Onderzoeksrapport: Socio-demografische kenmerken Tienerouders in Vlaanderen
Marjolijn De Wilde
September 2009
CENTRUM VOOR SOCIAAL BELEID HERMAN DELEECK UNIVERSITEIT ANTWERPEN-Stadscampus http://www.centrumvoorsociaalbeleid.be
Inhoud
1
Abstract ............................................................................................................................................................ 1
2
Inleiding ........................................................................................................................................................... 2
3
Tienerzwangerschap: aantallen ........................................................................................................................ 3
4
Kenmerken van tienerouders ............................................................................................................................ 5 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10
5
Leeftijd moeder .................................................................................................................................... 5 Nationaliteit moeder............................................................................................................................. 5 Beroepstoestand moeder ...................................................................................................................... 6 Hoogst behaalde diploma moeder ........................................................................................................ 7 Burgerlijke staat moeder ...................................................................................................................... 9 Kansarmoede gezin ............................................................................................................................ 10 Huisbezoeken door en consultaties bij Kind & Gezin ....................................................................... 11 Begeleid zelfstandig wonen ............................................................................................................... 12 Kenmerken vader ............................................................................................................................... 13 Besluit: Profielen tienerouders ........................................................................................................... 15
Selectie of causatie? ....................................................................................................................................... 19 5.1 5.2 5.3
Beroepstoestand ................................................................................................................................. 21 Hoogst behaalde diploma ................................................................................................................... 21 Nationaliteit ....................................................................................................................................... 22
6
Aanbevelingen voor beleid en dienst- en hulpverlening ................................................................................ 24
7
Algemeen besluit ............................................................................................................................................ 26
Referenties ............................................................................................................................................................. 27 Bijlage. Methodologie ............................................................................................................................................ 29
1
Abstract
Methodologie. Dit rapport is de weerslag van het eerste onderzoek naar socio-demografische kenmerken van tienerouders in Vlaanderen. Als bronnen gebruikte De Wilde selecties uit twee gegevensdatabanken, met name de geboorteregistraties van kinderen tussen 2002 en 2006 in Vlaanderen geboren bij een moeder jonger dan 20 jaar (SPE - Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie) en de elektronische registraties van kenmerken van kinderen van moeders jonger dan 20 jaar, geboren en/of wonend in Vlaanderen, door regioteamleden van Kind & Gezin in dezelfde tijdsspanne (Ikaros-databank). Onderzochte moederlijke en vaderlijke parameters zijn: leeftijd, nationaliteit, beroepsstatus, diploma, burgerlijke staat en preventieve gezondheidszorg door Kind & Gezin. Resultaten. Ongeveer 80% van de moeders blijkt ouder dan 18 jaar. 30% is buitenlands van oorsprong, voornamelijk Turks of Oost-Europees. Slechts een kleine meerderheid van de minderjarige moeders noemt zichzelf student. Bij de meerderjarige moeders is dat 10%. Meer dan 70% van deze meerderjarigen is niet actief (werkloos of zonder beroep). Van de niet schoolplichtige moeders heeft ongeveer de helft een diploma hoger middelbaar. Een derde heeft een diploma lager middelbaar en een goeie 10% is lager geschoold. Meer dan 60% van de diploma‟s hoger middelbaar zijn beroepsdiploma‟s. 3/4e van de moeders zijn ongehuwd. Zowel qua beroepsstatus, diploma als burgerlijke staat wijken de tienermoeders af van hun leeftijdsgenoten: hun beroepsstatus en diploma is lager en ze zijn vaker getrouwd. Het mediane aantal huisbezoeken door regioteamleden van Kind & Gezin ligt rond het streefdoel (3à4), het mediane aantal consultaties bij regiohuizen van Kind & Gezin ligt iets lager dan het streefdoel, nl. 9 in plaats van 10 à 11. Van 20% van de vaders van de bestudeerde kinderen zijn geen gegevens bekend. De andere vaders zijn gemiddeld 5 jaar ouder dan de moeder. Eén derde van hen is allochtoon van oorsprong, ze zijn meestal actief (73%) en hebben meestal een diploma hoger middelbaar (57%). Conclusies. De profielen van de tienermoeders zijn sterk verschillend wanneer rekening gehouden wordt met de nationaliteit van oorsprong. De Oost-Europese moeders zijn vaker jong, laag geschoold, niet actief en hebben geen contact met de vader van hun kind. Noord Afrikaanse moeders en meisjes uit het Midden Oosten zijn ouder en in bijna 90% van de gevallen gehuwd. Ze bevinden zich vaak in een traditioneel rollenpatroon waarbij de vader werkt en de moeder laaggeschoold is en geen beroep heeft. De Belgische meisjes zijn redelijk vaak jong, maar hebben de beste diploma‟s en zijn het vaakst actief of studerend. Uit het onderzoek blijkt duidelijk dat lage scholing en nationaliteit voorspellende factoren zijn voor jong moederschap. Het is aan de hand van deze studie niet te bepalen of moederschap ook gevolgen heeft voor de ontwikkeling van het socio-demografische profiel van jonge vrouwen (en hun kinderen en partners). Aanbevelingen. Leerlingen uit het beroepsonderwijs en Oost-Europese tieners blijken twee doelgroepen waarvoor een aangepaste preventie en begeleiding dient voorzien te worden. Middelbare en hoge scholen kunnen hun drempel laag houden voor adolescente moeders door een stappenplan „tienerzwangerschap‟ uit te werken en door het oprichten van tienermoedervriendelijke crèches in de buurt van risicoscholen te stimuleren. De overheid kan voor studerende moeders het recht op bevallingsrust invoeren en diensten als Kind & Gezin, de VDAB of instanties voor tweede kans onderwijs lijken baat te hebben bij een doelgroepenbeleid en/of specifieke vormingen voor hun medewerkers.
1
2
Inleiding1
Internationaal is de wetenschappelijke aandacht voor de socio-economische parameters voor en na een bevalling op tienerleeftijd groot (voor toonaangevend onderzoek: Berthoud & Robson, 2001; Christoffersen, 2003; Fergusson & Woodward, 1999; Furstenberg, 2007; Kirby, 1999; Moore & Brooks-Gunn, 2002; Smithbattle, 2005; van Berlo, W, Wijsen, C., Vanwesenbeeck, I., 2005). Grote delen van Europa, waaronder ook Vlaanderen, blijven binnen het internationale onderzoek sterk achter. In 2001 voerden Jacquemyn, Temmerman, Martens en Dom op basis van Vlaamse geboorteregistraties een voornamelijk medisch onderzoek uit. Dit artikel gaat slechts zijdelings in op de socio-economische karakteristieken van tienermoeders en focust vooral op de medische omstandigheden van de tienerbevallingen. In de jaarrapporten van Kind & Gezin wordt telkens kort verwezen naar tienermoederschap op basis van de Ikaros-databank (= elektronisch registratiesysteem).2 In tegenstelling tot het ONE (L‟Office de la Naissance et de l‟Enfance = Waalse tegenhanger van Kind & Gezin – zie ONE, 2004) heeft Kind & Gezin echter nooit een apart dossier gewijd aan tienermoeders, waardoor de jaarlijks terugkerende paragraaf slechts als een beperkte bijdrage aan het wetenschappelijke onderzoek met betrekking tot tienerouderschap beschouwd kan worden. In 2008 verzorgde De Wilde een doorgedreven cijferanalyse met betrekking tot tienerzwangerschap. In deze analyse werden echter geen socio-economische parameters opgenomen. Centraal stonden de evoluties met betrekking tot aantallen, absoluut en in vergelijking met het aantal tieners in België, en de evolutie in de voorkeur voor moederschap of abortus van 1996 tot en met 2005. Het doel van dit CSB-onderzoeksrapport is dubbel. Eerst en vooral wordt (voor het eerst) een demografisch profiel geschetst van de jongeren3 die moeder of vader worden in Vlaanderen en worden gegevens in verband met de preventieve gezondheidszorg door Kind & Gezin weergegeven. Dit doen we aan de hand van twee populatiedatabanken, namelijk de geboorteaangiftes (verkregen van het SPE – Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie) en de Ikaros-databank, een registratiesysteem van Kind & Gezin. Uitleg over deze databanken en de gebruikte parameters is terug te vinden in de bijlage bij dit artikel. Ten tweede wordt gezocht naar verklaringen omtrent de socio-economische positie van tienerouders. We geven een overzicht van de internationale discussie hieromtrent en toetsen de eigen resultaten aan deze discussie. Ten slotte formuleren we enkele aanbevelingen voor beleid en dienst- en hulpverlening. We starten het artikel echter met een overzicht van het aantal tienerzwangerschappen (bevallingen en abortussen) in België en de verschillende gewesten.
1
2
3
Onze dank gaat uit naar Bea Buysse (Kind & Gezin), Hendrik Cammu (SPE), Bea Cantillon (CSB), Anja Declercq (Lucas), Joris Ghysels (CSB), Guy Martens (SPE), Josefine Vanhille (CSB) en Ingrid Vanzele (CSB) voor het nalezen en mee vormgeven van dit rapport. Zo valt in het rapport van 2009 te lezen: “Er bestaat een samenhang tussen tienermoederschap en een risicovolle situatie voor moeder en kind. Tienermoeders verlaten vroegtijdig de school, hebben meer kans op armoede en meer kans om alleenstaand moeder te zijn. Kinderen van tienermoeders hebben meer kans op een laag geboortegewicht, op sterfte binnen het eerste levensjaar, en meer kans om zelf een tienermoeder te worden.” (Buysse, 2009, p. 31) Jongeren = -20 jaar. Voor verantwoording van deze leeftijdsafbakening zie Bijlage. Methodologie.
2
3
Tienerzwangerschap: aantallen
In 2008 kregen 1321 meisjes jonger dan 20 jaar één of meerdere kinderen in Vlaanderen (het Brussels Hoofdstedelijk Gewest niet inbegrepen)4. Voor 2008 is dit voorlopig het enige cijfer dat bekend is. De bevallingscijfers van de andere gewesten en de abortuscijfers worden trager verwerkt. In 2007 bevielen in België 2837 meisjes jonger dan 20 jaar (geregistreerd volgens plaats van bevallen). 2708 tieners lieten een abortus uitvoeren (geregistreerd volgens woonplaats). In 2007 waren er dus 5545 Belgische tienerzwangerschappen bekend. Daarbij dient nog een klein percentage miskramen gerekend te worden. Als we deze cijfers vergelijken met het aantal meisjes tussen 10 en 20 in België dan werden in 2007 1 op de 200 meisjes moeder, 1 op de 250 meisjes maakten een abortus mee, en bijna 1 op de 100 meisjes werden zwanger. De voorbije 11 jaar fluctueerde het zwangerschapscijfer tussen de 8 en de 9 zwangerschappen per 1000 tienermeisjes, met een licht stijgende tendens. In 2007 werd, op 2000 en 2001 na, het hoogste Belgische zwangerschapscijfer van het voorbije decennium genoteerd. De ouderschapscijfers zijn relatief stabiel tot dalend. De abortuscijfers daarentegen zijn sterk stijgend en dit voornamelijk in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest (zie figuur 1). Hoewel de tendensen in de drie gewesten gelijklopend zijn, zijn er sterke verschillen met betrekking tot de hoogte van de cijfers. In Vlaanderen worden 7 per 1000 meisjes zwanger, in Wallonië 10 en in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest 19. In Vlaanderen kiezen tieners vaker voor het moederschap dan voor abortus. In Brussel is dat net omgekeerd en in Wallonië kiezen ze ongeveer even vaak voor geboorte als voor abortus. Hoe ouder een meisje, hoe meer kans zij heeft op een zwangerschap. Minderjarige meisjes hebben op een jaar tijd een kans van 1 op de 250 om zwanger te worden. Meerderjarige meisjes daarentegen 1 op de 35. Hoe ouder de zwangere meisjes zijn, hoe groter ook de kans dat zij hun zwangerschap uitdragen. Het bevallingscijfer en het abortuscijfer evolueren elk jaar meer naar elkaar toe. In 1996 eindigden slechts 1 op de 3 van de zwangerschappen in een abortus, nu is dat bijna de helft. Deze berekeningen zijn gebaseerd op cijfers verkregen van het SPE (Studiecentrum Perinatale Epidemiologie), het ONE (Office de la Naissance et de l‟Enfance) en het observatorium voor Gezondheid en Welzijn, op rapporten van de evaluatiecommissie inzake de abortuswet van 1990 en op bevolkingscijfers van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie (vroegere NIS).
4
Cijfers verkregen van het SPE (Studiecentrum voor Perinatale Epidemiologie)
3
Figuur 1.
Evolutie van de gewestelijke verlossings (1a)- en abortuscijfers (1b) (verlossingen en abortussen per 1000 meisjes) tussen 2000 en 2007
1a Verlossingscijfers
1b Abortuscijfers
Bron = SPE, ONE, Observatorium voor Gezondheid en Welzijn, Evaluatiecommissie inzake abortuswet van 1990 en Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie
4
4 4.1
Kenmerken van tienerouders Leeftijd moeder
De minimumleeftijd, waarop van 2000 tot en met 2006 een vrouw in het Vlaamse Gewest bevallen is, is 12,8 jaar. De gemiddelde leeftijd bij een tienerbevalling is 18,71 jaar.5 Dit betekent dat bevallingen op zeer jonge leeftijd zeldzaam zijn en dat zij het gemiddelde licht naar beneden trekken. Dit blijkt ook uit de onderstaande frequentietabel. Slechts 20-21% is minderjarig. Iets meer dan de helft (51%-52%) is tussen 19 en 20 jaar. Op 5 jaar tijd bevielen slechts 38 meisjes jonger dan 15 jaar van een (eventueel doodgeboren) kind. Tabel 1.
Leeftijd tienermoeders bevallen in Vlaanderen tussen 2002 en 2006.
Leeftijd
Aantal SPE
% SPE
Jonger dan 15 jaar
38
0.75
15-17 jaar
984
19.37
18-19 jaar
4056
79.87
Bron: geboorteaangiften + eigen berekeningen.
Tevens kunnen we het gemiddeld kindertal dat een meisje krijgt voor ze 20 is uitrekenen door de leeftijdsspecieke bevallingscijfers op te tellen (bevallingscijfer voor 10 jarigen + bevallingscijfer voor 11 jarigen + … + bevallingscijfer voor 19jarigen). Dit is echter slechts een hypothetisch cijfer omdat we er in deze berekening van uitgaan dat de leeftijdsspecifieke cijfers die tussen 2002 en 2006 golden blijven gelden in de volledige tienertijd van een meisje. Voor de berekening kunnen de cijfers van de geboorteregistraties, van Ikaros en deze die ons jaarlijks ter beschikking gesteld worden door het SPE en die gebaseerd zijn op registraties van ziekenhuizen en vroedvrouwenpraktijken gebruikt worden. De cijfers lopen van gemiddeld 0,030 kinderen tussen 10 en 20 jaar (geboorteaangiften), over 0,034 (Ikaros), tot 0,037 kinderen (SPE). Dat het SPE-cijfer opmerkelijk hoger ligt, ligt aan de verwijdering van subjecten met onvolledigheden uit de geboorteaangiften en Ikaros-databank (zie Bijlage. Methodologie). We kunnen besluiten dat ongeveer 3 à 4% van alle Vlaamse tieners ooit een kind krijgt voor ze 20 is. 6
4.2
Nationaliteit moeder
75% van de tienermoeders is Belg bij de geboorte van hun kind. Dit betekent dat 25% buitenlander is. De groep met vreemde roots is nog vijf procent groter. Slechts 70% van de tienermoeders is Belg van oorsprong (zie tabel 2).7 5 6 7
Bron=geboorteaangiften Hierbij werd geen rekening gehouden met pariteit. We kunnen niet met zekerheid uitmaken of deze cijfers verschillen van de nationaliteitsverdeling binnen de hele groep meisjes. Tussen 2002 en 2006 hadden slechts 4% van de vrouwelijke tieners in Vlaanderen een vreemde nationaliteit (ecodata - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie). Mogelijk zijn in onze databank echter meer illegale moeders en moeders die bij hun geboorte in het wachtregister staan opgenomen dan men op de Algemene Directie Statistiek ooit kan registeren. Toch vermoeden we dat allochtonen in Vlaanderen een risicogroep vormen voor tienerouderschap (zie 4. Selectie of causatie).
5
Binnen deze groep moeders met vreemde afkomst zijn in volgorde van relatieve frequentie de meisjes oorspronkelijk uit het Midden Oosten (vooral Turkije), uit Oost Europa (vooral ExJoegoslavië) en uit Noord Afrika (vooral Marokko) de grootste groepen. De tienermoeders van zwart Afrika (in tabel 2 opgenomen onder „andere‟) zijn niet zo talrijk (3%). Tabel 2.
Oorspronkelijke nationaliteit van tienermoeders bevallen of wonend in Vlaanderen tussen 2002 en 2006.
Oorspronkelijke nationaliteit
Aantal K&G
% K&G
België
3874
69.8
West-Europa
118
2.1
Oost-Europa
465
8.4
Midden Oosten (vooral Turkije)
527
9.5
Noord Afrika (vooral Marokko)
330
6.0
Andere
231
4.2
3
0.1
Onbekend Bron: Ikaros + eigen berekeningen
4.3
Beroepstoestand moeder
Van de schoolplichtige (/minderjarige) moeders is iets meer dan de helft student (zie tabel 3). We kunnen veronderstellen dat de 37% die verklaart niet actief te zijn in een soort -al dan niet door de dokter toegekend- zwangerschaps-, bevallings- of ziekteverlofregeling zit. Binnen de groep niet schoolplichtige (/meerderjarige) moeders is bijna drie vierde niet actief, een ander relatief groot deel is actief (zie tabel 3). Van de niet actieve moeders geeft een ruime helft aan geen beroep te hebben en een kleine helft werkloos te zijn. Wellicht valt hieruit te besluiten dat een kleine 40%8 van de meerderjarige moeders (tijdelijk) niet op zoek is naar werk en zichzelf dus niet als werkloos opgeeft. Van de niet schoolplichtige moeders die actief zijn, is 50% arbeidster en bijna 40% bediende. Tabel 3.
Huidige beroepstoestand niet schoolplichtige en schoolplichtige tienermoeders tussen 2002 en 2006 in Vlaanderen bevallen
Beroepstoestand
Aantal -18 jaar
Aantal +18 jaar
% -18 jaar
% +18 jaar
Actief
90
755
8.8
18.6
Student
554
387
54.3
9.5
Niet actief
377
2916
36.9
71.9
Bron: geboorteaangiften + eigen berekeningen
De resultaten in verband met beroepstoestand van de moeder, kunnen we vergelijken met de gegevens van de Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie.9 Daar wordt berekend hoeveel procent van de totale bevolking tussen 15 en 20 jaar tot de beroepsbevolking10 behoort. Het verschil tussen het aandeel meisjes dat behoort tot de 8 9 10
De helft van 3/4e = 38%. Gegevens voor 2002, 2003 en 2004. Nog geen gegevens van andere jaartallen bekend. Beroepsbevolking = verzameling van alle werkenden en werkzoekenden
6
beroepsbevolking bij de totale groep tienermeisjes (8-9%) en bij de tienermoeders (41%), in die leeftijdsklasse, is groot. Deze twee percentages zijn echter niet zomaar vergelijkbaar. Vermits binnen de groep tienermoeders de 18 en 19jarigen in de meerderheid zijn, weegt hun beroepstoestand (= overwegend behorend tot de beroepsbevolking) sterker door dan deze van de 15, 16 en 17jarigen (= overwegend student). Binnen de totale tienerbevolking zijn de meisjes daarentegen min of meer evenredig verdeeld over de verschillende leeftijden. Als rekening wordt gehouden met dit verschil in leeftijdsverdeling blijkt 26% van de moeders tot de beroepsbevolking te behoren (zie tabel 4). Dit blijft een veel grotere groep dan binnen de volledige bevolking, wat wellicht wil zeggen dat tienermoeders (al dan niet naar aanleiding van de conceptie) sneller tot de beroepsbevolking overstappen dan hun leeftijdsgenoten, waarvan een groot deel nog studeert op de leeftijd van 18 of 19 jaar. De Directie Statistiek berekent tevens de tewerkstellingsgraad11. Ook voor deze categorie ligt het percentage onder de tienermoeders hoger dan onder de globale tienerbevolking (zie tabel 4). Toch ligt het percentage lager dan verwacht wanneer we het hoge percentage beroepsbevolking in rekening brengen. Dit betekent wellicht dat het percentage werklozen erg hoog ligt onder de tienermoeders. De werkloosheidsgraad12 ligt bij de tienermoeders inderdaad ongeveer 2 keer zo hoog als bij de volledige groep Vlaamse meisjes (zie tabel 4). Tabel 4.
Vergelijking van alle Vlaamse meisjes tussen 15 en 20 jaar (2002-2004) met tienermoeders tussen 15 en 20 jaar in Vlaanderen bevallen (2002-2006) m.b.t. beroepsbevolking, tewerkstellingsgraad en werkloosheidsgraad in %
Tewerkstelling
Alle tienermeisjes
Tienermoeders
Beroepsbevolking
8-9
26*
Tewerkstellingsgraad
6-8
12*
Werkloosheidsgraad
19-27
45*
Bron: geboorteregistraties + Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie + eigen berekeningen * Cijfers gecorrigeerd voor leeftijdsverdeling
4.4
Hoogst behaalde diploma moeder
De helft van de niet schoolplichtige meisjes heeft een diploma hoger middelbaar niveau (zie tabel 5).13 Vermits de opdeling van diploma‟s verschilt bij de geboorteaangiften en bij Ikaros, verschillen ook de resultaten. We overlopen ze afzonderlijk. Bij de geboorteaangiften heeft van de moeders die in het bezit zijn van een diploma hoger middelbaar 61% een diploma beroepsonderwijs, 17% een diploma technisch onderwijs en 22% een diploma algemeen onderwijs. Van 25% van de Ikaros-moeders met een diploma hoger onderwijs is niet bekend 11 12 13
Tewerkstellingsgraad= het percentage mensen dat werkt vergeleken met de totale bevolking. Werkloosheidsgraad = aantal werklozen op de beroepsbevolking Het is eerder merkwaardig dat de cijfers voor de geboorteaangiften en Ikaros gelijk lopen. Met betrekking tot Ikaros is er immers mogelijkheid tot aanpassing van de gegevens tot 3 jaar na de bevalling (zie bijlage. methodologie). De vraag is nu of er weinig meisjes zijn die hun studie verder zetten en succesvol beëindigen of dat er eerder maar zelden nog aanpassingen worden gedaan na een eerste registratie. Controleren voor de minderjarige meisjes die toch een diploma hoger middelbaar onderwijs hebben, levert geen oplossing. Bij de geboorteregistraties hebben 357 minderjarige meisjes minstens een diploma hoger middelbaar onderwijs (= in de meeste gevallen foutieve registraties), bij Ikaros 440, wat niet opmerkelijk veel meer is, wetende dat de Ikaros-databank sowieso groter is. De vraag blijft: ligt de gelijklopendheid van Ikaros en de geboorteaangiften aan registratieslordigheid of aan een lage kans tot voltooiing van het hoger middelbaar onderwijs eenmaal moeder?
7
om welk type diploma het gaat. 55% heeft een beroepsdiploma, 10% een technisch diploma, 6% een algemeen diploma en 4% een diploma van het buitengewoon onderwijs. Met betrekking tot Ikaros kunnen we zeker zijn dat de 55% met een beroepsdiploma een zevende jaar hebben afgelegd (na 6 jaar beroepsopleiding ontvangen de studenten een getuigschrift, geen diploma). Van de geboorteaangiften is het niet zeker of deze registratie even consequent verloopt. Van de niet schoolplichtige moeders die minstens een diploma hoger middelbaar hebben studeert slechts 11% nog verder. De meerderheid van deze groep heeft geen beroep (34%), is werkloos (31%) of werkt (24%). Van de moeders (minder- en meerderjarig) die geen diploma hoger middelbaar hebben, bij de geboorte van hun kind, studeert slechts 22% nog. Dit betekent dat ongeveer 80% van de mama‟s die geen einddiploma hebben, zich niet in een situatie bevinden die het waarschijnlijk maakt dat zij dat diploma op korte termijn zullen halen. De grootste groep onder hen zijn deze zonder beroep (48%). Het zou kunnen dat deze moeders tijdelijk uit het onderwijs gestapt zijn, maar hun studie wel wensen te hervatten als hun baby wat ouder is. Een andere 22% is werkloos en 11% werkt. Tabel 5.
Hoogst behaalde diploma niet schoolplichtige tienermoeders tussen 2002 en 2006 bevallen of wonend in Vlaanderen
Hoogst behaalde diploma
Aantal SPE
% SPE
Aantal K&G
% K&G
Geen of lager
559
13.8
459
10.5
Lager middelbaar
1449
35.7
1514
34.6
Hoger middelbaar
1993
49.1
2334
53.4
Hoger onderwijs
56
1.4
62
1.4
Bron:
Geboorteaangiften – Ikaros + eigen berekeningen
Om te vergelijken met de hele groep tieners maken we gebruik van de schatting van de diploma‟s van tieners aan de hand van de enquête naar arbeidskrachten (Algemene Directie Statistiek en Economische informatie). Deze vergelijken we met het bij de geboorteaangiften opgegeven hoogste diploma van de tienermoeders.14 Uit tabel 6 blijkt duidelijk dat tienermoeders over het algemeen lager geschoold zijn dan hun leeftijdsgenoten.15 Van de 15 tot 18 jarige tienermoeders hebben 3,5% meer tienermoeders geen diploma of een diploma 14
15
We maken voor de vergelijking gebruik van de geboorteaangiften en niet van de Ikaros-gegevens, omdat de Ikaros-databank mogelijk wordt aangevuld doorheen de eerste jaren na de bevalling en het opgenomen hoogste diploma dus niet noodzakelijk het diploma is dat correspondeert met de opgegeven leeftijd bij geboorte. Zowel bij de enquête naar de arbeidskrachten als bij de geboorteaangiften hebben een aantal van de 18jarigen reeds een diploma hoger middelbaar. De 2,7% die geregistreerd wordt in de enquête naar arbeidskrachten is nog enigszins te verantwoorden. Het kan namelijk gaan om jongeren geboren tussen juli en december of om jongeren die op hun leeftijd vooruit zijn. We veronderstellen echter dat van de meer dan 30% minderjarige tienermoeders die een diploma hoger middelbaar hebben een groot deel foutief geregistreerd is. Wellicht hebben de respondenten of ambtenaren hier ingevuld met welke studie de moeders bezig zijn, eerder dan welk diploma ze reeds gehaald hebben. We behouden de percentages en gaan ervan uit dat zij in het bezit zijn van een gelijkaardig diploma van een lagere rang. Deze foutieve registraties hebben dus wel een informatieve waarde. Bij de -15jarigen hebben we wel de respondenten die bij de geboorteaangiften opgaven een diploma hoger onderwijs te hebben uit de analyse weggelaten. Het gaat hier immers om zuiver foutieve en informatieloze registraties, vermits het heel onwaarschijnlijk is dat -15 jarigen reeds hogere studies hebben aangevat.
8
lager onderwijs, wat voor deze leeftijdsgroep betekent dat zij achterstand hebben in hun schoolloopbaan. Het verschil wordt nog groter wanneer we de meerderjarige tienergroepen met elkaar vergelijken. Meer dan 10% meer tienermoeders hebben geen diploma of slechts een diploma lager onderwijs en een kleine 10% meer tienermoeders hebben een diploma lager middelbaar, twee diplomacategorieën die een teken zijn van lage scholing voor deze leeftijdsgroep. Tabel 6.
Vergelijking hoogst behaalde diploma alle Vlaamse tieners t.o.v. in Vlaanderen bevallen tienermoeders tussen 15 en 20 jaar 2002-2006
Hoogst behaalde diploma
15-18 jaar alle tieners
15-18 jaar tienermoeders
18-20 jaar alle tieners
18-20 jaar tienermoeders
Gn of lager onderw
16.7
20,4*
3.7
14.2*
Lager middelbaar
80.5
45.9*
28.5
36.8*
Hoger middelbaar
2.7
33.7*
66.6
47.8*
1.2
1.2*
Hoger onderwijs Bron:
FOD Economie, Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie - Enquête naar de arbeidskrachten 2002-2006 + geboorteaangiften + eigen berekeningen * Cijfers gecorrigeerd voor leeftijdsverdeling
Ook met betrekking tot het type diploma zijn er verschillen. In de groep 15 tot 18 jarigen heeft van alle tieners die een diploma lager middelbaar onderwijs hebben 67% een ASOdiploma, bij de tienermoeders is dat slechts 20%. Voor de 18-20jarige tieners is het verschil met betrekking tot het type diploma hoger middelbaar: 68% van alle tieners heeft een ASOdiploma ten opzichte van 22% van alle tienermoeders.16 We kunnen zonder problemen besluiten dat tienermoeders bij de geboorte van hun kind gemiddeld genomen lager geschoold zijn dan hun leeftijdsgenoten.
4.5
Burgerlijke staat moeder
Het grootste deel van de moeders is ongehuwd (74%). Jonge, studerende ouders zijn meestal niet gehuwd. Moeders of vaders die oorspronkelijk Marokkaans of Turks zijn, zijn opvallend vaak getrouwd (zie hieronder). Als de vader in het bezit is van een diploma hoger onderwijs (N=169), dan is de kans dat de partners getrouwd zijn opmerkelijk groter dan voor de andere groepen, nl. 61% is getrouwd. In de volledige groep tieners tussen 10 en 20 jaar is 99,6% ongehuwd. Dit percentage mogen we niet zomaar vergelijken met de 74,4% ongehuwden onder de tienermoeders, omdat de leeftijd een rol speelt in het al dan niet gehuwd zijn en er onder de tienermoeders beduidend meer 18 en 19jarigen zijn. Als we een herberekening doorvoeren, waarbij we rekening houden met de leeftijdsverdeling en we ons beperken tot de 15 tot 20 jarigen, dan is in de algemene
16
De verdeling over de diploma‟s BSO, TSO en KSO kunnen we niet vergelijken, omdat onder enkele van deze types bij de hele groep tieners minder dan 5000 jongeren ressorteren en 5000 werd ons door de FOD Economie als kritisch getal aanbevolen, omdat de enquête naar de arbeidskrachten betrekking heeft op herschaalde surveygegevens.
9
bevolking is 99,2% en bij de tienermoeders 81,1% ongehuwd. Het laatste cijfer blijft beduidend lager dan in de volledige bevolking tieners.
4.6
Kansarmoede gezin
Volgens de registratie door regioteamleden van Kind & Gezin wordt 39% van de kinderen van tienermoeders in kansarmoede geboren. Dit is opmerkelijk hoger dan het percentage voor alle kinderen geboren tussen 2002 en 2006, dat rond de 6% ligt (Kind in Vlaanderen, 2002, 2003,2004, 2005 en 2006). Zoals eerder besproken (zie Bijlage. Methodologie) wordt een gezin pas als kansarm beschouwd als het op 3 of meer van de 6 criteria (beschikbaar inkomen, opleiding moeder, arbeidssituatie ouders, stimulatieniveau, huisvesting en gezondheid) negatief scoort. Toch worden ongeveer 4% van de tienergezinnen als kansarm beschouwd, ook al voldoen ze maar aan 2 of minder van de criteria. Een lage opleiding van de moeder is het criterium dat het vaakst voorkomt onder tienergezinnen (38%). Daarna volgen het beschikbaar gezinsinkomen (35%) en de arbeidssituatie van de ouders (34%). Ook vaak wordt een problematische huisvesting (22%) en stimulatieniveau (16%) genoemd, terwijl er slechts heel zelden er in het gezin problemen met de gezondheid zijn (8%). De kansarme tienergezinnen wijken qua aanwezige criteria amper af van de hele groep kansarme gezinnen in Vlaanderen. Enkel qua opleiding en gezondheid zijn er duidelijke verschillen, de eerste in negatieve en de tweede in positieve zin voor de tienergezinnen. Bij de bovengenoemde resultaten zijn echter belangrijke kanttekeningen te plaatsen. Twee van de gebruikte criteria, namelijk opleiding en arbeidssituatie, kunnen sterk bepaald zijn door de huidige leeftijd van de ouders, zonder dat ze noodzakelijk een indicatie zijn van kansarmoede. Misschien zelfs integendeel: tienerouders die nog studeren en daarom laag scoren op beide criteria, hebben zicht op een toekomst waarin de kans op armoede kleiner is dan in de toekomst van hun niet studerende lotgenoten. Ook bij de andere criteria zijn vraagtekens te plaatsen, zij het in mindere mate. Vaak wordt vermoed dat tieners nog niet over dezelfde opvoedkundige capaciteiten beschikken als oudere moeders. Hoewel de discussie hierover onder psychologen en sociologen nog niet beslecht is (Fergusson, Woodward, 1999), kan dit criterium dus ook aan de leeftijd van de tienerouders gerelateerd zijn. Toch is het een meer markante indicator, omdat de gevolgen hiervan meer blijvend zijn dan bijvoorbeeld een korte tijd van lage opleiding van de moeder. Dat de tieners beter lijken te scoren op vlak van gezondheid hangt wellicht ook rechtstreeks met hun leeftijd samen. Dit betekent dat ongezondheid in tienergezinnen eerder uitzonderlijk zou moeten zijn. Waar deze toch voorkomt is het dus een mogelijke indicator van kansarmoede. Ten slotte kunnen een slechte huisvesting en een laag beschikbaar maandinkomen zeer tijdelijk zijn voor tienergezinnen in transitie. Wel zijn deze twee laatste een indicator van de huidige kansarme situatie waarin de gezinnen leven, al dan niet tijdelijk. Ten slotte is het nog relevant om de aandacht te vestigen op de 53% tienergezinnen die aan geen enkel kansarmoedecriterium voldoen (zie tabel 7). Het lijkt, gezien de leeftijd van de moeders, eerder vreemd dat ze reeds een voldoende hoge opleiding hebben. Een verklaring voor dit hoge percentage kan de zich aanpassende registratie zijn. Moeders kunnen doorheen de opvolging door Kind & Gezin hun opleiding afwerken en het criterium „lage opleiding‟ kan uitgevinkt worden. Vermits de andere criteria op gezinsniveau gezien worden, kan het 10
zijn dat, hoewel de tienermoeder bijvoorbeeld nog niet werkt, haar partner dit wel doet, waardoor dit criterium niet dient aangevinkt te worden. Dan nog is het opmerkelijk dat meer dan de helft van de moeders een partner heeft die voldoende verdient en een stabiele werkplek heeft. Uit buitenlands onderzoek blijkt het tegendeel (Bunting & McAuley, 2004; Ekeus & Christensson, 2003). Tabel 7.
Voorkomen van kansarmoedecriteria bij Vlaamse tienergezinnen tussen 2002 en 2006
Aantal voorkomende criteria
%
Cumulatief %
0 criteria
52.8
52.8
1 criterium
4.7
57.6
2 criteria
6.9
64.5
3 criteria
17.8
82.3
4 criteria
10.7
93.0
5 criteria
5.0
98.0
6 criteria
2.0
100
Bron: Ikaros + eigen berekeningen
4.7
Huisbezoeken door en consultaties bij Kind & Gezin
Slechts 1% van de gezinnen van kinderen van tienermoeders krijgt nooit een bezoek van een regioteamlid van Kind & Gezin (zie tabel 8). Sinds 2007 ligt het streefdoel qua huisbezoeken op 3 bezoeken voor een eerste kind, 2 voor een volgende. Voor 2007 (de termijn waarop de gebruikte databank betrekking heeft) lag het streefdoel tussen 3 en 4. Ongeveer 40% van de moeders kreeg inderdaad deze 3 tot 4 huisbezoeken. 23% kreeg minder vaak en 34% kreeg vaker een regioteamlid van Kind & Gezin over de vloer. De mediaan ligt op 4 bezoeken, wat destijds het streefdoel was bij een eerste kind. 10% van de mama‟s kreeg meer dan 10 keer een bezoek. Tabel 8.
Aantal huisbezoeken door Kind & Gezin bij tienermoeders bevallen of wonend in Vlaanderen tussen 2002 en 2006
Aantal huisbezoeken
Percentage
Cumulatief percentage
0
0.9
0.9
1
6.1
7.0
2
16.1
23.1
3
23.1
46.2
4
20.1
66.3
5-9
23.6
89.9
10 of meer
10.2
100
Bron: Ikaros + eigen berekeningen
Bijna 6% van de tienergezinnen komt nooit op consultatie in een consultatiebureau van Kind & Gezin (zie tabel 9). Sinds 2007 ligt het streefdoel met betrekking tot het aantal consultaties op ongeveer 10. Voordien was dat 10 tot 11. 54% komt minder vaak dan 10x op consultatie
11
en 21% vaker dan 11x. De mediaan, namelijk 9 ligt onder de streefgetallen. 9% van de moeders ging vaker dan 15 keer op consultatie. Tabel 9.
Aantal consultaties bij Kind & Gezin door tienermoeders bevallen of wonend in Vlaanderen tussen 2002 en 2004
Aantal consultaties
Percentage
Cumulatief percentage
0
5.6
5.6
1-4
9.1
14.7
5-9
38.8
53.5
10-14
37.6
91.1
15 of meer
8.9
100
Bron: Ikaros + eigen berekeningen
Slechts een heel klein percentage (0,3%) van de kinderen van tienermoeders (geboren tussen 2002 en 2004) wordt niet gezien tijdens een huisbezoek, noch tijdens een consultatie. Wanneer een moeder of gezin nooit op consultatie gaat, ligt het mediane aantal huisbezoeken wel rond het streefdoel, namelijk 3. Als er daarentegen geen huisbezoek plaatsvindt, ligt ook het aantal consultaties laag, namelijk een mediaan van 3. Het gaat hier echter maar om één procent van alle tienermoeders (zie tabel 8). Hoe jonger de moeders zijn bij de geboorte van hun kind hoe vaker zij huisbezoeken krijgen en hoe minder vaak zij op consultatie gaan. De mediaan huisbezoeken is voor -15jarigen 4,5. De mediaan consultaties voor dezelfde groep 7. De mediaan qua huisbezoeken ligt voor meerderjarige tieners op 3. Dat is 1 huisbezoek onder de algemene mediaan. Verder houden de leeftijdsgroepen zich aan de algemene mediaan. Als we kijken naar de oorspronkelijke nationaliteit van de moeders, dan zitten alle nationaliteiten ongeveer rond de algemene mediaan wat huisbezoeken en consultaties betreft, enkel de mama‟s uit Noord Afrika en het Midden Oosten gaan vaker op consultatie (mediaan = 12 en 13) en krijgen minder vaak een huisbezoek (mediaan = 3). Het al dan niet kansarm zijn van de gezinnen heeft enkel een effect op het aantal huisbezoeken. Kansarme gezinnen krijgen ongeveer 5 huisbezoeken per kind. Onder de gezinnen die nooit op consultatie17 komen, zijn de minderjarige niet kansarme moeders met oorspronkelijk de Belgische nationaliteit oververtegenwoordigd.
4.8
Begeleid zelfstandig wonen
Slechts 16 meisjes of 0,3% van de volledige groep wordt opgevolgd door een dienst begeleid zelfstandig wonen. De gemiddelde leeftijd en het opleidingsniveau van deze meisjes verschilt amper van de volledige groep tienermoeders. Wel zijn beduidend meer moeders Belgisch van oorsprong, nl. 14 van de 16. Meer moeders zijn kansarm, namelijk 15 van de 16. Bij deze kansarme moeders komen alle criteria vaker voor dan bij de kansarme moeders in de hele databank. Vooral het voorkomen van een laag stimulatieniveau is zeer hoog onder de moeders die thuis begeleid worden, namelijk 80% of het dubbel van in de hele groep tienermoeders. Wellicht is net kwetsbaarheid op dit gebied voor de bijzondere jeugdbijstand een reden om 17
We doen niet dezelfde analyse voor de gezinnen die nooit een huisbezoek krijgen omdat het maar over 1% van alle gezinnen gaat.
12
thuisbegeleiding aan te bevelen of op te leggen. De moeder die begeleid wordt en toch niet als kansarm beschouwd wordt scoort immers ook negatief op dit punt. De mediaan huisbezoeken voor deze groep tieners ligt met 13,5 opmerkelijk hoger dan voor de hele groep. Het is niet duidelijk of deze huisbezoeken vooraf gaan aan de begeleiding door een gespecialiseerde dienst of in dezelfde periode plaatsvinden.
4.9
Kenmerken vader
Er zijn 1088 kinderen waarvan bij geen enkele parameter gegevens van de vader beschikbaar zijn. Als rekening gehouden wordt met meerlingenschap weten we dat het om 1082 vaders of 22% van alle vaders in de geboorteaangiften-databank gaat. De kenmerken van de moeders van deze kinderen nemen we op in het besluit (Profielen tienerouders). Voor de analyse van de kenmerken van de vaders van kinderen wiens moeder jonger is dan 20 jaar, beperken we ons tot de subjecten waarvan alle vaderlijke info beschikbaar is met betrekking tot de onderzochte parameters. Dit betekent dat de analyse beperkt wordt tot 3730 kinderen of 3707 vaders. De leeftijd van de „partners‟ van tienermoeders is niet opgenomen in het bestand dat ons werd aangeleverd door het SPE. De FOD Economie stelde ons kruistabellen ter beschikking van de leeftijd van de vaders en de tienermoeders, in 2004 en 2005 bevallen van een levendgeboren kind (zie Bijlage. Methodologie). Uit deze tabellen blijkt dat het gemiddelde leeftijdsverschil tussen vader en tienermoeder ongeveer 6 jaar is. Dit is veel in vergelijking met buitenlands onderzoek, waar het verschil op 2 of 3 jaar geschat wordt (Bunting & McAuley, 2004). Het gaat in die studies wel meestal om survey-onderzoek en de kans bestaat dat koppels waarbij het leeftijdsverschil heel groot is minder geneigd zijn om deel te nemen aan enquêtes. Tevens is de leeftijd van de vaders van 23% van de kinderen onbekend in de ons toegezonden kruistabellen. De kans bestaat dat net mama‟s die een kind krijgen van een jonge vader geen gegevens kennen of opgeven van die vader. Ook vernamen wij via een tussenkomst op een studiedag dat in de moslimgemeenschap de gewoonte bestaat dat de vader van een tienermoeder, die niet gehuwd is, zijn eigen informatie opgeeft als naar de vaderlijke parameters wordt gevraagd. Het is dus niet met zekerheid na te gaan of er in Vlaanderen weldegelijk zulk groot gemiddeld leeftijdsverschil is tussen een tienermoeder en de man die bij haar een kind verwekt heeft. Uit tabel 10 wordt duidelijk dat de meerderheid van de vaders tussen 20 en 24 jaar oud is. Hun leeftijd stijgt samen met de leeftijd van de moeders, zij het met grotere sprongen. Dit betekent dat vooral de moeders die meerderjarig zijn bij hun bevalling een kind krijgen van vaders die een heel stuk ouder zijn dan zijzelf.
13
Tabel 10.
Kruising leeftijd moeders en leeftijd vaders bij in Vlaanderen levendgeboren kinderen 2004-2005
Leeftijd vader/moe der
-15
15
16
17
18
19
Totaal %
% -18
0.0
20.0
12.5
6.5
1.9
0.7
2.4
% 18-19
66.7
45.0
31.3
17.2
11.5
6.0
10.3
% 20-24
33.3
25.0
41.3
50.7
51.4
50.0
49.8
% 25-29
0.0
10.0
8.8
18.1
21.8
27.6
24.0
% 30-34
0.0
0.0
3.8
4.2
9.5
9.0
8.3
% 35-39
0.0
0.0
0.0
2.3
1.7
4.7
3.4
40-44
0.0
0.0
1.3
0.9
1.9
1.6
1.6
% 45-49
0.0
0.0
0.0
0.0
0.4
0.2
0.2
% +50
0.0
0.0
1.3
0.0
0.0
0.1
0.1
3
20
80
215
537
1101
1956
Totaal absoluut aantal
Bron: FOD Economie + eigen berekeningen
De vaders van kinderen van tienermoeders zijn meestal geboren als Belg (67 tot 68%). De meest voorkomende regio’s van oorsprong zijn verder: Midden Oosten (12%), Noord-Afrika (9%) en Oost-Europa (6%). Het grootste deel van de vaders is actief (73%). Omdat er geen leeftijd van de vaders beschikbaar is, kan geen opdeling schoolplichtig / niet schoolplichtig gemaakt worden, wat betekent dat we niet kunnen beoordelen of het lage aandeel studenten (3%) onder de vaders al dan niet normaal is in vergelijking met leeftijdsgenoten. Van de actieve vaders is de overgrote meerderheid arbeider (83%). Ook een redelijk aandeel van de actieve vaders is bediende (11%). De vaders hebben meestal een diploma hoger middelbaar (57%). Van de vaders van wie het bekend is dat zij een diploma hoger middelbaar hebben, heeft 63% een beroepsdiploma, 25% een technisch diploma en 12% een algemeen diploma. Vermits de leeftijd van de vaders niet bekend is, is het onmogelijk om na te gaan of de vaders qua diploma al dan niet achter zijn op hun leeftijd. Het grootste deel van de vaders die geen diploma hoger middelbaar onderwijs hebben is actief (geen of lager onderwijs = 50%, lager middelbaar onderwijs = 68%) of niet actief (geen of lager onderwijs = 46%, lager middelbaar onderwijs = 28%). Slechts een heel klein aandeel (3 en 4%) is student, wat met dergelijke diploma‟s de meest logische beroepsstatus zou zijn. We kunnen dus stellen dat het overgrote deel van de mannen die geen diploma hoger middelbaar hebben bij de geboorte van een kind, waarvan de moeder jonger is dan 20 jaar, zich niet in een positie bevinden die het waarschijnlijk maakt dat zij dat diploma (op korte termijn) nog zullen behalen. Het is uiteraard onduidelijk of de zwangerschap aanleiding gegeven heeft tot het stoppen van een studie of dat deze mannen reeds voor de zwangerschap gestopt waren met studeren, zonder het behalen van een einddiploma.
14
De kenmerken van de moeders zijn te voorspellen aan de hand van de gegevens van de vaders. In de meeste gevallen komen de parameters overeen. We noemen hier enkel de uitzonderingen. Vermits de groep actieve vaders (73%) zo groot is, hebben de meeste kinderen een vader die actief is, onafhankelijk van de beroepstoestand van hun moeder. De kinderen die een actieve vader hebben, hebben meestal een niet actieve moeder. Bij de nationaliteit komen de beide ouders meestal uit dezelfde regio (77-92% - categorie „overige‟ niet opgenomen), tenzij wanneer één van beide ouders uit een ander West-Europees land dan België komt. Dan komt de andere ouder meestal uit België.
4.10 Besluit: Profielen tienerouders 4.10.1 Leeftijd Meisjes die zwanger worden voor ze meerderjarig zijn, hebben (in België) eerst en vooral meer kans om voor abortus (gemiddeld van 2002-2006 62%) te kiezen dan voor ouderschap (38%). Zij die wel moeder worden zijn meestal van Belgische (73%) of Oost-Europeaanse oorsprong (11%). De meerderheid studeert (54%) of is niet actief (37%). Meer dan 80% van de moeders tussen 15 en 18 heeft een diploma op leeftijd, namelijk minstens een diploma lager middelbaar. Dit wil niet zeggen dat deze meisjes niet een jaar of meerdere jaren achterstand hebben. 20% van dezelfde moeders heeft slechts een diploma lager onderwijs of lager. 64% van de vaders van hun kind is actief, 28% is niet actief en 9% is student. 11% van de meisjes is bij de geboorte van hun kind getrouwd met deze vader of een andere man. Bijna de helft (45%) van deze jonge moeders wordt getypeerd als kansarm door de regioteamleden van Kind & Gezin. Een kleine 40% van de 18 en 19jarigen die in België zwanger worden, kiest voor abortus. Een meerderheid kiest ervoor haar zwangerschap uit te dragen. De meest voorkomende regio‟s van herkomst voor deze groep moeders zijn België (67%) en het Midden Oosten (11%). De mama‟s zijn overwegend niet actief (72%) en in mindere mate actief (19%) of student (10%). Een goeie 50% heeft een diploma dat overeenkomt met haar leeftijd (minstens hoger middelbaar). 36% heeft een diploma lager middelbaar en 14% geen diploma of één van het lager onderwijs. Nog meer dan bij de minderjarige moeders zijn de vaders van hun kind actief (73%). Slechts 3% studeert. De meerderjarige moeders zijn in 29% van de gevallen getrouwd. Een derde van de gezinnen van meerderjarige tienermoeders is kansarm volgens de Kind & Gezin-maatstaven. Het mediaan aantal keren dat huisbezoeken en consultaties genoteerd worden door Kind & Gezin verschillen zowel voor minderjarige als meerderjarige tienermoeders niet van de gehele groep, namelijk 4 en 9. Als we deze twee profielen met elkaar vergelijken, lijken de meerderjarige tienermoeders in een zeker opzicht meer zorgen op te roepen dan de minderjarige moeders. Zeker de helft van hen heeft een opleidingsachterstand en de meerderheid verkeert in niet-activiteit. Anderzijds is een groot deel van hen buitenlands van oorsprong, waaronder vooral Turkse en Marokkaanse meisjes. Zoals verder zal blijken vinden deze geboortes meestal plaats binnen een huwelijkscontext, wat gesetteld zijn doet vermoeden. Dit kan betekenen dat de moeders
15
goed opgenomen zijn in hun eigen gemeenschap.18 De minderjarige moeders kunnen een bron van zorg betekenen, omdat ongeveer 10% van hen van Oost-Europese origine is, een kwetsbare groep in de Vlaamse samenleving. 4.10.2 Oorspronkelijke nationaliteit De oorspronkelijke nationaliteit lijkt een belangrijke onderscheidende factor. Zo verschilt de gemiddelde leeftijd van de tienermoeders van regio tot regio. De jongste moeders komen uit Oost-Europa (18,4 jaar). De tweede groep bestaat uit Belgische, West-Europese meisjes en meisjes met een andere nationaliteit (18,7 jaar). De moeders uit het Midden Oosten en Noord Afrika zijn opmerkelijk ouder (19,0 jaar) dan de twee andere groepen. Voor alle nationaliteiten geldt dat niet schoolplichtige moeders voornamelijk niet actief (werkloos of zonder beroep) zijn, met het laagste percentage bij de Belgische meisjes (65%) en het hoogste bij de Noord Afrikaanse meisjes (89%). Vooral de Belgische en de meisjes met overige nationaliteiten studeren op het moment dat ze moeder worden (respectievelijk 12 en 13%). Voor de andere nationaliteiten ligt dit percentage heel laag (2 tot 7%). Als we de Belgische schoolplichtige meisjes vergelijken met de meisjes met een vreemde nationaliteit van oorsprong, dan studeren de Belgische meisjes (66%) drie keer zo vaak als de allochtonen (21%). Enkel voor de Belgische en de West-Europese niet schoolplichtige meisjes geldt dat meer dan de helft een diploma hoger middelbaar onderwijs heeft (geboorteaangiften: 56%). Voor de rest van de nationaliteiten zijn de percentages relatief evenredig verdeeld over geen diploma of een diploma lager onderwijs, een diploma lager middelbaar onderwijs, en een diploma hoger middelbaar onderwijs, met een uitzondering van de Oost-Europese moeders. Zij zijn er qua diploma het slechtst aan toe: 43% heeft geen diploma of enkel een diploma lager onderwijs bij de bevalling of voor haar kind ongeveer 3 jaar oud is. Het meest opmerkelijke verschil tussen de nationaliteitsgroepen treffen we aan met betrekking tot de burgerlijke staat van de moeder (zie tabel 11). Voor bijna alle nationaliteiten geldt dat de meerderheid ongehuwd is. Een duidelijke uitzondering hierop zijn de meisjes uit het Midden Oosten en Noord Afrika. Mogelijk zijn een groot aandeel van de geboortes bij meisjes uit Marokko of Turkije gepland (binnen een huwelijkscontext). Een andere mogelijkheid is dat een onverwachte zwangerschap bij deze bevolkingsgroepen nog vaker aanleiding geeft tot een huwelijk met de vader van het kind. Deze link tussen zwangerschap en huwelijk is in de Westerse culturen grotendeels verdwenen, maar kan nog bestaan in de islamitische gemeenschap in ons land.
18
We veronderstellen wel dat een vroeg huwelijk de integratiemogelijkheden van allochtone moeders kan bemoeilijken. Aan de hand van ons onderzoek kunnen wij hierover echter geen standpunt innemen.
16
Tabel 11.
Burgerlijke staat van tienermoeders bevallen in Vlaanderen tussen 2002 en 2006 volgens oorspronkelijke nationaliteit (andere dan ‘ongehuwd’ en ‘gehuwd’ niet opgenomen in de tabel)
Oorspronkelijke nationaliteit
% ongehuwd
% gehuwd
België
89.0
11.0
West-Europa
72.1
28.0
Oost-Europa
76.2
23.8
Midden Oosten (vooral Turkije)
12.2
87.6
Noord Afrika (vooral Marokko)
10.4
89.0
Andere
83.6
15.9
Bron: Geboorteaangiften + eigen berekeningen
Ook met betrekking tot de kansarmoede-index is er een verschil tussen de nationaliteitsgroepen. Vooral de meisjes uit Oost-Europa of met een andere nationaliteit zijn kansarm. Ruim meer dan de helft van hen is kansarm volgens de standaarden van de Kind & Gezinregioteamleden. Onder de andere nationaliteitsgroepen komt kansarmoede minder vaak voor dan in de hele groep tienergezinnen.19 Uit deze schets kunnen we besluiten dat vooral de meisjes uit Oost-Europa een kwetsbare groep vormen. Zij zijn vaak jong, alleenstaand, niet actief, hebben een laag diploma en zijn kansarm volgens regioteamleden van Kind & Gezin. De Belgische moeders zijn er qua diploma en werkcontext het beste aan toe. Daartussenin zitten de Turkse en Marokkaanse moeders die over het algemeen meer gedepriveerd zijn dan Belgische tienermoeders. Wel krijgen zij hun kind meestal in de context van een huwelijk. Het is moeilijk te bepalen of dit een goed teken is. Onderzoekers gaan ervan uit dat alleenstaand moederschap een risicofactor is voor socio-economische achterstelling (Berrington, Hernándes, Ingham, Stevenson. 2005; Bunting, McAuley, 2004; Howard, Lefever, Borkowski, Whitman, 2006; Roye & Balk, 1996). Een moeder die niet gehuwd is, is echter niet noodzakelijk alleenstaand. Tevens zegt het wel gehuwd zijn niets over de duurzaamheid van de relatie in kwestie (zie 3.10.3. Relatie met vaders). 4.10.3 Relatie met vaders De gehuwde tienermoeders zijn doorgaans meer gedepriveerd dan de ongehuwde moeders. Ze zijn vaker allochtoon (zie tabel 11), ze zijn op niet-schoolplichtige leeftijd vaker niet-actief (81% t.o.v. 68%) en hebben vaker geen diploma hoger middelbaar onderwijs (56% t.o.v. 47%). De activiteitsstatus van de vaders is voor beide groepen ongeveer even groot (71%). Als tienermoeders gehuwd zijn, lijken ze zicht dus vaker te schikken in traditionele patronen, waarbij de vrouw thuisblijft en (althans in het begin van haar moederschap) niet streeft naar een diploma dat haar carrièremogelijkheden biedt.
19
Voor associatie oorspronkelijke nationaliteit – aantal huisbezoeken en consultaties zie bij „Huisbezoeken en consultaties door en bij Kind & Gezin‟.
17
Een opmerkelijke groep vormen de moeders van kinderen waarvan geen gegevens van de vader bekend zijn, met name 21% van alle moeders opgenomen in de analyse. Deze moeders weten ofwel inderdaad niets over de vader (toevallige partner) of willen niet dat er officiële data over hem bekend zijn. Het is waarschijnlijk dat het hier om vaders gaat die niet betrokken zullen worden bij de (financiering van de) opvoeding van hun kind. De gemiddelde leeftijd van deze moeders ligt aanzienlijk lager dan de gemiddelde leeftijd van de hele groep, namelijk 18,29 ten opzichte van 18,71. Het spreekt voor zich dat deze moeders minder vaak getrouwd zijn. Met name 99,8% is niet getrouwd. De 2 overige meisjes zijn van bed of uit de echt gescheiden. Ook is het aandeel moeders oorspronkelijk uit België, uit Oost-Europa en een ander niet nader gespecificeerd land (vooral Sub-Saharisch Afrika) groter in deze groep dan in de totale populatie tienermoeders, namelijk respectievelijk 73%, 11% en 9% (t.o.v. 69%, 7% en 4%). Moeders uit het Midden Oosten (vooral Turkije) en uit Noord Afrika (vooral Marokko) zijn dan weer een heel stuk minder vertegenwoordigd onder de moeders die een kind hebben bij een vader waarvan geen gegevens bekend zijn, namelijk beide 2% en 1% ten opzichte van respectievelijk 10% en 7% in de hele groep. De activiteitsstatus verschilt het sterkst wat de studenten en de actieven betreft. De niet schoolplichtige moeders van kinderen met een vader zonder officieel gekende gegevens zijn vaker student (17% t.o.v. 10%) en minder vaak actief (12% t.o.v. 19%). Met betrekking tot hoogst behaalde diploma zijn de verschillen verwaarloosbaar. Deze data leveren geen sluitend bewijs dat meisjes waarvan het relatief zeker is dat zij geen financiële of opvoedkundige steun krijgen van de vader van hun kind, er bij de geboorte van hun kind socio-economisch slechter aan toe zijn dan de meisjes waarvan dat niet zeker is. Alleen de leeftijd en de Oost-Europese herkomst kan kwetsbaarheid doen vermoeden. Dat de meisjes vaker nog studeren en dat er qua diploma geen verschillen gevonden worden lijkt eerder positief. Het zou interessant zijn deze moeders te volgen na de geboorte van hun kind om na te gaan of onbetrokkenheid van de vader in het geval van tienermoederschap de kans op negatieve ontwikkelingen vergroot.
18
5
Selectie of causatie?
De resultaten van internationaal onderzoek met betrekking tot de socio-economische situatie van tienerouders zijn relatief eenduidig. Er is een associatie tussen tienerouderschap en een zwakke socio-economische positie (Berthoud & Robson, 2001; Fergusson & Woodward, 1999; Furstenberg, 2007; Kirby, 1999; Moore & Brooks-Gunn, 2002; Smithbattle, 2005). De vraag die in deze paragraaf ter discussie staat, is of de meeste van deze socio-economische problemen te maken hebben met het vroege ouderschap of eerder met de voorgaande levensgeschiedenis. In de literatuur vinden we grosso modo een drietal visies terug, met name de selectietheorie, de causatietheorie en de visie die tienerouderschap beschouwt als een uitdaging (naar Beck, Vanroelen & Louckx, 2002). Meestal wordt tienerouderschap gelinkt aan „crisis‟. Ouder worden op jonge leeftijd wijkt af van wat maatschappelijk normaal is en er zijn bijna altijd problemen aan verbonden. Wanneer de crisis beschouwd wordt als een gevolg van het vroege ouderschap, spreekt men van een selectietheoretische manier van kijken naar tienerouderschap. Tienerouderschap heeft volgens deze visie negatieve gevolgen voor de tiener zelf (gezondheid, toekomst, kans op vinden van een partner, welbevinden…), voor haar kind (gezondheid, toekomst, ontwikkeling…), voor haar omgeving (gezins- en klasdynamiek) en voor de samenleving (kosten sociale zekerheid, lage scholing burgers). Deze negatieve gevolgen van tienerouderschap kunnen op verschillende manieren verklaard worden. We geven hieronder de visie weer en volgen daarbij het discours van haar verdedigers, zonder daarmee het eigen standpunt te willen formuleren. Ten eerste is het lichaam van een meisje nog niet voldoende ontwikkeld om een kind te dragen en op te voeden. Zij is fysisch nog niet gereed om deze grote stap te zetten. Ten tweede zit zij ook op psychologisch vlak nog in een fase waarin kinderen krijgen niet aan de orde is. Zij is gericht op het zoeken van een eigen identiteit en op experimenteren. Een kind krijgen vereist daarentegen enige standvastigheid. De taken van een tiener en een ouder liggen mijlenver uit elkaar en zijn niet tot moeilijk te verzoenen. Een tiener is gericht op het vinden van een nieuwe verhouding ten opzichte van haar eigen ouders, veiligheid in haar vriendenkring en een geschikte partner. Een kind riskeert op een tweede of derde plaats te komen. Ten slotte is de uitzonderingspositie waarin de jongere zich bevindt allesbehalve bevorderlijk voor haar identiteitsvorming. Om te ontdekken wie zij zelf zijn, spiegelen tieners zich aan leeftijdsgenoten. Dit noodzakelijke spiegelingsproces wordt bemoeilijkt bij een tienermama, omdat zij in vele opzichten verschilt van haar leeftijdsgenoten. Er is heel wat evidentie te vinden voor deze theorie in het bestaande onderzoek. Tienerouders doen en hebben het op heel wat vlakken minder goed dan hun leeftijdsgenoten die geen kinderen hebben (Berthoud & Robson, 2001; Kirby, 1999). Uit sociologisch onderzoek met betrekking tot andere thema‟s blijkt bovendien dat het selectieprincipe vooral speelt op jonge leeftijd. Een ingrijpende gebeurtenis of verandering meemaken op jonge leeftijd laat over het algemeen meer sporen na dan wanneer hetzelfde gebeurt op een leeftijd waarop men al enigszins gesetteld is (Beck, Vanroelen & Louckx, 2002). De publieke opinie, het beleid en een deel van de mensen in het werkveld redeneren voornamelijk vanuit dit selectie-perspectief en menen dat met het voorkomen van tienerzwangerschap een aantal maatschappelijke problemen van jonge moeders kunnen voorkomen worden. Deze positie werd vertolkt en versterkt door uitspraken van onder andere ex-president Bill Clinton (1995) - en het toonaangevende Guttmacher Institute (http://www.guttmacher.org) in Amerika op het einde van de 19
vorige eeuw. Zij verwezen naar de problematiek als naar „the epidemic of teen pregnancy‟ en zagen het als één van de belangrijkste taken van het Amerikaanse beleid om de tienerzwangerschappen in te dijken om zo meer jongeren een beloftevolle toekomst te geven. Intussen reppen beleidsmakers niet meer over een epidemie, omdat door onderzoekers is aangetoond dat hiervan geen sprake kan zijn (Hotz, Sanders, Williams-McElroy, 1999) maar de trend van denken in oorzaak-gevolg-relaties was wel gezet. De negatieve aspecten, die samen voorkomen met tienerouderschap, kunnen daarentegen ook beschouwd worden als het gevolg van eerdere problemen. Zo zijn een deel van de meisjes die ervoor kiezen om hun zwangerschap uit te dragen arm, hun ouders hebben een lage opleiding, hun moeder is vaak alleenstaand en er is niet zelden sprake van (seksuele) mishandeling. Het meisje zelf geeft vaak aan geen bevredigend toekomstperspectief te hebben of zich depressief te voelen. Bovendien vindt een tienermoeder vaak een voorbeeld in haar moeder of een zus die ook vroeg moeder werd of in meisjes in haar klas of buurt die reeds moeder zijn en waarbij dit moederschap vrij makkelijk aanvaard werd. In sommige etnieën (bv. Roma‟s) is het eerder normaal om op jonge leeftijd moeder te worden. Dit maakt dat het taboe om moeder te worden bij sommige meisjes niet zo zwaar weegt. Binnen dit perspectief hebben de problemen waar vele tienerouders mee geconfronteerd worden amper rechtstreeks met het tienerouderschap zelf te maken. Momenteel hanteren de meeste toonaangevende onderzoekers een combinatie van het selectie- en causatieperspectief als vertrekpunt, waarbij het causatieprincipe het sterkste doorweegt. Tienerouderschap kan voor problemen zorgen, maar de gevolgen zullen zwaarder doorwegen bij een meisje dat voordien al sociale en economische problemen ondervond, dan bij een meisje waarvoor dit de eerste echte hindernis is die zij en haar familie moeten nemen (Furstenberg, 2007; Moore & Brooks-Gunn, 2002; Shaw, 2006). Andere auteurs zien het crisis-denken als een onterechte problematisering van tienerouderschap. Volgens hen wordt te weinig beklemtoond dat een aantal tieners geen opmerkelijke moeilijkheden ondervindt. Tevens betreuren zij dat de positieve effecten van tienerouderschap op de ontwikkeling van meisjes amper aan bod komen. Voor vele meisjes is het ouderschap een reden om hun levensstijl om te gooien. De verantwoordelijkheid die bij het moederschap hoort brengt een maturatieproces op gang. De jongeren vinden via hun kind weer zin in hun leven. Ten slotte veronderstellen de onderzoekers dat het verbinden van tienerouderschap aan problemen als een selffulfilling prophecy werkt. Als een begeleider of samenleving ervan uitgaat dat een meisje dat jong moeder wordt problemen zal ondervinden, dan zal dit een effect hebben op het meisje. Zij zal makkelijker in de problemen komen dan andere moeders die vooral in hun moeder-zijn en niet in hun jong-zijn benaderd worden. Deze auteurs zien tienerouderschap liever als een uitdaging, dan als een crisis. Een uitdaging voor het meisje en haar omgeving, maar ook en niet in het minst voor een samenleving waarbinnen jong ouderschap uitzonderlijk is (Breheny & Stephens, 2006; SmithBattle, 2005). Aan de hand van de resultaten in punt 3 kunnen we voornamelijk ingaan op de selectiecausatie-discussie. Het testen van het uitdagingsperspectief vraagt om longitudinaal en/of kwalitatief onderzoek. Hieronder hernemen we beknopt de resultaten die een aanwijzing zijn van de socio-economische positie van tienerouders, in vergelijking met oudere moeders of leeftijdsgenoten zonder de verantwoordelijkheid van het ouderschap. Waar mogelijk doen we een uitspraak over de causaliteitsrelatie. We concentreren ons op drie van de parameters, namelijk beroepstoestand, diploma en nationaliteit. 20
5.1
Beroepstoestand
Bijna 40% van de schoolplichtige (minderjarige) tienermoeders tussen 2002 en 2006 zegt niet actief te zijn, dit betekent dat ze bij het opgeven van hun beroepstoestand niet voor de optie „student‟ kiezen, daar waar in België een leerplicht tot en met 18 jaar geldt. Wellicht is de meerderheid van deze jongeren in een soort bevallingsverlof. Officieel bestaat er geen mogelijkheid tot zwangerschaps- of bevallingsverlof voor studerende moeders. Wanneer zij toch willen of moeten thuisblijven dienen ze het recht daartoe te bekomen door overleg met de school (CLB) of door een doktersbriefje te vragen aan de huisarts. De huisarts kan „zwangerschap‟ of „bevalling‟ niet opgeven als motivering voor het ziekteverlof. In principe betekent zo‟n „verlof‟ bovendien niet dat men vrijgesteld is van het student-zijn. Toch ziet 40% zich niet als dusdanig. Mogelijk heeft een deel van de moeders (of vaders of dokters) bij de aangifte het tijdelijke „verlof‟ toch beschouwd als een specifieke „beroepstoestand‟, namelijk zonder-beroep-zijnd. Het lijkt echter veel waarschijnlijker dat een kleine helft van de pas bevallen zeer jonge moeders de schoolloopbaan (tijdelijk) voor bekeken houdt. De vraag is nu of het in dit geval om meisjes gaat die al langer schoolmoe waren of onregelmatig naar school gingen, zoals is aangetoond in het onderzoek van Levine &Painter (2003) of dat zij integendeel naar aanleiding van het moederschap zichzelf niet meer zien functioneren in een schoolsysteem (al dan niet omdat het combineren van zorg en studie hen moeilijk wordt gemaakt). Deze vraag valt niet te beantwoorden aan de hand van de voorliggende onderzoeksitems. Een andere groep zijn de meerderjarige tienermoeders. Ook onder hen een erg groot deel inactieve moeders, met name 72%. Van die niet-actieve groep geeft bijna 60% aan geen beroep te hebben. Slechts 40% noemt zichzelf werkloos, wat kan betekenen dat de meerderheid van de niet-actieve meerderjarige moeders niet meteen op zoek is naar werk. Hoe lang die periode van niet-activiteit duurt is onbekend, misschien gaan de moeders in kwestie na enkele weken of maanden wel op zoek naar werk (of hervatten ze hun studie), maar het is even waarschijnlijk dat zij voor een eerder lange periode voor het huismoederschap (moeten) kiezen, omdat in het geval van tijdelijke werkloosheid bij de registratie wellicht ook voor die optie zou gekozen zijn. Opnieuw valt niet uit te maken of het moederschap de motor of eerder de katalysator is van de arbeidsomstandigheden van 18 en 19-jarige tienermoeders. Ook van de vaders is ongeveer 25% niet actief. Een opmerkelijk grote groep. Omdat we niet beschikken over longitudinale gegevens of over de leeftijden van de vaders die niet actief zijn, kunnen we ook hierover geen oorzaak-gevolg-uitspraken doen. Wel opvallend is dat 80% van de actieve vaders arbeider is. Deze grote groep doet vermoeden dat de vaders zich binnen een zekere sociale klasse situeren, namelijk de klasse waar lage lonen meer regel dan uitzondering zijn.
5.2
Hoogst behaalde diploma
De behaalde diploma‟s tonen een veel duidelijker beeld. Werk- en studieomstandigheden kunnen immers wijzigen gedurende de 9 maanden zwangerschap en in die zin een gevolg zijn van het jonge ouderschap. Een diploma al dan niet gehaald hebben, kan echter voor de meeste
21
moeders niet verklaard worden door veranderingen gedurende de 8 maanden tussen de ontdekking van de zwangerschap en de bevalling (het moment van de aangifte of eerste registratie door Kind & Gezin). Wanneer een meerderjarige moeder bijvoorbeeld geen diploma lager onderwijs heeft, valt dit niet te wijten aan de zwangerschap. Het kan dan niet anders dan dat bij haar al sprake was van schoolachterstand voor ze zwanger werd. Uit tabel 6 kunnen we opmaken dat het aandeel minderjarige tienermoeders met een achterstand in diploma ongeveer 10% hoger ligt dan hetzelfde aandeel onder de doorsnee tieners jonger dan 18 jaar. Ook het aandeel meerderjarige meisjes die slechts een diploma lager middelbaar haalden ligt 10% hoger onder de tienermoeders dan onder alle tienermeisjes van die leeftijd. Een bijkomend groot verschil schuilt in het type behaalde diploma. Minder tienermoeders dan andere jongeren halen een diploma ASO-onderwijs. We kunnen besluiten dat meisjes met een schoolachterstand en meisjes met een diploma, waarbij de kans op een succesvolle carrière kleiner is, meer kans hebben om zwanger te worden. Ook van de vaders behaalt bijna 60% van hen die een diploma hoger middelbaar hebben een diploma beroepsonderwijs. We kunnen deze vaders niet vergelijken met de hele mannelijke bevolking omdat we de leeftijden van de vaders niet aan de diploma‟s kunnen koppelen. Maar het spreekt voor zich dat 60% een groter percentage dient te zijn dan ooit in de gehele bevolking zal gevonden worden. Ook wat de vaders betreft kunnen we dus stellen dat de verwekkers van kinderen van tienermoeders uit een specifiek milieu komen. Van de moeders en vaders die geen diploma hoger middelbaar hebben studeert slechts respectievelijk 22% en 4% nog verder, wat betekent dat zij, althans op korte termijn, geen einddiploma zullen halen. Opnieuw kunnen we niet uitsluiten of de zwangerschap reden is van het stilleggen van de studies. Wel is zeker dat een groot deel van de tienerouders zonder het, in onze samenleving hooggewaardeerde, einddiploma van het middelbaar onderwijs aan het leven met kinderen start.
5.3
Nationaliteit
Uit tabel 2 blijkt dat een opmerkelijk groot deel van de tienermoeders momenteel (25%) of oorspronkelijk (30%) vreemdeling is. De grootste groepen zijn Turkse, Oost-Europese en Marokkaanse vrouwen. Het is onmogelijk om op basis van deze gegevens met zekerheid te besluiten dat allochtonen (van herkomst) een risicogroep vormen voor jong ouderschap. De Algemene Directie voor Statistiek en Economische Informatie publiceert geen data over oorspronkelijke nationaliteit en heeft geen gegevens over illegaal in ons land verblijvende buitenlanders. In hun statistieken zijn wel burgers met een vreemde nationaliteit opgenomen (in 2005 ongeveer 870.000 (Eggerickx, Bahri, Perrin, 2006)). Deze cijfers dekken echter niet de illegale bevolking en de bevolking in het wachtregister20, waarbinnen wellicht ook een groot aandeel jonge vrouwen moeder worden. Als we wel vertrekken van de cijfers van de Algemene Directie voor Statistiek dan bleken tussen 2002 en 2006 slechts 4% van de vrouwelijke tieners een vreemde nationaliteit te hebben (ecodata - Algemene Directie Statistiek en Economische Informatie, FOD Economie, KMO, Middenstand en Energie ). Omdat het onmogelijk is om 20
Het wachtregister bevat gegevens over vreemdelingen die zich vluchteling verklaren of vragen om als vluchteling erkend te worden, en hun familieleden (bv. datum van asielaanvraag, gekozen woonplaats, stand asielprocedure). (www.vmc.be)
22
betrouwbare schattingen te maken van het aandeel illegalen in onze bevolking (Schoonvaere, 2009), kunnen we niet met zekerheid besluiten dat het grote verschil tussen deze 4% en de 25% allochtonen onder tienermoeders betekenisvol is. Het lijkt echter onwaarschijnlijk dat een vierde van de totale Vlaamse tienerbevolking een buitenlandse nationaliteit heeft, wat ons doet vermoeden dat allochtoon zijn een voorspellende factor vormt voor vroeg ouderschap. Zoals uit onderzoek naar levensomstandigheden van allochtonen blijkt, hebben zij minder kans op het behalen van een einddiploma en op het vinden van een goedbetaalde job. De armoede is relatief gezien groter onder allochtonen dan onder autochtonen (Corluy & Verbist, 2009; Tielens, 2005). Socio-economische verschillen tussen tienermoeders en leeftijdsgenoten zonder vroeg ouderschap kunnen dus ten dele verklaard worden door het groot deel allochtonen binnen de moedergroep. De nationaliteitsgebonden verschillen worden al zichtbaar in de kenmerken van de tienermoeders. Het zijn vooral de van oorsprong allochtone moeders die lage diploma‟s hebben, waaronder de Oost-Europese moeders een bijzonder gedepriveerde groep vormen. Tevens zijn het vooral de Noord-Afrikaanse of Marokkaanse moeders die niet actief zijn en de Belgen die het best scoren wat student- of actief-zijn betreft.
23
6
Aanbevelingen voor beleid en dienst- en hulpverlening
De hierboven geschetste verschillen tussen tienermoeders onderling en de inzichten in hun socio-economische profiel hebben consequenties voor het beleid en de preventie en dienst/hulpverlening met betrekking tot tienerzwangerschap. Wat minderjarige tieners betreft, lijkt het aangewezen een specifiek vormingspakket voor leerlingen in het beroepsonderwijs uit te werken, dit zowel voor meisjes, als jongens. Daarbij mag de idee dat niet alle zwangerschappen even ongepland zijn, niet geschuwd worden (voor meer info hierover zie De Wilde, 2007). Tevens blijken Oost-Europese meisjes een specifieke doelgroep te zijn. In de (individuele) preventie gericht op deze groep is het belangrijk dat de vormingswerkers of begeleiders op de hoogte zijn van culturele verwachtingen met betrekking tot vrouwen in Oost-Europese gezinnen, waarbinnen de Roma‟s wellicht een bijzondere groep vormen. Opvallend is dat zowel minderjarige als meerderjarige meisjes minder naar school gaan dan van hun leeftijd verwacht zou worden. Mogelijk schuilt hier een opdracht voor middelbare en hoge scholen om hun leeraanbod meer toegankelijk te maken voor studenten met kinderen. We denken hierbij aan bijzondere faciliteiten, met betrekking tot examens en stages, maar ook aan het oprichten van crèches in de buurt van risicoscholen (=beroeps en deeltijd onderwijs + hoge scholen) zoals dat in Canada een ruim verspreid gebruik is. Om de afwezigheid van school te beperken en het afhaken te voorkomen, zou door de overheid een vorm van bevallingsverlof kunnen voorzien worden. In Nederland hebben schoolgaande moeders recht op enkele maanden thuis. In ons land is zulk verlof nog nooit overwogen in regeringskringen. Toch schuilt hierin een mogelijkheid om de -wat ons betreft ook voor tienermoeders- broodnodige afwezigheid naar aanleiding van pril moederschap te legaliseren. Uit contacten met CLB-medewerkers vernemen wij dat, als een tienermoeder dit wil, zij altijd wel een dokter vindt die haar situatie ernstig genoeg vindt om haar thuis te schrijven. Als CLB-medewerker is het dan erg moeilijk om met de jongere in gesprek te gaan over de terugkeer naar het onderwijs. Mogelijk betekent een vast verlof van enkele weken of maanden een kans om het gesprek tussen de school, de tienermoeder en haar omgeving open te houden. Er kunnen plannen gemaakt worden, omdat de einddatum van de afwezigheid vastligt. Tevens zullen dokters wellicht minder geneigd zijn om bijkomend verlof te schrijven, wetende dat er een bij wet vastgelegde regeling bestaat. Drie andere instellingen die tot nog toe tienerouders niet als een specifieke doelgroep beschouwen, maar daar op basis van het voorliggende onderzoek goed aan zouden doen, zijn de diensten voor tweede kans onderwijs, de VDAB en Kind & Gezin. Uit Australisch onderzoek blijkt dat vele tienermoeders enkele jaren na de geboorte van hun eerste kind graag bijkomende opleidingen zouden volgen of in tweede kans onderwijs alsnog een diploma halen (SmithBattle, 2007). Niet de motivatie, maar wel de ontoegankelijkheid en financiële onhaalbaarheid lijkt hen ervan te weerhouden deze stap te nemen. Men zou er binnen de VDAB en het tweede kans onderwijs voor kunnen kiezen om deze jonge moeders als een bijzondere aandachtsgroep te beschouwen, met extra zorg voor de bijzondere belasting en mogelijke eenzaamheid die gepaard gaat met taboeouderschap.
24
Zoals blijkt uit deze analyse worden de meeste tienermoeders van nabij opgevolgd door Kind & Gezin. In de lijn van de algemene Kind & Gezinwerkwijze wordt aan de tienermoeders en hun gezinnen (van herkomst) zorg op maat aangeboden. Zij krijgen het basisaanbod en afhankelijk van hun situatie, noden, problemen bijkomende huisbezoeken en consulten. We vragen ons dan ook af of het niet zinvol kan zijn dat de regioteamleden een kortdurende vorming krijgen over de doelgroep, zoals deze momenteel al wordt aangeboden aan CLBmedewerkers door het cRZ (centrum voor Relatievorming en Zwangerschapsproblemen – www.crz.be). Het spreekt voor zich dat als er moeilijkheden zijn in tienergezinnen deze vaak overeenkomen met problemen die de regioteamleden ook in andere gezinnen tegenkomen, zoals kansarmoede, alleenstaand moederschap, culturele verschillen etc. Toch zijn een aantal dingen volgens ons specifiek, zo is er de schoolplicht voor minderjarigen of de wenselijkheid om een opleiding te volgen voor jonge meerderjarigen ouders. Tevens bevindt tienerouderschap zich in de taboesfeer, waardoor tienerouders enerzijds vaak paternalistisch benaderd worden door individuen of instanties en zich anderzijds al op voorhand verdedigend opstellen naar hulpverleners toe (de Jonge, 2001). Een aantal tips om door deze barrière van wantrouwen heen te breken, kan nuttig zijn. Daarnaast wonen vele tienermoeders nog bij hun eigen ouders, deze meerdere-generatie-gezinnen vragen om een andere benadering dan kerngezinnen. Zo worden de grootouders best ook aangesproken door de Kind & Gezinregioteamleden, zonder de tienermoeder als belangrijkste opvoeder over het hoofd te zien. Ten slotte bestaan er een aantal initiatieven specifiek voor tienerouders. We vragen ons af of alle Kind & Gezinregioteamleden een accuraat beeld hebben van de mogelijkheden voor doorverwijzing.
25
7
Algemeen besluit
In overeenstemming met buitenlands onderzoek kunnen we besluiten dat tienermoeders en de verwekkers van hun kind een bijzondere groep vormen die een aantal kenmerken heeft die doorgaans worden geassocieerd met een lage socio-economische status, met name allochtone nationaliteit, laag diploma en voor hun leeftijd bedenkelijke werksituatie. Daarbij komt de hoge score op de kansarmoedeindex van Kind & Gezin, aan de hand van evaluaties door regioteamleden van Kind & Gezin. Het hoogst behaalde diploma en de nationaliteit stellen ons in staat om alvast ten dele te besluiten dat er sprake is van een causatie-tendens. Jongeren die reeds een achterstand hebben op school of een diploma beroepsonderwijs op zak hebben en allochtone jongeren hebben meer kans om tienermoeder te worden dan hun leeftijdsgenoten. Of er in Vlaanderen ook selectie speelt kunnen we niet bepalen, omdat daarvoor longitudinale gegevens nodig zijn. Tot nog toe bestaat er geen survey-project waarin voldoende Vlaamse (of Belgische) vrouwen zijn opgenomen die op jonge leeftijd moeder zijn geworden om conclusies te formuleren met betrekking tot de toekomst van meisjes die voor hun 20ste moeder worden. Bijzondere groepen binnen de tienermoeders zijn de meisjes met een Oost-Europese afkomst, zij zijn het meest achtergesteld van alle tienermoeders, de Turkse en Marokkaanse moeders die meestal gehuwd zijn en mogelijk moeilijk bereikbaar zijn voor hulp- en dienstverlening en de alleenstaande tienermoeders, waarvan voorlopig niet geweten is hoe zij en hun kinderen verder ontwikkelen. Daarnaast kunnen we uit deze studie opmaken dat tienermoeders geen groep zijn die aan de aandacht van Kind & Gezin ontsnapt. Het mediane aantal huisbezoeken en consultaties komt overeen met wat door Kind & Gezin in de bestudeerde periode als streefdoel bepaald werd. Aan de hand van dit onderzoek formuleerden we een aantal voorstellen naar beleid en diensten hulpverlening toe. We bepleitten een specifieke preventie voor leerlingen in het beroepsonderwijs en meisjes van Oost-Europese afkomst. Tevens lijkt het niet overbodig dat scholen een specifiek stappenplan uitwerken met betrekking tot tienerouders, zodat deze mama‟s niet afhaken op de middelbare school en aansluiting vinden bij het hoger onderwijs. Het voorzien van bevallingsverlof door de overheid kan een belangrijke drempelverlagende schakel zijn. Ten slotte zouden diensten als VDAB, diensten voor tweede kansonderwijs en Kind & Gezin gebaat zijn bij een doelgroepenbeleid met betrekking tot tienerouders.
26
Referenties Beck, M., Vanroelen, C., & Louckx, F. (2002). Sociale breuklijnen in de gezondheid en de gezondheidszorg. (p. 312). Brussel: VUBPress. Berrington, A.M., Hernándes, M.I.C., Ingham, R., Stevenson, J. (2005). Antecedents and Outcomes of Young Fatherhood: Longitudinal Evidence from the 1970 British Cohort Study. University of Southampton: Southampton Statistical Science Research Institute Applications & Policy Working Paper A05/09. Berthoud, R., & Robson, K. (2001). The Outcomes of Teenage Motherhood in Europe. Innocenti Working Papers. Report: WP-86. 72pp. Jul 2001. Breheny, M., Stephens, C. (2006). Irreconcilable Differences: Health Professionals‟ Constructions of Adolescence and Motherhood. Social Science & Medicine. Bunting, L., McAuley, C. (2004). Research Review: Teenage Pregnancy and Parenthood: the Role of Fathers. Child and Family Social Work, 9: 295–303. Buysse, B. (2009). Het kind in Vlaanderen 2008. Brussel: Kind & Gezin. Christoffersen, M.N. (2003). Teenage Motherhood and Induces Abortion among Teenagers. A Longitudinal Study of all 15 to 19 Year Old Women Born in 1966. Children, Youth and Families Working Paper 2: 2003. Clinton, B. (1995). State of the Union Adress, 24 januari 1995. Corluy, V., Verbist, G. (in press). Inkomen en diversiteit:onderzoek naar de inkomenspositie van immigranten en autochtonen in België. CSB-bericht. de Jonge, A. (2001). Support for Teenage Mothers: a Qualitative Study into the Views of Women about the Support They Received as Teenage Mothers. Journal of Advanced Nursing, 36(1): 49-57. De Wilde, M. (2008). Tienerzwangerschappen in België in cijfers van 1996 tot 2005. Tijdschrift voor sociologie, 29(1): 89-103. De Wilde, M. (2007a). Tienerouderschap. 3 maal anders bekeken. Zijaanzicht, 7(3): 2. De Wilde, M. (2007b). Zwangerschapswens bij tieners. cRZ: Leuven. Eggerickx, T., Bahri, A., Perrin, N. (2006). Internationale migratiebewegingen en allochtone bevolkingsgroepen Statistische en demografische gegevens, GéDAP, SPED, UCL. Eggermont, R. (2007). Gemeentelijke kindrapporten. Beschrijving van de tabellen. http://www.kindengezin.be
Ekeus, C., & Christensson, K. (2003). Socioeconomic characteristics of fathers of children born to teenage mothers in Stockholm, Sweden. Scand J Public Health, 31(1), 73-76. Fergusson, D. M., & Woodward, L. J. (1999). Maternal age and educational and psychosocial outcomes in early adulthood. Journal of Child Psychology & Psychiatry & Allied Disciplines, 40(3), 479. Furstenberg, F. F. (2007). Destinies of the Disadvantaged: The Politics of Teenage Childbearing (p. 203). Russell Sage Foundation Publications. Hotz, V.J., Sanders, S., & Williams-McElroy, S.W. (1999). Teenage Childbearing and Its Life Cycle Consequences: Exploiting a Natural Experiment. National Bureau of Economic Research Working Paper, 7397. Howard, K.S., Lefever, J.E.B., Borkowski, J.G., Whitman, T.L. (2006). Fathers‟ Influence in the Lives of Children With Adolescent Mothers. Journal of Family Psychology, 20(3): 468-76.
27
Jacquemyn, Y., Temmerman, M., Martens, G., Dom, A. (2001). Tienerzwangerschap in Vlaanderen. Tijdschrift voor geneeskunde, 16(57) : 1077-82. Kirby, D. (1999). Reflection on two Decades of Research on Teen Sexual Behavior and Pregnancy. Journal of Adolescent Health, 69(3): 89-94. Levine, D. I., & Painter, G. (2003). The schooling costs of teenage out-of-wedlock childbearing: Analysis with a within-school propensity-score-matching estimator. Review of Economics and Statistics, 85, 884-900. Moore, M.R., Brooks-Gunn, J. (2002). Adolescent Parenthood. In M.H. Bornstein (ed.), Handbook of parenting Second Edition: Vol. 3. Being and Becoming a Parent. Mahwah: Lawrence Erlbaum Associates, p. 173-214. ONE (2004). Rapport 2002-2003 Banque de données médico-sociales de l’ONE. Brussel: ONE. Roye, C. F., & Balk, S. J. (1996). The relationship of partner support to outcomes for teenage mothers and their children: a review. The Journal of Adolescent Health: Official Publication of the Society for Adolescent Medicine, 19(2), 86-93. Schoonvaere, Q. (2009). Migraties en populaties die hier onwettig verblijven: kwantitatieve benaderingen en statistische basisgegevens. In Groupe d‟étude de Démographique Appliquée, Centrum voor Gelijkheid van Kansen en voor Racismebestrijding. Migraties en migrantenpopulaties in België. Statistisch en demografisch verslag 2008. Shaw, M., Lawlor, D.A., Najman, J.M. (2006). Teenage Children of Teenage Mothers: Psychological, Behavioral and Health Outcomes from an Australian Prospective Longitudinal Study. Social Science & Medicine, 62: 2526-2539. SmithBattle, L. (2007). “I Wanne Have a Good Future”: Teen Mothers‟ Rise in Educational Aspirations, Competing Demands, and Limited School Support. Youth Society, 38(3): 348-71. SmithBattle, L. (2005). Teenage Mother‟s at 30. Western Journal of Nursing Research, 27(7): 831-50. Tielens, M. (2005). Van a tot z achterop. De achterstelling van allochtonen in onderwijs en werk. In Steunpunt WAV & VIONA Stuurgroep Strategisch Arbeidsmarktonderzoek. Jaarboek 2005: De arbeidsmarkt in Vlaanderen, 119-27. van Berlo, W, Wijsen, C., Vanwesenbeeck, I. (2005). Gebrek aan regie. Een kwalitatief onderzoek naar de achtergronden van tienerzwangerschappen. Utrecht: Rutgers Nisso Groep. Wijsen, C., van Lee, L. (2006). Kind van twee werelden. Een kwalitatief onderzoek naar de achtergronden van zwangerschappen bij allochtone tieners. Utrecht: Rutgers Nisso groep. Nuttige links met betrekking tot het onderwerp van dit rapport: www.crz.be www.centrumvoorsociaalbeleid.be www.kindengezin.be www.sensoa.be www.tienermoeders.be www.tienerzwangerschap.blogspot.com
28
Bijlage. Methodologie Zoals in de inleiding van dit artikel werd aangegeven, werkten we met twee databanken. Uit deze twee databanken werden voor ons alle kinderen van moeders die bij hun bevalling jonger dan 20 jaar waren geselecteerd. Er bestaat geen internationale conventie in verband met de afbakening van de leeftijd waarop men van een tienerouder spreekt. Vaak wordt gekozen voor het interval 10 jaar tot en met 19 jaar, omdat dit ook officieel alle tieners zijn. Tevens vergemakkelijkt deze grens het vergelijken van de tieneroudergroep met kenmerken van andere tieners, omdat daar vaak eenzelfde limiet gehanteerd wordt. Even vaak echter worden enkel de minderjarige tieners tot de onderzoeksgroep gerekend. In lijn daarmee lichtten we in ons onderzoek regelmatig de minderjarige tieners uit de hele groep. Een zeldzame keer (vooral kwalitatief onderzoek) wordt gekozen voor de moeders tot en met 22 jaar, omdat vele jongeren tot deze leeftijd nog studeren. Hieronder volgt een toelichting bij de twee databanken en een overzicht van de beschikbare parameters. De data die ons ter beschikking werden gesteld door het SPE (en het Vlaams Agentschap voor Zorg en Gezondheid) zijn de geboorteaangiften van kinderen waarvan de moeder bij haar bevalling jonger was dan 20 jaar. Het gaat om kinderen geboren in het Vlaams Gewest tussen begin 2002 en einde 2006. Elk kind dat in België (dood21-)geboren wordt, dient aangegeven te worden op het gemeentebestuur van de gemeente of stad waar het geboren is door één van de ouders of door de dokter die perinatale zorgen verstrekt heeft. Bij zo‟n aangifte worden uiteenlopende kenmerken van het kind en van de ouders geregistreerd. Van het kind zijn dat voornamelijk het moment van geboorte, de medische omstandigheden van de bevalling en de eerste periode na de bevalling. Deze medische gegevens zullen we niet verwerken in dit artikel. Interessanter voor onze analyse zijn de demografische kenmerken van de beide ouders. De tweede databank die we verwerken, Ikaros, is een registratiesysteem van Kind & Gezin. Van elk kind, geboren of wonend in Vlaanderen wordt door Kind & Gezin een elektronisch dossier bijgehouden. Dit dossier wordt doorheen de opvolging van het kind aangevuld. Deze periode loopt meestal maximaal tot het kind 3 jaar is. “De gegevens worden geregistreerd door regioteamleden van Kind & Gezin tijdens contacten met gezinnen met jonge kinderen (bezoeken aan bed in de kraamkliniek, huisbezoeken, aanmeldingen op een consultatiebureau voor het jonge kind, zelfmeldingen en info door derden op de regiopermanentie…). Opname in de databank betekent niet dat er contact is geweest, wel dat er minimale informatie beschikbaar is die toelaat een dossier aan te maken. Dossiers worden afgesloten wanneer er gedurende 15 maanden geen contact meer is geweest met een regioteamlid van Kind & Gezin. Er is controle op dubbele dossiers” (Eggermont, 2007, p. 1). Een eerste beschikbaar kenmerk is de leeftijd van de moeder, in de geboorteaangiften tot op één cijfer na de komma, in Ikaros afgerond tot op een gehele leeftijd, naar beneden toe. De leeftijd van de vader wordt bij een aangifte ook geregistreerd, maar kon ons niet verstrekt worden door het SPE. De Federale Overheidsdienst Economie bezorgde ons kruistabellen met de leeftijden van de Vlaamse tienermoeders en de vaders van hun kinderen, tevens gebaseerd op de geboorteaangiften. Deze cijfers zullen we in deze tekst verwerken, maar de leeftijden
21
Er is een verplichting tot registratie vanaf 25 weken en 5 dagen.
29
van de vaders kunnen niet gecombineerd worden met andere kenmerken van de mama‟s en de papa‟s, omdat het om twee niet combineerbare bronnen gaat. Een tweede kenmerk dat we kunnen afleiden is de nationaliteit van de moeder (geboorteaangiften en Ikaros) en de vader (geboorteregistraties), zowel de nationaliteit bij de eigen geboorte (oorspronkelijke nationaliteit), als de nationaliteit bij de geboorte van het kind (huidige nationaliteit). Bij de aangiften zijn deze nationaliteiten gecodeerd, zoals dat de gewoonte is in het bevolkingsregister. In Ikaros hercoderen we de uitgeschreven nationaliteiten aan de hand van dezelfde codes. Nadien herleiden we de uiteenlopende nationaliteiten tot een aantal regio‟s, met name België, West Europa, Oost Europa, Noord Afrika, Midden Oosten, Verre Oosten en andere, waaronder alle landen van Subsaharisch Afrika, Noord Amerika, Latijns Amerika en alle vluchtelingen (geen enkele moeder of vader komt uit Oceanië). Nog gemeenschappelijk aan de aangiftes en Ikaros is het hoogst behaalde diploma van de moeder (+ bij de aangiftes ook de vader). De categorieën zijn in beide bestanden verschillend. Wij herleiden ze tot „geen of lager onderwijs‟, „lager middelbaar onderwijs‟, „hoger middelbaar onderwijs‟ en „hoger onderwijs‟. De resultaten van beide databanken zullen moeilijk vergelijkbaar blijken, omdat de dossiers van Kind & Gezin worden bijgewerkt doorheen de begeleiding van het kind en zijn of haar gezin, waardoor studies kunnen worden afgewerkt tijdens de eerste jaren na de bevalling. Gegevens met betrekking tot de huidige beroepstoestand van vader en moeder worden enkel geregistreerd bij een aangifte. De categorieën werkloos, gepensioneerd en zonder beroep nemen we samen en noemen we „niet actief‟. Verder worden de categorieën „actief‟ en „student‟ behouden. Voor sociale status binnen het beroep zijn er vijf opties: zelfstandige, bediende, arbeidster, helpster en zonder beroep. De burgerlijke staat van de moeder is bekend bij de geboorteregistraties. Als categorieën hanteren we „gehuwd‟, „ongehuwd‟ en „andere‟, waaronder alle vrouwen die uit de echt of van tafel en bed gescheiden zijn en de vrouwen die verweduwd zijn. De parameter gezinstoestand, waaronder „alleenwonend‟ of „samenwonend‟, nemen we niet op in onze analyse, omdat de antwoorden weinig betrouwbaar zijn. Zo kan een meisje dat bij haar ouders woont geregistreerd worden als alleenwonend (namelijk zonder partner) of samenwonend (namelijk niet alleen op een studio of appartement). We willen opmerken dat het al dan niet gehuwd zijn van een moeder niet noodzakelijk iets zegt over de kwaliteit van de relatie met haar partner. De kansarmoedeindex is een instrument door Kind & Gezin ontworpen om de kansarmoede te meten van de gezinnen waarin kinderen in Vlaanderen geboren worden. Elk kind of het gezin waarin dat kind leeft wordt beoordeeld met betrekking tot 6 domeinen die gerelateerd zijn aan kansarmoede. De beoordeling gebeurt door de regioteamleden die contact hebben met het gezin en wordt aangepast doorheen de periode dat een kind wordt opgevolgd door Kind & Gezin. Als een gezin aan drie of meer van de criteria beantwoordt, wordt het als kansarm beschouwd. Bovendien kan een regioteamlid ervoor opteren een gezin als kansarm te registreren, ook al voldoet het aan minder dan drie criteria (zie online document „Kansarmoederegistratie binnen Kind en Gezin‟). De zes domeinen die omgezet worden in 30
criteria zijn opleiding, arbeid, maandinkomen, huisvesting, gezondheid en opvoeding van het kind. Er is sprake van een laag maandinkomen als het gezinsinkomen per maand onder het niveau van het leefloon ligt, als een gezin afhankelijk is van een werkloosheidsuitkering of een leefloon of als er een onregelmatig maandinkomen is. Voor opleiding wordt er enkel rekening gehouden met de opleiding van de moeder. Haar opleiding is laag wanneer zij geen einddiploma heeft of wanneer het einddiploma een diploma beroeps of buitengewoon onderwijs is. Er is sprake van een negatieve arbeidssituatie als er precaire tewerkstelling is, als beide ouders of een alleenstaande ouder werkloos is of als de ouders tewerkgesteld zijn in een beschutte werkplaats. Een laag ontwikkelingsniveau wordt opgetekend als een kind niet of onregelmatig naar het kleuteronderwijs gaat, als er moeilijkheden zijn in de verzorging van het kind of als het ontwikkelingsniveau lager is dan dit van het gemiddelde kind van dezelfde leeftijd. Verkrotte, ongezonde, onveilige, te kleine woning of huisvesting met te weinig nutsvoorzieningen resulteert in het aanvinken van de categorie huisvesting. Tenslotte wordt een slechte gezondheid begrepen als een zwakke gezondheid van één of meerdere gezinsleden, gebrek aan kennis en deelname aan de gezondheidszorg, chronische ziektes en/of handicaps in het gezin. Het scoren van deze criteria is en blijft een inschatting. De regioteamleden zijn professionals, die registreren volgens vastgelegde richtlijnen, waardoor we ervan kunnen uitgaan dat de meeste registraties objectief verlopen. Toch zijn de grenzen met betrekking tot het al dan niet aanwezig zijn van een criterium niet altijd even goed te bepalen. We vermoeden bovendien dat de leeftijd van een moeder soms een invloed heeft op de beoordeling door een hulpverlener. Uit onderzoek onder zorgverstrekkers uit de medische sector blijkt dat jonge moeders extra zorgen oproepen (Breheny & Stephens, 2006). Er is geen reden om aan te nemen dat dit voor de regioteamleden van Kind & Gezin anders zou zijn. Specifieke bedenkingen met betrekking tot de criteria wat tienermoeders betreft, worden later opgenomen. Begeleid wonen is een Ikaros-categorie die betrekking heeft op de begeleiding door een dienst Begeleid Zelfstandig Wonen, verbonden aan een voorziening van de bijzondere jeugdbijstand. We bespreken ten slotte het aantal consultaties door een tienermoeders of –gezinnen bij een consultatiebureau van Kind & Gezin of de huisbezoeken van een regioteamlid bij het gezin thuis. In de databank zijn het aantal consultaties en huisbezoeken opgenomen sinds de geboorte van het kind. Dit betekent dat de aantallen in principe oplopen met het verstrijken van de tijd, wat zou moeten resulteren in een hoger aantal van de kinderen die in 2002 geboren zijn t.o.v. de kinderen geboren in 2006. Een algemeen gemiddelde is dus niet te bepalen. In deze analyse zullen de consultaties beperkt worden tot de moeders bevallen in 2002, 2003 en 2004. De meeste consultaties worden immers opgenomen in de eerste drie levensjaren van het kind en de beschikbare gegevens zijn gedownload in 2008. We kunnen er dus vrij zeker van zijn dat kinderen geboren in 2004 het hele traject doorlopen hebben in 2008. De huisbezoeken vinden vooral plaats in het eerste levensjaar. Om dezelfde reden, kunnen we voor deze parameter de resultaten van alle kinderen verwerken. In de SPE-databank zijn de gegevens van 6555 kinderen opgenomen. Niet alle moederlijke parameters zijn voor alle kinderen ingevuld. De meisjes waarvan ten minste één parameter onbekend is blijken jonger te zijn. Ze komen vaker oorspronkelijk uit Oost-Europa of een overig land en minder vaak uit België. De niet schoolplichtige meisjes waarvan minstens één parameter blanco is zijn minder vaak actief en zijn vaker niet actief. De schoolplichtige 31
meisjes zijn vaker niet actief, minder vaak actief en minder vaak student. Met betrekking tot hoogst behaalde diploma en burgerlijke staat zijn de verschillen niet opmerkelijk groot. Omwille van risico op vertekening verwijderen we elk subject waarvan ten minste één moederlijke parameter onbekend is, uit de databank. Ter correctie worden de volgende subjecten terug bijgevoegd: de moeders die staan opgegeven als student en waarbij de beroepsstatus leeg is, maar waarbij alle andere parameters zijn ingevuld. Voor deze subjecten kan „beroepsstatus‟ geen nieuwe info opleveren, waardoor een blanco hier niet problematisch is. 111 subjecten verkeren in deze situatie en worden wel in de analyse opgenomen. 5078 subjecten blijven over. Ikaros beschikt over gegevens van 6724 kinderen waarvan de moeder jonger dan 20 jaar was bij bevalling. Ook hier dienen een groot aantal subjecten verwijderd te worden, omwille van onvolledigheid. De meisjes waarvan de opleiding of huidige nationaliteit onbekend is blijken ouder te zijn. Ze komen veel minder vaak oorspronkelijk uit België en vaker uit Oost-Europa of een overig land. Van de hele groep worden 5548 subjecten overgehouden. De databanken moeten verder verkleind worden, omdat per kind één record wordt voorzien, wat betekent dat de gegevens van ouders van meerlingen meerdere malen zijn opgenomen. We passen hier een weging (aweigth) toe. De ouderresultaten van tweelingen (geboorteregistraties: N=75; Ikaros: N=57) wegen elk maar voor de helft door. Deze van drielingen (geboorteregistraties en Ikaros: N=3) voor 0,33. De verschillen in aantallen tussen de aangiften en Ikaros zijn wellicht vooral te wijten aan het feit de geboorteaangiften enkel kinderen insluiten die in Vlaanderen geboren zijn, terwijl Kind & Gezin ook de gegevens van moeders wonend in Vlaanderen, maar bijvoorbeeld in Brussel bevallen registreert. Bij de geboorteaangiften is een goede 10% en bij Ikaros een goede 13% van de kinderen het tweede of derde kind van zijn of haar moeder. De kans bestaat dat, wanneer al deze geboortes tussen 2002 en 2006 plaatsvonden, de gegevens van de ouders (met de nodige wijzigingen doorheen de tijd) meermaals zijn opgenomen in de databank. Hiermee valt echter geen rekening te houden in de berekeningen. In het bovenstaande onderzoek hebben we, met oog op leesbaarheid van de tekst, bij elke parameter slechts één van beide gegevensbronnen weergeven. We kunnen dit zonder problemen doen, omdat de resultaten meestal vergelijkbaar zijn. Waar we wel verschillen aantreffen tussen de databanken, zullen we deze weergeven. Meestal is de parameter zelf bepalend voor de keuze van databank, andere keren kiezen we voor de Ikaros-databank omdat deze wellicht een vollediger beeld geeft van de tienerouders in Vlaanderen.
32