Pestprotocol VSO de Korenaer, Strausslaan
VOORKOM PESTEN
INHOUDSOPGAVE 1. Inleiding 1.1 Autisme, “anders” in de omgang 1.2 Waarom een pestprotocol aangepast aan autisme? 2. Pesten 2.1 Verschil tussen pesten en plagen 2.2 Definitie pesten 2.3 Rollen bij pesten 2.4 Kenmerken van pesters en slachtoffers 3. Digitaal (cyber) pesten 3.1 Wat is cyberpesten? 3.2 Hoe wordt er gepest? 3.3 Cyberpesten en autisme 3.4 Het stappenplan na melding van cyberpesten 4. Proactief beleid 4.1 Eenduidige gedragsregels 4.2 Pesten bespreekbaar maken in de klas 4.3 Week tegen het pesten 4.4 Pestcontract 4.5 Team informeren en activeren om pesten tegen te gaan 4.6 Een graadmeter om pesten te meten 4.7 Posters 4.8 Informatieverstrekking aan ouders 5. Signaleren van pesten 5.1 Stappenplan voor signalering 6. Wat te doen bij pestgedrag 6.1 De vijfsporenaanpak 6.2 De steungroepaanpak 6.3 De herstelaanpak 6.4 Maatregelen Bijlagen
1
2 2 3
4 4 4 4 5
8 8 8 8 8
10 10 11 11 11 12 12 12 12
13 13
15 16 17 18 19
20
Pestprotocol van VSO de Korenaer, Strausslaan Leidraad voor onderstaand pestprotocol is gedeeltelijk het pestprotocol van VSO de Ortolaan in Heythuysen, wat gebaseerd is op het pestprotocol autisme van het Landelijk Netwerk Autisme (Sylvia Hasper, 2009) en gedeeltelijk de visie van KiVa (C. Salmivalli, V. Pöyhönen, A. Kaukiainen, 2009). 1. INLEIDING Pesten is van alle tijden en komt helaas op iedere school voor, dus ook bij ons. Scholen zijn verplicht hun leerlingen een veilige omgeving te bieden waarin zij zich harmonieus en op een positieve manier kunnen ontwikkelen. Pesten ondermijnt deze veiligheid. Pesten kan ervoor zorgen dat leerlingen tijdelijk thuis komen te zitten waardoor hun recht op onderwijs in het gedrang komt. Duidelijk is dat pesten een structureel probleem vormt dat voortdurende aandacht vraagt. In het speciaal onderwijs kom je een gemêleerde groep kinderen tegen. Er zullen leerlingen met leer-‐, aandachts-‐, informatieverwerkings-‐ en gedragsstoornissen bij elkaar in de klas zitten. Veel van deze leerlingen hebben meer moeite met het op een sociaal geaccepteerde manier omgaan met elkaar. Soms zal er ook een probleem ontstaan om zich aan de geldende normen en waarden te conformeren. Leerlingen met autisme lopen het risico om te maken te krijgen met pesten; ofwel als slachtoffer, ofwel als pester. Niet ingrijpen bij pesten, vooral als het om een kwetsbare groep leerlingen gaat, kan ernstige gevolgen hebben. Pesten levert gevoelens op van angst, stress en minderwaardigheid. Pesten op school kan leiden tot slechtere schoolprestaties, ziekte en verzuim en kan, als niet adequaat wordt ingegrepen leiden tot posttraumatische stressstoornis, depressie en kan uiteindelijk zelfs aanleiding zijn voor zelfmoord. Naar schatting heeft één op de tien zelfmoorden te maken met pesten (Bron: Niet pesten maar aanpakken 2009). Een consequent en proactief beleid is nodig om pesten te voorkomen en, zo nodig, te stoppen om zo de veiligheid van leerlingen te waarborgen. 1.1 Autisme: “anders” in de omgang Bij leerlingen met Autisme Spectrum Stoornissen (ASS) werkt de informatieverwerking in de hersenen op een andere manier. Autisme blijft gedurende het hele leven een rol spelen voor deze leerlingen. Alles wat mensen met autisme zien, horen, voelen etc. wordt op een andere manier verwerkt. Kennis over autisme resulteert in begrip voor autisme. Voor begeleiders is het uiterst belangrijk naar autistische leerlingen te kijken met een zogenaamde “auti-‐bril” op. Dat wil zeggen dat ze deze leerlingen moeten zien en behandelen als leerlingen die op bepaalde momenten en op bepaalde (ontwikkelings)gebieden meer hulp en begeleiding nodig hebben, dan andere leerlingen. Het is dan ook van belang om een leerling met autisme goed te observeren en achter zijn “gebruiksaanwijzing” te komen. Door kennis te krijgen van de specifieke aanpak van deze leerling en deze in te passen in de benadering, worden veel problemen voorkomen. Omdat leerlingen met autisme informatie anders verwerken, lopen zij in hun contacten met leerkrachten en medeleerlingen eerder tegen problemen aan m.b.t. (verbale en non-‐verbale) communicatie, interactie en verbeelding. Hierdoor kunnen zij de volle betekenis van wat er gezegd wordt of een (sociale) situatie soms niet begrijpen of plaatsen. Ook kunnen zij zich moeilijk inleven in de situatie van een ander en hebben ze moeite met zaken als vriendschap, verkering, grapjes, emoties etc.
2
Leerlingen met autisme h ebben voortdurend een groot gedeelte van hun energie nodig om zich te kunnen handhaven in een (voor hun) chaotische maatschappij en (school)omgeving. Ze leven in een onvoorspelbare en daarmee onveilige wereld. Schijnbaar kleine voorvallen kunnen d aardoor zoveel angst en stress oproepen dat zij opvallend of storend gedrag gaan vertonen. Het bieden van structuur h elpt om angst en stress te voorkomen; leerlingen weten dan waar ze aan toe zijn. Zo help je een leerling met autisme om samenhang te ontdekken in een w ereld die voor hen onvoorspelbaar en chaotisch is: ·∙ Wees voorspelbaar en schep duidelijkheid door de 9 W’s toe te passen: 1. Wat gaat er gebeuren? 2. Wanneer gaat dit gebeuren? 3. Waar gaat het gebeuren? 4. Wat is het doel? 5. Wat is de begintijd? 6. Wie doet eraan mee? 7. Welke stappen moeten gezet worden? 8. Wat is de eindtijd? 9. Wat gaat er daarna gebeuren? ·∙ Let op signalen van angst en stress en neem de leerling met autisme apart om erover te praten en zoek naar mogelijkheden om de stress en angst weg te nemen. M aak heldere afspraken en kom deze na. Signalen kunnen zijn: wiebelen, friemelen, tics, aandacht vragen, geluiden maken, niet luisteren enz. ·∙ Zoek naar de oorzaak “achter” het gedrag, vraag door en luister naar de leerling. Tijdens of vlak na een u itbarsting heeft praten vaak geen zin. Laat de leerling eerst tot rust komen. Vraag daarna wat tot de uitbarsting heeft geleid. Maak samen heldere afspraken en kom deze na. 1.2 Waarom een pestprotocol aangepast aan autisme? Zoals hierboven omschreven hebben jongeren met autisme problemen met de ontwikkeling van normale sociale interacties en het begrijpen van het gedrag van anderen. Vandaar dat jongeren met autisme een groter risico lopen om gepest te worden; ze reageren vaak anders in de sociale interactie en snappen het gedrag van medeleerlingen niet. Leerlingen met autisme hebben moeite met het “lezen” van de ander (non-‐verbale communicatie) en missen daardoor een (groot) gedeelte van hetgeen écht bedoeld wordt. Hierdoor worden ze gemakkelijk doelwit van pestgedrag. Hun sociale naïviteit maakt hen tevens kwetsbaar voor pesterijen. Ook hebben leerlingen met autisme een verhoogd risico anderen te pesten. Dit omdat autistische leerlingen een beperkt inzicht in sociale processen hebben en niet bewust zijn van de gevolgen van het eigen gedrag. Er moet dan gedacht worden aan bijvoorbeeld het imiteren van een ander, het stalken van leerlingen waarmee ze bevriend willen zijn, het alleen maar willen praten over eenzelfde onderwerp, het star vasthouden aan regels en afspraken en anderen daarop corrigeren of het op indringende wijze aandacht vragen van leerkrachten, reacties uitlokken en ongepast opmerkingen maken. Dit gedrag kan door andere (autistische) leerlingen als pesten worden ervaren, terwijl het zo niet bedoeld is. Het is belangrijk je er van bewust te zijn dat wanneer een autistische leerling pest, dit niet moedwillig hoeft te zijn.
3
2. PESTEN 2.1 Verschil tussen plagen en pesten Het onderscheid tussen pesten en plagen is soms moeilijk te maken; plagen en pesten kunnen dicht bij elkaar liggen en het één kan gemakkelijk leiden tot het ander. Wat voor de één nog plagen is, kan voor de ander als pesten ervaren worden. Het belangrijkste verschil is dat plagen incidenteel gebeurt, terwijl pesten een structureel verschijnsel is. Daarnaast zijn bij plagen, in tegenstelling tot bij pesten, beide partijen aan elkaar gewaagd of zijn ze zelfs vrienden van elkaar. In tegenstelling tot plagen heeft pesten ernstige gevolgen voor de slachtoffers, de pesters en andere klasgenoten. Voor leerlingen met autisme is het extra moeilijk om onderscheid tussen plagen en pesten te maken. Dit omdat zij de sociale antennes missen om in te schatten wanneer plagen ‘daadwerkelijk plagen’ is of wanneer plagen niet grappig meer is en pesten wordt. Autistische leerlingen reageren hierdoor mogelijk inadequaat in pest-‐/plaag-‐situaties. Een duidelijk uitleg van de situatie kan hierin helpend zijn. 2.2 Definitie pesten ‘Pesten is een vorm van agressie waarbij één of meer personen de intentie hebben een ander steeds opnieuw schade toe te brengen waarbij de macht ongelijk verdeeld is; het slachtoffer kan zich meestal niet verdedigen. 1. Pesten gebeurt steeds opnieuw 2. De pester staat sterker dan het slachtoffer 3. Pesten gebeurt met opzet’ (KiVa -‐ C. Salmivalli, V. Pöyhönen, A. Kaukiainen, 2009) De meest voorkomende vormen van pesten zijn: • Schelden, naroepen, imiteren, belachelijk maken, uitlachen • fysiek geweld (bijvoorbeeld spugen, schoppen, slaan, knijpen, duwen, trekken) • iemand uitsluiten van activiteiten • roddelen, geruchten verspreiden • stukmaken, afpakken en verstoppen van eigendommen • iemand tot iets dwingen, chanteren, intimideren • belastend materiaal zoals filmpjes of foto’s op internet plaatsen of (via mobieltjes) door-‐/versturen (zie ‘3. Digitaal (cyber)pesten’) 2.3 Rollen bij Pesten Pesten is een complex groepsproces; wanneer er in een klas gepest wordt hebben alle leerlingen daar een rol in. Naast de rol van pester en slachtoffer zijn er nog meer rollen: • Pesters worden ondersteund door meelopers, versterkers en assistenten. • Slachtoffers worden soms verdedigd door verdedigers. • Er zijn ook buitenstaanders, die wel weten dat er gepest wordt, maar niet ingrijpen. De pester neemt meestal het initiatief door anderen te pesten. Pesters pesten vaak niet alleen, maar worden gesteund door een deel van de groep. Zo zijn er assistenten die actief meepesten door bijvoorbeeld het slachtoffer te slaan of uit te schelden. Ook zijn er versterkers van pesten. Deze kinderen doen niet actief aan het pesten mee, maar staan er bij en moedigen de pester aan door bijvoorbeeld te gaan lachen. Zij geven daarmee aan dat pesten oké of zelfs leuk is. Assistenten en versterkers worden ook wel aangeduid als ‘meelopers’. Slachtoffers van pesten worden meestal op meerder manieren gepest en worden na verloop van tijd vaak door andere klasgenoten negatief beoordeeld. Er zijn ook kinderen die slachtoffers helpen. Verdedigers kunnen
4
actief optreden tegen pesters, maar kunnen ook het slachtoffer steunen, geruststellen of troosten. Tot slot zijn er buitenstaanders. Zij zijn vaak wel aanwezig als er wordt gepest, maar ze doen niet mee en grijpen ook niet in om het pesten te stoppen. Ook buitenstaanders spelen een belangrijke rol in het pesten. Door niets te doen stemmen ze er impliciet mee in dat er gepest wordt, waardoor ze het pesten (onbedoeld) ondersteunen. 2.4 Kenmerken van pesters en slachtoffers Het is erg belangrijk dat mentoren en ondersteunend personeel de kenmerken van pesters en slachtoffers snel herkennen. Zij moeten duidelijk stelling nemen tegen pesten en de signalen meteen aanpakken. Hoe eerder tegen pesten wordt opgetreden, des te beter kunnen de gevolgen worden beperkt. Pesters hebben vaak een machtspositie in een groep. Andere leerlingen zijn bijvoorbeeld bang voor hen omdat ze bepaalde eigenschappen hebben die door andere leerlingen worden bewonderd. Het kan ook zijn dat pesters macht hebben doordat ze er goed in zijn anderen te beïnvloeden. Vaak pesten leerlingen om de machtspositie te krijgen of te behouden, maar het kan ook zo zijn dat leerlingen de baas willen spelen en willen bepalen wat er gebeurt. Het kan ook zo zijn dat een pester pest zonder er bij na te denken. Leerlingen die zelf pesten of als volger hieraan meedoen kunnen herkent worden aan de volgende houding, gedragingen of eigenschappen. De genoemde punten kunnen in combinatie met elkaar voorkomen. Iedere pester is uniek, zo ook de pester met autisme. Mogelijke kenmerken van een pester: • Wil zich machtig voelen • Wil graag controle hebben/uitoefenen • Vindt het leuk/interessant om a nderen p ijn te d oen • Heeft een stoer voorkomen/is populair • Is impulsief • Kan zich moeilijk houden aan regels en afspraken • Voelt weinig medeleven met/kan zich niet inleven in een ander • Is geneigd a gressief te reageren (verbaal/fysiek) • Voelt weinig verantwoordelijkheid voor zijn gedrag • Wil goedkeuring van leeftijdsgenoten • Is vaak zelf slachtoffer van pestgedrag (geweest)! • is depressief/laat teruggetrokken gedrag zien • Doet ‘alles’ om erbij te horen: gevaarlijk, ongewenst, onderdanig of ongepast gedrag • is onzeker/heeft weinig zelfvertrouwen
5
Leerlingen die gepest worden, kunnen herkend worden aan de volgende houding, gedragingen of eigenschappen. De genoemde punten kunnen in combinatie met elkaar voorkomen. Mogelijke kenmerken van een slachtoffer van pesten: • Is stil, gevoelig of passief • Is ongelukkig, onzeker en verward • Lijkt verdrietig, depressief of wisselvallig • Lijkt op zijn/haar hoede • Heeft een lage eigenwaarde • Heeft lichamelijke klachten: bijv. hoofdpijn, buikpijn, tics of angstzweet • Heeft angst, stress of twijfel om naar school te gaan • Is minder gemotiveerd om te werken voor school • Komt gehavend uit school: vuile of kapotte kleding; beschadigde boeken • Vertoont kenmerken van lichamelijke mishandeling: blauwe plekken, krabbels of sneeën • Slaapt niet goed, heeft nachtmerries of huilt in zijn/haar slaap • Doet ‘alles’ om erbij te horen: gevaarlijk, ongewenst, onderdanig of ongepast gedrag • Schrikt van plotselinge uitingen van boosheid van anderen • Is sociaal geïsoleerd (weinig (goede) vrienden) • Denkt dat alles wat een ander doet pestgedrag is Kinderen brengen een belangrijk deel van hun tijd door op school. De kans dat signalen van pesten op school worden opgevangen is dan ook groter dan dat dit thuis gebeurt. Leerkrachten moeten dan ook alert zijn op deze signalen en deze onmiddellijk onderzoeken en oppakken. Specifiek bij leerlingen met autisme is het goed om niet alleen uit te gaan van de uiterlijke signalen, maar altijd op basis van de signalen met een leerling in gesprek te gaan om de oorzaak van het gedrag of de houding te achterhalen.
6
voorbeeld:
“Wouter is een 12-‐jarige jongen met Asperger. Met zijn IQ van 140 gaat hij naar het plaatselijk Gymnasium. Tijdens de introductieweek leert hij Jasper kennen. Jasper woont in dezelfde wijk als Wouter en is hoogbegaafd. Ze lijken het goed met elkaar te kunnen vinden en besluiten om voortaan samen naar school te fietsen. Al na de eerste week noemt Wouter Jasper zijn beste vriend. Waar Jasper gaat, daar is Wouter ook. Ze zitten naast elkaar in de klas, brengen hun pauzes gezamenlijk door, m aken samen huiswerk en fietsen samen naar school. Jasper heeft al snel door dat Wouter en hij niet echt op één golflengte zitten en dat de vriendschap niet wederkerig is. Wouter is anders en Jasper begint de ‘vriendschap’ van Wouter beklemmend te vinden. Als hij op een dag zegt dat hij niet m eer met Wouter naar school wil fietsen en d at hij ergens anders wil zitten in de klas, begint de ellende. Wouter achtervolgt hem op de fiets en loopt hem overal achterna. De ouders van Jasper hebben hem aangeraden het gedrag van Wouter te negeren, m aar als Jasper na een tijd steeds m et blauwe plekken en kapotte enkels thuiskomt is het ook voor hen tijd om actie te ondernemen. Zij stappen naar school en dienen een klacht in. Gelukkig vraagt de mentor eerst het Steunpunt voor autisme om advies voordat zij verdere stappen onderneemt. Bij nadere analyse blijkt dat Wouter dacht dat hij in Jasper een beste vriend had gevonden. De boodschap dat Jasper niet meer met hem wil fietsen en niet meer naast hem wil zitten komt voor hem volkomen onverwacht. Jasper heeft hem niet uitgelegd waarom hij niet meer m et hem wil fietsen en niet meer naast hem wil zitten. Naarmate Jasper steeds meer ontwijkend gedrag vertoont loopt de angst en stress bij Wouter steeds verder op en probeert hij door stompen en schoppen duidelijk te maken dat hij er niet meer tegen kan en dat hij wil dat de situatie ophoudt. De ouders van Jasper dienen een klacht in bij de school en vragen om overplaatsing van Wouter. Nadat de mentor eerst met beide jongens apart heeft gesproken, m aakt zij een vervolgafspraak waarin Jasper expliciet punt voor punt vertelt aan Wouter wat er in de loop van de tijd is gebeurd: ·∙ “In de introductieweek dacht ik dat ik een vriend gevonden had omdat jij en ik allebei erg intelligent zijn, hetzelfde praten en veel weten over allerlei dingen; ·∙ Na een paar weken m erkte ik dat jij en ik toch niet zoveel gemeenschappelijk hebben als ik dacht en daarom wil ik je gewoon als klasgenoot zien en niet meer als vriend; ·∙ Ik wil niet meer alles met jou s amen doen omdat ik ook met andere klasgenoten bevriend wil zijn; ·∙ Omdat jij mij eerst ‘stalkte’ en mij nu ook schopt en stompt vind ik je niet meer aardig; ·∙ Ik heb het advies gekregen om jou te negeren, m aar dat is misschien niet de juiste manier om met jou om te gaan; ·∙ Als je daarmee ophoudt, dan kunnen we gewoon weer klasgenoten zijn en gewoon doen tegen elkaar.” Dit gesprek is niet gemakkelijk, maar de opluchting die op het gesprek volgt is bijna tastbaar. De afspraken worden op papier vastgelegd en door de beide klasgenoten ondertekend. Met een ferme handdruk gaat ieder zijns weegs.
7
3. DIGITAAL (CYBER)PESTEN 3.1 Wat is cyberpesten? Cyberpesten (of digitaal pesten) is het pesten of misbruiken via het internet en via mobiele telefoon. Cyberpesten kan nog veel harder zijn dan pesten in het gewone, dagelijkse leven. Dit komt doordat de pesters gemakkelijk anoniem kunnen blijven en de reikwijdte van het internet veel groter is. Tegelijkertijd komen kinderen er op steeds jongere leeftijd mee in aanraking. Slachtoffers van cyberpesten ontwikkelen een hevige mate van stress en krijgen hierdoor een sterk gevoel van onveiligheid. 3.2 Hoe wordt er gepest? • Pestberichten sturen via mail, WhatsApp, Facebook of andere social media (schelden, beschuldigen, roddelen, beledigen, buitensluiten) • Stalking: het stelselmatig lastig vallen van iemand door het blijven sturen van hate-‐mail of pestberichten of het dreigen met geweld via social media. • Het tegenkomen van ongewenst materiaal zoals: porno en kinderporno, gewelddadig materiaal etc. • Ongewenst contact met vreemden • Webcam-‐seks: beelden die ontvangen worden kunnen opgeslagen worden en te zijner tijd misbruikt worden • Hacken: gegevens stelen of instellingen aanpassen. Ook het uit naam van een ander versturen van pest-‐mail of pestberichten. 3.3 Cyberpesten en autisme Met name leerlingen met autisme zijn potentiële slachtoffers voor cyberpesten omdat zij zich gemakkelijker bewegen in cyberspace dan in de normale maatschappij. Zij hebben ook een grotere kans om in de problemen te komen omdat zij: • Goed van geloof/naïef kunnen zijn, waardoor zij geneigd zijn alles te geloven wat er aan informatie binnen komt via cyberspace. • Eerlijk zijn, waardoor zij op vragen, ook als daarmee (privacy)grenzen worden overschreden, eerlijk antwoorden en gevraagde informatie verstrekken. • Net als iedereen graag ‘ergens bij willen horen’ en ‘normaal’ willen zijn, maar moeilijk onderscheid kunnen maken tussen welgemeende, vriendschappelijke contacten en contacten met valse bedoelingen. • Geen adequate oplossingsstrategieën paraat hebben in situaties van grensoverschrijdend gedrag, misbruik en fraude. 3.4 Het stappenplan na melding van cyberpesten 1. Probeer de berichten waarin het pestgedrag voorkomt te bewaren. Vertel leerlingen hoe ze dat kunnen doen (afdrukken, selecteren en kopiëren, gesprekken opslaan). 2. Leg de leerling zo nodig uit hoe hij/zij de pest-‐ mail kan blokkeren. 3. Probeer de pester te achterhalen; Soms is de pester te achterhalen door uit te zoeken van welke computer op school het bericht is verzonden. Neem contact op met de ICT-‐coördinator of de systeembeheerder. Het is mogelijk om van het IP adres van de e-‐mail af te leiden van welke computer het bericht is verzonden. Ook is er van alles mogelijk via de helpdesk. 4. Neem contact op met de ouders van de gepeste leerling. Geef de ouders voorlichting over welke maatregelen zij thuis kunnen nemen.
8
5. Verwijs de ouders zo nodig door. Er zijn twee telefoonnummers die ouders kunnen bellen met vragen, namelijk: • 0800-‐2828280: helpdesk pestweb.nl (E-‐mail:
[email protected]) • 0900-‐11131113: de vertrouwensinspectie 6. Adviseer aangifte; in het geval dat een leerling stelselmatig wordt belaagd is er sprake van stalken en dan kan aangifte gedaan worden. Ook wanneer het slachtoffer lichamelijk letsel of materiële schade is toegebracht, kan de politie worden ingeschakeld. Zo nodig kun je verwijzen naar Bureau Slachtofferhulp (www.slachtofferhulp.nl, tel: 0900-‐0101)
9
4. PROACTIEF BELEID De ernst van de problematiek rond pesten vraagt om proactief beleid. Beleid dat integraal in de school op alle niveaus is ingevoerd en in de interne zorgstructuur is verankerd; een preventieve aanpak van pestgedrag. Concreet betekent dit dat elke vorm van pesten zo spoedig mogelijk in kaart moet worden gebracht zodra het wordt geconstateerd of gemeld. Een overduidelijke stellingname van de mentoren, vakleerkrachten, ondersteunend personeel en directie is zeer belangrijk. De boodschap van school moet helder en consequent in alle geledingen van de school worden verkondigd: Pesten wordt hier op school niet getolereerd, nu niet en nooit! Er wordt op de volgende manier aan een proactief pestbeleid gewerkt: • Eenduidige gedragsregels en afspraken • Pesten bespreekbaar maken in de klas • Week tegen het pesten • Pestcontract • Team informeren en activeren om pesten tegen te gaan • Een graadmeter om pesten te meten • Posters • Informatieverstrekking aan ouders • Pesten niet ontkennen of negeren, maar altijd zien, benoemen, serieus nemen en aanpakken. Ben niet bang dat het geen zin zal hebben of dat je het erger maakt. Voor een slachtoffer is er niks erger dan ‘niets doen’. 4.1 Eenduidige gedragsregels en afspraken Consequent zijn is voor leerlingen met autisme meer dan voor andere leerlingen belangrijk, omdat zij alles heel letterlijk nemen: “Wat eens mag, mag altijd en wat niet mag, mag nooit!” Zij zullen niet alleen zichzelf, maar ook medeleerlingen en het personeel van de school hier aan houden. Onderstaand zijn de gedragsregels weergegeven. De algemene regels binnen VSO de Korenaer zijn in bijlage 1 opgenomen. Deze gedragsregels gelden op school en daarbuiten: 1. We accepteren mensen zoals ze zijn, we beoordelen ze niet op hoe ze eruit zien of welke kleding ze aanhebben. 2. Iedereen hoort erbij; we sluiten niemand buiten. 3. We blijven van andermans spullen af. 4. We lachen elkaar niet uit. 5. We gebruiken geen bijnamen en noemen iedereen bij zijn eigen naam. 6. We schelden elkaar niet uit en praten gewoon, ook als we ruzie hebben. 7. We roddelen niet over elkaar. 8. We doen elkaar geen pijn ( lichamelijk of geestelijk). 9. We laten elkaar met rust en bemoeien ons niet met een ander. 10. We kiezen geen p artij (bij een ruzie). 11. We letten goed op dat er niet gepest wordt! 12. We vertellen een pester dat we vinden dat hij pest en dat het moet ophouden. Gaat het pesten door, dan vertellen we het aan de mentor (of aan een leerkracht) en praten we er thuis over. 13. Als we ruzie hebben dan vragen we hulp aan de de mentor (of aan een leerkracht). 14. Als we vertellen dat er gepest wordt of ruzie is, dan is dat geen klikken! 15. Als pesten of een ruzie is uitgepraat, dan vergeven we elkaar en praten we er niet meer over. 16. We luisteren naar elkaar. 17. Nieuwe leerlingen worden op school goed ontvangen en als het nodig is geholpen.
10
Elke mentor bespreekt aan het begin van het schooljaar de algemene afspraken en gedragsregels in de klas. Belangrijk hierbij is dat de leerlingen zelf achter de regels en afspraken staan en deze als het ware ‘omarmen’. Hierbij kan gebruik gemaakt worden van een pestcontract. Gedurende het schooljaar is het van belang om de regels en afspraken regelmatig opnieuw te herhalen en bespreken. Het is erg belangrijk dat in het voortgezet onderwijs de regels en afspraken consequent worden nageleefd door álle leerkrachten en het ondersteunend personeel! 4.2 Pesten bespreekbaar maken in de klas Aan het begin van het schooljaar worden algemene (gedrags-‐)regels besproken. Daarnaast wordt met de klas gesproken over de verschillen tussen plagen en pesten, de gevolgen van pesten en de rollen in een pestsituatie. Ook wordt duidelijk gesteld dat pesten altijd gemeld moet worden en niet als klikken maar als hulp bieden of vragen moet worden beschouwd. Het is ook goed wanneer leerlingen weten dat het door-‐/versturen van belastend materiaal (via bijvoorbeeld WhatsApp of Facebook) bij de wet strafbaar is. Omdat pesten een complex groepsproces is, is het van belang dat pesten bespreekbaar gemaakt wordt in de klas. Problemen rondom pesten moeten opgelost worden in en met de groep. Bij het tegengaan en voorkomen van pesten wordt de nadruk gelegd op de verantwoordelijkheid die alle leerlingen hebben voor het algemeen welzijn in de klas. Na overleg met pester en slachtoffer kan het probleem binnen de groep worden besproken. Met opzet wordt hier gesteld “kan”, omdat in de praktijk ook wel eens situaties voorkomen waarin het absoluut niet wenselijk is om een probleem in de groep bespreekbaar te maken. In sommige gevallen kan dit leiden tot nog minder waardering voor het slachtoffer en krijgt de pester juist meer status. Het is de taak van de mentor en het CvB om in te schatten in welke situatie het gewenst is om het met de hele groep over pesten te hebben. De groep moet het gesprek aan kunnen en de veiligheid van alle leerlingen moet gewaarborgd zijn. 4.3 Week tegen het pesten Jaarlijks wordt aan het begin van het schooljaar de week tegen het pesten gehouden. VSO de Korenaer neemt hier aan deel door in deze week extra veel aandacht te besteden aan het onderwerp pesten. Jaarlijks zal het programma voor deze week er anders uit zien, maar het onderwerp pesten zal in deze week uitgebreid besproken en behandeld worden. 4.4 Pestcontract De week van het pesten wordt afgesloten door met de klas een pestcontract te tekenen. Het mooiste is wanneer de klas zelf een aantal regels bedenkt waaraan zij zich zullen houden om pesten te voorkomen en tegen te gaan. De mentor kan hierin een sturende rol aannemen. Bij het opstellen van het pestcontract kan gedacht worden aan de volgende afspraken: • We doen aardig tegen elkaar en behandelen anderen met respect. • We zorgen samen voor een fijne sfeer in de groep. • We praten met elkaar (en gebruiken daarbij ik-‐taal). • We willen dat er niet wordt gepest. • We willen dat pesten stopt. • We willen dat verborgen/stiekem pesten stopt. • We houden er rekening mee dat pesten veel en lang pijn doet. • We zeggen pesters dat ze moeten stoppen. • We helpen gepeste kinderen. • We lossen pesten als groep op. • We blijven ons houden aan dit contract.
11
4.5 Team informeren en activeren om pesten tegen te gaan Essentieel voor een goede aanpak van pesten is dat leerkrachten actief luisteren naar leerlingen. Ze moeten zich proberen in te leven in de klachten, verhalen en ervaringen van pesters, slachtoffers en andere leerlingen. Nooit mag er duidelijk partij gekozen worden, omdat dit averechts werkt. Wordt er partij gekozen voor de pester, dan voelt het slachtoffer zich in de steek gelaten. Wordt er partij gekozen voor het slachtoffer, dan wordt zijn of haar positie in de groep nog zwakker en wordt mogelijk de ‘frustratie’ van de pester gevoed. Pestgedrag kan flink afnemen wanneer populaire leerlingen het pesten afwijzen. De mentor kan daarbij een belangrijke rol spelen door pesten af te keuren en een structuur te bieden waarin van leerlingen steeds wordt geëist dat ze zich gedragen en waarin positief gedrag wordt bekrachtigd. Het is belangrijk dat het gehele team duidelijk laat merken dat pesten niet, nooit en nergens getolereerd wordt; pesters weten precies bij welke leerkracht zij het wel kunnen veroorloven om te pesten en waar niet. Vandaar dat het belangrijk is dat niemand pestgedrag door de vingers ziet. De gezamenlijke opstart van de dag (de briefing) kan gebruikt worden om het team op de hoogte te stellen van pestsituaties. Hierdoor kan iedereen een oogje in het zeil houden. 4.6 Een graadmeter om pesten te meten Om de omvang van pesten in de klas en school zichtbaar te maken, wordt twee keer in het jaar een ‘pestmeter’ afgenomen bij leerlingen, mentoren en ouders. Door betrokkenen middels een vragenlijst hierop te bevragen en door resultaten terug te koppelen naar het team, leerlingenraad en ouderraad, wordt pesten een structureel onderwerp dat schoolbreed de aandacht krijgt die het verdient. De Korenaer maakt gebruik van de digitale pestmeter (http://pestmeter.zornweb.nl) of van de SAQI (School Attitude Questionnaire Internet). Daarnaast wordt jaarlijks een sociogram in gevuld. Een sociogram is een instrument waarmee duidelijk wordt gemaakt welke leerlingen niet goed liggen in de klas. Deze leerlingen krijgen weinig aansluiting en worden niet aardig gevonden, waardoor ze potentiële pesters of slachtoffers zijn. Tevens wordt duidelijk welke kinderen gepest worden en welke kinderen zelf pesten. 4.7 Posters Door de school hangen “anti-‐pest posters”, die de leerlingen gedurende het gehele schooljaar er aan herinneren dat VSO de Korenaer een school is waar niet gepest wordt. 4.8 informatieverstrekking aan ouders Een belangrijk onderdeel van het aanpakken van pesten, is het hebben van goede oudercontacten. Omdat slachtoffers van pesten er meestal niet over durven te praten (bijvoorbeeld uit schaamte), weten ouders van gepeste kinderen soms niet dat hun kind gepest wordt. Andersom komt het ook voor dat ouders vermoedens hebben maar het de mentor ontgaat dat een kind wordt gepest. Leerkrachten en ouders kunnen elkaar informeren en wijzen op mogelijke signalen. Op de Korenaer wordt jaarlijks een ouderavond gehouden, waarin de inhoud van dit pestprotocol met ouders gedeeld wordt en waarin met ouders de belangrijkste signalen en handelingsadviezen omtrent pesten besproken worden. Daarnaast is er gedurende het hele jaar intensief contact met de ouders, zowel telefonisch als via het digitaal logboek. Ouders kunnen ook altijd terecht op www.pestweb.nl voor informatie en tips m.b.t. pesten.
12
5. SIGNALEREN VAN PESTEN Om pesten op te lossen, is het belangrijk dat pesten goed wordt gesignaleerd. Alleen als we weten dat er gepest wordt, kunnen we er iets aan doen. Het is niet altijd gemakkelijk om pesten te signaleren. Daar zijn meerdere redenen voor: • Pesten is een complex groepsproces, waarin leerlingen meerdere rollen hebben. • Er zijn vaak strategische pesters; pesters die pesten om hun status te verhogen en op die momenten pesten dat degene die het niet mogen zien (leerkrachten, volwassenen) het niet zien, terwijl degenen die het wel moeten zien (klasgenoten) het wel zien. • Er zijn vele vormen van pesten. Sommige vormen zijn gemakkelijk te signaleren, zoals fysiek (schoppen, slaan), materieel (spullen afpakken) en verbaal (uitschelden, beledigen) pesten. Andere vormen zijn veel lastiger te signaleren. Voorbeelden zijn relationeel (roddelen, buitensluiten) en digitaal (online op internet of via de mobiele telefoon) pesten. Bij zulke verborgen vormen van pesten is het lastig om erachter te komen wie de pester is. Er zijn veel signalen die erop kunnen duiden dat een kind wordt gepest. Deze signalen kunnen duiden op pesten, maar dat hoeft niet (zie ‘2.4 kenmerken van pesters en slachtoffers’). Belangrijk is dat het gaat om verandering van het gedrag van een leerling. Praat erover met de leerling om te weten wat er op school veranderd is. Betrek daarbij ook de ouders van het kind, zij maken hun kind thuis mee en kunnen vertellen of hun kind zich anders gedraagt. 5.1 Stappenplan voor signalering Bij signalen van pesten wordt er goed gekeken of er inderdaad sprake is van pesten. Daarom wordt een screeningsformulier (zie bijlage 2) ingevuld door de betrokken persoon van school. Bij het invullen van het screeningsformulier wordt uitgegaan van de volgende definitie: 1. Pesten is vervelend gedrag dat steeds maar opnieuw (herhaaldelijk) gebeurt; 2. Bij pesten is er sprake van machtsongelijkheid tussen de pester en het slachtoffer. Het slachtoffer kan zich meestal niet verweren; 3. Pesten heeft negatieve gevolgen voor het welzijn van het slachtoffer. Let er op dat pesten op veel verschillende manieren kan gebeuren: • Verbaal; door iemand uit te schelden, belachelijk te maken, te beledigen, te bedreigen, of iemand te dwingen iets tegen de eigen zin te doen • Fysiek en materieel; door iemand te slaan, schoppen of duwen, of geld of spullen af te pakken of kapot te maken • Relationeel; door iemand buiten te sluiten, te negeren, of leugens of roddels over anderen te verspreiden • Digitaal; door gemene of beledigende berichten, telefoontjes of afbeeldingen via het mobieltje of de computer te versturen • Discriminatie; door scheldwoorden, opmerkingen of gebaren te maken die betrekking hebben op ras, huidskleur, religie of seksuele oriëntatie • of op een andere manier De manier waarop gepest wordt, is niet doorslaggevend voor de beslissing om te bepalen of vervelend gedrag pesten is. Het gaat erom dat er sprake is van stelselmatige benadeling van hetzelfde kind dat zichzelf moeilijk kan verdedigen. Als blijkt dat de signalen niet als pesten geduid kunnen worden, wordt de leerling geholpen om de problemen op te lossen. Daarbij kijken ze samen hoe ze vervelend gedrag in de toekomst kunnen voorkomen. Als het vermoedelijke pesten niet herhaaldelijk gebeurt en één of twee keer heeft
13
plaatsgevonden, is er in feite geen sprake van pesten. In deze situatie voert de mentor een gesprek met de leerlingen die aan de vervelende situatie hebben deelgenomen. De leerkracht zoekt dan samen met de leerlingen naar een oplossing voor het vertoonde gedrag. Degene die de signalen heeft gemeld wordt aangemoedigd het onmiddellijk te melden als het vervelende gedrag zich weer voordoet. Als er sprake is van pesten worden de ouders, ib-‐er, orthopedagoog en directie hiervan op de hoogte gebracht. Er volgt een gesprek met de gepeste leerling om in beeld te krijgen wat er is gebeurd, hoe lang het pesten al voortduurt en wie er bij betrokken zijn. Soms zeggen slachtoffers zelf dat zij zich niets van het pesten aantrekken. Dit mag het aanpakken van pesten niet verhinderen.
14
6. WAT TE DOEN BIJ PESTGEDRAG In principe willen we, met behulp van dit protocol, voorkomen dat er gepest wordt. Toch kan het gebeuren dat er tussen leerlingen ruzies of conflicten ontstaan of dat er gepest wordt. Als dat gebeurt moeten er stappen worden genomen om deze op te lossen. Er worden pas stappen ondernomen wanneer vastgesteld is dat er daadwerkelijk sprake is van pesten. Wanneer blijkt dat de signalen van vervelend gedrag niet als pesten kunnen worden gezien, dat wil zeggen dat het niet herhaaldelijk plaatsvindt en dat er geen machtsongelijkheid tussen kinderen is, dan is er vaak sprake van ruzie, een conflict, of plagen dat voor de geplaagde heel vervelend was. Als blijkt dat de signalen niet als pesten geduid kunnen worden, helpt de mentor van de klas, eventueel met hulp van een CvB-‐lid, de leerlingen om tot een oplossing te komen. Daarbij kijken ze samen hoe ze vervelend gedrag in de toekomst kunnen voorkomen. Daarbij is het ook mogelijk om met de klas het voorval te bespreken en te kijken hoe de klas elkaar kan helpen om er voor te zorgen dat vervelende situaties niet weer gebeuren (door bijv. de regels van het pestcontract te bespreken). Als het vervelende gedrag steeds maar weer opnieuw gebeurt, dit gedrag negatieve gevolgen heeft voor het slachtoffer en er een machtsverschil is tussen kinderen, dan is er wel sprake van pesten. In dat geval gaat de mentor of een CvB-‐lid proberen om samen met de leerlingen tot een oplossing te komen. Op het moment dat er gepest wordt, gaan we in eerste instantie uit van de vijfsporenaanpak.
15
6.1 De vijfsporenaanpak De vijfsporenaanpak houdt in d at d e verantwoordelijkheid voor de aanpak van pesten door de hele school gedragen wordt, dat er begeleiding wordt aangeboden aan het s lachtoffer en de pester, maar ook dat d e klas b etrokken wordt bij het p estprobleem en dat ouders betrokken worden. 1 De algemene verantwoordelijkheid van de school De school zorgt dat al het p ersoneel voldoende informatie heeft over pesten in het algemeen en het aanpakken van p esten. De school neemt stelling tegen pesten en werkt aan een goed b eleid rond pesten, zodat de veiligheid van leerlingen binnen de school zo optimaal mogelijk is. 2 Het bieden van begeleiding aan d e leerling d ie gepest wordt • Naar de leerling luisteren en hem/haar serieus nemen • Met de leerling overleggen over mogelijke oplossingen • Samen met het kind werken aan oplossingen • Waar nodig zorgen dat het kind deskundige hulp krijgt (bijvoorbeeld een sociale vaardigheidstraining om weerbaar te worden) • Zorgen voor vervolggesprekken 3 Het bieden van begeleiding aan d e pester • De pester wordt geconfronteerd met zijn gedrag • Met de leerling b espreken wat pest voor een a nder betekent • Het kind helpen om op een positieve manier relaties te onderhouden met andere kinderen • Het kind helpen om zich aan regels en afspraken te houden • Zorgen dat h et kind zich veilig voelt; u itleggen wat jij als leerkracht gaat d oen op het pesten te stoppen • Stel grenzen en verbind daar consequenties a an • Zorg voor vervolggesprekken 4 Het betrekken van de klas b ij het probleem • De mentor bespreekt met de klas het p esten en benoemt de rol van alle leerlingen hierin • Er wordt gesproken over mogelijke oplossingen en over wat d e klas kan bijdragen aan het verbeteren van de situatie • Met de klas wordt gewerkt aan d eze oplossingen 5 Het bieden van steun aan de ouders • Ouders die zich zorgen maken over p esten worden serieus genomen • Ouders worden op de hoogte gehouden van pestsituaties • Informatie en advies geven over pesten en manieren waarop pesten kan worden aangepakt en besproken • School werkt samen met de ouders om het pesten aan te p akken • Zo nodig verwijst school de ouders door naar deskundige hulpverleners
16
Het is echter niet altijd mogelijk om met de klas tot oplossingen te komen. In veel gevallen van pesten is de situatie al langdurig aan de gang en zal al eerder geprobeerd zijn om het negatieve gedrag te veranderen. Bij zulke (ernstige) pestgevallen die niet meer in de klas kunnen worden opgelost omdat de veiligheid in de groep niet is gegarandeerd, wordt de oplossing in een kleine groep besproken; de steungroep. 6.2 De steungroepaanpak 1. Gesprek met gepeste leerling met als doel om: • Een duidelijk beeld te krijgen van wat er is gebeurd, hoe lang het pesten zich al voordoet en welke kinderen er bij betrokken zijn. Belangrijk hierin is dat de gepeste leerling over alles mag praten wat hij/zij denkt dat nuttig is. Het gaat in dit gesprek niet om het veroordelen van wat er gezegd wordt en het gaat niet om het achterhalen van ‘bewijsmateriaal’. • De gepeste leerling informeren over de steungroepaanpak. Belangrijk is dat de gepeste leerling hierbij te horen krijgt dat de pesters niet gestraft worden; “Ik ga ze niet straffen, maar ze moeten wel hun gedrag veranderen, ik ga (naam pester) vragen hoe hij/zij ervoor kan zorgen dat jij je weer prettig voelt in de klas en ik ga hulp vragen aan andere kinderen.” Doe dit om de leerling gerust te stellen. Gepeste leerlingen zijn namelijk vaak bang dat het pesten erger wordt, wanneer ze er wat van zeggen. • Vaststellen welke leerlingen de gepeste leerling zouden kunnen helpen/steunen. Er wordt duidelijk gemaakt dat van de andere leerlingen wordt verwacht dat ze werken aan het verbeteren van de omgang met elkaar. Het doel is dat de gepeste leerling zich weer beter gaat voelen. De steungroep kan naast pesters en assistenten bestaan uit verdedigers (prosociale kinderen) en buitenstaanders. Zie bijlage 3 voor een leidraad voor dit gesprek. Er wordt een verslag gemaakt van het gesprek en ouders worden in deze altijd op de hoogte gehouden. De mentor zal met de steungroep een gesprek voeren over hoe ze er voor kunnen zorgen dat de gepeste leerling zich beter gaat voelen in de klas. Een week later wordt de situatie geëvalueerd met de gepeste leerling. 2. Gesprek steungroep waarbij drie aspecten belangrijk zijn: • De verantwoordelijkheid voor het oplossen van pesten wordt aan de kinderen in de steungroep gegeven. Nodig de leerlingen in de steungroep uit met de volgende mededeling: “Er is een probleem en ik denk dat het met jouw hulp opgelost kan worden.” Leg in gesprek met de steungroep uit wat de bedoeling is van het gesprek en dat er geen schuldigen worden aangewezen; jullie komen bijeen om te helpen. • Het lot van de gepeste leerling wordt gezamenlijke zorg voor iedereen. Geef aan dat de gepeste leerling niet meer met plezier naar school gaat en dat daar samen iets aan gedaan kan worden. Om de gevoelens van de gepeste leerling te duiden kan er eventueel gebruik gemaakt worden van een brief of tekening van de gepeste leerling. Zorg er voor dat je bij de steungroep empathie opwekt: “ben jij wel eens gepest geweest?” • De steungroep moet gezamenlijk concrete voorstellen bedenken hoe ze ervoor kunnen zorgen dat de leerling zich weer prettig voelt. Iedere leerling wordt om de beurt gevraagd wat hij of zij kan doen om de situatie van de gepeste leerling te verbeteren. Er moet hierbij gebruik gemaakt worden van ‘ik-‐taal’: “ik ga bij hem staan in de pauze.” De prosociale leerlingen krijgen hierin eerst de beurt. Zorg ervoor dat goede ideeën gecomplimenteerd worden en dat minder concrete voorstellen als: “Ik ga aardiger doen.” geconcretiseerd worden: “Hoe ga je dat doen?” Dit plan wordt op papier gezet. Zie bijlage 4 voor een leidraad voor dit gesprek. Belangrijk is dat aan de steungroep duidelijk gemaakt wordt dat het plan niet in één keer hoeft te werken; leerlingen moeten zich daardoor niet
17
laten ontmoedigen. Een week later wordt er een gesprek gepland om te evalueren wat er allemaal gelukt is. De mentor zorgt ervoor dat de verantwoordelijkheid bij de groep blijft liggen, door tussentijds niet te veel in te grijpen; de mentor houdt de situatie in de gaten en grijpt alleen in als het pesten doorgaat. 3. Evaluatie met gepeste leerling: Zie bijlage 5 voor een leidraad voor dit gesprek. Doel van dit gesprek is om zicht te krijgen op hoe de leerling zich nu voelt; is er al iets veranderd en wat kan er nog meer gedaan worden? Wanneer uit het gesprek met de steungroep punten naar voren zijn gekomen waar de leerling zelf aan kan werken, worden deze besproken (bijvoorbeeld wanneer een gepeste leerling provoceert of agressief gedrag vertoont). Hierbij moet in gedachten gehouden worden dat pesten nergens door gerechtvaardigd wordt. Ook van dit gesprek wordt een verslag gemaakt. Uitkomst van dit gesprek is de input voor het evaluatiegesprek met de steungroep. • Wanneer het pesten gestopt is à wordt dit geëvalueerd met de steungroep. • Wanneer het pesten is afgenomen à wordt dit geëvalueerd met de steungroep en wordt besproken wat nog meer gedaan kan worden. • Wanneer de situatie niet of nauwelijks is veranderd à wordt dit geëvalueerd met de steungroep en wordt besproken wat nog meer gedaan kan worden. • Wanneer de situatie ook na een tweede gesprek met de steungroep niet verbetert à wordt overgegaan tot de herstelaanpak. 4. Evaluatiegesprek met de steungroep met twee doelen: • Evalueren of de situatie van de gepeste leerling is verbeterd. Hierbij is belangrijk dat er niet ‘overhoord’ wordt of de steungroep zich aan de gemaakte afspraken heeft gehouden: “Je zou er in de pauze bij gaan staan, is dat gelukt?” Maar wel: “Wat heb jij gedaan om te helpen?” Het is belangrijk dat de leerlingen gecomplimenteerd worden voor hun inzet. • Vaststellen of er nog meer gedaan kan worden om de situatie verder te verbeteren. Wanneer blijkt dat de situatie van de leerling nog niet voldoende is verbeterd, moet er een nieuw/aangepast plan gemaakt worden. Een week later wordt dit plan met de steungroep geëvalueerd. Zie bijlage 6 voor een leidraad voor dit gesprek. Wanneer gemerkt wordt dat er veel weerstand is om de gepeste leerling te helpen, is het verstandig om individuele voorgesprekken te houden met leerlingen in de steungroep. Hierin kunnen leerlingen met weerstand hun mening kwijt, maar kan er wel benadrukt worden dat van iedere leerling verwacht wordt dat hij/zij helpt met het verbeteren van de situatie. Dit voorgesprek zorgt voor een positievere en constructievere rol van de leerling in het evaluatiegesprek. 6.3 De herstelaanpak Wanneer er leerlingen zijn die ondanks de gemaakte afspraken toch doorgaan met pesten wordt de herstelaanpak ingezet. Hierbij komt de verantwoordelijkheid meer bij de pesters te liggen; pesters gaan met de mentor en een CVB-‐lid in gesprek en schrijven op basis daarvan samen met de mentor en/of CVB-‐lid een herstelplan om het pesten te doen stoppen. Dit plan wordt ondertekend door de ouders/verzorgers van de leerling en de leerling zelf. In gesprek met de pester moet worden duidelijk gemaakt dat wij op de hoogte zijn van het pesten en dat het onmiddellijk moet stoppen; pesten wordt niet getolereerd. Zorg ervoor dat pesters (wanneer er meerder zijn) niet voor of tussen de gesprekken door met elkaar kunnen spreken. Dit kan er namelijk voor zorgen dat de leerling een defensieve houding aanneemt in het gesprek. Ga tijdens het gesprek niet in op verdedigende opmerkingen als: “Hij is zelf irritant”.
18
In het herstelplan wordt beschreven dat de leerling zijn gedrag moet gaan veranderen. Er wordt beschreven wat de leerling zelf heeft gedaan en wat hij/zij gaat doen om er voor te zorgen dat de sfeer in de groep beter wordt. Mentor of CVB-‐lid helpt hierbij. Zo krijgen de leerling de kans om te reflecteren op het vertoonde gedrag. Ook biedt de pester in het herstelplan zijn excuses aan voor het eerder vertoonde gedrag. Vragen die gesteld kunnen worden aan de pester bij de herstelaanpak: 1. Wat is er gebeurd? 2. Wat d acht je toen het gebeurde? 3. Zag je wat er toen gebeurde bij de ander? 4. Hoe denk je er nu over? 5. Wat was eigenlijk je bedoeling? 6. Wie h eeft er schade of last ondervonden door wat je deed? Op wie heeft jouw gedrag invloed gehad? Op wat voor manier? 7. Wat zou jij anders willen doen? Welke voordelen levert dat op? 8. Wat moet er gebeuren/zou jij kunnen doen om h et te herstellen? Hoe zou je de situatie op willen lossen? Let op! de herstelaanpak is een laatste stap om het pesten te laten stoppen. Deze aanpak wordt alleen gebruikt in die uitzonderlijke situaties dat de steungroepaanpak niet werkt. In deze situaties moet altijd worden geëvalueerd of de steungroep goed is uitgevoerd; leidt een nieuwe ronde met een andere samenstelling van de steungroep wel tot succesvol resultaat? Alleen als het echt niet mogelijk is om het pesten op deze manier te stoppen, wordt de verantwoordelijkheid (deels) van de leerlingen teruggenomen. Een week na het herstelplan-‐gesprek volgt een evaluatie met de gepeste leerling. Als blijkt dat de leerling zich niet aan het plan heeft gehouden, worden de ouders op school uitgenodigd en wordt besproken welke maatregelen er nu toegepast moeten worden. De pestende leerling heeft laten zien zich niet aan de afspraken te kunnen houden en er ook onvoldoende aan werkt om dit wel te kunnen. 6.4 Maatregelen Schorsing: Wanneer de vorige stappen niet tot het gewenste resultaat hebben geleid, volgt een schorsing van een dag. Wanneer het pesten ook daarna aanhoudt, volgt een langere schorsing. Verwijdering: Wanneer de leerling ondanks alle inspanningen van de betrokken partijen blijft volharden in het ongewenste pestgedrag liggen er geen perspectieven meer tot verandering. VSO de Korenaer heeft de verantwoordelijkheid om de veiligheid van de andere leerlingen te garanderen en om die reden kan de school niet anders dan de leerling verwijderen.
19
Bijlage 1 -‐ Regels en afspraken op VSO de Korenaer, Strauslaan Onderstaand vind je de regels en afspraken van VSO de Korenaer. Het kan zijn dat er binnen de klas/ bij jouw mentor nog andere afspraken gelden. Voor dingen die niet in de afspraken staan, geldt dat de mentor, coördinator of directeur beslist of iets wel of niet mag. Ouders en leerlingen ondertekenen deze regels aan het begin van het schooljaar 1. Ik ben verantwoordelijk voor een positieve houding, correct gedrag en net taalgebruik. Een positieve houding houdt in dat je op school bent om te leren, om je kwaliteiten te leren kennen en verder te ontwikkelen. Correct gedrag houdt in dat je je netjes gedraagt naar iedereen op school. Net taalgebruik houdt in dat je op een nette en beleefde manier met iedereen praat, dat je beleeft reageert als je iets gevraagd of verteld wordt. Dat je op een nette manier om hulp vraagt. 2. Ik ga netjes met mijn en andermans spullen om. Je eigen spullen en de spullen van anderen zijn waardevol. Als je iets wilt lenen vraag je dit netjes en accepteer je het antwoord van de ander. Ik ben verantwoordelijk voor mijn eigen spullen, ook als ik ze uitleen aan een ander. 3. Voor en na schooltijd mag ik op het schoolplein gebruik maken van mijn telefoon en/of andere apparatuur. Het maken van foto’s en/of opnames van anderen is strafbaar. Ga op correcte manier met je apparatuur om, zorg dat anderen er geen last van hebben. Zodra je de school binnenloopt zet je de koptelefoon (oortjes) af en moet het geluid uit staan. 4. Bij aankomst in de klas zet ik mijn telefoon en andere apparatuur uit en leg ik al mijn waardevolle spullen tot het einde van de lesdag in mijn kluisje. Onder waardevolle spullen verstaan wij: mobiele telefoon, MP3 speler, PSP, DS, portemonnee, geld, enz. 5. Ik neem elke dag een gezonde lunch mee naar school. Op deze school mag je geen koolzuurhoudende dranken, energydranken, sportdranken, snoep of chips hebben. 6. Ik eet en drink op de afgesproken tijden. De mentor bepaalt wanneer er gegeten en gedronken mag worden in de klas en op school. 7. Buiten het schoolgebouw mag ik een hoofddeksel dragen. Als je de school binnen loopt doe je je hoofddeksel af. Je legt je hoofddeksel op de afgesproken plaats (kluisje, kapstok, tas). 8. Op deze school is geen plaats voor pestgedrag, racisme, discriminatie en geweld. Iedereen is bijzonder en belangrijk op deze school. Mocht je gepest worden, last hebben van racistische of discriminerende opmerkingen of last hebben van geweld moet je dit aangeven bij je mentor of een andere volwassene. Hij/zij zal altijd naar je luisteren en je helpen. 9. Op deze school is geen plaats voor alcohol, drugs en wapens . Alle vormen van alcohol, drugs, wapens zijn verboden op school. Mocht je in het bezit zijn of gebruik maken van alcohol of drugs of wapens wordt dit altijd ingenomen en aan je ouders/verzorgers gemeld. De directie bepaalt wat de mogelijke verdere maatregelen zullen zijn. 10. De kleding die ik draag, behoort correct en niet aanstootgevend te zijn. Met je kleding mag je geen racisme, discriminatie of kwetsende zaken uit dragen. Kleding dient voldoende bedekkend te zijn. 11. Ik houd de school schoon. Denk hierbij aan afval in de prullenbakken en niet spugen op het schoolplein.
20
Bijlage 2 -‐ Screeningsformulier
Alleen wanneer er sprake is van pesten wordt de situatie doorgegeven aan het de Commissie van Begeleiding. In alle gevallen helpt de mentor de leerlingen om samen tot een oplossing te komen. Dit document is afkomstig uit het KiVa-‐programma
21
Bijlage 3 – Individueel gesprek met gepeste leerling
Dit document is afkomstig uit het KiVa-‐programma
22
Bijlage 4 – Gesprek met de steungroep
Dit document is afkomstig uit het KiVa-‐programma
23
Bijlage 5 – Evaluatiegesprek met de gepeste leerling
Dit document is afkomstig uit het KiVa-‐programma
24
Bijlage 6 – Evaluatiegesprek met de steungroep
Dit document is afkomstig uit het KiVa-‐programma
25