Pioniersperiode ARGENTINIE. Ward VAN ESBROECK (1908-1988)
FlorencioVarela 2e verblijf
NorbertoDe-la-Riestra (1e verblijf) 165 km van Buenos Aires
Vertrek 1oktober 1949 te Antwerpen, terug in 1964 De tekst is niet “verbeterd” maar wel beperkt aangepast voor de leesbaarheid 22 blz. A4, origineel 42 blz. Aantekeningen (.... ,pve) en digitalisatie door Paul Van Esbroeck (Londerzeel)
© 2010 Van Esbroeck
1 van 22
Pioniersperiode Argentinië. In 1949, de vervolgingen waren een beetje geluwd, kwam tijdens een van de familiebijeenkomsten langs mijn vrouws kant, de klap op de vuurpijl: “WIJ TREKKEN NAAR ARGENTINIE” Met deze woorden kwam mijn vrouw mijn huwelijkstrouw op de proef stellen. Ik zei natuurlijk “Ja” zonder enthousiasme, en zo kwam het dat ik alleen, van mijn kant tenminste, vertrok naar Argentinië, mijn moeder, 8 broers en 3 zusters achterlatend. Enige leden van de vertrekkende familie waren al voorop gegaan. Wij waren totaal ingesteld van meubels en moesten die ook te gelde maken en na enige tijd namen wij 2 hele tikets voor vader en moeder, en 2 halve tikets voor Marc 4 jaar en Dirk 2 1/2 jaar op de “COPACABANA”. Voor ons vertrek kregen wij nog het bezoek van iemand uit Vilvoorde met de bede enige kleinnoden af te willen geven op een adres in Buenos Aires (VERTREK TE ANTWERPEN) 14 dagen voor de afreis kwam er iemand van het ministerie vragen of we onze tiketten wilden overlaten, er moest iemand dringend naar Argentinië. Zij zorgden ervoor dat wij met de “ANVERS” een schip 1/2 personen en 1/2 vrachtvervoer meekonden + 1000 fr v.h. klasse verschil, en zo vertrokken wij dan met de “ANVERS” (vertrek te Antwerpen op 1 oktober 1949, pve) Na dag en uur van afscheid van de familie, dobberden wij op zee voor 26 dagen, enkel onderbroken door enige uurtjes oponthoud in “LAS PALMAS”. Een lange cruise ! dat wel. © 2010 Van Esbroeck
2 van 22
(Dirk, tante Julia, Nonkel Ward, Marc)
Las Palmas zelf was niet veel zaaks, tenminste niet op de plaats van aanleg. Het eiland moet zeer bergachtig zijn met bergen die met pieken boven de wolken uitsteken. Een prachtig zicht van op de boot. We zijn er © 2010 Van Esbroeck
3 van 22
langs gevaren. Er waren natuurlijk ook gelijk op de meeste plaatsen waar toeristen komen, de onvermijdelijke zakenmannen. Deze mochten niet op de boot en kwamen in kleine bootjes langs gevaren, van waarop zij hun waren omhoog staken. Meestal waren het mooie handgemaakte aarden voorwerpen. Wij hebben daar een kanten bedsprei gekocht. Die heeft ons nog lang van dienst geweest! s' Anderendaags na het oponthoud in Las Palmas zijn we het eiland “Tenerife” in volle lengte helemaal langs gevaren, van in de vroege voormiddag, tot s' avonds laat. In 't midden het hoog gedeelte met de uitgedoofde vulkaan en langs de zijkant al de wegen met (en toen was het al aan het donkeren) de haven “SANTA CRUZ” en daar lag juist gemeerd, een franse pakketboot in volle licht. Feeëriek was dat ! Helaas doken wij vervolgens weer voor een 14 tal dagen de grijze nevelen van de Atlantische golven in. De 10 laatste jaren voor mijn vertrek was ik Technisch Tekenaar, maar mijn oorspronkelijke stiel Meubelmaker wilde ik daar wel uitoefenen. Ik kon ontwerpen en uitvoeren ook. Ik had een elektrische motor mee van drie paarden, en een combiné, zelf op plan gezet en uitgevoerd door een werkeloze van 't Arsenaal van Mechelen en in stukken verpakt in onze koffers. Wat wij ook nog bij hadden dat was mijn piano, maar die bleef in de douane onder de benaming “LUXE”. Na drie maanden kwam de piano vrij mits betaling van 997 pesos. Wij zijn dus aangevangen met praktisch niets. Een schoonbroer van mij, Ludo, had zich gevestigd als fotograaf in Norberto-de-la-Riestra, een groen dorpje, 165 km de provincie Buenos-Aires in. Wij waren akkoord om ons daar ook voorlopig te vestigen. Op de trein naar N.d.l.Riestra zagen de kinderen de appelsienen en mandarijnen zomaar aan de bomen hangen.
© 2010 Van Esbroeck
4 van 22
Ons eerste oponthoud was bij mijn schoonbroer Gerard. De vrienden van Gerard waren daar ook, vollen bak dus. Voor de overnachting waren alle kamers slaapkamers geworden, met matrassen op de grond. Reuze gezellig. Dekens waren omzeggens niet nodig, 't was er lente. Een anecdote: s' anderendaags, ik had geen lucifers meer om mijn pijp aan te steken, ging ik naar een stalletje, zag daar een man en vroeg “FOSFOOROS” die man gebaarde van krommenaas en zei “FOSFOOROS ? QUE ES?” na enig nadenken zei hij “HA FOFOROS” si senor, en de zaak was o.k. Van daar reden wij door naar Norberto-de-la-Riestra, via LOBOS statie met een trein 1/2 passagiers en 1/2 vrachtvervoer, waar de trein l 1/2 uur tot 2 uur bleef staan. Die tijd hadden ze nodig om de kiekens, konijnen geiten, schapen, ja varkens over te laden, en wat anders op te laden. Het was daar compleet een jaarmarkt. Daar hadden we de tijd om in de statie een goeie tas koffie te gaan drinken, want nergens hadden ze betere koffie. Later hebben we dat nog over gedaan. Op één dag kwamen en vertrokken er in Norberto-de-la-Riestra 5 treinen, drie uit Buenos-Aires, de 2 andere uit 25 de Mayo naar Buenos-Aires. Rond de aankomsttijd van die treinen uit Buenos-Aires gonsde het er van leven. Iedereen kwam naar de trein. Uit Lobos reden we dus door langs Pedernales naar Norberto-de-la-Riestra. De afstanden zijn daar niet te vergelijken met hier, want maar eerst tegen half elf, kwart voor elf kwamen wij in Norberto-de-la-Riestra toe. Het was volle maan, en in 't uitstappen van het station zaten de GAUCHOS daar in vol ornaat hoog op hun paarden (ze gingen daarna nog naar de film). Die eerste indruk is mij altijd levendig bijgebleven. Grandioos! Die donkere Gauchos in klare maneschijn. In dat dorp fungeerde maar 1 Diezel. Die werkte s’nachts en in de dag werd hij gekuist. Wij hadden gewoon licht van de donkerte tot de klaarte. Met mijn elektrische motor kon ik dus niets aanvangen. De combiné werd in elkaar gezet op een houten stel met opklapbare tafels. Mijn schoonbroer de fotograaf, was ook nog chauffeur in de grootste ALMACEN (grootwarenhuis) van het dorp, om de waren naar de verste klanten in de pampa uit te voeren. In die Almacen verkochten ze van alles, spelden, sierspelden, schoenen, corsetten, specerijen, olieen, chocolade, caramellen, koekjes, onderkleding, schorten, werkkleding, palen, schuppen, tuingereedschap, lederwaren in alle gebruik nagels, vijzen, meststoffen, bouwmaterialen, schoolgerief, wijn, likeuren. Ook boter, goede boter werd alleen gebruikt voor taarten te maken, in zoverre dat, als ge naar boter vroeg dat ze zegden “0 gaat ge taarten bakken”. Vandaag boter bestellen, morgen brachten “Los commisionistas” de boodschappers die geregeld op en af Buenos-Aires reden, het nodige met de trein mee. Hetzelfde voor alle speciale zaken zoals koperwerk voor meubels, plannen om te bouwen, petrol, hout (gewoon en voor meubelen) enz... Heel de graanoogst werd langs hen versast. De Gauchos, die wat ver afgelegen waren, kwamen elke week met de “SULKI“ (2 of vierwielige kar door 1 of 2 paarden getrokken in zoverre dat ze door de zanderige wegen konden) hun provisie opdoen. De afrekening werd om de 6 of 12 maanden gedaan met de opbrengst van hun nieuwe oogst. Alles liep gesmeerd en vooral in volle vertrouwen. De baas van dat warenhuis een CHIEKE TIEP zei tegen mijn schoonbroer “IK WEET EEN NAFTA MOTOR 3 PK TE KOOP, HIJ MAG DIE GEBRUIKEN EN BETALEN KAN LATER”. Door toedoen van EVITA PERON was er in elk dorp, zelfs in het verst afgelegen een nieuwe school gebouwd. De oude school was eigendom van hetzelfde grootwarenhuis en ik huurde ze onmiddellijk. De stoep van de oude school lag ongeveer 1,50 m hoger dan de weg. De kinderen die meestal te paard naar school kwamen gereden, sprongen van hun paard de stoep op, legden hun paard vast om een van de vele ringen en liepen het schoollokaal binnen. De school had 4 plaatsen. De 3 achtersten, de oudsten hadden planken vloeren. De voorste plaats, later bijgebouwd was nieuw geschilderd, de muren, deuren en ramen. De vloer was schoon geplaveid en er waren slagdeurtjes op deuren en ramen tegen de zon. Alles piekfijn in orde. Spijtig genoeg moest ik die voorste plaats nemen als werkhuis omwille van de vaste vloer voor mijn nafta motor. Een van de andere plaatsen hadden ze ingericht als badkamer en w.c. De laatste plaats werd dan de keuken. Er werd gekookt op een © 2010 Van Esbroeck
5 van 22
petroleumvuur, maar om te verwarmen was er een vuur, gestookt met maiskolven, geen kolen en het QUEBRACHO hout was heel vast en hard. Intussen had ik natuurlijk niet stilgezeten. Eerst al de stoelen van Hotel ROCO gerepareerd,dan een serie bieënbakken gemaakt, dan schaafwerk voor het warenhuis enz... werk was er altijd genoeg.
Vandaag toegekomen. De andere dag waren wij uitgenodigd door de man van de bieënbakken op onze eerste asado. Een luidruchtige chacarero asado. Al de guitaristen uit de omtrek (ongeschoold) waren daar verzameld. Wat die uit hun guitaren haalden was fantastisch. Ongelooflijk !! Ze kwamen ons opladen met de Sulki, na een half uur rijden kwamen wij aan een “tranquera” (weidepoort) die werd opengedaan, wij reden erdoor, en achter ons weer dichtgedaan. Na een hele tijd rijden kwamen wij aan de tweede tranquera enz ... zodat wij, ten lange laatste als wij ter bestemming waren al tientallen kilometers de pampa in waren. Eerst dronken wij onze mate (maté, drank met alcohol, pve) volgens de geplogenheden allemaal in de ronde gezeten. Daarna kaasbrokken met “dulce de membrillo”. Vervolgens een delicatesse “Tripas” (voor sommigen!) varkensdarmen in busseltjes bijeengebonden. Niet uit reden van profijt, maar omdat het zo lekker was. 't was iets anders dan vlees. Daarna volgde de asado, gevolgd door een andere ronde mate. Dan barste de Tango los. Er werd gedicht, geimproviseerd “Payar”, en getracht mekaar de loef af te steken met hun guitaren. De moeite waard ! !Volgens mijn bescheiden mening is daar de basis gelegd van de Argentijnse muziek. Bij de Elewauts, textielfabricanten, moesten wij, héél onze clan een tegenbezoek afleggen. De Elewauts woonden in “Santos Lugares” een moeilijk te bereiken plaats evenals Jauregui, waar mijn schoonbroer Gerard woonde op dat ogenblik. Gerard zei: “Gij kunt paarden mennen, ge zijt bij den troep geweest. Ewel ik © 2010 Van Esbroeck
6 van 22
heb in Jauregui een kar en een paard, voert gij dan de familie maar, en alles is O.K”. Op dat ogenblik zei ik ook, alles O.K. Ik ging de wagen halen, het paard ingespannen, en op weg om de familie op te halen. Dat paard was een éénhandig paard, een merrie, die was gewoon door eenzelfde persoon bestuurd te worden, deed altijd dezelfde weg. Een onbegonnen werk om het een andere richting uit te sturen. Het liep liever een steile helling op dan een straat te nemen die het nog nooit gedaan had. En zeggen dat wij twee baby's bijhadden op de kar. Ik had zo'n goesting hem ook zo'n trap te geven in zijn achterste gelijk “Hypoliet” bij 't leger (zie “afspanning DE KROON”, pve). Maar mijn vracht was te fragiel door die baby's en die vrouwen. In alle mogelijke staten hebben wij daar op die hellingen gehangen. En zweten ! Ik weet niet meer hoe wij uit die situatie geraakt zijn. We hangen er misschien nog.
De Vilvoordse boodschap hadden wij ondertussen ook al afgegeven in Buenos-Aires. Die mensen, Jeanne en Robert, hadden temidden van de stad een winkel van grote en kleine meubels, bibelots enz. “MAAR GIJ ZIJT MEUBELMAKER ! ZOUDT GIJ VOOR MIJ WILLEN WERKEN ?” vroeg hij. En wij kwamen overeen. Hij leverde de tekeningen en op oordeelkundig in planken gezaagde bomen PETEREBY groen, grijsachtig hout uit Brazilië. Van dat ogenblik af kwamen de camions met aanhangwagen de bomen afleveren. Die hadden een doormeter van ongeveer 1,25 m x 7,50 m lang. Op de speelplaats van de kinderen onder de patio konden er al heel wat liggen. De rest van de bomen kon bij mijn schoonbroer en in een GALPON (hangar) die ik tijdelijk mocht gebruiken. Zo 13 bomen in totaal, die ik alleen in 3 jaar verwerkte. Ik maakte stijlmeubelen, dus volgens plan. Alles moest juist zijn tot de laatste mouluur. l25 bedden bootmodel, 75 bibliotheken 1,25 m breed, 24 commoden met schuiven, een serie fel uitgezaagde spaanse tafels, nachttafels, biertafeltjes met schuiven enz. enz. Zo ging het maar door, + natuurlijk de plaatselijke werken, zodanig dat ik mag zeggen dat ik een klein gedeelte van de op dat ogenblik 9 miljoen inwoners van Buenos-Aires van meubels voorzien heb. © 2010 Van Esbroeck
7 van 22
Wij hielden ook kiekens. Op zeker moment hadden wij er 85 lopen. Het maximum, want de liefhebbers van een smakelijk broksken begonnen ze al van onder de haag te trekken. Onze kiekens hadden geen onderdak nodig, bij zonsondergang vlogen ze met zoveel als ze waren op de CEIBO (boom die in de zomer de schoonste bloemen droeg van Argentinië). Die Ceibo geleek dan wel een kiekenboom, vooral bij maneschijn was het een prachtig zicht. Mas o menos, om de maand kregen wij bezoek van een groep familieleden en kennissen. Bij die gelegenheid moesten onze kiekens het ontgelden, geloof me!
© 2010 Van Esbroeck
8 van 22
Die kennissen kwamen dan om 9 uur s'morgens toe en om ongeveer 10 uur s' avonds gingen ze weer met de trein terug naar Buenos-Aires en omtrek. Met Allerheiligen kwamen wij toe in Norberto-de-la-Riestra, maar onze eerste Kerstmis zullen wij ook niet gemakkelijk vergeten. De temperatuur steeg dagelijks tot 42°, 's nachts koelde het maar af tot 26° en om wat frisheid te hebben moesten wij ons in de koelste plaats op het plaveisel leggen. s’ Avonds konden wij niet anders doen dan deuren en ramen openzetten, maar al het ongedierte kwam binnengevlogen, overwegend kevers. De kat van mijn schoonbroer was dol op die kevers, elke avond was ze dan ook doodziek. De boomkikkers plakten zo op muren en deuren. Op het Kerstmenu van die avond stond o.a. KALFSKOP IN 'T GROEN. Dit was een mand vol allerhande groen en daarin mijn portret, dat mijn broer beeldhouwer mij gemaakt had toen ik 24 jaar was. Een schoonbroer van mij, Roger die in MORON woonde, rond Buenos-Aires, had het idee opgevat een paard te kopen en dat paard op mijn stuk weide te zetten. Hij zou er dan om de 14 dagen of om de maand mee komen rijden. “GRAS GENOEG” zei hij, dus .... de eerste week was alles o.k. Maar na 2 weken was de weide zo kaal gegeten dat het paard aan de hagen begon te knabbelen, na enige dagen werd de situatie onmogelijk. Ik verwittigde mijn schoonbroer, die was nog goed in God, maar Lambik het paard, begon aan de mooie exotische haag van Don Carlos (een dikke bakker neven ons) te eten. Te midden van de nacht hoorde ik Lambik in onze afgesloten hof, die aan de andere kant van het schoolgebouw lag. Ik mijn bed uit en in vliegende vaan erachteraan ! Toen was de maat vol en Lambik moest onmiddelijk weg. In alarmtoestand kwam mijn schoonbroer het paard halen. Mr PULVER, Jougoslavier en gebuur van ons, was kleermaker. Het gezin bestond uit 0ma Pulver, zijn vrouw, en l dochter Elsi, een buitengewoon verstandig kind. Wij konden met de Pulvers goed opschieten, maar ze waren verschrikkelijk bijgelovig. vb. Als er iemand op bezoek kwam en hij zette zich niet neer, al was het naar eventjes, dan werd dat aanzien als bracht hij onheil. Zout lenen was ook zoveel als onheil. Ik had eens tandpijn en Pulver had er een remedie voor: Met de rug op de grond gaan liggen met ontblootte buik, daar een brandende kaars opzetten en het gaat over. Met overtuiging gezegd ook nog ! Oma Pulver kon nochtans geweldig straffe koffie zetten. Don Carlos de San Martin, zoon van de baas van het grootwarenhuis, had juist buiten het dorp een CHACRA van bijna 100 ha (had vermoedelijk te maken met de belastingen) Don Carlos was landbouw- ingenieur en die kweekte dennebomen. Hij had velden die juist gezaaid waren, velden kleintjes, velden groter, groter en nog groter, tot geweldige dennebomen toe. Een bloeiende zaak tot en met. De neef van Don Carlos was ABOGADO (rekenplichtige) en werkte ook als boekhouder in het grootwarenhuis. Bij hem thuis heb ik nog een geweldige grammofoonplatenkast gemaakt, waar hij na zoveel jaar nog altijd mee opgezet is. Arapito, de rapste van 't dorp werkte ook in het grootwarenhuis, eer hij zijn ladder ergens aangezet had, wist hij in de verste verte niet meer wat hij daar kwam doen. Agassi, een duvel doet al, (mankte lichtelijk) werkte voor eigen rekening, was overal bezig en nergens, en was vader van een talrijke kroost. Hij heeft ons nooit kunnen zeggen hoeveel. De namen van de kinderen? dat had geen belang. El flaco (de magere) el gordo (de dikke) el tercero (de derde) enz. Agassi was een optimist tot in de kist, een werkzame en aangename vent. s Nachts in de wei, in open lucht, werden de koeien geslacht (ze waren nooit ouder dan 2 jaar). De ingewanden gingen integraal naar de kaarsenfabriek. Met hun huifkarren reden de beenhouwers diezelfde morgen en voormiddag (omwille van de warmte) hun klanten langs. Ik zie onze beenhouwer, een breidel van een vent, nog op zijn huifkar staan met een beenhouwersmes in zijn hand, een weegschaal had hij niet. Hij werkte op zicht en op gevoel. Wij vroegen vlees voor bvb. 2 dagen, hij greep een kwartier vast en kapte er een geweldig stuk vlees af, en wij, slechte vleeseters in zijn ogen, konden weer voort voor 4 dagen. 1 peso zei hij. Ongelooflijk ! Zo zijn de Europeanen, ze willen afwisseling. En zo vroegen wij na 14 dagen naar tong. “TONG“ vroeg hij ? (tot hiertoe had daar nog niemand naar gevraagd) “TONG Que es ?” Ha ! LENGUA ! Hij moest dat © 2010 Van Esbroeck
9 van 22
natuurlijk eerst nog bepraten met diegenen die de afval meenamen. Maar na 14 dagen zei hij “HAY TONG“ een formidabele koeientong voor 2 pesos. In Norberto-de-la-Riestra had ge ook jagers op patrijzen, hazen en konijnen, maar die lieten hun buit liggen. Doodschieten was hun genoeg. Doordat er altijd maar nieuwe Europeanen bijkwamen, begonnen die ook naar hazen, konijnen en patrijzen te vragen. De jagers zagen daar ook buit in, en zo kwam alles naar zijn werkelijke waarde toe. Rond Norberto-de-la-Riestra waren er drie ESTANTIAS (meer dan 100 ha). Ook CHACRAS ofte kleine boerderijtjes (minder dan 100 ha). Een van de drie Estancias had een oppervlakte van 4000 ha, de tweede 6000 ha, een spaanse van 2 jonge Juffrouwen, en een derde, een duitse die, als we daar toekwamen, juist hun honderdste verjaardag vierden.
© 2010 Van Esbroeck
10 van 22
Die Escantia “BELLA VISTA” 7.500 ha, had haar middenpunt op 16 km van het dorp. Dat middenpunt was een echte droom van een Quinta, een geweldige hof met een kasteel erin. Dat kasteel werd nog bewoond door de Oma, de oudste bewoonster nog in leven. De dochter, een echt type manwijf, altijd in spijkerbroek was getrouwd met Don Cuno, een grote knappe “Gentlemen”, gewezen piloot vlieger van onder de oorlog. Langs de kant van de quinta hadden die twee een nieuw gebouw opgetrokken, met een geweldige patio. Aan de achterkant liep een goed onderhouden pelouse langzaam bergaf tot in een vijver. Als 's avonds de zon onderging scheen ze juist in het midden van die vijver. Een geweldig schouwspel ! Langs een lange dreef kwamen de bezoekers naar de villa. Kwam er nu iemand in de dreef gestapt of gereden, dan riep er steeds een vogel “CHACHAI” een chachai dus, die zat altijd op de laatste boom van de dreef. Op zekere dag kreeg ik in mijn werkhuis het bezoek van de vrouw van Don Cuno, met het verzoek een ronde tafel te maken om op die fameuze patio te zetten. Ze hadden al een hele tijd een in planken gezaagde ceder liggen. De tafel moest een doormeter hebben van 3,25 m en het blad 3“ dik. Zo 'n opdracht sloeg ik natuurlijk niet af, en al het andere werk moest maar efkens wachten. Gans die ceder is opgegaan aan die tafel, en ze stond er prachtig. Van toen af, had ik het hart en de waardering van de oude dame op het kasteel gewonnen, want elke keer als ik op bezoek kwam, moest ik bij haar aanlopen, en dan bakte ze allerhande koeken en gebak, ofwel kreeg ik een mandeke met het beste fruit mee. De twee jongens Mark en Dirk gingen intussen in hun witte schorten (klederdracht van de schoolkinderen in Argentinië) naar hun nieuwe school. Mark konden wij goed bijhouden, maar Dirk die was steeds zoek buiten de schooluren. Hij zat altijd ergens, de vriend van iedereen, reed soms met een Sulki mee de pampa in, zodat hij 's avonds maar eerst thuis kwam. Rond die tijd werd hun broertje Pedro geboren, zodat zij voortaan met z'n drieen waren. De twee oudsten deden hun eerste Communie nog in Norberto-de-la-Riestra.
© 2010 Van Esbroeck
11 van 22
Alsof ik nog geen werk genoeg had met de seriemeubelen kwam Don Cuno mij vragen om met hem mee te rijden naar Bahia Blanca 1000 km verder. In de Sierras de la Ventana waar ze een estancia van 500 ha hadden. Daar moesten meubels ingepakt worden. Die meubels moesten dan gebracht worden naar een andere estancia van 300 ha (hun kleintje). Dat was gelegen in Cordoba 2000 km hogerop. Zonder vracht deed Don Cuno die afstanden ook met het vliegtuig. Voordat we naar Bahia Blanca vertrokken met de auto moesten we nog een boodschap doen in Buenos Aires. Langs de “Rivadavia” een lange laan, reden we 40 km lang eer we die stad uit waren. Op een zeker punt draaiden we zuidwaarts de Panamericana op. De Panamericana loopt van Noord-America langs Mexico, de andere midden- en zuidamericaanse staten langs. Ongelooflijk maar waar, bijna onmiddellijk kwaamt ge in een desolaat landschap terecht, vol zwarte rotsblokken, geen gras, geen groen, geen enkele boom, geen huis, geen mens of geen leven. Elke 100 km op de Panamericana was er een garage om brandstof op te doen, de banden op te blazen en een hotel met alle comfort voor de automobilisten, om de volgende 100 km aan te vatten. Don Cuno zei: “de stilte van die baan heeft u zo te pakken dat tenslotte de schrik u om het hart slaat”. Als piloot kan hij er iets van weten, zou ik zo zeggen. Op ongeveer 100 km van Bahia Blanca draaiden we links af, in de richting van General Lamadrid, een rechte strook waar men niets anders kweekte dan schapen. De ondergrond was er te hard. Eens Lamadrid voorbij kwamen wij aan de Sierras de las Ventanas (de vensterbergen) waarin de estancia gelegen was. Die bergen waren niet al te hoog, 200 m misschien. Als ge van zo een berg afreed naar een andere, moest ge altijd door een riviertje zodat het water links en rechts uiteenspoot (gelijk in een pretpark) Eindelijk bereikten we de estancia. Daar deed ik mijn werk, en na een drietal dagen werd alles op een vrachtwagen geladen en kwamen wij terug. 's Nachts passeerden we de schapenstreek, het was boeiend om de hazen en konijnen met hun lichtende ogen naderbij te zien komen. Kort daarna een bonk op de auto, en 't was gebeurd! We reden vervolgens door een woestijnlandschap, heel de dag door, om 's avonds in een klein plaatsje CHILLART halt te houden. We stopten aan een baancafé met een grote eetplaats, met daarneven verschillende slaapplaatsen, vol CAMAS-TURCAS (een matras op 4 poten 25 cm. van de grond). Het eten was goed, veel vlees, en zoals altijd de traditionele Argentijnse rode wijn. Na het eten zochten wij ook zo'n cama-turca op.
© 2010 Van Esbroeck
12 van 22
Een tiental andere bedden waren al bezet, vol met gorgelende en ronkende chaufeurs. Als ik daar zo lag kreeg ik het gevoel elke minuut overvallen te worden. Heel de nacht bijna niet geslapen met beide handen op mijn portefeuille. ‘s Anderendaags opgelucht, en na een stevig ontbijt verder om na korte tijd AZUL te bereiken. Azul is de Bisschoppelijke zetel van Buenos Aires. Het was in de ware zin van het woord een groene oase. Met geweldige in het groen badende estancias, die dreven hadden met prachtige ingangen, zover het oog reikte. Prachtige gebouwen in plaatselijke stijl opgetrokken. Kortom, we waren van de hel in de hemel terecht gekomen. Of de Bisschop van Azul ook wel eens naar de hel kwam kijken, dat geloof ik niet. Van daar was het nog een boogscheut naar Norberto-de-la-Riestra. Op zekere dag werden wij uitgenodigd op een asado voor 750 man bij de oude Jonge Jufrouwen van de spaanse estancia. Ditmaal was het een asado van KOE. Zoiets moet ge meemaken. Een spektakel ! Om te beginnen lagen daar een tiental bomen in volle lengte naast elkaar te branden. Een vuurgloed van je welste. Daar rond stonden de koeien, midden open geprikt en vastgemaakt aan lange platte stalen spiesen, met kruislatten op regelmatige afstand van elkaar. Een tiental mannen (specialisten van het vak, die overal de grote asados verzorgden) liepen daar rond, en deden hun werk. Intussen stroomden de Gauchos de weide op, 750 man is wel een hoopje. Op de lange tafels stonden de nodige kruiken Argentijnse rode wijn en het schouwspel was compleet. In afwachting dronken ze natuurlijk al enige kruiken wijn leeg, maar van het ogenblik dat de koks het licht op groen zetten trokken ze hun mes uit de schede (een Gaucho zonder mes is als een soldaat zonder geweer) en ze liepen naar de buit toe. Ze kapten er een stuk vlees af, en zetten zich aar, een tafe1 met de nodige wijn en een homp brood. In die tijd at een Argentijn gemiddeld 2 kilo vlees per dag. Deze gauchos kwamen, neem dat van mij aan, met geen 3 kilo toe. Ik genoot geweldig van dat feest. Toen de gauchos genoeg hadden kuisten zij hun schup, of tenminste hun mes af, en weg waren zij. De oogsttijd, dat was ook een speciale gebeurtenis. De oogst werd vanaf elke Estancia of Chacra met geweldige wagens (4 wielen van 2,50 m a 3 m doormeter ) en bespannen met 4, 6 tot 8 paarden naar de statie vervoerd. Daar werd alles opgestapeld in open lucht. Een hele karwei ! Op BELLA VISTA heb ik de oogsttijd van nabij kunnen meemaken. Aan de rand van het middelpunt van de estancia was de afdeling oogst ingericht. Die bestond uit twee grote galpons (hangars). De ene bevatte maai- en dorsmachines (die geleken op vliegers met lange vleugels) en ook camions enz... Enkel de haren werden geoogst. Het stro hadden ze niet nodig, want hun koeien die ze kweekten voor het vlees liepen heel het jaar door ergens op de wei. Ze brandden dan telkens het stro plat met de grond. Links en rechts zinderde de lucht van de hitte. De tweede galpon was de slaapplaats van de PEONS. De peons, dat waren de mannen die jaarlijks gedurende 3 maand de oogst kwamen doen, liefst jongmans (omwille van de sociale kwestie). Een kwestie appart dus. Die hangar nu stond vol camas-turcas (matras op een kader met 4 poten die 25 cm. van de grond stond) de ene naast de andere. Verder had ge dan nog de enorme eetplaats en dito ingerichte keuken, zodat ge de indruk had in een dorp terecht te komen. En dat was het bij gelegenheid ook. Het geheel stond onder de leiding van de MAYORDOM0, voor de algemene leiding, en zijn vrouw voor de leiding in de keuken. Een spaans echtpaar, dat zijn taak tot in de puntjes verzorgde. Die peons hadden het er niet onder de markt, steeds in de zon met ontbloot bovenlijf. Men liet de zware zakken zo maar op hun schoft vallen, dan moesten ze de loopbrug over en de hoge wagens op. Aan de statie hetzelfde werk naar de stapelplaatsen. Op zo een oogstfeest (altijd reuze gezellig) was op zekeren dag ook VON ALBENSLEBEN (naar het schijnt de man die Leopold nog bewaakt heeft onder de oorlog ) met vrouw en twee blonde belhamels toegekomen. Hij kon nog geen woord spaans. Zegt de vrouw van de Mayordomo tegen haar man: “DAT IS NU DE VIERDE MAAL DAT HIJ AGUA (water) VRAAGT, EN AL DRIE MAAL DRINKT HIJ DE PINT INEENS UIT.” De Mayordomo ging eens poolshoogte nemen en ... De heer Von Albensleben moest naar de BANO (w.c.) hij sprong bijna een meter hoog. © 2010 Van Esbroeck
13 van 22
Mijn vrouw, dat deed ze nogal eens, had 's morgens een cake gebakken, daar ze na de middag volk verwachtte. Komt daar niet rond 11 uur Von Albensleben binnen vallen om goeden dag te zeggen. Die cake stond midden op tafel om op te stijven, en mijn vrouw kon niet anders dan een stuk aanprijzen. Met gretige handen nam hij het voorstel aan, en wanneer hij voortging was de cake voor 3/4 soldaat. Dat zijn nu eens het type mensen die fortuin kunnen maken zie. De Estantia Bella-Vista had een driehoekig stuk land liggen dat zo een beetje verloren lag doordat de ijzerenweg dat stuk afsneed. Er stond ook een gebouw op. Ze hadden dus dat stuk kado gedaan aan Von Albensleben. Misschien op aanraden van Don Cuno, werden wij bij hen uitgenodigd op een asado van LECHON (varkentje). Om 11 uur in de voormiddag van de afgesproken dag, wij er naartoe. Ter plaatse geen levende ziel. Op ramen en deuren geklopt, niets ze horen, ja toch ! Na 5 min hoorden wij een stem die uit de verte scheen te komen, die riep: “HET VARKEN ZIT IN HET LAATSTE KOT, HAALT HET ER MAAR UIT EN SLACHT HET AL MAAR”. Na al wat er komt bij kijken was het al 2 1/2 a 3 uur eer wij konden eten. Dat was de eerste en laatste asado bij Von Albensleben. Rond die tijd werden wij, en ook de vlaamse jeugd van Buenos Aires uitgenodigd op een schapen asado bij een paardenkweker-temmer in de pampa. Met slaande trom en al zingend (vlaamse strijdliederen) trokken wij erop af. Daargekomen, moesten wij de schapen zelf gaan vangen. Ze stonden nog ergens 2, 3, 4, 5 km de pampa in. De jeugd was natuurlijk opgetogen, en met lasso en al gingen ze erop af. Na drie uur zagen wij ze komen, met een schaap of 6, maar doodmoe om omver te vallen. Met al wat erbij komt zien duurde het nog een pauze eer de asado eetbaar was. Het grote moment was aangebroken. De Gauchos-paardentemmers van einde en ver namen het op hun eer om ter meeste paarden te temmen. De paarden werden gehaald ergens in de pampa, en ze dreven ze allemaal samen in een CORRALON (afgesloten ruimte). Elke Gaucho mocht het te temmen paard kiezen. Dat paard © 2010 Van Esbroeck
14 van 22
werd dan met de lasso gevangen, buiten de corralon gebracht, en aan een paal vastgebonden. De Gaucho klom erop, alles los en springen maar. Dat was een specialiteit die, volgens hun mening, zij alleen hadden. Wanneer er enige getemd waren zei mijn schoonbroer Herman Vos zo langs zijn neus weg: “IK GA ER OOK EEN TEMMEN” De Gauchos stomten mekaar de arm en bekeken hem met spottende blik. Herman koos een paard, zette zich erop en blééf erop. Na een 5-tal minuten kwam hij terug met een getemd paard. De Gauchos hadden ontzag voor hem gekregen, en waren niet meer van hem weg te slaan. Mijn zoon Mark 8 jaar, ging ook eens met een PETIS0 (klein paardje) rijden. Als hij op dat paardje voorbij een lager gelegen ondergelopen wei kwam, liep de petiso met hem midden in het water, en bleef daar staan. De schrik sloeg Mark om het hart en hij wou met geen petisos meer rijden. Geen sprake van. In een oude boom waarvan de stam uitgehold was op 5 m hoogte, had LOWIETJE, de ergste van onze bende, een nest ontdekt van 5-6 COMADREJAS. Een comadreja is een gevaarlijk beest ongeveer 30 cm lang met een spitse snuit, scherpe tanden en een lange kale staart. Als ze in het nauw gedreven worden zijn ze bijzonder agressief. Twee uur heeft hij erop gezet om ze er tot de laatste uit te krijgen. Een moeilijk geval, en gevaarlijk op de koop toe. Hij kroop hoger dan de opening en met een revolver schoot hij ze na veel moeite dood. De gastheer paardenhouder was blij dat hij ervan verlost was. Omwille van de studies van de twee oudsten, was het ogenblik gekomen om dichter bij Buenos Aires te gaan wonen. Onze keuze viel ook op een stadje van 40.000 inwoners, juist op de rand van Buenos Aires. Ik zeg “viel ook“ op dat stadje Florencio Varela, omdat er op dat ogenblik al 45 vlaamse huisgezinnen woonden + 1 waal zonder kinderen. Het was een ietswat bergachtig stadje, het kon evengoed rond Brussel gelegen hebben. Het was proper en als het regende was er 2 uur later niets meer van te merken. In Florencio Varela woonde ook de Seynaeves. Maurits, oud wielrenner, had daar een grote kiekenkwekerij opgezet met duizenden exemplaren. Jonge en oude die zaten ofwel in kleine lange gebouwtjes, of in eindeloze rennen waar ze eieren legden aan de lopende band. Elke avond vonden de eieren hun weg naar Buenos Aires. Maurits had ook nog een braak terrein liggen van ongeveer 2 ha. In 't midden kochten wij een gepast stuk. Wij stonden voor een moeilijke opgave.
Wij moesten ginder alles opvouwen, en hier al een stuk gebouw neerzetten om te wonen. Maurits stelde voor “GE MOOGT IN EEN VAN DE NIEUWE KIEKENGALPONS WONEN, EN ZODOENDE HEBT GE AL DE TIJD OM AL EEN GELIJK GEBOUWTJE TE ZETTEN”. Dat was de redding. 's Anderendaags 's morgensvroeg het terrein afgebakend, de rechterkant vol fruitbomen geplant: perzikken, vijgen, 2 mandarijnen, bergamottas, 2 appelsienen en 3 citroenen, 1, 2 en 4 seizoenen + 1 ceder aan de ingang. Achter het gebouw en de bomen kwam dan mijn werkhuis. De fundamenten van het eerste stuk gebouw werden afgebakend en uitgegraven. Ons moeder en de mannen maar cascotten kloppen (oude stenen in kleine © 2010 Van Esbroeck
15 van 22
stukken slaan om de fundamenten te kunnen gieten). Mark, toen 9 jaar, ontpopte zich als een volslagen metser. Pannen hadden wij niet, en wij legden er dan maar van die pekgolfplaten op. Het moest zo rap mogelijk in orde komen. En eindelijk zaten wij weer op ons eigen. Bij het opruimen van het terrein hebben wij nog een slang gevonden van 98 cm. lang. Mijn werkhuis was nu eerste vereiste. In hout en met platen beslagen, die voortkwamen van tonnen die mijn schoonbroer mij aan de hand deed, kwam ook dat weer rap in orde. Ik moest ook zo vlug mogelijk aan de slag om geld te verdienen, want dat begon ook te nijpen. Werk zoeken ! Pa GORDIJN en zijn 2 zoons Roger en Hubert woonden in 't noorden van Buenos Aires, dat waren fabrieksschouwenbouwers.
© 2010 Van Esbroeck
16 van 22
Ze hadden juist een geweldige schouw gezet voor een noord-americaanse fabriek. Op die schouw nu, moesten op 50 m hoogte teksten komen van de fabriek. Die teksten, niet te groot, niet te klein, moesten uitgetekend en uitgekapt worden. Naar hun zeggen een werkje voor mij, en ik heb het er in 't kiekenkot goed afgebracht. Ze hebben mij geluk gewenst omdat alles zo prachtig uitkwam. Dat was dus mijn eerste werk in Florencio Varela. Werk was er genoeg voor wie kon werken en een stiel kende. Doordat ik altijd de pijp rookte noemde iedereen mij “PIPA”, mijn naam kenden ze zelfs niet. Mijn tweede werk was: ronde bladen op vierkante tafels leggen in een café-hotel, waar ze 's avonds nog een speelhol op na hielden. Die TYPE ontbood mij op zekere dag om dat werk te doen, en voor al wat ik dronk moest ik niets betalen. Ik deed dat redelijk groot werk, zei mijn prijs en, iedere keer als ik een werk voor hem deed betaalde hij 10 a 20 % meer met een goeie cognac erbovenop. Daarbij zei hij: “ALS GE EEN KLANT KRIJGT VOOR EEN OF ANDER WERK, ZEG HET MIJ EN IK ZAL HEM AAN- OF AFRADEN. IK KEN IEDEREEN IN FLORENCIO VARELA“ Dat was dus voor mij een zekerheid. Ik had in 't vervolg geen slechte betalers meer. Op zekere dag kreeg ik het bezoek van een gewezen Engelsman, gepensioneerde aan de FERROCARRIL (ijzeren weg, spoorweg, pve). Die man was daar polierder van het binnenwerk in de wagons. Als ge een werkske hebt zegt ge het maar hé. De ouders van die man in kwestie, hadden zich nooit iets van hem aangetrokken (een bastaard?) en hij was dan maar in Argentinië ingeweken, waar hij met een CRIOLLA (inlandse) trouwde en practisch niet vooruit kwam. Hij drong zo aan dat ik er medelijden mee kreeg, en hij mocht gelegenheidswerkjes opknappen. Ik ondervond dat hij het niet deed om veel geld te verdienen want hij leverde goed werk, en zijn prijs was altijd belachelijk laag. Ik gaf hem dan ook altijd een zeker % meer. We konden met elkaar goed opschieten, en hij vroeg niet liever dan werk te hebben. Ik herinner mij nog, op het laatste, we moesten 's anderendaags de boot nemen om terug te komen, die man zijn wereld stortte ineen. De hele laatste dag liep hij daar rond al schreeuwend. Hij was niet te troosten. Triestig !
In zo een warm klimaat was water goud waard, en zeker voor een kiekenkwekerij. Maurits Seynaeve had voor zijn kwekerij een betonnen watertoren gebouwd. Voor hoeveel liters? In ieder geval genoeg voor zijn © 2010 Van Esbroeck
17 van 22
2000 a 3000 kiekens. Nu gebeurde het op zekere morgen dat er geen elektriciteit meer was. Het was juist een warme dag. Kiekens mogen geen 1 1/2 a 2 uur zonder water zitten of ze zijn kapot. Heel de gebuurte werd op slag gealarmeerd. Al de handpompen kwamen in werking. Op het terrein zelf stond er ook nog een. Ons mannen, ons moeder en ik pompen maar. Met alle mogelijke emmers en bussen water aandragen. We waren natuurlijk zo licht mogelijk gekleed, en we hebben de tijd van elektriciteitspanne overbrugd. Voor Maurits, zo'n goeie vent, zouden wij door een vuur gelopen hebben. Het was nu wel water ... maar ook goed. Het achterste gedeelte van ons huis stond er. Nu de septische put en de verstervingsput nog. Het waren Chilenen die die verstervingsputten overal maakten. Dan lieten wij onze waterput boren, 40 meter diep met 37 meter buis. Wou je goed water hebben in Varela, dan moest ge door de harde laag die 30 meter diep lag. Wij hadden buitengewoon klaar en goed water. In de nok van het dak een betonnen stoel gegoten en onze tank 500 liter daarop gezet. Ik had toen beslag kunnen leggen op een waterspuit die rechtop en gespreid kon spuiten. In het heetst van de dag ging ik dan onder mijn bomen zitten, en spuiten maar. Zalig was dat ! Dan kwam de ingang aan de beurt. Een afsluiting met dubbele poort in het midden, op de plaats waar de haag had gestaan. Wij hebben die grond helemaal moeten omkeren, om die verduivelde wortels eruit te krijgen. Veel energie en tijd hebben wij daaraan verbruikt. Een beton werd gegoten op de volle breedte. Lage muurtjes werden gemetst langs weerskanten, en de rest kwam in hard hout. Ge moogt gaan kijken, die ingang is nog juist lijk in 't eerste moment. Een juweeltje ! In Argentinië gebeurde het dikwijls, dat er op het eind van de zomer een geweldig onweer opkwam. Dat kon 1 nacht, 2 dagen en nachten tot een hele week duren. Langs de Sarmiento, een brede laan die van Varela station vertrok de pampa in, lag ons terrein. De Sarmiento lag hoger dan ons terrein, dat waterde af naar de oude weg naar Buenos Aires, die 2 meter dieper lag. Op een avond gingen wij slapen. Alles was normaal. Komt er daar een onweer op ! Iets voor gans de nacht, en regenen maar. Wij zegden nog tegen mekaar: “LAAT ZE MAAR DOEN, WIJ ZITTEN TOCH IN 'T DROGE” ‘s Morgens stak ik mijn voet uit bed en .... Het water stond gelijk met ons matras. Wij sprongen ons bed uit, de borstels en emmers gemobilizeerd en keren maar. Het water was langs achter binnen gelopen. In de rapte 3 trappen gemetst, langs buiten opgevuld, en het euvel was verholpen. Daarna schoot bij hoog water onze gebuur zijn hof onder, maar dat was zijn probleem. © 2010 Van Esbroeck
18 van 22
Alles verliep volgens plan. In het hofje vooraan, aan de ingang, plantte ik nog een treurwilg. Die stak dan goed af tegen de groene fruitbomen. De afwatering van de daken was ook goed geregeld. Buizen van 20 cm doormeter, en alle 3,50 m een putteke met een deksel erop. Vanvoor lag de baan 2 meter dieper, dus geen probleem. Die knaap (de treurwilg) floreerde buitengewoon. Toen kwam er nog eens een regenvlaag, en alles liep in 't honderd. Waren het padden die in de buizen gekropen waren? Dat gebeurde wel eens (die padden waren 3 maal groter dan hier). Van 't ogenblik dat we de deksels weg namen hadden wij het beet. Die knaap, achter vocht zoekend, had zijn wortels over heel het systeem in de buizen genesteld. Mijn gebuur, de Karel, erbij gehaald, en wij hebben de ziel uit ons lijf getrokken om die slangen van 20 cm doorsnede uit die buizen te krijgen. Die boom moest eruit, en alles liep weer gesmeerd. Voor wij de living zetten had ons moeder een schone grote rozelaar, helemaal in bloei, langs de hofdraad staan. Ze was er toch zo fier op ! Op een zekere morgen zeg ik tegen haar: “GIJ HAD DAAR TOCH EEN ROZELAAR STAAN?“ JA zei ze zo. “EWEL IK ZIE NIETS MEER DAN EEN STUK DIKKE STAM!” We gingen samen kijken, en ja hoor, op 1 nacht hadden de mieren hem soldaat gemaakt. Van de takken, bladeren en bloemen niets meer te zien. De rozelaar was foetsie. De sporen nagezien, en op het terrein neven ons moesten wij een nest van 3 kubieke meter extra grote mieren uitgraven en vernietigen, om er voorlopig vanaf te geraken. Daarna bouwden wij onze living met patio met ronde bogen. De ingangsdeur was ook rond (op zijn Engels) De fundamenten extra diep, om er nog een gebouw op te zetten later. De pekgolfplaten boven de slaapkamer, moesten wij nog vervangen door pannen. De meubels konden wij in de living zetten. Het was een zomerdag geweest, en nu was het ogenblik gekomen om 's avonds alles af te breken, om 's anderendaags de balken, panlatten en pannen te leggen. Wat dacht U ? Heel de nacht regen van jewelste. Pionieren en geluk hebben zijn 2 zaken, die moeten nu eenmaal samengaan. Met de oude platen en plastiek hebben we het onheil tot het minimum herleid. De jongens, tenminste de twee oudsten, hadden een zwem- en duikersclub opgezet met enige kameraden. Een boogscheut verder dan ons terrein liep een smal maar tamelijk diep riviertje. Op de bodem van dat riviertje lagen veel oester- en mosselschelpen met veel paarlemoer langs de binnenkant. Schone exemplaren. Die brachten ze dan met heelder pakken naar huis. Tennis was die tijd ook hun hobby, en ze schoten er al aardig mee op. Daarna zijn ze overgeschakeld op Rugby. Elke keer als ze van een match thuis kwamen vielen ze gelijk bloemzakken in de zetel, vuil en gebroken. De eerste twee uur kwamen zij er niet meer uit. Wij, de mannen, hadden in Varela ook een kaartclub. Elke zaterdagavond hadden wij afwisselend bij de leden een bijeenkomst. De vrouwen zagen dan t.v. en aten taarten en koekjes. Het ging er heel gezellig aan toe. Leo Friant was boekhouder bij een Franse bouwfirma, en elk jaar met Kerst, kreeg hij een bak champagne, en een kas of drie Havanna's. Hij rookte zelf niet, maar rook des te liever de reuk van cigaren. Om te beginnen deelde hij de cigaren zo maar lukraak uit aan de leden van de club. Er waren erbij die echte chikkers waren, en hij zei “VANAF TOEKOMENDE WEEK ZIJN AL DE CIGAREN NOG VOOR DE WARD. DIE KAN EEN CIGAAR ROKEN. AL DE ANDEREN ZIJN TUTTERAARS EN CHIKKERS” Mar Del Plata, de voornaamste badstad aan de Atlantische oceaan, was gelegen op 405 km. van Buenos Aires. Het had stranden in sierlijke baaien en hoge appartements~ gebouwen. in Mar del Plata had ge ook een enig gebouw, iets wat ge nergens tegenkwaamt. Dat gebouw heette ”La casa del deporte” (het sporthuis). Met drie verdiepingen hoog, waar ge alle soorten sporten kon beoefenen. Tennis, tafeltennis, mini- en zaalvoetbal, en basketbal. Kortom, alle aspecten van de sport waren er vertegenwoordigd. Het werd dan ook druk bezocht. Op het strand van Mar del Plata stonden naast elkaar verschillende vlaggetjes opgesteld. Het rood vlaggetje was het bijzonderste, want als dat getrokken werd, betekende dat, dat er haaien in de buurt waren. De badgasten stapten dan onmiddelijk uit het water, want het gebeurde dikwijls dat de haaien op een afstand van naar schatting 400 m met hun ruggen boven wipten. In de baaien buiten het strand werd gevist van aan de kant, met lange vislijnen, 7 a 8 beten op 10 waren van jonge haaien. In Mar del Plata waren veel Vlaamse vissers die na de oorlog overgevaren kwamen met allerlei vaartuigen, tot de kleinsten toe. © 2010 Van Esbroeck
19 van 22
De Vlamingen hadden daar een groot aanzien door het feit dat ze vissoorten vingen die anderen niet konden te pakken krijgen, zoals mooie meid (vissoort Heek, pve). De Argentijnen kenden al de vlaamse namen van de vis, gelijk ze voorgeschoteld werden. Een vissersboot die de vissershaven binnenvaarde, terug van de vangst, had steeds een grote haai aan boord. De haai werd onmiddelijk op de kaai geklonken en in moten gekapt, als aas voor de volgende uitvaart. Die bedrijvigheid in de haven was steeds iets apparts. In de vissershaven zaten altijd veel zeehonden, zodanig veel, dat ze alle 2 jaar moesten uitgedund worden om de in- en uitvaart van de haven vrij te houden. Er waren zeehonden bij die zo groot waren als mensen, ik zie ze nog zitten, rechtop op hun achterste. De jongens hun studies liepen normaal voort. Mark liep Technische school voor algemene bouwkunde in La Plata, de universiteitsstad, en Dirk liep humaniora in Florencio Varela. In huis waren ze verplicht Nederlands te spreken (om hun taal niet te verleren). In volle zomer deden de Vlamingen een uitstapje, hetzij naar “Punta Lara“ aan de punt van de Rio de la Plata (speciaal voor de waterpretters) hetzij naar de delta van de Rio. Met een bus tot daar, en dan met stevige boten de Rio op en de wederzijdse uitlopers door. De Rio de la Plata was bij de monding in de Atlantische oceaan van een buitengewone breedte, maar erg ondiep, zodanig als wij vroeger met de “ANVERS” daar toe kwamen met eb, wij moesten wachten tot 's anderendaags om voort te kunnen varen. Rechts MONTEVIDEO Uruguay en links BUENOS AIRES Argentinië. De Rio de la Plata had langs weerskanten beboste en bestruikte gebieden, doortrokken met brede kanalen, die bij de monding een breedte hadden van wel 36 km. In die kanalen stonden veel paalhuizen met een trap naar boven (eb en vloed). In die kanalen was er geen stroming, maar als ge van de kanalen de Rio wou oversteken, des te meer. Dirk die nog klein was kreeg iedere keer schrik, en ik moest hem telkens tot kalmte brengen. Het laatste jaar in Florencio Varela was weer een moeilijk geval. Ik moest een ander werk aannemen, mijn eigen zaak terzelfdertijd opvouwen, en alles van de hand doen. In de dag ging ik werken bij een andere, minder intelligente MAURITS, een west-vlaamse boer die dacht dat hij én 't klokske én 't klepeltje wist hangen. Voor mijn eerste werk kreeg ik een speciale opgave, er moesten zakken van een zekere hoogte langs een afgleisysteem naar een bepaalde plaats gebracht worden. “ZOU DAT GAAN?” vroeg de baas. “NATUURLIJK“ zei ik. Die glijbaan moest ook een opkant hebben aan weerskanten om de zakken in de baan te houden. Ik bouwde alles stelselmatig op, hoger en hoger tot ik ten laatste in de nok van de hangar zat te frutselen. Toen het werk af was, moesten de gasten natuurlijk eens proberen zonder zakken, en dat was nog het plezantste van 't spel. Er werd ginder veel met “Plaquards“ gewerkt (ingemaakte kasten). 's Anderendaags komt de baas naar mijn bank, neemt een stuk hout, slaat daar 4 lijnen 't hope (W-Vlaams) en zegt: “EEN PLAQUARD VOOR CRUCE VARELA , HOOGTE ZOVEEL, BREEDTE ZOVEEL.” Ik maakte dat driedeurengeval, we huurden een kar en paard, en we voerden het naar Cruce Varela. Op Cruce Varela stopten wij voor het huis. Van op de kar zag ik in de living de opening die voor de plaquard bestemd was. Ik zeg zo: “WAT IS'T RIJDEN WIJ TERUG” . . . “HOEZO RIJDEN WIJ TERUG, WAAROM?”. De breedte was de hoogte en de hoogte was de breedte. “ALLEE, DAT KAN TOCH NIET ? WE ZULLEN EENS GAAN PASSEN ZIE” Ja, en affronten halen ! En maar passen, en maar passen dat hij deed. Wij moesten natuurlijk onverrichter zaken terug. Schaamtegevoel bij hem? Geen snars. Op zekere dag had hij een jonge kerel, een nieuwe gast aangenomen. Die kerel had echt lompen aan zijn lijf, een hemd dat met slierten en sleuren aan zijn lijf hing te bengelen. Die vent nu, moest met mij aan de schaafmachine helpen om een hele serie binnendeuren te schaven. En opeens gebeurde het. Op slag stond die man voor mij in zijn blootje. Zijn hemd blokkeerde de machine, ik zette die machine af en viel al lachend met mijn benen omhoog het schaveling in. Maurits met zijn onozel, stoem gezicht (hij heeft er nooit een ander gehad) zegt tegen mij: “IS DAT NU ZO BELACHELIJK!” Hij moest die vent desnoods een werkfrak van hem gegeven hebben, of niet soms. Intussen werkte ik 's avonds ook nog aan eigen werk. Twee maand voor onze terugkomst kwamen ze mij bidden en smeken om toch nog een toog te maken van 4,25 m lengte. Voor-, zij-, en bovenkant in glas. Boven met schuiven die langs achter uitgetrokken werden, en onder vanachter met schuifdeuren. Dus niemand kon iets wegnemen. Die toog was bestemd voor een zaak in schoolbenodigdheden. Wij kregen hem © 2010 Van Esbroeck
20 van 22
nog af. Ik zeg wij, want het Engels ventje had nog eens extra zijn best gedaan om alles piekfijn te polieren. Ondertussen was de bagage naar de boot gebracht, mijn gereedschap verkocht, en konden wij vertrekken. Een tweetal maanden voor ons vertrek kregen wij ineens een aangename verrassing. Broers, zussen en aanhang stuurden ons een stevig bedragje. Dat was natuurlijk welgekomen, waarvoor nogmaals onzen beste dank. Nu waren wij financieel vlot, en konden wij onze bootreis bestellen. Met de grootste boot van Argentinië, de “ YAPEYU” vaarden wij terug langs de beruchte “St. Annabaai” naar Santos, Brazilië, waar wij 3 dagen aanlegden om koffie te laden. De “St- Annabaai“ was berucht bij al de vissers en zeelui. Als het daar stormde, was het koekenbak. Dat oponthoud in Santos was voor ons een welgekomen gelegenheid om uitstappen te doen. De eerste uitstap was naar “SAO PAULO”. SAO PAULO is de hoogst gelegen stad in Brazilië. Daar naartoe moesten wij langs een geweldige berg, altijd maar rond en rond. Als we op de hoogte van de wolken en de regen reden zagen wij opeens een hele rij mannen staan met schoffels in de rechterhand (om de steenslag op te ruimen) en in de linkerhand een paraplu. Een lachwekkend gezicht. Zo reden wij altijd maar hoger naar SAO PAULO toe. Op de grote plaats (een park) stopten wij, en spraken af met de chaufeur van de bus, om 4 uur, zelfde plaats. De edelstenen waren er spotgoedkoop. Wij moesten heel die gevaarlijke weg nog terug naar Santos. En wie was er niet op de afspraak? De chaufeur met zijn bus. Om 5 1/2 uur nog niets te zien. Een groepje mannen besloot uiteindelijk het plein en het park eens te gaan verkennen. Inderdaad, in het park aan de overkant vonden ze de bus, en in de struiken op een bank de chaufeur ook nog. Die eerste uitstap kwam aldus flink in orde. De tweede uitstap was naar “CHRISTO REY“ en RIO DE JANEIRO. De Christo Rey, het geweldige Christusbeeld staat op de spits van een berg. De bussen konden maar tot halfweg rijden, omdat het bovenste gedeelte te scherp was, en maar door gewone auto's te beklimmen, mits dan nog volle gas te geven. De mantelzoom van de Christus zagen wij maar tot 8 m hoog, de rest stak in de mist. Tegenslag gehad ! Nochtans van beneden was het beeld met zijn pozen helemaal zichtbaar. Dan maar naar Rio. Een schone rijkelijke stad. De derde uitstap was naar het strand van “COPACABANA“ en het suikerbrood (berg). Het strand van Copacabana ligt eigenlijk in een halve circel en heeft heel fijn zand. Rond dat strand loopt een brede laan. Daarachter staan ook netjes in de cirkel over heel de halve ronde, gebouwen van drie verdiepingen hoog. Daarachter steken de pieken van de bergen regelmatig boven de gebouwen uit. Het was een prachtig strand. En wij die zogezegd een beetje geaklimatizeerd waren, stonden daar te dansen van de hitte in dat hete zand. Wij maakten dat we wegkwamen onder de bomen aan de overkant. In de helft van het strand liep ik nog een vrouw voorbij die daar zomaar in de zon, en het hete zand lag te bakken. Goesting is koop ! Onder die bomen werden wij opgepikt door de bus. Een heel eind verder, buiten het strand lag dus het door de Brazilianen overbekende “SUIKERBROOD“. Het suikerbrood was in zijn geheel een groot bos, aangenaam om door te rijden, omdat het er fris was, in tegenstelling met het strand en Rio. Bijna boven het suikerbrood ontdekten wij een bron, gewoonlijk liggen die bronnen toch lager. Intussen was in Santos de koffie geladen en we konden vertrekken. Aan boord was alles normaal. Op zeker moment kwam ik langs de reling gelopen, en ontdekte bij toeval heel laag op het water, een roeibootje bemand door een neger die schrijlings eroverheen stond, en zo aan het vissen was. En dat op zo'n 35 km van de kust, zee-inwaarts. Niet te geloven ! Een andere toerist ontdekte er nog een, en nog een. Op het laatst hadden wij er al 12 . Na enige km gevaren te hebben, kwamen wij voorbij het schip dat de vissers aangebracht had. Het was alleszins een gewaagde stunt. Wij vaarden vervolgens langs de vliegende vissen van de evenaar, de evenaar over, richting Gibraltar waar wij nog een hevige maar korte storm meemaakten. Vandaar langs Vigo, een mooi Spaans vissersdorpje en Le Havre naar Antwerpen. In Antwerpen op de kaai, stonden ons 125 mannen, vrouwen en kinderen op te wachten. Na het aanleggen van het schip, kwamen die allemaal aan boord en ge kunt denken .... bij het weerzien na 15 jaar, kwam daar wel wat uitleg bij te pas. © 2010 Van Esbroeck
21 van 22
De passagiers die Rotterdam en Hamburg nog moesten aandoen, zegden tegen mekaar: “IK GELOOF DAT WIJ HIER EEN GROTE PIET OF EEN MINISTER AAN BOORD HADDEN, ZONDER ER IETS VAN TE WETEN” In het opvaren deden wij er 26 dagen over. Op de terugvaart zat de stroming mee en hadden we maar 20 1/2 dagen nodig. Een record dus.
© 2010 Van Esbroeck
22 van 22