Persoonlijkheid kenmerkt!
Welke demografische, psychologische en intentionele kenmerken zijn goede voorspellers voor mate van ondernemerschap? November 2008
Louis Frequin Studentnummer 0171964
Afstudeerscriptie Human Resource Management 1e begeleider: dr. S.T. Mol 2e begeleider: drs. ing. A.C.J Meulemans
Universiteit van Amsterdam Faculteit Economie en Bedrijfskunde – Afdeling Business Studies
Inhoudsopgave Abstract
3
1
Inleiding
4
2
Demografie
6
3
Psychologische kenmerken
7
3.1
Five Factor Model
8
3.1.1
Extraversie
8
3.1.2
Altruisme
9
3.1.3
Consciëntieusheid
10
3.1.4
Emotionele stabiliteit
11
3.1.5
Openheid
12
3.2
Risicogedrag
13
3.3
Onafhankelijkheid
15
4
Intentie tot gedrag
15
5
Methode van onderzoek
17
5.1
Meetinstrument
17
5.1.1
Demografische kenmerken
17
5.1.2
Psychologische kenmerken
17
5.1.3
Intentionele kenmerken
19
5.1.4
Mate van ondernemerschap
20
6
Resultaten
20
6.1
Correlatieanalyse
20
6.2
Regressieanalyse
21
7
Conclusie
25
7.1
Beperkingen
27
7.2
Aanbevelingen
27
Referenties
28
Bijlage 1: Vragenlijst
31
2
Abstract Ondernemerschap is een enorme impuls voor de economische groei (Rauch & Frese, 2000). Een eigen onderneming begint een steeds belangrijkere werkgever te worden voor veel mensen in onze samenleving. Daarom is het van belang dat er meer onderzoek wordt gedaan in dit nog jonge gebied van ondernemerschap. De resultaten moeten meer inzichten geven in de groeiende belichaming van kennis over dit complexe onderwerp (Timmons, 1978). De bevindingen van dit onderzoek geven inzichten in de demografische, psychologische en intentionele kenmerken van hoogopgeleide Nederlandse ondernemers uit de Randstad. 119 respondenten hebben een vragenlijst ingevuld om zo voorspellers te vinden van mate van ondernemerschap. De drie onderzochte kenmerken blijken allen van invloed op mate van ondernemerschap. De resultaten tonen aan dat slechts leeftijd en waargenomen gedrag beheersing significante voorspellers zijn van mate van ondernemerschap. Een duidelijk profiel van een ondernemer is niet gevonden. Dit heeft als voornaamste reden dat de twee onderzochte groepen in deze steekproef niet genoeg van elkaar verschilden om een duidelijk onderscheid te vinden.
3
1 Inleiding
Ondanks dat dit onderzoek psychologische kenmerken in de zin van de Big Five, mate van risico nemen en onafhankelijkheid van ondernemers onderzoekt, is het belang van het onderzoek om ondernemerschap onder de aandacht van jonge hoogopgeleiden te brengen. Ondernemerschap is een enorme impuls voor de economische groei (Rauch & Frese, 2000), omdat het nieuwe banen, omzet en export stimuleert (Pena, 2002). De eigen ondernemers zijn een belangrijke werkende klasse geworden in veel ontwikkelde landen (Le, 1999). Er worden zelfs overheidsprogramma’s geïntroduceerd om het ondernemerschap te stimuleren (Le, 1999; Pena, 2002). Meer onderzoek in dit nog jonge gebied van ondernemerschap moet meer inzichten geven in de groeiende belichaming van kennis over dit complexe onderwerp (Timmons, 1978). De bevindingen van dit onderzoek geven inzichten in de demografische, psychologische en intentionele kenmerken van Nederlandse ondernemers uit de Randstad. Deze bevindingen kunnen wellicht gebruikt worden door studenten die overwegen om ondernemer te worden. Zij kunnen aan de bevindingen van dit onderzoek zien of zij aan het profiel van de ondernemer voldoen. Is dit niet het geval is het misschien beter om te kiezen voor een vaste baan. In dit onderzoek worden twee verschillende groepen met elkaar vergeleken. De ondernemer en de werknemer. Maar voordat een selectie wordt gemaakt van ondernemers moet wel duidelijk vastgesteld worden wat onder ondernemer wordt verstaan. Er is door de jaren heen veel over ondernemersschap nagedacht en geschreven (Carland, Hoy, Boulton, Carland, 1984). Het gevolg hiervan is dat er geen uniforme definitie van een ondernemer is (Westhead, Ucbasaran, Wright, 2005). Dit heeft als belangrijkste reden dat er vanuit verschillende invalshoeken naar dit onderwerp gekeken wordt (Veenstra, 2004). Oprichter, eigenaar en manager zijn benamingen die vaak in een adem worden genoemd met ondernemersschap (Veenstra, 2004). Het is van belang dat er een eenduidige definitie wordt gekozen voor ondernemer. In dit onderzoek wordt de ondernemer gezien als de oprichter/eigenaar of de hoogste baas in een onderneming, die niet elders in loondienst verkeert en de dagelijkse leiding verzorgt. De definitie die volledig bij dit idee aansluit is die van Carland et al. (1984): “An entrepreneur is an individual who establishes and manages a business for the principal purposes of profit and growth. The entrepreneur is characterized principally by innovative behaviour and will employ strategic management practices in the business’’ (Carland et al. 1984, p.358) Degene die naast de ondernemer een belangrijke rol speelt in dit onderzoek is de werknemer. Het alternatief van ondernemer zijn is het kiezen voor een vaste betaalde baan. Veel hoogopgeleiden kiezen na hun studie om voor een werkgever te werken. In dit onderzoek wordt een werknemer omschreven als iemand die in loondienst is bij een werkgever. De werknemer ontvangt loon en in ruil daarvoor levert hij de afgesproken arbeid. In de beschreven literatuur wordt de term manager regelmatig genoemd. In veel onderzoeken is de manager vergeleken met een ondernemer. In dit onderzoek wordt een manager gezien als een werknemer.
4
Er zijn verschillende redenen te noemen voor het gedrag van studenten ten aanzien van werk na hun opleiding. Empirische bevindingen duiden aan dat kenmerken zoals familieachtergrond, beroepsstatus en economische ontwikkeling significante determinanten zijn voor de self-employment status (Le,1999). Naast deze externe invloeden zijn er ook interne of psychologische factoren die van invloed zijn op de keuze van de persoon. Persoonlijkheid bepaalt voor een grote mate het gedrag van een individu (Krueger, Reilly, Carsrud, 2000). Daarom is het belangrijk om te kijken naar de persoonlijkheid van het individu als determinant van beroepsstatus. Psychologische karakteristieken spelen een belangrijke rol in het begrijpen van menselijk gedrag omdat zij motivatie beïnvloeden, keuzes die personen maken over welke taken en activiteiten ze op zich nemen, hoeveel energie ze in die taken steken, en hoe lang ze over die taken zullen doen (Mount, Barrick, Scullen, Rounds, 2005). Er bestaan veel verschillende definities van persoonlijkheid doordat er vanuit verschillende vakgebieden zoals filosofie, sociologie en psychologie naar persoonlijkheid is gekeken. Hierdoor bestaat onder persoonlijkheidstheoretici onenigheid over de betekenis van persoonlijkheid. Theoretici zijn het echter wel eens over wat de beweegredenen zijn om tot actie over te gaan. Deze beweegredenen worden beïnvloed door stabiele karakteristieken, oftewel hun persoonlijkheid (Mount et al. 2005). Persoonlijkheid verwijst naar een spectrum van individuele kenmerken ten aanzien van basisneigingen om te denken, voelen en in bepaalde manieren te handelen (Ones, Viswesvaran, Dilchert, 2005). Persoonlijkheid is een middel om individuen van elkaar te onderscheiden. Barrick, Parks & Mount (2005) beschrijven persoonlijkheid als karakteristieke, blijvende patronen van gedachte, emotie en gedrag. Deze patronen zijn stabiel over een langere periode en verkaren iemands gedrag in verschillende situaties (Barrick, Parks & Mount, 2005) In de literatuur worden verschillende kenmerken toegeschreven aan ondernemers en in het bijzonder aan succesvolle ondernemers. De bevindingen zijn niet eenvoudigweg in alle gevallen met elkaar vergelijkbaar omdat vaak verschillende theoretische kaders en methodieken zijn toegepast (Nandram & Samsom, 2000). Net als een bekwame manager, moet de ondernemer psychologische kenmerken combineren met de technische en management vaardigheden die benodigd zijn voor het effectief managen van een organisatie (Sexton & Bowman, 1985). In hun onderzoek vonden Sexton & Bowman (1985) ook ondernemers psychologische kenmerken bezitten die duidelijk verschillen van die van managers (Sexton & Bowman, 1985). Zo vonden zij dat ondernemers een grote mate van onafhankelijkheid nastreven, risico durven te nemen en bereid zijn veranderingen door te voeren. Managementvaardigheden worden goed ontwikkelt door zowel ervaring als door een hoger opleidingsniveau (Le,1999). Hoogopgeleide deelnemers aan het arbeidsproces zouden dus de juiste vaardigheden moeten bezitten om in dit arbeidsproces succesvol te zijn. De invloed van opleidingsniveau op de neiging om ondernemer te worden is moeilijk om van tevoren te bepalen (Le,1999). Over het algemeen zal iemand die van een HBO of universiteit afstudeert op zoek gaan naar een baan. Maar er zijn er ook hoogopgeleiden die na hun opleiding kiezen voor het
5
ondernemerschap. Het is interessant om te kijken of de personen die na of tijdens hun studie gekozen hebben voor het ondernemerschap verschillen in persoonskenmerken ten opzichte van diegene die kozen van het werknemerschap. Het doel van dit onderzoek is om predictoren te vinden die de mate van ondernemerschap van hoogopgeleide ondernemers voorspellen. Empirische studies hebben moeite om psychologische of andere significante verschillen te vinden tussen ondernemers en niet ondernemers (Gibcus en van Hoesel, 2003). Maar ondanks dat worden er in de literatuur door veel wetenschappers verschillende psychologische kenmerken aan ondernemers toegeschreven. De vraag is echter of deze kenmerken ook gelden voor Nederlandse hoogopgeleiden uit de Randstad. Mate van ondernemerschap, het onderwerp dat in dit onderzoek centraal staat, wordt niet slechts gemeten door ondernemers maar ook door werknemers. Ondernemers zullen maximaal scoren op mate van ondernemerschap maar ook werknemers is gevraagd in hoeverre zij geneigd zijn tot ondernemerschap. Zo kan er gekeken worden of er verbanden te vinden zijn tussen demografische, psychologische en intentionele kenmerken en scores op mate van ondernemerschap. Hiemee wordt de centrale vraag ook duidelijk: In hoeverre zijn demografische-, psychologische-, en intentionele kenmerken van invloed op de mate van ondernemerschap van hoogopgeleiden uit de Randstad?
2 Demografie Door het opnemen van de demografische kenmerken is het mogelijk om de tendensen waar te nemen tussen de verschillende demografische groepen en de motivatiebronnen (Veenstra, 2004). Hier moet wel genoemd worden dat de gevonden resultaten niet altijd dezelfde bevindingen opleverden. Evenals bij leeftijd en opleiding hebben onderzoeken naar geslacht ook tot tegenstrijdige bevindingen geleid. Leeftijd en opleiding zijn kenmerken die in de literatuur vaak in verband worden gebracht met de ondernemer (Wennekes, 2001; Nandram & Samson, 2000). Wennekes meent dat de gemiddelde ondernemer een laag opleidingsniveau heeft. Rees & Shah (1986) menen daarentegen dat mensen die hoogopgeleid zijn eerder een eigen onderneming zullen starten dan mensen met een lagere opleiding. Uit het onderzoek van Robinson & Sexton (1994) blijkt dat ondernemers een hoger opleidingsniveau hebben dan diegene die niet voor zichzelf werken. Daarnaast blijkt uit dit onderzoek ook dat het aantal jaren onderwijs de kans om eigen ondernemer te worden zal verhogen. Ook Blanchflower (2000) is van mening dat een hoger opleidingsniveau over het algemeen zal leiden tot een verhoging van de kans om eigen ondernemer te zijn. Op basis van de bovengenoemde argumenten is de volgende hypothese over opleiding opgesteld. H1: er is een positief verband tussen opleiding en mate van ondernemerschap
6
Ook over de invloed van leeftijd op ondernemerschap zijn wetenschappers het niet eens (Wennekes, 2001; Teal en Carrol, 1999; Veenstra, 2004; Nandram & Samson, 2000). Zoals al eerder is genoemd wordt ondernemerschap vaak in verband gebracht met risicogedrag. Veenstra meent dat er een relatie is tussen leeftijd en de bereidheid om financiële risico’s te nemen. Des te ouder mensen worden, des te minder ze bereid zijn financiële risico’s aan te gaan. Nandram en Samson vinden daarentegen dat naarmate men ouder wordt de geneigdheid tot ondernemen groter wordt (Nandram & Samson, 2000). Naarmate iemand met een hoogopleidingsniveau ouder wordt zal hij ook meer ervaring opdoen. Er is dus redelijk aan te nemen dat een hoogopgeleid persoon naarmate hij ouder wordt, beter in staat is om een eigen onderneming te starten. H2: er is een positief verband tussen leeftijd en mate van ondernemerschap In verschillende onderzoeken wordt ondernemerschap in verband gebracht met risico nemen (Masters & Meier, 1988; Veenstra, 2004; Stewart & Roth, 2004; Begley & Boyd, 1987; Das & Teng, 1998). Aan het hebben van een eigen onderneming zitten meer risico’s verbonden dan aan het hebben van een vaste baan (Brockhaus, 1980; Das & Teng, 1997). Hieruit kan worden opgemaakt dat ondernemerschap gepaard gaat met risico’s nemen. Carland et al. (1995) concludeerden daarentegen dat mannen meer risico nemen dan vrouwen (Carland et al. 1995). Dit levert de interessante vraag op of mannen daardoor ook meer geneigd zijn tot ondernemerschap? H3: er is een positief verband tussen het mannelijke geslacht en mate van ondernemerschap
3 Psychologische kenmerken Om te bepalen of psychologische kenmerken goede voorspellers zijn om iemands mate van ondernemerschap te voorspellen zal hun persoonlijkheid moeten worden gemeten. Veel afgestudeerden kiezen na hun opleiding in het hoger beroeps- of wetenschappelijk onderwijs voor een vaste baan. Het is interessant om te kijken of diegene die deze keuze niet maken, en voor het ondernemerschap kiezen verschillen in bepaalde persoonseigenschappen. Wanneer hoogopgeleiden hoog scoren op bepaalde persoonlijkheidseigenschappen verschaffen zij informatie over hun eigen gedrag en reputatie (Ones et al. 2005). Specifieke eigenschappen verwijzen naar bepaalde attitudes, gedachten, gevoelens en gedrag (Ones et al. 2005). In dit onderzoek zal persoonlijkheid worden gemeten aan de hand van het Five Factor Model (FFM), ook wel de Big Five genoemd (Costa & McCrae, 1992). Het FFM van persoonlijkheid omvat 5 dimensies waarop normale persoonlijkheid getypeerd kan worden (Mount, et al. 2005). Het FFM van persoonlijkheid heeft een brede acceptatie onder onderzoekers (doch niet universeel) als een betekenisvolle beschrijving van de verzameling van de hogere orde structuur van persoonlijkheidskenmerken (Barrick, Parks, Mount, 2005). Ondanks dat er onder onderzoekers
7
overeenstemming is over het aantal dimensies, is er enige onenigheid over de precieze betekenis ervan (Barrick & Mount, 1991). Veel persoonlijkheidspsychologen erkennen het FFM als een voldoende middel om de structuur van persoonlijkheid op een globaal niveau te beschrijven (Mount, Barrick, Stewart, 1998). De Big Five persoonlijkheidsfactoren bestaan uit: Extraversie, Altruïsme, Consciëntieusheid, Emotionele stabiliteit en Openheid. Het FFM verschaft een betekenisvolle methode om individuele verschillen in persoonlijkheid te bestuderen (Barrick & Mount, 1991). 3.1 Five Factor Model Er is jaren getracht om de basisdimensies van persoonlijkheid te identificeren en te beschrijven. Er is veel onderzoek gedaan naar persoonlijkheidsstructuren om een eenduidige benadering te vinden voor het meten van iemands persoonlijkheid. Het Five Factor Model (FFM) is het resultaat van meer dan 40 jaar onderzoek over emotionele, inter-persoonlijke, emotionele, gedrags en motivatie kenmerken van een individu (Zhao & Seibert, 2006). Wetenschappers hebben herhaaldelijk aangetoond dat persoonlijkheid bestaat uit vijf dimensies (Burger, 1997). Zo werden beschrijvende termen gezocht voor de eigenschappen die met elkaar clusterden. Er zijn verschillende namen aan de factoren gegeven maar ze kwamen veelal op hetzelfde neer. De vijf factoren die persoonlijkheid meten worden de Big Five genoemd. Het FFM omvat vijf bipolaire dimensies om persoonlijkheidsontwikkeling gedurende de gehele levensloop te typeren. De Big Five persoonlijkheidsfactoren bestaan uit: extraversie, altruïsme, consciëntieusheid, emotionele stabiliteit en openheid. Bij alle van deze factoren worden karakteristieken op een continuüm geplaatst om zo de score tussen de twee kenmerken te meten. Scoort men hoog op bijvoorbeeld het continuüm extraversie-introversie kan men enthousiast, optimistisch en praatgraag worden genoemd. NEO-PI-R Facet Scales Associated with the Big Five Trait Factors _________________________________________________________________________________ Extraversion: warmth, gregariousness, assertiveness, activity, excitement seeking, positive emotions Agreeableness: trust, straightforwardness, altruism, compliance, modesty, tendermindednes, Neuroticism: anxiety, angry, hostality, depression, self-consiousness, impulsiveness, vulnerability Openness to Experience: fantasy, aesthetics, feelings, actions, ideas, values Conscientiousness: competence, order, dutifulness, achievement, striving, self-discipline, deliberation _________________________________________________________________________________ Bron: The NEO Personality Inventory Manual (p.2) Costa & McCrae 1985
3.1.1 Extraversie Als twee uitersten van deze factor kunnen extreem extravert en extreem introvert worden gezien. Extraversie bepaalt de hoeveelheid en intensiteit van interacties tussen mensen. Daarnaast staat extraversie voor de mate van betrokkenheid, de behoefte aan stimulatie en het openstaan voor plezier. Extraverte mensen zijn warm, enthousiast, optimistisch, assertief, actief en praatgraag, en vertonen groepsgedrag. Introverte mensen zijn wat meer gereserveerd, sober, taakgeoriënteerd en rustig
8
(Pervin,1996). Extraversie kan in verschillende beroepen gezien worden als een goede voorspeller voor sociaal contact (De Fruyt & Mervielde, 1999). Het laten slagen van een onderneming is voor een ondernemer niet alleen van belang. Het is naast het ontwikken van zijn organisatorische vaardigheden ook van belang dat de ondernemer de bevestiging krijgt dat het hem gelukt is om een onderneming te starten en deze te vervolgen (Veenstra, 2004). Ondernemers worden hierdoor gezien als optimistischer dan anderen (Gibcus en van Hoesel, 2003), die actief zoeken naar initiatief en dit ook nemen om hun onderneming te laten slagen (Timmons, 1978). Ondernemers beschikken over een enorme drive en een flinke dosis energie (Timmons, 1978). Hierdoor zijn zij in staat om veel en lang achter elkaar te werken en minder dan gemiddeld te slapen (Timmons, 1978). Ondernemers worden doordat zij de leider zijn van hun organisatie vaak geconfronteerd met het brede scala aan taken en processen die gepaard gaan met het voeren van een eigen onderneming. Zij zullen zich in tegenstelling tot een manager op meerdere vakgebieden moeten inzetten en zijn niet zoals een manager vaak is, taakgeoriënteerd (Utsch, Ranch, Rothfuss, Frese, 1999). Een goede werknemer zal hoog scoren op Extraversie aangezien deze te maken heeft met een groot aantal personen om zich heen met wie hij dagelijks te maken heeft. Maar bij een ondernemer zal de omgang met andere personen niet minder zijn. Doordat de ondernemer zich op verschillende vakgebieden begeeft heeft hij zowel te maken met personen in de onderneming als daarbuiten. Door de minimale structuur van een nieuwe organisatie is te verwachten dat een ondernemer veel tijd zal moeten spenderen aan het contact met zijn partners en werknemers (Zhao & Seibert, 2006) . Introverte personen, die over het algemeen wat meer gereserveerd zijn, zullen hier waarschijnlijk wat minder goed in zijn. H4: er is een positief verband tussen extraversie en mate van ondernemerschap
3.1.2 Altruïsme Altruïsme bepaalt de kwaliteit van iemands contact met andere personen. Mensen die hoog scoren op Altruïsme kenmerken zich doordat ze behulpzaam, te vertrouwen, sympathiek en recht door zee zijn. Zij verkiezen in tegenstelling tot diegene die laag scoren samenwerken boven competitie. De andere kant van het continuüm staat voor cynisch, weinig behulpzaam, wraakzuchtig en meedogenloos (Pervin,1996). Diegene met een lage mate van Altruïsme komen graag uit voor hun eigen geluk en geloof (Burger, 1997). Ondernemers zijn individualistisch en willen niet graag de hulp inroepen van derden (Gibcus & van Hoesel, 2003; Sexton & Bowman 1985). Zij worden vaak ondernemer omdat zij een bepaalde visie hebben en die willen verwezenlijken (Utsch et al. 1999). Personen die hoog scoren op Altruïsme zullen het niet goed doen bij zware onderhandelingen, niet voor het eigen geluk gaan en
9
zullen niet anderen manipuleren of beïnvloeden om daar eigen voordeel uit te behalen (Zhao & Seibert, 2006). Managers daarentegen hebben vaak te maken met het aansturen van mensen. Het is voor managers van belang dat ze aardig gevonden worden en dat mensen respect voor ze krijgen. Dit zal de kans vergroten om zaken door anderen voor elkaar te laten krijgen. Daarom probeert een manager een band op te bouwen met de mensen die hij moet aansturen en dit beïnvloedt in sommige gevallen de houding in het maken van moeilijke beslissingen die werknemers aangaan (Zhao & Seibert, 2006). Het is belangrijk dat je als manager behulpzaam en eerlijk bent. Ondernemers denken vaak aan hun eigen geluk terwijl managers baat hebben bij een goed functionerend organisatieproces (Zhao & Seibert, 2006). Omdat ondernemers verantwoordelijk zijn voor en direct baat hebben bij een positief eindresultaat, zullen zij zich veel harder opstellen dan managers dat zullen doen. H5: er is een negatief verband tussen altruïsme en mate van ondernemerschap
3.1.3 Consciëntieusheid Consciëntieusheid bepaalt het gedrag van het individu ten aanzien van de organisatie en bestaat uit volharding en motivatie in het bereiken van gestelde doelen (Pervin, 1996). Deze dimensie kan ook wel gezien worden als hoe gecontroleerd en gedisciplineerd men is. Een hoge score op consciëntieusheid geeft aan hoe georganiseerd, betrouwbaar, precies en ambitieus iemand is. Een lage score impliceert dat iemand onbetrouwbaar, lui, doelloos en onachtzaam is (Pervin, 1996). Deze factor wordt door veel wetenschappers in verband gebracht met Will to Achieve, wat simpelweg inhoudt dat iemand bereidt is om te werken (Burger, 1997). Deze factor van de Big Five werd in het verleden ook wel aangeduid onder de noemer ‘’Work’’ (Burger, 1997). Er bestaat ondersteuning voor de hypothese dat Consciëntieusheid positief samenhangt met opleidingsprestaties en werkprestaties (Barrick & Mount, 1991). Als je de discipline kunt opbrengen om een studie af te ronden is de kans groot dat je het vermogen hebt om je gestelde doelen te bereiken. Ondernemers worden vaak in verband gebracht met Need for Achievement (Utsch et al. 1999; Timmons, 1978). McClelland onderzocht vanuit psychologisch oogpunt waardoor individuen worden gedreven. De behoefte om iets te bereiken was het meest van toepassing om de ondernemer te begrijpen. Ondernemers zijn erg doelgericht en hebben een vermogen en gedrevenheid om doelen te stellen voor zichzelf (Timmons, 1978). Door het opstellen van meetbare doelen zijn ondernemers in staat om prioriteiten te stellen en tijdsallocaties te meten en te sturen (Timmons, 1978). Utsch et al. (1984) stellen dat ondernemers meer doelgericht zijn en dat zij hun doelen serieuzer nemen dan niet ondernemers (Utsch et al. 1999). Een hoge Need for Achievement zet personen aan om ondernemer te worden, vooral vanwege hun voorkeur voor situaties waarin de prestatie volledig te danken is aan de eigen inspanning en niet beïnvloed wordt door andere factoren (Zhao & Seibert, 2006). Ondanks het feit dat ondernemers erg volhardend zijn, zijn ze daarnaast erg realistisch in wat ze wel en niet kunnen en of ze hulp nodig hebben om een taak op te lossen (Timmons, 1978). Ondernemers en
10
werknemers zullen beiden hoog scoren op georganiseerdheid, betrouwbaarheid en ambitieusheid. Maar ondernemers zijn toch meer toegewijd dan werknemers als het gaat om ‘’competitive aggressiveness’’. Dit houdt in dat zij meer gedisciplineerd zijn in het volbrengen van hun doel (Utsch et al. 1999). Ondernemers gaan door het starten van een eigen onderneming vaak lange termijn verplichtingen aan. Het zal voor de ondernemer de nodige tijd gaan kosten om zijn doel te kunnen verwezenlijken (Timmons, 1978). H6: er is een positief verband tussen consciëntieusheid en mate van ondernemerschap
3.1.4 Emotionele stabiliteit Emotionele stabiliteit geeft het vermogen weer tot persoonlijke aanpassing. De tegenpool, neuroticisme, identificeert de geneigdheid van individuen ten aanzien van psychologisch leed, irreële ideeën, buitensporige verlangens en zich slecht kunnen aanpassen (Pervin,1996). Mensen die zich vaak zorgen maken, vijandig, nerveus, emotioneel of onzeker zijn en vaak last hebben van emotieschommelingen, scoren laag op emotionele stabiliteit. Hoog scoort men indien men kalm, relaxed, zelfverzekerd en tevreden met zichzelf is (Pervin,1996). Zowel werknemers als ondernemers moeten hard werken en komen soms terecht in stressvolle situaties. In beide gevallen zul je stevig in je schoenen moeten staan om een afdeling dan wel eigen bedrijf aan te sturen. Toch wordt aangenomen dat werknemers neurotische karakteristieken bezitten zoals bezorgd en nerveus zijn en zelfmedelijden hebben (Barrick & Mount, 1991). Mensen die laag scoren op emotionele stabiliteit zullen over het algemeen toch neigen minder succesvol te zijn dan personen die emotioneel stabiel zijn, simpelweg omdat dit laatste kenmerk ervoor zorgt dat werktaken zullen worden volbracht (Barrick & Mount, 1991). Werknemers werken over het algemeen in bedrijven met vaste procedures en taken. Bij de ondernemer ligt dit anders aangezien de ondernemer verantwoordelijk is voor praktisch alle aspecten van de organisatie, en er vaak ook met eigen geld in zit (Zhao & Seibert, 2006). Hij is met zijn onderneming dus ook privé betrokken (Veenstra, 2004). Winsten en netto waarden van de onderneming worden gezien als een maatstaf van de door de ondernemer van te voren gestelde doelen (Timmons, 1978). Vooral bij startende ondernemingen doen ondernemers er alles aan om geld te besparen. Daarom proberen ze alles zelf te doen wat ze zelf kunnen doen. Dit betekent dat ze meer uren maken dan een manager en vaak met zaken te maken krijgen die ze niet kennen (Devaney & Chien, 2000). Ondernemers zijn ook meer overtuigd van zichzelf dat ze dit aan kunnen dan niet ondernemers (Chen, Greene, Crick, 1998) De omgeving waarin een werknemer werkt is vrij gestructureerd (Zhao & Seibert, 2006). Daarnaast zijn de arbeidsvoorwaarden voor een werknemer beter dan voor een ondernemer. Algemeen genomen zijn de lonen hoger en de werkomstandigheden beter (Le, 1999). In tegenstelling tot de manager zijn ondernemers in staat om met gemiddelde tot hoge mate van onzekerheden ten aanzien van baan en carrière te leven (Timmons, 1978).
11
Bovenstaande argumenten duiden erop dat een ondernemer zich in een stressvollere omgeving bevindt dan een werknemer. Hieruit kan opgemaakt worden dat een ondernemer stressbestendiger, kalmer en meer zelfverzekerd moet zijn dan een werknemer. H7: er is een positief verband tussen emotioneel stabiliteit en mate van ondernemerschap
3.1.5 Openheid Openheid staat voor een proactieve houding ten aanzien van het ontdekken van het onbekende en het vergaren van kennis als eigenbelang (Pervin,1996). Iemand die openstaat is creatief, innovatief, verbeeldingsvol en intellectueel nieuwsgierig. Mensen die hier niet zo hoog scoren zijn conventioneel, down-to-earth en prefereren het bekende over het onbekende. Openheid correleert positief met intelligentie, vooral met die aspecten van intelligentie die gerelateerd zijn aan creativiteit (Zhao & Seibert, 2006). Als hoogopgeleide kom je met het starten van een eigen onderneming over het algemeen in een vreemde omgeving terecht. Niet dat je dat als werknemer niet hebt maar de dynamiek van het ondernemersschap brengt je vaak op onbekende terreinen. Hoe onrustig of onbekend de omgeving ook is, managers werken volgens vaste procedures (Zhao & Seibert, 2006). Werknemers hebben vaak de taak om de processen in goede banen te leiden. Zij zullen niet met nieuwe innovatieve ideeën komen om de organisatie te verbeteren. Ondernemers daarentegen worden gezien als innovatief (Carland et al. 1984), en als niet bang om veranderingen door te voeren (Sexton & Bowman, 1985; Utsch et al. 1999). Ondernemers zijn vaker pro-actief, wat inhoudt dat ze initiatief durven te nemen, innovatief zijn en kansen zien (Veenstra, 2004). In tegenstelling tot managers zijn ondernemers in staat om te gaan met een gemiddelde tot hoge mate van onzekerheid ten aanzien van baan en carrièremogelijkheden en zekerheid (Timmons, 1978). Ondernemers zullen zich daarom eerder dan werknemers in het diepe storten om het onbekende te ontdekken. Utsch et al. (1984) zijn van mening dat werknemers minder snel bereidt zijn om veranderingen ten aanzien van werk door te voeren dan ondernemer (Utsch et al. 1999). Ook Barrick en Mount (1991) hebben geen duidelijke relatie gevonden is tussen openheid en werkprestatie van werknemers. H8: er is een positief verband tussen openheid en mate van ondernemerschap De taak van zowel de ondernemer als de manager gaat altijd gepaard met risico nemen (Masters & Meier, 1988). Er wordt echter aangenomen dat ondernemers meer geneigd zullen zijn om risico’s te nemen dan managers (Masters & Meier, 1988). Uitkomsten van dit soort onderzoeken hebben dit echter nog niet expliciet aangetoond (Veenstra, 2004). Het is dus van belang dat hier een duidelijker beeld van wordt verkregen. Daarnaast zal worden gekeken in hoeverre ondernemers verschillen ten opzichte van niet ondernemers op onafhankelijkheid. Ondernemers hebben behoefte aan een zekere
12
mate van vrijheid. Deze vrijheid nastreven heeft onder andere te maken met het bepalen van het eigen lot over het werk (Veenstra, 2004). 3.2 Risicogedrag Aan de keuze voor een eigen onderneming ten opzichte van een vaste baan zijn verschillende risico’s verbonden. Risico’s ten aanzien van een vast inkomen, carrièremogelijkheden, familierelaties en geestelijke gesteldheid (Brockhaus, 1980; Das & Teng, 1997). Wat dat betreft zou het ondernemersschap als meer risicovol kunnen worden gezien dan het werknemersschap. Maar onderzoeken op het gebied van risk-taking propensity van ondernemers hebben altijd conflicterende resultaten opgeleverd (Kamalanabhan, 2006; Stewart & Roth, 2004). Omdat in verschillende onderzoeken verschillende methodes zijn gebruikt om mensen op basis van hun risicogedrag te categoriseren is het heel moeilijk om deze bevindingen met elkaar te vergelijken. Men is er nog steeds niet uit of risicogedrag als eigenschap van de ondernemer gezien kan worden. De mening over het risicogedrag van ondernemers is onderverdeeld in twee kampen. Zowel de trait als de cognitieve benadering hebben het risicogedrag van ondernemers onderzocht, maar de bevindingen gaven niet expliciet aan waarin ondernemers verschillen van niet-ondernemers (Das & Teng, 1997). Daarentegen bestaat er onder vele andere onderzoekers de opvatting dat ondernemers op basis van risicogedrag, psychologisch gezien significant verschillen van niet ondernemers. Zie bijvoorbeeld: Gibcus & van Hoesel, 2003; Carland, Carland, Carland & Pearce, 1995; Begley & Boyd, 1987. Het risiconemend gedrag wordt door veel onderzoekers als een belangrijk aspect van ondernemerschap gezien (Stewart & Roth, 2001; Stewart & Roth, 2004; Carland, et al.1995; Begley & Boyd, 1987; Das & Teng, 1998). Uit dit kamp, waar risico als eigenschap van ondernemers wordt gezien, blijkt naar aanleiding van een meta analyse van Stewart & Roth (2001) dat ondernemers een hogere risk taking? propensity hebben dan managers. Ook vonden zij dat ondernemers met groei als voornaamste doel een grote mate van risico namen dan ondernemers zonder deze groei-inslag. De meningen van Schumpeter (1934), Brockhaus (1980) en Masters & Meier (1988) staan hier lijnrecht tegenover. Zij zien risicogedrag niet als eigenschap van de ondernemer maar zijn van mening dat het risicogedrag van de ondernemer wordt veroorzaakt door het zijn van eigenaar. Low en McMillan (1988) en Sexton en Bowman (1985) menen dat ondernemers gemiddelde risiconemers zijn en niet significant verschillen van managers en zelfs niet van de gehele populatie. Doordat ondernemers niet overdreven anders risico nemen dan anderen komt het behalen van resultaat gewoon aan op vaardigheden en inzicht en veel minder op geluk. Grote risico’s kunnen afhangen van geluk en kans zodat het resultaat niet zozeer komt door inspanningen van de besluitnemer (Peacock, 2000). Het is misschien beter om ondernemers te zien als bekwame risicomanagers, die weten om te gaan met dagelijkse risicosituaties. Situaties die door anderen misschien gezien worden als zeer risicovol (Low & McMillan, 1988).
13
Het meest geciteerde artikel waarin risicogedrag van ondernemers ten opzichte van managers wordt tegengesproken is het artikel van Brockhaus (1980). Hierin vergelijkt hij drie groepen: net gestarte ondernemers, op een nieuwe plek begonnen managers en opnieuw gestarte werknemers. Dit gebeurde allemaal drie maanden voor aanvang van het onderzoek om te voorkomen dat er managers bij zaten die mogelijk minder risicovol gedrag vertonen vanwege het feit dat zij langer bij een organisatie zaten, en dus meer te verliezen hadden. Hiermee suggereert Brockhaus dus al dat mensen meer te verliezen hebben naarmate zij langer op een plek zitten. Het vergelijk is niet erg genuanceerd aangezien mensen nog makkelijk van baan kunnen wisselen indien zij net zijn begonnen. Het is dus een verkeerd moment om deze groepen met elkaar te vergelijken en het zegt dus helemaal niets over het risicogedrag van ondernemers ten opzichte van managers. Carland, Carland, Stewart, 1999) hebben onderzocht of de twee meest gebruikte methodes om risicogedrag te meten, de Jackson Personality Inventory (JPI) en de Choice Dilemmas Questionnaire (CDQ), van elkaar verschilden en concludeerden dat risicogedrag beter wordt gemeten door de JPI. De resultaten van deze bevestiging impliceert echter dat de CDQ, de construct validiteit ten aanzien van risico niet ondersteunt (Carland, et al, 1999). Dit betekent weer dat onderzoeken waar de CDQ is gebruikt, in twijfel kunnen worden getrokken. Men zou zich dus kunnen afvragen of in deze onderzoeken, waaronder ook die van Brockhaus (1980), het risiconemende gedrag wel adequaat is gemeten. Zowel in het ondernemerschap als het managersschap speelt risico een belangrijke rol (Masters & Meier, 1988). Wat taken en plichten betreft, verschillen ondernemers niet veel ten opzichte van de managers. Beide moeten ze beschikken over leidinggevende capaciteiten en verantwoordelijkheid hebben ten aanzien van hun werk. Daarentegen zijn met het voeren van een eigen onderneming meer risico’s verbonden dan in het leidinggeven dat een manager doet (Masters & Meier, 1988). Op basis van financiën loopt een ondernemer meer risico dan een manager (Veenstra, 2004). Als eigen ondernemer krijg je, in tegenstelling tot een manager, in principe niet de kans op een stabiel vast inkomen (Das & Teng, 1997). Daarnaast stopt de ondernemer vaak zijn ‘eigen’ geld als investering in de onderneming, waarbij tegenvallende bedrijfsresultaten grote consequenties hebben voor het privé-vermogen van de ondernemer (Veenstra, 2004). Aan de ene kant brengen ondernemersactiviteiten aanzienlijke investeringen met zich mee, zowel financieel als persoonlijk, een mislukking betekent dan ook een enorm verlies voor de ondernemer. Aan de andere kant is de winst en persoonlijke voldoening bij een succesvolle poging dan ook veel groter dan normaal (Das & Teng, 1997). Naast het feit dat algemeen wordt aangenomen dat ondernemers over het algemeen meer risico’s nemen dan managers (Masters & Meier, 1988), duiden deze argumenten erop dat ondernemers toch meer te verliezen hebben door hun beroepskeuze dan managers dat hebben. H9: er is een positief verband tussen risicogedrag en mate van ondernemerschap
14
3.3 Onafhankelijkheid Onafhankelijkheid is een van de belangrijkste, zo niet het belangrijkste motief voor ondernemers voor het starten van een eigen onderneming (Veenstra, 2004). De bestaande literatuur omtrent onafhankelijkheid als opstartmotief is niet alleen beperkt, het is ook zwak ontwikkeld (van Gelderen, 2000). Desondanks is voor het motief om onafhankelijk te zijn in veel onderzoeken ondersteuning gevonden (Risseeuw & Thurik, 2003). Bij het onafhankelijk willen zijn gaat het om een behoefte aan zelfstandigheid, onafhankelijkheid en vrijheid (Risseeuw & Thurik, 2003). Uit de literatuur komt duidelijk naar voren dat de voornaamste reden van een ondernemer om een eigen onderneming te starten de onafhankelijkheid is. Ondernemers worden gezien als individualisten die niet graag de hulp inroepen van derden (Gibcus & van Hoesel, 2003). Hieruit kan dus geconcludeerd worden dat ondernemers zich kenmerken door hun onafhankelijkheid. De vraag is echter of onafhankelijkheid ook een significante voorspeller is voor mate van ondernemerschap? H10: er is een positief verband tussen onafhankelijkheid en mate van ondernemerschap
4 Intentie tot gedrag Vanuit psychologisch oogpunt zijn er verschillende factoren die van invloed zijn op het gedrag (Verstegen, 2003). Persoonlijkheid bepaalt voor een grote mate de intenties van een individu (Kreuger, 2000). En intenties voorspellen op hun beurt weer gedrag (Zampetakis & Moustakis, 2006, p.415). Intentie wordt zelfs door velen gezien als de meest succesvolle voorspeller van menselijk gedrag (Brice, 2001) Om uiteindelijk te begrijpen waarom iemand ondernemer geworden is of niet, dient te worden gekeken wat zijn intentie is ten aanzien van ondernemerschap. Het is belangrijk om iemands carrière-intentie te bepalen omdat deze intentie iemands aandacht, ervaring en actie stuurt naar hun uiteindelijke doel (Bird, 1988). De intentie van een ondernemer begint met iemands persoonlijke behoeftes, waardes, gewoontes en overtuigingen (Bird, 1988). Veel van wat wij verstaan onder activiteiten ten aanzien van een verdere carrière is gepland gedrag. Een van de meest wijdverbreide theorieën op het gebied van menselijk gedrag is de Theory of Planned Behaviour (TPB) (Ajzen & Fishbein, 1980). De TPB is een theorie die ontwikkeld is om het menselijk gedrag in specifieke contexten te voorspellen en te verklaren (Ajzen, 1996). Een belangrijke factor in de TPB is iemands intentie om een bepaald gedrag te vertonen (Ajzen, 1996). Intenties worden verondersteld om die essentiële stimulerende factoren te bepalen die gedrag beïnvloeden. Het zijn signalen van hoe intens individuen bereid zijn om te presteren en hoeveel inspanning zij bereid zijn te geven om aan het verwachte gedrag te voldoen (Brice, 2001). Hoe sterker de intentie om een bepaald gedrag te vertonen, des te beter zou de prestatie van dat gedrag moeten zijn (Ajzen, 1996).
15
De TPB heeft als doel om het menselijk gedrag te verklaren, en niet slechts te voorspellen. Gedrag wordt beïnvloed door intentie maar er zijn ook factoren die intentie weer beïnvloeden. De TPB onderscheidt drie conceptueel onafhankelijke determinanten die van invloed zijn op intentie (Ajzen, 1996). Op de eerste plaats attitude ten aanzien van gedrag toont de wens aan om een bepaald gedrag te vertonen. Deze attitude hangt af van verwachtingen en het geloof in persoonlijke uitkomsten als gevolge van dat gedrag (Kreuger, 2000). Anders gezegd is de attitude ten aanzien van gedrag de overtuiging van de kans dat een bepaalde gedragsconsequentie op zal treden, vermenigvuldigd met de waardering die aan die gedragsconsequentie wordt gegeven (Verstegen, Schuite & Klopper, 2003). De tweede determinant waargenomen sociale normen geeft aan wat belangrijke mensen in het leven van de betreffende persoon vinden van het vertonen van een bepaald gedrag (Kreuger, 2000). Daarbij is het van belang in welke mate men zich motiveert om zich aan de overtuiging van anderen te conformeren (Verstegen, Schuite & Klopper, 2003). Tot slot is de derde determinant van intentie de mate van waargenomen gedrag beheersing. Dit geeft aan in hoeverre een persoon van mening is dat hij invloed heeft op de situatie (Verstegen, Schuite & Klopper, 2003). Hoe positiever attitude en subjectieve norm zijn ten aanzien van gedrag, en hoe groter de mate van waargenomen gedrag beheersing, des te sterker zou iemands intentie om dit gedrag te vertonen moeten zijn (Ajzen, 1996). Deze drie determinanten kunnen samen gezien worden als een goede voorspeller voor intentie en daarmee van het uiteindelijke gedrag (Verstegen, Schuite & Klopper, 2003). Hierbij moet wel gezegd worden dat niet alle drie factoren in elke situatie evenveel van invloed hoeven te zijn. Het kan best voorkomen dat in een bepaalde situatie slecht één van de drie determinanten zijn uitwerking heeft op intentie. Iemand met een positieve attitude ten aanzien van een bepaald gedrag en zowel een negatieve sociale norm als een waargenomen gedrag beheersing zal minder snel de intentie hebben dat gedrag te vertonen. Indien ook sociale norm en waargenomen gedrag beheersing positief zijn, zal de intentie ten aanzien van dat gedrag en daarmee ook het gedrag zelf, groter zijn. Uit de Theory of Planned Behaviour volgen een drietal hypothesen ten aanzien van intentie om ondernemer te worden: H11: er is een positief verband tussen attitude ten aanzien van gedrag en mate van ondernemerschap H12: er is een positief verband tussen waargenomen sociale normen en mate van ondernemerschap H13: er is een positief verband tussen waargenomen gedrag beheersing en mate van ondernemerschap
16
5 Methode van onderzoek In het totaal zijn 360 personen per email benaderd om de vragenlijst in te vullen. Deze personen waren alumni van de Universiteit van Amsterdam, ondernemers uit de ondernemersgids van het Amsterdams Studenten Corps en mensen die zich in 2005 ingeschreven hebben voor het Management Traineeship programma van de ABN AMRO. Aan de enquête hebben uiteindelijk 119 jong volwassen Nederlandse mannen en vrouwen meegewerkt. 19 personen zijn aan de enquête begonnen maar hebben deze niet afgerond. De totale respons is 27,1%, de respons van de ondernemers was 31,6% en de respons van de werknemers was 21,5%. Van de 100 respondenten waren 39 vrouw en 61 man. De gemiddelde leeftijd was 28 (SD = .532). 37 % van de respondenten (37) respondenten hadden een studie in het Hoger Beroeps Onderwijs (Bachelor) afgerond. 31 % van de respondenten hadden een studie in het Wetenschappelijk Onderwijs (Master) afgerond. 23 % van de respondenten zijn nog bezig met hun opleiding en 8 % is gestopt met studeren. 37 % van de respondenten heeft na de opleiding gekozen voor alleen het werknemerschap. 23% van de respondenten hebben gekozen om alleen ondernemer te worden, terwijl 13 % werkt en studeert. 8 % werkt en onderneemt en 5% studeert en onderneemt. 14 % van de respondenten hebben op de vraag wat hun werkstatus is niets ingevuld. Alle personen uit de steekproef hebben digitaal een enquête toegestuurd gekregen. De data afkomstig uit deze enquêtes moet informatie verschaffen zodat er een grondig oordeel kan worden geveld over de gestelde hypothesen. Om zeker te weten dat er zich geen onduidelijkheden voordeden die mogelijk problemen zouden opleveren, is de enquête door een zestal proefpersonen (representatief voor de doelgroep) zorgvuldig van tevoren getest.
5.1 Meetinstrument In deze paragraaf wordt aangeven op welke wijze in deze studie demografische kenmerken, psychologische kenmerken, attitudes ten aanzien van gedrag en mate van ondernemerschap werden gemeten.
5.1.1 Demografische kenmerken Demografische kenmerken werden gemeten aan de hand van de variabelen leeftijd, opleiding, geslacht en werkstatus.
5.1.2 Psychologische kenmerken De variabelen van het Five Factor Model of Personality worden gemeten aan de hand van NEO-PI-R Facet Scales van 40 items (Costa & McCrae, 1985). De respondenten moeten op een vijf-punts Likertschaal aangeven, van ‘helemaal niet van toepassing’ tot en met ‘helemaal van toepassing’, in
17
hoeverre de woorden op hun van toepassing zijn. Deze woorden zijn indicatief voor de verschillende variabelen van het Five Factor Model of Personality. Per variabele wordt berekend wat het gemiddelde is van scores op de 8 vragen. De scores per variabele kunnen dus verschillen tussen de 1 en 5. Emotionele stabiliteit (8 items; α = .75) Een hoge score op emotionele stabiliteit duidt aan dat men kalm, relaxed en zelfverzekerd is. Een lage score op emotionele stabiliteit duidt aan dat men vijandig, nerveus en onzeker is. Een indicatief voorbeelditem is ‘relaxed’ en een contraindicatief voorbeelditem is ‘humeurig’. Extraversie (8 items; α = .72) Een hoge score op extraversie duidt aan dat men warm, assertief en optimistisch is. Een lage score op extraversie duidt aan dat men gereserveerd, sober en rustig is. Een indicatief voorbeelditem is ‘praatlustig’ en een contraindicatief voorbeelditem is ‘verlegen’. Openheid (8 items; α = .65) Een hoge score op openheid duidt aan dat men creatief, innovatief en verbeeldingsvol is. Een lage score op openheid duidt aan dat men conventioneel en down-to-earth is, en het bekende prefereert over het onbekende. Een indicatief voorbeelditem is ‘intellectueel’ en een contraindicatief voorbeelditem is ‘oncreatief’. Altruïsme (8 items; α = .79) Een hoge score op altruïsme duidt aan dat men behulpzaam, te vertrouwen en sympathiek is. Een lage score op altruïsme duidt aan dat men cynisch, weinig behulpzaam en meedogenloos is. Een indicatief voorbeelditem is ‘vriendelijk' en een contraindicatief voorbeelditem is ‘hard’. Consciëntieusheid (8 items; α = .66) Een hoge score op consciëntieusheid duidt aan dat men georganiseerd, betrouwbaar en ambitieus is. Een lage score op consciëntieusheid duidt aan dat men onbetrouwbaar, lui en doelloos is. Een indicatief voorbeelditem is ‘efficiënt’ en een contraindicatief voorbeelditem is ‘slordig’. Risicogedrag De variabele risicogedrag werd gemeten aan de hand 5 items (α = .90) van Wagener (2006). De respondenten moesten op een vijf-punts Likertschaal aangeven, van ‘helemaal mee oneens’ tot en met ‘helemaal mee eens’, in hoeverre zij het eens zijn met de verschillende stellingen. Per variabele wed berekend wat het gemiddelde is van de score van de 5 stellingen. De scores per variabele kunnen dus verschillen tussen de 1 en 5. Een hoge score op risicogedrag duidt aan dat men risico’s
18
neemt. Een indicatief voorbeelditem is ‘ik ga regelmatig risico’s aan om een mogelijk voordeel te behalen’. De mate van onafhankelijkheid De variabele onafhankelijkheid worden gemeten aan de hand 5 items (α = .71) van Wagener (2006). De respondenten moeten op een vijf-punts Likertschaal aangeven, van ‘helemaal mee oneens’ tot en met ‘helemaal mee eens’, in hoeverre zij het eens zijn met de verschillende stellingen. Per variabele wordt berekend wat het gemiddelde is van de scores op de 5 vragen. De scores per variabele kunnen dus verschillen tussen de 1 en 5. Een hoge score op de mate van onafhankelijkheid duidt aan dat men onafhankelijk wil zijn. Een indicatief voorbeelditem is ‘Ik neem beslissingen het liefst alleen’.
5.1.3 Intentionele kenmerken Intentie werd gemeten aan de hand van de drie determinanten van de Theory of Planned Behaviour. De drie determinanten zijn attitude ten aanzien van gedrag ondernemers, waargenomen gedrag beheersing en waargenomen sociale normen . Attitude ten aanzien van gedrag ondernemers Attitude ten aanzien van gedrag ondernemers wordt gemeten aan de hand van de occupational status choice attitude index (Kolvereid, 1996) op een 33 item schaal met een α van .89. De respondenten moesten op een vijf-punts Likertschaal aangeven, van ‘heel onbelangrijk’ tot en met ‘heel belangrijk’, in hoeverre zij de verschillende stellingen belangrijk vonden. Per variabele wordt berekend wat het gemiddelde is van score op de 33 vragen. De scores per variabele kunnen dus verschillen tussen de 1 en 5. Een hoge score op attitude ten aanzien van gedrag ondernemers duidt aan dat men een positieve attitude heeft ten aanzien van ondernemerschap. Een indicatief voorbeelditem is ‘eigen baas zijn’. Waargenomen sociale normen Waargenomen sociale normen wordt gemeten aan de hand van de subjective norm (Kolvereid, 1996) op een 3 item schaal met een α van .93. De respondenten moeten op een vijf-punts Likertschaal aangeven, van ‘zeker niet’ tot en met ‘zeker wel’, in hoeverre zij het eens zijn met de verschillende stellingen. Per variabele wordt berekend wat het gemiddelde is van score op de 3 vragen. De scores per variabele kunnen dus verschillen tussen de 1 en 5.Een hoge score op waargenomen sociale normen duidt aan dat de directe omgeving van de betreffende persoon een positieve kijk heeft op het zelfstandig ondernemer worden van de betreffende persoon. Een indicatief voorbeelditem is ‘ik ben van mening dat mijn naaste familie denkt dat ik .... een carrière moet nastreven als ondernemer’.
19
Waargenomen gedrag beheersing Waargenomen gedrag beheersing werd gemeten aan de hand van de perceived behavioral control (Kolvereid, 1996) op een 6 item schaal met een α van .78. De respondenten moeten op verschillende vijf-punts Likertschalen aangeven, van ‘erg moeilijk’ tot en met ‘erg makkelijk’; van ‘helemaal mee oneens’ tot en met ‘helemaal mee eens’; van ‘helemaal geen controle’ tot en met ‘ zeer veel controle’; en van ‘zeer laag’ tot en met ‘zeer hoog’, in hoeverre zij het eens zijn met de verschillende stellingen. Per variabele werd berekend wat het gemiddelde is van score op de 6 vragen. De scores per variabele kunnen dus verschillen tussen de 1 en 5. Een hoge score op waargenomen gedrag beheersing duidt aan dat de betreffende persoon zelf overtuigd is dat hij succesvol zal zijn als zelfstandig ondernemer. Een indicatief voorbeelditem is ‘indien ik zelfstandig ondernemer zou worden zijn de kansen op succes?’
5.1.4 Mate van Ondernemerschap Mate van Ondernemerschap Mate van ondernemerschap werd gemeten op een 10 item schaal met een α van .92. De respondenten moeten op verschillende vijf-punts Likertschalen aangeven, van ‘helemaal niet van toepassing’ tot en met ‘helemaal van toepassing’, in hoeverre zij de verschillende stellingen belangrijk vonden. Per variabele werd berekend wat het gemiddelde is van score op de 10 vragen. De scores per variabele konden dus verschillen tussen de 1 en 5. Een indicatief voorbeelditem is ‘Ik heb een idee voor een eigen bedrijf’. De ondernemers scoren maximaal op mate van ondernemerschap. Voor de werknemers geldt hoe hoger de score op mate van ondernemerschap des te groter is de kans op toekomstig ondernemerschap.
6 Resultaten
6.1 Correlatianalyse Door middel van een eenzijdige correlatieanalyse wordt gekeken in welke mate er een samenhang is tussen de persoonkenmerken, de vormen van intentie en de mate van ondernemerschap. Bij de correlatieanalyse wordt duidelijk in welke mate twee variabelen met elkaar samenhangen en welke richting dit verband heeft (positief dan wel negatief). Hierbij moet wel aangemerkt worden dat correlaties geen informatie geven over causaliteit. Het doel van het onderzoek is om significante predictoren te identificeren van mate van ondernemerschap. Dit zal uiteindelijk door middel van een regressieanalyse worden onderzocht. Op basis van de corralatieanalyse kunnen we constateren dat er een relatie is tussen intentie en mate van ondernemerschap. Attitude ten aanzien van ondernemerschap correleert sterk met mate van
20
ondernemerschap . r = .57; p < .01. Indien men hoger scoort op attitude ten aanzien van ondernemerschap, zal dit gepaard gaan met een toename van mate van ondernemerschap. Ook waargenomen sociale normen correleert sterk met mate van ondernemerschap. r = .55; p < .01. Indien men hoger scoort op waargenomen sociale normen leidt dit tot een toename in mate van ondernemerschap. Daarnaast is er ook een sterke corrrelatie tussen waargenomen gedrag beheersing en mate van ondernemerschap r = .72; p < .01. Dit houdt in dat een hoge score op waargenomen gedrag beheersing gepaard zal gaan met een toename van mate van ondernemerschap. Er kan ook worden geconstateerd dat er een relatie is tussen psychologische kenmerken en mate van ondernemerschap, alleen is dit niet in alle gevallen statistisch significant. Er is een lage correlatie tussen extraversie (r = .18; n.s.), emotioneel stabiliteit (r = -.11; n.s.), consciëntieusheid (r = .19; n.s.) en mate van ondernemerschap. Er is een gematigde negatieve correlatie tussen altruïsme en mate van ondernemerschap r = - 0.35; p < .01. Naarmate men zich minder altruïstisch gedraagt wordt dat geassocieerd met een toename van mate van ondernemerschap. Onafhankelijkheid heeft een medium tot groot effect op mate van ondernemerschap. r = .40; p < .01. Naarmate men zich risicovoller gaat gedragen, zal dit gepaard gaan met een toename van mate van ondernemerschap. Risicogedrag correleert sterk met mate van ondernemerschap. r = .61; p < .01. Indien men hoger scoort op risicogedrag, leidt dit tot een toename van mate van ondernemerschap.
Tabel 1: Predictoren Mate van Ondernemerschap M 1 Leeftijd 2 Opleiding 3 Geslacht 4 Werkstatus 5 Extraversie 6 Altruisme 7 Consencieusheid 8 Emotionele Stabiliteit 9 Openheid 10 Onafhankelijkheid 11 Risicogedrag 12 Attitude tav Ondernemerschap 13 Waargenomen Sociale Normen 14 Waargenomen Gedrag Beheersing 15 Mate van Ondernemerschap
3,45 3,77 3,67 3,5 3,57 3,27 3,43 3,66 3,34 3,57 3,45
SD
1 0,51 0,42 .57 0,56 0,53 0,58 0,87 0,38 1,04 0,58 1,51
-
2 -.11 -
5
6
7
-.06 -.07 -.05 .22 .26** .12 .17 .06 -.02 (.72)
3
4
.22 -.23 -.41** -.18 -.07 (.79)
-.01 .13 .09 .14 .21 .06 (.66)
8
9
10
.14 .03 .02 .01 .25 .17 -.12 .20 .27** .01 .13 .13 -.21 .32** .32** .22 -.12 -.22 .20 .07 .05 (.75) -.22 -.33** (.65) .38** (.71)
12
13
14
.02 .07 .13 .18 .43** .29** .17 .16 .43** .51** -.41** -.41**
11
-.12 .18 .29** .23 .25 -.44**
.04 .24 .47** .32** .29 -.36**
.22 .20 .49** .39** .18 -.35**
.15 .16 -.31** -.29** .35** .37** .56** .48** (.90) .73** (.89)
.26** -.11 .26** .37** .58** .53** (.93)
.31** -.06 .31** .40** .59** .63** .63** (.78)
.19 -.11 .24 .40** .61** .57** .55** .72** (.92)
* Correlatie is significant op het niveau P< 0.05 (2-tailed). ** Correlatie is significant op het niveau P< 0.01 (2-tailed).
21
15
6.2 Regressieanalyse Het doel van de regressieanalyse is om aan de hand van verschillende onafhankelijke variabelen, de afhankelijke variabele mate van ondernemerschap te verklaren. Door de samenhang van meerdere variabelen wordt een oorzakelijk verband verondersteld. In deze regressieanalyse is onderscheid gemaakt tussen een drietal mogelijke voorspellers van mate van ondernemerschap: 1. demografische kenmerken 2. psychologische kenmerken 3. intentionele kenmerken In deze paragraaf zullen de uitkomsten van de regressieanalyse besproken worden. Hier zal ook antwoord worden gegeven op de verschillende hypothesen. De hypothesen met betrekking tot de demografische kenmerken zijn: H1: er is een positief verband tussen opleiding en mate van ondernemerschap H2: er is een positief verband tussen leeftijd en mate van ondernemerschap H3: er is een positief verband tussen geslacht en mate van ondernemerschap
Op basis van de significantieniveaus kan worden verondersteld dat alle drie de kenmerken van invloed zijn op het voorspellen van de mate van ondernemerschap. R Square toont aan dat 29% van de variantie in mate van ondernemerschap door demografische kenmerken (Tabel 2) verklaard wordt. F(2,93) = 19.3, p < .01. Aangezien bij deze meting niet in elk model evenveel onafhankelijke variabelen en waarnemingen zijn gebruikt, en aangezien het hier om een steekproef gaat, is het in dit geval beter te kijken naar de Adjusted R Square. Deze is gecorrigeerd voor het verschillend aantal variabelen en waarnemingen. Op basis hiervan kan geconcludeerd worden dat 28% van de variantie in mate van ondernemerschap door demografische kenmerken verklaard wordt. Geslacht en leeftijd voorspellen mate van ondernemerschap. Dit model heeft een significant effect. De gestandaardiseerde b van leeftijd is .25, t = 2,9, p < .01. Voor gestandaardiseerde b is gekozen omdat deze in tegenstelling tot de normale b niet beinvloed wordt door het meetniveau van de variabelen. Uit de b van leeftijd wordt duidelijk dat als iemand één jaar ouder wordt z’n mate van ondernemerschap met .25 punten stijgt. De gestandaardiseerde b van geslacht is .50, t = 2,9, p < .01.Hieruit wordt duidelijk dat mannen hoger scoren op mate van ondernemerschap dan vrouwen.
22
Tabel 2: Regressieresultaten van de afhankelijke variabele ‘mate van ondernemerschap’ op demografische kenmerken leeftijd, geslacht en opleiding; de psychologische kenmerken extraversie, altruïsme, consciëntieusheid, emotionele stabiliteit en openheid; en de intentionele kenmerken attitude ten aanzien van gedrag, waargenomen sociale normen en waargenomen gedrag beheersing. Model 1 B SE
Leeftijd .08 Geslacht 1.5 Opleiding .13 Extraversie Altruïsme Consciëntieusheid Emotioneel Stabiliteit Openheid Onafhankelijkheid Risicogedrag Attitude ten aanzien van gedrag Waargenomen sociale normen Waargenomen gedrag beheersing
.03 .27 .10
β
.25** .50** .11
Model 2 B SE
β
.08 .76 .07 -.22 -.34 .23 .15 .37 .06 .73
.23** .25** .06 -.07 -.09 .08 .06 .12 .02 .44**
.03 .27 .09 .27 .33 .21 .23 .26 .27 .19
Model 3 B SE
β
.07 .46 .03 -.23 -.30 -.03 .04 .20 .00 .35 .21 .21 1.02
.21** .15 .02 -.10 -.01 -.01 .02 .07 .00 .21 .05 .15 .39**
.02 .25 .08 .25 .30 .19 .20 .23 .23 .20 .45 .14 .27
Model 1: F(2,93) = 19.3, p < .01; R² = .29; Adj. R² = .28; Standard error of estimate = 1.274 Model 2: F(7,86) = 5,6, p < .01; R² = .51; Adj. R² = .46; Standard error of estimate = 1.099; Model 3: F(3,83) = 10,2, p < .01; R² = .65; Adj. R² = .59; Standard error of estimate = .955; B = regressiecoëfficiënt; SE = standaard fout; β = gestandaardiseerde regressiecoëfficiënt; t = Student’s t-waarde; p = significantieniveau
De hypothesen met betrekking tot de psychologische kenmerken zijn: H4: er is een positief verband tussen extraversie en mate van ondernemerschap H5: er is een negatief verband tussen altruïsme en mate van ondernemerschap H6: er is een positief verband tussen consciëntieusheid en mate van ondernemerschap H7: er is een positief verband tussen emotioneel stabiliteit en mate van ondernemerschap H8: er is een positief verband tussen openheid en mate van ondernemerschap H9: er is een positief verband tussen risicogedrag en mate van ondernemerschap H10: er is een positief verband tussen onafhankelijkheid en mate van ondernemerschap Het toevoegen van psychologische kenmerken (Tabel 2) in het model zorgt voor een verhoging van de verklaarde variantie naar 46,3 %. De psychologische kenmerken voegen 22 % verklaarde variantie toe aan het model met alleen demografische kenmerken. Deze toevoeging is significant. F(7,86) = 5,6, p < .01. Van de gebruikte predictoren is naast leeftijd en geslacht ook risicogedrag van invloed op mate van ondernemerschap. De gestandaardiseerde b van risicogedrag is .44, t = 3,9, p < .01. Hieruit kan geconcludeerd worden dat indien risicogedrag met één unit stijgt, de mate van ondernemerschap met .44 toeneemt. De beta gewichten voor de volgende variabelen waren: Extraversie (gestand. b = -.07), Altruïsme (gestand. b = -.09), Consciëntieusheid (gestand. b = .08), Emotionele Stabiliteit (gestand. b = .06), Openheid (gestand. b = .12) en Onafhankelijkheid (gestand. b = .02), deze waren allen niet significant. Deze invloeden op mate van ondernemerschap
23
zijn echter niet significant. Aangezien het tweede model ook significant is, kan worden geconcludeerd dat met de inclusie van het psychologische kenmerk risicogedrag, er een grotere hoeveelheid van de variantie in mate van ondernemerschap verklaard wordt. De hypothesen met betrekking tot de psychologische kenmerken zijn: H11: er is een positief verband tussen attitude ten aanzien van gedrag en mate van ondernemerschap H12: er is een positief verband tussen waargenomen sociale normen en mate van ondernemerschap H13: er is een positief verband tussen waargenomen gedrag beheersing en mate van ondernemerschap Door het toevoegen van intentie in het nieuwe model verbetert in significante mate de mogelijkheid om mate van ondernemerschap te voorspellen. Het toevoegen van intentie kenmerken (Tabel 2) zorgt voor een verhoging van de verklaarde variantie naar 59,4 %. De intentie kenmerken voegen naast de demografische- en psychologische kenmerken 13,1 % verklaarde variantie toe. Dat model is significant. F(3,83) = 10,2, p < .01. Dit gaat echter ten koste van de voorspellende waarde van zowel geslacht als risicogedrag. De gestandaardiseerde b van waargenomen gedrag beheersing is .39, t = 3,7, p < .01. Hieruit kan geconcludeerd worden dat indien waargenomen gedrag beheersing met één unit stijgt, de mate van ondernemerschap met .39 toeneemt. De gestandaardiseerde b van attitude ten aanzien van gedrag is .05, t = ,47 en de gestandaardiseerde b van waargenomen sociale normen is .15, t = 1,5. Deze invloeden op mate van ondernemerschap zijn echter niet significant.
24
7 Conclusie In de conclusie zal antwoord gegeven worden op de onderzoeksvraag en zal een verdere interpretatie van de onderzoeksresultaten gegeven worden. Verder zullen ook de beperkingen van het onderzoek worden besproken en worden er enkele aanbevelingen gedaan voor toekomstig onderzoek. Zowel demografische, psychologische en intentionele kenmerken hebben invloed op de afhankelijke variabele mate van ondernemerschap. Van de demografische kenmerken zijn zowel leeftijd als geslacht significante predictoren voor mate van ondernemerschap. Uit de resultaten bleek dat mannen eerder geneigd zijn tot ondernemerschap dan vrouwen. De waarde van deze predictor nam echter af door de inclusie van de intentionele kenmerken. De waarde van de predictor leeftijd bleef wel significant na de inclusie van andere kenmerken. Men zou kunnen zeggen dat naarmate iemand ouder wordt de kans op ondernemen toeneemt. Alleen risicogedrag is van de psychologische kenmerken een significante predictor voor mate van ondernemerschap. Hoe risicovoller iemand zich gedraagt des te groter is de kans op ondernemerschap. Ook hier geldt dat de waarde van deze predictor afnam door het toevoegen van intentionele kenmerken. De intentionele kenmerken zijn ook van invloed op mate van ondernemerschap. Hierbij moet wel vermeld worden dat intentionele kenmerken die invloed hebben omdat psychologische kenmerken worden meegenomen in de meting. Waargenomen gedrag beheersing kan als significante voorspeller van mate van ondernemerschap worden gezien. Indien iemand van mening is dat hij invloed op de situatie heeft zal dat de kans op ondernemerschap vergroten. Het doel wat in dit onderzoek werd gesteld was om meer inzichten te krijgen in de demografische, psychologische en intentionele kenmerken van hoogopgeleide Nederlandse ondernemers uit de Randstad. Op basis van de gevonden resultaten zou een duidelijk profiel van een ondernemer moeten zijn ontstaan. Dit is uiteindelijk niet een duidelijk profiel geworden maar wel is duidelijk geworden dat de ondernemer niet erg verschilt van de werknemer. Er zijn kennelijk veel kenmerken die belangrijk zijn voor de ondernemer die ook belangrijk zijn voor de werknemer. Naast leeftijd is er geen duidelijk verschil gevonden in opleidingsniveau en geslacht. De reden dat er geen significant verschil gevonden is in opleidingsniveau komt waarschijnlijk door het feit dat de twee onderzochte groepen (HBO-ers en WO-ers) niet veel van elkaar verschillen. Wennekes ( 2001) benadrukte al dat ondernemers over het algemeen niet hoogopgeleid zijn. Indien de groepen niet/laag opgeleid en hoogopgeleid met elkaar vergeleken werden zou er mogelijk een significanter verschil zichtbaar worden. Brockhaus (1980) en Das & Teng (1997) concludeerden dat ondernemerschap gepaard gaat met risico’s nemen en Carland et al. (1995) menen dat mannen meer risico nemen dan vrouwen (Carland et al. 1995). Uit de bevindingen van dit onderzoek bleek dat er geen significant verschil was aan te tonen tussen geslacht en mate van ondernemerschap. De mogelijke verklaring hiervoor is dat er een gering aantal vrouwelijke ondernemers aan dit onderzoek hebben meegewerkt.
25
Bepaalde psychologische kenmerken kunnen niet als zodanig als specifiek kenmerk van een ondernemer worden gezien. Uit zowel de correlatie- als de regressieanalyse bleek dat er naast risicogedrag geen duidelijk significant verschil in score was te zien tussen ondernemers en werknemers. Kijkend naar de bestaande literatuur is dit opmerkelijk te noemen. In veel onderzoeken worden door verschillende auteurs verschillende psychologische kenmerken aan ondernemers toegeschreven (Zhao & Seibert, 2006; Timmons, 1978; Utsch et al. ,1999; Barrick & Mount, 1991; Carland et al. ,1984). De resultaten van dit onderzoek laten zien dat de kenmerken die belangrijk zijn voor ondernemers ook belangrijk zijn voor werknemers. Andere mogelijke verklaringen voor het niet kunnen aantonen van significante verschillen zijn dat de vragenlijst niet betrouwbaar genoeg was of dat de steekproef misschien niet representatief was. Dit heeft misschien te maken met de opleiding van de respondenten. Wellicht hebben mensen die naar een HBO of universiteit gaan, psychologische kenmerken die gelijkenissen vertonen. Daarnaast heeft het studeren zelf of het volgen van een studie in het Hoger Beroeps Onderwijs of het Wetenschappelijk Onderwijs, er misschien voor gezorgd dat verschillen in psychologische kenmerken kleiner werden. De resultaten van de voorspellers van intentionele kenmerken roepen de meeste vragen op. Van de drie voorspellers kon slechts waargenomen gedrag beheersing als enige significante voorspeller worden gezien. Attitude ten aanzien van gedrag en waargenomen sociale normen lieten sterke correlaties met mate van ondernemerschap zien, alleen kon een significante relatie niet worden aangetoond. Het is op zich vreemd dat indien iemand een positieve attitude heeft ten aanzien van ondernemerschap, dit niet als peiler van ondernemerschap kan worden gezien. De reden hiervoor is wellicht dat de respondenten in de vragenlijst zelf moesten invullen wat zij een wenselijke situatie vonden. Stellingen als ‘eigen baas zijn’ en ‘economische mogelijkheden’ kunnen ook door niet ondernemers met een hoge waardering zijn ingevuld. Kreuger (2000) toonde in zijn onderzoek aan dat attitude afhangt van verwachtingen en het geloof in persoonlijke uitkomsten als gevolge van dat gedrag. Het is vreemd dat respondenten een positieve attitude ten aanzien van ondernemerschap hadden maar dat zij op geen enkele wijze interesse hadden om hun baan in te ruilen voor het ondernemerschap. Een positieve attitude ten aanzien van ondernemerschap gaat niet gepaard met een positieve mate van ondernemerschap. Ook is er geen significant verband gevonden tussen waargenomen sociale normen en mate van ondernemerschap. Het is opmerkelijk te noemen dat de mening van belangrijke mensen in het leven van de ondernemer niet veel invloed had op zijn mate van ondernemerschap. Verstegen, Schuite & Klopper (2003) geven aan dat een persoon zich in een bepaalde mate zou moeten motiveren om zich aan de overtuiging van anderen te conformeren. Een mogelijke verklaring zou kunnen zijn dat ondernemers eigenwijs zijn en overtuigd zijn van hun product of dienst. De mening van anderen zullen ze in dat geval minder belangrijk vinden.
26
7.1 Beperkingen Voor wat betreft de interne validiteit zijn er wel wat kanttekeningen te plaatsen aan het onderzoek. In dit onderzoek verschilden de twee te onderzoeken groepen te weinig van elkaar om duidelijke predictoren van mate van ondernemerschap te vinden. Dit is vreemd aangezien in de literatuur duidelijke kenmerken van ondernemers zijn gevonden. De belangrijkste reden hiervoor is dat de steekproef niet aselect genoeg gekozen is. Daarnaast zijn enkele schalen en items vertaald uit de Engelstalige literatuur. Dit zou mogelijk anders geïnterpreteerd kunnen zijn door onderzoeker en/of respondenten, en zou als gevolg kunnen hebben dat de resultaten beïnvloed zijn. De resultaten zouden ook beïnvloed kunnen zijn door sociaal wenselijke antwoorden. Dit is het geval indien respondenten een antwoord geven waarvan zij denken dat dat het beste of meest gunstige antwoord is. Zij geven dus niet het antwoord dat hun mening het beste weergeeft. De resultaten zijn gebaseerd op wat de respondenten zelf ingevuld hebben. De vragenlijst is zo opgesteld dat de respondenten zelf aangeven in hoeverre bepaalde stellingen en woorden op hun van toepassing zijn. Een zelfrapportage is echter niet altijd even betrouwbaar. Over de externe validiteit is ook een punt van kritiek te leveren. In dit onderzoek is duidelijk gekozen voor een specifiek te onderzoeken groep personen. Hoogopgeleide jonge (< 40 jaar) personen uit de Randstad. Ondanks dat er generaliseerbare voorspellers zoals leeftijd gevonden zijn, is de onderzochte groep zeer specifiek. Het is daarom niet gepast om te zeggen de resultaten als algemeen kunnen worden aangenomen.
7.2 Aanbevelingen Er zijn een aantal aanbevelingen die gedaan kunnen worden voor eventueel vervolgonderzoek. In een eventuele vervolgstudie zouden meer respondenten moeten meewerken. Het gaat hierbij vooral om meer (vrouwelijke) ondernemers die aselect door heel Nederland worden benaderd. Het is dan interessant om te onderzoeken of er andere factoren zijn die ervoor zorgen dat hoogopgeleide ondernemers niet veel verschillen van hoogopgeleide niet ondernemers. Daarnaast is het interessant om meer demografische kenmerken mee te nemen in een volgende studie. Wat is de werkstatus van ouders, wat is de volgorde van de geboorte in het gezin en wat is de motivatie van het starten van de onderneming. Deze vragen kunnen inzichten geven over de psychologische kenmerken van ondernemers. Tot slot is het beter dat een ander persoon dan de respondent de vragenlijst over hem invult. Zo voorkom je sociaal wenselijke antwoorden en ontstaat er mogelijk een betere omschrijving van de kenmerken van een ondernemer. Ondernemerschap lijkt te groeien in populariteit, maar ondernemen is niet voor iedereen weggelegd. Daarom is het van belang dat er een duidelijk profiel van een typische ondernemer is.
27
Referenties Ajzen, I., Fishbein, M. (1980). Understanding attitudes and predicting social behaviour. New Jersey: Prentice-Hall. Barrick, M.R., Mount, M.K (1991). The Big Five Personality Dimensions and Job Performance: A Meta-Analysis. Personnel Psychology, 44 Barrick, M.R., Parks, L., Mount, M.K (2005). Self-monitoring as a Moderator of the Relationship between Personality Traits and Performance. Personnel Psychology, 58, 745–767 Blanchflower, D.G. (2000) Self-employment in OECD countries. Elsevier Science Brockhaus, R.H. (1980). Risk taking propensity of entrepreneurs. Academy of Management Journal, 23: 509–20. Burger, J.M. (1997) Personality. Pacific Grove CA. Brooks/Cole Brice, j.JR. (2001). The Role of Personality Dimensions on the Formation of Entrepreneurial Intentions. Hemstead, NY. Carland, J.W., Hoy, F., Boulton, W.R., Carland, J.A.C. (1984). Differentiating Entrepreneurs from Small Business Owners: A Conceptualization. The Academy of Management Review. Vol 9, nr 2, p. 354-359 Carland, J.W., III, Carland, J.W., Carland, J.A. & Pearce, J.W. (1995). Risk taking propensity among entrepreneurs, small business owners, and managers. Journal of Business and Entrepreneurship, 7(1): 15-23.) Carland, J.W., Carland, J.A., Stewart, W.H. (1999). Risk Taking Propensity: An Attribute of Entrepreneurship?: A Comparative Analysis. Academy of Entrepreneurship Journal, Volume 5, Number 2 Chen, C.C., Greene, P.G., Crick, A. (1998). Does Entrepreneurial Self-Efficacy Distinguish Entrepreneurs from Managers? Joournal of Business Venturing. 13, 295-316 Costa, P.T., Jr., McCrae, R.R. (1985). The NEO Personality Inventory Manual. Psychological Assessment Resources. Costa, P.T.Jr., McCrae, R.R. (1989). The NEO-PI/NEO-FFI manual supplement. Psychological Assessment Resources. Costa, P.T.Jr., McCrae, R.R. (1992). Multiple uses for longitudinal personality data. European Journal of Personality, 6, 85–102. Das, T.K., Teng, B. (1997). Time and entrepreneurial risk behavior. Entrepreneurship Theory and Practice, Vol. 22 No.2, pp.69-88. De Fruyt, F.& Mervielde, I. (1999). RAISEC Types and Big Five Traits as Predictors of Employment Status and Nature of Employment. Personnel Psycology, 52 Devaney, S.A., Chien,Y.W. (2000). Participation in retirement plans: A comparison of the selfemployed and wage and salary workers. Compensation and Working Conditions 5(4): 31-36
28
Gibcus, P., van Hoesel, P. (2003). De beslissende ondernemer in het MKB. EIM. Onderzoek voor Bedrijf en Beleid. Kamalanabhan, T.J., Sunder, D.L., Manshor, A.T. (2006). Evaluation of Entrepreneurial RiskTaking using Magnitude of Loss Scale. The Journal of Entrepreneurship, 15, 1 Kolvereid, L. (1996). Prediction of Employment Status Choice Intentions. Entrepreneurship Theory and Practice. Krueger, N.F.JR, Reilly, M.D, Carsrud, A.L (2000). Competing Models of Entrepreneurial Intentions. Journal of Business Venturing 15, 411-432 Le, A.T. (1999). Empirical Studies of Self-Employment. Journal of Economic Surveys. Low, M.B., MacMillan, I.C., (1988). Entrepreneurship: past research and future challenges. Journal of Management. Vol 14. No.2 p.139-161 Masters, R. & Meier, R. (1988). Sex differences and risk taking propensity of entrepreneurs. Journal of Small Business Management, 26(1), 31-35. McCrae, R.R., Costa, P.T. Jr. (1990). Personality in adulthood. New York. The Guilford Press. Miner, J. B., Smith, N. R., & Bracker, J. S. (1992). Defining the inventor-entrepreneur in the context of established typologies. Journal of Business Venturing, 7, 103-113. Mount, M.K., Barrick, M.R., Stewart, G.L. (1998). Five-Factor Model Of Personality and Performance in Jobs Involving Interpersonal Interactions. Human Performance, 11(2/3), 145-165 Mount, M.K., Barrick, M.R., Scullen, S.M., Rounds, J. (2005a). Higher-order Dimensions of the Big Five Personality Traits and the Big Six Vocational Interest Types. Personnel Psycology, 58, 447–478 Nandram, S.S., Samson, K.J. (2000). Succesvol Ondernemen: eerder een Kwestie van Karakter dan van Kennis. Onderzoeksrapportage Universiteit Nyenrode. Ondernemingsgids AC-ASC. (2005) Ones, D.S., Viswesvaran, C., Dilchert, S. (2005). Personality at Work: Raising Awareness and Correcting Misconceptions. Human Performance 18(4), 389–404 Peacock, R. (2000). Entrepreneurs and Small Business Owner-Managers. Small Enterprise Series No. 6. University of South Australia, May. Pena, I. (2002) Intellectual capital and business start-uo success. Journal of Intellectual Captital. Vol. 3 No. 2, pp 180-198 Pervin, L.A. (1996) The Science of Personality. New York Wiley Rauch, A., & Frese, M. (1999). Employees in small-scale enterprises. A longitudinal study on the relationship between employee's participation and small-scale enterprise success. Rees, H. & Shah, A. (1986).An Empirical Analysis of Self-employment in the UK. Journal of Applied Econometrics. Risseeuw, P.A. & Thurik, A.R. (2003). Handboek ondernemers & adviseurs: management en economie van het midden- en kleinbedrijf. Kluwer
29
Robinson, P.B. & Sexton, E.A. (1994). The effect of education and experience on self employment succes. Journal of Business Venturing. Schumpeter, J. (1934). The theory of economic development. Cambridge: Harvard University Press. Sexton, D.L., Bowman, N. (1985). The entrepreneur: A capable executive and more. Journal of business Venturing, 1(1), 129-140 Stewart Jr., Wayne H.; Roth, Philip. (2001) Risk propensity differences between entrepreneurs and managers: A meta analytic review, Journal of Applied Psychology, 86, 145-153. Stewart Jr., Wayne H.; Roth, Philip. 2004. Data Quality Affects Meta-Analytic Conclusions: A Respons to Miner and Raju (2004) Concerning Entrpreneurial Risk Propensity, Journal of Applied Psychology, 89, 1, 14-21 Teal, E.J., Carrol, A.B. (1999). Moral reasoning skills: Are entrepreneurs different?, Journal of Business Ethics, vol. 10, nr. 3, p. 229-240 Timmons, J.A. (1978). Characteristics And Role Demands Of Entrepreneurship. American Journal of Small Business, volume III, Number 1, July Utsch, A., Ranch, A., Rothfuss, R., Frese, M. (1999). Who becomes a Small Scale Entrepreneur in a Post-Socialist Environment: On the Differences between and Managers in East Germany. Journal of Small Business Management. Veenstra, J. (2004). De Ondernemer en 'zijn'Brancheorganisatie: een te verklaren Liefde? dienst Communicatie. Wetenschapswinkel VU. Verstegen, J.,Schuite, H., Klopper, M. (2003). Een hernieuwde kijk op de individuele besluitvorming in de glastuinbouw. Den Haag, LEI. Wagener, L. (2006). Wat maakt een ondernemer succesvol. Een onderzoek naar relevante competenties en persoonlijkheidseigenschappen. Erasmus Universiteit Rotterdam. Wallach, M., Kogan, N. "Sex Differences and Judgment Processes," Journal of Personality, vol. 27 (1959), pp. 555.564. Wennekes,W. (2001). De succesvolle ondernemer. Den Haag: Ministerie van Economische Zaken en Nederlandse Vereniging van Participatiemaatschappijen. Westhead, P., Ucbasaran, D., Wright, M. (2005). Decisions, Actions, and Performance: Do novive, Serial, and Portfolio Entrepreneurs Differ? Journal of Business Management. Zhao, H. & Seibert, S.E. (2006). The Big Five Personality Dimensions and Entrepreneurial Status: A Meta-Analytical Review. Journal of Applied Psychology.
30
Bijlage 1: Vragenlijst
31
32
33
34
35
36
37
38
39
40
41
42