PERIODIEKE UITGAVE VAN KNHM IN SAMENWERKING MET DERDEN • JAARGANG 3 • NUMMER 1 • SEPTEMBER 2005
Communicatie over water et de Werkplaats voor de Leefomgeving ondersteunt de Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij (KNHM) de communicatie rond projecten, symposia en activiteiten die een bijdrage leveren aan de verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving. KNHM spitst haar activiteiten toe op drie thema’s: Plattelandsontwikkeling, Burgerparticipatie en Water. Deze Werkplaats heeft als doelstelling het bijeenbrengen van concrete communicatieervaringen van waterbeheerders. De achterliggende gedachte is dat het huidige waterbeheer valt of staat bij een goede communicatie met belanghebbenden. Wie die belanghebbenden zijn? Wij, Nederlanders, boer of burger, grondbezitters of niet-grondbezitters, in onze vrije tijd of op het werk, en ga zo maar door.
M
Uit een Europese studie blijkt dat gezamenlijke leerprocessen een sleutelrol vervullen bij de totstandkoming van duurzaam waterbeheer. Dat klinkt soft, maar de resultaten zijn hard. In gesprek met de drie Nederlandse SLIM-initiatiefnemers. PAGINA 6
Er is steeds meer ruimte nodig om water te bergen. Boeren en waterschappen weten elkaar te vinden. PAGINA 30
Onderhoudsmedewerkers onderhouden Van schaatser tot bestuurder
Een andere kijk vanuit de waterwereld houdt niet op bij een veranderend beleid. PAGINA 36
Hoe een schaatstocht eindigt in een bestuursstoel bij het Waterschap Rivierenland. Een verhaal over een Arnhemse burger die werd geïnspireerd door zijn omgeving.
Communities of Practice
PAGINA 17
Community of Practice is meer dan een mooi woord voor leergemeenschap. Janice Jiggins en Niels Röling vertellen. PAGINA 18
Redactieadres: KNHM,
De Werkplaats voor de Leefomgeving verschijnt op
Postbus 33, 6800 LE Arnhem
onregelmatige tijdstippen ter ondersteuning van een
Redactie: Pieter Rozema, Monique
project, symposium of activiteit onder de noemer:
Melchers, Lonneke Vissers,
verbetering van de kwaliteit van de leefomgeving.
Rob Hoekstra, Erik van Slobbe
Dit nummer ondersteunt het onderzoek ‘Dialoog over
Werkplaats voor de Leefomgeving
Eindredactie: Rita Meshulam,
water in gebiedenbeleid’ dat wordt uitgevoerd in het
is een uitgave van Koninklijke
Veritaal, Ede
kader van het onderzoeksprogramma ‘Leven met
Nederlandsche Heidemaatschappij
Vormgeving: Ineke Oerlemans
water’. De verantwoordelijkheid voor de teksten
(KNHM) in samenwerking met
Foto omslag: Wick Natzijl
berust bij de auteurs. De inhoud van de Werkplaats
ARCADIS en CLM Onderzoek
Druk: Insight, Amersfoort
voor de Leefomgeving kan geheel of gedeeltelijk
en Advies
ISSN: 1574-2083
worden overgenomen indien de bron vermeld wordt
Oplage: 2350 exemplaren
en de redactie daar toestemming voor geeft.
2
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Inhoud De organisatoren In Holland staat mijn huis Duurzaam waterbeheer is mensenwerk Boeren, waterbeheerders en onderzoekers leren van elkaar Sociaal leren in de Drentsche Aa Burgers en Waterplannen Een beek komt boven water De Waterkaravaan vaart door het land Schaatsende Arnhemmer wordt waterdeskundige Intercultureel Waterdebat 2006 Communities of Practice (COPs): iedereen wordt er wijzer van Het water spreekt Hoe ga je om met de emoties van belangengroepen? Beter grondwaterpeil dankzij pragmatische dialoog Multiculturele waardering van natuur en milieu Lotgenotencomité bedingt goede voorwaarden voor gedupeerde boeren Waterschap Vallei & Eem wil regeling aan keukentafel bespreken Duik in Water! Het proces is de boodschap Burgerparticipatie in Zegveld en Oud-Kamerik Onderhoudsmedewerkers zijn sleutelfiguren Spelenderwijs leren in het Nederlands Watermuseum Waterdicht
4 5 6 9 11 14 14 16 17 18 18 20 22 24 25 26 28 30 32 34 36 38 39
In 1374 reed Albrecht van Beieren hoogstpersoonlijk naar Dordrecht. Aanleiding: de ringdijk van de Grote Waard was op drie plaatsen doorgebroken. Zijn boodschap aan de bestuurders was simpel: “Wie zijn dijkplicht niet vervult, wordt gestraft.” Om het volgende jaar niet weer naar Dordrecht te hoeven rijden met dezelfde boodschap, reorganiseerde hij het waterschapsbestuur en gaf hij de stad Dordrecht meer invloed. De stad besteedde veel geld aan dijkherstel en zag nauwgezet toe op de bijbehorende werkzaamheden. Goede dijken vormden voor de koopmansstad immers een garantie om vergaarde rijkdommen niet met het rivierwater weg te zien spoelen. Van de veertiende eeuw naar de eenentwintigste eeuw. Anders Omgaan met Water, Waterbeleid in de 21e Eeuw en de Europese Kaderrichtlijn Water verschijnen in een complexe samenleving. Kon Albrecht nog volstaan met een pittige boodschap in de vorm van een monoloog, de huidige waterbeheerders moeten meer communicatievormen in huis hebben om de boodschappen van de eenentwintigste eeuw uit te leggen. Burgers van nu zijn mondiger, willen over hun eigen leefomgeving geïnformeerd worden, meepraten, meebeslissen. In een dergelijke samenleving is communicatie het sleutelwoord. Waterbeheerders – in de meest ruime zin – hebben dat begrepen. Zij weten dat de oude vertrouwde communicatievormen nog steeds hun nut hebben, maar niet toereikend zijn voor het hedendaagse doel: burgers vertrouwd maken met Ruimte voor de Rivier, anti-verdrogingsmaatregelen, overloopgebieden, klimaatveranderingen, enzovoort. Deze Werkplaats voor de Leefomgeving doet verslag van de leerervaringen van waterbeheerders en belanghebbenden op het gebied van communicatie. Bovendien kan de lezer via deze Werkplaats kennismaken met aspecten uit het onderzoek ‘Dialoog over Water in Gebiedenbeleid’. Centraal in dit onderzoek staan de ervaringen van waterbeheerders met ‘communicatieve werkvormen’ en ‘sociaal leren’. Ik wens de lezer inspirerende leeservaringen toe en hoop dat de inhoud van deze Werkplaats aanzet tot het hanteren van nieuwe communicatieconcepten. Kees Joosse Directeur KNHM
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
3
ILLUSTRATIE: WATERSCHAP DE GROOTTE WAARD KLAASWAAL
Boeren en waterschappen
Ervaringen uit het SLIM-project
TEKST: NIELS RÖLING FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA
Achter mijn huis loopt de Pijp, een sloot die eens de grens vormde tussen twee dorpspolders. Hij werd gegraven toen de bevolkingsgroei rond het jaar 1100 de mensen dwong het lager gelegen land te ontginnen, waardoor men elkaar tegenkwam in niemandsland.
KNHM: Positieve bijdrage aan kwaliteit van de leefomgeving
De Pijp getuigt van conflict én samenwerking bij waterlossing. Diezelfde bevolkingsgroei leidde tot
KNHM (Koninklijke Nederlandsche Heidemaatschappij) is een ideële organisatie die als doelstelling heeft een positieve bijdrage te leveren aan de kwaliteit van de leefomgeving. Door projecten te initiëren of door te participeren in projecten van andere organisaties, proberen wij, als medewerkers van KNHM, deze doelstelling te realiseren. We hebben daarvoor jaarlijks circa 1,5 miljoen euro te besteden. Dit geld is voor een groot deel afkomstig uit het dividend dat wij elk jaar als aandeel-
houder van het bedrijf ARCADIS (voormalige Heidemij) ontvangen. Onze projecten hebben een raakvlak met de kwaliteit van de leefomgeving. We hebben er doorlopend zo’n vijftig onderhanden. Het merendeel speelt zich af in Nederland, maar we ondersteunen ook initiatieven in Centraal- en Oost-Europa. Organisaties kunnen KNHM vragen te participeren in een project, waarna wij de aanvraag toetsen aan een aantal project-
criteria. De thema’s Mens en Water, Dynamisch Platteland en Actief Samenleven hebben onze speciale aandacht. Via onze deelname in projecten stimuleren we vernieuwende initiatieven in de samenleving. We leveren niet alleen een financiële, maar ook een inhoudelijke of organisatorische bijdrage. Meestal werken we samen met andere partijen. Daarmee wordt het maatschappelijk draagvlak voor ons werk verbreed en is de kans op succes groter.
Onze projecten zijn divers: van studie en onderzoek tot de uitvoering van plannen. Ook participeren we in educatieve projecten en in projecten die een platformfunctie vervullen, zoals symposia, debatten en congressen.
het kappen van de bossen in Duitsland en Frankrijk, en tot overstroming bij ons. De eerste bandijken stammen uit die tijd. De brief uit 1327 waarmee Reinald II, de Hertog van Gelre, de Overbetuwe de status gaf van Poldersdistrict met een Dijkgraaf, bevestigde wat men in de turbulente tijd daarvoor bekokstoofd had.
KNHM Telefoon (026) 44 55 146
[email protected], www.knhm.nl
In Holland staat mijn huis De Pijp
ARCADIS: Infrastructuur, Milieu, Gebouwen ARCADIS is een internationale onderneming die door het leveren van management-, advies- en ingenieursdiensten bijdraagt aan de verbetering van bereikbaarheid, duurzaamheid en leefbaarheid. Onze diensten zijn gericht op het verbeteren van de kwaliteit van de woon- en werkomgeving en helpen bij het stimuleren van duurzame economische ontwikkeling op lokaal en internationaal niveau.
ARCADIS ontwikkelt, ontwerpt, implementeert, onderhoudt en exploiteert projecten voor bedrijven en overheden. Dat doen we met circa 10.000 mensen, die samen een omzet genereren van zo’n 900 miljoen euro per jaar. We zijn multinationaal aanwezig met een dicht netwerk van kantoren. Meerwaarde voor klanten, verantwoordelijkheid en betrokkenheid, denken en doen, resultaat – dat is wat wij belangrijk vinden in ons werk.
We hebben thuismarktposities – en kennen de lokale omstandigheden – in Europa, de Verenigde Staten en Zuid-Amerika. Dankzij deze lokale aanwezigheid, in combinatie met onze ervaring en inzichten, kunnen wij unieke totaaloplossingen bieden. Van haalbaarheidsstudies, adviezen, ontwerpen, ingenieurswerk en projectmanagement tot implementatie, onderhoud en beheer. Oplossingen die praktisch en uitvoerbaar zijn.
Samen met onze klanten werken we aan de realiteit van vandaag, om voorbereid te zijn op de toekomst. ARCADIS Telefoon (026) 37 78 234 www.arcadis.nl
CLM:Werken aan duurzame landbouw en een aantrekkelijk platteland CLM Onderzoek en Advies maakt zich al meer dan twintig jaar sterk voor een vitale, duurzaam producerende agrarische sector. Een leefbaar platteland, dat is ons doel.
4
CLM Onderzoek en Advies is een projectbureau dat zich bezighoudt met (wetenschappelijk) onderzoek, advisering en procesbegeleiding, met als belangrijkste streven: een
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
duurzaam en aantrekkelijk platteland. Als onafhankelijke en professionele organisatie richt CLM zich op ‘werkende kennis’ voor beleid en praktijk.
CLM Onderzoek en Advies Telefoon (0345) 470 700
[email protected], www.clm.nl
k ben er 650 jaar later komen wonen en heb net de ruilverkaveling gemist. Daardoor kun je tegenwoordig wel aardappels verbouwen in mijn tuin, maar geen snoeken meer strikken in de Pijp. Inmiddels hebben we in 1995 de onverwacht hoge waterstand in de Waal gehad. De brief over evacuatie hadden we al in huis, maar die ging net niet door. Er kwam toen twaalfduizend kubieke meter water bij Lobith binnen. Met de daarop volgende dijkverzwaring kan de zestienduizend kubieke meter waar men nu vanuit gaat, buitendijks worden opgevangen. Maar de klimaatverandering en de versnelde afvoer van water bovenstrooms gaan door. Men houdt al rekening met achttienduizend kubieke meter, en dat kunnen de dijken niet meer aan.
I
Theoretisch? Niet voor mij. Op een dag vroeg mijn buurman: “Blijf jij hier wonen?” “Hoezo?” vroeg ik hem op mijn beurt, verbaasd. Het bleek dat er net een plan bekend was geworden om in ons lege gebied de dijk landinwaarts te leggen: Ruimte voor de Rivier. Die dijk zou dan óf door mijn achtertuin, óf over mijn huis komen. “De plannen verkeren nog in een pril stadium”, zei de PR-man van het waterschap geruststellend. “De potloodstreep op de kaart is zó dik dat er niets zinnigs over te zeggen valt.” De website bood ook geen soelaas. Na twee jaar van onzekerheid verscheen de PKB, de Planologische Kernbeslissing. Men is het kennelijk alleen eens kunnen worden over buitendijkse maatregelen, zoals het afgraven van de uiterwaarden tot het middeleeuwse peil. Ik kan weer ademhalen... tot het volgende record bij Lobith.
Na eeuwen van relatieve stabiliteit lijken we een nieuwe periode van turbulentie te zijn ingegaan. Naast versnelde afvoer en verminderd waterbergend vermogen, zoals in de twaalfde eeuw, zijn klimaatverandering en een stijgende zeespiegel nieuwe ingrediënten in de Hollandse ‘deltamix’. Die turbulentie vraagt om nieuwe vormen van communicatie die veel verder gaan dan betere PR, een goede website, Timofeeff, en het voor zich uitschuiven van conflicten. We moeten toe naar democratisering van ons deltabestaan. Dat vraagt om breed gedragen deskundigheid en verantwoordelijkheid, om mondige kiezers. Laten we leren van het debacle van het referendum over de Grondwet. Laten we investeren in communicatie tussen belangengroepen, in conflictmanagement, in sociaal leren. De waterwereld heeft wat dat betreft een speciale verantwoordelijkheid. Maar zij kan geen regent meer blijven. Ze moet zelf stakeholder worden in het gezamenlijke leerproces.
Niels Röling, deelnemer onderzoek ‘Dialoog over water in gebiedenbeleid’.
5
TEKST: HANS BLEUMINK FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA
Eigenlijk is iedereen het er wel over eens: het waterbeheer staat de komende decennia voor ongekende opgaven. Na jaren van pappen en nathouden is het eindelijk tijd voor een hardere aanpak, zou je denken – strengere regels, meer sturing. Maar het tegendeel is waar, blijkt uit het SLIM-project (Sociaal Leren voor Integraal Management en duurzaam watergebruik in stroomgebieden), een Europese studie naar duurzaam waterbeheer. Want om resultaten te kunnen boeken, heb je juist de inbreng van andere partijen nodig. Gezamenlijke leerprocessen spelen een sleutelrol. Dat klinkt soft, maar de resultaten zijn hard. In gesprek met de drie Nederlandse SLIM-initiatiefnemers.
Duurzaam waterbeheer is mensenwerk De harde resultaten van een zachte aanpak
lak voordat Niels Röling, Janice Jiggins en Erik van Slobbe naar Sardinië vertrekken om een bezoek te brengen aan hun Italiaanse onderzoekspartner, blikken ze terug op het SLIM-project.
V
Wat is dat, SLIM? “SLIM staat voor Sociaal Leren voor Integraal Management en duurzaam watergebruik in stroomgebieden”, zegt Niels Röling. Hij lacht, bijna verontschuldigend: “Een hele mond vol, ja.” Röling is emeritus hoogleraar communicatie- en innovatiestudies. “Aanleiding om het project in het leven te roepen was de constatering dat traditionele beleidsinstrumenten tekortschieten bij het beheer van natuurlijke hulpbronnen, dus ook van water. Je hebt het over complexe problemen, waarbij het belang van het individu – een boer die water oppompt voor beregening, bijvoorbeeld – op gespannen voet staat met andere belangen, of met het gezamenlijke belang om de watervoorraad duurzaam te beheren. Vaak hebben de belangengroepen zich helemaal ingegraven in hun posities. Dat maakt het heel lastig om nog iets te veranderen.”
6
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
“Om veranderingen te bewerkstelligen, kun je als overheid het handelen van mensen via drie mechanismen beïnvloeden”, zegt Röling. “Via macht, bijvoorbeeld in je regelgeving, via de markt, bijvoorbeeld door middel van fiscale prikkels, en via kennisontwikkeling.” “Juist die kennisontwikkeling staat in het SLIM-project centraal”, vult Janice Jiggins aan. Jiggins, van oorsprong Britse, is consultant op het gebied van ontwikkelingsvraagstukken en het beheer van natuurlijke hulpbronnen. “Wij geloven dat je met sociale leerprocessen veel verder komt dan met een traditionele aanpak. Niet alles draait om de kennisoverdracht van deskundige naar gebruiker, zoals lang werd gedacht; bij sociaal leren gaat het erom dat verschillende partijen sámen werken aan het ontwikkelen en uitwisselen van kennis.” “Het is ouderwets om te denken dat voorlichting een kwestie is van alles zo eenvoudig mogelijk uitleggen, zodat mensen het makkelijk oppakken”, vindt ook Röling: “Vernieuwing ontstaat juist uit interactieve processen waar de meest uiteenlopende partijen bij betrokken zijn. Die aanpak, de platformbenadering, zie je in het Nederlandse waterbeheer nog te weinig.”
Business as usual
Geschrokken van de Kaderrichtlijn Water Erik van Slobbe, senior-adviseur bij adviesbureau ARCADIS, promoveerde in 2002 op een studie naar vernieuwingsprocessen in het waterbeheer. “Water is een actueel thema, in Nederland én Europa”, zegt hij. “We staan voor grote uitdagingen. Boeren – en niet alléén boeren, trouwens – zijn zich rot geschrokken van de Kaderrichtlijn Water. En sinds de wateroverlast van eind jaren negentig weten we dat we ons waterbeheer op een natuurlijker leest moeten schoeien. Dat vraagt om fundamentele veranderingen.”
Het is tekenend in dit verband, vindt Van Slobbe, dat de producten waarmee Nederland bijdraagt aan de Kaderrichtlijn Water in Europees perspectief, nog niet uitblinken in innovatieve kracht. “Het Nederlandse waterbeheer is een wereld van goede professionals, zowel technisch als praktisch, maar met nog veel te weinig aandacht voor het organiseren van leren.” Jiggins: “Daardoor is er weinig ruimte voor fundamentele discussies over de toekomst van het waterbeheer. Het blijft business as usual.” Maar het waterschapsbestuur is toch bij uitstek een platform waar verschillende partijen samen naar oplossingen zoeken – en sociaal leren, dus? “Zo zou je dat kunnen zien”, beaamt Van Slobbe. “Maar in de praktijk worden de discussies meestal gevoerd vanuit vaste belangen, als onderhandelingen. Daar is op zich niets mis mee, maar onderhandelen is wel heel iets anders dan gezamenlijk
leren.” Röling: “Bij onderhandelen gaat het om het verdelen van de koek, bij sociaal leren om het gezamenlijk bakken van die koek. Dat is het grote verschil. In ons onderzoek hebben we gekeken hoe je dat succesvol kunt doen.” Bij het SLIM-project, dat in 2004 werd afgerond, waren acht onderzoeksinstituten uit vijf Europese landen betrokken. In totaal werden er vijftien casussen onder de loep genomen, waarvan drie in Nederland. Het succes was wisselend. Voor het stroomgebied van de Overijsselse Vecht, dat met name benedenstrooms met urgente wateroverlast kampt, onderzocht Van Slobbe de behoefte aan een stroomgebiedsplatform. In zo’n platform zouden alle betrokken partijen, dus ook de Duitse, via gezamenlijke kennisontwikkeling aan duurzaam waterbeheer kunnen werken. De behoefte bleek echter gering, onder meer doordat er al diverse gebiedsprogramma’s liepen.
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
7
TEKST: LEONTIEN BOS EN ROB HOEKSTRA FOTOGRAFIE: ZLTO EN ROB HOEKSTRA
Samenwerking voedt vertrouwen In de derde Nederlandse casus – het project ‘Watermanagement in het Benelux Middengebied’, dat liep van 1998 tot 2004 – was er van dat soort problemen geen sprake. Het was dan ook hét voorbeeldproject voor sociaal leren, ook op Europees niveau. Tientallen Vlaamse en Zuid-Nederlandse partijen, waaronder landbouworganisaties, provincies, waterschappen en terreinbeheerders, werkten hier met elkaar samen. Er werden duizenden stuwtjes geplaatst, waardoor boeren het water langer op hun land kunnen vasthouden en ze minder hoeven te beregenen. En passant helpt dat ook mee in het bestrijden van verdroging. “Gezamenlijke kennisontwikkeling speelde zowel op organisatieniveau als op praktijkniveau”, zegt Jiggins. “De verschillende partijen hebben veel geïnvesteerd in ‘kennis-making’, bijvoorbeeld door steeds bij een andere organisatie te vergaderen. Maar belangrijker nog was dat boeren en waterschappers samen op zoek gingen naar praktische mogelijkheden voor waterconservering op grote schaal. Daardoor leerden ze elkaar goed kennen. De waterschappers ontdekten dat boeren vaak ook heel slimme oplossingen bedenken én dat ze verstand van zaken hebben.” Volgens Jiggins is het essentieel in zo’n project dat de verschillende partijen elkaars vertrouwen winnen. “Dat bereik je natuurlijk niet in één jaar, maar juist door samen te werken wordt dat vertrouwen wel gevoed. Het klinkt misschien soft, maar het levert wel harde resultaten op. Alle doelen zijn gehaald. De stuwtjes zijn geplaatst en het grondwater is omhoog gekomen.”
Platform niet altijd succesvol De tweede Nederlandse casus betrof het stroomgebied van de Drentsche Aa. Een polderplatform, een bestuurlijk overlegorgaan, bleek niet erg succesvol in het verzoenen van de vele tegengestelde opvattingen over de toekomst van het gebied. Naast het officiële overleg is er toen ook een informeel platform ontstaan. In dit zogenaamde Koekenbakkersoverleg probeerde men zich minder bezig te houden met het verdelen van de taartstukken, en meer met het gezamenlijk bakken van die koek. Maar ook dit platform werd geen onverdeeld succes. “We hebben van beide casussen geleerd dat onze platformbenadering niet altijd de oplossing is, en dat die zelfs kan leiden tot stagnatie, vooral als partijen zich formeel opstellen”, zegt Röling. “Dat gebeurt bijvoorbeeld als er wel veel overleg plaatsvindt, maar er weinig ruimte is voor concrete praktijkexperimenten. Een tweede remmende factor treedt op wanneer de afstand tussen de vertegenwoordigers in het platform en hun achterban te groot wordt. Je loopt dan het risico dat de vertegenwoordigers worden teruggefloten.”
8
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Toch is er nog discussie over hoeveel er nu écht bereikt is, met name in het bestrijden van verdroging. “Dat klopt”, geeft Jiggins toe. “Je kunt ook niet álle problemen oplossen met sociaal leren. Een aspergeteler naast een verdroogd natuurgebied zit daar gewoon verkeerd. Zijn ontwateringseisen zijn niet te combineren met de eisen vanuit de natuur.” “Bovendien blijft er altijd een zekere spanning bestaan tussen de sociale leerprocessen waarop je inzet en de milieudoelen die je wilt bereiken”, zegt Röling. “Het kan voor een provincie best lastig zijn om op die leerprocessen te vertrouwen. De provincie Limburg had daar in de beginfase inderdaad moeite mee, die wilde het liefst alles dichttimmeren, met als gevolg dat het gezamenlijke leerproces hier moeizamer op gang kwam dan in Brabant. Maar sociaal leren is nooit het enige instrument dat je inzet. In Brabant betaalden projectdeelnemers geen grondwaterheffing. En als de resultaten tegenvielen, dan had de provincie altijd nog een beregeningsverbod achter de hand.” Want, zegt Jiggins: “Sociaal leren is vrijwillig, maar niet vrijblijvend.” Inlichtingen: Erik van Slobbe, ARCADIS, telefoon: (055) 58 15 645, e-mail:
[email protected].
Kijk op http://slim.open.ac.uk (Engelstalig). Meer informatie over ‘Waterconservering in het Benelux Middengebied’ vindt u op www.waterconservering.nl, inclusief een brochure over de SLIM-studie.
Op een zonnige middag in september lopen vijftien boeren over een aardappelveld van een collega, in het midden van Brabant. “Wat een droge zandgrond, ik ben blij dat ik niet in jouw schoenen sta”, zegt een van hen tegen de eigenaar. “Zou een stuwtje in de sloot niet helpen?” De boeren zijn op veldexcursie: ze kijken hoe een collega probeert iets aan de droogte te doen om daarmee schade aan zijn gewassen te voorkomen.
Boeren, waterbeheerders en onderzoekers leren van elkaar e vijftien boeren in het veld maken deel uit van de ‘Kenniscirkel agrarisch waterbeheer’. Deze studiegroep is speciaal in het leven geroepen om kennis over agrarisch waterbeheer in de praktijk te vergaren en uit te wisselen. De kenniscirkel is onderdeel van het omvangrijke project Waterconservering, dat wordt uitgevoerd in Brabant en Limburg. Het unieke eraan is dat boeren samen met waterbeheerders en onderzoekers nieuwe kennis proberen op te doen. Bedrijfsbezoeken, veldexcursies en metingen ter plekke zijn belangrijke elementen in het programma.
D
De boeren in de kenniscirkel komen uit het noorden van Limburg en het westen en midden van Brabant. Ze vertegenwoordigen een breed scala aan sectoren: van melkveehouderij tot akkerbouw en van zoogkoeien tot tuinbouw. De verschillende bedrijven en teelten hebben allemaal hun eigen specifieke problemen als het om de waterhuishouding gaat, maar centraal in de kenniscirkel staat het voorkómen van droogteproblemen. De boeren zijn op zoek naar duurzame, inpasbare oplossingen voor de problemen die door droogte ontstaan. Zo kijken ze bijvoorbeeld hoe de schade aan droogtegevoelige gewassen kan worden beperkt, en hoe er bespaard kan worden op de kosten voor beregening.
Stuwtjes in de sloten In het project Waterconservering gaan de boeren op zoek naar mogelijkheden om de droogte op hun percelen te verminderen. Veel boeren in Brabant en Limburg hebben inmiddels één of meer stuwtjes in hun sloten geplaatst; zo wordt het water in de sloten tegengehouden, waardoor het grondwater langer in de percelen kan worden vastgehouden. Dat is gunstig voor de gewassen, die daardoor minder last hebben van verdroging, én voor de bedrijfsvoering, omdat er minder beregend hoeft te worden. Uiteindelijk profiteert het hele gebied van een dergelijke maatregel.
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
9
TEKST: SÉVERINE VAN BOMMEL EN NIELS RÖLING ILLUSTRATIES: NBEL, KORTLEVE & PEERBOOM, R.F. VAN BOMMEL, STAATSBOSBEHEER
Experimenteren met waterconservering Het doel van de kenniscirkel is tweeledig. Ten eerste experimenteren de boeren met waterconservering op hun eigen bedrijf. Metingen van de grondwaterstanden en de oppervlaktewaterpeilen moeten uitwijzen hoe de stuwtjes het beste werken en wanneer ze het gunstigste effect hebben op de grondwaterstand. Ook andere maatregelen worden in de praktijk beproefd, zoals het verhogen van duikers en slootbodems; daarmee probeert men te bereiken dat de neerslag niet wordt afgevoerd, maar de tijd krijgt om het grondwater aan te vullen. Uit de experimenten moet blijken of deze vormen van waterconservering inderdaad leiden tot minder schade aan de landbouwgewassen. Het tweede doel van de kenniscirkel is dat boeren, waterbeheerders en onderzoekers van elkaar leren. Ze hebben elk hun eigen taal, elk hun eigen manier om problemen aan te pakken. Door met elkaar in gesprek te gaan, kunnen de verschillende partijen hun eigen kennis ook toepasbaar maken voor anderen. Het programma besteedt daarom veel aandacht aan het uitwisselen van praktijkkennis; tijdens de bedrijfsbezoeken en veldexcursies is daar volop gelegenheid voor.
Breed platform
Langere perioden van droogte Ook de regionale waterbeheerders hebben belang bij de kenniscirkel. Zij willen samen met de landbouwsector toetsen hoe het landelijk waterbeleid in de praktijk kan worden gebracht. Droogteschade aan landbouwgewassen en verdroging in natuurgebieden zijn belangrijke thema’s in dat beleid. De overheid gaat er namelijk vanuit dat er in de toekomst langere perioden van droogte zullen optreden, als gevolg van het broeikaseffect en de daarmee samenhangende klimaatveranderingen. De regionale waterbeheerders zijn op zoek naar oplossingen om in te kunnen spelen op een groter neerslagtekort in de zomermaanden enerzijds, en op een gebrek aan wateraanvoer vanuit hoger gelegen gebieden anderzijds. Het aanleggen van stuwtjes om sloot- en grondwater vast te houden, lijkt een logische oplossing.
De kenniscirkel, oorspronkelijk georganiseerd in opdracht van de regionale waterbeheerders, functioneert inmiddels al jaren achtereen naar volle tevredenheid van de verschillende deelnemers. De kring is uitgegroeid tot een platform voor kennisuitwisseling waar zowel boeren als waterbeheerders dankbaar gebruik van maken. Op de agenda staan meer onderwerpen dan ooit: doordat de belangstelling van beide kanten komt, heeft de aandacht van de kenniscirkel zich steeds verder kunnen verbreden. Inlichtingen: Leontien Bos, IVM/Vrije Universiteit Amsterdam, telefoon: (020) 59 85 547 Rob Hoekstra, CLM Onderzoek en Advies, telefoon: (0345) 470 763, e-mail:
[email protected]
Het Drentsche Aa-gebied is een van de casestudy’s van het SLIM-project (SLIM: Sociaal Leren voor Integraal Management en duurzaam watergebruik in stroomgebieden). SLIM-onderzoekers hebben hier gekeken naar de sociaal-economische aspecten van duurzaam waterbeheer. De nadruk lag daarbij op ‘sociaal leren’. Sociaal leren kan namelijk een belangrijk ingrediënt zijn voor een duurzame oplossing van conflicten rond natuurlijke hulpbronnen. SLIM heeft gekeken of dat hier ook inderdaad het geval is. Maar waarom nu juist een casestudy van de Drentsche Aa? Wat is er zo bijzonder aan dit gebied?
Sociaal leren in de Drentsche Aa
enk Evers, hydro-ecoloog, weet het goed uit te leggen. “De Drentsche Aa is een verzameling van loopjes en diepjes die allemaal in het gebied ontspringen”, vertelt hij ons – SLIM-onderzoekers – tijdens een SLIM-workshop in het Drentse Borger. “Maar er zit een enorm verhaal aan vast, aan dit gebied. Op de hoger gelegen zandgronden zijgt het regenwater de grond in, in de lager gelegen beekdalen komt het weer omhoog als voedselarm kwelwater, rijk aan allerlei mineralen. Doordat de beekdalen duizenden jaren lang zijn beheerd door boeren die de gronden langs de beken gebruikten als hooilanden, is er een unieke flora en fauna ontstaan.”
H
Zeldzame planten Eerder die dag had Evers ons tijdens een veldbezoek, in de plenzende regen, al verteld dat de beekdalen vroeger ieder jaar werden gehooid, zonder te zijn bemest. Gaandeweg is het gebied daardoor steeds voedselarmer geworden. “Vandaar ook dat bepaalde planten die je elders vrijwel niet meer tegenkomt, hier nog wél te vinden zijn”, weet hij. Drijfnat wijst Evers ons op de zeldzame zwarte rapunzel, de wespenorchis, zonnedauw en duivels naaigaren.
10
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Maar we kwamen er tijdens het SLIM-project ook achter dat het beschermen van deze zeldzame vegetatie lang niet altijd makkelijk is. Henk Post van Staatsbosbeheer legt uit: “Als je de beekdalen ziet als het resultaat van menselijk handelen dat zich door de eeuwen heen heeft ontwikkeld, dan moet je ze dus ook weer gaan beheren zoals dat vroeger gebeurde. Wil je dat de hooilanden hun kwaliteit behouden, dan moeten de beekdalen weer gemaaid, gehooid en/of beweid worden, net als toen. Maar je hebt ook een zo natuurlijk mogelijke hydrologische situatie nodig, omdat de vegetatie afhankelijk is van het kwelwater.”
Knelpunt: water Dat water, zo ontdekten we, is het grootste knelpunt. De vegetatie is ontstaan in een tijd dat er nog heide of bos groeide op de hoger gelegen zandgronden. De inzijg- of intrekgebieden van het regenwater waren destijds dus voedselarm. Tegenwoordig is dat wel anders: wat historisch een voedselarm en nat systeem was, wordt nu gebruikt door de intensieve landbouw. De voormalige heide is landbouwgrond geworden die gedraineerd, ontwaterd en nog eens een keer extra bemest is. “De gevolgen daarvan zie je uiteindelijk terug in het meest kwetsbare deel van je landschap”, zegt Henk Post. “En wel in de bloemrijke beekdalen. Als wij het als samenleving belangrijk vinden om zo’n laaglandbeek te behouden, dan moeten we meer eisen durven stellen aan de omgeving en aan de inrichting daarvan.”
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
11
Historisch perspectief Juist in dat overlegproces zijn wij als SLIM-onderzoekers geïnteresseerd – zoals wetenschappers altijd op zoek zijn naar theorieën om verschijnselen uit de praktijk te verklaren. Maar om het huidige proces in de Drentsche Aa beter te kunnen begrijpen, hebben we ook een historisch perspectief nodig. “De geschiedenis van de bescherming van de Drentsche Aa begint in de jaren zestig met Harry de Vroome”, laten we ons door Henk Post vertellen. “Die werkte als landschapsconsulent bij Staatsbosbeheer en maakte zich ernstig zorgen over het landschap van de Drentsche Aa. Hij zag een groot gevaar in de op handen zijnde ruilverkaveling, waarbij beken rechtgetrokken zouden worden en het land zou worden geëgaliseerd. Omdat hij wilde voorkomen dat zeldzame planten en dieren door de herinrichting uit het gebied zouden verdwijnen, is hij samen met de Commissaris van de
De regionale grondwaterstromen in het Drentsche Aa-gebied
Brede orchis
Koningin naar Den Haag gegaan, om bij het ministerie van CRM (Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk werk) een beschermingsplan in te dienen. Het ministerie erkende daarop de waarde van het gebied en maakte geld vrij om de beekdalen aan te kopen als natuur.” Voor de boeren kwam dat als een donderslag bij heldere hemel. “Zij wisten niets van een beschermingsplan”, zegt Johan Emmens van NLTO. “En ineens werden ze geconfronteerd met een voldongen feit. Van bovenaf was door het ministerie van CRM bepaald dat Staatsbosbeheer gronden mocht gaan aankopen om er natuurgebied van te maken. Natuurlijk hebben we flink geprotesteerd, maar het plan ging toch door.”
Geen nationaal park, wel nationaal landschap Tegenwoordig gaat het er in de beleidssturing wel heel anders aan toe, vertelt Herman Thije van de Provincie Drenthe: “In 1993 werd het Dentsche Aa-gebied opgenomen in de lijst van potentiële nationale parken van het ministerie van LNV. De boeren protesteerden hevig, een beetje vergelijkbaar met de situatie van 1965. In een nationaal park zijn de functies landbouw en wonen duidelijk ondergeschikt aan de natuur, en dat zagen de boeren totaal niet zitten. Er was dus niet genoeg draagvlak voor zo’n project. Wel bleek er, na onderhandelingen, voldoende draagvlak te zijn voor een ‘nationaal landschap’ met verbrede doelstellingen. Er werd een platform in het leven geroepen met vertegenwoordigers van alle belanghebbenden uit het gebied. Dit zogenaamde Overlegorgaan werd verantwoordelijk gemaakt voor het beheer, de inrichting en de ontwikkeling van het Drentsche Aa-gebied.” Vanuit dit perspectief concluderen wij als SLIM-onderzoekers dat er in de Drentsche Aa een verschuiving heeft plaatsgevonden in de manier waarop het menselijk handelen wordt aangestuurd. Was dat vroeger vooral vanuit de centrale overheid, door middel van regelgeving en macht, tegenwoordig gaat men veel meer uit van een samenwerkingsgedachte, ook wel netwerksturing genoemd.
FOTO: STAATSBOSBEHEER
Maar hoe kun je dit soort processen sturen? “Bij Staatsbosbeheer hebben we ons gerealiseerd dat wij niet alléén kunnen bepalen hoe het moet”, zegt Henk Post. “De maatschappij zit toch iets ingewikkelder in elkaar dan we vroeger dachten. Als wij een gerespecteerd beheerder willen zijn, dan kunnen we het niet meer allemaal zelf doen. Daar zijn we wel achter gekomen. Om een beekdallandschap zoals de Drentsche Aa te ontwikkelen en te behouden, moet je een ‘partnership’ aangaan met de omgeving. Samen met andere partijen die ook hun verantwoordelijkheid hebben in het gebied, op zoek gaan naar een toekomst. Dat proces, daar zitten we nu vol in.”
Teruggefloten door eigen achterban Maar loopt alles nu automatisch op rolletjes? Is er met netwerksturing meteen ook sprake van sociaal leren? Niet noodzakelijkerwijs, weet Lourens Touwen, gebiedsmakelaar in de Drentsche Aa: “Samenwerken blijkt niet altijd makkelijk te zijn. De besprekingen binnen het Overlegorgaan verlopen vaak moeizaam. Terwijl je toch samen een taart moet bakken, zit iedereen vooral zijn eigen taartpunt te verdedigen. De mensen in het Overlegorgaan vertegenwoordigen allemaal andere belangen, en allemaal moeten ze rekening houden met hun eigen achterban. De druk is groot om tot consensus te komen. Wanneer afgevaardigden een te grote concessie doen, worden ze naderhand teruggefloten door hun achterban. Dat komt het sociaal leren niet ten goede.”
Koekenbakkersoverleg Als reactie op dit defensieve formele proces, en vanuit de behoefte om bepaalde zaken toch op tafel te kunnen leggen zónder dat daar meteen consequenties aan vast zitten, is er een informeel overleg ontstaan tussen de groepen met de meest tegengestelde belangen. Lourens Touwen: “We hebben dat het ‘Koekenbakkersoverleg’ genoemd, omdat we hier wél proberen met z’n allen een taart te bakken in plaats van te vechten om de afzonderlijke stukken.” Het Koekenbakkersoverleg is een mooi bewijs dat sociaal leren ook in de Drentsche Aa wel degelijk mogelijk is. In een informele
12
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
setting kan iedereen zijn zegje doen, zonder zich zorgen te hoeven maken over de consequenties. Gevoeligheden hoeft men niet uit de weg te gaan; die kunnen juist openhartig besproken worden. “Qua proces is het Koekenbakkersoverleg niet altijd makkelijk”, zegt Touwen. “Maar het heeft al wel veel opgeleverd. De verschillende partijen komen steeds dichter bij elkaar en zijn de toekomst van het Drentsche Aa-gebied ook steeds meer als een gezamenlijk ‘probleem’ gaan ervaren. Tot nu toe heeft dat goed gewerkt.”
Toch een proces van sociaal leren Netwerksturing leidt dus niet automatisch tot sociaal leren. Een aantal mensen met verschillende belangen bij elkaar zetten, evenmin. Maar de SLIM-casestudy van de Drentsche Aa brengt ook positief nieuws: als er aan de juiste voorwaarden wordt voldaan, dan kan er zelfs tussen mensen met tegengestelde belangen blijkbaar nog een proces van sociaal leren tot stand komen. Inlichtingen: Séverine van Bommel, Wageningen Universiteit, Leerstoelgroep Bos en Natuurbeleid, telefoon: (0317) 478 814
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
13
TEKST: SABRINA HELMYR FOTOGRAFIE: ARCADIS
Burgers en Waterplannen
TEKST: ERIK ARKESTEIJN FOTOGRAFIE: JEROEN GOSSE
Een beekje door de tuin – zou dat niet erg leuk zijn? Toen Jeroen Gosse en zijn buurman achter in de tuin een glaasje zaten te drinken, kwam die gedachte ineens bij ze op. Nu, dik twee jaar later, ligt het beekje er al. Niet door twee, maar door zéstien tuinen aan de Julianalaan in Arnhem. Hoe een droom werkelijkheid wordt.
m een groter draagvlak te creëren voor maatregelen in het waterbeheer, besteden gemeenten en waterschappen steeds meer aandacht aan de wensen van burgers. Zo ook in het project ‘Burgers en Waterplannen’, een initiatief dat door ARCADIS wordt uitgevoerd met ondersteuning van KNHM.
O
Steeds meer gemeenten stellen ‘waterplannen’ op, waarin staat beschreven wat de gemeente en het waterschap voor ogen hebben als het om water gaat. Soms wordt daarbij nadrukkelijk de samenwerking gezocht met de plaatselijke bevolking. In Overijssel en Drenthe bijvoorbeeld, hebben het Waterschap Velt en Vecht en een aantal gemeenten het project ‘Burgers en Waterplannen’ opgestart, met als doel burgers zoveel mogelijk bij hun plannen te betrekken.
Mooiste en lelijkste waterplek Drijfveer van het waterschap en de gemeenten is het versterken van de maatschappelijke betrokkenheid bij het waterbeheer. Ze willen de burgers zo goed mogelijk informeren, maar zelf ook luisteren naar wat er bij de bevolking leeft. Op die manier kan er een dialoog ontstaan over water. Voor de waterbeheerders is het van belang om te weten welke waarde burgers hechten aan water in hun omgeving en welke wensen er eventueel nog zijn. Om daarachter te komen, worden er ‘interactieve sessies’ gehouden met burgers. Tijdens die sessies maken de deelnemers bijvoorbeeld collages van water in de stad, bespreken ze foto-impressies, doen ze mee aan een fotowedstrijd over de mooiste en de lelijkste waterplek in hun eigen omgeving, en vellen ze als burgerjury een oordeel over het water bij hen in de buurt. Het waterplan dat zodoende vorm krijgt, wordt daarna verder uitgewerkt met een kleinere groep geïnteresseerde burgers. Inlichtingen: Sabrina Helmyr, ARCADIS Ruimte & Milieu, Adviesgroep Besluitvorming & Communicatie, telefoon: (06) 2706 0113, e-mail:
[email protected]
14
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Een beek komt boven water
e wilt graag een beekje door je tuin en wat wil nu het geval: er loopt er al eentje, maar dan door het riool! Jeroen Gosse en zijn buurman troffen het. Zij ontdekten dat er vóór 1938, dus voordat hun wijk werd gebouwd, een beekje door het gebied had gestroomd. Tijdens de bouw was dat direct vanaf de bron aangetakt op het riool.
J
Een paar jaar geleden, toen het riool toch vervangen moest worden, roken de twee buurmannen hun kans. “We zijn naar de gemeente gegaan en hebben gevraagd of ze niet het een en ander konden combineren. Preciezer: of ze bij het aanleggen van dat nieuwe riool meteen ook die oude beek boven de grond konden halen. Degene die we tegenover ons hadden, was direct enthousiast.” Na een eerste verkenning werd duidelijk dat de beek maar op één plek gerealiseerd kon worden, namelijk door de zestien voortuinen van de Julianalaan heen.
Kabels en leidingen: te veel risico Gelukkig hadden de meeste andere bewoners er ook wel oren naar. Toch was er nog een lange weg te gaan. Geld verzamelen, het beekplan technisch uitwerken, vergunningen aanvragen... “Stápels papieren moesten we regelen”, zegt Jeroen. “Met alle vergunningen en afstemmingen die we intussen hebben liggen, zou het beekje makkelijk weer gedempt kunnen worden.” Maar dat was nog tot daaraan toe. Wat het plan bijna deed sneuvelen, waren de kabels en leidingen. “Met z’n allen hadden we er een
stuk of tachtig, voor gas, water, licht, kabel, telefoon, noem maar op. En al die kabels en leidingen liggen gewoon ergens op een diepte. Met een beetje geluk kom je er nog wel achter wáár ze lopen, maar hoe diep, dat kan niemand je vertellen. Prijsgaranties konden we ook niet krijgen. Als er een kabel beschadigd zou raken, ook al lag die maar dertig centimeter onder de grond, dan was dat óns risico. En als onverwacht zou blijken dat er een leiding moest worden verlegd, dan zouden die kosten ook voor ons zijn. Op dat soort grote uitgaven was ons budget niet berekend.” Uiteindelijk besloten de bewoners op safe te spelen. “Eerst hebben we net zo lang gegraven totdat alle kabels en leidingen langs de hele beek open kwamen te liggen. Toen hebben we de kabelmaatschappijen uitgenodigd en ze gevraagd wat we ermee moesten. Hun antwoord? Gewoon een beetje links en rechts uitgraven en naar beneden duwen. Klaar!”
Stukken levendiger Op 28 mei 2005 was het dan zover. Pauline Krikke, de burgemeester van Arnhem, kwam de beek officieel openen. Op advies van KNHM werd de erfdienstbaarheid formeel geregeld via de notaris, zodat ook de toekomst van het stroompje is veiliggesteld. Heel mooi, vindt Jeroen Gosse, maar misschien nog wel mooier is het effect in de buurt: “Eerst kende je hooguit een paar buren, nu kent de hele straat elkaar. Als er iets moet gebeuren, is het tegenwoordig zo geregeld. De buurt is stukken levendiger geworden, het sociale effect is echt waanzinnig. Iedereen uit de wijk komt bij ons kijken. Zelfs hardlooproutes zijn al aangepast.”
Zestien verschillende karakters Op sommige plekken zie je nog voetafdrukken van bewoners in de lemen beekwanden. Leem kan namelijk het beste worden verwerkt door er met blote voeten op te stampen, en dat hebben ze geweten hier. “We weten nu van iedere bewoner de schoenmaat”, lacht Jeroen. Maar niet alleen letterlijk, ook figuurlijk heeft elke tuineigenaar zijn eigen stempel op de beek gedrukt. “Je ziet zestien verschillende karakters in de voortuinen liggen: iedereen heeft het water op zijn eigen manier een plekje gegeven.” Bij Jeroen is het een vijver geworden, bij de buren een watervalletje, even verderop stroomt het beekje kaarsrecht, bij nog iemand anders juist kronkelig. Een buurtbewoner loopt even een blokje om, benieuwd hoe het ermee staat. “Leuk, die verschillen”, zegt hij. “Je kijkt zo bij ieder in het hart.” Inlichtingen: Erik Arkesteijn, KNHM, telefoon: (026) 44 55 146, e-mail:
[email protected]
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
15
TEKST: LONNEKE VISSERS FOTOGRAFIE: DE NOORD-HOLLANDSE MILIEUFEDERATIE EN STICHTING REINWATER
TEKST: ERIK VAN SLOBBE FOTOGRAFIE: VOERMANS VAN BREE
Iedereen kan flink bijdragen aan de verbetering van de
Hoe Kees Kant zich wist te ontwikkelen tot praktijk-
waterkwaliteit en de vermindering van wateroverlast!
deskundige? Gewoon door goed naar water te kijken!
Dat is de boodschap van de Waterkaravaan, die dit jaar
Met al zijn ervaring heeft hij het inmiddels tot
voor de tweede maal met een schip door het land voer. Daaraan gekoppeld werden op diverse plaatsen spetterende manifestaties georganiseerd over duurzaam en bewust omgaan met water.
De Waterkaravaan vaart door het land
bestuurslid van Waterschap Rivierenland geschopt. Iedereen kan iets doen Ook burgers kunnen het aantal riooloverstorten helpen verminderen. Door het regenwater dat op hun daken valt ‘af te koppelen’, hoeft dát in elk geval al niet meer afgevoerd te worden naar het afvalwaterriool. Dure apparatuur heb je hiervoor niet nodig; een eenvoudige regenton volstaat. Opgeslagen regenwater kan ook worden hergebruikt, bijvoorbeeld voor toiletspoeling. “De Waterkaravaan laat mensen zien dat het helemaal niet moeilijk hoeft te zijn om zelf bij te dragen aan een betere waterkwaliteit, of om mee te helpen de wateroverlast te verminderen”, zegt organisator Annemarie ter Schure van Stichting Reinwater.
Watermanifestaties De Waterkaravaan heeft dit jaar de plaatsen Utrecht, Deventer, Tiel en Goes en het eiland Texel aangedaan. Op elke locatie werd een watermanifestatie gehouden, waarbij de rol van burger en overheid in duurzaam waterbeheer centraal stond. Op en rond het schip vond een breed scala aan leuke, inspirerende en spetterende activiteiten plaats, die elkaar onderling versterkten. Regionale overheden, organisaties en bedrijven waren uitgenodigd zich bij de karavaan aan te sluiten.
H
16
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
aan het waterbeheer in de regio. idden in Arnhem-Zuid ligt de Immerloo Plas, waar ’s winters op wordt geschaatst. Ook Kees Kant, een geëngageerde Arnhemmer, draait hier al vele jaren zijn rondjes. Maar het hééft er ooit naar uit gezien dat het gedaan zou zijn met de ijspret. In 1995 begon het peil van de plas namelijk te dalen, en wel zo ver dat er op den duur zandeilandjes ontstonden. Volgens de gemeente stroomde het water door de
M
Waterpark Arnhem-Zuid Het geheel kreeg nog een extra dimensie. Na een lezing, georganiseerd door de Historische Kring Elden, ontstond bij de aanwezigen het idee om al het water en groen in Arnhem-Zuid te bundelen in een heus stadspark. Er werd een plan uitgewerkt en aan de gemeente aangeboden. Uitgangspunt vormden de historische wielen en kolken langs de dijken. Door deze met elkaar te verbinden, zou er een zone ontstaan van mooie verstilde waterplaatsen: het Waterpark Arnhem-Zuid. De wethouder zag wel wat in het voorstel en liet zich – op de fiets! – rondleiden door het gebied, onder begeleiding van de initiatiefnemers. Nu, nog geen twee jaar later, maakt het plan deel uit van het beleidsplan Groen en Water van de gemeente Arnhem, en is het opgenomen in het uitvoeringsprogramma van het Waterplan Arnhem, van de gemeente en het waterschap.
Schaatsende Arnhemmer wordt waterdeskundige: “Ik heb vooral heel goed gekéken”
“Mensen waren zeer geïnteresseerd”, zegt Annemarie ter Schure tevreden. “Wie het schip bezocht, kreeg een doorstroombegrenzer voor de kraan cadeau. Daar kun je vijftig procent water mee besparen. Meteen een goede binnenkomer voor een gesprek over duurzaamheid en water, natuurlijk!” Inlichtingen:
Goed bedacht!
Annemarie ter Schure, Stichting Reinwater, telefoon: (020) 57 07 807,
Kees besloot toen om samen met een buurtbewoner de verweerde planken van een stuw te gaan bewerken. Hij hoopte daarmee voor elkaar te krijgen dat er water zou doorstromen naar een bepaalde watergang, die weer in verbinding stond met de droogvallende plas. En dat bleek hij goed bedacht te hebben! De watergang vulde zich inderdaad, en het waterpeil in de Immerloo Plas werd weer normaal. Uiteindelijk heeft de gemeente deze aanpak overgenomen en met passende maatregelen versterkt.
Duurzaam omgaan met water hoeft niet moeilijk te zijn et regent in Nederland steeds vaker en harder. Over het algemeen verdwijnt dat regenwater samen met afvalwater in het riool. Maar bij erg heftige regenbuien kan zo’n gemengd riool wel eens overvol raken. Is dat het geval, dan wordt het overtollige rioolwater – via overstorten – ongezuiverd op het oppervlaktewater geloosd. Helaas leidt dat wel tot flinke watervervuiling. Gemeenten proberen dit probleem dan ook op allerlei manieren aan te pakken. Bijvoorbeeld door het regenwater niet langer af te voeren via het afvalwaterriool, maar het op te vangen in grachten en plassen.
Nu draagt hij vanuit die functie zijn steentje bij
grond weg naar de Rijn, die in die periode heel laag stond. Buurtbewoners vermoedden dat de daling te maken had met de drinkwaterwinning in het nabijgelegen park. Maar wat de oorzaak ook was, zand op het ijs betekende hoe dan ook het einde van het schaatsplezier.
e-mail:
[email protected]
kennis van het watersysteem groeide en groeide. Op het laatst wist hij er zóveel van, dat hij werd geaccepteerd als gesprekspartner van de waterbeheerders van de gemeente Arnhem. Dat ‘zijn’ praktijk soms strijdig leek met de professionele aanpak van ‘de’ deskundigen – dat lag alleen wel eens gevoelig.
Alles vanuit de praktijk Dat was het begin. Kees’ interesse voor het watersysteem van Arnhem-Zuid was gewekt. Later ging hij, tijdens het hardlopen, watergangen volgen. Hij begon te zien waar duikers liepen, hoe het water stroomde. Vanaf de Immerloo Plas werden de cirkels steeds groter, tot aan het riviertje de Linge, dat dit deel van de Betuwe van water voorziet. Al rennende dacht Kees na over wat hij allemaal zag. Op een gegeven moment begon hij – heel simpel, met stokjes – peilen te meten en te vergelijken. Zijn praktijk-
Vanwege zijn fascinatie met het water in zijn eigen omgeving, werd Kees Kant twee jaar geleden gekozen in het bestuur van het Waterschap Rivierenland. Zijn geheim? “Ik geloof nog steeds in de manier waarop ik ooit ben begonnen, tijdens het hardlopen in Arnhem-Zuid: heel goed kijken hoe het water zich in de praktijk gedraagt. Wat dat betreft doe ik eigenlijk nog steeds hetzelfde als toen. De cirkels zijn alleen wel groter geworden, dus om een grotere actieradius te halen, neem ik tegenwoordig de fiets.” Inlichtingen: Erik van Slobbe, ARCADIS, telefoon: (055) 58 15 650, e-mail:
[email protected]
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
17
TEKST: PIETER ROZEMA
TEKST: JANICE JIGGINS EN NIELS RÖLING FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA EN ZLTO
FOTOGRAFIE: INEKE OERLEMANS
Intercultureel Waterdebat, 2006
Communities of Practice (COPs): iedereen wordt er wijzer van
ederlanders zijn zich er vaak nauwelijks van bewust dat de strijd tegen het water kenmerkend is voor onze volksaard. Om onze eigen waarden opnieuw te ontdekken én om te komen tot vernieuwende ideeën over waterbeheer, zouden we hierover eens met ‘nieuwe Nederlanders’ in discussie moeten gaan. Met het organiseren van een intercultureel waterdebat, te houden in 2006, probeert KNHM aan die gedachte handen en voeten te geven.
N
Naast het doorbreken van de traditionele manier van denken in de waterwereld is het debat bedoeld om allochtone Nederlanders te betrekken bij de discussie over waterbeheer. Omdat het bij dit soort interculturele initiatieven soms moeilijk is om de allochtone doelgroep te bereiken, heeft KNHM nauwe samenwerking gezocht met de Stichting Islam en Burgerschap. Deze organisatie beschikt over een sterk netwerk binnen de allochtone wereld in Nederland. Het debat moet een zinvolle uitwisseling mogelijk maken van de kennis en ervaring die we als multiculturele samenleving in huis hebben. Inlichtingen: Pieter Rozema, KNHM, telefoon: (026) 44 55 146, e-mail:
[email protected]
Praktijkervaring
Meten
COPs – wat zijn dat?
COPs – waar zijn ze goed voor?
Communities of Practice (COPs) worden gevormd door individuen die er, op grond van hun praktijkervaring, bewust voor kiezen om kennis te delen en te ontwikkelen. Sommige beroepsgroepen, zoals accountants en tandartsen, delen al langer kennis en hebben zelfs beroepsorganisaties opgericht om hun belangen te dienen, maar dat is iets anders dan een Community of Practice.
COPs zijn populair omdat velen van ons zich in situaties bevinden waarin van tevoren niet duidelijk is wat we precies moeten weten, welke acties we moeten ondernemen, welke vaardigheden we moeten ontwikkelen. Vaak zijn er bij één situatie veel verschillende individuen en organisaties betrokken, die allemaal – heel legitiem – hun eigen doelen nastreven. Dat kan leiden tot spanningen en conflicten. Niemand van ons blijkt dan als individu in staat te zijn om de conflicten op te lossen of de situatie te verbeteren. Daarom is het goed om bij elkaar te komen, en om samen te zoeken naar: • De wederkerige afhankelijkheid of de interdependentie van onze doelen: “Ik realiseer me dat ik mijn doel niet kan bereiken als ik niet bijdraag aan het jouwe.” • Complementariteit van praktijkervaringen: “Het heeft voor mij geen zin om een retentie aan te leggen, als bovenstrooms de afvoer van water misschien wel wordt versneld. Voordat ik iets onderneem, moet ik mijn plannen dus afstemmen met degenen van wie ik afhankelijk ben.” • Coördinatie van actie: “Als we willen dat er iets verandert, moeten we zorgen dat jouw acties en mijn acties gelijk op lopen.”
COPs – voor wie? Kennis delen is niet alleen weggelegd voor strak georganiseerde beroepsgroepen. Met behulp van COPs kunnen allerlei groepen mensen uit de hele samenleving – buurtbewoners, huisvrouwen, om maar een paar voorbeelden te noemen – onderling ervaringen uitwisselen en gezamenlijk vaardigheden ontwikkelen. Het belangrijkste is dat de leden enthousiast zijn en dat ze een bepaald doel voor ogen hebben.
COPs – hoe ontstaan ze? COPs ontstaan daar waar ze nodig zijn. Ze hebben geen formele organisatiestructuur nodig, hoewel ze ook binnen formele organisaties kunnen bestaan. Een belangrijke eigenschap van COPs is dat de leden gemotiveerd zijn om ‘te leren leren’. Dat wil zeggen dat ze reflectie plegen op hun activiteiten, door ervaringen met elkaar te bespreken, door gezamenlijk experimentele acties te ondernemen en door de resultaten wederom met elkaar te bespreken.
18
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Betekenis geven aan de meetgegevens
opportunistische kant; het is namelijk altijd – hoewel per geval verschillend – een minimalistisch ontwerp.” (vertaald uit Wenger, 1998:233)
COPs – hoe functioneren ze? Leren niet alleen om het leren, maar ook om samen nóg meer kennis te kunnen genereren, zou je het ‘kennis-werk’ kunnen noemen dat ontstaat wanneer je binnen de COP dingen met elkaar doet. Verschillende gebeurtenissen dragen bij tot de uiteindelijke voltooiing van het ‘kennis-werk’. Voor een goed beeld van het functioneren van COPs, kunnen we misschien beter naar de foto’s kijken (met dank aan Rob Schrauwen, ZLTO). Praktijkervaring: experimenteren met waterconservering op de boerderij, door het waterpeil te beïnvloeden. Meten: wat zijn de resultaten? Betekenis geven aan de meetgegevens: ervaringen delen, uitkomsten interpreteren, conclusies trekken.
COPs – een ontworpen leerproces? Gemeenschappelijk leren om ten slotte je doelen te bereiken, gaat niet vanzelf. Meestal is er een proces voor nodig, een proces dat kan worden ontworpen, gefaciliteerd en gebudgetteerd. Maar met betrekking tot dat ontwerpen, is een waarschuwing van Wenger – de theoretische vader van de COPs – wel op zijn plaats: “Er is een inherent verschil tussen het ontwerp en de uitwerking daarvan in de praktijk, omdat de praktijk niet zozeer het gevolg is van het ontwerp maar eerder een reactie erop.” Verder stelt Wenger: “Een robuust ontwerp voor leerprocessen heeft een
Alle ‘gebeurtenissen’, alle onderdelen van het leerproces vormen samen een logische reeks stappen, elk met een eigen functie. Sommige momenten zijn vooral van belang voor het opbouwen en versterken van de onderlinge relaties tussen de COP-leden, andere zijn bijvoorbeeld bepalend voor de identiteit van de COP. Inlichtingen: Niels Röling, deelnemer onderzoek ‘Dialoog over water in gebiedenbeleid’, telefoon: (0488) 451 016
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
19
TEKST EN FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA
In Nederland, dat voor een groot deel beneden de zeespiegel ligt, tref je overal sporen van water aan. Er is geen gebied of je herkent er de verhalen die water in de loop der tijd heeft verteld. Het water is op het ene moment in rust en kan op het volgende moment een verwoestende kracht hebben. Water verbindt mensen of het helpt mensen op de bres, zeker in situaties waar de veiligheid in het geding is. En overal zijn tekens te vinden die verwijzen naar de eeuwenlange band van de Nederlander met het water, dat afwisselend zijn vijand en bondgenoot is geweest.
20
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
21
meningen over het ontwikkelingsproces. Belangrijk voor de gemeente is de conclusie dat allochtonen (veertig tot vijftig procent van de bevolking, zestig nationaliteiten) minder betrokken zijn bij de processen dan werd gedacht. Hier zal in het vervolg meer aandacht aan worden besteed. Een ander belangrijk aandachtspunt is de vraag hoevéél je kunt investeren in communicatie. Over de toegepaste vormen van communicatie zijn de geïnterviewden positief. De persoonlijke benadering van mensen thuis, bijvoorbeeld door consulenten van de corporaties of de gemeente, wordt bijzonder gewaardeerd. Ook is er veel lof voor de servicelijn, een gemeentelijk telefoonnummer waarop bewoners terecht kunnen met allerlei klachten, van loszittende stoeptegels tot lekkende riolen. Minder positief is men echter over het áántal overlegmomenten. Het zijn er te veel, vinden de meesten. “We kunnen wel tien keer per week naar een klankbordgroep”, klaagt
TEKST: ERIK VAN SLOBBE FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA
Hoe een groep waterbeheerders de communicatie rond een stadsvernieuwingsproject bestudeerde door een dag de straat op te gaan – waarbij ze meteen de emoties van de wijk mochten opsnuiven. m de twee of drie maanden trekken we een hele dag samen op, om zoveel mogelijk van elkaar te leren – vijftien waterbeheerders, stuk voor stuk professionals, werkzaam bij waterschappen, universiteiten, belangenorganisaties en een ministerie. Samen delen we de behoefte om meer te weten te komen over communicatie in het waterbeheer. Ons vak is namelijk snel aan het veranderen, mede onder invloed van klimaatveranderingen, maar ook als gevolg van de Europese regelgeving. De druk om met burgers en belangengroepen te communiceren, is toegenomen. Op zich hebben we daar als waterbeheerders genoeg ervaring mee, maar we beseffen ook dat er in die communicatie nog veel verbeterd kan worden. De vraag is in feite hoe we technische maatregelen, zoals de aanleg van een retentiegebied, zo goed mogelijk met belanghebbenden kunnen afstemmen. In het gebiedenbeleid hebben we al gemerkt dat emoties van burgers een grote rol kunnen spelen bij het waterbeheer, maar hoe we daarmee om moeten gaan, dat weten we nog niet goed.
O
Hoe ga je om met de emoties van belangengroepen? Water-COP leert van communicatie in stadswijk Leerdoel: de vaardigheid ‘empathie’ In eerdere bijeenkomsten hadden we als leergemeenschap een wens geformuleerd: we wilden graag meer te weten komen over invoelingsvermogen, oftewel empathie, als communicatieve vaardigheid. Hoe kun je als organisatie de emoties van belangengroepen leren kennen, en hoe ga je daar vervolgens mee om? In de praktijk hebben waterbeheerders vaak de neiging om discussies puur ‘technisch’ te houden, terwijl het voor burgers juist om heel emotionele zaken kan gaan.
Presikhaaf als voorbeeld We besluiten ons te verdiepen in een stadsvernieuwingsproject in Arnhem. Mede dankzij het enthousiasme en de bereidwilligheid van Nynke Verhoeven, communicatieadviseur bij de gemeente, valt de keuze op de wijk Presikhaaf. Hier worden woningen gesloopt, krijgt het park een opknapbeurt en wordt een groot winkelcentrum vernieuwd, allemaal in het kader van een omvangrijk ontwikkelingsplan. Meteen vanaf het begin is er zorgvuldig met de bewoners gecommuniceerd, niet alleen over de stadsvernieuwing zelf, maar ook over de vraag hoe de wijk weer leefbaar kan worden gemaakt.
Cultuur van vergadertijgers Op een mooie dag in mei ontvangt Verhoeven onze COP. Ze vertelt ons over de problemen in de wijk en stuurt ons daarna de straat op om mensen te interviewen. De opdracht is om mensen naar hun kant van het verhaal te vragen. In teams van twee collega’s bezoeken we bewoners, gemeenteambtenaren, medewerkers van het wijkcentrum en mensen van de woningcorporaties. ’s Middags inventariseert Verhoeven de resultaten van onze gesprekken. Die leveren een rijk beeld op van de verschillende
22
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
een gemeenteambtenaar. Niet alleen ambtenaren, ook bewoners blijken de neiging te hebben om over van alles en nog wat te willen overleggen, zelfs als dat helemaal nergens toe leidt, bijvoorbeeld omdat zaken al vastliggen. Ook blijkt er al snel een cultuur van ‘vergadertijgers’ te ontstaan. Iedereen is het erover eens dat de uitgebreide communicatie rondom de vernieuwing van Presikhaaf nuttig is, en dat hierdoor misverstanden en conflicten – en dus overbodige kosten – kunnen worden voorkomen. Wel is het de kunst, zo concluderen wij, om van tevoren duidelijk aan te geven waarover de discussies zullen gaan. Mensen hebben kaders nodig. Maar het vereist veel ervaring om die kaders van te voren goed te definiëren.
Een beetje braaf Als water-COP vonden wij het bezoek aan Presikhaaf buitengewoon interessant – en eigenlijk ook heel leuk. Het viel ons op dat zo’n stadsvernieuwingsproces toch meer emoties oproept dan wij vanuit het waterbeheer gewend zijn. “Een programma als dit raakt kennelijk dichter aan het leven”, zei een collega. Nynke Verhoeven van de gemeente is positief over de COP: “Je bent even uit de waan van de dag en de reflectie die daardoor ontstaat is enorm belangrijk.” In vergelijking met stedenbouwers vindt ze de watermensen wel ‘een beetje braaf ’. Maar dat bedoelt ze niet negatief: “Ze komen genuanceerd over, ze luisteren goed. In mijn omgeving van stedelijke projectleiders wordt er, denk ik, sneller met de vuist op tafel geslagen.” Inlichtingen: Erik van Slobbe, ARCADIS, telefoon: (055) 58 15 650, e-mail:
[email protected]
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
23
TEKST: ROB SCHRAUWEN EN WALTER JACOBS, ZLTO FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA
TEKST: THOMAS VAN SLOBBE FOTOGRAFIE: STICHTING WAARDE
“Sociaal leren betekent niet dat de betrokkenen het voortaan altijd
Een prettig bijverschijnsel van onze multiculturele
met elkaar eens zijn. Het betekent dat ze stoppen tegen elkaar te
samenleving is dat er een frisse, gevarieerde kijk
vechten, dat ze bereid zijn vertrouwen te hebben in de relatie die
op de natuur en het leefmilieu aan het ontstaan is.
ontstaat door het samen leren.” Deze uitspraak, opgetekend uit de
Veel allochtonen brengen hun eigen waarden en visies
mond van een van de betrokkenen bij het project Waterconservering
mee en verrijken daarmee onze beleving. De Stichting
2e generatie, vat kernachtig samen wat de basis is geweest van het
wAarde wil laten zien hoe iedereen daar z’n voordeel
succes van dit project én van de voorlopers ervan.
mee kan doen.
Multiculturele waardering van natuur en milieu Verspil geen water, zelfs al sta je midden in een oceaan
Beter grondwaterpeil dankzij pragmatische dialoog Investeren in sociaal kapitaal betaalt zichzelf terug ‘
ocial learning’ leidt tot blijvende gedragsveranderingen. Voorwaarden zijn vrijwilligheid, vertrouwen en heldere kaders. In verschillende waterprojecten – waaronder Beregenen op Maat, Watermanagement, Waterconservering 2e generatie en Actief Randenbeheer Brabant – zijn boeren, tuinders, waterschappen, provincies en natuurorganisaties samen op zoek gegaan naar praktische oplossingen. Ze stapten over ideologische posities heen en gingen heel pragmatisch met elkaar de dialoog aan.
S
Ontdekkingstocht Die dialoog heeft geresulteerd in creatieve ideeën en gemakkelijk toepasbare – maar effectieve – maatregelen voor het voorkomen van verdroging of waterverontreiniging. Zo’n proces is een ontdekkingstocht waarbij gezamenlijke belangen duidelijk naar voren komen en tegengestelde belangen worden gerespecteerd. Bij sociaal leren verandert het gedrag van mensen omdat ze willen, bij regulering door wetten en regels doordat ze moeten.
Regulering vergt meer controle en handhaving, wat een behoorlijke kostenpost kan vormen. Sociaal leren betekent verinnerlijking van probleem en oplossing: mensen voelen zich zelf probleemeigenaar en gaan zelf op zoek naar oplossingen. Veranderingsprocessen zullen daardoor evenwichtiger en prettiger verlopen. Sociaal leren levert sociaal kapitaal op, een bron voor blijvende gedragsverandering.
oor het voetlicht brengen hoe allochtonen kunnen bijdragen aan natuur- en milieubescherming – dat is de taak die Stichting wAarde uit Beek-Ubbergen, samen met een aantal andere organisaties, op zich heeft genomen. Een van hun middelen om zichtbaar te maken hoe we van andere culturen kunnen leren, is het project ‘Multiculturele waardering van natuur en milieu’.
V
Voor dit project werden verschillende groepen allochtonen geïnterviewd over hun beleving van natuur en milieu. Aan de hand van die gesprekken is gekeken welke aspecten specifiek zijn voor de diverse landen van herkomst en welke als voorbeeld kunnen dienen. De meest in het oog springende aspecten zijn vervolgens door kunstenaars uitgewerkt.
Nauwelijks controle en handhaving Sociaal leren kost en tijd en geld, maar is die investering zeker waard. In het project Waterconservering 2e generatie bijvoorbeeld, slaagde men erin om 2,8 miljoen kubieke meter extra water vast te houden. Dat werd onder andere bereikt door het aanleggen van stuwtjes in perceelsloten, te bedienen door de agrariërs zelf. Van controle en handhaving is nauwelijks sprake; de genomen maatregelen zijn immers van de agrariërs zelf. Zij voelen zich zelf verantwoordelijk voor goed waterbeheer op hun percelen. “Niet één stuw was geïnstalleerd als we de regels hadden gevolgd”, stelt een deelnemer aan het project. Kennelijk loont het de moeite om ‘social learning’ in te zetten als volwaardig beleidsinstrument. Inlichtingen: Rob Schrauwen, ZLTO Projecten, telefoon: (013) 58 36 208,
Marokkaanse traditie: spaarzaam met water Marokkanen bijvoorbeeld, blijken een lange traditie te hebben van zorgvuldig omgaan met water. Zelfs al sta je midden in een oceaan, verspil het niet, zeggen zij. Spaarzaam watergebruik is een must, geen overbodige luxe. Met dit principe kunnen mensen van Marokkaanse afkomst een waardevolle voorbeeldfunctie vervullen. Op de poster ‘Water heeft waarde’ is dit op artistieke wijze uitgebeeld.
Legendarische schoonheid Mensen van Antilliaanse komaf zijn vaak opgegroeid met een heel ander gevoel voor hun leefomgeving dan autochtone Nederlanders. Milieu is niet oppervlakkig, en dat weten zij als geen ander. De schoonheid onder het Caraïbische zeeoppervlak is legendarisch. Peilloze diepten, schitterende vissen, unieke koralen... En glashelder water dat, na een proces van ontzilting, ook als drinkwater wordt gebruikt. Om te zorgen dat deze schoonheid ook schoon blijft, wordt er veel aandacht besteed aan het voorkomen en opruimen van zwerfafval. De poster ‘Milieu reikt diep’ is hierop geïnspireerd. De bedoeling van de posters is dat allochtone en autochtone Nederlanders zich wederzijds laten inspireren bij het aangaan van een binding met de leefomgeving. De posters komen op openbare gelegenheden te hangen en worden begeleid met een educatieve tekst. Inlichtingen: Thomas van Slobbe, Stichting wAarde, telefoon: (024) 68 44 836, e-mail:
[email protected]
e-mail:
[email protected]
24
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
25
TEKST: LONNEKE VISSERS FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA EN JUR BOSBOOM
In oktober 1998 werd Groningen overvallen door zeer hoge waterstanden. Het water kwam met vliegende vaart uit Drenthe de provincie binnen. Groningse kanalen konden de toevloed niet aan: het Groninger Museum moest met zandzakken worden gebarricadeerd, en in Groningen-Zuid moesten ziekenhuispatiënten in allerijl naar veiliger oorden worden gebracht. Ternauwernood kon men voorkomen dat Winschoten onder water zou lopen, en wel door de Tussenklapperpolder vol te laten stromen.
Lotgenotencomité bedingt goede voorwaarden voor gedupeerde boeren Provincie wijst Ulsderpolder aan als noodbergingsgebied “
n één klap werd duidelijk dat onze waterhuishouding niet op alle omstandigheden is berekend”, zegt Henk Bleker, gedeputeerde voor Landbouw, Natuur en Water in de provincie Groningen. Samen met onder andere de waterschappen Noorderzijlvest en Hunze en Aa’s boog de provincie zich over de vraag hoe het watersysteem kon worden afgestemd op de eisen van de eenentwintigste eeuw. “We hebben toen een plan gemaakt dat vooruit keek tot aan het jaar 2030”, vertelt Bleker. “Daarbij gingen we uit van een veiligheidsnorm van 1:300, dat wil zeggen dat we waterstanden wilden kunnen tackelen die één keer in de driehonderd jaar kunnen voorkomen. De belangrijkste elementen in het plan waren het ophogen van kaden, het creëren van extra gemaalcapaciteit en het aanwijzen van dertien noodbergingsgebieden, waarvan tien natuurgebieden en drie landbouwpolders.”
I
het zou omarmen. Want, dachten we, iedereen herinnert zich de ramp uit 1998 nog levendig, niemand wil zoiets nog een keer meemaken, dus iedereen is bereid om onder élke voorwaarde mee te werken.”
Kopers haakten af Diana Boekhorst, boerin uit de Ulsderpolder, vernam per brief en via TV Noord dat ook ‘haar’ polder was aangewezen als noodbergingsgebied. “Wij waren op dat moment net van plan om ons bedrijf te verkopen. Toen bleek dat de Ulsderpolder was aangewezen voor waterberging, haakten de potentiële kopers meteen af. Ook productafnemers lieten het afweten: in het slib van het Winschoterdiep zitten namelijk schadelijke stoffen en die zouden bij het binnenlaten van het water op ons land terecht kunnen komen. Hoe de overheden zouden omgaan met alle schade aan de bedrijven, dat wisten we niet. Er was veel onduidelijkheid.”
Iedereen zou het plan omarmen “We hebben het plan opgesteld zonder overleg met de direct betrokkenen”, vervolgt Bleker. “Twee jaar na de wateroverlast brachten we het naar buiten in de veronderstelling dat iedereen
26
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
“We waren overtuigd van onze goede aanpak”, zegt Bleker. “Maar er was veel weerstand. Was het echt nodig zo’n extreme veiligheidsnorm te handhaven? Het werd gebracht alsof de boeren juist blij moesten zijn dat ze in een noodbergingsgebied zaten, omdat zij een goede schaderegeling zouden krijgen. Tijdens bijeenkomsten liepen de gemoederen hoog op. Ook binnen de politiek begon men aan de aanpak te twijfelen. We hadden een formeel besluit, maar het plan werd niet meer gedragen. We kwamen in een impasse terecht.”
Veiligheidsnorm voorlopig versoepeld “Vanuit de drie landbouwpolders zijn wij toen onze eigen weg ingeslagen en hebben we een lotgenotencomité opgericht”, vertelt Boekhorst. “Samen met een adviesbureau hebben we alternatieven uitgewerkt en onderbouwd.” Bleker: “Daar mag je als overheid heel blij mee zijn, want boeren zijn tenslotte de praktijkdeskundigen. We hebben de alternatieven besproken met het comité, en zijn op hun uitnodiging op excursie gegaan. We wilden weten waar de mensen zich zorgen over maakten. Ondertussen spraken we intern over een koerswijziging. We besloten zo snel mogelijk de norm van 1:100 te realiseren en pas na 2015 verder te discussiëren over een norm van 1:300. Dat betekende dat er nu nog maar één landbouwpolder aangewezen hoefde te worden, in plaats van drie. Concreet: de boeren in de Ulsderpolder draaien op voor de veiligheid van anderen. Als ze dat een te zware claim op hun bedrijfsvoering vinden, moeten wij daar een oplossing voor bedenken. Daarom bieden we deze boeren de mogelijkheid hun bedrijf aan ons te verkopen. Verder hebben we nog een aantal suggesties van het comité overgenomen. De vertrouwensbasis is langzaam hersteld. Er is weer ruimte gekomen voor persoonlijk contact en daar gaat het om tijdens dit soort processen. We zijn duidelijk geweest in ons standpunt: over de aanwijzing van de polder valt niet meer te discussiëren, wel over de condities waaronder een en ander gebeurt.”
De meesten blijven boer “Ondanks de verschillende inzichten blijft de discussie open en dat is prettig samenwerken”, vindt Boekhorst. “De communicatie tussen de provincie en de boeren is nu goed; menig bestuurder kan daar een voorbeeld aan nemen.” Het bedrijf van Boekhorst is inmiddels verkocht aan de provincie. Hun grond kan nu door de overige boeren worden gekocht. Bleker: “Tot 1 december 2006 kunnen ook de anderen hun bedrijf verkopen. Maar het overgrote deel blijft boer, en ik geef ze geen ongelijk. Ze zitten tenslotte wel in een van onze mooiste landbouwpolders!” Inlichtingen: Joske Kluvers, provincie Groningen, telefoon: (050) 31 64 139, e-mail:
[email protected] Diana Boekhorst, boerin Ulsderpolder, telefoon: (0597) 655 273, e-mail:
[email protected]
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
27
Henk Nobbe (l) en Jan Adams
TEKST: JAAP VAN PEPERSTRATEN FOTOGRAFIE: JAN VAN IJKEN
Een flinke plensbui en de
steld waarin ook de klimaatverandering tot 2050 is meegenomen. Tot slot is er met deskundigen overlegd om inzicht te krijgen in de hoogte van de vergoeding, gebaseerd op de agrarische marktwaarde. De vraag aan Jan Adams is wat zijn eerste reactie was toen hij van de vergoedingsregeling hoorde. “In feite werd het land al gebruikt voor waterberging. Want als het hard regent, loopt het onder en dat hou je niet tegen. Ik zie het als de legalisering van een gedoogsituatie. Wat wel anders is, is het feit dat de grond nu ook als waterbergingsgebied bestemd gaat worden. In het gemeentelijke bestemmingsplan komt het als zodanig te staan. Daardoor verandert er wel iets. Maar over het geheel genomen denk ik dat het een heel goede regeling kan zijn, afhankelijk van de feitelijke compensatie.”
weilanden staan onder water. Gelet op de komende klimaatverandering is de kans groot dat dat vaker zal gebeuren. De boeren zijn niet blij met hun ondergelopen land. Tegelijkertijd is er meer ruimte nodig om water te bergen, zodat de stedeling droge voeten houdt. Om dat te realiseren, heeft Waterschap Vallei & Eem een vergoedingsregeling voor wateroverlast vastgesteld. Boeren krijgen geld in ruil voor de berging van water op hun land.
Waterschap Vallei & Eem wil regeling aan de keukentafel bespreken Vergoedingsregeling voor waterberging op boerenland p een zonnige voorjaarsdag met zon, bloesem en tierelierende vogels alom praten we op het erf van boer Jan Adams over de vergoedingsregeling. Zijn boerderij staat in de buurt van Bennekom, dat tussen Ede en Wageningen ligt. We zitten buiten aan tafel en niets doet in de verte denken aan wateroverlast. Maar bij de hevige regenval in 1998 stond de boel toch maar mooi onder water. En dat was niet voor de eerste keer. Sterker nog: als gevolg van de klimaatverandering zullen de weilanden hoogstwaarschijnlijk vaker onder water komen te staan.
O
De Commissie Waterbeheer 21ste eeuw (WB 21) heeft het begrip Ruimte voor Water op de agenda gezet. Om te bereiken dat we droge voeten houden, moet er ruimte voor water gecreëerd worden. “Maar in dit gebied gaat het niet zozeer om het maken van nieuwe ruimte, maar meer om het bestemmen van ruimte die we momenteel hebben.” Dit zegt Henk Nobbe, senior medewerker waterhuishouding bij Waterschap Vallei & Eem. “De vergoedingsregeling kun je zien als een uitwerking van WB 21. Ik denk dat wij een van de eersten zijn die dit voor het hele beheersgebied op deze manier doen.”
Rekenmodel Voor het opstellen van de vergoedingsregeling is het waterschap niet over één nacht ijs gegaan. Eerst zijn er luchtfoto’s uit 1998 bestudeerd. Gekeken werd naar welke weilanden onder water stonden. Daarna werd de neerslagstatistiek bestudeerd om te kijken hoeveel regen er gevallen was en hoe zeldzaam die gebeurtenis was. Ook werd van het hele gebied opnieuw de hoogte gemeten en in kaart gebracht. Vervolgens is er een rekenmodel opge28
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Henk Nobbe: “In totaal willen we met behulp van de vergoedingsregeling drie waterbergingsgebieden realiseren in ons beheersgebied. Die gebieden liggen allemaal aan de rand van de stad. Het is duidelijk dat dat ook heel interessante plekken zijn voor woningbouw en de aanleg van bedrijventerreinen. Om te voorkomen dat die gebieden dáárvoor worden aangewezen, zullen ze in 2007 worden aangewezen als waterbergingsgebieden. Dat gebeurt via de keur – een soort politieverordening van het waterschap – en in de bestemmingsplannen van de zeven betreffende gemeenten. Maar we zijn nu al begonnen om met de landeigenaren in gesprek te komen, met als doel om gezamenlijk een goede vergoedingsregeling tot stand te brengen.”
Persoonlijke toelichting Tot mei 2005 zijn er twee informatieavonden geweest waarop de vergoedingsregeling voor de landeigenaren werd geïntroduceerd. Ook zijn ze via brieven over de vergoedingsregeling geïnformeerd. In totaal gaat het om ruim 110 landeigenaren. In het voorjaar en de zomer van 2005 hebben ze opnieuw een brief gekregen, maar nu met een berekening erbij die laat zien wat de vergoedingsregeling precies voor hen inhoudt. Henk Nobbe en collega’s zullen bij de landeigenaren via gesprekken aan de keukentafel een toelichting geven op de regeling. Uiteindelijk is het de bedoeling dat er een overeenkomst wordt afgesloten voor dertig jaar [zie kader]. De vergoedingen worden vooraf verstrekt.
Agrarische waarde Henk Nobbe: “Een aantal gebieden bevindt zich aan de stadsrand. Mogelijk zijn er landeigenaren die hopen dat een gemeente of projectontwikkelaar hun grond wil kopen voor de aanleg van een nieuwe woonwijk of een bedrijventerrein. Door dat land als waterbergingsgebied in het bestemmingsplan op te nemen, willen wij dat nu juist voorkomen. Onze berekening is gebaseerd op de agrarische waarde. We zullen de reacties van de landeigenaren moeten afwachten als we langskomen, maar over het algemeen ben ik wel hoopvol. Het zal zeker ook niet overal gemakkelijk gaan. De mensen moeten zich de materie ook een beetje eigen maken, bijvoorbeeld de berekening van de schadevergoeding. Ik sluit niet uit dat we eerst nog een poosje tegen elkaar aan moeten praten voordat er wederzijds begrip ontstaat.”
Vergoedingsregeling kent vijf klassen Waterschap Vallei & Eem wil met behulp van de vergoedingsregeling drie waterbergingsgebieden in zijn beheersgebied realiseren. In totaal beslaan deze gebieden 675 hectare. De regeling bestaat uit een jaarlijkse vergoeding voor gewasschade en een eenmalige vergoeding voor de waardedaling. Beide vergoedingen kennen vijf klassen die erop neerkomen dat hoe vaker het gebied naar verwachting zal onderlopen, hoe hoger de vergoeding is. De vergoeding wordt vooraf gegeven. Voor de vergoedingsregeling wordt een overeenkomst gesloten met de landeigenaar voor een periode van dertig jaar. Eens per vijf jaar wordt gekeken of de hoogte van de vergoeding voor gewasschade nog actueel is. De vergoedingsregeling geldt niet voor gebieden met een natuur- of een recreatiefunctie.
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
29
TEKST: ERIK ARKESTEIJN FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA
Het project ‘Duik in water!’, een initiatief van het Nederlands Agrarisch Jongeren Kontakt (NAJK), werd op 18 mei 2005 afgesloten met een goed bezochte eindbijeenkomst. Een van de aanwezigen was minister Veerman, met in zijn kielzog een aantal lokale en regionale bestuurders. De discussies op deze dag draaiden al snel weer om geld. Erg belangrijk inderdaad, maar eerder in het ‘Duik in water!’-project was ook een andere, minstens zo belangrijke bottleneck blootgelegd: Ondertussen heeft Jan Adams een overzichtskaart van het gebied op tafel gelegd. In één oogopslag is te zien dat het wel begrijpelijk is dat stukken land bij hevige regenval onder water lopen. We zien een laaggelegen gebied waar het Valleikanaal doorheen loopt. Met kleuren is aangegeven welke stukken land bij aanhoudende regen onder water komen te staan. De donkerblauwe gebieden zijn het eerst aan de beurt, dan volgt lichtblauw, groen, geel en rood. Jan Adams: “Hier op de kaart zijn ook de gebieden aangegeven die in 1998 zijn ondergelopen. Het waterbergingsgebied waar we nu over praten, is iets groter, omdat rekening is gehouden met klimaatverandering.”
Twee miljoen euro Henk Nobbe: “Iedere vijf jaar gaan we voor de gewasschade kijken of de regeling nog reëel is of dat deze moet worden aangepast. Over het geheel genomen vind ik het een goede regeling, maar ik kan me voorstellen dat er landbouwers zijn die zich afvragen wat hun boven het hoofd hangt. Voor de hele regeling hebben we twee miljoen euro uitgetrokken, waarvan 1,2 miljoen voor de vergoedingen en acht ton voor het treffen van allerlei fysieke maatregelen als die nodig blijken te zijn.” Jan Adams: “Sommige collega’s van mij zeggen dat de vergoedingsregeling niet zo veel oplevert, omdat ze uitgingen van een hogere eenmalige vergoeding voor de waardedaling. Over de hoogte van die vergoeding zou je kunnen twisten, maar in z’n geheel vind ik de vergoeding acceptabel, zeker gezien de kans dat het land onder water loopt en de jaarlijkse vergoeding voor gewasschade. Maar goed: je bent uiteindelijk niet verplicht om te tekenen. Daar ben je vrij in. Je kunt ook niet tekenen en een planschade indienen. Dan moet je maar afwachten of je daarin gelijk kunt krijgen.” Inlichtingen: Waterschap Vallei en Eem, Henk Nobbe, telefoon: (033) 43 46 000
30
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
het gebrek aan vertrouwen tussen boer en waterschap.
Duik in water! “
onge boeren weten maar weinig over water”, zegt Nicolaas van Everdingen, projectleider van ‘Duik in water!’. “Dat laat je namelijk over aan het waterschap. Maar in dit project hebben we met die boeren gekeken wat ze zélf kunnen doen als er waterproblemen zijn. Want daar is namelijk veel winst mee te behalen, zowel voor de boer als voor het waterschap.”
J
Achter de vodden Een bijeenkomst in Helmond bijvoorbeeld, ging over waterkwaliteit, en dan met name over de Kaderrichtlijn Water. In de vorm van een spel moesten jonge boeren in tweeënhalf uur tijd voor elkaar krijgen wat de waterschappen tot 2015 te doen staat. “Iedere boer moest een sloot op zijn land nemen, plus een natuurlijk water, en die Kaderrichtlijn-proof maken”, zegt Van Everdingen. “Alle maatregelen die je als boerenbedrijf kunt treffen, mochten ze erop loslaten. Vervolgens hebben we twee kolommen naast elkaar gezet: links noteerden we de prijs van de maatregelen als het waterschap die zou treffen, rechts de prijs als de boeren daar zelf voor zouden zorgen, als groene of blauwe dienst. In het laatste geval bleek het waterschap goedkoper uit te zijn, terwijl de boeren extra inkomsten genereerden. Dan krijg je interessante discussies. Het mooie was dat de boeren niet alleen meer inzicht kregen in de Kaderrichtlijn en wat die voor hen gaat betekenen, maar dat ze ook beter gingen begrijpen waarom het
waterschap ze er zo mee achter de vodden zit. Dat het waterschap het niet allemaal zelf verzint en dat iedere boer, niet alleen in Nederland maar in heel Europa, ermee aan de slag moet. Een heel verhelderend spel dus.”
Inspraak vaak te laat Maar helaas komen boer en waterschap in de meeste gevallen niet zo eenvoudig bij elkaar. Waterschappen hebben de neiging een juridisch dichtgetimmerd plan te ontwikkelen, dat de streek in te schieten en de boeren dán pas inspraak te geven, heeft Van Everdingen gemerkt. “Ze zouden veel meer moeten uitleggen en hun plannen veel meer open moeten houden, zodat de boeren nog een wezenlijke inbreng kunnen hebben – ook als dat extra geld en middelen kost. Kijk maar naar het referendum van 1 juni. Veel mensen stemden tegen de Grondwet, niet omdat ze tegen Europa waren, maar omdat ze de invloed op het eigen dagelijks leven niet konden overzien. Dus dan verwijzen ze zo’n voorstel één op één naar de prullenbak. Diezelfde reactie zie je ook vaak bij boeren als het waterschap een plan de streek in schiet. Met als gevolg dat het waterschap weer opnieuw kan beginnen. Ja, en als je dan komt praten, dan ben je bij voorbaat verdacht.”
Prikkeldraadniveau De schaalvergrotingen van de laatste jaren hebben de relatie tussen boer en waterschap ook geen goed gedaan, vreest Van Everdingen. “Een boer stapt niet zo makkelijk naar een glimmend hoofdkantoor in de grote stad, veertig kilometer verderop. ‘Wat doe ik hier?’ denkt hij dan. ‘Ze weten niet eens over welke sloot ik het heb.’ Hij wil met iemand praten die het gebied kent.” Volgens Van Everdingen is daar wel degelijk wat aan te doen. “Het waterschap zou regiocommissies of -kantoren in het leven kunnen roepen. Op dat niveau kun je heel praktische dingen bespreken waar op bestuursniveau geen tijd voor is. Voor de boeren is het cruciaal dat de zaken op prikkeldraadniveau goed geregeld zijn. Dat geeft vertrouwen, dat geeft draagvlak. En pas als dát er is, kan het waterschap met grotere vragen komen.” Inlichtingen: Nicolaas van Everdingen, NAJK, telefoon: (030) 27 69 863, e-mail:
[email protected]
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
31
TEKST: ERWIN ALBRECHT FOTOGRAFIE: HOOGHEEMRAADSCHAP VAN RIJNLAND
De zoektocht van de waterbeheerders naar geschikte bergingslocaties voor overtollig water verloopt niet zonder hindernissen. De meeste betrokkenen onderkennen weliswaar dat er in ons klimaat het een en Medeplichtig
ander aan het veranderen is, maar dat betekent nog
Het proces dat op gang kwam met de inbreng van de kerngroep, laat zich moeilijk in een paar woorden vatten. In eerste instantie hadden de bewoners het nodige wantrouwen tegen het initiatief. Ze waren bang medeplichtig gemaakt te worden. Tegelijkertijd realiseerden ze zich dat de huidige situatie ook niet ideaal was en dat er maatregelen nodig waren om het voortbestaan van het veenweidegebied met zijn bewoners te verzekeren.
niet dat ze het altijd eens zijn met de voorgestelde maatregelen. Ondertussen begint het hoogheemraadschap van Rijnland wel redelijk wat ervaring op te doen met de processen die bij zo’n zoektocht een rol spelen.
Toch geen berging Inmiddels zijn er, in samenspraak met de kerngroep, onderzoeken verricht naar de geohydrologische situatie van de Middelburg- en Tempelpolder. Daaruit is gebleken dat de polder alleen tegen zeer hoge kosten – en met een twijfelachtig rendement – als waterbergingslocatie kan worden ingericht. Vandaar dat provincie en waterschap alsnog hebben besloten om van de polder géén berging te maken.
Het proces is de boodschap n het beheersgebied van Rijnland ligt een typisch veenweidegebied, ingeklemd tussen Gouda, Boskoop, Bodegraven en Waddinxveen. Een cultuurlandschap dat zich kenmerkt door weidse vergezichten, water, weilanden en koeien. Maar ook een landschap met de nodige problemen, vooral voor de waterbeheerders. Onder leiding van de provincie Zuid-Holland en samen met het voormalige waterschap Wilck en Wiericke is het hoogheemraadschap van Rijnland hier het project Gouwe Wiericke West gestart.
I
Polders vormen diepe bak Twee polders vormen het hart van het gebied: de Tempelpolder en de polder Middelburg, in de wandelgangen de Middelburgen Tempelpolder, kortweg MT-polder genoemd. Een diepe bak, krap zes meter onder NAP, terwijl het omringende land op zo’n twee meter onder NAP ligt. Als gevolg van de diepe ligging is er een flinke kweldruk. Het opborrelende water haalt op sommige plaatsen een chloridegehalte van duizend milligram per liter. Maar het water is niet alleen chloriderijk, er is er ook nog eens véél van. Al met al komt er daardoor een aanzienlijke zoutvracht in het boezemstelsel van Rijnland terecht.
32
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Een tweede probleem waar het waterschap zich mee geconfronteerd ziet, is de slechte waterkwaliteit van de naastgelegen Reeuwijksche Plassen. Voedselrijkdom – het gevolg van gebiedsvreemd water – leidt daar tot troebel water, een eenzijdige visstand en een beperkte aanwezigheid van hogere waterplanten. Ten derde is er het boomteeltgebied in Boskoop. Boomtelers hebben goed water nodig, maar dat is lang niet altijd voorradig. Dan moeten ze water uit de boezem halen, ook al voldoet dat vaak niet aan hun eisen. Tel daarbij op: de zwakke sociaal-economische toestand van het gebied, de toenemende druk vanuit de Randstad op het Groene Hart, en de vraag om recreatie- en natuurgebieden – en het beeld is compleet.
Winwinwinwin-situatie In 2001 kwamen provincie en waterschappen met hun eerste globale plannen voor het aanpakken van de problemen. Tijdens voorlichtingsavonden en kleinschalige bijeenkomsten legden zij uit wat er volgens hen in het gebied aan de hand was en welke maatregelen zij voorzagen om daar wat aan te doen. Het ei van Columbus lag in dezelfde Middelburg- en Tempelpolder. Zou het geen optie zijn om daar water te bergen? Dat zou een aantal vliegen in één klap zijn! Immers, door de polder onder water te zetten zou er aanzienlijke tegendruk tegen de kwel worden gegeven, waardoor uiteindelijk de zoutbelasting van de boezem zou afnemen. Bovendien zou de watervoorraad in de polder ook gebruikt kunnen worden om de Reeuwijksche Plassen én de boomtelers van schoon water te voorzien. En verder zouden door de inrichting van de polder als bergingslocatie de natuur- en recreatiewaarden kunnen worden opgekrikt, waardoor het gebied de druk van het toerisme en de grote stad beter zou kunnen weerstaan. Kortom, een winwinwinwin-situatie.
Dreigende opstand Oké, er was nog een hobbeltje te nemen: de plaatselijke bevolking. Die zag niet zoveel in een bak water voor de deur. Of, in het geval van de bewoners en gebruikers van de polder, in de noodzaak plaats te maken voor water. Tijdens een bijeenkomst in het vroege voorjaar van 2004 bleek dat dan ook. Eigenlijk wilden de overheden nog een keer uitleggen wat hun plannen precies behelsden, en laten zien wat het doel was van de M.E.R.*-procedure die inmiddels was gestart. Maar de 350 aanwezigen waren niet erg te spreken over de gang van zaken. Niet alleen vanwege de inhoud van de verhalen en de uitgangspunten die door de overheden werden gehanteerd, maar vooral vanwege hun gevoel dat er wel óver hen, maar niet mét hen werd gesproken over de plannen. Een opstand dreigde. De drie initiatiefnemers trokken zich de boodschap aan. Voortaan zouden ze geen stap meer zetten zonder daar de bevolking over te informeren. Provincie en waterschappen nodigden de direct betrokkenen uit om deel te nemen aan een kerngroep van bewoners. Niet om weer uit te leggen wat de plannen waren, maar om te luisteren. Te luisteren naar de opvattingen en ideeën van degenen die het gebied het beste kenden.
Voor de bewoners is met dat besluit de kou voor een groot deel uit de lucht. Dat wil echter niet zeggen dat er geen maatregelen meer nodig zijn. Het ei van Columbus blijkt een lege dop, maar daarmee zijn de onderliggende problemen nog niet uit de wereld. Chloriderijke kwel, slechte waterkwaliteit en grote druk op het gebied – die problemen blijven bestaan en vragen nog steeds om een oplossing. Inmiddels hebben de gemeente Reeuwijk en de kerngroep onafhankelijk van elkaar een globaal voorstel voor de herinrichting van het gebied gedaan. Beide voorstellen vertonen grote overeenkomsten en zijn geïntegreerd tot één visie. De lessen die we uit dit project kunnen trekken liggen voor de hand: dat het verstandig is de direct betrokkenen vanaf het begin in het project mee te nemen, dat communicatie in dergelijke trajecten eerder gericht moet zijn op luisteren dan op zelf aan het woord zijn, en dat je bereid moet zijn om samen met burgers een proces in te gaan waarvan de afloop van te voren nog niet vaststaat.
Inlichtingen: Erwin Albrecht, Hoogheemraadschap van Rijnland, telefoon: (071) 30 63 063
* Milieu Effect Rapportage
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
33
TEKST EN FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA
De grote ruimte van Proefboerderij Zegveld is goed vol, op deze donderdagavond 10 maart 2005. Zo’n zeventig inwoners van Zegveld en Oud-Kamerik zijn op de informatieavond van het Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden afgekomen. De datum van de bijeenkomst is bewust geprikt vóór de vaststelling door het waterschapsbestuur van het nieuwe Watergebiedsplan, een plan waarin besluiten gaan vallen over het toekomstige peil en de inrichting van het watersysteem in houden. Ook in Zegveld en Oud-Kamerik is dat gebeurd. Van de veertig procent onderbemalen oppervlak bleek er hier, na berekeningen van het waterschap, uiteindelijk minder dan tien procent over te mogen blijven. En hoewel daar tegenover staat dat elk perceel een aanvaardbaar peil krijgt, zijn veel boeren toch niet blij met het opheffen van de onderbemalingen. Per slot van rekening moeten ze daarmee ook afstand doen van hun mogelijkheden om zelf het peil te beheersen.
het gebied. Op deze informatieavond hopen boeren en burgers van het hoogheemraadschap te horen of alle punten die ze het afgelopen jaar hebben ingebracht, ook echt in het plan zijn opgenomen. Een jaar samen optrekken, om met elkaar tot een zo goed mogelijk plan te komen, wordt afgesloten.
Ook op andere punten is flink strijd geleverd, met name in de deelgebieden waar vlak naast elkaar verschillende functies liggen die elk een ander peil vereisen. Landbouw en natuur bijvoorbeeld, of landbouw en (historische) bebouwing. Doordat het grondgebruik in het veenweidegebied zo sterk afhankelijk is van het water, blijkt het onmogelijk om iedereen tevreden te stellen. Maar wat blijkt óók? Dankzij de dialoog, waarbij mensen met verschillende meningen en achtergronden rond de tafel zitten, kan een groot deel van de problemen toch worden opgelost.
Burgerparticipatie in Zegveld en Oud-Kamerik Serie gebiedsavonden
et is geen gemakkelijk gebied om een peilbesluit voor vast te stellen. Zegveld en Oud-Kamerik liggen ten noorden van Woerden, midden in het Hollandse veenweidegebied. Het watersysteem is er niet rechttoe-rechtaan, zoals in de nieuwste polders; de vorm ervan is ontstaan door een eeuwenlange strijd tegen het water. Pas sinds de laatste decennia kan er, dankzij een verbetering van de gemalen, een aanvaardbaar waterbeheer worden gevoerd. Het peilbesluit dateert uit 1983 en is dringend aan herziening toe. Tot tweemaal toe heeft het hoogheemraadschap een nieuw peilbesluit voorbereid, maar beide keren stuitte dat op te veel weerstanden. De derde maal moet scheepsrecht zijn.
H
Dialoog met zakelijke aanpak Het hoogheemraadschap koos ervoor om burgers en boeren uit Zegveld en Oud-Kamerik actief te betrekken bij het opstellen van het nieuwe Watergebiedsplan. Maar dat bleek gemakkelijker gezegd dan gedaan. Burgerparticipatie, interactieve planvorming – het klinkt mooi, maar gaandeweg loop je ook tegen nadelen aan. Door betrokkenen hun zegje te laten doen, schep je soms verwachtingen die je niet kunt waarmaken. Om die reden besloot het hoogheemraadschap de dialoog op een zakelijke manier aan te gaan. Kaders en uitgangspunten werden duidelijk omschreven. En om aan te geven welke verantwoordelijkheden bij wie lagen, werd er een bestuurlijke route vastgesteld. 34
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Verschillende werkvormen worden toegepast in het dialoogproces, maar de nadruk ligt op een serie gebiedsavonden. In elke fase wordt er een georganiseerd. Het hoogheemraadschap presenteert dan de stand van zaken, maar laat ook ruimte voor discussie. Meningsvormende discussies vinden plaats in plenaire debatvorm, detailuitwerking gebeurt in deelgroepen. Het hoogheemraadschap zorgt voor voldoende kaartmateriaal, zodat betrokkenen met de kaart op tafel en met de stift in de hand kunnen discussiëren. Tijdens de gebiedsavonden kunnen boeren en burgers aangeven of ze prijs stellen op een veldbezoek van het hoogheemraadschap, om samen naar de plaatselijke situatie te kijken. Veel mensen maken gebruik van deze mogelijkheid. Na elke gebiedsavond stelt het hoogheemraadschap een beknopte nieuwsbrief samen, die direct wordt rondgestuurd. Alle informatie wordt bovendien toegankelijk gemaakt via de website. Vertegenwoordigers van de verschillende belangen in het gebied vormen een begeleidingsgroep. Zij zorgen voor afstemming onderling, maar ze zijn zich er terdege van bewust dat zaken op de gebiedsavonden worden gedaan.
Bewoners lijken ook wel waterbeheerders
Waterschappen en provincies worden strenger Een van de punten waarover het meest wordt gediscussieerd, is de onderbemaling. Dat zijn percelen waarvan het water verder wordt uitgemalen dan in het omliggende gebied, door middel van extra pompjes die bij de boeren in beheer zijn. Onderbemalingen zijn in de loop der tijd ontstaan voor percelen die iets dieper liggen dan hun omgeving. Een deel heeft een officiële vergunning, een ander deel wordt gedoogd. In sommige gedeelten van de veenweidegebieden is meer dan de helft van het oppervlak inmiddels onderbemalen. Maar de waterschappen en provincies worden strenger; de benodigde vergunningen worden niet meer zo makkelijk verstrekt. Het opstellen van een Watergebiedsplan is natuurlijk een gelegenheid bij uitstek om de aanwezige onderbemalingen nog eens goed tegen het licht te
De bewoners van het gebied zijn enorm betrokken bij het waterbeheer hier. Dat verklaart voor een deel de hoge opkomst bij de gebiedsavonden. De bewoners zijn zó afhankelijk van een goed waterbeheer dat ze maar al te graag met het hoogheemraadschap in discussie gaan. Alles willen ze weten, en hun eigen ideeën over hoe het waterschap het beter kan doen, steken ze ook niet onder stoelen of banken. Dat levert geanimeerde discussies op, waarbij de verschillende standpunten in luide bewoordingen en met veel illustrerende gebaren worden uitgewisseld. Of, zoals een bestuurslid het treffend typeerde: “Het lijkt wel of hier allemaal waterbeheerders wonen.” Inlichtingen: Rob Hoekstra, CLM Onderzoek en Advies, telefoon: (0345) 470 700, e-mail:
[email protected]
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
35
TEKST: JOS KROETS FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA
Voor het beheer en onderhoud van watergangen, waterkeringen en kunstwerken zetten de waterschappen soms externe aannemers, maar vaak ook eigen onderhoudsmedewerkers in. Die krijgen niet alleen te maken met nieuwe methoden van waterbeheer, nieuw beleid en nieuwe wetgeving, maar ook met een groeiende mondigheid van betrokkenen: de boer op zijn land, de burger in zijn achtertuin, de milieuactivist, de wandelaar. De onderhoudsmedewerker moet deze mensen goed te woord kunnen staan en de strategie en werkwijze van het waterschap overtuigend kunnen uitdragen. Andersom moet hij gevoelig zijn voor de signalen die in het veld op hem af komen, en deze terugkoppelen naar het waterschap. Voor de onderhoudsmedewerker anno 2005 zijn dus niet alleen technische, maar ook sociale en communicatieve vaardigheden van groot belang.
Onderhoudsmedewerkers zijn sleutelfiguren
aterschappen zijn vaak nauw betrokken bij het initiëren en aanleggen van nieuwe werken. Het creëren van draagvlak bij alle belanghebbenden is van essentieel belang voor het welslagen van dergelijke projecten. Daarom steken waterschappen steeds meer energie in het professionaliseren van de noodzakelijke communicatie rondom de aanleg van zo’n nieuw werk. Hiermee worden steeds betere resultaten behaald in de projecten, veelal door de communicatie reeds in het voortraject op te pakken en constant te koppelen aan technische kennis.
W
Met name deze medewerkers moeten goed kunnen communiceren. Maar hun opleiding en ervaring – net als die van de meeste andere mensen bij het waterschap – is gestoeld op techniek. Voor het versterken van sociale vaardigheden is weinig tot geen aandacht geweest. Het werk van de onderhoudsmedewerker bestond van oudsher overwegend uit het schoonhouden van de watergangen en taluds, om tijdens pieken wateroverlast te voorkomen en de waterafvoer te waarborgen. Inmiddels hebben de waterschappen ook een ecologische doelstelling meegekregen. Hun takenpakket is verbreed met waterberging, vertraagde waterafvoer, hogere kwaliteitseisen aan water en oevers, herinrichting van landelijk en stedelijk gebied, en invulling van ecologische structuren. In de praktijk betekent dit onder meer dat oevers, watergangen en beken – zowel in landelijk als in stedelijk gebied – op kansrijke plaatsen heringericht moeten worden, om vervolgens op een nieuwe manier ecologisch beheerd te worden. Het is van groot belang dat de onderhoudsmedewerker vaktechnisch wordt getraind in deze nieuwe benadering van waterbeheer, waarbij de nadruk moet liggen op de eigen praktijk en de eigen werkomgeving.
Sparringpartner
Attitude, klantgerichtheid én strategie
Een belangrijk onderdeel van de missie en strategie van waterschappen is het vergroten van de klantgerichtheid en het verbeteren van de communicatie. Klantgerichtheid speelt zowel intern, in de werkrelaties met collega’s en bestuur, als extern, in de dienstverlening aan klanten. Die klant ondervindt de gevolgen van het veranderende waterbeheer – lokale wateroverlast, verhoging van het grondwaterpeil, taluds en onderhoudspaden met hogere vegetatie – en is daar vaak niet blij mee. De onderhoudsmedewerker, die dagelijks met deze klanten in aanraking komt, moet dan een zodanige houding aannemen dat hij een sparringpartner wordt. In feite is hij een sleutelfiguur in het uitdragen van de strategie van het waterschap.
Ondertussen staan de waterschappen voor de uitdaging om hun gewijzigde missie en strategie vanuit het management naar de hele organisatie uit te dragen. Om het beleid te kunnen vertalen naar de uitvoering, moet iedereen gaandeweg doordrongen raken van het belang ervan. De training-op-maat om de attitude van de medewerkers te verbeteren, kan meteen worden aangegrepen om ook dit punt onder de aandacht te brengen. Een positieve houding, een grotere klantgerichtheid en de bereidheid om de nieuwe strategie te omarmen zijn uiteindelijk allemaal met elkaar verbonden. Inlichtingen: Jos Kroets, IPC-Groene Ruimte, telefoon: (026) 35 50 100
Sociale vaardigheden Veel van de werkzaamheden van waterschappen hebben echter betrekking op beheer en onderhoud van bestaande watergangen, waterkeringen en kunstwerken. De onderhoudsmedewerkers die deze werkzaamheden uitvoeren, zijn dagelijks in het veld te vinden. Zij vormen dan ook de ogen en oren van het waterschap. 36
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
Praktische training en begeleiding, toegesneden op de eigen praktijk en werkomgeving, kan de onderhoudsmedewerker de juiste handreikingen bieden om die communicatie met de klant aan te gaan.
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
37
TEKST: LONNEKE VISSERS FOTOGRAFIE: ERIK ARKESTEIJN
TEKST EN FOTOGRAFIE: ROB HOEKSTRA
Nieuwsgierigheid prikkelen Rob Beenakker, hoofd educatie van het Nederlands Watermuseum, vertelt: “Veel bestaand materiaal bleek vooral gericht te zijn op de ‘groene’ aspecten van water, terwijl wij juist ook veel aandacht besteden aan ‘grijze’ onderwerpen, zoals waterzuivering en waterbesparing. Dat wilden we terugzien in het educatiepakket. Met het nieuwe materiaal wordt de middenbouw aan de hand van de thema’s in je lijf, in huis en buiten door het programma geleid, voor de bovenbouw zijn dat de thema’s te vies, te weinig en te veel. Bij de voorbereiding in de klas, tijdens het museumbezoek zelf én in de verwerkingsles na afloop komen deze thema’s terug. Het educatiepakket is verrassend, prikkelt de nieuwsgierigheid en nodigt uit om te discussiëren.”
Spelenderwijs leren in het Nederlands Watermuseum
Het Nederlands Watermuseum in Arnhem is een doe-museum dat op sprankelende wijze informatie geeft over alle aspecten rond zoet water. Je kunt hier niet alleen van alles leren over water, je kunt er ook veel plezier aan beleven! KNHM ondersteunde het museum met een educatiepakket en met de realisatie van een waterspeeltuin.
Bronzen kikker met gouden bal Vorig jaar is er naast het museum ook een vrij toegankelijke waterspeelplaats geopend. KNHM en ARCADIS hebben daar hun schouders onder gezet. Zij zochten naar medefinanciers en maakten de eerste schetsen voor de speeltuin. “In het ontwerp is de kikker gebruikt als uitgangspunt”, vertelt Rob. “Met zo’n speels beest kunnen kinderen zich makkelijk identificeren. Een grote kikker op een muurtje trekt aan en daagt uit tot spelen. Dit bronzen exemplaar houdt een gouden bal vast; als je die aanraakt, komt er drinkwater uit zijn mond. Kinderen kunnen hier spelen met stuwen en sluisjes, fonteinen en pompjes. Met drijvende bladeren kun je naar de overkant van de speelplaats komen. Maar sommige onderdelen werken alleen als het water op een bepaalde manier stroomt. Je moet dus probleemoplossend te werk gaan. De speeltuin is zo opgezet dat voor alle speelelementen het water uit de Sint Jansbeek kan worden gebruikt. Omdat onze benadering van water niet alleen educatief, maar ook duurzaam is.” Inlichtingen: Rob Beenakker, Nederlands Watermuseum,
et watermuseum, dat in 2003 werd geopend, wordt veel bezocht door schoolklassen en andere groepen die iets over water willen opsteken. Samen met KNHM onderzocht het museum daarom wat er al aan educatief materiaal bestond en waar dat nog tekortschoot. Na overleg met diverse ‘waterpartijen’ werd er – in samenwerking met SOM Onderwijsen Milieuprojecten – een pakket samengesteld om de midden- en bovenbouw van basisscholen te begeleiden bij het museumbezoek.
H
38
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
telefoon: (026) 35 51 245, e-mail:
[email protected]
Waterdicht Ik ben het water en ik doe wat ik wil. Als ik wil maak ik je voor eeuwig stil, ik overspoel je en ik plet je fijn Wat is het toch heerlijk om de grootste te zijn. Dit zijn de beginregels van Water, dat in 2002 werd geschreven door de toen elfjarige Willem van Amerom uit Geldermalsen. Willem was een van de leerlingen die deelnamen aan het educatieproject ‘Ondergronds Rivierenland’, een project voor de twee hoogste groepen van het basisonderwijs in het rivierengebied. De leerlingen werden uitgedaagd om hun gevoelens over water in een gedicht te verwoorden. Daarbij stond hun eigen beleving centraal: water lijkt zo alledaags en gewoon, maar als je er goed over nadenkt, is het juist heel bijzonder.
Uit de stapel inzendingen werden door een jury 34 gedichten geselecteerd. Die werden niet alleen gebundeld in het boekje Waterdicht, maar ook afgedrukt op weerbestendige borden die een plaatsje kregen op markante waterplekken in het rivierengebied. Zo staan er sinds 2002 gedichten te pronken bij een aantal kenmerkende bruggen en pontjes over de Rijn en de Waal. Hoewel de 34 gedichten allemaal over water gaan, zijn ze toch heel verschillend van toon. Ze laten zien hoe kinderen uit het rivierengebied water beleven en wat water voor hen betekent. Water is schoon en water is vies. Water is rustig en water is woest. Water is zwemmen en water is verdrinken. De woorden spreken voor zich, zoals ook in het gedicht van de elfjarige Petra Denekamp uit Beesd: De eerste golf pakt mijn voet. De tweede pakt mijn kuit. En als de derde komt Ren ik hard het water uit.
Werkplaats voor de Leefomgeving • september 2005
39