het zijn van verdachte af.
Het slachtoffer In het Wetboek van Strafvordering wordt het slachtoffer omschreven als ‘’ Degene die rechtstreeks schade heeft 10 geleden door een strafbaar feit […].’’ Voor de term ‘’schade’’ wordt teruggegrepen op artikel 95 van het Burgerlijk Wetboek Boek 6. Dit kan kort gezegd materiële of immateriële schade zijn. Tot aan het begin van de twintigste eeuw had het slachtoffer een ondergeschikte rol in het strafproces. De laatste jaren vindt op dit gebied echter een revolutie
1 Regeer-‐ en gedoogakkoord Vrijheid en verantwoordelijkheid pagina 3 2 Regeer-‐ en gedoogakkoord Vrijheid en verantwoordelijkheid pagina 39 3 Regeer-‐ en gedoogakkoord Vrijheid en verantwoordelijkheid pagina 41 4 En bijzondere wetten 5 Wetboek van Strafvordering Titel II De verdachte 6 Wetboek van Strafvordering Titel IIIa Het slachtoffer 7 Het Nederlands strafprocesrecht, Mr. G.J.M. Corstens, Kluwer Deventer 2011. Pagina 10 en 11 8 Het Nederlands strafprocesrecht, Mr. G.J.M. Corstens, Kluwer Deventer 2011. Pagina 11 9 Het Nederlandse strafprocesrecht. Mr. G.J.M. Corstens, Kluwer Deventer 2011. Pagina 75 10 Art 51a lid 1 SV voor zover van toepassing
5
plaats. Niet in de laatste plaats vanwege de roep hierom vanuit de samenleving. Zo is er sinds een aantal jaar de 11 mogelijkheid je als slachtoffer te ´´voegen´´ in een strafproces en kan men sinds 2005 in bepaalde gevallen spreekrecht uitoefenen tijdens de zitting.
Veranderingen in de positie van het slachtoffer De laatste jaren heeft er een revolutie plaats gevonden op het gebied van de positie en de rechten die een slachtoffer tijdens het strafproces heeft. Vanuit de samenleving is er een roep om vergelding en is er de wens meer betrokken te kunnen en mogen zijn bij het strafproces. Hiervoor zijn door de politiek initiatieven gelanceerd zoals het spreekrecht, een gereserveerde plaats in de rechtszaal en een aparte ruimte waar slachtoffers en hun familie ontvangen worden in het gerechtsgebouw. Hierbij moet echter niet uit het oog verloren worden dat dit een strafproces betreft jegens een verdachte. Zonder een veroordeling staat juridisch gezien niet vast dat de bewuste verdachte het slachtoffer benadeeld heeft.
Stellingen 1. De positie van het slachtoffer moet in de wet verankerd worden 2. De positie van de verdachte mag niet gecompromitteerd worden ten koste van rechten die een slachtoffer uit mag oefenen 3. De rechten van het slachtoffer mogen in geen geval vooruit lopen op de vaststelling van de schuldigheid van de verdachte 4. Maatregelen die de positie van het slachtoffer versterken en budgettechnisch neutraal zijn moeten zo spoedig mogelijk ingevoerd worden 5. Maatregelen die de positie van het slachtoffer versterken maar budgettechnisch kostbaar zijn moeten zorgvuldig afgewogen worden
11 Wet Terwee, Artikel 51f lid 1 SV
6
Resolutie: Werken naar integratie 2.0 Definitieve versie op het JOVD Voorjaarscongres van 21 en 22 april 2012 te Dalfsen Kasim Akdag, Politiek Commissaris Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties In samenwerking met de denktank Samenleving & Integratie
7
Inhoudsopgave Voorwoord 1. Participatie boven tulpjes 2. Werken aan de toekomst 3. Integratie door emancipatie Voorgestelde stellingen
2
3
3
4
5
8
Voorwoord Het Regeerakkoord van het kabinet-‐Rutte I draagt in belangrijke mate het liberale stempel van ‘orde op zaken stellen’. De Nederlandse overheid heeft weliswaar goede inkomsten, maar gaat tegelijkertijd gebukt onder zware lasten en onnodige uitgaven. Nederland maakt een moeilijke tijd door. Dat biedt kansen. Juist deze economisch zware tijden zijn geschikt om overheidsbeleid kritisch onder de loep te nemen en de overheid dwingen keuzes te maken. Liberale waarden die de JOVD uitdraagt -‐ zoals vrijheid, verdraagzaamheid en verantwoordelijkheid, moeten leidend zijn bij het maken van die keuzes. Daarnaast moet de overheid, indien hij ervoor kiest om binnenlands beleid als instrument te gebruiken, bestuurlijke principes als efficiëntie en doelmatigheid in acht nemen. Beleid moet lonen. De overheid moet zich zoveel mogelijk ontdoen van niet batende lasten. De huidige recessie is daar een goede aanleiding toe. In de geest van die liberale waarden en beleidsmatige principes zijn vanuit het politiek commissariaat Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties een reeks voorstellen te verwachten, waarvan deze resolutie de eerste in die reeks is. Het huidige integratiebeleid is inefficiënt en ondoelmatig. Het lijkt vooral gestoeld op symboliek en cultuur-‐nostalgie in plaats van realiteitszin. De resolutie ‘Werken naar integratie 2.0’ is opgesteld met de strekking om het huidige integratiebeleid pragmatisch te hervormen, met als doel onder andere onnodige overheidsuitgaven te beperken en de daadwerkelijke integratie te bevorderen. Kasim Akdag Politiek Commissaris Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties
9
1. Participatie boven tulpjes Sinds de jaren ’80, toen integratiebeleid echt ter sprake kwam, is er een nijging geweest om bij integratie vooral de aandacht te leggen op het aanleren van gebruiken en gewoonten bij de inburgering. Onder het mom van ‘normen en waarden’ is de integratiepolitiek zich steeds meer gaan focussen het aanleren en toetsen van de kennis van de inburgeraar over de Nederlandse cultuur. Hier is de overheid té ver in doorgeschoten. Los van de vraag of een liberale overheid wel moet willen om een bepaalde cultuur aan te prijzen tegenover de inburgeraar, rijst de vraag in hoeverre het bijleren van culturele verschijnselen bijdraagt aan de inburgering van de inburgeraar In de drang naar het onderwijzen en toetsen van Nederlandse normen en waarden bij de inburgering, is men zich gaan richten op culturele randverschijnselen (zoals de bloemen in de ‘gemiddelde Nederlandse voortuin’) van deze normen en waarden. Dit moet veranderen. Integratie moet draaien op de deelname van het autonoom individu aan de Nederlandse samenleving, niet om diens kennis over de cultuur van de samenleving. Stelling 1: Integratie is een kwestie van deelname aan de Nederlandse samenleving, onverminderd de mogelijkheid van het individu op onttrekking van het maatschappelijk verkeer. Integratie is geen kwestie van cultuurkennis. 2. Werken aan de toekomst Niet integratieprojecten en inburgeringcursussen, maar werkgelegenheid zorgt voor een volwaardige participatie aan de Nederlandse samenleving. Zelfvoorziening door middel van een baan zorgt ervoor dat men verantwoordelijkheid moet nemen en inspanningen moet leveren. Zo raakt men geworteld aan de Nederlandse samenleving. Die worteling zorgt ervoor dat de persoon in kwestie zichzelf gaat committeren aan Nederland. In 2004 al concludeerde de Commissie-‐Blok dat integratie weliswaar de goede kant op ging – maar dit niets had te maken met het integratiebeleid van de overheid. De overheid liep namelijk steeds achter de feiten aan. Niet integratieprojecten en inburgeringscursussen, maar deelname aan het maatschappelijk verkeer, het nemen van verantwoordelijkheid en betrokken raken in de gemeenschap zorgen voor inburgering. Zaken als inburgeringscursussen zijn in feite een beleidsmatige zoetmaker. De overheid probeert zichzelf wijs te maken dat hij een sturende rol kan spelen bij processen waar hij in feite geen vat op heeft, noch kan hebben. De overheid richt zich met name op de geestesgesteldheid van de inburgeraar door te pogen Nederlandse ‘normen en waarden’ over te brengen, door de inburgeraar te onderwijzen in zaken als het Sinterklaasfeest en Nederlandse eettijden (lees: 18:00). Probleem hierbij is dat de staat simpelweg geen vat kan, of moet willen hebben op de innerlijke geestesgesteldheid van mensen. De overheid kan slechts proberen hun gedrag naar buiten toe te beïnvloeden. Dergelijke beïnvloeding kan via het stimuleren of juist tegen werken van bepaald gedrag. Gezien het overheidsbeleid netto een minieme rol speelt bij de inburgering van immigranten, is het verstandiger dat de overheid zich meer gaat richten op het weg halen van economische belemmeringen door middel van hervormingen, waardoor er meer ruimte voor ondernemerschap en arbeidsflexibiliteit is. Stelling 2: Gesubsidieerde Integratieprojecten en verplichte inburgeringscursussen dienen te worden afgeschaft. Alleen taaleisen blijven nog verplicht. 10
Stelling 3: Het behoren tot de werkende bevolking zorgt er vanzelf voor dat men deel neemt aan het maatschappelijk verkeer, en zorgt ervoor dat men beter in staat is deel te nemen aan de democratische besluitvorming.
3. Integratie door emancipatie Wel zijn er degelijk grote problemen binnen niet-‐Westerse immigrantengemeenschappen wanneer het gaat om de positie van vrouwen, homoseksuelen en andersdenkenden/gelovigen. Het zijn veelal dergelijke problemen die voor maatschappelijke onrust zorgen. Er vindt op dat moment namelijk een botsing plaats tussen aan de ene kant de achterlopende veelal agrarische culturen van het thuisland van de immigrant versus de moderne liberale overtuigingen in Nederland Toch dient hierbij te worden vermeld dat het dan niet gaan om sec integratiebeleid, maar vooral om een kwestie van emancipatie. Veelal door machtsstructuren die geïmporteerd vanuit het thuisland naar Nederland. Waar in Nederland dergelijke emancipatiebewegingen zich eerder hard hebben gemaakt voor de positie van vrouwen en homorechten, dienen zulke bewegen nog effectief op gang te komen wanneer het vreemdelingen betreft. Als er iets is dat de overheid kan doen voor het stimuleren van integratie, dan is dat het bevorderen en faciliteren van emancipatiebewegingen binnen Nederland. Dergelijke emancipatie zal veelal hand in hand gaan met de acceptatie en inburgering van een inburgeraar van Nederlandse normen en waarden. Stelling 4: De nadruk van het integratiebeleid dient te komen te liggen op de positie en vooral de emancipatie van vrouwen, homoseksuelen en andersdenkenden binnen de integrerende gemeenschap.
11
Voorgestelde stellingen Stelling 1: Integratie is een kwestie van deelname aan de Nederlandse samenleving, onverminderd de mogelijkheid van het individu op onttrekking van het maatschappelijk verkeer. Integratie is geen kwestie van cultuurkennis. Stelling 2: Gesubsidieerde Integratieprojecten en verplichte inburgeringscursussen dienen te worden afgeschaft. Alleen taaleisen blijven nog verplicht. Stelling 3: Het behoren tot de werkende bevolking zorgt er vanzelf voor dat men deel neemt aan het maatschappelijk verkeer, en zorgt ervoor dat men beter in staat is deel te nemen aan de democratische besluitvorming. Stelling 4: De nadruk van het integratiebeleid dient te komen te liggen op de positie en vooral de emancipatie van vrouwen, homoseksuelen en andersdenkenden binnen de integrerende gemeenschap. 12
Resolutie Ontwikkelingshulp vs. liberalisering wereldwijde handelsmarkt Voorjaarscongres JOVD 2012 te Dalfsen Indiener: JOVD Groningen 13
Voorwoord In deze resolutie worden twee zaken tegenover elkaar gezet. Allereerst wordt het ontwikkelingssamenwerkingbeleid van de afgelopen decennia tegen het licht gehouden. Vervolgens wordt gekeken naar het buitenlands beleid waarbij er handelsbelemmeringen zijn aangebracht voor landen waar wij ontwikkelingshulp aan overmaken. Hierna wordt de link gelegd tussen het terugbrengen van ontwikkelingshulp, het verder afbouwen van handelsbelemmeringen tussen ontwikkelingslanden en kansen voor ontwikkelingslanden. Tenslotte zullen er enkele stellingen worden voorgelegd. De stellingen zijn zo geformuleerd dat ze in lijn zijn met het in 2010 vastgestelde Politiek Kernpunten Programma (2010-‐2014). 14
Inhoudsopgave 1. Inleidende tekst ontwikkelingshulp 2. Inleidende tekst over liberale markten en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid 3. Koppeling tussen ontwikkelingshulp en liberale markten 4. Stellingen 15
1. Visie op de hedendaagse ontwikkelingshulp Vanaf midden jaren vijftig, de tijd waarin de meeste kolonies werden gedekoloniseerd, heeft er een enorm experiment met betrekking tot ontwikkelingshulp plaatsgevonden. De vergelijking tussen landen die in deze jaren veel ontwikkelingshulp ontvangen en landen die (vrijwel) geen ontwikkelingshulp hebben ontvangen kan nu worden gemaakt. Er is veel onderzoek gedaan naar de redenen van deze verschillen in ontwikkeling en de causaliteit tussen ontwikkeling en het wel of niet ontvangen van ontwikkelingshulp. De laatste jaren worden steeds meer vraagtekens gezet bij de vraag of ontwikkelingshulp nut heeft. Dambisa Moyo toont in haar boek ‘DEAD AID’ duidelijk aan dat ontwikkelingshulp in Afrika niet geholpen heeft. Mevrouw Moyo schrijft alleen over ontwikkelingshulp tussen landen, niet over noodhulp of particuliere hulp. Deze resolutie beperkt het begrip ontwikkelingshulp dan ook tot de hierboven genoemde definitie van Moyo. Volgens het ministerie van Financiën investeert de Rijksoverheid ruim € 4,6 miljard (ongeveer €270,-‐ per Nederlander) in ontwikkelingssamenwerking. Dit geld gaat rechtstreeks naar arme landen, naar multilaterale organisaties als de Verenigde Naties en de Wereldbank en naar bedrijven en maatschappelijke organisaties. Er wordt ongeveer 30% van het totale budget via de Nederlandse overheid rechtstreeks aan de overheid van een ontwikkelingsland geschonken. Verder gaat 24% van het totale budget middels multilaterale instellingen zoals de EU, de Wereldbank en de VN richting regeringen in ontwikkelingslanden. Tevens wordt 13% van het budget 12 gebruikt om schulden van ontwikkelingslanden kwijt te schelden. Uit het onderzoek van Moyo komen we tot de volgende redenen waardoor ontwikkelingshulp Afrika de afgelopen jaren niet heeft geholpen en Afrikaanse landen eigenlijk alleen maar verder in de spreekwoordelijke put heeft doen vallen. Door het overmaken van geld aan allerlei organisaties en overheden is er een enorm netwerk van corruptie ontstaan binnen overheden. Daarnaast is er een grote bureaucratie ontstaan binnen overheden waar erg veel geld is blijven hangen. Doordat regeringen in landen die afhankelijk zijn van ontwikkelingshulp voor hun geld niet afhankelijk zijn van belastingbetalers maar van westerse landen, hoeft er ook geen rekening te worden gehouden met de bevolking van het land. Vaak gebeurt dit op een manier dat er eerst geld wordt geleend aan een land en dat dit vervolgens wordt kwijtgescholden. Moyo komt tot de conclusie dat hier vaak tot wel 85% van het budget blijft hangen. De aan Oxford University afgestudeerde Zambiaanse baseert zich in haar werk op cijfers van de Wereldbank, de organisatie waar zij jarenlang gewerkt 13 heeft als consultant voor Afrika. De belangrijkste conclusie van Moyo is dat veel ontwikkelingshulp zorgt voor zeer negatieve ingrepen op kleine lokale economische markten. Hier vertelt Moyo het verhaal van een kleine ondernemer met ongeveer vijftien werknemers in dienst welke mosquito netten produceerde voor de lokale markt. Het bedrijfje liep goed en er waren dan ook veel gezinnen in de buurt die zich een mosquito net konden veroorloven. Na een tijdje kwam een grote hulporganisatie in de hele omgeving mosquito netten uitdelen. Gevolg van deze op het eerste gezicht ‘goede daad’ is dat iedereen zich een mosquito net kan veroorloven. Een negatief gevolg hiervan is dat er vanaf dat moment geen markt meer is voor de kleine onderneming. Hierdoor gaat het bedrijf failliet, worden werknemers ontslagen en vervallen de gezinnen van de werknemers weer in armoede. Daarnaast gaat de kennis over en productiekracht voor de netten verloren, waardoor na enkele jaren een groot tekort aan mosquito netten ontstaat. Deze anekdote is een illustratie geworden voor de goede bedoeling van zogenaamde structurele ontwikkelingshulp. Het brengen van hengels om vissen te vangen helpt dus niet als daar vervolgens de hengelindustrie de figuurlijke keel doorsnijden. Vele onderzoeken bevestigen de conclusies van Moyo. Zoals te lezen is in de IOB (Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie) evaluaties, is er de afgelopen jaren veel gebeurd op het gebied van scholing en gezondheidszorg in Afrika. In dit onderzoek wordt echter wederom gewaarschuwd voor de economische afhankelijkheid van ontwikkelingslanden in Afrika. Citerend uit het onderzoek: ‘Er was vrijwel
12 ministerie van Financiën 2011, ontwikkelingssamenwerking -‐> financiering ontwikkelingssamenwerking 2011, bereikbaar via http://www.rijksoverheid.nl, datum inzage 13-‐03-‐2012 13 Moyo, D., DEAD AID (2009), Why Aid is Not Working and How There is Another Way For Africa, London: Penguin Books. P. 29 t/m 47
16
geen aandacht voor de inkomensdimensie van armoede, met name voor de betekenis van de agrarische sector 14 waarvan juist het overgrote deel van de Afrikaanse bevolking afhankelijk is’. 2. Visie op de vrije Europese markt in combinatie met het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid (GLB) Aan de andere kant willen wij in deze resolutie de aandacht vestigen op mogelijkheden van landen buiten de Europese Unie, in het bijzonder Afrikaanse landen, om hun landbouwproducten te verkopen op de Europese markt. We kijken, om het enigszins beperkt te houden, alleen naar de relatie EU vs. Afrika en niet naar andere landen zoals de Verenigde Staten van Amerika, welke een grote speler is op de wereldvoedselmarkt. De GLB-‐begroting beslaat jaarlijks ongeveer € 45 miljard, zo’n 40% van het gehele EU-‐budget. Op het moment dat in 1957 de doelstellingen van het Gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) werden geformuleerd, lag de voedselschaarste van tijdens en vlak na de Tweede Wereldoorlog nog vers in het geheugen. Het was toen vooral zaak om de productiviteit snel en duurzaam te verhogen, om de voedselvoorziening veilig te stellen en sociale onrust te voorkomen. Boeren moesten kunnen rekenen op een redelijke levensstandaard en consumenten op voldoende voedselproductie. Voor een aantal landbouwproducten werden daarom zogenaamde marktordeningen ingesteld. Dat zijn stelsels van gegarandeerde prijzen en invoerheffingen; later kwamen daar ook exportsubsidies bij. Dit beleid is succesvol geweest maar kende beslist ook schaduwzijden. Hierbij moet gedacht worden aan de boterbergen en wijn-‐ en melkplassen, welke geloosd zijn in Afrika. De afgelopen jaren zijn de minimumprijzen voor dergelijke producten verder naar de marktprijs gebracht, maar er kan nog niet gesproken worden van marktconforme prijzen. Producenten van landbouwproducten krijgen nog steeds voor veel producten gegarandeerde minimumprijzen. Op 12 oktober 2011 heeft de Europese Commissie haar wetgevingsvoorstel voor het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voor de periode 2014-‐2020 gepresenteerd. Het voorstel is om de twee pijlers uit het huidige GLB te handhaven. De eerste pijler omvat het Europese landbouwgarantiefonds voor de directe steunbetalingen aan agrariërs en marktmaatregelen. De tweede pijler omvat het Europees landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en is gericht op plattelandsontwikkeling en natuurbehoud. Een belangrijk verschil tussen beide pijlers is dat voor de subsidies in de eerste pijler alleen Europese middelen worden ingezet, terwijl voor de inzet van Europese middelen uit de tweede pijler altijd Nationale cofinanciering noodzakelijk is. De tweede pijler van het GLB wordt dus vooral gebruikt voor natuurbehoud en plattelandsontwikkeling. Dit wordt in samenspraak gedaan met de lidstaten. Dit zou in principe ook prima kunnen worden gedaan door de lidstaten zelf. Momenteel wordt er dus door de lidstaten geld gepompt naar een fonds, welke het geld weer 15 verdeelt onder de lidstaten die dit dan volgens Europese richtlijnen mogen besteden. De eerste pijler heeft ook in het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid voor de periode 2014-‐2020 primair de taak om agrarische bedrijven financieel te ondersteunen. Gevolg van dit beleid is dat ondernemers financieel worden ondersteund en worden bevooroordeeld ten opzichte van boeren in Afrika. In deze pijler wordt in de periode tot 2020 jaarlijks een kleine € 40 miljard rondgepompt. De laatste jaren zijn er zeker goede stappen gezet op het gebied van vrijhandel. Zo is in het Everything but Arms Program, de vrije toetreding voor producten uit de 48 armste landen van de wereld geregeld. Dit biedt deze landen de kans om hun producten zonder importheffingen binnen de EU aan te bieden. Doordat er echter nog steeds middels voornamelijk de eerste pijler van het GLB veel steun wordt verleend aan boerenbedrijven, is er vrijwel geen effect voor boeren uit Afrika omdat ze nog steeds moeten concurreren met boerenbedrijven uit Europa die een grote mate van steun ontvangen vanuit de Europese landbouwfondsen. Er kan gesteld 16 worden dat dit eigenlijk een bewuste keus is van bepaalde belangengroepen binnen de EU.
14 Inspectie Ontwikkelingssamenwerking en Beleidsevaluatie, Het Nederlandse Afrikabeleid 1998-‐2006
Evaluatie van de bilaterale samenwerking , februari 2008, ISBN nr. 978-‐90-‐5328-‐359-‐2, Bestelcode BZDR6626/N, Den Haag, P 514. 15 Regiebureau POP, Gemeenschappelijk Landbouwbeleid na 2013, bereikbaar via , datum inzage: 13-‐03-‐2012. 16 Planbureau voor de leefomgeving, nieuwsbericht van 22-‐02-‐2012, Vergroeningsvoorstel Gemeenschappelijk Landbouwbeleid beperkt effectief, te bereiken via http://www.pbl.nl, datum inzage 17-‐03-‐2012. 17
3. Koppeling tussen ontwikkelingshulp en het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid Al in 1776 toonde Adam Smith in zijn meesterwerk ‘The Wealth of Nations’ aan dat kunstmatige marktbelemmeringen als slavernij, invoerverboden en importheffingen een negatief effect hebben op de welvaart van landen, ook van landen die hun economie beschermen. Hoewel de EU zich openlijk uitspreekt tegen protectionisme moet worden vastgesteld dat deze vorm van economisch beleid wel degelijk voorkomt, zelfs binnen de Unie. Denk hierbij alleen maar eens aan de luchtvaartindustrie, het gemeenschappelijk landbouwbeleid van de Europese Unie en de automobielindustrie. De Franse regering onder leiding van Sarkozy leende midden in de crisis van 2008 bijvoorbeeld 6 miljard euro uit aan de Franse auto-‐industrie op voorwaarde dat de Franse autobedrijven hun activiteiten in Frankrijk houden en geen gedwongen ontslagen doorvoeren. Moyo maakt aan het eind van haar boek een duidelijk statement wanneer zij uitlegt waarom westerse landen nog steeds doorgaan met het overhevelen van ontwikkelingshulp. Vrij vertaalt komt het op het volgende neer. ‘’Westerse landen gaan door met deze constructie omdat het de aandacht afleidt van de handelsbelemmeringen die ze hebben opgeworpen om westerse banen te beschermen. Belemmeringen die Afrika jaarlijks naar schatting 500 miljard dollar aan handel kosten. Dat is tien keer het bedrag dat Afrika aan ontwikkelingshulp ontvangt.’’ In een interview met het NRC gaf ze als antwoord op de vraag waarom Europese landen nog steeds ontwikkelingshulp geven terwijl ze weten dat dit niets oplost: „Omdat ze toch niet geloven 17 dat het ooit iets wordt met Afrika. Dat vinden ze zielig voor de Afrikanen. Ze kopen hun geweten af.” 4. Stellingen 1. De oorspronkelijke doelstelling (eerste pijler) van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid welke na de Tweede Wereldoorlog hebben geholpen om West-‐Europa te voorzien van een duurzame landbouw zijn inmiddels voltooid. 2. De tweede pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid die bestaat uit Brusselse bemoeienis bij natuurbehoud, milieumaatregelen, verbetering van het waterbeheer en ontwikkeling van voorzieningen voor de plattelandsgemeenschappen, van toerisme en recreatie behoort niet tot het takenpakket van ‘Europa’ en moet grotendeels worden overgelaten aan de lidstaten en ook vanuit de lidstaten zelf worden gefinancierd. 3. Een vrije en liberale wereldhandel wordt door de JOVD gezien als de mogelijkheid om arme landen uit hun armoede te trekken, vrije handel biedt mensen werk en zorgt dat de economie op een duurzame wijze opbloeit. 4. Door een verregaande afbouw van het protectionistische gemeenschappelijk landbouwbeleid welke is ondergebracht in de eerste pijler van het Gemeenschappelijk Landbouwbeleid, ontstaan kansen voor arme boeren in Afrika die zorgen voor een vorm van economische opbouw, welke duurzaam en effectief is. 5. De JOVD is voorstander van het drastisch terugschroeven van bilaterale ontwikkelingshulp. 6. Het geld dat wordt bespaard met het niet meer overhevelen van geld aan corrupte en bureaucratische landen moet worden gebruikt om boeren die niet mee kunnen concurreren op de vrije markt te compenseren wanneer zij moeten stoppen met hun bedrijfsvoering, hiervoor zou ook een deel van het geld van de eerste pijler van ontwikkelingshulp kunnen worden gebruikt.
17 Wittenberg, D., 13-‐03-‐2009, Red Afrika. Draai die geldkraan dicht. In: NRC Handelsblad, achtergrond
. 18
Een pleidooi voor het invoeren van een eigen bijdrage voor de huisartsenzorg Indiener: Pieter Sassen in samenwerking met de denktank Zorg en Welzijn De laatste jaren zijn Nederlanders steeds meer geconfronteerd met stijgende zorgpremies, eigen bijdragen en behandelingen die niet meer vergoed werden door de zorgverzekeraar. Dit leidt tot veel discussie omtrent de toegankelijkheid van de zorg voor sociaal zwakkeren en mijden van zorg dat uiteindelijk alleen maar hogere zorgkosten tot gevolg zal hebben. Het is niet meer dan logisch dat deze impopulaire maatregelen niet met enthousiasme worden ontvangen maar de zorgkosten blijven de komende jaren stijgen en dus zijn deze maatregelen nodig om de zorgkosten in de hand te houden. Een van de maatregelen die al menigmaal in het publieke debat voorbij is gekomen is de invoering van een eigen bijdrage voor de huisartsenzorg. Op dit moment bestaat er geen eigen bijdrage voor de huisartsenzorg en er is in Nederland dan ook geen financiele drempel om een beroep te doen op de huisartsen zorg. De reden hiervoor is is dat de huisartsenzorg opzichzelf al een drempel is aangezien er in het algemeen een verwijzing van de huisarts nodig is om bij een specialist terecht te kunnen. De huisartsenzorg is goedkoop en wanneer iemand al door de huisarts geholpen kan worden bespaard dit een bezoek aan de dure specialist. Hierdoor zorgt de huisartsenzorg in Nederland voor een beperking van de zorgkosten. Omdat de huisartsenzorg relatief goedkoop is zijn er in de afgelopen jaren steeds meer zorgtaken bij de huisarts komen te liggen, zoals de zorg voor chronische patiënten. Minister Schippers lijkt met haar bezuiniging van 132 miljoen op de huisartsenzorg een einde te maken aan deze ontwikkeling. De angst bestaat dat door deze bezuiniging de huisarts patiënten sneller zal doorverwijzen naar de specialist omdat hij zelf niet meer de capaciteit heeft om de patiënt te behandelen en dat hierdoor de kosten alleen maar zullen toenemen. Bezuinigen op de huisartsenzorg lijkt dan ook niet de beste oplossing voor het beperken van de kosten. Het invoeren van een eigen bijdrage voor de huisartsenzorg is hiervoor mogelijk een betere oplossing. Het invoeren van een eigen bijdrage voor de huisartsenzorg zal een deel van de kosten die door de huisarts gemaakt worden dekken. Daarnaast krijgen mensen inzicht in de gemaakte kosten en zullen mogelijk minder snel een beroep doen op de huisartsenzorg. Als dit werkelijk de uitwerking is van het invoeren van de eigen bijdrage dan geeft dit de huisarts meer tijd om taken van specialisten over te nemen zoals taken uit de GGZ. De eigen bijdrage moet niet zodanig hoog zijn dat dit echt leidt tot zorgmijden en een goede (digitale) informatievoorziening kan er voor zorgen dat de patiënt die besluit nog even te wachten met naar de huisarts gaan weet wat hij/zij zelf kan doen om zijn/haar klachten te verminderen. Verder moeten chronisch zieken die voor hun periodieke controles bij de huisarts komen uitgezonderd worden van deze maatregel. Stellingen: 1.
Bezuinigen op de huisartsen zorg zorgt voor een stijging van de zorgkosten.
2.
Het invoeren van een eigen bijdrage in de huisartsenzorg levert geld en tijd op die geinvesteerd kan worden in de uitbreiding van de huisartsenzorg.
3.
De periodiek controles van ouderen en chronisch zieken moeten uitgezonderd worden van deze maatregel
4.
Goede digitale informatievoorziening kan de patient ondersteunen in zelfzorg waardoor deze niet een beroep hoeft te doen op de huisartsenzorg.
19
De rol van zorgverzekeraars in de samenleving Indiener: Pieter Sassen in samenwerking met de denktank Zorg en Welzijn Sinds de invoering van de zorgverzekeringswet in 2006 hebben we in Nederland marktwerking in de zorg. Mede hierom zal de titel van deze resolutie menigeen hebben doen fronzen. Wasmiddel, auto’s, inlegkruisjes, speelgoed, vakanties etc. voor de meest uiteenlopende artikelen en diensten wordt reclame gemaakt en het lijkt inherent aan een vrije markt. Waarin is een zorgverzekering anders dan een reisverzekering? Waarom zou er door de spelers in de zorgmarkt geen reclame gemaakt mogen worden? Een zorgverzekering verschilt van alle bovengenoemde producten in dat het een product is dat elke Nederlander verplicht moet aanschaffen. In die zin is er dus ook geen sprake van een vrije markt in de zorg omdat de Nederlander wel zelf mag kiezen welke verzekering hij wilt maar het is en blijft een product dat hij niet mag weigeren. Om deze rede is het in mijn ogen legitiem om eisen te stellen aan wat er met het premiegeld, dat onder dwang van de Nederlander wordt afgenomen, gebeurt. Het pleidooi is voor een verbod van reclame en sponsor activiteiten voor zorgverzekeraars is niet bedoeld om zorgverzekeraars dwars te zitten, maar moet gezien worden in het licht van de stijgende zorgkosten in Nederland. De laatste jaren zijn Nederlanders steeds meer geconfronteerd met stijgende zorgpremies, eigen bijdragen en behandelingen die niet meer vergoed werden door de zorgverzekeraar. Dit terwijl de marketing machines van de zorgverzekeraars op volle toeren draaien en miljoenen euro’s van het premiegeld verslinden. Het kan niet langer meer zo zijn dat de Nederlanders steeds meer premie moet betalen terwijl de zorgverzekeraars dit geld vervolgens investeert in jolige reclame filmpjes. Hoewel het pleidooi tegen reclame en sponsoring in eerste instantie in lijkt te druisen tegen marktprincipes worden zorgverzekeraars juist hierdoor gedwongen om zich nog meer te onderscheiden op de prijs en de inhoud van hun producten en zal het de marktwerking alleen maar ten goede komen. Faciliteer de informatie voorziening naar de burger toe Zoals hierboven genoemd zullen, wanneer zorgverzekeraars zich niet meer kunnen onderscheiden met reclame en sponsor activiteiten, zorgverzekeraars gedwongen worden zich meer te onderscheiden op de prijs en de inhoud van hun producten. Hiervoor is een uitgebreide, overzichtelijke en onafhankelijke vergelijkingssite nodig. Een van de bekendste vergelijkingssites is Independer maar menigeen heeft na de overname van Independer door Achmea zijn twijfels over de onafhankelijkheid van deze site*. Verder is er een wildgroei aan vergelijkingssites die ieder een andere advies geven bij het invoeren van dezelfde set gegevens. Dus de Nederlanders die bij het kiezen van een zorgverzekeraar die door het bomen het bos niet meer zien en zich wenden tot vergelijkingssites komen in het volgende oerwoud van misleidende informatie terecht. Daarom pleit ik hier voor een onafhankelijke vergelijkingssite opgezet door de overheid. Hierop moeten alle zorgverzekeraars hun productinformatie aanbieden en verklaren dat alle informatie feitelijk juist is. De enige rede waarom de overheid wel een vergelijkingssite moet opzetten voor zorgverzekeringen en niet voor andere producten is omdat Nederlanders verplicht zijn een zorgverzekering af te sluiten. Hierdoor heeft de overheid de verantwoordelijkheid voor een onafhankelijke en juiste informatie voorziening. Stellingen: 1.
De zorgverzekeringswet dwingt de Nederlander premiegeld af te staan aan een zorgverzekeraar.
2.
Door deze dwang mag de overheid op zijn beurt eisen stellen aan wat er met dit premiegeld gebeurt. 20
3.
Het premiegeld is bedoelt om geinvesteerd te worden in de zorg daarom moet het verboden worden voor zorgverzekeraars om premiegeld uit te geven aan reclame en sponseractiviteiten.
4.
Een verbod op reclame en sponseractiviteiten dwingt zorgverzekeraars nog meer te concurreren op prijs en inhoud en zal de marktwerking in de zorg ten goede komen.
5.
De overheid dwingt de Nederlander een zorgverzekering aan te schaffen en is daardoor ook verantwoordelijk voor een overzichtelijke en onafhankelijke informatievoorziening met betrekking tot zorgverzekeringen opdat de Nederlander een weloverwogen keuze kan maken.
6.
Een onafhankelijke vergelijkingssite zal zorgen voor een grotere concurentie op prijs en inhoud en zal de marktwerking ten goede komen.
*Ook kunnen er vraagtekens geplaatst worden bij zo’n miljoenen investering door een zorgverzekeraar. Waarom worden miljoenen aan premie-‐euro’s uitgegeven aan het overnemen van een vergelijkingssite en niet geinvesteerd in zorg. 21
Resolutie
De positie van het slachtoffer in het strafproces door Eveline van Rhijn en Paul Kuijer namens JOVD Groningen
Voorjaarscongres JOVD, 21 en 22 april 2012
22
Inhoudsopgave Inleiding .......................................................................................................................................................... 24 Inhoudelijk betoog ........................................................................................................................................................... 25 Stellingen ......................................................................................................................................................................... 27
23
Inleiding De positie van het slachtoffer in het strafproces is, met name de laatste jaren, aan stevige hervorming onderhevig. Iedereen lijkt het er over eens te zijn: de positie van het slachtoffer dient versterkt te worden. In de afgelopen jaren heeft het slachtoffer er een aantal noemenswaardige rechten bijgekregen. De vraag is echter of uitbreiding van de rechten van het slachtoffer wel wenselijk is, onder andere met het oog op (de invloed op) een onpartijdige procesvoering. ‘Slachtoffers voorop, daders achteraan’ is het motto van staatssecretaris Fred Teeven. Met deze uitspraak staat hij vooraan in de strijd om meer rechten voor het slachtoffer in het Nederlandse stafproces te bewerkstelligen en met succes: steeds meer politici opperen concrete maatregelen om de rol van het slachtoffer te vergroten. Enkele voorbeelden zijn het uitbreiden van het spreekrecht van slachtoffers, het geven van spreekrecht aan derden die namens het slachtoffer mogen spreken, het betrekken van het slachtoffer bij een verlofaanvraag van een gedetineerde/tbs-‐er en het laten formuleren van een strafmaat door het slachtoffer. Met name binnen de VVD worden dergelijke voorstellen positief ontvangen. Een zorgelijke ontwikkeling omdat deze ideeën recht tegen ieder liberaal grondbeginsel ingaan. Ook zijn veel van deze voorstellen gebaseerd op wraakgevoelens in plaats van op het daadwerkelijke belang van het slachtoffer. In deze resolutie zullen wij komen te spreken over de vraag wat de functies van het strafrecht zijn, wat het belang van de maatschappij en het slachtoffer hierin zijn en waarom een grotere rol van het slachtoffer in het strafrecht niet bijdraagt aan deze belangen. Aan de hand hiervan zullen wij een aantal stellingen formuleren. Enerzijds tegen specifieke voorstellen, en met name tegen de uitbreiding van het spreekrecht. Anderzijds zullen we het idee om slachtoffers belangrijker te maken binnen het strafproces meer in het algemeen veroordelen.
24
Inhoudelijk betoog Eerlijk proces Vaak wordt vergeten dat een verdachte onschuldig is totdat het tegendeel bewezen is. Een verdachte heeft volgens het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden recht op een eerlijk 18 proces. De rechten van het slachtoffer en die van de verdachten zijn niet direct communicerende vaten, maar met de steeds verdergaande uitbreiding van de rechten van het slachtoffer kan men er niet omheen dat dit op een bepaald punt wel afbreuk doet aan de rechten van de verdachte. In een rechtsstaat als Nederland is dat niet wenselijk. Teeven gebruikt zijn populistische motto ‘Slachtoffers voorop, daders achteraan’ om draagvlak te creëren voor het vergroten van de rol van het slachtoffer in het strafproces. Het fundamentele aspect dat de staatssecretaris echter vergeet, is dat aan het strafproces geen daders meedoen; enkel verdachten. Rol van het slachtoffer De wensen van het slachtoffer met betrekking tot de afwikkeling van de strafzaak en de informatie daaromtrent, zijn bij elk slachtoffer anders. Het is daarom onmogelijk te bepalen wat de meest geschikte rol voor het slachtoffer in het strafproces in het algemeen zou zijn. De verwerking van een traumatische gebeurtenis zal bij ieder slachtoffer anders verlopen. Sommige zullen de behoefte hebben om hun verhaal te doen, anderen juist niet. Indien die is afgegeven, zit in elk strafdossier een verklaring van het slachtoffer, die door hem op elk moment kan worden aangevuld of aangepast. Andere manieren om als slachtoffer een (aanvullende) verklaring af te geven zijn door middel van een slachtoffer-‐dader gesprek, het laten voorlezen 19 van een schriftelijke verklaring door de rechter en het spreekrecht ter terechtzitting. In het huidige politieke klimaat heerst de, over het algemeen breed gedragen, opvatting dat de rechten van het slachtoffer verder uitgebreid dienen te worden. Het is echter niet voor niets dat slachtoffers niet zelf procederen tegen verdachten. Het Openbaar Ministerie neemt deze taak, als openbare aanklager, mede omwille van de veiligheid van het slachtoffer over. De rol van het slachtoffer is daarom altijd klein gebleven en de invloed van het slachtoffer op het strafproces minimaal. Er heerst tegenwoordig een tendens waarbij de rol van het slachtoffer tijdens het strafproces steeds groter wordt en de invloed van het slachtoffer daarop eveneens. Het spreekrecht van slachtoffers lijkt bijvoorbeeld een vanzelfsprekend recht dat het slachtoffer niet ontnomen mag worden. Echter, elke invloed die het slachtoffer op het strafproces kan uitoefenen, kan direct of indirect gevaar opleveren voor de veiligheid van het slachtoffer en het eerlijke verloop van het proces. Een verdachte zelf en/of familieleden van de verdachte zouden bijvoorbeeld druk kunnen uitoefenen op het slachtoffer om anders te verklaren dan zijn werkelijke gevoelens, om daarmee de strafmaat te beïnvloeden. Immers, wanneer het slachtoffer verklaart dat het delict veel minder ernstige gevolgen voor hem heeft dan daadwerkelijk het geval is, heeft dat wellicht een andere uitkomst in de strafmaat tot gevolg. In sommige gevallen is dat ongetwijfeld de moeite van het afpersen waard. Om dezelfde reden is het bijvoorbeeld ook niet 20 mogelijk om een eenmaal gedane aangifte in te trekken. Spreekrecht In de westerse wereld is men over het algemeen van mening dat rechters zo objectief en rationeel mogelijk een oordeel dienen te vellen over het lot van verdachten. Als we van iemand niet kunnen verwachten een objectief en rationeel oordeel te vellen over een verdachte, is het van het slachtoffer. Iemand die misbruikt of mishandeld is, of wiens huis is verbrand, is verbitterd en verdrietig. Dat is zeer begrijpelijk. En natuurlijk kan een rechter zich voorstellen hoe een slachtoffer zich moet voelen, maar geconfronteerd worden met een emotioneel persoon is iets heel anders. Dit roept bij de rechter zelf ook emoties op, emoties die zijn objectieve vermogen om te oordelen kunnen schaden. Vergelijk het maar met giften aan goede doelen. Mensen maken rationeel een afweging of en hoeveel geld zij hieraan willen doneren. Maar wanneer er een spotje op tv komt waarin een arm kind wordt getoond met hongerbuik en vliegen op zijn ogen, stijgen de giften plotseling. Weg objectiviteit. Willen wij dat rechters hun keuzes op eenzelfde soort emoties baseren? Natuurlijk niet. Daarom is het van belang het spreekrecht voor slachtoffers beperkt te houden, en zeker niet verder uit te breiden dan het nu is. Ook het idee om slachtoffers een strafeis te laten formuleren, is absoluut onwenselijk. Rechters, die een jarenlange juridische opleiding hebben gevolgd en kennis hebben van de huidige stand van het strafrecht,
18
Artikel 6 Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden. Wet versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. 20 <www.politie.nl>. 19
25
mogen toch zelf in staat worden geacht dit op een degelijke manier te kunnen bepalen. Natuurlijk wil een slachtoffer dat de dader een zo hoog mogelijke straf krijgt. Waarom zou je een slachtoffer eerst opzadelen met het formuleren van een strafeis, die waarschijnlijk zelfs naar Nederlandse maatstaven veel te hoog zal zijn, om vervolgens de teleurstelling te moeten verwerken dat de opgelegde straf (indien de verdachte strafbaar wordt geacht), veel lager is. Ook Slachtofferhulp Nederland ziet de schaduwkant van deze uitbreiding en stelt dat de 21 teleurstelling voor het slachtoffer kan leiden tot secundaire victimisatie. Voor alle betrokkenen is dit een uiterst onwenselijke situatie die gemakkelijk voorkomen kan worden. Spreekrecht is er voor bedoeld om slachtoffers het gevoel te geven dat ze gehoord worden, en om de dader en 22 de rechter te laten zien wat de gevolgen van het misdrijf zijn voor het slachtoffer. Deze doelen komen ernstig in het gedrang wanneer een derde mag spreken namens het slachtoffer. Wanneer een slachtoffer een willekeurig persoon mag aanwijzen om namens hem te spreken, kan hij een eloquente spreker inhuren met als enige doel een hogere straf voor de dader te realiseren en hiermee het spreekrecht te misbruiken. De gevolgen van een gelijksoortig delict zijn voor elk slachtoffer anders. Het is in eerste instantie geen slecht gegeven om daar als rechter rekening mee te houden, men dient het slachtoffer immers te nemen zoals het is. Echter, het ene slachtoffer kan de gevolgen die het delict voor hem heeft veel beter verwoorden of onder ogen brengen dan het andere slachtoffer. De werkelijke gevolgen voor het slachtoffer hoeven na het benutten van het spreekrecht dus niet per se aan het licht te zijn gekomen. Een melodramatisch genoten spreekrecht waarbij de feiten door het slachtoffer flink aangedikt worden, zal veel meer impact hebben dan een nuchter of schaamtevol slachtoffer dat vooral niet wil overdrijven in zijn gevoelens, terwijl de gevolgen in de praktijk voor beide slachtoffers hetzelfde kunnen zijn. Dit lijkt een onwenselijke situatie teweeg te brengen waarbij een welbespraakt slachtoffer veel meer invloed kan uitoefenen op het strafproces dan een slachtoffer dat daar meer moeite mee heeft. Het Nederlandse strafproces begint op deze manier steeds meer vergelijking te vertonen met de Amerikaanse juryrechtspraak, waarbij men veel meer dan in het nuchtere Nederland, gebruik kan maken van de invloed van emotionele pleidooien op de uitspraak van de jury of rechter. Dat komt de gelijkheid van berechting voor iedere verdachte in ieder geval niet ten goede. Omdat het spreekrecht een stap kan zijn in het proces van de emotionele verwerking voor het slachtoffer, hoeft het spreekrecht niet per se afgeschaft te worden, maar dient dit wel beperkt te worden waar mogelijk. Het is denkbaar dat het spreekrecht bij ernstige delicten, waarbij immateriële schadevergoeding wordt gevorderd, van belang zou kunnen zijn om de omvang van de psychische gevolgen en daarmee ook de omvang van de immateriële schadevergoeding vast te kunnen stellen. Verdere uitbreiding van het spreekrecht is echter niet alleen onwenselijk, maar ook onnodig omdat het slachtoffer tevens gebruik kan maken van andere rechten om hetzelfde doel te bereiken.
21
Brief van Slachtofferhulp Nederland aan de voorzitter van de Vaste commissie voor Veiligheid en Justitie van de Tweede Kamer der Staten Generaal. 22 Wet ter versterking van de positie van het slachtoffer in het strafproces. 26
Stellingen
1.
De mogelijkheid om derden te laten spreken namens het slachtoffer, werkt misbruik van het spreekrecht in de hand en is daarom onwenselijk.
2.
Het laten formuleren van een strafeis door het slachtoffer is onwenselijk omdat het niet bijdraagt aan het strafproces en bij het slachtoffer eerder zorgt voor teleurstellingen bij het kennisnemen van de werkelijk opgelegde straf.
3.
Verdere uitbreiding van slachtofferrechten waarbij invloed kan worden uitgeoefend op het strafproces en de uiteindelijke uitkomst daarvan, moet omwille van de veiligheid van het slachtoffer en de eerlijkheid van de procesvoering, worden tegengegaan.
4.
Het spreekrecht dient beperkt te worden tot zaken waarin een immateriële schadevergoeding gevorderd is of gaat worden en het van belang is de omvang daarvan vast te stellen door middel van het spreekrecht.
5.
De tendens van de steeds groter wordende rol van het slachtoffer in de rechtspraak moet worden tegengegaan.
27
Financial crisis: an opportunity to boost entrepeneurship Ingediend door JOVD-‐delegatie IFLRY Executive Committee 2012
The Financial Crisis has brought to the world a new wave of political measures that, depending on how electors and governments are going to act, may result in great improvements or a decreasing life quality global level. Fearing new negative impacts, many policy-‐makers started suggesting new consumers protections, extensive supervision and regulation of financial institutions aimed at stopping anyone from ever again losing money in financial dealing. Even worse, some governments promoted huge expenses making use of tax-‐payers money to bailout bankrupted companies. Deeply concerned by the fact that these approaches not only strangle the economy and crush market innovation but also represents an indirect way to a corporatism model, the International Federation of Liberal Youth: UNDERSTANDS that in a free market economy collapses are necessary to promote innovation and to prevent monopolies; EXPRESS ITS APPRECIATION to developing economies that instead of bailing-‐out big companies are reducing taxes and directing its public investments to enable the creation and development of new business; CONDEMNS the use of trade barriers as it not only creates market bubbles by promoting entrepreneurship development into non-‐competitive scenarios but also harms consumers who are non-‐intentionally sponsoring higher prices due to market regulations afforded by tax-‐money; and AFFIRMS ALSO that free trade’s main importance resides not in economic development but in the possibility of promoting peace by approximating citizens and government. Understanding the value of the aforementioned tax reductions, non-‐interventionism and free trade policies, the International Federation of Liberal Youth: CONGRATULATES governments and entrepreneurs that understands crisis as an opportunity to innovate and generate wealthy; CALLS UPON new policies directed to reward entrepreneurship and not lobbying skills; and URGES citizens to get engaged into policy-‐making debates and electoral campaigns in order to assure that politicians will be guided not by companies’ interest but by the possibility of boosting life quality, economic development and individual rights.
28
On the right of privacy concerning agreements on Passenger Name Record Ingediend door JOVD-‐delegatie IFLRY Executive Committee 2012 Believing that the history of co-‐operation within the international community is one of peace, friendship and creating opportunities for the individual. As liberals, we believe that each individual should be able to make the best of his or her own life as long as others are not harmed. Furthermore, we are convinced that privacy provides the ideal circumstances in which individuals can implement their ideals, without fearing prosecution for their thoughts and opinions; Recalls the determination of international society to fight international terrorism and organised and transnational crime, and its firm belief in the need to protect civil liberties and fundamental rights, while ensuring the utmost respect for privacy, self-‐determination with regards to information and data protection; Reaffirms that necessity and proportionality are key principles without which the fight against terrorism will never be effective and specific towards those who are a risk to society; Considering that personal rights and the right to privacy have become values that play an ever increasing role and must therefore be protected with special care, whereas in our world in which mobility and communication is an essential characteristic, security and combating crime must also be more effective and focused by appreciating the faster exchange of data at a global level; Stresses that the global community should be based on the rule of law and that all transfers of personal data from one country to another for security purposes should be based on international agreements with the status of legislative acts considering fundamental right of privacy, in order to provide necessary safeguards for us all as global citizens; Calls for a coherent approach on the use of PNR as well as all other personal data for law enforcement and security purposes, establishing a single set of principles to serve as a basis for international agreements; Asks IFLRY board and its member organizations to call upon the EU, ALDE and LI to consider an opinion on the fundamental right of privacy of its citizens when new PNR agreement or other agreements concerning personal and/or private data on a national and international level are formed.
29