Plotselinge dood
Contactblad juni 2007
Colofon
Uitgave Het Contactblad wordt uitgegeven door de Stichting Humanistische Uitvaartbegeleiding, Amsterdam. Het is bedoeld als contact- en informatieblad ten behoeve van de vrijwilligers werkzaam in de humanistische uitvaartbegeleiding. Redactie van dit nummer Mirre Bots Wilma Reinders Martijn Rozing Eindredactie en opmaak Saskia Markx Met medewerking van: Wouter Jongstra, Hermien Veenhuis. Redactieadres Stichting Humanistische Uitvaartbegeleiding Postbus 75490 1070 AL Amsterdam E-mail:
[email protected] Deze uitgave is uitsluitend bestemd voor intern gebruik. Indien een uitgever of auteur aanspraak meent te kunnen maken op auteursrechten, wordt hij/zij verzocht contact op te nemen via het redactieadres. Stichting Humanistische Uitvaartbegeleiding, Amsterdam, juni 2007 ISSN: 1381-933X
2
Inhoudsopgave
Redactioneel
3
Interview: Humanistisch spreker Hermien Veenhuis
5
Gedicht (Kopland)
9
Gedicht (Enquist) 10 Fragment uit De cirkel voltooien (Mirre Bots)
11
De plotselinge dood (Wouter Jongstra)
13
In memoriam voor Dennis (Wouter Jongstra)
14
Hoe niet te condoleren, ook voor burgemeesters (Hans Wibbens)
17
Gedicht (Aguirre)
21
Troostbrief van Plutarchus
23
Gedichten (Aspenström en Enquist)
29
Fragmenten (Hemmerechts)
30
Literatuur
31
3
Redactioneel Mij is gevraagd om de redactie van dit nummer van het contactblad op me te nemen. Ik merk dat ik dit met plezier doe, omdat het me een beetje het gevoel geeft op mijn oude stekkie terug te keren. Ik ben namelijk jarenlang redacteur van de Humanist geweest – sommigen van jullie kennen mijn naam misschien nog wel - en heb zo’n tien jaar als freelance journalist voor dit wars-van-de-waan-van-de-dag tijdschrift geschreven. Een andere reden waarom ik het graag doe, is dat de thema’s sterven en de dood, afscheid, verlies en rouw altijd al mijn warme belangstelling hebben gehad. En ik ben niet de enige: de themanummers hierover van de Humanist behoorden tot de best verkochte nummers, die binnen no time waren uitverkocht. Dat ik iets met de dood heb, moge ook blijken uit het feit dat ik tweeëneenhalf jaar als vrijwilliger in een hospice heb gewerkt. Ik heb daar een boek over geschreven, dat recent is verschenen: De cirkel voltooien. Het was niet mijn vooropgezette bedoeling om hierover te gaan schrijven, integendeel zelfs. Maar het ontstond, omdat ik zo geraakt was door de warme en betrokken zorg die er gegeven werd, door de eigen manier waarop mensen met hun ziekte- en stervensproces omgaan. Door de puurheid, sereniteit en waardigheid die er vaak heersen ondanks het naderende afscheid, de lichamelijke ontluistering en pijn. Ik wilde het leven, sterven en werken in een hospice van binnenuit beschrijven. En daarbij ook mijn eigen proces en innerlijke houding niet onder stoelen of banken steken, want in de confrontatie met de dood kom je ook altijd jezelf tegen. In een hospice komen vooral mensen die al langer ziek zijn, sommigen hebben zelfs al een jarenlang ziekbed achter de rug. Ze komen voor het laatste stuk van hun leven waarin ze in een veilige en beschutte omgeving verzorgd worden en kunnen toe groeien naar hun dood. Zij en hun naasten kunnen zich vaak voorbereiden op het naderende afscheid. Dat is met een plotselinge en totaal onverwachte dood niet zo. Dat is een soort overrompeling die niet zomaar te bevatten is. Wat me regelmatig opviel tijdens de vele uurtjes verzorging die ik met de gasten in het hospice doorbracht, is hoe een plotselinge dood van een man, vrouw of kind hen in het geheugen gegrift stond. Zelfs na vier, zeven of veertien jaar konden ze nog haarfijn vertellen hoe ze opeens met de dood van een dierbare geconfronteerd waren. Zo vertelde een bejaarde man tijdens een was- en scheerbeurt hoe hij de keuken in liep, zijn vrouw niet zag, toen in de bijkeuken ging kijken en daar lag ze: dood op de grond. Zijn ontzetting is bijna nog voelbaar als hij het vertelt. Dat ze daar lag en al koud aan voelde, terwijl hij buiten gewoon rondscharrelde en van niets wist! Hij kan er maar niet over uit, ook al is het inmiddels ruim vier jaar geleden. Niet omdat hij niet voldoende gerouwd zou hebben, maar omdat zo’n onverwachte, plotselinge dood in zijn wezen is gebrand. Zo veel impact heeft het als een geliefd iemand er van het ene op het andere moment niet meer is. In mijn persoonlijke leven heb ik het ook een keer meegemaakt. En inderdaad, ik kan die week bijna nog van dag tot dag uittekenen: de schrik, de ontzetting, het ongeloof, het nauwelijks kunnen bevatten, het wezenloze gevoel - alsof je even helemaal uit het dagelijkse leven getild wordt. Je zo kwetsbaar, wanhopig en naakt voelen, bijna alsof je zonder huid door het leven moet en niet meer direct benaderbaar bent, omdat het te veel pijn doet. Hoe erg moet dat wel niet zijn als je kind of partner door een verkeersongeluk, geweldsdelict of zelfdoding om het leven komt. Dan moet er haast wel een verdoving ontstaan, waardoor je je door die eerste moeilijke dagen en weken heen kunt slepen. De echte, ongenaakbare, niets ontziende rouw komt later pas. Toch moeten uitvaartsprekers met deze tot op het bot getroffen en soms verdwaasde mensen contact maken en met ze rond de tafel gaan zitten om recht te kunnen doen aan het leven en de waarde van de overleden persoon. En als het dan om vier, door een gruwelijk verkeersongeluk omgekomen jongeren uit één dorp gaat, lijkt me dat haast een schier onmogelijke taak. Humanistisch uitvaartbegeleider Hermien Veenhuis uit Steenderen heeft het gedaan. Zij heeft met de ouders van de vier verongelukte jongeren uit Heerde uitgebreid gesproken over hun zoons en dochter, hun betekenis, hun leven, hun toekomstplannen, hun liefde en vriendschap. En natuurlijk is dat haar niet in koude kleren gaan zitten. 4
In een interview in dit nummer doet ze openhartig haar relaas. Het is immers geen alledaagse kost, waarvan ook door anderen valt te leren. De plotselinge dood is het thema van dit nummer geworden, want veel uitvaartsprekers hebben daar vroeg of laat mee te maken. Van een baby of peuter die door een hond wordt doodgebeten of in de vijver verdrinkt, een geweldsdelict, een tiener die onder een vrachtwagen komt of een vrouw die ’s ochtends opeens dood naar haar man in bed ligt. Het laat diepe sporen na, zoals ook Wouter Jongstra in zijn prachtige in memoriam voor Dennis* aangeeft. Een heel vroeg in de knop gebroken leven, maar zo waardevol en betekenisvol voor de ouders en familie. Mirre Bots *Dennis is het jongetje van zes dagen dat vorig jaar door de hond 's nachts om vier uur uit zijn wiegje werd gehaald en doodgebeten. Vanwege de privacy is Dennis een pseudoniem evenals de namen van de ouders.
(Bron beeld: Internet, Twee zwaluwen door Thursd@y)
5
Interview Humanistisch spreker Hermien Veenhuis Door Mirre Bots Begin dit jaar kwamen vier jongeren om bij een verkeersongeluk in Heerde in Overijssel. Een gruwelijk verkeersongeluk om twaalf uur ’s nachts, waarbij hun auto in volle vaart tegen een boom aanvloog. Twee jongens waren op slag dood, een derde jongen overleed even later. later. De vierde passagier, de 1818-jarige vriendin van een van hen, heeft nog bijna een week in coma gelegen, maar overleed een week later alsnog. Hermien Veenhuis (63) werd gevraagd om op hun uitvaart te spreken. Ze deed dat, net zo betrokken en professioneel professioneel als alle keren daarvoor, maar het is haar niet in de koude kleren gaan zitten, zo blijkt vier maanden later wanneer ik bij haar aan de huiskamertafel zit. ‘Achteraf zie ik dat het een tour de force was. Ik was na die elf dagen, want het meisje werd vijf dagen na de jongens begraven, helemaal leeg. Zowel geestelijk als lichamelijk was ik moe! Je probeert je zinnen te verzetten, maar dat lukt niet echt. Je doet eens een wasje en een strijkje, maar veel meer kwam er niet uit mijn handen. Erover praten helpt in die eerste periode ook niet echt, want je moet het eerst zelf verwerken. Je moet er flink op kauwen en het nog eens herkauwen voordat je het met anderen kunt delen.’ Tijdens die periode heeft zij wel steun gehad van haar man, die haar bijvoorbeeld ook naar de uitvaart heeft gereden. ‘Dat was voor mij in ieder geval een zorg minder. Ook heb ik veel steun gehad aan twee collega-uitvaartsprekers die me mailtjes en een kaartje stuurden met de vraag of het allemaal ging. Zo’n achterwacht van een paar mensen die met je meeleven en je met raad en daad terzijde staan, is erg fijn. Maar uiteindelijk moet je het zelf doen.’ Alles laten vallen Ze kan zich nog goed herinneren hoe die zondagmiddag 7 januari de telefoon ging. Het was de coördinator van de HUB. Hermien: ‘Zij vroeg me: zit je of sta je? Toen ik antwoordde dat ik stond, zei ze: ga dan maar even zitten. Ik dacht nog: er is vast een klacht over me binnengekomen, maar nee, het ging om dat ongeluk in Heerde, waarbij op dat moment drie jongeren waren omgekomen en of ik op hun uitvaart een in memoriam zou willen uitspreken. Een fractie van een seconde dacht ik: ’dat wil ik niet, al die narigheid en dat intense verdriet, maar meteen daarop kwam de gedachte: ik kán het wel en ik wil er ook niet voor weglopen. Dus besloot ik het te doen. Ik ben ook iemand die alles heel gemakkelijk uit mijn handen kan laten vallen, als de coördinator belt. Dat gaat dan voor. Ik concentreer me daarop. Bovendien ben ik iemand die veel aan kan op dat gebied.’ Misschien speelt haar achtergrond, Hermien heeft negentien jaar als medisch maatschappelijk werker in een ziekenhuis gewerkt, ook wel een rol waarom ze deze niet geringe taak op zich nam. ‘In die functie was ik gewend om met verdriet en rouw om te gaan, om gesprekken te voeren over moeilijke en emotionele zaken als een op handen zijnd overlijden of een toekomst van een jonger iemand die in duigen valt, omdat hij of zij opeens een ongeneeslijke ziekte blijkt te hebben. Ik vind het fijn om iets te kunnen betekenen voor andere mensen op een zinvolle manier. Ik ben wel iemand die niet alleen wil troosten, ik wil ook graag iets kunnen doen. Dat kon ik als maatschappelijk werker. Ook als humanistisch spreker bij uitvaarten kun je iets tastbaars doen. Dat past bij mij.’ Na dat telefoontje heeft ze nog even rondgelopen. Het ongeluk was die dag ook elke keer op het journaal. ‘Er was sprake van allerlei veronderstellingen, onder andere dat het om een ruzie tussen twee groepen jongeren zou gaan. Maar het waren heel gewone jongens: twee waren er tuinman en een monteur. En nu opeens was hun leven abrupt tot een einde gekomen. Hoe hartverscheurend moest dat wel niet zijn voor hun ouders, familie en vrienden. Op zo’n moment heb je de neiging om te dralen, je voelt je zenuwachtig om zo’n eerste contact te leggen, maar dan besluit je om maar meteen de telefoon te pakken. Ik vertelde wie ik was, heb het even over het ongeluk gehad en stelde toen voor om een afspraak voor de volgende dag te maken. Dat was nog even ingewikkeld omdat het om meerdere
6
gezinnen ging, al waren twee van de verongelukte jongens broers. Toen ik vroeg: “Hoe zullen we dat doen”, zei de ouder aan de andere kant van de lijn meteen: “Ik zal zorgen dat morgen iedereen bij ons is.”’ Dikke vrienden De volgende dag kwam Hermien in een huis waar ongeveer zestien mensen bij elkaar zaten: ouders, broers en zusjes, vrienden, mensen van slachtofferhulp. ‘Het was donker en koud in die kamer. Je voelde gewoon dat ze lamgeslagen waren en in een soort verdoving verkeerden. Ik heb iedereen een hand gegeven en goed geluisterd wie wie was. Vrij snel daarna heb ik gezegd: we gaan het met z’n allen doen. Hebben jullie erover nagedacht wat jullie willen? Dat is namelijk ontzettend belangrijk dat je het echt samen doet. Het is hun zoon, broer of vriend. Je zult er vooral achter moeten komen wat deze voor hen betekent, hoe zij het leven of de vriendschap met hem ervaren hebben. Je voegt je naar hun wensen, zelf ben je slechts het middel. In de tekst die ik uiteindelijk schrijf, komen ook altijd letterlijke zinnen van de familie en naasten terug, zodat zij zich erin herkennen. Dat is natuurlijk het allerbelangrijkste in de afscheidsrede dat de naaste familie en vrienden de dierbare overledene herkennen en hun band met hem of haar bevestigd zien. Zo noemde een zusje haar broer: een lekkere, grote rommelkont, die ook goed kon plagen. Die zin gebruik ik dan. Tegelijkertijd moet je Belangrijk voor de familie die zo’n het sober houden en niet te veel uitweiden, want dan wordt het ingrijpend verlies overkomt, is dat je kunt te gedetailleerd en schiet het voor veel andere aanwezigen zijn luisteren. Dat geldt ook voor de omgeving. doel voorbij.’ Mensen moeten blijven luisteren, steeds Je krijgt hun persoonlijke ervaringen en verhalen te horen als je maar weer, en herinneringen blijven delen, hun vertrouwen wint en door heel veel vragen te stellen, aldus ook al voel je je tegenover zo’n verlies met Hermien. ‘Dat zei ik die middag ook: ik ga jullie heel veel lege handen staan. vragen, want ik wil jullie het graag zelf laten zeggen. Ook heb ik De laatste zin van Hermiens in memoriam in deze complexe situatie iedereen apart gesproken, want ik voor José, het 18-jarige meisje, luidde dan ook. Net als zaterdag wil ik jullie vragen om was bang dat ik de verhalen over de drie jongens niet uit elkaar die lege handen te gebruiken, want met zou kunnen houden. De mensen van slachtofferhulp waren lege handen kun je iemand aanraken, inmiddels vertrokken, want die zagen dat het wel goed zat. Op knuffelen of omarmen. Met lege handen zo’n middag worden er veel herinneringen opgehaald, er wordt kun je heel goed luisteren, kijken en horen. gelachen en gehuild. Zoals een van de moeders later nog zei: eigenlijk was het best wel een gezellige middag, we hebben zoveel verteld. Door het ophalen van de herinneringen komen de jongens weer even tot leven. Dat slijpt voor een paar uurtjes de scherpe kanten van het verdriet. Vervolgens kijk ik naar het beeld dat daaruit oprijst: het bleken drie dikke vrienden te zijn, die al van jongs af aan onafscheidelijk waren en in alles met elkaar optrokken. Ze hadden een passie voor auto’s, vooral Mazda’s, en hielden van hardcore muziek. Belangrijk is dat je je in die gesprekken dienstbaar opstelt. Het draait niet om jou, maar om hen. Zij moeten in het licht staan. Mijn taak is het om de rode draad uit al die belevenissen te halen: wat is nou heel belangrijk in hun leven? Bij hen was dat hun vriendschap. ‘ Enorme belangstelling Dat werd ook haar leidraad van het in memoriam dat zij tijdens hun gezamenlijke uitvaart zou uitspreken. Hermien: ‘Ik heb die teksten volgens een bepaald patroon opgebouwd. Het eerste deel was: wat betekent het als je als ouder je kind verliest; het leven is daarna nooit meer hetzelfde, je wordt met een vreselijk verdriet geconfronteerd. Het tweede deel ging over hen gezamenlijk en vooral over hun hechte vriendschap. Daarna heb ik drie keer een kort, persoonlijk in memoriam uitgesproken. Wel ben ik die alledrie op dezelfde manier begonnen en geëindigd om zo nog eens een keer hun onderlinge band te benadrukken. Ze woonden naast elkaar en kwamen zo veel bij elkaar over de vloer dat je bijna zou kunnen zeggen dat ze twee thuizen hadden.’
7
Zoiets heeft ze echter niet zomaar in elkaar gezet, daar zit ze dagen op te puzzelen. Hermien: ‘Maar dat doe ik graag. Ik ben in een heleboel dingen niet creatief, maar ik kan wel aardig schrijven en die gesprekken goed voeren. Met die talenten woeker ik dan.’ Met de ouders heeft ze in die dagen elke dag contact. Met de rest van de familie en vrienden was er de afspraak dat zij haar altijd mochten bellen.
‘Ik denk er elke dag nog aan’ Uiteraard laten die gesprekken en die dagen haar niet onberoerd. ‘Je beseft hoe kwetsbaar een mens is en hoe in een fractie van een seconde je leven kan veranderen. Je realiseert je ineens dat je heel erg boft dat jouw leven er zo uitziet, mijn kinderen zijn per slot van rekening al dik in de dertig. Maar het kan opeens ook zo maar gebeurd zijn. Daar confronteert dit je wel mee. Tegelijkertijd probeer je dat een beetje op de achtergrond te zetten, want anders kun je je werk niet goed doen.’ Daarbij ging het ook nog eens om een heel grote uitvaart, omdat de drie jongens gezamenlijk begraven zouden worden. Vanwege de enorme belangstelling vond de bijeenkomst zelfs plaats in de aula van de school in Heerde. Er zou politie aanwezig zijn om het verkeer te regelen en al te opdringerige cameramensen naar een bepaald punt langs de route te dirigeren, want tijdens de begrafenis mocht er niet gefilmd worden. Hermien: ‘Daar moet je je echter helemaal niet mee bezighouden. Wat ik heb geleerd, vooral als het om iets heel ingrijpends gaat, is om het juist heel klein te houden. Houd je niet bezig met of er wel genoeg stoelen zijn en dat soort zaken, maar zorg ervoor dat je vooral bezig bent met waar jij er voor bent. Daar moet je je op richten, anders loopt de spanning te veel op.’ Spanningsboog van elf dagen ‘Toen ik naar de uitvaart toe ging, voelde ik me wel gespannen en zenuwachtig. Maar dat is gauw weg. Dat is ook je professionaliteit. Op het moment dat ik daar sta om te gaan spreken, weet ik: ik kan iets voor hen betekenen. Daar richt ik me dan op. Op zo’n moment word ik ook niet emotioneel en hoef ik niets weg te slikken. Dat komt omdat je dan in je beroepsrol daar staat. Toen ik daarna als “mezelf” afscheid van hen nam, moest ik wel heel erg slikken.’ Weer thuis voelde Hermien zich erg opgelucht dat het voorbij was. ‘Het meisje was de vorige dag overleden en zou ook nog begraven worden, maar daarbij zou de dominee spreken, zo had ik gehoord. Dus ik had het achter de rug. Dat gevoel van opluchting duurde echter maar een uurtje. Toen ging de telefoon en vroeg de uitvaartondernemer mij namens de ouders of ik ook op haar uitvaart zou willen spreken. Dat is natuurlijk een eer, maar ik moest me er even echt toe zetten. Het hoorde erbij, dat begreep en voelde ik wel. Ik wilde het graag afmaken.’ Ze heeft dat ook gedaan, tot tevredenheid van haarzelf en de familie, maar daarna voelde ze pas hoeveel het van haar had gevergd. ‘Als je ergens voor staat, kun je een heleboel. Pas achteraf merkte ik dat het een spanningsboog van elf dagen is geweest, die een enorme wissel op me heeft getrokken. De coördinator van de HUB had nog gezegd: doe jij maar eens een maand niets. Dat vond ik onzin en beslist niet nodig. Maar achteraf had zij wel gelijk. Ik ben er nog lang mee bezig geweest, bijna tot op het moment van vandaag. Ik denk er ook elke dag wel eventjes aan en vraag me af hoe het met de ouders gaat. Voor hen is het leven onherstelbaar veranderd.’ Toch is zij niet meer bij hen langs geweest. ‘Dat doe ik nooit, mijn taak zit er immers op. Wel bel ik na elke uitvaart nog één keer op om te vragen hoe het ermee is en als ik merk dat ze hulp nodig hebben, verwijs ik ze door. Bij hen was dat niet nodig, omdat ze al veel professionele hulp hadden. Bovendien hebben ze heel veel steun aan elkaar. ‘ Al kijkt ze er tevreden op terug, er is bij haar iets veranderd, zo merkt Hermien op. ‘Ik ben mijn onbevangenheid kwijt. Draaide ik er vroeger mijn hand niet voor om om een moeilijke uitvaart te doen, nu vraag ik me af of ik zo’n ingrijpende gebeurtenis nog een keer aan zou kunnen. Als je ervoor staat, weet je niet wat het allemaal met je doet en dan kun je erg veel. Gelukkig maar, anders zou je er misschien niet eens aan beginnen. Maar als ik nu terugkijk, denk ik: goh, wat was het zwaar!’ Ze hoopt dat een ongeluk dat zoveel jonge levens eist nooit meer haar pad kruist. Mocht dat wel zo zijn, dan loopt zij er niet voor weg. Zo is zij nu eenmaal en ze weet dat ze het kan.
8
9
Gedicht
Zoals de pagina's van een krant Zoals de pagina's van een krant in het gras langzaam om slaan in de wind, en het is de wind niet die dit doet, zoals wanneer een deken in de avond, buiten, ligt alsof hij ligt te slapen, en het is de deken niet, zo niets is het, niets dan de verdrietige beweging van een hand, de weerloze houding van een lichaam, en er is geen hand, er is geen lichaam, terwijl ik toch zo dichtbij ben. Rutger Kopland uit: Al die mooie beloften, Van Oorschot, Amsterdam, 1978
10
Gedicht
Niemand De dood, zegt men, heeft genomen. Ik zat op de grond met een dode maar niemand kwam om te nemen. Ik lispelde ongehoorde kinderwoorden maar de laatste lucht vloog de stad in en niemand kwam om te nemen. Nee, er was in dit spel geen opzet, Niemand keek verder dan ik, niemand verpletterde ons met een grote vuist tegen het ellendig plaveisel. Niemand. Anna Enquist Uit: De tweede helft De Arbeiderspers 2001
Op 22 mei 1997 overleed dichter Herman De Coninck in de Portugese hoofdstad Lissabon tijdens een congres over literatuur plots aan een hartstilstand. Hij stierf op straat in bijzijn van Anna Enquist, die hem opving.
11
Fragment Door Mirre Bots ‘Iemand die na een paar weken ook met zijn ziel onder zijn arm loopt, is Arno, de zoon van mevrouw Van Wijck. Zij is een schippersvrouw van achtenvijftig en stervende aan kanker. Haar man is elf jaar geleden onverwachts overleden. Ze kan het nog in geuren en kleuren vertellen, zo heeft die plotselinge dood van haar man haar aangegrepen. Hij voelde zich niet lekker, opende het raampje van het schip omdat hij zich benauwd voelde, riep nog naar haar: ‘ik wil niet dood’, maar viel even later neer en overleed aan een hartaanval. Zij bleef achter met twee opgroeiende kinderen. Een niet geringe opgave, al heeft ze veel hulp gehad van een broer. Waarschijnlijk mede daarom is haar band met haar zoon erg hecht. Met haar dochter trouwens ook, maar die is inmiddels getrouwd en heeft haar eigen gezin, dat maakt het toch net iets anders. De laatste tien dagen, als zijn moeder steeds meer achteruit gaat, slaapt Arno ook in het hospice, omdat hij veel bij zijn moeder wil zijn en elders in het land woont. ‘Zij is er altijd voor mij geweest, heeft me met veel liefde opgevoed. Dus nu wil ik er voor haar zijn’, zo verzekert hij een paar keer. Hij is daar heel stellig en liefdevol in. Maar omdat haar conditie soms verandert – opeens gaat zijn moeder behoorlijk achteruit, dan weer stabiliseert haar situatie zich juist – en zijn moeder eigenlijk zo zwak is dat ze vooral veel slaapt, loopt hij nogal eens met zijn ziel onder zijn arm. Hij banjert rusteloos op en neer, weet niet goed wat te doen. Vandaag heeft hij dat nog eens extra sterk, omdat een vriendin de afspraak om samen naar de film te gaan heeft afgezegd, terwijl hij wel de behoefte heeft om zijn zinnen eens te verzetten. Maar het dilemma dat hij ook voelt – en dat hebben veel naasten die langere tijd bij hun familielid of partner willen waken – is dat hij aan de ene kant wil en hoopt dat het snel afgelopen is, maar zich hierover aan de andere kant ook schuldig voelt. Het is beter voor zijn moeder, want voor haar is het haast niet meer te doen, omdat ze zo zwak en vermoeid is - er is bijna niets meer van haar over -, maar ook een beetje beter voor hem. Het wordt toch steeds zwaarder om een paar weken lang zo nabij te zijn en eigenlijk niet veel te kunnen doen. De onmacht wordt voelbaarder. En dan ligt zijn moeder ook nog zo moeizaam en zwaar te ademen, dat is bijna niet om aan te zien. ‘Het is goed geweest’, kan hij zo mooi zeggen. ‘Laat haar maar gaan. Ze heeft haar rust verdiend.’ Dat is de ene kant van het verhaal. De andere kant is dat hij eigenlijk helemaal niet wil dat zijn moeder overlijdt, want dat is zo definitief. Dood is dood. Dan kan hij nooit meer bij haar zitten, haar hand vastpakken of haar nog even over haar wang aaien. En al die intense zorg van de laatste tijd valt dan ook ineens weg. Dat is ook een leegte die dreigt. Het is een duivels dilemma waar veel naasten mee kampen en dat nog eens wordt versterkt doordat ze zich tegelijkertijd ook schuldig voelen over die gedachte: was de ander maar dood, het duurt me allemaal te lang, ik voel me machteloos, ik weet er niet goed raad meer mee. Zo ook Arno. Hij voelt zich heen en weer geslingerd tussen die beide polen en vraagt zich af of hij er op het juiste moment wel is. Stel je voor dat hij net even de stad in is, als zijn moeder overlijdt, of in zijn eentje naar de film, dan is hij er niet op het moment dat zijn moeder haar laatste adem uitblaast. Maar als hij steeds hier zit of rondloopt, terwijl hij eigenlijk niets te doen heeft en zijn moeder hem ook niet echt nodig heeft, wordt hij tureluurs.’
Uit: Mirre Bots, De cirkel voltooien. Levenslessen in het hospice, uitgeverij Altamira-Becht, maart 2007, prijs € 12,50
12
De plotselinge dood Door Wouter Jongstra In zijn studie over de dood door de eeuwen heen beweert Phillippe Ariès dat het denkbeeld van de ‘mooie dood’ opnieuw gedefinieerd is. In plaats van het bewuste, verwachte, geritualiseerde afscheid dat het ooit was, komt de mooie dood nu precies overeen met wat vroeger een kwade dood was: namelijk de plotselinge dood. De dood die onverhoeds toeslaat. De dood die ons wegneemt in onze slaap. Er zijn verschillende verschillende manieren om naar een ‘mooie dood’ te kijken, die dood kan zowel plotseling zijn als een door betrokkenen diep ervaren sterfbed. Door een benadering van het sterven waarbij met liefdevolle zorg en verlichting van pijn die geboden kan worden zonder dat het leven kunstmatig wordt gerekt, krijgen mensen de tijd om het sterven te beleven. Dat kan een groot goed zijn. Want als het waar is dat in de schaduw van de dood de essentie van het leven pas in zijn volle omvang bekend wordt, betekent een plotselinge dood het gemis van die essentie. Daarom zal afscheid nemen van je dierbaren, terwijl je je als stervende kunt voorbereiden op de dood, voor velen een prettiger gedachte zijn dan een plotselinge dood. Mensen ervaren het als een buitengewoon rijke tijd. Toch kun je je ook voorstellen dat een plotselinge dood wel een mooie dood kan zijn, vooral als je dat vergelijkt met een langzame en eenzame dood in een ziekenhuisbed, waarbij men vaak met allerlei vervelende slangetjes op machines is aangesloten. Verschijningsvormen De plotselinge dood kent vele verschijningsvormen: zo is er het kindje van zes maanden dat in de wieg ligt te slapen en sterft doordat het wiegje aan één kant naar beneden valt. Dat is een monstruositeit die zijn weerga niet kent. Of een vrouw van 104 jaar oud die op een morgen niet meer wakker wordt. Of een meisje van 16 jaar oud, verdronken toen zij en haar vriend terugkwamen van een avondje stappen. Of een schizofrene jongeman van 29 jaar die voor de trein springt en zelf een einde aan zijn leven maakt. Of tot slot de vader van twee dochters die zichzelf verhangt in de garage, wetende dat één van zijn dochters hem zal vinden. Heftig In de sterfgevallen die ik heb meegemaakt, met name die van een plotselinge dood is er geen gelijk. Als je voor een gesprek bij de directe nabestaanden bent, kunnen sommige mensen geen woord uitbrengen en is een tweede bezoek met meer familie, vrienden en bekenden noodzakelijk om iets op papier te krijgen. Nabestaanden die een plotselinge dood hebben meegemaakt laat ik vaak de eerste minuten van het gesprek - of zelfs veel langer - hun gang gaan. Niet gelijk de feiten noteren, maar eerst aanhoren wat ze graag zelf kwijt willen. Soms is er alleen maar stilte. Vorig jaar was ik betrokken bij één van mijn allermoeilijkste en heftigste uitvaarten ooit. Een kindje van amper zes dagen werd doodgebeten door de hond van het gezin. De landelijke pers was er druk mee bezig en iedereen had er een mening over, ook op het internet.De ouders moesten onderduiken en ik bezocht ze daar middels een sluiproute. De moeder was in het begin erg stil en de vader wilde mij steeds meenemen naar het kleine witte kistje. Veel stof om te schrijven kreeg ik niet. Wel veel signalen over hoe ze zich hadden verheugd op dit kind en hoe het had kunnen zijn. Gelukkig kon ik bij het schrijven van mijn toespraak putten uit een rede van het jaar daarvoor.
In memoriam voor Dennis Nog bijna niets Zo jong en onwetend Maar toch zo groots en fijn
13
Wat jij voor ons hebt betekend En kon jij maar voor altijd bij ons zijn. Wat moet dit verschrikkelijk zeer doen. Is dit nu het einde? Misschien wel. Maar ook een nieuw begin! Een nieuw begin voor Wietze en Doetie en de rest van de familie en alle andere mensen die van het bestaan van Dennis geweten hebben, die van hem houden. Mijn naam is Wouter Jongstra uit Leek en Wietze en Doetie hebben mij toevertrouwd hier enkele gevoelens en herinneringen uit te spreken. Ik doe dit als vrijwillig uitvaartbegeleider namens het Humanistisch Verbond. Fijn dat jullie allen zijn gekomen. Voor jullie allen is het nu even nacht, er is stilte! En toch ook weer niet. Er zal ook storm woeden in jullie hoofd en jullie hart. Er zullen gevoelens strijden met elkaar en allemaal willen ze voorrang. Gevoelens van verdriet, pijn, angst, misschien ook wel woede, boosheid, hadden we maar dit of dat… En volkomen leeg zijn. Lamgeslagen, volledig kapot en geen doel meer voor ogen. Het is nog zo onwerkelijk, zelfs bij de aanblik van het kleine witte kistje. Het sterven en de dood van jullie kleine Dennis geeft aan hoe kwetsbaar we zijn, hoe teer we zijn als mensen, maar bovenal hoe kostbaar we zijn. We beginnen ons leven als embryo met de navelstreng verbonden aan de baarmoederwand. Het is onze eerste relatie. Qua interactie stelt het niet veel voor, maar het is letterlijk een vitale verbinding. We zijn van de navelstreng en een zak warme vloeistof afhankelijk voor de aanvoer van zuurstof en voedingsstoffen en warmte en veiligheid. Het is onze eerste intermenselijke verbintenis. Ouders voorzien in onze behoeften en zo kunnen wij overleven. De kleine Dennis heeft al heel veel warmte en veiligheid en genegenheid van Wietze en Doetie gekregen, zelfs toen hij nog niet eens geboren was. Doetie die Dennis steeds in haar buik voelde bewegen en Wietze die een hand op de buik van Doetie legt of zelfs zijn hoofd en zo het wonder kan waarnemen van de kleine Dennis. Wat waren ze trots en blij dat hun liefde voor elkaar levend zou worden in een zoon. Dat het een zoon zou worden wisten ze via een pretecho die ze hebben laten maken, want ze waren o zo nieuwsgierig wat het zou worden. En Doetie dartte er tijdens de zwangerschap nog lustig op los. Ze is er heel goed in, zo zei ze mij, en heeft al vele prijzen gewonnen. Negen maanden elke dag toeleven naar één van de mooiste momenten van je leven. De geboorte van je kind. Het was jullie grootste wens. Het werd een zware bevalling, maar op 31 mei om twee minuten voor zeven wordt Dennis geboren. Een uiterst knap blond jongetje. En Wietze en Doetie werden heit en mem en dat voelde zo fijn, als een voltooiing van een onvoorwaardelijke liefde op het eerste gezicht, geweldig. Dat kleine, lieve, warme, mensje, zo lief, zo teer. Fantastisch! De eerste taak in het leven is om enige controle te verwerven over ons motorische en autonome stelsel, wat vrijheid geeft om meer aandacht te besteden aan de ooooh’s en aaah’s van de persoon die ons knuffelt. Soms wil je gewiegd of gekieteld worden. Of beklopt worden om een boertje te doen. Kinderen leren snel om dergelijke wensen kenbaar te maken. Dit leerproces begint bij onze vroegste ervaringen met onze mem, Doetie natuurlijk. Onze mem past zich aan ons ritme en onze behoeften aan door ons vast te houden en te wiegen, te voeden en te kalmeren, aan te moedigen en te verzorgen, terwijl wij haar – met ons gekronkel en onze opwinding, onze glimlachjes en andere uitingen van tevredenheid – laten weten dat ze het allemaal prima doet. Dennis uitte zich door tijdens het autorijden heel erg rustig te worden en toen Dennis voor het eerst even buiten in de kinderwagen lag vertrok zijn gezichtje door het felle licht. Dat was een mooi moment voor Wietze en Doetie. De babykamer was ingericht in smetteloos wit met een dekentje met felle kleuren en heel veel beren rondom. En jullie konden al wegdromen bij het idee van het samen opvoeden, er mee pronken, lekker in badje poedelen en mooie kleertjes aanschaffen voor hem.
14
En Wietze had al bedacht dat hij, als Dennis rond de 7 jaar oud was, maar een squad moest hebben. Een motortje op vier wielen. En vrijdag hadden jullie al even bedacht om er met zijn drietjes even op uit te gaan, om te gaan winkelen en de geboortekaartjes die dan klaar waren te versturen, maar het werd een ander kaartje, want in de vroege ochtend van vrijdag 9 juni komen Wietze en Doetie in een horrorfilm terecht. Het scenario van deze film kan niemand zelf bedenken. Hier schieten alle woorden tekort en de afloop van dit tragisch ongeval is een monstruositeit die nog lang zal nagalmen.De beelden die Doetie en Wietze op hun netvlies hebben gekregen zijn daar waarschijnlijk nooit meer weg te branden. Voor de tijd die nu gaat komen, waarin het gemis zo goed voelbaar zal zijn, wil ik jullie allen veel kracht wensen en de steun van elkaar, maar ook troost dat lieve herinneringen de pijn en het verdriet verzachten en op den duur elkaar wat kunnen verdragen in de tijd. Want deze pijn, deze wond zoals jullie die nu voelen, kan niet even weggekust worden en snel genezen. Sigmund Freud heeft ooit geschreven: ”Al weten we dat na zo’n verschrikkelijk verlies de hevigheid van het rouwen kan afnemen, we weten ook dat we soms ontroostbaar zullen blijven en nooit een vervanging zullen vinden. Wat de leegte ook zal vullen, ook al wordt ze helemaal gevuld, het blijft toch anders.” Maar morgen is er een ander leven. Een leven zonder Dennis. Jullie zullen erg moeten wennen aan datgene wat onveranderlijk is, wat we niet meer kunnen terugdraaien. We noemen dat rouwen en het kan ‘t beste worden omschreven als het aanpassen aan de verliezen in je leven. Soms kan het rouwen weer afnemen, maar soms is de kerf in je ziel zo diep dat je altijd een soort pijn met je mee zult dragen. Innerlijke kracht en kracht van buitenaf is daarbij onontbeerlijk om er weer enigszins bovenop te komen. Wietze en Doetie hebben jullie allen hard nodig, zeker ook nu de buitenwereld soms keihard reageert. Blijf maar praten over de verwachtingen van het nieuwe wonder, en wellicht een ander nieuw wonder en hoe trots je al wel niet was. En je zult altijd blijven zeggen: Dennis is mijn, onze zoon geweest. En Mem de Groot zei het zo treffend. Het zal altijd mijn eerste kleinkind blijven.
15
want In de diepste lagen van onze ziel Waar niemand komen kan Hebben wij je zachtjes neergelegd Getroost, gestreeld, lieve woordjes gezegd Je gezichtje gekust Onszelf verloren in jouw eeuwige rust * * Uit: ‘Geen blote voetjes in het gras’ , uitgegeven door de stichting Lieve Engeltjes. ik moet je hier met pijn eenzaam achterlaten
Bij het graf van Dennis is het volgende gedicht voorgedragen: Eens werd jij uit niets in diepe duisternis Geweven in de moederschoot En prachtig kwam je aan het licht Je ademde en schreide Jij ging de weg die jij alleen kon gaan ten einde toe Je ademde en schreide Nu hebben we je weggedragen Het laatste wat van jou gebleven is, dat stoffelijke weefsel, zal in de diepe duisternis van moeder aarde teruggaan naar de stof waaruit het eens geweven is. Maar jij Dennis, jij blijft “jij” Een spoor getrokken in ons leven Onzichtbaar en onkenbaar eens, Maar nu gekend, Je naam Dennis voor altijd in ons hart geschreven.
16
Hoe niet te condoleren, ook voor burgemeesters Door Hans Wibbens Op zoek naar artikelen over het thema plotselinge dood vond Martijn Rozing een stuk van Hans Wibbens. Dit artikel werd eerder geplaatst in het Contactblad van 1998. Hans Wibbens deed een beroep op de humanistische uitvaartbegeleiding na het plotselinge overlijden van zijn vrouw. Rena Andersen begeleidde de uitvaart. Hieronder doet Hans ‘verslag’ van wat hij als troostend ervaren heeft en wat niet niet. Het is een uur geleden dat ik thuis ben gekomen. De politie heeft mij van school gehaald met de mededeling dat mijn vrouw (37 jaar) plotseling door een hartstilstand is overleden. Samen met de kinderen (9 en 10 jaar) zijn we wanhopig en intens bedroefd. Dan gaat de bel. Er staat een oud-collega voor de deur. ‘Het is vreselijk,’ zegt ze als ik de deur open doe. Ik weet niet wat ik moet. Hoe kan dit? Alleen de buren en de familie weten het net. Deze vrouw woont in het buitengebied van onze stad. Ben ik zo bekend? Na een paar minuten gaat ze weg. Een paar tellen later gaat de telefoon. Een vriendin van mijn vrouw zegt: ‘Het is toch niet waar wat ik heb gehoord?’ ‘Wat zou ze gehoord hebben’, denk ik, maar goed, ik beaam dat mijn vrouw is overleden. Ze zegt dat ze haar twee uur gelden nog heeft gesproken. Het lijkt of ze me wil vertellen dat ik droom. Het is toch niet zo want mijn vrouw ligt echt dood naast me op de bank. Door die twee telefoontjes raak ik in paniek. Belt hier iedereen elkaar op en dan mij. Van de dokter moet ik schone kleding opzoeken voor als mijn vrouw wordt afgelegd. Ik bel twee vriendinnen van mijn vrouw op. Gelukkig ze weten nog van niets….. Weer anderhalf uur later is de begrafenisondernemer er. De zakelijke kant wordt geregeld. Afleggen? Welnee, dat komt pas later, eerst een kist uitzoeken. Gelukkig dat weet ik nog. We willen de standaardkist. De man glimlacht en vertelt dat die niet bestaat. Ik krijg op elke kist gewoon een standaardkorting… Samen met de kinderen vinden we een mooie kist. Een dik uur later wordt mijn vrouw afgelegd. In het donker konden de mensen mijn huis niet
vinden! Ik wil wel even schuiven met mijn vrouw of over een bank heen tillen. Voor het eerst kom ik mensen, tegen, mensen die heel netjes met mijn vrouw willen omgaan. Er wordt niet zomaar getild of geschoven! Alles gaat heel rustig en met achting voor mijn vrouw. De volgende dag komt een andere begrafenisondernemer, te laat. Wat de begrafenisondernemer de vorige allemaal aangaf blijkt nu niet of heel moeilijk te kunnen. De dag, de tijd en natuurlijk de koffie wordt geregeld. Natuurlijk heeft hij de enveloppen vergeten, dus moeten we weer wachten. Die dag komt een vertegen-woordiger van de sportvereniging langs. Hij geeft aan dat alle wedstrijden ter nagedachtenis van mijn vrouw zijn afgelast. Dat is een streep door de rekening van mijn kinderen die dat niet hadden verwacht. Gelukkig wordt alles teruggedraaid en gaan hun wedstrijden toch door. De eerste mensen spreken je aan: ‘Geluk-kig heb je de kinderen nog…’ Hoe kan een mens het bedenken? Mijn kinderen zijn juist nu mijn grootste zorg. Ze hebben een levenservaring opgedaan die ze nooit zullen vergeten! Mijn dochter heeft mijn vrouw zelfs gevonden! Zullen ze ooit weer lachen…? Er komen nog veel meer adviezen: ‘Ach, je bent nog jong. Je moet de tijd ervoor nemen. Ga niet te snel aan het werk. Probeer zo snel mogelijk weer het ritme op te pakken.’ Natuurlijk kan ik bij iedereen aankloppen als ik hulp nodig heb! Gelukkig waarschuwt men mij ook dat ik nu ‘vrienden zal leren kennen’. De crematie is goed geregeld volgens het boekje van de uitvaartonderneming. Door de komst van Rena krijg ik twee dagen later wat meer zicht op wat ik zelf wil. Rena liet mij praten 17
en mij zelf vertellen wat ik wilde. Hierna werd de hele opzet van de crematie anders. Het wordt ons afscheid van mijn vrouw en de moeder van onze kinderen. Mensen mogen bij ons afscheid aanwezig zijn. Wij moeten afscheid nemen. Rena zorgde ervoor dat het ons afscheid werd. Toen de begrafenisondernemer de volgende dag de nieuwe opzet hoorde was hij er niet erg enthousiast over maar goed, het kon. Om de kinderen wat voor te bereiden gingen we op afspraak die middag naar het crematorium. Natuurlijk was de begrafenisondernemer weer te laat en voelden we ons verlaten. Hierdoor zijn we gaan lopen en konden de kinderen samen met mij kennismaken met het gebouw en de inrichting. Door de slechte ervaring met de eerste mensen kwam op de kaart te staan dat ik geen bezoek aan huis wilde. Maar je moet je huis wel uit. Je komt mensen tegen. Je ziet mensen schrikken als ze je zien en je ziet ze vlak voor je neus een winkel inschieten of druk tegen elkaar praten alsof ze je niet hebben gezien. Eigenlijk wil ik best praten over ons verdriet maar als ze mij ontlopen kan dat niet. Dagelijks krijg je kaartjes. Het wordt een gewoonte. Elke dag een stapel kaartjes. Het is heel bijzonder als mensen iets persoonlijks op een kaart schrijven. Dan op een dag ligt er helemaal niets! Is de postbode je vergeten? Nee, het is over. Het afscheid van mijn vrouw is heel bijzonder. Men vindt mij knap en heel bijzonder. Opnieuw kom je mensen tegen: ‘Het was heel bijzonder wat je hebt gedaan, je kunt zien dat je als directeur van een basis-school gewend bent voor meerdere mensen te spreken.’ Moet je zeggen dat je op je opleiding ook hierin les krijgt? ‘Gebruik je medicijnen?’vraagt een ander. ‘Nee hoor’, zeg je verbaasd. Je schrikt van zo’n opmerking. Ik heb dus een ander gedrag. Ben ik te vrolijk of juist te neerslachtig? Voldoe ik niet aan het beeld dat mensen van mij hebben? Achteraf hoor je dat ze vonden dat we zo bewust afscheid van mijn vrouw hebben genomen!
Ik krijg steeds sterker de behoefte om alle voorvallen maar eens op te schrijven. Want de voorvallen blijven gewoon doorgaan. Na een week wordt er om 22.00 uur aan de deur gebeld. Het is de burgemeester. Ik ben verbaasd. Wat moet die hier. Even kijk ik naar zijn handen. Hij heeft niets bij zich en ik denk aan de foto’s in de krant. Dan zie je de burgemeester samen met de jubilaris en een cadeau in de vorm van een fruitmand. Tijdens de werkbespreking met de politie is hij op de hoogte gebracht van wat mij is overkomen en komt mij dus condoleren. Als hij weggaat vraagt hij om een foto van mijn vrouw. Wat is dit nu? Hij kende haar niet. Dit gesprek is nu zo zinloos geworden, een verhaal om het verhaal. Ook hij gaat zeggen dat ik een slechte tijd tegemoet ga. Ja, als onderwijzer weet ik dat na november de maand december komt en dat dat in de regel een feestmaand is. Toch zeg je dat allemaal niet meer hardop, want als je dat een keer hebt gezegd hoor je dat je cynisch bent geworden, dat je het dus allemaal niet aan kan. Gelukkig heb ik mijn dagboek en dat luistert wel naar al mijn verhalen. Daarin beschrijf ik ook het gevoel dat mensen verwachten dat ik inzak. Ik ben te dapper, dit kan eigenlijk niet. Steeds blijft men vragen of het allemaal nog wel gaat. Het lijkt alsof ze niets met deze situatie kunnen. Men verwacht een hulpvraag, zodat ze die arme man kunnen helpen. Kijken en wachten of je in de put valt. Want dan kunnen ze je helpen. Vreemd genoeg blijken al onze vrienden ook echte vrienden te zijn en word ik goed geholpen als ik die mensen hulp vraag. Er blijken ook meer vrienden te zijn en het is heerlijk te merken dat ik de weg kan belopen. Wat heb ik heel lang het gevoel gehad dat ik me moest verdedigen voor de buitenwereld. Een goed voorbeeld daarvan is de as. De kinderen wilden niet dat de as werd verstrooid zoals wij dat zelf hadden opgesteld. De as plaatsen in een enorme zuil waarop alleen een zilverenplaatje mocht met de naam vonden we vreselijk, evenals het begraven op de begraafplaats. Ik kreeg de wind van voren toen
18
ik bij het crematorium vroeg ‘of ik een adres kon krijgen van de makers van urnen’: ‘Meneer wil hem zeker rechtstreeks kopen’. ‘Nee, dat niet. Het mocht ook via hun maar ik wilde alleen iets meer informatie,’ verdedigde ik me. Door hulpvaardige vrienden kreeg ik toch het adres en gingen we bij de kunstenaar op bezoek. We kochten een zuil voor de as om te begraven en een urn in de vorm van een vlinder die in onze tuin zou komen te staan. ‘Ik had nu mijn eigen kerkhof,’ werd er fijntjes opgemerkt
toen ik het aan kennissen vertelde. Diezelfde mensen die zeiden dat je niets van de buitenwereld moest aantrekken. Ach, al die mensen bedoelen het niet verkeerd wordt er dan gezegd. Ook de mensen die het voor hun beroep doen, maken zulke fouten. Ze weten niet hoe ze ermee om moeten gaan. Het is een troost om dat te weten….. Knap, dat Rena zich tussen al die mensen zo heeft kunnen onderscheiden.
19
Gedicht
(Bron beeld: Internet )
Tweeluik van je dood 1.
De zoon ligt naast je, maar je durft hem niet aan te raken. Groot, denk je, is het dood gewicht van zijn lichaam, en je vraagt, want je zegt dat jij het niet kunt, of ze je aflossen. Je wilt liever niet weten of het een dubbele fractuur was of een kneuzing van de hersenkwab linksvoor; je wilt liever niet weten of de sok werkelijk aan de rechtervoet hoorde, hoe de broek, of de witte schoenen, of het shirt, die jij zo mooi vond.
2.
Ik herken een andere dag in de gewoonte me te kammen, de ramen te openen, onderdanig naar de keuken te gaan; ik raakte hem aan in deze onverschilligheid van dingen die hun plaats vreemd zijn; ik zie hem in de afmeting van het huis: meetkundig moet het wel worden herzien, maten moeten van de oppervlakte afgetrokken, zelfs van de muren en uit de hoeken moet het dichte stof van je stem afgenomen.
Gustavo Jiménez Aguirre Uit: Het laatste Anker, 300 gedichten over dood en wat troost uit de hele wereld, Altas, 2003
Troostbrief van Plutarchus 20
Plutarchus (46(46-120 na Chr.) was historicus, biograaf en moraalfilosoof. Vanwege zijn harmonische persoonlijkheid, zijn wijsheid en verdraagzaamheid verdiende verdiende hij de bijnaam ‘de Wijze van Chaeronea’. Zijn praktische levenskunst wordt voornamelijk gekenmerkt door affectie en sympathie. Een prachtig voorbeeld daarvan is de Troostbrief aan zijn vrouw over de dood van hun dochtertje. Mijn lieve vrouw, Je hebt wel een bode gezonden om het bericht te brengen van de dood van ons dochtertje, maar het blijkt, dat hij, reizende in de richting van Athene, mij misgelopen heeft.Toen ik in Tanagra kwam hoorde ik het nieuws van ons nichtje. Ik denk dat de begrafenis al geweest is en ik hoop, nu alles achter de rug is, dat hij er nu en later zo min mogelijk verdriet over zult hebben. En als er nog iets is, dat je nagelaten hebt, omdat je eerst mijn mening erover wilde weten, iets, waarvan je denkt dat het je verdriet zal verlichten, dan moet je dat toch maar direct doen, zonder overdrijving of bijgeloof. Dat zijn trouwens fouten, waar je geen last van hebt. Maar, lieve vrouw, laten wij ons, ondanks ons verdriet, beiden beheersen. Ik voor mij besef heel goed hoe groot dit verlies is, maar als ik zou bemerken dat hij daarbij je zelfbeheersing had verloren, zou ik dat nog meer betreuren dan het gebeurde zelf. Toch ben ook ik niet ‘uit eikenhout of steen’ geboren. Dat weet je zelf wel, jij die zoveel kinderen samen met mij hebt opgevoed. Ik weet ook, hoe blij je was, toen we na vier zonen eindelijk een dochtertje kregen. Ik vond daarin gerede aanleiding het kindje naar jou te noemen. De liefde voor zulke jonge kinderen heeft een bepaalde hevigheid, want de vreugde over hen is nog zuiver en er bestaan geen boosheid of verwijten over en weer. Zelf had ons dochtertje van nature een bijzondere vriendelijkheid en zachtheid en haar wederliefde gaf ons vreugde en een diep besef van haar ruime hartje. Want zij vroeg aan haar voedster om niet alleen aan andere kinderen, maar ook aan voorwerpen waar ze van hield, en aan haar speelgoed de borst te geven, als noodde ze die aan haar eigen tafel. Uit vriendelijkheid schonk zij weg van het goede dat zij had en ze deelde het liefste wat ze had met hen die haar lief waren. Maar ik zie niet in, lieve vrouw, waarom deze eigenschappen van haar ons tijdens haar leven zouden verhouden, maar ons nu tot een kwelling zouden zijn, als we eraan terugdenken. Eerder vrees ik het tegenovergestelde: dat wij door ons verdriet opzij te zetten, tegelijkertijd onze herinnering aan haar opzij zullen zetten, zoals Klymene die zei: ‘ Ik haat de kromme boog van sterk kornoeljehout, Weg met die jongens, die hun jonge lichaam trainen….’ Altijd was Klymene op de vlucht voor de herinnering aan haar zoon Phaëton, omdat ze daar verdriet van har. De menselijke natuur vlucht voor het verdriet. Maar zoals ons kind het liefste en mooiste op de wereld was, om te zien en om te horen, zo lief en mooi moet ook de gedachte aan haar ons bijblijven. Die gedachte zal ons meer vreugde, ja, vele malen meer vreugde verschaffen dan verdriet. Of het moest zijn, dat wij met de woorden die wij zo dikwijls tot anderen spraken, onszelf niet kunnen helpen. Wij moeten niet bij de pakken neerzitten en onszelf opsluiten, en voor die vreugde van toen betalen met velen groter smart. Degenen die erbij waren vertellen verwonderd, dat jij zelfs geen rouw draagt, dat noch Jijzelf noch de dienaressen het uiterlijk verwaarloosd hebben, dat er geen pracht en praal was rond de begrafenis als bij een feest, maar dat alles stijlvol en geruisloos verliep, slechts in aanwezigheid van verwanten. En het was voor mij geen verassing dat hij, die jezelf nooit mooi maakte voor het theater of voor een processie, maar luxe zinloos vond, zelfs bij genoegens, voor momenten van verdriet een rustige eenvoud hebt bewaard. Want niet alleen bij de Bacchusdienst moet de ingetogen vrouw zichzelf blijven, maar ze moet weten dat in de heftige storm van haar smart evenveel zelfbeheersing geëist wordt, een zelfbeheersing, die niet in strijd is met de moederliefde, zoals het gros van de mensen denkt, maar die het tegengestelde is van losbandigheid. Uit liefde missen wij ons gestorven kind en eren het en denken eraan terug.
21
Maar een onverzadigbare drang om te klagen, die ons tot luide jammerklachten brengt en tot zelfkastijding, is even beschamend als onbeheerstheid in onze genoegens, ofschoon men die soort van onbeheerstheid zou kunnen verontschuldigen, omdat daar felle smart veroorzaakt wordt door iets vreselijks in plaats van iets feestelijks. Want wat is onlogischer, dan niet te overdrijven als wij lachen en juichen, maar onszelf te laten gaan als wij huilen en jammeren, terwijl al die emoties toch uit éénzelfde bron voortkomen? En wat is onlogischer dan dat sommige mannen met hun vrouwen twisten over mirre over het haar en over purperen gewaden, maar dat ze wél goed vinden, dat de vrouwen het haar afscheren als teken van rouw, dat ze hun kleren zwart verven en dat ze er onelegant bijzitten? En wat het ergste is: als de vrouwen hun dienaren en de dienstmeisjes streng en onrechtvaardig straffen, dan komen de mannen in opstand en roepen de vrouwen tot de orden. Maar ze letten er niet op, als die vrouwen zichzelf streng straffen, hoewel hun verdriet een zachte, vriendelijke behandeling vereist. Maar wij, mijn lieve vrouw, hadden noch voor de ene, noch voor de andere onenigheid ooit aanleiding. Want aan de ene kant heeft jouw eenvoudige kleding en levenswijze alle filosofen verbaasd, die ooit bij ons op bezoek waren. Aan al onze medeburgers bied jij bij religieuze plechtigheden of in het theater hetzelfde schouwspel: jouw eenvoud. Aan de andere kant heb jij vroeger al grote dapperheid getoond in omstandigheden gelijk aan die van nu: toen wij ons oudste kind verloren en toen onze lieve Charon stierf. Ik herinner mij, dat vreemdelingen mij vergezelden op mijn reis over de zee en dat ze met de anderen mee mij begeleidden naar huis, nadat het bericht van de dood van het kind ons bereikt had. Maar toen zij de grote rust en stilte zagen, dachten zij, zoals ze later ook aan anderen vertelden, dat het niets ergs was en dat het een vals gerucht was geweest. Zo zorgvuldig had hij het huishouden laten doorgaan, hoewel het moment aanleiding gaf tot grote wanorde. Toch had hij het kind aan je eigen borst gezoogd. Jouw gedrag was edel en gaf blijk van echte moederliefde. De meeste moeders echter geven hun kinderen in handen van voedsters om ze schoon te houden en mooi aan te kleden: een enkele keer nemen ze de kinderen in de armen en spelen ermee als met speelgoed. Maar als de kinderen dood gaan, geven ze zich over aan zinloos en ondankbaar verdriet, niet uit liefde – want liefde is redelijk en goed – maar omdat de combinatie van een beetje moederlijk instinct en een heleboel conventie hun rouwbeklag wild, extatisch en ontroostbaar maakt. Dit schijnt Sous niet ontgaan te zijn. Hij vertelt, dat Zeus de functies verdeelde onder de goden en ook Verdriet haar deel vroeg. Zeus stemde toe, maar zij mocht alleen geven aan de mensen die haar vrijwillig kozen. In principe is dit waar: iedereen lijdt slechts in zoverre hijzelf verkiest. Maar als Verdriet haar intrek bij je heeft genomen in de loop van de tijd, gaat ze niet meer van je weg al wil je het nog zo graag. Daarom moeten we de deur niet voor haar openen door rouw te dragen of ons de haren uit te rukken of iets dergelijks. Zulke dingen confronteren het hart dagelijks met de smart, maken het bang en klein, krampachtig en benepen, en sluiten het af voor alle invloeden ten goede. Dan neemt het hart geen deel aan lachten, aan zonlicht, aan een vrolijke tafel. Omdat het zich hult in verwaarlozing van het lichaam en een afkeer van geurige zalven, baden en andere lichaamsverzorging. Maar juist het tegenovergestelde zou moeten gebeuren, namelijk dat de ziel in haar ellende wordt gesteund door een uitstekende lichamelijk toestand. Verdriet verliest haar kracht als zij opgenomen wordt in de rust van het lichaam, zoals golven zich neerleggen bij rustig weer. Wanneer echter het lichaam langzaamaan vervuilt door een slechte verzorging en dan Verdriet de ziel niets goed of weldadigs zendt, maar slechts gejammer en geween, als bijtende en irriterende uitwasemingen, dan kan niemand zich daarvan herstellen, hoe vurig dat hij het ook wenst. Zo vreselijk is de ziel er als aan toe. Daar staat tegenover, dat ik helemaal niet bang ben voor datgene, wat in ons geval het afschuwelijkst is, namelijk ‘de visites van klaagvrouwen, de verderfelijken’ en hun kreten en gemeenschappelijke klaagzangen, waarmee ze de smart heviger maken en wetten als een mes. Ze laten ons verdriet niet tot rust komen, noch door anderen, noch vanzelf. Ik weet wat een strijd je moest voeren, toen je Theons zuster kwam helpen, en wel een strijd tegen die vrouwen die met geween en geklaag aan kwamen zetten, alsof ze inderdaad ‘vuur op vuur’ stapelden. Want als men je huis in brand ziet staan, blust men het zo vlug en krachtig als men kan, maar omdat deze vrienden zelf verteerd worden door een
22
vuur in het hart brengen ze nog meer brandstof aan. En hoewel het niet toegestaan is de handen te leggen op iemand die lijdt aan een oogziekte, en men de ontstoken plaats niet mag aanraken, gebeurt zoiets wél bij degene die rouwt. Deze zit rustig, en laat iedere voorbijganger de pijnlijke plek aanraken! Een lichte prikkeling of een schrammetje maakt de plek al open. Voor zoiets zul jij je hoeden, dat weet ik. Probeer je de tijd te herinneren, en doe dat telkens weer, waarin ons kleintje nog niet geboren was en wij over het lot niets te klagen hadden. Tracht daarna het heden met het verleden te verbinden, alsof de omstandigheden voor ons weer die van vroeger waren. Het zal en dan de schijn van hebben, lieve vrouw, dat wij het feit betreuren dat ons kind ooit geboren is, indien wij door ons gedrag laten blijken, dat de toestand vóór haar geboorte ons liever was. Toch moeten wij de twee tussenliggende jaren niet vergeten. Die hebben ons immers grote vreugde bezorgd en we moeten ze daarom als goed beschouwen, en niet het korte geluk als een groot kwaad zien. Evenmin moeten we ondankbaar zijn voor een groot geschenk, omdat het lot er niet aan toevoegde wat wij wensten. Immers, voor eerbied tegenover de godheid en een berustende houding tegenover het lot, krijgen wij een schone en heerlijke prijs. Wie in moeilijke omstandigheden als deze, zijn herinnering bepaalt bij het goede en zijn gedachten richt op het mooie, lichte deel van zijn leven, zonder acht te slaan op het duistere en verwarde deel, stilt de pijn ofwel maakt hem klein en zwak, door hem met het tegenovergestelde te mengen. Zoals parfum ons altijd verkwikt, maar tevens een middel is tegen akelige geurtjes, zo is de betekenis van positieve gedachten vérstrekkender en noodzakelijker in moeilijke omstandigheden. Voor wie niet schroomt aan zijn geluk terug te denken en het lot niet over alles aanklaagt, is het een tegengif. Wat ons allerminst past is: klagen over ons leven omdat er, als op een boek, een enkel vlekje is gekomen is, terwijl toch de andere bladzijden schoon en onbevlekt zijn. Want je hebt toch wel eens de uitspraak gehoord, dat geluk op goede beginselen berust die uitlopen op een vaste gewoonte. De veranderingen, die het lot teweegbrengt, brengen ons dan niet van de juiste weg af en ze veroorzaken geen noodlottige ontsporing van je leven. Maar ook al moeten wij ons, evenals de grote massa noodgedwongen laten leiden door de uiterlijke omstandigheden, ook al moeten wij bij elkaar optellen wat het lot ons geeft, en de eerste de beste voorbijganger over ons lot laten oordelen, toch is het beter niet te letten op de tranen en het gejammer van de bezoekers. Dat is maar een komedie, opgevoerd onder invloed van een afschuwelijke gewoonte en tegenover ieder, die lijdt. Je moet liever bedenken, hoe benijdenswaardig je nog bent in hun ogen, omdat jij nog kinderen hebt, een huis en een goed leven. Het zou onredelijk zijn als jij, zolang er nog iemand met je zou willen ruilen, ook al overkwam hem het leed dat ons nu treft, zou klagen en ontevreden zijn, al treft dat leed jou inderdaad. Even onredelijk zou het zij, uit dit felle leed niet te leren, dat hetgeen ons overblijft nog zo goed is, maar in plaats daarvan de tekortkomingen van je leven nauwkeurig te noteren en erop af te geven. Zo doen de critici van Homerus: ze gooien die versregels eruit waarvan ze vinden dat ze te weinig ‘kop’ hebben en te veel ‘ staart’, terwijl ze rustig over verschillende passages heen lezen. Onredelijk is het tenslotte om het goede op te tekenen zonder nauwkeurig onderscheid, en zó te worden als geldzuchtige mensen, die de slaag van hun gierigheid zijn. Ze maken geen gebruik van hun rijkdom, die ze vergaren, maar klagen en zijn doodongelukkig als ze hem verliezen. Als jij met ons kind medelijden hebt, omdat het gestorven is zonder ooit getrouwd te zijn en kinderen gehad te hebben, kun je troost vinden in de gedachte dat jijzelf aan beide levensvervulling deel gehad hebt. Dit zijn voor degene die ze nooit bezeten heeft geen grote voorrechten, en die ze wel bezit, beseft het nauwelijks. Dat ons kind op weg is naar een land zonder pijn mag ons geen pijn doen. Want wat voor verdriet kunnen wij ervan hebben, dat voor haar geen verdriet meer bestaat? Zelfs een groot gemis verliest het smartelijke, als men het punt bereikt, dat men het gemis niet meer als zodanig voelt. Jouw Timoxena is van kleine dingen beroofd, want ze kende slechts het kleine en verheugde zich daarin. Hoe echter zou men kunnen zeggen dat ze beroofd is van grote dingen, die ze immers nooit gezien, begrepen of bedacht heeft? Ik weet dat jij de beginselen van die andere groep niet huldigt, namelijk die van Epicurus, die veel aanhang heeft en die beweert, dat ‘hetgeen in ontbinding is overgegaan’ geen pijn kan lijden. Wij hebben geleerd iets anders te geloven, door wat onze voorvaderen ons leerden en door de mystieke
23
symbolen van de Bacchusdienst. Bedenk dus dat de ziel, die onvergankelijk is, hetzelfde voelt als een gevangen vogel. Als hij lang in het lichaam is geweest en in dit aardse leven als het ware tam geworden is, door vele bezigheden en langdurige gewoonten, strijkt hij opnieuw neer in een lichaam en wordt door vele geboortes voortdurend verwikkeld in de vreugde en het leed van deze wereld. Denk niet, dat de oude dag als iets minderwaardigs beschouwd wordt en een slechte naam heeft vanwege de rimpels, de grijze haren en de zwakheid van het lichaam. Nee, dít is het ergste, dat men zijn ziel muf laat worden door herinneringen aan de andere wereld en hem tegelijk laat hangen aan deze wereld, hem verdraait en verkrampt. Want door deze binding houdt de ziel de vorm, die het lichaam eraan geeft. Maar de ziel, die na zijn gevangenneming in het lichaam daar slechts korte tijd blijft en die dan door hogere krachten wordt gegrepen, gaat zijn bestemming tegemoet. Hij komt als het ware vrij uit een gebogen houding, zonder dat zijn soepelheid en zachtheid geschaad worden. Vuur vlamt snel weer op, als iemand het blust en daarna weer aansteekt, maar het is moeilijker weer aan te steken, als het lang uitgeblust is geweest. Zo vergaat het die zielen het best, naar de dichter zegt, die ‘de poort van Hades zeer snel binnengaan’, voordat een grote liefde voor de aardse zaken hen heeft aangetast en zij slap en week zijn geworden, met het lichaam mee, alsof zij door bepaalde chemische stoffen met het lichaam versmolten zijn. De waarheid van mijn beweringen blijkt nog meer uit de gewoonten van onze voorvaderen. Want wanneer hun kinderen stierven brachten zij hun geen plengoffers en hielden ook geen van de gebruiken in ere, die de anderen blijkbaar in ere houden. Want die kinderen hebben geen deel meer aan de aarde en het aardse leven. Ook hielden onze voorvaderen zich niet bezig met het graven en grafstenen; ze baarden de doden niet op en hielden geen wacht bij de lichamen. De wetten verbieden ons daarom voor kinderen rouw te dragen, omdat het niet past dat te doen ter wille van hem, die naar een beter lot en een beter land verhuisd zijn. Omdat het moeilijker is, die dingen niet te geloven dan ze wel te geloven, moeten wij ons naar buiten toe gedragen, zoals de wet het wil. Innerlijk moet ons gedrag nog zuiverder, reiner en ingetogener zijn! Uit: De wijze van Chaeronea; Een keuze uit Plutarchus’ moralia. Meulenhof, Amsterdam 1962
24
Gedichten Over tienduizend jaar Over tienduizend jaar smelt het ijs. Het ingevroren kind komt los en herneemt zijn spel: maakt van twijgjes een dennenappels stier, koe en kalf alsook een schutting voor de dood. Werner Aspenström Uit: Het laatste Anker, 300 gedichten over dood en wat troost uit de hele wereld, Altas, 2003
(Beeld: Internet, Teddy door T Rune)
Binnen Straathoek waar zij niet staat, fietser die haar rug leent, ademloze stilte van haar telefoon. Zij verschijnt mij in het missen. Zoeklichten richt ik op de buitenkant. Geef op. Laat gaan. Binnen hangt zij met heel haar gewicht in mijn voeten, klauwen haar vingers om mijn slokdarm. Strak achter mijn wangen spant zij een breiwerkje van ijzerdraad. Anna Enquist uit: De tussentijd, De Arbeiderspers, 2004
Fragmenten 25
‘Ze denkt aan het gedicht van de man die ooit haar man was, het gedicht dat hij schreef voor de vrouw die hij op jeugdige leeftijd had moeten begraven. Hoe ouder hij werd, hoe meer hij aan haar dacht en hoe vaker hij piekerde over de schok van haar brutale dood. Het ene moment praatte ze met hem, het volgende moment lag ze dood in het gras. En toen, op een dag kort voor zijn eigen dood, zag hij een foto van een dode, jonge vrouw en vond hij eindelijk haar afscheidswoorden. Dit is wat hij schreef: ‘’De dood heeft mij een aanzoek gedaan. Ik werd wit van het blozen. Ik bloosde als witte rozen.”
Kristien Hemmerechts in: ‘Als een kinderhemd’
‘(…) Maar eigenlijk kan ik je over die eerste maanden niet veel vertellen; veel herinner ik me slechts vaag. Ik liep er verdwaasd bij alsof iemand me met een voorhamer een enorme klap had toegediend. Mensen belden, brachten cadeautjes, namen me mee uit eten, legden me net niet in mijn bed. Jaqueline kookte voor me, Bie bleef dikwijls slapen, dronk eindeloos kopjes thee met me. Ik herinner me vooral hoe naakt ik me voelde, en hoe ik de blik van anderen niet verdroeg, en nu nog altijd niet goed verdraag. Bij de eerste lezing die ik gaf barstte ik in snikken uit, moest me beheersen om de mensen niet te smeken weg te gaan. Kort na je dood tikte iemand op mijn schouder terwijl ik de haag stond te snoeien. Ik gilde het uit, liet de haagschaar vallen, schermde mijn gezicht met mijn handen af, riep: kijk niet naar me, kijk niet! Lange tijd zette ik altijd een zonnebril op als ik het huis uit ging. Je dood had me van mijn huid beroofd. (…)’ Kristien Hemmerechts in: ‘Taal zonder mij’ (Boek waarin Hemmerechts haar ervaringen beschrijft na het plotselinge overlijden van haar man Herman de Coninck in Lissabon.)
26
Literatuur Hieronder een aantal boeken die een plotselinge dood en het verwerkingsproces daarvan tot onderwerp hebben: Diana van Broeckhoven, De buitenkant van meneer Jules, Antwerpen 2006 (Roman). Als de bejaarde Alice de door haar man Jules gezette koffie ruikt, staat ze op. Dit ritueel herhaalt zich iedere dag. Tot ze hem op een ochtend levenloos aantreft op de sofa in de kamer. Alice besluit hem nog even thuis te houden, want als de begrafenisondernemer komt, is ze hem kwijt. Terwijl Jules langzaam transformeert in een beeld dat uit marmer gehouwen lijkt, haalt Alice herinneringen op en zegt ze dingen tegen hem die ze niet eerder heeft kunnen of durven uitspreken. Ook de autistische buurjongen David raakt betrokken bij haar verwerkingsproces. P.F. Thomése, Schaduwkind, Uitgeverij Contact, Amsterdam 2003 (Roman) Na de dood van zijn dochtertje Isa vond P.F. Thomése zichzelf terug in doodstille kamers, tussen onervaren woorden die hij nog moest leren schrijven. Schaduwkind is het adembenemende relaas van dit zoeken naar woorden. Een heel leven wordt overhoop gehaald, elke betekenis moet opnieuw worden uitgevonden. 'Als ze ergens nog is, dan in de taal'. (bron: flaptekst van het boek) Kristien Hemmerechts, Taal zonder mij, Uitgeverij Atlas, 1998. Op 22 mei 1997 overleed onverwachts de Vlaamse dichter Herman de Coninck. Hij was met collegaschrijvers onderweg naar de opening van een literair congres in Lissabon, voelde zich onwel worden en stierf even later aan een hartaanval. In dit boek gaat zijn weduwe, Kristien Hemmerechts, in op wat dit voor haar betekent en ze doet dat aan de hand van zijn poëzie en correspondentie. IJde Lansen & Mieke Bello, Je gaat niet zo maar dood. Vragen rondom het leven en sterven van Marleentje, Uitgeverij Ankh-Hermes, 1992. Op 12 februari 1991 stierf op een winterse sneeuwdag totaal onverwacht de zesjarige Marleentje Lansen. Ze mankeerde niets, ook de arts kon later geen duidelijke lichamelijke doodsoorzaak vaststellen, maar stelde het laatste jaar voor haar dood wel veel indringende vragen over leven en dood. Heeft Marleentje haar dood voorvoeld, is een van de vele vragen waar haar ouders mee worstelen. Ook schrijven ze aangrijpend over hoe die plotselinge dood hen totaal uit het gewone dagelijkse leven slingert, maar ook dat alle aandacht en steun van anderen een warm vangnet vormt. Wim Geysen, Zonder afscheid, Als je kind sterft in het verkeer, Standaard 2006 Zonder Afscheid bevat aangrijpende getuigenissen van ouders, broers en zussen die een naaste hebben verloren door een verkeersongeval. Zij vertellen het verhaal achter de foto op de schoorsteenmantel die nooit meer verandert, van de stoel die leeg blijft aan de eettafel of de kinderkamer waarin het bed nooit meer wordt beslapen. Dit boek is het verhaal over kinderen die 'tot straks' zeggen maar nooit meer zullen thuiskomen. Een verhaal vol pijn, woede, machteloosheid en onbeschrijflijk verdriet. Het is echter ook een verhaal over voorzichtige hoop, vastklampen en niet willen lossen. Doorgaan. Ondanks alles. De auteur heeft naar aanleiding van zijn ervaringen ook de theaterproductie Flits! gemaakt: http://kunstlabavelinks.be/flits/index.shtml
27