Hoofd artikel Robin van den Akker & Timotheus Vermeulen*
Metamodernisme
«Let’s just say it: it’s over. (…) The postmodern moment has passed, even if its discursive strategies and its ideological critique continue to live on – as do those of modernism – in our contemporary twenty-first century world (…) historical categories like modernism and postmodernism are, after all, only heuristic labels that we create in our attempts to chart cultural changes and continuities. Post-postmodernism needs a new label of its own, and I conclude, therefore, with this challenge to readers to find it – and name it – for the twenty-first century.»i «De postmoderne generatie is bang om zich te branden aan een engagement dat fout kan uitpakken, bang voor politieke besmetting, bang voor het oordeel van later. (…) Maar er is nu een nieuwe beweging gaande van mensen die echt geglobaliseerd zijn, de post-postmodernen, die wel stelling nemen»ii, aldus David van Reybrouck, de recente winnaar van de ako-literatuurprijs onlangs in een vraaggesprek met Elsbeth Etty. Een week eerder pleitte hij al voor de terugkeer van het grote verhaal: «Maar dan wel een verhaal dat de lessen van de twijfel en de zelfkritiek in zich draagt, een verhaal met ruimte voor nuancering, zonder de arrogantie en agressie van een dominante overtuiging.» Van Reybrouck observeert het verval van een discours, het postmoderne, en de opkomst van een ander vertoog, dat hij simpelweg post-postmodern noemt en dat wij metamodern noemen.iii Het is een vertoog dat zich opnieuw aan een groot verhaal wil committeren, maar ook weet dat zo’n verhaal onmogelijk, METAMODERNISME
9
onwaar en in veel gevallen onheilspellend is (denk aan de grote verhalen van het liberalisme, het communisme en het fascisme en wat deze tot gevolg hadden). Van Reybroucks hang naar engagement en het grote verhaal staat niet op zich. Integendeel. Onder een steeds groter wordende groep jonge schrijvers, kunstenaars en architecten valt in toenemende mate een afkeer te herkennen van de postmoderne scepsis, ironie en relativisme die de jaren tachtig en negentig zo kenmerkten. En tegelijkertijd herkennen wij een hernieuwd enthousiasme en engagement, een hervonden naïviteit en oprechtheid. «Pff, moet dat, het heeft toch geen zin» wordt steeds vaker «tja, laten we het eens proberen, je weet nooit.» In Nederland is deze opmerkelijke verschuiving in de kunsten pas iets van de laatste jaren, maar in het buitenland speelt het al wat langer. Denk, bijvoorbeeld, in de literatuur aan het transcendentalisme van Daniel Kehlmann of het epische zoeken van Roberto Bolaño, in de kunsten aan de etherische, cosmopolitieke installaties van Olafur Eliasson of het engagement van Routes winnares Šejla Kamerić, of in de architectuur aan het pragmatisch idealisme van big (Bjarke Ingels Group). En wat te denken van de betoverende kinderlijkheid van filmmakers als Michel Gondry en Wes Anderson, of de magische onschuld van muzikanten als Devendra Banhart en Antony & the Johnsons. Enerzijds kunnen deze veranderende attitudes, strategieën en kunstpraktijken worden gezien als een generationele poging om voorbij de theoretische en praktische erfenis van de postmodernen te geraken. De metamodernen lijken de waarde van het postmoderne discours te erkennen, maar tegelijkertijd te beseffen dat de mogelijkheden van de postmoderne esthetiek en esthetica zijn uitgeput, dat hun uiterste grenzen genoeg zijn opgerekt. Anderzijds – en hiermee samenhangend – moeten deze attitudes, strategieën en kunstpraktijken worden verklaard vanuit de sociaal-economische en sociaal-culturele ontwikkelingen van het afgelopen decennium. De tijdsgeest kantelt, waardoor 10 {ZONDER} TWIJFEL
kunstenaars zich moeten verhouden tot een nieuwe culturele sensibiliteit, of om met Raymond Williams te spreken: tot een ‹opkomende gevoelsstructuur.› Deze opkomende gevoelstructuur is, voor alle duidelijkheid, noch een radicale breuk noch een definitief afscheid van de postmoderne sensibiliteit, maar moet worden gerelateerd aan de drievoudige crisis die het Westen sinds het nieuwe millennium in toenemende mate bespookt. Deze crisis kan worden samengevat als de corrosie van het (geo)politieke centrum, de klimaatcrisis en de kredietcrisis. In het onderstaande zullen we ter illustratie van de veranderende kunstpraktijken de recente opleving van de zogenaamde neo-romantische traditie bespreken. Vervolgens zullen we de drievoudige crisis behandelen aan de hand van enkele politieke voorbeelden. Onze uiteenzetting dient te worden opgevat als een uitnodiging tot debativ, niet als uitvaardiging van een dogma. De metamoderne attitude is nog wel het duidelijkst zichtbaar in de recente opleving van de romantische traditie. Wanneer we spreken van een ‹opleving› bedoelen we niet dat de romantiek uit de dood is herrezen. Onder meer de cultuurfilosoof Jos de Mul, literatuurwetenschapper Edward Larissey en kunstcriticus Jörg Heiser beargumenteerden immers terecht dat de romantische traditie nooit overleden is; ze was eerder comateus. Het afgelopen decennium is ze echter uit haar coma ontwaakt. Zo organiseerden tal van musea overzichtstentoonstellingen over de romantische traditie. Andere musea besteedden uitgebreid aandacht aan het werk van romantische kunstenaars als Caspar David Friedrich en Arnold Böcklin. Daarnaast keek het moma terug op het oeuvre van Bas Jan Ader en herontdekte het Tate Modern het werk van Peter Doig (neoromantici avant la lettre). De meest treffende illustratie is nog wel de tentoonstelling ‹Wunschwelten: Neue Romantik in der Kunst der Gegenwart› die de Frankfurter Schirnhalle in 2005 organiseerde. De tentoonstelling openbaarde een wereldwijde beweging van hedendaagse, jonge kunstenaars die niet alleen teruggreep op de romantische METAMODERNISME
11
iconografie, maar ook het romantische gedachtegoed hernam; een beweging die gemeenschappelijk de woorden van Novalis tot motto nam: «Die Welt muß romantisiert werden. So findet man den ursprünglichen Sinn wieder. Romantisieren ist nichts, als eine qualitative Potenzierung. Das niedre Selbst wird mit einem bessern Selbst in dieser Operation identifiziert. (…) Indem ich dem Gemeinen einen hohen Sinn, dem Gewöhnlichen ein geheimnisvolles Ansehn, dem Bekannten die Würde des Unbekannten, dem Endlichen einen unendlichen Schein gebe so romantisiere ich es.»v Nu betekent en representeert ‹de romantiek› van alles en nog wat. Zelfs zoveel dat de Britse denker Arthur Lovejoy ooit opmerkte dat we beter over ‹romantieken› kunnen spreken. De romantiek is even gemakkelijk op te vatten als een periode of een paradigma, een stroming of een beweging, een levenswijze of een gevoel. Voor sommigen is het uiterst politiek; volgens anderen pedagogisch; weer anderen menen dat het uitsluitend betrekking heeft op de kunsten. De een benadrukt nationalisme, de ander ecologie, de volgende Bildung, en weer een ander heeft het voornamelijk over het sublieme en het etherische. Doorheen haar vele gedaanten wordt de romantische sensibiliteit echter gekarakteriseerd door de oscillatie tussen verschillende betekenende polen: het eeuwige en het vergankelijke, natuur en cultuur, hoop en melancholie, enthousiasme en ironie, het bijzondere en het alledaagse, enzovoortsvi. De kern van de romantische sensibiliteit is dan ook precies de spanning die volgt uit het verenigen van onverenigbare polen, het verbinden van twee tegengestelde posities, een onmogelijke mogelijkheid: een ‹double-bind.› Deze neoromantische sensibiliteit heeft zich geuit in een verscheidenheid aan kunstvormen en een variëteit aan stijlen. In de architectuur van Herzog & de Meuron (afbeelding 1) uit het zich als de spanning tussen het eeuwige en het vergankelijke; in Bas Jan Aders performances als het ondervragen van de rede door 12 {ZONDER} TWIJFEL
afbeelding 1: ‹Philharmonic Hall› door Herzog & De Meuron, bron: Modern architecture & design news
METAMODERNISME
13
middel van het irrationele; in de schilderijen van Peter Doig als het hernemen van cultuur door de natuur; in de foto’s van Gregory Crewdson als het herpakken van civilisatie door het primitieve en, recenter, in Olafur Eliassons, Glen Rubsamens en Armin Boehms obsessies met het mystificeren van het alledaagse. En wat te denken van David Thorpe’s en Justine Kurlands fixatie met mysterieuze sekten of Darren Almonds en Charles Avery’s fascinatie voor atopische fictionele werelden? Al deze verschillende kunstenaars hebben gemeen dat ze niet alleen teruggrijpen op mythologie, mystiek en vervreemding om het alledaagse leven te kunnen duiden of bevragen, maar ook om de wereld opnieuw te betekenen. Zelfs, of juist dan, wanneer zij beseffen dat zulks onmogelijk is. Zo zijn zowel Aders poging om de rede en het irrationele met elkaar te verenigen als de pogingen van Boehm en Rubsamen om het gecultiveerde te ‹naturaliseren› bij voorbaat gedoemd te mislukken. Maar de pogingen worden toch ondernomen. Ader beseft terdege dat de zwaartekracht hem belet om eeuwig ondersteboven te hangen of voorover te buigen zonder te vallen.vii En Boehm en Rubsamen beseffen heus dat cultuur en natuur nooit werkelijk één kunnen worden. Maar voor even doen ze net alsof. De toonaangevende New Yorkse kunstcriticus Jerry Saltz vatte deze generationele houding als volgt samen: «het is een attitude die zegt: ik weet dat wat ik doe vast en zeker al door iemand anders is gedaan, of dat het misschien belachelijk is, maar dat wil niet zeggen dat ik het niet proberen mag, en dat ik het niet serieus meen.»viii Hedendaagse schrijvers, kunstenaars en architecten verbinden de ironie en de scepsis, het relativisme en het cynisme waarmee zij zijn grootgebracht, met een hernieuwd enthousiasme en fanatisme, een lang verloren gewaande oprechtheid en naïviteit. Ze zijn bekend met de geesteswetenschappelijke geschriften van Jean-François Lyotard en Fredric Jameson, hebben de lamenteringen van Michel Houellebecq en Bret Easton Ellis gelezen, de pas14 {ZONDER} TWIJFEL
tiche van Jeff Koons en Paul McCarthy (‹Kabouter Buttplug›) gezien. Ze zijn zich bewust van de waarde van het postmoderne discours, maar voelen steeds vaker dat dit discours niet langer uitdrukking geeft en kan geven aan hun eigen ervaringswereld. De generatie van Van Reybrouck, Kamerić en Thorpe wil niet alleen maar ironiseren of iets deconstrueren. Deze generatie wil weer enthousiasmeren en iets reconstrueren. De veranderende attitude van deze nieuwe generatie schrijvers, kunstenaars en architecten kan alleen worden begrepen wanneer we de kantelende tijdsgeest in ogenschouw nemen. Zo kan de postmoderne ervaringsruimte eerst en vooral worden verklaard door de toenemende ‹welvaart› en de toenemende ‹(geo)politieke stabiliteit› van de naoorlogse periode. Terugkijkend lijkt er immers een directe lijn te lopen van de roerige jaren zestig tot aan de relatief rustige jaren negentig (het decennium dat, in de woorden van Pulitzer-prijs winnaar Charles Krauthammer, kan worden omschreven als een ‹holiday from history›). Vanuit westers perspectief brachten de groeiende hegemonie van de Verenigde Staten, de formatie van de Europese Unie en de desintegratie van de Sovjet-Unie immers stabiliteit en brachten de transitie naar een witteboordeneconomie en de deregulatie van de financiële sector, de flexibilisering van de arbeidsmarkt en consumptie op krediet welvaart. Al deze ontwikkelingen leken Francis Fukuyama’s vermoedens over het zogenaamde ‹einde van de geschiedenis› te bevestigen. Er leek de afgelopen decennia simpelweg weinig tot niets – of in ieder geval steeds minder – op het spel te staan. Wellicht kan dit het beste worden geïllustreerd aan de hand van de nationale politiek en het binnenlandse bestuur omdat deze domeinen bemiddelen tussen het globale en het lokale, de space of flows en de space of places, de wereldgeschiedenis en de persoonlijke levensloop. Hier worden de postmoderne jaren gekarakteriseerd door het vervagen van ideologische scheidslijnen en het verdwijnen van politieke tegenstellingen. De verschillen METAMODERNISME
15
afbeelding 2: ‹Ohne Mich› door Paula Doepfner, bron: Galerie Tanja Wagner
16 {ZONDER} TWIJFEL
tussen Adam Smith en Karl Marx, de onzichtbare hand van de markt en de gebalde vuist van de commune, progressief en conservatief, links en rechts, leken dood en begraven. Denk, bijvoorbeeld, aan de verwantschap tussen het neoliberalisme van Margaret Thatcher en Ronald Reagan en de ‹derde weg› van Tony Blair en George W. Bush; een verwantschap dat kan worden samengevat door Thatchers slogan ‹there is no alternative› en Wim Koks uitspraak over ‹het afschudden van de ideologische veren› naast elkaar te zetten. In het nieuwe millennium heeft de geschiedenis echter haar loop hernomen. Zo werden de laatste jaren gekenmerkt door het falen van het Amerikaanse unilateralisme en de opkomst van de bric-landen (Brazilië, Rusland, India, China), het ‹nee› tegen de Europese Grondwet, de Eurocrisis, terrorisme en populisme, het ‹multiculturele drama›, de klimaatcrisis en de kredietcrisis. Terugkijkend op het afgelopen decennium kunnen we vaststellen dat deze tendensen ook worden weerspiegeld op het niveau van de nationale politiek. In de Verenigde Staten, bijvoorbeeld, wist Obama een groot deel van het land te mobiliseren met een progressieve sociale agenda en een optimistische politieke boodschap, met hoop en enthousiasme. Maar tegelijkertijd hebben de republikeinen de afgelopen ‹mid-term› verkiezingen (mede) kunnen winnen door een radicaliserende rechtervleugel, bespeeld door Sarah Palin, de Tea Party en Fox News. In het Verenigd Koninkrijk vormen de conservatieven en de liberaaldemocraten noodgedwongen de eerste regeringscoalitie sinds de Tweede Wereldoorlog. Na het aftreden van Blair en na Gordon Browns rampzalige premierschap tracht Labour zichzelf te herdefiniëren. Het is tekenend dat de recente strijd om het partijleiderschap tussen de gebroeders Miliband niet is beslist in het voordeel van de ‹Blairite› David; maar, met dank aan de vakbonden, in dat van Ed, de vertegenwoordiger van Labours linkervleugel. In Nederland is het eerste minderheidskabinet sinds de Tweede Wereldoorlog gevormd. Het wordt geleid door een zelfbenoemd METAMODERNISME
17
liberaal en gedoogd door een rechtse populist. Ondertussen heeft de Partij van de Arbeid, bij monde van toenmalig partijleider Wouter Bos (in de Den Uyl Lezing van januari 2010), afstand genomen van de derde weg, organiseerden de vakbonden de langdurigste staking sinds de jaren dertig en oriënteren de partijen op linkervleugel zich op verregaande politieke samenwerking. Zo zijn er tientallen voorbeelden die wijzen op een polarisatie van het politieke debat en de desintegratie van het politieke midden, de terugkeer van politieke tegenstellingen en nieuwe vormen van engagement. Van de aanhoudende demonstraties in Duitsland, Frankrijk en Engeland tot (de nu wel bijzonder uitzichtloze) politieke impasse in België en van de opkomst van extreem rechts in Zweden en Denemarken tot de ludieke maar o zo serieuze ‹Rally to restore sanity and/or fear.› Alle voorbeelden wijzen echter op eenzelfde politieke en bestuurlijke realiteit: de noodzaak om continu kleine meerderheden en grote minderheden te creëren en om jezelf te positioneren en te herpositioneren te midden van een polariserend politiek speelveld. Waarheidsclaims, hoe vluchtig en veranderlijk ook, spelen hierbinnen geen onbelangrijke rol. Wanneer Van Reybrouck pleit voor een terugkeer naar engagement en een hernemen van de grote verhalen, probeert hij zich strategieën aan te meten waarmee hij zich kan verhouden tot deze maatschappelijke ontwikkelingen. Tevergeefs. Maar hij probeert het. En met hem vele anderen. Schrijvers als Bolano en Kehlmann zijn afwisselend overtuigd van het eigen gelijk en hopeloos vertwijfeld, bloedserieus en spottend. Kunstenaars als Eliasson en Kamerić begeven zich continu op de grens tussen mogelijke werelden en de wereldse mogelijkheden, tussen mystieke landschappen en het banale, al te banale, hier en nu. En zo zijn er veel meer voorbeelden te geven. Van Haruki Murakami, Jonathan Franzen, Junot Diaz en Bernardo Carvalho in de literatuur tot Darren Almond, David Thorpe, Paula Doepfner en Ragnar Kjartansson in de kunsten, en van David Lynch en Spike 18 {ZONDER} TWIJFEL
Jonze, Paul Thomas Anderson en Noah Baumbach in film tot Bright Eyes, CocoRosie en vrijwel heel de new weird generation in de muziek. De metamodernen schorten tegen beter weten in hun ongeloof aan mogelijke werelden, nieuwe horizonten en alternatieve verhalen op. Als de moderne houding ten aanzien van grote verhalen, absolute waarheden en idealisme kan worden omschreven als fanatiek, enthousiast of naïef en de postmoderne houding als apathisch, ironisch of cynisch, dan kan de metamoderne attitude worden omschreven als een gematigd fanatisme, een pragmatisch idealisme of een geïnformeerde naïviteit. Hoe men deze attitudes ook noemt, het is van belang om op te merken dat ze tegelijkertijd gekenmerkt worden door een modern verlangen naar waarachtigheid, betekenis en richting, en een postmoderne scepsis omtrent de mogelijkheden daartoe. De moderne verlangens zorgen ervoor dat de postmoderne twijfels niet de overhand krijgen, en andersom. Door continu te oscilleren tussen het moderne en het postmoderne, enthousiasme en scepsis, oprechtheid en ironie, relativisme en waarheidsvinding, chaos en coherentie zoeken de metamodernen een taal waarmee de kantelende tijdsgeest kan worden begrepen, vinden ze strategieën om de wereld te lijf te gaan en (be)tekenen ze opnieuw het dagelijkse leven door mogelijke werelden te ontdekken, nieuwe horizonten te trekken en alternatieve verhalen te schetsen. Sommigen grijpen hierbij terug op de iconografie, beeldtaal en attitudes van de romantiek. Maar een steeds groter wordend aantal kunstenaars – van Bolano tot Carvalho en van Kamerić tot Kjartansson – probeert een geheel nieuwe, eigen, vorm te vinden.
METAMODERNISME
19
*
i. ii. iii. iv. v. vi. vii. viii.
Robin van den Akker (1982) is promovendus wijsgerige antropologie, Timotheus Vermeulen (1983) is docent cultuurwetenschappen en theorie aan de Radboud Universiteit Nijmegen. Hutcheon, L. (2002), The politics of postmodernism, New York/London: Routledge, pp. 156-6. www.nrcboeken.nl/recensie/‘tussen-zwijgen-en-brullen-zit-altijdde-dialoog’ Vermeulen, T. & R. Van den Akker (2010), «Notes on metamodernism», Journal of Aesthetics and Culture, Vol. 2. Volg voor ontwikkelingen www.metamodernism.com. Novalis (2001), «Fragmente und Studien 1797-1798», in Novalis Werke, red. G. Schultz, Munchen: C.H. Beck, pp. 384-5. De Mul, J. (1999), Romantic desire in (post)modern art & philosophy, Albany: State University of New York Press, pp. 18-26. www.basjanader.com Saltz, J., Sincerity and irony hug it out, in: http://nymag.com/arts/ art/reviews/66277
20 {ZONDER} TWIJFEL