POLITIEKE ACHTERGROND CAMPAGNE 2015
MIJNBOUW, WATER EN DE TOEKOMST VAN BOEREN IN PERU
www.broederlijkdelen.be
INHOUD Inleiding: mijnbouw, waarom?
3
Mijnbouw in Peru: een politieke keuze
5
Rechten van boeren geschonden
8
Broederlijk Delen in Peru
12
De rol van België en Europa
14
INLEIDING: MIJNBOUW, WAAROM?
Nooit eerder waren er zoveel mensen op aarde. In 2050 zijn we met 9 miljard, schatten de Verenigde Naties. Al die mensen kennen bovendien steeds meer materiële welvaart. Landen als Brazilië, Rusland, India, China en Zuid-Afrika (de zogenaamde BRICS-landen) zijn in volle ontwikkeling. De armoede neemt er af, het gemiddelde inkomen stijgt. De steden, en de levensstandaard van alle stadsbewoners, groeien aan een snel tempo. Of het nu gaat om auto’s, elektronica als smartphones of laptops, de gezondheids- of de bouwsector: voor alle sectoren en infrastructuur in onze moderne samenleving hebben we minerale grondstoffen nodig. Ook de technologie die noodzakelijk is om op een duurzamere manier energie te produceren in de toekomst – zonnepanelen en windmolens, bijvoorbeeld – kan niet zonder kostbare mineralen. De wereldwijde vraag naar minerale grondstoffen is dan ook enorm en zal in de toekomst blijven stijgen.
De wereldeconomie kan niet zonder mijnbouw en minerale grondstoffen. Maar deze mineralen zijn eindig en de vraag blijft stijgen. Daardoor ontstaat een echte uitputtingsslag.
Evolutie van de koperprijs tussen 1989 en 2014 (bron: www.infomine.com).
We kunnen niet eeuwig minerale grondstoffen blijven ontginnen. De voorraden van metalen en brandstoffen nemen af en de meeste zullen in de loop van deze en volgende eeuw uitgeput raken. Die schaarste, in combinatie met de sterke vraag, zorgt de laatste decennia voor sterk stijgende prijzen (zie grafiek). Hoewel ze door de recente economische crisis en de krimpende vraag in China momenteel een terugval kennen, verwacht men dat deze prijzen op lange termijn zullen blijven stijgen. In deze context van schaarste en enorme vraag willen landen hun toekomstige grondstoffenvoorziening veiligstellen.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
3
Grote mijnbouwbedrijven zien in de grondstoffenschaarste een gouden kans. Mijnbouw is immers enorm winstgevend. Wereldwijd verkennen bedrijven dan ook volop nieuw terrein voor exploitatie. Het Amazonewoud, de diepzeebodem, de Noordpool: vroeger was het technisch onmogelijk of economisch niet rendabel om in dergelijke gebieden aan mijnbouw, aardgas- of petroleumontginning te doen. Anno 2014 liggen er concrete ontginningsplannen op tafel voor deze regio’s. Steeds vaker trekken bedrijven ook naar het Zuiden. De zes belangrijkste grondstoffenrijke landen in het Zuiden (Chili, Brazilië, Peru, Zuid-Afrika, Zambia en de Democratische Republiek Congo) nemen vandaag samen het grootste deel van de wereldwijde metalenontginning voor hun rekening1. Daar zijn er nog relatief grote voorraden te vinden, in vergelijking met bijvoorbeeld Europa. Bovendien hebben deze landen minder strenge milieu- en arbeidsnormen dan westerse landen.
Latijns-Amerika is wereldwijd de koploper op het vlak van investeringen in mijnbouw, met gedurende de laatste jaren een aandeel van ongeveer 28 procent van alle investeringen2. Op 20 jaar tijd vermenigvuldigde het budget voor mijnbouwexploratie (het verkennen van minerale voorraden) in Latijns-Amerika met factor 603. Het continent is de belangrijkste leverancier van minerale grondstoffen voor de wereld. In de ogen van mijnbouwbedrijven heeft Latijns-Amerika over het algemeen aantrekkelijke investeringsvoorwaarden, met relatief soepele wetgeving en arbeidsnormen, en een stabiel economisch klimaat. Maar die boom van de mijnbouwsector blijft niet zonder gevolgen voor mens en milieu.
2 Ibidem 1 ‘Trends in the mining and metals industry’, International Council on Mining and Metals, oktober 2012.
3 ‘Infografía sobre comercio y extractivismo entre la Unión Europea y América Latina’, Grupo Sur, juli 2014.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
4
MIJNBOUW IN PERU: EEN POLITIEKE KEUZE In Peru zet de centrale regering volop in op mijnbouw als motor van de economie. Mijnbouw levert heel wat geld op voor de overheid en bedrijven, maar niet iedereen wordt er beter van. Aan de expansie van mijnbouwactiviteiten worden bovendien geen ecologische grenzen gesteld: het huidige economische model breidt uit zonder coherent water- en milieubeleid.
Peru is vandaag een mijnbouwspeler van wereldformaat. Het land is de tweede zilverproducent ter wereld en de zesde goudproducent, en heeft na Chili de grootste koperreserves op aarde. Mijnbouw is goed voor ongeveer 60 procent van de export en de belangrijkste bron van buitenlandse deviezen. De investeringen in de mijnbouwsector namen toe van 1 miljard dollar in 2000 tot 9,7 miljard dollar in 20134. De vijf grootste mijnbouwmultinationals wereldwijd (Glencore, BHP Billiton, Rio Tinto, Vale en Anglo American) zijn allen actief in het land. De Peruviaanse overheid creëerde de voorbije decennia een interessant wetgevend kader voor investeringen in mijnbouw. Achtereenvolgende regeringen hebben sinds de jaren 1990 hetzelfde economische beleid verdergezet dat begon met de neoliberale hervormingen van expresident Alberto Fujimori (1990–2000), zoals soepelere regels voor buitenlandse investeerders en de afbouw van handelsbarrières. Dit beleid werd actief aangemoedigd door internationale instellingen als de Wereldbank en het Internationaal Muntfonds. De economische groeicijfers van Peru in het voorbije decennium zijn spectaculair, met een gemiddelde jaarlijkse groei van ongeveer 6 procent. Maar niet alle Peruvianen worden beter van die groei. Officieel leeft nog steeds ongeveer 25 procent van de bevolking in armoede. Er bestaat bovendien een grote tegenstelling tussen de meer welvarende grote steden (waar 75 procent van de bevolking woont) en het arme platteland5. In de zuidelijke Andesregio Apurímac, waar Broederlijk Delen actief is, leeft zelfs meer dan de helft van de bevolking onder de armoedegrens.
HET ‘EXTRACTIVISME’: ONTGINNING ZONDER GRENZEN Academici, ngo’s en andere waarnemers in Latijns-Amerika gebruiken de term ‘extractivisme’ om te verwijzen naar de sterke afhankelijkheid, en steeds verdere verdieping, van het economisch model gebaseerd op de extractie (ontginning) van ruwe grondstoffen die vervolgens worden geëxporteerd zonder (of met minimale) verwerking: metalen, aardgas en petroleum, maar ook monoculturen uit de landbouw. De term werd voor het eerst gebruikt door de Uruguyaanse socioloog Eduardo Gudynas. Dit ontginningsmodel breidt zich in verschillende Latijns-Amerikaanse landen steeds verder en ongebreideld uit, met grote sociale en ecologische gevolgen. Daarnaast betekent dit model ook een sterke afhankelijkheid van de vraag naar mineralen door de wereldeconomie: als de vraag sterk daalt, kunnen de Latijns-Amerikaanse economieën zware klappen krijgen. Toch overheerst de kortetermijnvisie en houden zowel progressieve als conservatieve leiders in Latijns-Amerika dit model in stand. Zij staan voor een grote uitdaging: hoe kom je los van dit ‘extractivisme’? Hoe leg je grenzen op aan deze uitputtingsslag?
4 Ministerio de Energía y Minas del Perú, 2014. 5 Instituto Nacional de Estadística e Informática del Perú, 2014.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
5
De Peruviaanse economie is sterk afhankelijk van buitenlandse investeringen en de export van primaire producten: naast metalen ook brandstoffen en landbouwproducten. In de commerciële media en bepaalde academische kringen heerst de voorstelling dat mijnbouw een zaak van nationaal belang is. ‘Mijnbouw is ontwikkeling’, is ook het discours van de Peruviaanse overheid en mijnbouwbedrijven. Mijnbouwactiviteiten leveren inderdaad heel wat inkomsten op voor zowel de centrale als de regionale en gemeentelijke overheden. Daarmee worden infrastructuur, sociale voorzieningen en ontwikkelingsprogramma’s gefinancierd. Maar er zijn ook heel wat nadelen verbonden aan dit economisch model. Ten eerste creëert de sector amper banen. Slechts 1 à 2 procent van de actieve bevolking in Peru werkt in de mijnbouw (tegenover bijvoorbeeld meer dan 30 procent in de landbouw)6. In de directe omgeving van mijnen blijkt het grootste deel van de bevolking er op sociaal-economisch vlak bovendien vaak niet op vooruit te gaan: zo behoort de regio Cajamarca, waar sinds 1993 de grootste goudmijn van Latijns-Amerika ontgonnen wordt, nog steeds tot de armste regio’s van Peru. Ten derde valt de keuze voor grootschalige mijnbouw als de motor van de economie moeilijk te verzoenen met de ecologische realiteit van Peru. Met zijn kuststreek, Andesgebergte en Amazonewoud en allerlei overgangszones tussen die grote gebieden, is Peru één van de meest diverse landen ter wereld, maar daardoor ook erg gevoelig aan veranderingen binnen ecosystemen. Bovendien is het volgens onderzoekers van het Britse Tyndall Center for Climate Research na Bangladesh en Honduras het derde meest kwetsbare land voor risico’s ten gevolge van klimaatverandering. En de snelle economische groei van het land is net onlosmakelijk verbonden met activiteiten zoals mijnbouw, die het leefmilieu ernstig aantasten en bijdragen tot klimaatverandering. De kosten van die milieu-impact zouden de economische vooruitgang van Peru op middellange termijn zelfs nagenoeg kunnen uitwissen, waarschuwen de VN7.
MIJNBOUW EN MILIEU: MOEILIJK VERZOENBAAR Mijnbouw heeft onvermijdelijk een grote impact op het landschap en het leefmilieu in de directe en indirecte omgeving van de mijn. De meest gebruikte vorm van mijnbouw door grote bedrijven in Peru is grootschalige openluchtmijnbouw, waarbij hele bergen worden afgegraven en het aardoppervlak wordt afgeschraapt om ertsen te delven tot er een diepe krater overblijft. Via de technologie van openluchtmijnbouw kunnen de grootste volumes aan ertsen worden gewonnen. Open-pitmijnbouw laat ook toe om uit grote hoeveelheden rots toch de weinige, moeilijk te onttrekken waardevolle mineralen te ontginnen. Het discours van de mijnbouwindustrie is dat het gaat om een ‘moderne’ vorm van mijnbouw, die de nieuwste milieuvriendelijke technologieën gebruikt. Deze vorm van mijnbouw gebruikt echter enorme hoeveelheden water en woelt per dag tienduizenden tonnen gesteente om. Door dat proces kunnen zware metalen vrijkomen zoals arsenicum, lood en kwik, die schadelijk zijn voor het milieu en de menselijke gezondheid. In de omgeving van de Tintaya-mijn in Espinar, in de zuidelijke Andes van Peru, vonden onderzoekers bijvoorbeeld schadelijke hoeveelheden arsenicum in alle 180 onderzochte urinestalen van omwonenden8. Als zware metalen reageren met zuurstof en water kan er bovendien zure 6 Instituto Nacional de Estadística e Informática del Perú, 2014.
drainage optreden, een onomkeerbaar proces dat dodelijk is voor lokale flora en fauna. Soms worden grote hoeveelheden van de erg toxische stof cyanide gebruikt om gesteenten te spoelen en mineralen te onttrekken aan het gesteente (bijvoorbeeld bij goudmijnbouw). Bassins waarin het afvalwater, inclusief deze giftige stoffen, wordt opgeslagen, zijn vaak onvoldoende beschermd tegen lekken naar het grondwater. Het dynamietgebruik in mijnen, het zware transport en het gebruik van andere machines, veroorzaken stofwolken en CO2-uitstoot. De lokale omgeving blijft nog tot jaren, zelfs eeuwen na de sluiting van een mijn opgescheept zitten met het mijnafval, de milieuvervuiling en gezondheidsproblemen.
CONCURRENTIE OM WATERVOORRADEN Voorraden van minerale grondstoffen bevinden zich vaak op plaatsen waar de watervoorziening schaars is, vanwege het droge klimaat van de omgeving, de situering in brongebieden of omdat bestaande mijnbouw reeds volledig beslag legt op de aanwezige waterbronnen. Daardoor ontstaat een stijgende vraag naar water en concurrentie om de waterbronnen. Vervuiling en uitputting van het water zijn de twee grote problemen die mijnbouwactiviteiten veroorzaken. Bovendien blijft de impact op water niet beperkt tot de directe omgeving van de mijn: ook stroomafwaarts kunnen de gevolgen voor de watervoorziening en –kwaliteit voelbaar zijn. De ingrepen in de ondergrond kunnen de volledige waterhuishouding en -kringloop verstoren, waardoor waterbronnen in de omgeving uitdrogen. Peru is één van de tien landen ter wereld met de grootste beschikbare hoeveelheid zoet water, maar de voorraden zijn erg ongelijk verdeeld. Ongeveer zeventig procent van de bevolking in Peru woont en werkt in het woestijnachtige kustgebied en is voor haar watervoorziening sterk afhankelijk van het water uit de Andes. Ook de grootschalige landbouw, gericht op export en afhankelijk van irrigatie, bevindt zich in de kuststreek. Gebruiksrechten over water worden aan bedrijven en andere gebruikers toegekend, zonder dat de overheid betrouwbare gegevens heeft over de hoeveelheid water die beschikbaar is. Net in de gebieden met de meeste conflicten omtrent watergebruik, is het gebrek aan informatie het grootst9. Ook actuele gegevens over het exacte waterverbruik door de mijnbouwsector ontbreken. Daardoor is de juiste kostprijs voor zoet water moeilijk te berekenen en betalen mijnbouwbedrijven vandaag een spotprijs voor het water dat ze gebruiken. Van een doordacht waterbeleid, dat rekening houdt met de beschikbare voorraden vandaag
7 ‘Human Development Report 2013’, UNDP, 2013. 8 ‘Informe Final Integrado de Monitoreo Sanitario Ambiental Participativo de la Provincia de Espinar’, Ministerio del Medio Ambiente (MINAM) del Perú, april 2013.
9 ‘El estado ignora cuánta agua hay en 119 cuencas del país›, La República, 1 maart 2014.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
6
en in de toekomst, en het gebruik ervan voor andere menselijke activiteiten dan mijnbouw, is geen sprake. In deze context van klimaatverandering en concurrentie om de beschikbare voorraden werkt De Nationale Waterautoriteit aan een plan dat het waterbeheer voor de komende decennia moet uittekenen. Maar zolang dat er niet is, is het onverantwoord om op grote schaal nieuwe gebruiksrechten aan mijnbouwbedrijven toe te kennen.
STEEDS MEER CONCESSIES Toch is dat exact wat er vandaag gebeurt: een steeds groter deel van het Peruviaanse grondgebied wordt in concessie gegeven aan mijnbouwbedrijven. Het gaat anno 2014 om 20 procent van het landoppervlak, hoofdzakelijk in de Andes en de kuststreek10. In de Amazoneregio is er vooral interesse in petroleum- en aardgasexploitatie. Veel concessies en grote mijnprojecten bevinden zich in hooggelegen waterrijke zones, zoals brongebieden van waterlopen en typische Andes-ecosystemen zoals punas, páramos en húmedales - vochtige hooglanden die cruciaal zijn voor de wateropslag. Studies wijzen uit dat de milieu-impact van grootschalige mijnbouw in dergelijke gebieden erg drastisch kan zijn11. De sterke groei van concessies betekent niet dat op heel deze oppervlakte automatisch aan ontginning zal worden gedaan: ze geven vooral een beeld van de interesse die bedrijven hebben in bepaalde gebieden en welke plannen de overheid heeft met die gebieden. Vaak verkopen bedrijven hun concessies door aan andere bedrijven, nadat ze het verkennende werk hebben gedaan. De toename van concessies geeft echter wel aan wat er vandaag op het spel staat. Beslissingen over het landgebruik die vandaag vanuit een louter economische kortetermijnvisie genomen worden, kunnen zeer ingrijpend zijn voor de toekomst van Peru.
WAT IS EEN CONCESSIE? De bodemrijkdommen van Peru zijn volgens de Peruviaanse grondwet eigendom van de staat. Om aan mijnbouw te mogen doen, moet een bedrijf of particulier de toestemming kopen van de overheid. Die toestemming wordt een ‘concessie’ genoemd: via een concessie krijgt de houder ervan de grond in bruikleen en verwerft hij voor een bepaalde termijn de exclusieve rechten om de minerale grondstoffen van de ondergrond te exploiteren. Vooraleer een bedrijf effectief tot exploitatie kan overgaan, moet het voorafgaand eerst nog een milieu-impactstudie ter goedkeuring voorleggen aan het Ministerie voor Energie en Mijnbouw en de rechten voor watergebruik aanvragen bij de Nationale Waterautoriteit. Daarnaast moet de eigenaar van de concessie echter ook de toestemming krijgen van de individuele eigenaars van de landoppervlakte waar de ontginning zou plaatsvinden.
EEN MACHTIGE SECTOR De mijnbouwsector heeft niet alleen economisch, maar ook op politiek vlak veel invloed in Peru. De commerciële media verdienen heel wat aan reclame van de mijnbouwbedrijven, die zelf ook aandelen hebben in mediagroepen (kranten, radio, televisie). De mainstream berichtgeving is bijgevolg erg gekleurd ten gunste van de mijnbouw. Via belangenorganisaties zoals de Nationale Vereniging voor Mijnbouw, Petroleum en Energie oefenen grote mijnbouwbedrijven druk uit op de overheid om een beleid te voeren in hun voordeel. Ook de huidige president Ollanta Humala, sinds 2011 aan de macht, blijkt een bondgenoot voor de economische machthebbers, hoewel hij zich tijdens zijn verkiezingscampagne uitsprak voor strengere regels en meer inkomsten voor de bevolking.
WET OP MAAT VAN MIJNBOUWBEDRIJVEN Onder het mom van ‘administratieve en fiscale vereenvoudiging’ keurde de Peruviaanse regering in juni 2014 een pakket maatregelen goed (Wet 302030) dat ervoor moet zorgen dat investeerders in de mijnbouwsector geïnteresseerd blijven in het land, nu de economische groei voor het eerst in jaren lichtjes afzwakt. Zo werd de termijn van goedkeuring van milieuimpactstudies van mijnbouwprojecten gehalveerd tot 45 dagen (waardoor kritiek op studies nog amper mogelijk is) en beloofde de president de belastingen voor grote investeringen niet te verhogen gedurende de komende vijftien jaar. José De Echave (ex-viceminister voor Milieu van Peru en onderzoeker bij partnerorganisatie Cooperacción):
Mijnbouwconcessies in Peru (mei 2014, bron: Cooperacción).
‘De recente hervormingen van de Peruviaanse regering betekenen een afbraak van de verworven wetgeving op het vlak van milieuregulering voor mijnbouwbedrijven. Het milieubeleid in Peru gaat hiermee terug naar af.’
10 Instituto Geológico Minero y Metalúrgico, 2014. 11 Zie bijvoorbeeld ‘Geographies of Conflict’, Oxfam America, 2014.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
7
RECHTEN VAN BOEREN GESCHONDEN Overal in Peru verzetten gemeenschappen op het platteland zich tegen de mijnbouwplannen van de overheid. Steeds vaker komen zij op voor hun recht om zelf te beslissen over het gebruik van de beschikbare natuurlijke hulpbronnen, hoewel bedrijven koste wat kost aan mijnbouw willen doen in hun gemeenschappen.
Ongeveer de helft van de erkende inheemse boerengemeenschappen (‘comunidades campesinas’) in Peru worden vandaag geconfronteerd met mijnbouwconcessies op hun grondgebied. Ook al leidt een concessie niet automatisch tot mijnontginning, ze brengt onzekerheid, bedreigt andere toekomstplannen van de gemeenschap, en kan interne verdeeldheid in de hand werken. De Peruviaanse staat is verplicht inheemse gemeenschappen te raadplegen, vooraf en op basis van voldoende informatie, telkens ze maatregelen wil goedkeuren die een impact hebben op hun leefgebied, leefwijze en ontwikkelingsvisie. Internationale verdragen bekrachtigen dat collectieve recht van de inheemsen: Conventie 169 van de Internationale Arbeidsorganisatie en de VN-Verklaring over de Rechten van Inheemse Volkeren. Dit recht geldt ook wanneer de overheid toestemming wil verlenen voor geplande mijnbouwprojecten. Inheemse gemeenschappen krijgen echter geen vetorecht. Het doel van de voorafgaande raadpleging is om tot een akkoord te komen over de maatregelen tussen de overheid en de betrokken gemeenschappen, met respect voor hun culturele eigenheid.
SCHENDINGEN VAN RECHT OP INSPRAAK Peru is het eerste Latijns-Amerikaanse land dat Conventie 169 na ratificatie ook effectief omzette in een wet, in 2011 (Wet 29785). De wet kwam er na jaren strijd van inheemse en andere sociale bewegingen, en was één van de grote campagnebeloftes van president Humala. Een speciaal reglement regelt de procedure voor raadpleging in het geval van mijnbouw-, petroleum- en energieprojecten. De wet werd al
toegepast in verschillende gemeenschappen in de Amazoneregio, maar nog niet in de Andes. Over de toepassing van de raadplegingswet bestaat nog heel wat discussie en onduidelijkheid: de lijst met erkende inheemse gemeenschappen voor wie de wet geldt, werd bijvoorbeeld nog niet gepubliceerd. Uit vrees dat de raadplegingswet belangrijke investeringen in mijnbouw zou tegenhouden, pleitte de Minister voor Energie en Mijnbouw, Jorge Merino, er in 2013 bovendien voor om Quechua-sprekende gemeenschappen uit de Andes uit te sluiten van de wet. President Humala volgde hem daarin toen hij verklaarde dat “inheemse gemeenschappen” volgens hem “vooral in de Amazone wonen” en “boerengemeenschappen in de Andes geen inheemsen zijn”12. Volgens de wettekst van 2011 komen de erkende boerengemeenschappen (‘comunidades campesinas’) op basis van hun afkomst, culturele eigenheid en instellingen wel degelijk in aanmerking om geïdentificeerd te worden als inheems. Een bijkomend probleem is dat boerengemeenschappen vaak geen officiële collectieve landtitels bezitten. Mijnbouwbedrijven onderhandelen het liefst met individuele landeigenaars over de toestemming om de bovengrond te bewerken, en bieden hen grote sommen geld aan – met conflicten binnen gemeenschappen tot gevolg. Bedrijven en de Peruviaanse overheid maken van deze onduidelijkheden en verdeeldheid handig gebruik om de collectieve inspraak en participatie van gemeenschappen zo sterk mogelijk te beperken. 12 ‘Retroceso en la implementación de la consulta previa’, Noticias Aliadas, 24 mei 2013.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
8
CONFLICTEN NEMEN TOE Met de stijging van het aantal grootschalige mijnbouwprojecten en concessies voor mijnbouw worden steeds meer sociale conflicten geregistreerd in Peru, waarvan het overgrote deel met mijnbouw te maken heeft13. Die conflicten hebben verschillende motieven. Soms protesteren gemeenschappen voor meer inkomsten uit de mijnbouw, eisen ze betere arbeidsomstandigheden, willen ze compensatie voor de gronden die hen werden ontnomen of klagen ze bedrijven aan voor milieuvervuiling. Maar op veel plaatsen is de onvrede fundamenteler: gemeenschappen komen op voor een ander ontwikkelingsmodel en het recht om zelf te beslissen over het gebruik van de natuurlijke hulpbronnen in hun omgeving. Voor een alternatieve visie op ontwikkeling laat de Peruviaanse overheid echter geen plaats: inspraak en protest worden op verschillende manieren gefnuikt, vaak gewelddadig.
MIJNBOUWEXPANSIE IN HET ZUIDEN VAN PERU Ook in de zuidelijke Andesregio’s Apurímac en Cusco, het werkingsgebied van Broederlijk Delen, nemen de mijnbouwconcessies toe. In de regio Apurímac is maar liefst 68 procent van het grondgebied in concessie gegeven, de grootste concentratie van het hele land. In Cusco wordt vooral de provincie Chumbivilcas, met ongeveer 76 procent van het territorium, geviseerd door bedrijven14. Het plan van de centrale regering voor de zuidelijke Andesregio is duidelijk: één groot mijnbouwgebied ontwikkelen. Grootschalige mijnbouw is niet nieuw in de zuidelijke Andes. Het project met de langste geschiedenis is de Tintaya-kopermijn in Espinar, een provincie van de regio Cusco, op zo’n 4000 meter hoogte. De productie van de mijn begon in 1985, aanvankelijk als staatsmijn. In 1994 werd de mijn geprivatiseerd en kwam ze in handen van het Amerikaanse bedrijf Magma Copper Company. In 1996 werd het project verkocht aan het Australische BHP Billiton, en in 2006 werd de mijn eigendom van het Brits-Zwitserse XStrata, dat in 2013 met het Zwitserse Glencore fusioneerde. Geschat wordt dat de mijn nog ontgonnen kan worden tot 2018. Tintaya werd uitgebreid in 2012 met de Antapaccay-mijn (koper, goud en zilver), een project van Glencore op zo’n tien kilometer van Tintaya15.
GEMEENSCHAPPEN KIEZEN ZELF WELKE TOEKOMST ZE WILLEN Door het gebrek aan politieke wil om vanuit de centrale regering echt rekening te houden met de mening van de lokale bevolking over de mijnbouw, namen gemeenschappen al op verschillende plaatsen in Peru zelf het heft in handen, met de organisatie van volks- of buurtraadplegingen over mijnbouw. Die ontstonden vanuit de netwerken van het middenveld, de sociale organisaties en in meerdere gevallen vanuit gemeentebesturen. Ze zijn een voorbeeld van democratie van onderuit en hebben de mening van de lokale bevolking over de mijnbouw overal in het land zichtbaar gemaakt. De eerste volksraadpleging rond grootschalige mijnbouwprojecten vond plaats in Tambogrande in 2002 (een kuststadje in de noordelijke regio Piura), en werd gevolgd door de Andes-dorpen Ayavaca en Huancabamba (eveneens in Piura, in 2007). Hoewel de centrale regering de resultaten nooit heeft erkend, werden de geplande mijnbouwprojecten in die regio’s toch stilgelegd als gevolg van de massale afwijzing. In beide campagnes tegen de mijnbouw speelden de lokale ontwikkelingsalternatieven een centrale rol: de mango- en limoenteelt in Tambogrande; de koffieteelt, biologische diversiteit en ecotoerisme in het geval van Ayavaca en Huancabamba.
Mijnbouwconcessies in de regio Apurímac (bron: Cooperacción).
Vandaag staan er nog meer grote mijnbouwprojecten op stapel in de zuidelijke Andes. Er is sprake van een heuse ‘mijnbouwcorridor’ met tientallen projecten. Het belangrijkste is het Las Bambas-project (koper en molybdeen), de grootste mijnbouwinvestering ooit in Peru, gelegen in de provincie Cotabambas binnen de regio Apurímac. In 2014 kocht het Australische MMG Limited, beursgenoteerd in Hongkong, dit project over van Glencore. De start van de exploitatie van Las Bambas is voorzien voor 2015. De expansie van mijnbouwactiviteiten en bijhorende infrastructuur zal een enorme impact hebben op grote delen van het grondgebied van de regio’s Apurímac en Cusco, en de boerengemeenschappen die er wonen. Zo wordt een pijpleiding gepland van ongeveer 200 km lang, die 13 Defensoría del Pueblo, 2014. 14 Instituto Geológico Minero y Metalúrgico, 2014. 15 ‘Glencore XStrata’s Espinar Province Mines: Cumulative Impacts to Human Health and the Environment’, Center for Science in Public Participation, juli 2013.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
9
de ontgonnen mineralen in vloeibare vorm van de Las Bambas-mijn naar de verwerkingsinstallatie van Tintaya moet voeren, waar ook het afval zal gedumpt worden. Vanuit Espinar zullen de geconcentreerde mineralen dan verder naar de haven van Matarini aan de Stille Oceaankust getransporteerd worden. De pijpleidingen lopen dwars door het grondgebied van tientallen dorpen en boerengemeenschappen. Uit vrees voor de impact op de lokale watervoorziening vroegen lokale gemeenschappen al om het traject van de Las Bambas-pijplijn om te leiden. Voorlopig is de aanleg van de pijplijn opgeschort. Daarnaast gaat de mijnbouwexpansie ook gepaard met grootschalige projecten voor energievoorziening, zoals waterkracht- en gasinstallaties. Zo wordt er door het Braziliaanse bedrijf Odebrecht en het Spaanse Enagás Internacional SLU een pijpleiding voor gas aangelegd doorheen verschillende zuidelijke provincies van Peru, die aardgas uit de jungle via de Andes naar de kust moet leiden. In La Convención, een Amazoneprovincie van Cusco, zijn er protesten tegen de gasontginning door het Camisea-project. In diezelfde streek wordt ook een waterkrachtcentrale gepland. Deze projecten moeten in de eerste plaats energie opleveren voor export, en voor gebruik in de mijnbouwsector: de lokale behoeften van de bevolking en kleine bedrijven zijn al gedekt door de huidige infrastructuur.
in 2003. Het bedrijf beloofde toen tot 3 procent van de winsten aan gemeenschapsprojecten te besteden. Daarnaast was er ook een dialoogproces met zes lokale gemeenschappen, dat leidde tot concrete afspraken over herstelmaatregelen voor historische schade en schendingen van rechten. Maar na bijna tien jaar frustratie vanwege het uitblijven van verandering kwam de bevolking van Espinar in 2012 opnieuw op straat. De bevolking vroeg dat de eerdere beloftes omtrent meer inkomsten voor de provincie zouden worden nagekomen en dat er onafhankelijk toezicht zou komen op de mijn. XStrata, de nieuwe eigenaar van de mijn, weigerde echter verantwoordelijkheid op te nemen in de plaats van haar voorgangers. Op 21 mei 2012 kondigden de boerenorganisaties van Espinar een staking aan tegen de geplande uitbreiding van de mijn door het Antapaccay-project. De actievoerders blokkeerden een week lang de toegangswegen tot de mijn. Als reactie hierop kondigde president Ollanta Humala de noodtoestand af in de provincie, waardoor de grondwettelijke rechten van de betrokkenen werden opgeschort en politietroepen werden ingezet. In de daaropvolgende confrontaties kwamen twee burgers om het leven en raakten zeventig politieagenten gewond.
Oscar Mollohuanca, burgemeester van Espinar:
Kaart met mijnbouwprojecten en bijhorende infrastructuur in het werkingsgebied van Broederlijk Delen (bron: La República).
ESPINAR: EEN AANSLEPEND CONFLICT De provincie Espinar is al jaren verwikkeld in conflicten rond de Tintayamijn, die grondige sociaal-economische veranderingen teweegbracht in de provincie. Families op het platteland werden gedwongen te verhuizen, de verdeeldheid tussen voor- en tegenstanders van de mijn leidde tot steeds grotere spanningen en de impact op het leefmilieu werd steeds meer voelbaar. De eerste grote protesten tegen de Tintaya-mijn vonden plaats in 1990. De bevolking eiste toen een grotere bijdrage van de mijn aan de ontwikkeling van de zeer arme provincie. Sindsdien werden regelmatig nieuwe acties gevoerd, met als resultaat een overeenkomst tussen BHP Billiton en de gemeente
‘De regering heeft een verkeerd begrip van de sociale conflicten en hun oorzaken. Ze zegt steeds dat enkele gewelddadige onruststokers de protesten veroorzaken. Haar oplossing is daarom deze sociale of politieke leiders wegjagen met politiegeweld en rechtszaken zoals bij mezelf en verschillende leiders uit de provincie is gebeurd. In werkelijkheid schendt de overheid hiermee onze individuele en collectieve mensenrechten. De Peruviaanse regering stelt de belangen van de bedrijven boven de rechten van haar bevolking. We hebben gezegd dat we ons niet zullen laten intimideren, omdat we weten dat we voor een rechtvaardige zaak strijden. We beschermen onze heilige bergen. En daarom willen we duidelijke regels die het bedrijf dwingen de mensenrechten, het milieu en de soevereiniteit van het volk uit Espinar te respecteren, zodat wij zelf over onze toekomst kunnen beslissen.’
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
10
Oscar Mollohuanca, sinds 1999 burgemeester van Espinar, speelde steeds een cruciale rol in de onderhandelingen tussen de gemeente en de mijn. Hij koos ook tijdens de protesten van 2012 de kant van de bevolking. Op 30 mei vroeg Mollohuanca de centrale regering gesprekken te bemiddelen tussen XStrata en de manifestanten. Maar de regering beschuldigde de burgemeester ervan de protesten aangewakkerd en gesteund te hebben met publieke middelen. Op 31 mei werd hij in Espinar door een uitgebreide politiemacht gearresteerd en overgebracht naar een gevangenis in de kuststad Ica, op meer dan 700 km van Espinar. Onder internationale druk van onder meer Amnesty International kwam Mollohuanca op 13 juli uiteindelijk voorwaardelijk vrij. In april 2013 verscheen een studie van het Ministerie van Milieu, die aantoonde dat er hoge concentraties van zware metalen waren aangetroffen in de omgeving van de mijn, en dat deze vervuiling effectief te wijten was aan de activiteiten van XStrata Tintaya16.
CRIMINALISERING: EEN BEWUSTE STRATEGIE De criminalisering van het sociaal protest is een bewuste strategie van de Peruviaanse overheid. Lokale leiders van organisaties die zich verzetten tegen mijnbouwprojecten worden geïntimideerd, en in de media afgeschilderd als onwetende herriestokers en zelfs als terroristen. Door de juridische vervolging van leiders, met slopende procedures tot gevolg (waarbij zij vaak voor rechtbanken moeten verschijnen in steden ver van hun eigen woonplaats), wordt hen de tijd en energie ontnomen om hun gemeenschappen te informeren en organiseren. Vaak komt het tot gewelddadige confrontaties tussen ordetroepen en manifestanten. In 2009 vielen in de noordelijke Amazonestad Bagua 34 doden, zowel inheemsen als politieagenten, bij protesten van de lokale bevolking tegen geplande petroleumontginning. Door middel van de noodtoestand zet de Peruviaanse regering te pas en te onpas politie- en legertroepen in wanneer zogenaamde ‘projecten van nationaal belang’ in gevaar komen. Dat nationaal belang wordt steevast gebruikt als het over grote mijnprojecten gaat. Begin 2014 werd een wet bekrachtigd (Wet 30151) die de onschendbaarheid garandeert van personeel van het leger en politie, wanneer zij ‘in dienstverband en door gebruik van wapens of andere verdedigingsmiddelen verwondingen of de dood veroorzaken’. Peru werd toen op het matje geroepen door de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten. De Commissie zei dat Peru de verantwoordelijkheid heeft om alle schendingen van het recht op leven en het recht op persoonlijke integriteit effectief te onderzoeken en de nodige sancties te nemen, en dat het land met deze nieuwe wet een klimaat van straffeloosheid creëert. Regelmatig worden activisten en leiders vermoord. Volgens recent onderzoek van de ngo Global Witness (2014) heeft Peru de op drie na hoogste cijfers wereldwijd van moorden op milieuactivisten (enkel Brazilië, Honduras en de Filippijnen doen slechter)17.
CAJAMARCA: DE STRIJD OM WATER
Amerika, is in handen van het Amerikaanse bedrijf Newmont en het Peruviaanse Buenaventura, en wordt voor 5 procent meegefinancierd door de International Finance Corporation, een instelling binnen de Wereldbank. De uitbreiding werd in 2010 goedgekeurd door het Ministerie voor Energie en Mijnbouw. Er zou koper, goud en zilver worden ontgonnen vanaf begin 2015, maar momenteel ligt het project stil vanwege het massale protest van de lokale bevolking. De belangrijkste bezorgdheid van de bevolking van Cajamarca is dat Conga de watervoorziening en –kwaliteit in de streek ernstig zal aantasten en landbouw onmogelijk maken, een vrees die volgens verschillende experts gegrond is. Het project is gelegen in een ecologisch kwetsbaar gebied. Twee bergmeren zouden volledig verdwijnen om plaats te maken voor ontginning en afvaldumping. Sinds het begin van de werken aan het project zijn er talrijke en massale protesten geweest van de lokale boerenbevolking, maar ook van de stadsbevolking van Cajamarca. Conga no va!, klinkt het bij hen (‘Conga komt er niet door!’). Herhaaldelijk werd door de regering de noodtoestand afgekondigd in de regio, met inzet van het leger. Vijf burgers werden tijdens protesten in 2012 doodgeschoten door politie- en legertroepen. Het protest leidde ook tot onenigheid binnen de centrumlinkse regering-Humala over de aanpak van het project, waardoor de president uiteindelijk nieuwe ministers benoemde, die dichter bij de mijnindustrie aanleunen. In 2012 organiseerden sociale bewegingen uit Cajamarca samen met organisaties en gemeenschappen uit andere regio’s een Nationale Mars voor het Water naar de hoofdstad Lima, om hun bezorgdheden op tafel te leggen bij de centrale regering. Maar die blijkt vastberaden om door te gaan met haar plannen. Bijna de helft van de regio Cajamarca is in concessie gegeven aan mijnbouwbedrijven, het grootste deel in brongebieden van rivieren. 78 procent van de bevolking in Cajamarca is afhankelijk van landbouw en veeteelt voor haar levensonderhoud en de regio is één van de belangrijkste melkproducenten van Peru18. De landbouw en toekomst van de plattelandsbevolking komen door de uitbreiding van grootschalige mijnbouw op de helling te staan.
HET UNIVERSELE RECHT OP WATER In 2010 nam de Algemene Vergadering van de Verenigde Naties een resolutie aan (resolutie 64/292) die het recht op water en sanitaire voorzieningen erkent als een universeel mensenrecht, dat van fundamenteel belang is voor de verwezenlijking van alle mensenrechten. De resolutie roept de internationale gemeenschap en regeringen wereldwijd op om alle nodige inspanningen te leveren om dit recht te garanderen. Het beschikbare water moet niet alleen voldoende zijn, het moet ook gezond, toegankelijk en betaalbaar zijn, zeggen de VN. De ongelijke verdeling van watervoorraden in veel landen is daarbij een belangrijk aandachtspunt. De snelle expansie van mijnbouwprojecten in Peru, vooral in gebieden die cruciaal zijn voor de watervoorziening, brengt dit recht op water van lokale gemeenschappen ernstig in het gedrang. Water is dan ook het centrale strijdpunt in de talrijke protesten tegen mijnbouwprojecten over het hele land.
Hét conflict dat al enkele jaren de media, publieke opinie en politiek beroert in Peru, is het Conga-conflict in de noordelijke regio Cajamarca. Het Conga-project is een geplande uitbreiding van de Yanacocha-mijn die sinds 1993 actief is. Yanacocha, de grootste goudmijn van Latijns16 ‘Informe Final Integrado de Monitoreo Sanitario Ambiental Participativo de la Provincia de Espinar’, Ministerio del Medio Ambiente (MINAM) del Perú, april 2013. 17 ‘Deadly Environment’, Global Witness, 2014.
18 Instituto Nacional de Estadística e Informática del Perú, 2014.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
11
BROEDERLIJK DELEN IN PERU
Broederlijk Delen ondersteunt haar partnerorganisaties in Peru op verschillende niveaus: we begeleiden organisaties op lokaal en nationaal niveau bij het realiseren van de eigen ontwikkelingsplannen van de lokale bevolking, als antwoord op de mijnbouwexpansie. Daarnaast doen we op internationaal niveau aan lobby- en sensibiliseringswerk.
BOEREN IN EEN MOEILIJK KLIMAAT Broederlijk Delen is actief op het platteland in het hooggebergte van de regio’s Apurímac en Cusco. De bevolking is er grotendeels inheems (Quechua) en heeft een sterke culturele en spirituele traditie die verweven is met de aarde en de landbouw. Eeuwenoude kennis over het leefmilieu, de natuur en landbouwtechnieken wordt nog steeds in de praktijk gebruikt. Deze regio’s behoren echter ook tot de armste streken van Peru. De uitdagingen op het platteland zijn groot. De klimaatverandering is steeds meer voelbaar, waardoor het minder regent of te veel in korte tijd. Daarnaast is ook de expansie van de grootschalige mijnbouw een steeds groter probleem. Door de mooie beloftes van mijnbouwbedrijven op een betere toekomst, infrastructuur en sociale voorzieningen in de streek, nemen de sociale spanningen tussen voor- en tegenstanders van mijnbouw toe. Ook de informele of ‘ambachtelijke’ mijnbouw is een groeiend fenomeen, nu veel mensen weten dat er waardevolle mineralen te vinden zijn in hun omgeving. Kleinschalige, familiale landbouw krijgt van de overheid bovendien geen steun, in tegenstelling tot de grootschalige landbouw voor export of grote ontginningsprojecten. Toch kiezen steeds meer gemeenschappen voor een andere vorm van ontwikkeling, en zeggen ze als groep ‘nee’ tegen mijnbouwbedrijven. Broederlijk Delen helpt plattelandsgemeenschappen in deze moeilijke context om hun collectieve rechten op te eisen en concrete alternatieven voor mijnbouw uit te bouwen.
‘BUEN VIVIR’: INSPIRATIEBRON VOOR ALTERNATIEVEN Vivir Bien of Buen Vivir, het ‘goede leven’, is een concept dat heel wat mensen en organisaties in Latijns-Amerika beschouwen als een mogelijk alternatief voor het dominante ontwikkelingsparadigma. Het concept wordt gebruikt in academische kringen (vooral in Latijns-Amerika, maar ook in Europa); door de regeringen van Bolivia en Ecuador, die het hebben opgenomen in hun grondwet; en door de inheemse bewegingen, die dit concept als onderdeel zien van hun inheemse wereldbeeld. De centrale vraag is: hoe kunnen we als personen en groepen ‘goed’ leven? De idee van buen vivir vindt zijn oorsprong in de inheemse culturen in de Andes. In het Quechua spreekt men over sumak kawsay of allin kawsay. Buen vivir is veel meer dan het persoonlijke welzijn met de betekenis die dit heeft in onze westerse cultuur. Het vertrekt vanuit een integrale benadering van de mens als persoon maar ook als onderdeel van de sociale en natuurlijke omgeving, en omvat alle dimensies van het economische, politieke, sociale, ethische, spirituele leven. Evenwicht, gemeenschap, wederkerigheid en de relatie met de natuur zijn belangrijke elementen. Deze principes zetten zich af tegen de eenzijdige focus op economische groei, materiële consumptie , concurrentie, privatisering en commercialisering van het leven, het herleiden van de natuur tot een verzameling grondstoffen of ‘hulpbronnen’ voor de industriële productie.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
12
WAT DOEN DE PARTNERORGANISATIES VAN BROEDERLIJK DELEN CONCREET?
grootschalige mijnbouw en over de collectieve rechten die ze hebben als gemeenschappen. Ze brengen alternatieven voor mijnbouw in kaart en maken die zichtbaar. Zo willen ze het maatschappelijk debat over de toekomst van de regio stimuleren.
Juridische ondersteuning Broederlijk Delen ondersteunt partnerorganisaties die juridische steun bieden aan leiders van lokale organisaties en gemeenschappen die zich verzetten tegen het gangbare economische model en daardoor het slachtoffer worden van intimidatie en criminalisering door mijnbouwbedrijven of de Peruviaanse overheid. Zo werkt Broederlijk Delen samen met de organisaties Derechos Humanos Sin Fronteras (DHSF) in Cusco en Instituto de Defensa Legal (IDL) in Lima. Deze organisaties bieden persoonlijke begeleiding aan slachtoffers en klagen specifieke schendingen van mensenrechten aan bij bevoegde instellingen op nationaal en internationaal niveau. Daarnaast doen ze ook lobbywerk om structurele veranderingen te realiseren in de Peruviaanse politiek, met het oog op meer sociale gelijkheid, rechtvaardige wetgeving en transparantie in het beleid.
Ruimtelijke ordening vanuit de gemeenschappen Peru heeft geen coherent beleid van ruimtelijke ordening. Dat is nochtans onontbeerlijk om boerengemeenschappen én investeerders rechtszekerheid te bieden, milieuconflicten te voorkomen en ruimte te geven aan duurzame alternatieven voor de mijnbouw. De overheid houdt geen rekening met de bestaande praktijk van de gemeenschappen om hun eigen territorium te ordenen en te beheren, in overeenstemming met hun eigen kennis en spiritualiteit. Daarom heeft men in verschillende delen van Cusco en Apurímac processen opgestart van ruimtelijke ordening op gemeenschapsniveau. Voorbeelden zijn te vinden in Pataypampa (provincie Grau), Pitumarca (provincie Canchis) en Asacasi (provincie Cotabambas). Op al deze plekken vertrekt de ruimtelijke ordening vanuit de realiteit, de geschiedenis en de lokale kennis. Op die manier hebben gemeenschappen inspraak in beslissingen over de toekomst van hun streek. Broederlijk Delenpartnerorganisaties Cooperacción, Cedep Ayllu en Ceproder begeleiden dergelijke processen.
Participatief milieutoezicht door de gemeenschappen en lokale overheid Lokale boeren die merken dat hun grond of water vervuild wordt, kunnen die milieuvervuiling moeilijk op een juridisch afdwingbare manier bewijzen. De controle door de nationale overheid is ontoereikend. Bedrijven ontkennen al te vaak het bestaan van vervuiling, of hun eigen verantwoordelijkheid. De gemeenschappen hebben niet de middelen om dure onderzoeken van bodem- of waterstalen in erkende laboratoria te betalen. Samen met partnerorganisaties DHSF, Cooperacción, Red Muqui en CBC versterkt Broederlijk Delen daarom de lokale capaciteiten om sociale milieucontrole uit te oefenen, in de verschillende fases van een mijnbouwproject, van exploratie tot sluiting. Strategieën zoals de vorming van lokale comités voor milieutoezicht, handleidingen voor de interpretatie van milieu-impactstudies en het gebruik van eenvoudige kits voor monitoring van waterkwaliteit stellen de lokale gemeenschappen in staat om hun rechten beter te verdedigen.
CEDEP AYLLU: EEN TOEKOMST VOOR DE LANDBOUW GARANDEREN Als een van de alternatieven voor het economische model gebaseerd op de ontginning en export van grondstoffen (of de grootschalige teelt van monoculturen) schuiven boerenbewegingen wereldwijd het concept van agro-ecologie naar voor. Dit is een vorm van kleinschalige landbouw die de lokale biodiversiteit in stand houdt en minimaal gebruik maakt van chemische producten en energie-input. Het gebruik van duurzame landbouwmethoden is een cruciale voorwaarde om een toekomst voor deze vorm van kleinschalige landbouw te kunnen verwezenlijken, in een context van klimaatverandering en waterschaarste. Partnerorganisatie Cedep Ayllu begeleidt lokale gemeenschappen bij concrete terreinprojecten en geeft vorming over landbouwtechnieken. Zo worden er bijvoorbeeld irrigatiesystemen ontwikkeld waardoor boeren twee (in plaats van één) keer per jaar kunnen oogsten, leren boeren verschillende teelten te zaaien (naast aardappelen ook groenten en graan) en zijn er herbebossingsprojecten om de erosie van de bodem te bestrijden. De ondersteuning van agro-ecologie is voor Broederlijk Delen en haar partnerorganisaties echter niet alleen een technische samenwerking, deze vorm van landbouw heeft ook een sterke sociale en politieke dimensie. Door samen te werken, kennis uit te wisselen en lokale markten en netwerken te creëren, verwerven boeren collectief meer autonomie en staan ze sterker in hun schoenen.
Informeren over mijnbouw en stimuleren van debat Gemeenschappen op het platteland hebben vaak geen toegang tot informatie over mijnbouw en de gevolgen ervan of krijgen onvolledige en eenzijdige informatie (bijvoorbeeld van de bedrijven zelf). Verschillende partnerorganisaties van Broederlijk Delen (zoals Cooperacción) informeren de bevolking over de mogelijke impact van
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
13
DE ROL VAN BELGIË EN EUROPA De Europese Unie is zelf relatief arm aan minerale grondstoffen en moet zich elders in de wereld bevoorraden. Latijns-Amerika is een belangrijke leverancier van grondstoffen voor de EU. De EU wil daarom haar handelsrelaties met Latijns-Amerika versterken. Het milieu en de mensenrechten dreigen daar de dupe van te worden. Broederlijk Delen verdedigt de rechten van Peruviaanse boerengemeenschappen op het Belgische en Europese politieke niveau en geeft zichtbaarheid aan duurzame alternatieven voor grootschalige mijnbouw.
In 2011 keurde de Europese Commissie een grondstoffenbeleid goed (Raw Materials Initiative), dat erop gericht is de eigen voorziening van minerale grondstoffen naar de EU veilig te stellen. Vooral voor metalen is de EU sterk afhankelijk van import: zelf neemt de EU maar 3 procent van de wereldproductie in metalen voor haar rekening19. Het Europese grondstoffenbeleid steunt op drie pijlers: handelsbeleid, milieu-efficiëntie door recyclage en afvalreductie, en mijnbouw binnen de Europese Unie. De EU is de op één na belangrijkste handelspartner voor Peru en de belangrijkste buitenlandse investeerder in het land. De Andesgemeenschap (het vrijhandelsblok waarvan naast Peru ook Ecuador, Colombia en Bolivia lid zijn) exporteert hoofdzakelijk primaire producten naar de Europese Unie: brandstoffen en producten uit de mijnbouw, vooral koper (56 procent), en landbouwproducten (29 procent)20. België is binnen de EU de vijfde importeur van producten uit Peru21. In de relaties tussen de EU en Latijns-Amerika lijken handelsrelaties steeds nadrukkelijker de bovenhand te halen op ontwikkelingssamenwerking. De ontwikkelingssteun aan Latijns-Amerika zal in de periode tussen 2014 en 2020 worden afgebouwd van 16 procent tot 13 procent van het ontwikkelingsbudget ten opzichte van de vorige periode (2007-2013)22. Ondanks de grote ongelijkheid en relatief grote armoede in verschillende landen in de regio, bouwt de EU ook haar bilaterale ontwikkelingssamenwerking af met verschillende landen van Latijns-Amerika.
HANDEL BOVEN MENSENRECHTEN In 2013 sloot de Europese Unie een vrijhandelsakkoord met Peru en Colombia. Dat verdrag moet de wederzijdse handels- en investeringsstromen tussen de Andes en de EU doen toenemen, ook de handel in grondstoffen van de Andes naar Europa, door een verdere liberalisering van de markten. Ook België zal dit verdrag ratificeren. Eén van de doelstellingen is dat het verdrag nieuwe kansen creëert voor Europese investeerders in Peru, onder meer in de mijnbouwsector. Vandaag al zijn verschillende Europese bedrijven actief in de mijnbouwsector in Peru, zoals Glencore, Anglo American en Rio Tinto. Ook in de petroleum- en aardgassector hebben Europese bedrijven belangen. Een impactstudie van het vrijhandelsakkoord, op vraag van het Directoraat-Generaal voor Handel van de EU23, waarschuwde onder meer dat het verdrag het aantal conflicten gerelateerd aan natuurlijke hulpbronnen dreigt te vergroten, dat de schade aan het leefmilieu zal toenemen en de rechten van werknemers in het gedrang komen. Het verdrag bevat bovendien geen bindende mechanismen op het vlak van mensenrechten en milieu.
19 European Commission, DG Enterprise and Industry, 2014. 20 European Commission, DG Trade, 2014. 21 Belgisch Agentschap voor Buitenlandse Handel, 2014. 22 ‘Relaciones Unión Europea-América Latina, un puente para el cambio’, CIDSE et al., 2014.
23 ‘EU-Andean Trade Sustainability Impact Assessment’, DG Trade, oktober 2009.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
14
BINDENDE REGELS VOOR BEDRIJVEN? In 2011 keurde de Mensenrechtenraad van de Verenigde Naties de zogenaamde ‘Ruggie-principes’ goed. Die richtlijnen, uitgewerkt door de Speciale VN-Rapporteur voor Mensenrechten en Bedrijven John Ruggie, gelden vandaag als de globale standaard op het vlak van de verantwoordelijkheden van staten en privéactoren rond mensenrechten in de context van bedrijfsactiviteiten. De principes bestaan uit drie grote pijlers: de verantwoordelijkheid van de staat om te beschermen, de verantwoordelijkheid van bedrijven om de mensenrechten te respecteren en de nood aan toegang tot effectieve herstelmaatregelen voor slachtoffers. Maar de Ruggie-principes staan of vallen met het vrijwillige engagement van bedrijven en staten, en zijn dus niet wettelijk afdwingbaar. In juni 2014 besliste de Mensenrechtenraad een internationale werkgroep op te starten voor de uitwerking van een bindend mensenrechtenverdrag voor multinationals. Ecuador en Zuid-Afrika waren de initiatiefnemers van het voorstel, met de steun van Cuba, Venezuela en Bolivia. De EU-leden van de Mensenrechtenraad stemden tegen de opstart van de werkgroep, net als de Verenigde Staten, omdat ze de huidige vrijwillige principes voldoende vinden. Europa lijkt dus niet happig op een wettelijk bindend verdrag dat grote bedrijven ter verantwoording kan roepen voor mensenrechtenschendingen, in tegenstelling tot verschillende landen in het Zuiden. Samen met het internationale netwerk CIDSE pleit Broederlijk Delen voor een effectieve toepassing van de Ruggie-principes door bedrijven en staten, en voor een bindend VN-verdrag.
POLITIEK WERK OP INTERNATIONAAL NIVEAU IS NODIG Broederlijk Delen is niet tegen mijnbouw op zich. Maar de huidige expansie van grootschalige mijnbouwactiviteiten in Peru en andere landen in Latijns-Amerika overschrijdt ecologische grenzen en schendt de mensenrechten. Dit economisch model biedt geen garantie op duurzame ontwikkeling. Wanneer lokale gemeenschappen ‘nee’ zeggen tegen mijnbouw, moeten overheden en bedrijven dit standpunt respecteren. Ook op internationaal niveau komt Broederlijk Delen daarom op voor de rechten van de lokale bevolking. Om het werk van onze partners in Peru te versterken, oefenen we druk uit op Belgische en Europese politici en bedrijven zodat ze hun verantwoordelijkheid opnemen in hun economische en politieke relaties met Peru, mensenrechtenschendingen veroordelen en duurzame alternatieven aanmoedigen voor zowel rurale ontwikkeling in Peru als grondstoffenvoorziening in Europa. Om dit te bereiken, werken we samen met andere organisaties binnen internationale netwerken, zoals CIDSE, de koepel van katholieke ontwikkelingsngo’s. Samen met CIDSE organiseren we briefschrijfacties, ontmoetingen met politici, lezingen en andere activiteiten. Daarnaast volgen we ook specifieke politieke processen binnen de Belgische en Europese instellingen nauw op en proberen we hierop invloed uit te oefenen waar mogelijk.
Politieke achtergrond campagne 2015: Mijnbouw, water en de toekomst van boeren in Peru
15
Dankzij het lobbywerk van ngo-netwerken zoals CIDSE zijn er op internationaal niveau de voorbije jaren al belangrijke stappen gezet. Zo nam de parlementaire instelling Eurolat, waarin zowel Latijns-Amerikaanse als Europese parlementsleden zetelen, in maart 2014 een kritische resolutie aan over de handel in grondstoffen tussen de EU en Latijns-Amerika, ter aanbeveling aan alle Europese instellingen. De resolutie waarschuwt dat een economisch model dat gebaseerd is op de exploitatie van natuurlijke rijkdommen niet duurzaam is op lange termijn. Ze dringt erop aan dat landen in Latijns-Amerika hun economieën diversifiëren, dat de Europese Unie meer transparantie creëert in de handelsketen van grondstoffen en dat de bescherming van de mensenrechten gegarandeerd wordt, vooral de rechten van inheemsen. De resolutie dient als aanbeveling voor alle Europese instellingen. In 2013 bekrachtigde de Europese Commissie strengere transparantiewetgeving rond de financiële stromen van Europese mijnbouwbedrijven die actief zijn in het buitenland. Ook de ‘Ruggie-richtlijnen’ van de Verenigde Naties (2011), die als leidraad dienen op het vak van mensenrechten voor bedrijven, zijn mee tot stand gekomen dankzij de druk van internationale ngo-netwerken als CIDSE. Eind oktober 2014 drukte de Inter-Amerikaanse Commissie voor de Mensenrechten haar bezorgdheid uit over de vele gevallen van criminalisering van het sociaal protest in Peru en het gebruik van de noodtoestand in conflictsituaties: ook dit is een resultaat van het lobbywerk van ngo’s op nationaal en internationaal niveau.
ONZE 7 BELANGRIJKSTE POLITIEKE EISEN: 1. België en de EU moeten alle mogelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat in de uitvoering van het Vrijhandelsakkoord met Peru internationale engagementen op het vlak van mensenrechten en milieu gerespecteerd worden. 2. België en de EU moeten in hun politieke relaties met Peru aandringen op een coherent beleid met betrekking tot de bescherming van het leefmilieu, vooral gezien de kwetsbaarheid van het land voor klimaatverandering. 3. België en de EU moeten alle mogelijke maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat Europese bedrijven en financiële instellingen, actief in de sectoren van mijnbouw en energie in Peru, de mensenrechten respecteren, in het bijzonder het recht op voorafgaande en geïnformeerde raadpleging van inheemse gemeenschappen. 4. België en de EU moeten maximale transparantie garanderen in de toeleveringsketen van grondstoffen vanuit Peru om te verzekeren dat de handel in grondstoffen niet bijdraagt tot conflicten in de regio.
NAAR EEN DUURZAMER GRONDSTOFFENBELEID Ook consumenten, overheden en bedrijven in België kunnen hun bijdrage leveren aan een duurzamere omgang met minerale grondstoffen. Door te werken aan recyclage en efficiëntere kringlopen in Europa en België hoeven we op termijn minder minerale grondstoffen te importeren uit het Zuiden en is er ter plaatse minder schadelijke mijnbouw nodig. Broederlijk Delen geeft mee zichtbaarheid aan deze alternatieven en sensibiliseert in samenwerking met andere organisaties over de grondstoffenproblematiek. Zo zetten we met ons educatief project Second Life@School jongeren binnen de derde graad van het technisch en beroepsonderwijs aan om de overstap te maken naar duurzamere productiemethoden. Binnen de Vlaamse overheid is duurzaam materialenbeheer een van de kerndoelstellingen van de OVAM (de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij). De OVAM promoot en doet onderzoek naar duurzamere materialenkringlopen. Ook voor de privésector is een belangrijke rol weggelegd in de overgang naar een duurzamere omgang met grondstoffen. Vernieuwende initiatieven zoals de Nederlandse smartphoneproducent Fairphone, die haar ertsen rechtstreeks aankoopt van conflictvrije mijnen in Rwanda en de Democratische Republiek Congo, kennen heel wat succes en tonen aan hoe het anders kan. Het Belgische bedrijf Umicore is internationaal een koploper op vlak van urban mining: het winnen van metalen uit het afval dat zich om ons heen bevindt (zoals afgedankte elektronica), op een veel efficiëntere manier dan de ontginning van dezelfde hoeveelheid metalen door primaire mijnbouw. Goud recycleren uit een ton gsm’s, bijvoorbeeld, is veel milieuvriendelijker dan goud winnen door primaire mijnbouw. Ook landfill mining, het herwinnen van minerale grondstoffen uit stortplaatsen, wint aan belang. Maar ondertussen ontstaat ook op verschillende plaatsen in Europa sociale onrust over de ontginning van mineralen binnen de grenzen van de EU: van conflicten met lokale gemeenschappen over geplande grootschalige mijnbouw (bijvoorbeeld in Roemenië), tot het debat over schaliegaswinning (aardgas dat gewonnen wordt uit diepgelegen, harde grondlagen). Grondstoffenschaarste en de conflicten die ermee gepaard gaan, vormen een wereldwijde uitdaging voor het huidige ontwikkelingsmodel.
Steun Broederlijk Delen en haar partnerorganisaties in hun strijd op BE12 0000 0000 9292.
5. De Belgische economische relaties met Peru moeten coherent zijn met de doelstellingen van de Belgische ontwikkelingssamenwerking in de regio, zoals het stimuleren van duurzame plattelandsontwikkeling en een strategisch beheer van de natuurlijke hulpbronnen. 6. België moet mee pleiten voor een sterker engagement van de EU voor een internationaal verdrag binnen de Verenigde Naties omtrent bindende regels voor multinationals op het vlak van mensenrechten. 7. België moet een prioriteit maken van een duurzaam grondstoffenbeleid, waarbij milieu-efficiëntie door recyclage en hergebruik van grondstoffen binnen België en de EU voorop staat.
www.broederlijkdelen.be Tekst: Wies Willems, Thomas Craenen Foto’s: Council of the European Union, Thomas De Boever, Zynke Huysmans Lay-out: Marine De Keyzer Tekstcorrectie: Siska Kockelbergh V.U.: Lieve Herijgers, Huidevettersstraat 165, 1000 Brussel