PENSIOENREGLEMENT 2006
Gewijzigd per: 1 januari 2014 Goedkeuringsdatum : 17 december 2013 Definitieve versie
INHOUDSOPGAVE HOOFDSTUK I ALGEMENE BEPALINGEN .................................................................................... 4
INTRODUCTIE ...................................................................................................................... 4 ARTIKEL 1 - ALGEMEEN ........................................................................................................ 4 ARTIKEL 2 - DEELNEMERSCHAP ............................................................................................ 4 ARTIKEL 3 - PENSIOENAANSPRAKEN VAN DE DEELNEMERS .................................................... 5 HOOFDSTUK II GRONDSLAGEN VOOR DE BEPALING VAN DE PENSIOENAANSPRAKEN ... 6
ARTIKEL 4 - PENSIOENGEVEND MAANDSALARIS ..................................................................... 6 ARTIKEL 5 - FRANCHISE ....................................................................................................... 6 ARTIKEL 6 - DE MAANDELIJKSE PENSIOENGRONDSLAG ........................................................... 6 HOOFDSTUK III PENSIOENAANSPRAKEN .................................................................................. 7
ARTIKEL 7 - OUDERDOMSPENSIOEN ...................................................................................... 7 ARTIKEL 8 - PARTNERPENSIOEN ........................................................................................... 7 ARTIKEL 9 -TOESTEMMING PARTNER .................................................................................... 8 ARTIKEL 10 - W EZENPENSIOEN ............................................................................................ 9 ARTIKEL 11 - FISCALE GRENZEN ........................................................................................... 9 HOOFDSTUK IV UITKERINGEN ................................................................................................... 10
ARTIKEL 12 - VOORWAARDEN............................................................................................. 10 ARTIKEL 13 - VERVROEGING OF UITSTEL OUDERDOMSPENSIOEN .......................................... 11 ARTIKEL 14 - UITRUIL PARTNERPENSIOEN VOOR HOGER OUDERDOMSPENSIOEN.................... 13 ARTIKEL 15 - UITRUIL OUDERDOMSPENSIOEN VOOR HOGER PARTNERPENSIOEN.................... 13 ARTIKEL 16 - PENSIOEN OP TWEE LEVENS........................................................................... 13 ARTIKEL 17 - DEELTIJDPENSIOEN ....................................................................................... 14 ARTIKEL 18 - HOOG-LAAGUITKERING EN LAAG-HOOGUITKERING OUDERDOMSPENSIOEN......... 14 HOOFDSTUK V ZIEKTE, ARBEIDSONGESCHIKTHEID EN WERKLOOSHEID ......................... 15
ARTIKEL 19 - VOORTZETTING PENSIOENOPBOUW BIJ ZIEKTE EN ARBEIDSONGESCHIKTHEID .... 15 ARTIKEL 20 - SAMENLOOP OUDERDOMSPENSIOEN EN UITKERINGEN UIT HOOFDE VAN ARBEIDSONGESCHIKTHEID ................................................................................................. 17 ARTIKEL 21 - W ERKLOOSHEID ............................................................................................ 17 HOOFDSTUK VI SCHEIDING ....................................................................................................... 18
ARTIKEL 22 - BIJZONDER PARTNERPENSIOEN ...................................................................... 18 ARTIKEL 23 - PENSIOENVEREVENING BIJ SCHEIDING ............................................................ 19 .HOOFDSTUK VII EINDE DEELNEMERSCHAP, WAARDEOVERDRACHT EN AFKOOP ......... 20
ARTIKEL 24 - BEËINDIGING VAN HET DEELNEMERSCHAP ....................................................... 21 ARTIKEL 25 - W AARDEOVERDRACHT ................................................................................... 21 ARTIKEL 26 - AFKOOP VAN KLEINE PENSIOENAANSPRAKEN .................................................. 22 HOOFDSTUK VIII TOESLAGEN ................................................................................................... 23
ARTIKEL 27 – VOORWAARDELIJKE TOESLAGVERLENING ....................................................... 23 HOOFDSTUK IX FINANCIERING.................................................................................................. 24
ARTIKEL 28 - FINANCIERING VAN DE PENSIOENREGELING ..................................................... 24 ARTIKEL 29 - VERMINDERING VAN DE BIJDRAGE DOOR DE W ERKGEVER ................................ 24 ARTIKEL 30 - BETALING VAN DE PENSIOENEN ...................................................................... 25 HOOFDSTUK X INFORMATIEVERSTREKKING .......................................................................... 26 Paraaf: 2 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
ARTIKEL 31 - INFORMATIEVERSTREKKING DOOR DEELNEMERS, GEWEZEN DEELNEMERS, PENSIOENGERECHTIGDEN EN ANDERE AANSPRAAKGERECHTIGDEN ...................................... 26 ARTIKEL 32 - INFORMATIEVERSTREKKING DOOR HET PENSIOENFONDS ................................. 26 HOOFDSTUK XI OVERIGE BEPALINGEN ................................................................................... 29
ARTIKEL 33 - BEHOUD PENSIOENBESTEMMING .................................................................... 29 ARTIKEL 34 - HERZIENING PENSIOENREGLEMENT ................................................................ 29 ARTIKEL 35 - KORTEN PENSIOENAANSPRAKEN EN PENSIOENRECHTEN ................................. 30 ARTIKEL 36 - KLACHTEN- EN GESCHILLENREGELING ............................................................ 30 ARTIKEL 37 - HARDHEIDSCLAUSULE ................................................................................... 31 ARTIKEL 38 - ONVOORZIENE GEVALLEN .............................................................................. 31 HOOFDSTUK XII INWERKINGTREDING ..................................................................................... 32
ARTIKEL 39 - INWERKINGTREDING ...................................................................................... 32 HOOFDSTUK XIII OVERGANGSBEPALINGEN ........................................................................... 33
ARTIKEL 40 - AANVULLENDE BEPALINGEN BIJ PENSIOENREGLEMENTSWIJZIGING 2006 ........... 33 ARTIKEL 41 – AANVULLENDE BEPALINGEN ALS GEVOLG VAN DE COLLECTIEVE WAARDEOVERDRACHT OP 1 JANUARI 2013 VAN STICHTING PENSIOENFONDS FORTIS BANK NEDERLAND NAAR HET PENSIOENFONDS ............................................................................ 33 ARTIKEL 42 – AANVULLENDE BEPALINGEN ALS GEVOLG VAN DE WIJZIGING VAN HET OPBOUWPERCENTAGE EN DE PENSIOENRICHTLEEFTIJD PER 1 JANUARI 2014 ....................... 35 BIJLAGEN ...................................................................................................................................... 38
BIJLAGE 1 - DEFINITIES ...................................................................................................... 38 BIJLAGE 2 - RUILVOETEN ................................................................................................... 46 BIJLAGE 3 - FACTOREN BIJ AFKOOP .................................................................................... 56 BIJLAGE 4 - W IJZE WAAROP DE TOESLAG WORDT BEPAALD .................................................. 60 BIJLAGE 5 - PENSIOENGEVENDE TOESLAGEN ...................................................................... 61 BIJLAGE 6 - OMZETTINGSFACTOREN PARTNERPENSIOEN EN WEZENPENSIOEN VAN DE AANSPRAKEN WAARVAN DE INGANGSDATUM IS GEWIJZIGD ALS GEVOLG VAN DE COLLECTIEVE WAARDEOVERDRACHT VAN SPFBN NAAR HET PENSIOENFONDS……………………………… 62
Paraaf: 3 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk I Algemene bepalingen Introductie*1/2/3 Dit Pensioenreglement is een wijziging van het pensioenreglement 2000. Met ingang van 2006 heeft de Bank voor zijn Werknemers met een Nederlands arbeidscontract een voorwaardelijk geïndexeerde middelloonregeling met een Pensioenrichtleeftijd van 65 jaar geïntroduceerd. Ingegeven door de Wet verhoging AOW- en pensioenrichtleeftijd is de Pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2014 verhoogd van 65 naar 67 jaar en het opbouwpercentage van het ouderdomspensioen verlaagd van 2,15% naar 2,05% en van het partnerpensioen van 1,505% naar 1,435%. De tot 1 januari 2014 opgebouwde Pensioenaanspraken blijven verzekerd op basis van een Pensioenrichtleeftijd van 65 jaar. Voor de wijze waarop met verschillende Pensioenrichtleeftijden wordt omgegaan, wordt verwezen naar artikel 42 en Bijlage 1 van dit Pensioenreglement. Dit Pensioenreglement is ook van toepassing op de Werknemers van overige bij het Pensioenfonds aangesloten ondernemingen. Overeenkomstig de bepalingen van dit Pensioenreglement geeft het deelnemerschap recht op: ouderdomspensioen, partnerpensioen, bijzonder partnerpensioen en wezenpensioen. In de navolgende artikelen zijn de van toepassing zijnde regels uiteengezet. In dit Pensioenreglement hebben de begrippen beginnend met een hoofdletter de betekenis als aangegeven in Bijlage 1 (Definities). De Bijlagen bij dit Pensioenreglement vormen een integraal onderdeel van dit reglement. *1 *2 *3
De introductie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. De introductie is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. De introductie is bij besluit van 17 december 2013 met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd.
Artikel 1 - Algemeen In dit Pensioenreglement impliceert het gebruik van de mannelijke vorm ook de vrouwelijke vorm. Artikel 2 - Deelnemerschap 1. Aanvang deelnemerschap*1/2 Het deelnemerschap vangt aan op de datum van indiensttreding bij de Werkgever op voorwaarde dat de Pensioenovereenkomst op de Werknemer van toepassing is. Indien een onderneming conform het bepaalde in de Statuten toetreedt als Werkgever, vangt het deelnemerschap van de Werknemers van de betreffende onderneming niet eerder aan dan op het tijdstip waarop de betreffende onderneming met de Bank tot een zelfde groep is gaan behoren en is aangesloten bij het Pensioenfonds.
Paraaf: 4 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
2. Einde deelnemerschap*1 Het deelnemerschap eindigt: a. op de dag van overlijden van de Deelnemer; b. op de dag voorafgaande aan de Feitelijke Pensioendatum; c. op de dag van beëindiging van de arbeidsovereenkomst tussen de Deelnemer en de Werkgever anders dan wegens pensionering, overlijden, arbeidsongeschiktheid, vervroegd uittreden (VUT) of een daarmee vergelijkbare beëindigingovereenkomst waarin in de voortzetting van het deelnemerschap is voorzien, een en ander met inachtneming van de fiscale wet- en regelgeving; d. de dag dat het groepsverband als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek tussen de onderneming waar de Deelnemer in dienst is en de Bank wordt verbroken, tenzij het Pensioenfonds besluit, dat de onderneming conform het bepaalde in artikel 122 van de Pensioenwet bij het Pensioenfonds blijft aangesloten; e. op de dag van het eindigen van de arbeidsongeschiktheid bij of na beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de Werkgever, tenzij het Pensioenfonds besluit dat het deelnemerschap wordt voortgezet. *1 *
2
Lid 1 en lid 2 zijn bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. Lid 3 is bij besluit van 3 juni 2008 komen te vervallen. Lid 1 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd.
Artikel 3 - Pensioenaanspraken van de Deelnemers 1. Pensioenaanspraken van de Deelnemers Overeenkomstig de bepalingen van dit Pensioenreglement en met inachtneming van de bepalingen in de Statuten geeft het deelnemerschap recht op: a. ouderdomspensioen ten behoeve van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer; b. partnerpensioen ten behoeve van de Partner; c. bijzonder partnerpensioen ten behoeve van de Gewezen Partner; d. wezenpensioen ten behoeve van de Kinderen. 2. Evenredige pensioenopbouw*1/2 De verwerving van de pensioenaanspraken vindt gedurende het deelnemerschap evenredig in de tijd plaats, behoudens de aanspraak op wezenpensioen en het deel van de aanspraak op partnerpensioen dat ingeval van overlijden van de Deelnemer op grond van artikel 8 lid 2 boven hetgeen dat op grond van artikel 8 lid 1 reeds is opgebouwd ten tijde van het overlijden van de Deelnemer wordt toegekend. Het wezenpensioen en het in de vorige volzin bedoeld deel van het partnerpensioen zijn op risicobasis verzekerd. *1 Lid 2 is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. *2 Lid 2 is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Paraaf: 5 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk II Grondslagen voor de bepaling van de pensioenaanspraken Artikel 4 - Pensioengevend maandsalaris*1 Het pensioengevend maandsalaris is gelijk aan de som van het vaste genoten maandsalaris inclusief de aan de desbetreffende maand toe te rekenen vakantie-uitkering, 13de maand en de op grond van de voor de Werknemer geldende arbeidsvoorwaarden of de door de Werkgever aangemerkte pensioengevende salaristoeslagen, als vermeld in Bijlage 5 (Pensioengevende toeslagen), die door de Deelnemer in de desbetreffende maand zijn genoten. *1
Dit artikel is bij besluit van 20 december 2011met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Artikel 5 - Franchise*1/2/3/4 De Franchise per 1 januari 2014 bedraagt € 12.251. Dit is in de fiscale wetgeving het minimale bedrag dat past bij een pensioenopbouw van 2,05%. Bij wijziging van dat bedrag zal de Franchise worden aangepast, tenzij het Bestuur op grond van hetgeen in de ABN AMRO CAO is bepaald, anders beslist. *1 *2 *3 *4
Dit artikel is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2008 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 17 december 2013 met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd.
Artikel 6 - De maandelijkse pensioengrondslag De maandelijkse pensioengrondslag is gelijk aan het verschil tussen het pensioengevend maandsalaris en het product van een twaalfde deel van de Franchise en de Deeltijdfactor.
Paraaf: 6 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk III Pensioenaanspraken Artikel 7 - Ouderdomspensioen 1. Pensioenopbouw*1/2/3 De maandelijkse pensioenopbouw bedraagt, onverlet het bepaalde in artikel 11 lid 1 (fiscaal maximum ouderdomspensioen), 2,05% van de maandelijkse pensioengrondslag. Het ouderdomspensioen is gelijk aan de som van de opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en de toeslagen uit hoofde van artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening). De pensioenopbouw blijft achterwege indien en voor zover het ouderschapsverlof, langdurend zorgverlof, sabbatsverlof en/of generatieverlof na vijf maanden na de maand waarin het ouderschapsverlof, langdurend zorgverlof, sabbatsverlof en/of generatieverlof is begonnen, wordt voortgezet. 2. Ingang en einde uitkering*2 Het ouderdomspensioen gaat standaard in op de Pensioenrichtdatum en wordt uitgekeerd tot en met het einde van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt. De ingangsdatum van het ouderdomspensioen kan op grond van artikel 13 (Vervroeging of uitstel ouderdomspensioen) worden vervroegd of uitgesteld. *1 *2 *3
Lid 1 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. De leden 1 en 2 zijn bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Lid 1 is bij besluit van 17 december 2013 met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd.
Artikel 8 - Partnerpensioen 1. Pensioenopbouw*2/3 De maandelijkse pensioenopbouw bedraagt, onverlet het bepaalde in artikel 11 lid 2 (fiscaal maximum partnerpensioen), 1,435% van de voor de Deelnemer vastgestelde maandelijkse pensioengrondslag. Het partnerpensioen is gelijk aan de som van de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen en de toeslagen uit hoofde van artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening). De pensioenopbouw blijft achterwege indien en voor zover het ouderschapsverlof, langdurend zorgverlof, sabbatsverlof en/of generatie verlof na vijf maanden na de maand waarin het ouderschapsverlof, langdurend zorgverlof, sabbatsverlof en/of generatieverlof begonnen, wordt voortgezet. 2. Overlijden tijdens deelnemerschap*3 Bij overlijden van de Deelnemer tijdens het deelnemerschap wordt het partnerpensioen vastgesteld alsof de Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum zou hebben deelgenomen op basis van de maandelijkse pensioengrondslag geldend op het tijdstip van overlijden van de Deelnemer, waarbij voor de pensioengevende salaristoeslagen wordt uitgegaan van het gemiddelde van die salaristoeslagen in het jaar voorafgaande aan het overlijden van de Deelnemer. Bij overlijden van de Deelnemer die tijdens het deelnemerschap uit hoofde van ouderschapsverlof, langdurend zorgverlof, sabbatsverlof of generatieverlof geen pensioen opbouwt, wordt het partnerpensioen vastgesteld alsof de Deelnemer tot de Pensioenrichtdatum zou hebben deelgenomen op basis van de maandelijkse pensioengrondslag geldend op de dag voorafgaand aan het desbetreffende verlof van de Deelnemer, waarbij voor de pensioengevende salaristoeslagen wordt uitgegaan van het gemiddelde van die salaristoeslagen in het jaar voorafgaand aan de aanvang van het desbetreffende verlof.
Paraaf: 7 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
3. Overlijden na beëindiging deelnemerschap*2 Bij overlijden nadat het deelnemerschap is beëindigd, is het partnerpensioen gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die de Gewezen Deelnemer heeft verkregen bij het einde van het deelnemerschap, dan wel de aanspraak op het partnerpensioen die de Gepensioneerde heeft verkregen bij de pensionering, inclusief de nadien toegekende toeslagen uit hoofde van artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening). 4. Ingang en einde uitkering Het partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op het overlijden van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde en wordt uitbetaald tot en met het einde van de maand van overlijden van de Partner. 5. Eerdere Partners in de zin van het Pensioenreglement*2/3 Indien een Gewezen Partner recht op bijzonder partnerpensioen heeft of had kunnen verwerven indien geen gebruik zou zijn gemaakt van de mogelijkheid van conversie als bedoeld in artikel 23 lid 6 (Omzetting in eigen ouderdomsaanspraak Gewezen Partner) wordt het partnerpensioen berekend over de periode van deelnemerschap na het tijdstip van beëindiging van die eerdere Partnerrelatie. 6. Partnerpensioen en keuzes bij ingang ouderdomspensioen*1 Bij het vaststellen van de hoogte van het partnerpensioen wordt rekening gehouden met de gemaakte keuzes zoals bedoeld in Hoofdstuk IV (Uitkeringen). Indien de Deelnemer of Gewezen Deelnemer bij ingang van het ouderdomspensioen geen Partner heeft, wordt het opgebouwde partnerpensioen, voor zover niet toekomend aan een Gewezen Partner, omgezet in extra ouderdomspensioen op basis van de ruilvoet die volgens Bijlage 2 (Ruilvoeten) van toepassing is. *1 *2 *3
Lid 6 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2008 gewijzigd. Leden 1, 3 en 5 zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Leden 1, 2 en 5 zijn bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Artikel 9 -Toestemming Partner*1/2/3 De aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen kan zonder de schriftelijke toestemming van de (Gewezen) Partner niet worden verminderd, anders dan bij afkoop zoals voorzien in de Pensioenwet dan wel op grond van artikel 35 (Korten Pensioenaanspraken en Pensioenrechten). *1/2 Dit artikel is bij besluit van 12 april 2007 en bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. *3 Dit artikel is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Paraaf: 8 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Artikel 10 - Wezenpensioen 1. Hoogte Het wezenpensioen bedraagt voor elk Kind 20% van het volgens artikel 8 lid 2 (Overlijden tijdens deelnemerschap) of artikel 8 lid 3 (Overlijden na beëindiging deelnemerschap) vastgestelde partnerpensioen. 2. Kind vóór het einde van het deelnemerschap*1 Indien het Kind niet eerder dan op of na het einde van het deelnemerschap als Kind kan worden aangemerkt, zal geen recht op wezenpensioen worden verleend, tenzij sprake is van een ongeboren Kind waarvan de Deelnemer of Partner aantoonbaar in verwachting is op de dag van overlijden van de Deelnemer. 3. Ingang en einde uitkering Het wezenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgende op het overlijden van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde en wordt uitbetaald tot en met het einde van de maand waarin het Kind de leeftijd van 21 jaar bereikt, of, indien het Kind eerder overlijdt, tot en met de maand van overlijden van het Kind. 4. Verdubbeling wezenpensioen Het wezenpensioen wordt verdubbeld met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de Partner van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde eveneens komt te overlijden dan wel met ingang van de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde komt te overlijden terwijl zijn Partner reeds is overleden. *1
Lid 2 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd.
Artikel 11 - Fiscale grenzen 1. Pensioenopbouw van het ouderdomspensioen*1 De pensioenopbouw van het ouderdomspensioen stopt indien en voor zolang het fiscale maximum als bedoeld in de fiscale wet- en regelgeving voor ouderdomspensioen is bereikt. 2. Pensioenopbouw van het partnerpensioen*1 De pensioenopbouw van het partnerpensioen stopt indien en voor zolang het fiscale maximum als bedoeld in de fiscale wet- en regelgeving voor partnerpensioen is bereikt. 3. Fiscale maximering bij keuzes uit hoofde van hoofdstuk lV Bij de toepassing van de keuzes uit hoofde van hoofdstuk lV (Uitkeringen) worden de fiscale maxima uit de fiscale wet- en regelgeving in acht genomen. *1
De leden 1 en 2 zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd.
Paraaf: 9 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk IV Uitkeringen Artikel 12 - Voorwaarden 1. Keuze éénmalig op de pensioendatum*3 De keuzes bedoeld in dit Hoofdstuk vinden plaats met in achtneming van artikel 11 lid 3 (Fiscale maximering bij keuzes) en de bepalingen van artikel 13 tot en met 18 (Keuzes) en zijn na de Feitelijke Pensioendatum onherroepelijk. 2. Volgorde van de keuzes*3 De keuzes bedoeld in dit Hoofdstuk vinden plaats in navolgende volgorde: 1. een eventuele vervroeging of een eventueel uitstel (artikel 13), waaronder eventueel deeltijdpensioen (artikel 17), 2. een eventuele uitruil, waaronder mede begrepen pensioen op twee levens (artikel 14, 15 en 16), en 3. een eventuele variatie in hoogte van het ouderdomspensioen (artikel 18). 3. Schriftelijk verzoek om vervroeging, uitstel, deeltijdpensioen of hoog-laaguitkering*1/2/4 Een schriftelijk verzoek van de Deelnemer om uitstel (artikel 13) of deeltijdpensioen (artikel 17) wordt door het Pensioenfonds ingewilligd, indien de Deelnemer het voornemen tot de keuze minimaal zes maanden vóór de gewenste pensioendatum, maar in ieder geval zes maanden vóór de Pensioenrichtdatum ter instemming aan de Werkgever heeft voorgelegd en deze met het deeltijdpensioen of het uitstel schriftelijk instemt en daarnaast de Deelnemer de schriftelijke instemming van de Werkgever ten minste één maand voor de gewenste pensioendatum, maar ten minste één maand vóór de Pensioenrichtdatum aan het Pensioenfonds heeft verstrekt. Een schriftelijk verzoek van de Deelnemer om vervroeging (artikel 13) wordt door het Pensioenfonds ingewilligd, indien het verzoek ten minste één maand vóór de gewenste pensioendatum aan het Pensioenfonds is voorgelegd. Een schriftelijk verzoek van de Gewezen Deelnemer of de Gewezen Partner die op grond van conversie een eigen aanspraak op ouderdomspensioen heeft verworven, om vervroeging of uitstel (artikel 13) wordt, mits aan alle overige vereisten is voldaan, door het Pensioenfonds ingewilligd, indien de Gewezen Deelnemer of de Gewezen Partner het voornemen tot de keuze ten minste één maand vóór de gewenste pensioendatum, maar ten minste één maand vóór de Pensioenrichtdatum aan het Pensioenfonds heeft voorgelegd. Een schriftelijk verzoek van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer om een hooglaaguitkering (artikel 18) wordt door het Pensioenfonds ingewilligd, indien het verzoek ten minste één maand vóór de gewenste pensioendatum, maar ten minste één maand vóór de Pensioenrichtdatum aan het Pensioenfonds is voorgelegd. 4. Schriftelijk verzoek bij uitruil*2/3 Een schriftelijk verzoek van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer om uitruil van partnerpensioen voor een hoger ouderdomspensioen (artikel 14), uitruil van ouderdomspensioen voor hoger partnerpensioen (artikel 15) of pensioen op twee levens (artikel 16) wordt door het Pensioenfonds ingewilligd, indien de Deelnemer of Gewezen Deelnemer het voornemen tot de keuze ten minste één maand vóór de gewenste pensioendatum, maar ten minste één maand vóór de Pensioenrichtdatum aan het Pensioenfonds heeft voorgelegd.
Paraaf: 10 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
5. Toestemming Partner*2 Voor elke keuze als bedoeld in dit hoofdstuk die leidt tot een vermindering van het partnerpensioen is de schriftelijke toestemming van de Partner vereist. 6. Ruilvoeten*3/4/5 De ruilvoeten in het kader van artikel 13 tot en met 18 gelden telkens voor een periode van een kalenderjaar en worden jaarlijks bepaald op basis van de ultimo van het tweede, daaraan voorafgaande jaar door het Pensioenfonds gehanteerde actuariële grondslagen. Hierbij wordt collectieve actuariële gelijkwaardigheid in acht genomen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Het Pensioenfonds neemt de bepalingen ter zake van de vaststelling van de ruilvoeten bij of krachtens de Pensioenwet steeds in acht. De ruilvoeten zijn opgenomen in Bijlage 2 (Ruilvoeten). De ruilvoeten worden in Bijlage 2 (Ruilvoeten) opgenomen zodra deze door het Bestuur zijn vastgesteld en gelden op het moment dat de keuze wordt geëffectueerd. *1 *2 *3 *4 *5
Lid 3 is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd. Lid 3, lid 4 en lid 5 zijn bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd. Leden 1, 2, 4 en 6 zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Leden 3 en 6 zijn bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Lid 6 is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd.
Artikel 13 - Vervroeging of uitstel ouderdomspensioen 1. Begrenzingen*1/3/5 De Deelnemer, Gewezen Deelnemer of de Gewezen Partner die op grond van conversie als bedoeld in artikel 23 lid 6 (Omzetting in eigen ouderdomspensioen Gewezen Partner) een eigen aanspraak op ouderdomspensioen heeft verworven, heeft, onverlet het bepaalde in Bijlage 1 sub 15 (Feitelijke Pensioendatum), het recht het ouderdomspensioen op een eerder dan wel later tijdstip te laten ingaan dan de Pensioenrichtdatum. Het ouderdomspensioen kan niet eerder ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gewezen Partner die op grond van conversie als bedoeld in artikel 23 lid 6 (Omzetting in eigen ouderdomspensioen Gewezen Partner) een eigen aanspraak op ouderdomspensioen heeft verworven de 57-jarige leeftijd bereikt. Voor de Deelnemer geldt daarbij als voorwaarde dat de dienstbetrekking met de Werkgever direct voorafgaand aan de pensioeningangsdatum wordt beëindigd, zonder dat de Deelnemer ter compensatie van het inkomensverlies als gevolg van de beëindiging van de dienstbetrekking voor zijn/haar 60ste jaar op de vervroegde pensioeningangsdatum elders een economische activiteit aanvangt of een concreet voornemen daartoe heeft. Voor de Gewezen Deelnemer geldt daarbij als voorwaarde dat de dienstbetrekking met een niet bij het Pensioenfonds aangesloten werkgever is beëindigd wegens het ingaan van het ouderdomspensioen en de vervroeging ertoe dient het ingangstijdstip van het pensioen uit hoofde van deze regeling op een gelijk tijdstip te laten ingaan als de ouderdomspensioenuitkering uit hoofde van de regeling met de werkgever van de Gewezen Deelnemer. Het ouderdomspensioen kan niet later ingaan dan op de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gewezen Partner die op grond van conversie als bedoeld in artikel 23 lid 6 (Omzetting in eigen ouderdomspensioen Gewezen Partner) een eigen aanspraak op ouderdomspensioen heeft verworven zijn of haar AOW-gerechtigde leeftijd met vijf jaar overschrijdt. Paraaf: 11 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Voor de Deelnemer geldt daarbij als voorwaarde dat uitstel alleen mogelijk is als en zolang het dienstverband met de Werkgever wordt voortgezet. Het ouderdomspensioen van de Deelnemer kan uitsluitend ingaan indien de arbeidsovereenkomst met de Werkgever op het tijdstip van pensioeningang is beëindigd of, ingeval van deeltijdpensioen, naar rato van het aantal overeengekomen arbeidsuren is verlaagd, tenzij een herziene arbeidsovereenkomst zonder verdere pensioenopbouw wordt afgesloten. Het ouderdomspensioen gaat uiterlijk in op de dag dat het actuarieel herrekende ouderdomspensioen gelijk is aan 100% van het laatstgenoten salaris dat op grond van de fiscale wet- en regelgeving in aanmerking mag worden genomen. Voor de Gewezen Deelnemer geldt daarbij als voorwaarde dat uitstel wordt verleend indien en zolang een dienstbetrekking bij een andere werkgever dan genoemd in Bijlage 1 (Definities), wordt vervuld en het uitstel er toe dient om de ingangstijdstip van het ouderdomspensioen uit hoofde van deze regeling op een gelijk tijdstip in te laten gaan als het ouderdomspensioen uit hoofde van de pensioenregeling van de Gewezen Deelnemer met de werkgever ten tijde van het uitstel. De Gewezen Deelnemer geeft jaarlijks in de eerste maand van het kalenderjaar aan het Pensioenfonds een verklaring omtrent de mate waarin wordt doorgewerkt. Bij gebreke van tijdige ontvangst van die verklaring gaat het ouderdomspensioen onmiddellijk in per de maand februari daaropvolgend. Bij het beëindigen van de dienstbetrekking bij de werkgever ten tijde van het uitstel gaat het ouderdomspensioen eveneens direct in. Het ouderdomspensioen gaat uiterlijk in op de dag dat het actuarieel herrekende ouderdomspensioen gelijk is aan 100% van het salaris dat op grond van de fiscale wet- en regelgeving in aanmerking mag worden genomen. 2. Vervroeging en uitstel ouderdomspensioen. *2/3/4/5 Wanneer de Deelnemer, of Gewezen Deelnemer of Gewezen Partner heeft gekozen om eerder dan op de AOW-ingangsdatum met pensioen te gaan, wordt indien men dat verkiest op basis van de ruilvoet die volgens Bijlage 2 van toepassing is eerst een tijdelijk ouderdomspensioen door uitruil verkregen ter grootte van maximaal tweemaal het AOWbedrag voor één gehuwde van AOW-gerechtigde leeftijd of ouder en wordt vervolgens het jaarlijks ouderdomspensioen verminderd door dit pensioen te vermenigvuldigen met de ruilvoet die volgens Bijlage 2 van toepassing is. Het tijdelijk ouderdomspensioen eindigt naar keuze op de eerste of laatste dag van de maand waarin het recht op AOW van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gewezen Partner ingaat. De vorige volzin is niet van toepassing op het tijdelijk ouderdomspensioen dat voor 1 januari 2013 reeds is ingegaan. Wanneer de Deelnemer, of Gewezen Deelnemer of Gewezen Partner heeft gekozen om later dan op de Pensioenrichtdatum met pensioen te gaan wordt het jaarlijks ouderdomspensioen vermeerderd door dit pensioen te vermenigvuldigen met de ruilvoet die volgens Bijlage 2 (Ruilvoeten) van toepassing is. Wanneer tijdens een ingegaan tijdelijk ouderdomspensioen het recht op AOW, bijvoorbeeld door wijziging van wetgeving, wijzigt in een andere leeftijd wordt de tijdelijk ouderdomspensioensuitkering herrekend naar de nieuwe AOW-leeftijd tenzij de gerechtigde uitdrukkelijk te kennen geeft vast te willen houden aan de oorspronkelijke looptijd. Deze herrekening vindt plaats op basis van de ultimo van het tweede, daaraan voorafgaande jaar door het Pensioenfonds gehanteerde actuariële grondslagen. Hierbij wordt collectieve actuariële gelijkwaardigheid in acht genomen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen.
Paraaf: 12 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
20 3. Geen voortzetting opbouw ouderdomspensioen bij uitstel In de periode vanaf de Pensioenrichtdatum tot de Feitelijke Pensioendatum wordt de opbouw van het ouderdomspensioen niet voortgezet. *1 *2 *3 *4 *5
Lid 1 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Lid 2 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. De leden 1 en 2 zijn bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Lid 2 is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. De leden 1 en 2 zijn bij besluit van 17december 2013 met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd.
Artikel 14 - Uitruil partnerpensioen voor hoger ouderdomspensioen Op verzoek van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer kan op de Feitelijke Pensioendatum de aanspraak op partnerpensioen of een gedeelte daarvan worden aangewend voor ouderdomspensioen. De keuze heeft geen betrekking op de op het tijdstip van de keuze bestaande premievrije aanspraken op bijzonder partnerpensioen. De omzetting vindt plaats door vermenigvuldiging van het partnerpensioen met de ruilvoet die volgens Bijlage 2 (Ruilvoeten) van toepassing is. Artikel 15 - Uitruil ouderdomspensioen voor hoger partnerpensioen*1/2 Op verzoek van de (Gewezen) Deelnemer kan bij beëindiging van het deelnemerschap en op de Feitelijke Pensioendatum de aanspraak op ouderdomspensioen gedeeltelijk worden aangewend voor een hoger partnerpensioen. Het verhoogde partnerpensioen bedraagt, samen met het bijzonder partnerpensioen, maximaal 70% van het ouderdomspensioen dat na uitruil resteert. De omzetting vindt plaats met inachtneming van de ruilvoet die volgens Bijlage 2 (Ruilvoeten) van toepassing is. Het deel van het ouderdomspensioen dat in verband met pensioenverevening bij Scheiding en eventuele daaropvolgende conversie niet aan de Deelnemer wordt uitbetaald, komt niet voor omzetting in aanmerking. De keuze voor een lager ouderdomspensioen/hoger partnerpensioen is niet van toepassing op de Deelnemer die op 31 december 2005 volledig Arbeidsongeschikt was en op de Feitelijke Pensioendatum nog steeds in de WAO zit. *1 *2
Dit artikel is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007, bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2008 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 20 december met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Artikel 16 - Pensioen op twee levens*1/2 Op verzoek van de (Gewezen) Deelnemer en diens Partner kunnen op de Feitelijke Pensioendatum de aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen worden omgezet in pensioenaanspraken die gelden: 1. zolang de (Gewezen) Deelnemer en diens Partner beiden in leven zijn; en 2. zolang slechts één van beiden in leven is. De hoogte van de pensioenaanspraken na het overlijden van de (Gewezen) Deelnemer of diens Partner bedraagt 75% van de pensioenaanspraken ingeval de (Gewezen) Deelnemer en diens Partner beiden in leven zouden zijn. De omzetting vindt plaats met inachtneming van de ruilvoet die volgens Bijlage 2 (Ruilvoeten) van toepassing is.
Paraaf: 13 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Het deel van het ouderdomspensioen dat in verband met pensioenverevening bij Scheiding en eventuele daaropvolgende conversie niet aan de Deelnemer wordt uitbetaald, komt niet voor omzetting in aanmerking. De keuze voor pensioen op twee levens is niet van toepassing op de Deelnemer die op 31 december 2005 volledig Arbeidsongeschikt was en op de Feitelijke Pensioendatum nog steeds in de WAO zit en de keuze voor pensioen op twee levens zou leiden tot een lager ouderdomspensioen. *1 *2
Dit artikel is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 toegevoegd onder vernummering van artikel 16 tot en met 40. Dit artikel is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Artikel 17 - Deeltijdpensioen*1/2 Voorafgaand aan de volledige pensionering kan de Deelnemer vanaf zijn 57ste jaar het Pensioenfonds verzoeken voor een deel van de overeengekomen arbeidsuren een eerdere pensioendatum vast te stellen, onder de voorwaarde dat het aantal overeengekomen arbeidsuren voor dit deel wordt verlaagd zonder dat de Deelnemer ter compensatie van het inkomensverlies als gevolg van de gedeeltelijke beëindiging van de dienstbetrekking voor zijn/haar 60ste jaar op de vervroegde pensioeningangsdatum elders een economische activiteit aanvangt of een concreet voornemen daartoe heeft. *1 *2
Dit artikel is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Artikel 18 - Hoog-laaguitkering en laag-hooguitkering ouderdomspensioen *1/2 Op verzoek van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer kan het ouderdomspensioen dat wordt uitgekeerd gedurende 5 of 10 jaar hoger of lager worden vastgesteld dan het ouderdomspensioen dat wordt uitbetaald in een periode die hierop volgt. De hoogste uitkering is 33 1/3% hoger dan de laagste uitkering. Bij de toepassing van de hiervoor genoemde verhouding kan voor wat betreft het uitkeringsniveau voorafgaand aan de eerste van de maand waarin de AOW ingaat, een bedrag ter grootte van tweemaal het AOW-bedrag voor één gehuwde van AOW-gerechtigde leeftijd of ouder buiten beschouwing blijven. De uitkeringen worden vastgesteld door vermenigvuldiging met de ruilvoet die volgens Bijlage 2 (Ruilvoeten) van toepassing is. De keuze voor een laag-hooguitkering is niet van toepassing op de Deelnemer die op 31 december 2005 volledig Arbeidsongeschikt was en op de Feitelijke Pensioendatum nog steeds in de WAO zit. *1 *2
Dit artikel is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2006 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Paraaf: 14 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk V Ziekte, Arbeidsongeschiktheid en werkloosheid Artikel 19 - Voortzetting pensioenopbouw bij ziekte en Arbeidsongeschiktheid 1. Pensioenopbouw bij ziekte Gedurende de eerste twee ziektejaren wordt de pensioenopbouw voortgezet als ware de Deelnemer niet ziek. 2. Pensioenopbouw bij WAO*1/3/5 Indien en zolang een Deelnemer geheel of gedeeltelijk Arbeidsongeschikt is en recht heeft op een WAO-uitkering, wordt – indien en voor zover de arbeidsongeschiktheid is ontstaan of per saldo vermeerderd tijdens het dienstverband met de Werkgever – de pensioenopbouw voor het deel dat qua grootte correspondeert met de mate van arbeidsongeschiktheid voortgezet uitgaande van de pensioengrondslag als ware de Deelnemer niet ziek geweest voorafgaand aan de datum waarop de Deelnemer gerechtigd is tot een uitkering uit hoofde van de WAO. Tenzij in dit Pensioenreglement anders wordt bepaald zijn wijzigingen van dit Pensioenreglement, zoals bijvoorbeeld aangaande het toeslagbeleid, opbouwpercentage en Pensioenrichtleeftijd op overeenkomstige wijze van toepassing op de geheel of gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Deelnemer als op overige Deelnemers. Voortzetting gebeurt volgens onderstaande tabel: Mate van Arbeidsongeschiktheid 80 tot en met 100% 65 tot 80% 55 tot 65% 45 tot 55%
Mate van premievrije voortzetting pensioenopbouw 100% 72,5% 60% 50%
35 tot 45%
40%
25 tot 35%
30%
15 tot 25%
20%
0 tot 15%
0%
Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid hebben wanneer de Deelnemer op 1 januari 2014 niet meer in dienst is van de Werkgever slechts gevolg voor de voortzetting indien deze wijzigingen een verlaging van de mate van arbeidsongeschiktheid inhouden. Voor de arbeidsongeschikte Deelnemer die op of na 1 januari 2014 uit dienst treedt, geldt daarnaast dat ook een verhoging van de mate van Arbeidsongeschiktheid gevolgen heeft voor de mate van premievrije voortzetting, met dien verstande dat de vastgestelde Arbeidsongeschiktheid niet hoger kan zijn dan de uiteindelijk vastgestelde Arbeidsongeschiktheid ten tijde van de beëindiging van de dienstbetrekking met de Werkgever. Voor de toepassing van de tabel wordt voor de Deelnemer die bij aanvang van het deelnemerschap al gedeeltelijk Arbeidsongeschikt was, de mate van arbeidsongeschiktheid gelijkgesteld aan de per saldo toename van het percentage van arbeidsongeschiktheid conform de WAO na aanvang van het deelnemerschap gedeeld door een factor gelijk aan 100% minus het percentage van arbeidsongeschiktheid conform de WAO op de datum van aanvang van het deelnemerschap.
Paraaf: 15 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
3. Pensioenopbouw bij WIA*2/3/4/5 Indien en zolang een Deelnemer die volledig en duurzaam Arbeidsongeschikt of gedeeltelijk Arbeidsongeschikt is en recht heeft op een uitkering uit hoofde van de WIA, wordt – voor zover de volledige en duurzame arbeidsongeschiktheid of de gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid is ontstaan of per saldo is vermeerderd tijdens het dienstverband met de Werkgever – de pensioenopbouw voor het deel dat qua grootte correspondeert met de mate van arbeidsongeschiktheid tot de eerste dag van de maand waarin de Deelnemer de 63-jarige leeftijd bereikt, voortgezet uitgaande van de hierna omschreven pensioengrondslag. De pensioengrondslag wordt bepaald op basis van 75% van het pensioengevend maandsalaris als ware de Deelnemer niet ziek geweest voorafgaand aan de datum waarop de Deelnemer in beginsel gerechtigd is tot een uitkering uit hoofde van de WIA en de Franchise bij aanvang van het recht op een uitkering uit hoofde van de WIA. Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid hebben wanneer de Deelnemer op 1 januari 2014 niet meer in dienst is van de Werkgever slechts gevolg voor de voortzetting indien deze wijzigingen een verlaging van de arbeidsongeschiktheid inhouden. Voor de arbeidsongeschikte Deelnemer die op of na 1 januari 2014 uit dienst treedt, geldt daarnaast dat ook een verhoging van de mate van Arbeidsongeschiktheid gevolgen heeft voor de mate van premievrije voortzetting, met dien verstande dat de vastgestelde Arbeidsongeschiktheid niet hoger kan zijn dan de uiteindelijk vastgestelde Arbeidsongeschiktheid ten tijde van de beëindiging van de dienstbetrekking met de Werkgever. Tenzij in dit Pensioenreglement anders wordt bepaald zijn wijzigingen van dit Pensioenreglement, zoals bijvoorbeeld aangaande het toeslagbeleid, opbouwpercentage en Pensioenrichtleeftijd, op overeenkomstige wijze van toepassing op de geheel of gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Deelnemer als op overige Deelnemers. Voor de Deelnemer die bij aanvang van het deelnemerschap al gedeeltelijk Arbeidsongeschikt is, wordt de mate van arbeidsongeschiktheid gelijkgesteld aan de toename van het percentage van arbeidsongeschiktheid na aanvang van het deelnemerschap gedeeld door een factor gelijk aan 100% minus het percentage van arbeidsongeschiktheid op de datum van aanvang van het deelnemerschap. Voor de toepassing van dit lid wordt de arbeidsongeschiktheid en de mate daarvan (initieel) vastgesteld door het UWV. Indien tijdens het dienstverband met de Werkgever vervolgens sprake is van een wijziging van de arbeidsongeschiktheid wordt de mate van arbeidsongeschiktheid voor de toepassing van dit lid bepaald door de arbodienst van de Werkgever en indien geen sprake is van een arbodienst dan op basis van een door de Werkgever aangestelde arbo-arts bepaalde arbeidsongeschiktheid. 4. Melden arbeidsongeschiktheid*2 De Deelnemer dient binnen een maand na de toekenning of wijziging van de uitkering ingevolge de WAO of WIA, onder overlegging van een afschrift van de betreffende beschikking, het Pensioenfonds en de Werkgever op de hoogte te stellen van die toekenning of wijziging. Wijzigingen in de mate van arbeidsongeschiktheid worden door de Deelnemer dan wel de Werkgever, onder overlegging van een afschrift van de betreffende beschikking, binnen een maand na dagtekening van de beschikking aan het Pensioenfonds verstrekt. Bovenstaande verplichtingen vervallen voor zover UWV of Werkgever bovenstaande gegevens aan het Pensioenfonds verstrekt.
Paraaf: 16 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
5. Aanpassing pensioengrondslag gedurende arbeidsongeschiktheid*2 Tijdens de duur van de arbeidsongeschiktheid exclusief de eerste twee jaren van de arbeidsongeschiktheid wordt de pensioengrondslag zowel ingeval van lid 2 (Pensioenopbouw bij WAO) als in lid 3 (Pensioenopbouw bij WIA) op de Peildatum aangepast op basis van de procentuele ontwikkeling van de Consumentenprijsindex. *1 2
* *3 *4 *5
Lid 2 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Leden 3, 4 en 5 zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Leden 2 en 3 zijn bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Lid 3 is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. Leden 2 en 3 zijn bij besluit van 17 december 2013 met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd.
Artikel 20 - Samenloop ouderdomspensioen en uitkeringen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid*1/2 Indien en voor zover naast een uitkering van ouderdomspensioen een WAO-uitkering, daaronder mede begrepen eventuele aanvullingen hierop door de Werkgever, wordt ontvangen, wordt, behoudens in de maand waarin de Deelnemer of Gewezen Deelnemer AOW-gerechtigd wordt, deze uitkering gekort op de uitkering van het ouderdomspensioen. *1 *2
Dit artikel is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd.
Artikel 21 - Werkloosheid 1. Bijdrage Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering*1 Indien een Deelnemer die aansluitend op de beëindiging van de arbeidsovereenkomst met de Werkgever werkloos is geworden en op grond daarvan recht heeft op een voortzettingsbijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering, zal het Pensioenfonds de Gewezen Deelnemer extra premievrije pensioenaanspraken toekennen over de periode van werkloosheid waarop deze bijdrage betrekking heeft. Deze pensioenaanspraken worden bij beëindiging van de betreffende periode van werkloosheid door het Pensioenfonds vastgesteld op basis van de ontvangen bijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering en de op dat moment geldende rekenregels. 2. Informatieverstrekking / voorwaarden De Gewezen Deelnemer die voor voortgezette deelneming bij werkloosheid in aanmerking wil komen is verplicht om alle door de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering in verband met het verstrekken van de voortzettingsbijdrage gevraagde informatie te verstrekken. Ingeval de Gewezen Deelnemer het recht op de bijdrage van de Stichting Financiering Voortzetting Pensioenverzekering niet geldend maakt, is dit artikel niet van toepassing. *1
Lid 1 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd.
Paraaf: 17 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk VI Scheiding Artikel 22 - Bijzonder partnerpensioen 1. Hoogte bijzonder partnerpensioen*2 Bij Beëindiging van de Partnerrelatie tijdens het deelnemerschap wordt een bijzonder partnerpensioen toegekend. Het bijzonder partnerpensioen is gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die aan de Deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap zou zijn toegekend indien het deelnemerschap anders dan wegens pensionering of overlijden zou zijn beëindigd op de datum van Beëindiging van de Partnerrelatie. Indien de Beëindiging van de Partnerrelatie plaatsvindt nadat het deelnemerschap is beëindigd, is het bijzonder partnerpensioen gelijk aan de premievrije aanspraak op partnerpensioen die bij het einde van het deelnemerschap is verkregen, dan wel het partnerpensioen dat de Gepensioneerde ten behoeve van de Partner heeft verkregen bij de pensionering, inclusief de nadien toegekende toeslagen en met inachtneming van een eventuele uitruil als bedoeld in artikel 14 ,15 en 16. 2. Eerdere Partners in de zin van het Pensioenreglement*2 Indien er sprake is geweest van een eerdere Partnerrelatie ter zake waarvan door een Gewezen Partner recht op bijzonder partnerpensioen is verworven of had kunnen zijn verworven indien geen gebruik zou zijn gemaakt van de mogelijkheid van conversie als bedoeld in artikel 23 lid 6 (Omzetting in eigen ouderdomspensioen Gewezen Partner), wordt het bijzonder partnerpensioen berekend over de periode van deelnemerschap na het tijdstip van Beëindiging van die eerdere Partnerrelatie. 3. Ingang en einde uitkering Het bijzonder partnerpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand van overlijden van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde en wordt uitbetaald tot en met het einde van de maand van overlijden van de Gewezen Partner. 4. Afwijkende regeling*2 Het bepaalde in lid 1 (Hoogte bijzonder partnerpensioen) vindt geen toepassing indien de partners bij voorwaarden met betrekking tot de Partnerrelatie of een schriftelijke overeenkomst met betrekking tot de Beëindiging van de Partnerrelatie anders zijn overeenkomen. Deze overeenkomst is slechts geldig indien het Pensioenfonds zich bereid heeft verklaard hiermee in te stemmen. 5. Bewijs van aanspraak*1 Het Pensioenfonds verstrekt binnen een redelijke termijn na de melding van de Beëindiging van de Partnerrelatie aan de Gewezen Partner een bewijs van diens aanspraken, informatie over de toeslagverlening als bedoeld in artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening) en de overige in de Pensioenwet voorgeschreven informatie. 28 *1 *2
Lid 5 is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Leden 1, 2 en 4 zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd.
Paraaf: 18 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Artikel 23 - Pensioenverevening bij Scheiding 1. Recht op deel van het ouderdomspensioen Indien het huwelijk of het geregistreerd partnerschap eindigt door Scheiding heeft de Gewezen Partner recht op uitbetaling van 50 procent van het aan de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde toekomende ouderdomspensioen dat zou gelden indien de periode van deelnemerschap van de Deelnemer of Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde die tot verevening verplicht is, beperkt zou worden tot de jaren gelegen tussen de huwelijkssluiting respectievelijk de aanvang van het geregistreerd partnerschap en het tijdstip van Scheiding. 2. Afwijkende regeling In afwijking van het bepaalde in lid 1 (Recht op deel van het ouderdomspensioen) wordt bij de pensioenverevening rekening gehouden met een ander percentage respectievelijk een andere periode indien dit door de partners bij huwelijkse voorwaarden, voorwaarden met betrekking tot het geregistreerd partnerschap of schriftelijke overeenkomst met het oog op de Scheiding is overeengekomen. Indien de partners de toepasselijkheid van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding hebben uitgesloten, dienen zij ten bewijze hiervan een afschrift of uittreksel van de in dit artikel bedoelde overeenkomst aan het Pensioenfonds te overleggen. De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Pensioenfonds is gehecht, dat het bereid is een uit de afwijking voortvloeiend risico te dekken. De keuze is onherroepelijk. 3. Kleine pensioenen*1 Indien op het tijdstip van Scheiding het deel van het ouderdomspensioen, waarop recht op uitbetaling bestaat, gelijk of lager is dan het in de Pensioenwet genoemde bedrag wordt het ouderdomspensioen niet verevend. 4. Uitbetaling*2 De uitbetaling aan de Gewezen Partner op grond van de bepalingen in lid 1 (Recht op deel van het ouderdomspensioen) en lid 2 (Afwijkende regeling) vindt plaats volgens de in dit Pensioenreglement vastgelegde voorwaarden. Met betrekking tot de aanvang en het einde van de uitbetaling, geldt: a. De uitbetaling gaat in op het tijdstip waarop volgens de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding recht op uitbetaling jegens het Pensioenfonds bestaat; b. Het recht op uitbetaling van ouderdomspensioen van de Gewezen Partner eindigt op de laatste dag van de maand waarin de Gepensioneerde overlijdt dan wel, indien eerder, op de laatste dag van de maand waarin de Gewezen Partner overlijdt. Na het vooroverlijden van de Gewezen Partner wordt dit recht op uitbetaling toegevoegd aan het ouderdomspensioen van de Gepensioneerde. 5. Uitsluiting uitbetaling aan Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde Zolang de Gewezen Partner recht heeft op uitbetaling van het verevend ouderdomspensioen inclusief eventuele toeslagen heeft de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde daarop geen recht.
Paraaf: 19 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
6. Omzetting in eigen ouderdomspensioenaanspraak Gewezen Partner (conversie) *2/3 Het Pensioenfonds kan in het kader van pensioenverevening ingeval van Scheiding instemmen met de omzetting van het verevende ouderdomspensioen en het bijzonder partnerpensioen in een eigen Pensioenaanspraak van de Gewezen Partner. Daarbij geldt het volgende: a. De contante waarde van het op grond van lid 1 (Recht op deel van het ouderdomspensioen) en lid 2 (Afwijkende regeling) vastgestelde recht op uitbetaling van ouderdomspensioen van de Gewezen Partner én het op grond van artikel 22, lid 1 (Hoogte bijzonder partnerpensioen) vastgestelde recht op bijzonder partnerpensioen berekend op het tijdstip van Scheiding kunnen worden omgezet in een eigen aanspraak op ouderdomspensioen voor de Gewezen Partner. b. De sub a bedoelde omzetting vindt slechts plaats indien dit bij huwelijkse voorwaarden respectievelijk voorwaarden van een geregistreerd partnerschap of bij geschrift gesloten overeenkomst met betrekking tot de Scheiding is overeengekomen, binnen de grenzen van lid 8 (Melding binnen twee jaar). De overeenkomst is slechts geldig indien aan de overeenkomst een verklaring van het Pensioenfonds is gehecht dat het instemt met bedoelde omzetting. 7. Bewijs*2 Het Pensioenfonds verstrekt aan de Gewezen Partner binnen een redelijke termijn na de melding van de Scheiding een bewijsstuk waaruit blijkt wat de tijdens het huwelijk respectievelijk de tijdens het geregistreerd partnerschap opgebouwde aanspraken zijn, waarop de verevening zal worden gebaseerd dan wel het eigen recht op ouderdomspensioen als bedoeld in lid 6 (Omzetting in eigen ouderdomspensioen Gewezen Partner). Uit dit bewijsstuk blijkt ook de standaard ingangsdatum van de uitbetaling. De Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde ontvangt daarvan een afschrift. 8. Melding binnen twee jaar*2 Het recht op verevening kan rechtstreeks jegens het Pensioenfonds worden uitgeoefend, indien de Scheiding binnen twee jaar na het tijdstip van de Scheiding aan het Pensioenfonds schriftelijk is gemeld. 30 9. Samenwonende Partners*2 In geval van beëindiging van een gezamenlijke huishouding van een Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde en een Partner in de zin van Bijlage l sub 22 letter c (gezamenlijke huishouding) past het Pensioenfonds dit artikel (inclusief de mogelijkheid tot conversie) toe als ware sprake van Scheiding indien de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde en de Gewezen Partner de toepassing van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding ingeval van beëindiging van de gezamenlijke huishouding zijn overeengekomen in een notarieel verleden akte. *1 *2 *3
Lid 3 is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. Leden 4, 6, 7, 8 en 9 zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. lid 6 is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
.
Paraaf: 20 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk VII Einde deelnemerschap, waardeoverdracht en afkoop Artikel 24 - Beëindiging van het deelnemerschap 1. Premievrije aanspraken*2/3 Indien het deelnemerschap eindigt anders dan wegens pensionering of overlijden behoudt de Gewezen Deelnemer recht op premievrij ouderdomspensioen, een premievrij partnerpensioen en een op risico basis verzekerd wezenpensioen. De premievrije aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen zijn gelijk aan de tot de datum van beëindiging van het deelnemerschap opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen. Het op risico basis verzekerd wezenpensioen wordt voortgezet en is gelijk aan 20% van het bij beëindiging van het deelnemerschap volgens artikel 8 lid 2 vastgestelde partnerpensioen. 2. Bewijs*1 De Gewezen Deelnemer ontvangt van het Pensioenfonds een opgave van de premievrije Pensioenaanspraken, die per de datum van beëindiging van het deelnemerschap zijn toegekend. De opgave gaat vergezeld van informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening) en de overige op grond van Pensioenwet te verstrekken informatie. *1 *2 *3
Lid 2 is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Lid 1 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2008 gewijzigd. Lid 1 is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Artikel 25 - Waardeoverdracht *1 1. Inkomende waardeoverdracht Het Pensioenfonds is verplicht om een Deelnemer die daarom verzoekt toe te staan de waarde van de aanspraken, die vóór de aanvang van de deelneming in het Pensioenfonds bij een andere pensioenuitvoerder zijn opgebouwd, naar het Pensioenfonds over te dragen indien wordt voldaan aan de voorwaarden bij en krachtens de Pensioenwet. 2. Van toepassing zijnde wet- en regelgeving inkomende waardeoverdracht*3 De waarde van de aan een inkomende waardeoverdracht ten grondslag liggende aanspraken wordt ingevolge de krachtens de Pensioenwet vastgestelde ‘reken- en procedureregels’, aangewend voor de inkoop van aanspraken op ouderdomspensioen en partnerpensioen in de pensioenregeling, conform de tussen de betreffende pensioensoorten geldende verhoudingen. Deze uit de overgedragen waarde bij het Pensioenfonds te verkrijgen aanspraken worden verhoogd conform artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening). 3. Uitgaande waardeoverdracht*2/4 Het Pensioenfonds is verplicht om de waarde van de opgebouwde aanspraken van de Gewezen Deelnemer over te dragen naar een andere pensioenuitvoerder indien de Gewezen Deelnemer in dienst is getreden bij een nieuwe werkgever en wordt voldaan aan de overige voorwaarden bij en krachtens de Pensioenwet. Indien het verzoek van de Gewezen Deelnemer tot waardeoverdracht ook het partnerpensioen betreft is voor de waardeoverdracht van dit partnerpensioen tevens vereist dat desbetreffende partner met de waardeoverdracht schriftelijk instemt.
Paraaf: 21 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
4. Overige situaties van waardeoverdracht Het Pensioenfonds is bevoegd dan wel verplicht uitvoering te geven aan de overige situaties waarin waardeoverdracht op grond van de Pensioenwet mogelijk dan wel verplicht is. *1 *2 *3 *4
Dit artikel is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. Lid 3 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. Lid 2 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Lid 3 is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Artikel 26 - Afkoop van kleine pensioenaanspraken*1/2/3 Afkoop pensioenaanspraken Het Pensioenfonds kan conform de bepalingen bij en krachtens de Pensioenwet: a. het ouderdomspensioen en eventuele andere pensioenaanspraken ten behoeve van de Gewezen Deelnemer of zijn nabestaanden bij beëindiging van het deelnemerschap, op zijn vroegst twee jaar doch niet later dan twee en een half jaar na beëindiging van het dienstverband dan wel de eerdere Feitelijke Pensioendatum; b. het partnerpensioen bij ingang; c. het bijzonder partnerpensioen bij Scheiding; d. het wezenpensioen bij ingang; afkopen, indien deze pensioenaanspraken op de onder a. tot en met c. genoemde tijdstippen minder bedragen dan het krachtens de Pensioenwet bepaalde grensbedrag (per 1 januari 2014: € 458,06). Dit grensbedrag wordt jaarlijks aangepast aan de ontwikkeling van de Consumentenprijsindex. De afkoopfactoren in het kader van artikel 26 gelden telkens voor een periode van een kalenderjaar en worden jaarlijks bepaald op basis van de actuariële grondslagen van het Pensioenfonds waarbij collectieve actuariële gelijkwaardigheid in acht wordt genomen. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen mannen en vrouwen. Het Pensioenfonds neemt de bepalingen ter zake van de vaststelling van de afkoopfactoren bij of krachtens de Pensioenwet steeds in acht. De afkoopfactoren zijn opgenomen in Bijlage 3 (Factoren bij afkoop). De afkoopfactoren worden in Bijlage 3 (Factoren bij afkoop) opgenomen zodra deze door het Bestuur zijn vastgesteld en gelden op het moment dat de afkoop wordt geëffectueerd. *1 2
* *3
Dit artikel is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007, bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2008 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd.
Paraaf: 22 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk VIII Toeslagen Artikel 27 – Voorwaardelijke toeslagverlening 1. Verhoging van Pensioenrechten en Pensioenaanspraken*2 Op de Pensioenrechten en Pensioenaanspraken wordt jaarlijks per Peildatum toeslag verleend van maximaal de procentuele ontwikkeling van de Consumentenprijsindex. Het Bestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de Pensioenrechten en Pensioenaanspraken worden aangepast. De toeslagverlening is in gelijke mate van toepassing op de Pensioenrechten en Pensioenaanspraken van alle Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden van het Pensioenfonds. 2. Financiering*3 Voor de voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd. De toeslagverlening wordt gefinancierd uit een opslag op de premie en uit het beleggingsrendement. 3. Wijze waarop de toeslag wordt bepaald *1 De wijze waarop de toeslag wordt bepaald is opgenomen in Bijlage 4 (Wijze waarop de toeslag wordt bepaald) van dit Pensioenreglement. 4. Wijziging toeslagbeleid*4 Het Bestuur heeft het recht om het beleid met betrekking tot toeslagverlening volgens de bepalingen uit de Statuten te wijzigen. Wijzigingen zijn direct van toepassing op nog toe te kennen (toekomstige) toeslagen ten behoeve van alle Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden van het Pensioenfonds. *1 Lid 3 is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2006 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. *2 Lid 1 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. *3 Lid 2 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. *4 Lid 4 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd.
Paraaf: 23 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk IX Financiering Artikel 28 - Financiering van de pensioenregeling Premies*1/3 De financiering van de pensioenopbouw van pensioenaanspraken vindt plaats door middel van jaarlijkse en maandelijkse premies, waarvan de hoogte wordt vastgesteld conform hetgeen is vastgelegd in de Uitvoeringsovereenkomst. De premies, die bestaan uit een werkgeversbijdrage en een deelnemersbijdrage, zijn verschuldigd door de Werkgever. De maandelijkse deelnemersbijdrage bedraagt met ingang van 1 januari 2011 6,67% van de pensioengrondslag als bedoeld in artikel 6 (De maandelijkse pensioengrondslag) van dit Pensioenreglement en wordt door de Werkgever ingehouden op het salaris van de Deelnemer en afgedragen aan het Pensioenfonds. Zolang de Deelnemer een WAO- of WIA-uitkering ontvangt, betaalt de Deelnemer geen deelnemersbijdrage voor het deel dat de Deelnemer Arbeidsongeschikt is. Ook niet na beëindiging van het dienstverband met de Werkgever.
1.
Premies bij deeltijdpensioen *2 Ingeval de Deelnemer gebruik maakt van deeltijdpensioen, als bedoeld in artikel 17 (Deeltijdpensioen), blijft de Werkgever de in lid 1 (Premies) bedoelde premies aan het Pensioenfonds afdragen, met inachtneming van de gewijzigde Deeltijdfactor.
2.
*1 Lid 1 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. *2 Het onderwerpduiding van lid 2 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. *3 Lid 1 is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Artikel 29 - Vermindering van de bijdrage door de Werkgever*1/2 Conform het bepaalde in de Uitvoeringsovereenkomst en met inachtneming van het bepaalde in de Pensioenovereenkomst behoudt de Werkgever zich het recht voor om de werkgeversbijdrage als bedoeld in art. 28 lid 1 (Premies), aan de pensioenregeling tussentijds te verminderen of te beëindigen, bij een ingrijpende wijziging van de omstandigheden. Hieronder wordt onder meer verstaan: a. indien er sprake is van een ingrijpende uitbreiding van bestaande pensioenaanspraken en Pensioenrechten als gevolg van wettelijke regelingen betreffende pensioen- of overige uitkeringen ter zake van ouderdom, arbeidsongeschiktheid of overlijden; b. indien de Deelnemers wettelijk worden verplicht om aan een andere pensioenregeling deel te nemen; of c. indien de financiële positie van de Werkgever naar het oordeel van de Raad van Bestuur van de Werkgever onverminderde betaling van deze bijdrage niet langer rechtvaardigt. De opbouw van de pensioenaanspraken wordt in dezelfde mate verminderd of beëindigd. De Werkgever kan de betaling van de bijdrage geheel of gedeeltelijk hervatten en de verminderde aangroei van de pensioenaanspraken als gevolg van de hiervoor bedoelde wijziging van betaling van de bijdrage geheel of gedeeltelijk en al dan niet met terugwerkende kracht ongedaan maken. *1 *
2
Dit artikel is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Paraaf: 24 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Artikel 30 - Betaling van de pensioenen 1. Wijze van uitbetaling*2 De Pensioengerechtigde kan kiezen uit een betaling per maand, per kwartaal, per halfjaar of per jaar. De pensioenuitkeringen worden bij achterafbetaling door of namens het Pensioenfonds betaald in door de Pensioengerechtigde gekozen aantal termijnen per jaar, uiterlijk de laatste dag van de gekozen termijn. Bij overlijden van de Pensioengerechtigde geldt artikel 7 lid 2 (Ingang en einde uitkering). Alle betalingen geschieden in euro’s op een door de Pensioengerechtigde aangewezen bank- of girorekening, waarbij bij betalingen aan Pensioengerechtigden in het buitenland transactiekosten op de pensioenuitkeringen in mindering kunnen worden gebracht. 2.
Inhoudingen*3 De pensioenuitkeringen worden verminderd met die belastingen en heffingen, welke het Pensioenfonds gerechtigd dan wel verplicht is in te houden en af te dragen ingevolge de op het tijdstip van uitkering van kracht zijnde wet- en regelgeving, alsmede met zorgverzekeringpremies indien de Pensioengerechtigde daarvoor heeft gekozen.
3. Uitbetaling aan Pensioengerechtigden*3 De pensioenuitkeringen worden uitbetaald aan de in artikel 3, lid 1 genoemde Pensioengerechtigden met dien verstande dat het wezenpensioen van het Kind dat minderjarig is, zal worden uitbetaald aan de wettelijke vertegenwoordiger van het Kind, tenzij in een door het Kind en de wettelijke vertegenwoordiger gezamenlijk ondertekend verzoek om rechtstreekse uitbetaling aan het Kind is verzocht. 4. Niet opgeëiste pensioenuitkeringen.*1 Niet opgeëiste pensioenuitkeringen vervallen niet bij leven van de Pensioengerechtigde. 5. Bewijs van in leven zijn Voor de betaling dienen aan het Pensioenfonds - voor zover het Pensioenfonds dat verlangt - een bewijs van in leven zijn, alsmede alle overige stukken te worden verstrekt, waaruit het recht op uitkering blijkt. 6. Onverschuldigd betaalde uitkeringen Onverschuldigd door het Pensioenfonds betaalde pensioenuitkeringen dan wel andere uitkeringen zijn direct opeisbaar. De inning van het teveel uitgekeerde kan geschieden door verrekening met (eventueel) nog door het Pensioenfonds te verrichten uitbetalingen. *1 *2 *3
Lid 4 is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007 bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Lid 1 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Leden 2 en 3 zijn bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Paraaf: 25 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk X Informatieverstrekking Artikel 31 - Informatieverstrekking door Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden 1. Verplichtingen Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigden*1/2 De Deelnemer, Gewezen Deelnemer, Pensioengerechtigde of andere Aanspraakgerechtigde is verplicht binnen een door het Pensioenfonds gestelde termijn alle naar het oordeel van het Pensioenfonds voor een goede uitvoering van dit Pensioenreglement nodig geachte informatie te verstrekken. Wordt niet, niet juist, niet tijdig of niet volledig aan deze verplichting voldaan, dan is het Pensioenfonds bevoegd om maatregelen te treffen waaronder het al dan niet geheel opschorten van de pensioenuitkering, het verrekenen en/of terugvorderen van ten onrechte gedane pensioenuitkeringen. 2. Melding wijzigingen burgerlijke staat/gezamenlijke huishouding*1 De Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Pensioengerechtigde is verplicht het Pensioenfonds direct schriftelijk te informeren over: b. het aangaan van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap; c. het beëindigen van een huwelijk of een geregistreerd partnerschap; d. het overlijden van de Partner; e. het aangaan van een gezamenlijke huishouding indien wordt voldaan aan het bepaalde in Bijlage 1 sub 22 letter c (gezamenlijke huishouding); f. het beëindigen van een gezamenlijke huishouding. Bovenstaande verplichtingen vervallen voor zover de Gemeentelijke Basis Administratie bovenstaande gegevens aan het Pensioenfonds heeft verstrekt. Het Pensioenfonds deelt dit aan de Deelnemer of Gewezen Deelnemer mee. 3. Uitsluiting van aansprakelijkheid Het Pensioenfonds aanvaardt geen aansprakelijkheid voor de gevolgen die uit een niet, niet juist, niet tijdig of niet volledig nakomen van de informatieverplichtingen voortvloeien. *1 Leden 1 en 2 zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. *2 Lid 1 is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Artikel 32 - Informatieverstrekking door het Pensioenfonds 1. Startbrief*1/2 Iedere Werknemer met wie de Werkgever een Pensioenovereenkomst heeft gesloten wordt binnen drie maanden na de start van de verwerving van pensioenaanspraken door het Pensioenfonds geïnformeerd over de inhoud van de pensioenregeling, de toeslagverlening en de overige door de Pensioenwet vereiste onderwerpen. Het Pensioenfonds informeert de Werknemer tevens binnen drie maanden na de wijziging van de Pensioenovereenkomst over de inhoud van deze wijziging en de mogelijkheid om het als gevolg daarvan gewijzigde Pensioenreglement op te vragen bij het Pensioenfonds.
Paraaf: 26 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
2. Verstrekken informatie aan Deelnemers periodiek en op verzoek*1/3 Het Pensioenfonds verstrekt de Deelnemer jaarlijks en op verzoek een opgave waarin de informatie is opgenomen die het Pensioenfonds dient te verstrekken op grond van de Pensioenwet. Deze opgave bevat in ieder geval de reeds verworven en de te bereiken pensioenaanspraken, de aan het voorgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei en informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening). 3. Verstrekken informatie aan de Gewezen Deelnemers en Gewezen Partner periodiek en op verzoek*1/3 Het Pensioenfonds verstrekt de Gewezen Deelnemer en de Gewezen Partner ten minste een keer in de vijf jaar en op verzoek een opgave van de in de Pensioenwet bedoelde informatie. Deze opgave bevat in ieder geval de opgebouwde pensioenaanspraken en informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening). 4. Verstrekken informatie aan de Pensioengerechtigde bij pensioeningang*1/3/4 Het Pensioenfonds verstrekt degene die Pensioengerechtigde wordt een opgave waarin de informatie als bedoeld in de Pensioenwet is opgenomen. Deze opgave bevat in ieder geval informatie over de hoogte van het Pensioenrecht, de opgebouwde aanspraken op partnerpensioen, de voortgezette risicodekking van het wezenpensioen en de toeslagregeling als bedoeld in artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening). 5. Verstrekken informatie aan de Pensioengerechtigde periodiek en op verzoek*1/3/4 Het Pensioenfonds verstrekt de Pensioengerechtigde jaarlijks en op verzoek een jaaropgave waarin de informatie als bedoeld in de Pensioenwet is opgenomen. Deze opgave bevat in ieder geval de hoogte van de pensioenuitkering in het voorafgaand jaar en informatie over de toeslagregeling als bedoeld in artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening). 6. Raadplegen documenten*1/4 Naast de startbrief die de Deelnemer op grond van lid 1 (Startbrief) ontvangt, zijn de geldende Statuten, het geldende Pensioenreglement en het geldende huishoudelijk reglement voor de Raad van Deelnemers en wijzigingen daarin, alsmede een toelichting hierop door de Deelnemer, Gewezen Deelnemer, Pensioengerechtigde en Gewezen Partner via de website van het Pensioenfonds (www.abnamropensioenfonds.nl) te raadplegen. 7. Financieringsvoorbehoud van de Werkgever*4 Het Pensioenfonds zal de Deelnemers schriftelijk informeren, zodra het kennis heeft genomen van het voornemen van de Werkgever om van zijn bevoegdheid bedoeld in artikel 29 (Vermindering van de bijdrage door de Werkgever) gebruik te maken en daarbij aangeven wat de gevolgen zullen zijn. Het Pensioenfonds zal de Deelnemers schriftelijk informeren, zodra het kennis heeft genomen van het voornemen van de Werkgever om de premiebetaling geheel of gedeeltelijk te hervatten en daarbij tevens aangeven of de verminderde aangroei van de pensioenaanspraken als gevolg van de hiervoor bedoelde vermindering van de bijdrage van de Werkgever geheel of gedeeltelijk en al dan niet met terugwerkende kracht ongedaan wordt gemaakt.
Paraaf: 27 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
8. Korten opgebouwde Pensioenaanspraken en Pensioenrechten*3/4 Het Pensioenfonds zal de Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden, andere Aanspraakgerechtigden en de Werkgever schriftelijk informeren, over haar besluit om opgebouwde Pensioenaanspraken en Pensioenrechten te verminderen als bedoeld in artikel 35 en zal daarbij aangeven wat de gevolgen zullen zijn. *1 *2 *3 *4
De leden 1 tot en met 6 zijn bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. Lid 1 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. De leden 2, 3, 4, 5 en 8 zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. De leden 4, 6, 7 en 8 zijn bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Paraaf: 28 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk XI Overige bepalingen Artikel 33 - Behoud pensioenbestemming 1. Verbod vervreemding*1/2 Vervreemding of elke andere handeling, waardoor de Deelnemer, Gewezen Deelnemer, Pensioengerechtigden en andere Aanspraakgerechtigde van het Pensioenfonds enig recht op zijn Pensioenaanspraken of Pensioenrechten aan een ander toekent is nietig, tenzij: a. verpanding plaatsvindt voor het verlenen van zekerheid voor het verkrijgen van uitstel van betaling als bedoeld in de Invorderingswet 1990; b. vervreemding plaatsvindt door een Gewezen Partner met een recht op bijzonder partnerpensioen aan een eerdere of latere partner van de overleden Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde, mits het Pensioenfonds bereid is een eventueel uit die overdracht voortvloeiende wijziging van het risico te dekken en de vervreemding onherroepelijk is en wordt overeengekomen bij notarieel verleden akte; c. verevening plaatsvindt op basis van de Wet verevening pensioenrechten bij scheiding; d. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij Scheiding in plaats van de Aanspraakgerechtigde of de Pensioengerechtigde diens Gewezen Partner respectievelijk diens Partner wordt aangewezen als begunstigde voor het geheel of een deel van het ouderdomspensioen, mits het Pensioenfonds hiermee instemt; of e. in het kader van een verrekening van pensioenrechten bij Scheiding de waarde van het geheel of een deel van het ouderdomspensioen van de Aanspraakgerechtigde of de Pensioengerechtigde bij het Pensioenfonds wordt aangewend voor een ouderdomspensioen op het leven van diens Gewezen Partner respectievelijk diens Partner, mits het Pensioenfonds hiermee instemt. 2. Mogelijkheid van volmacht*1 Een volmacht tot invordering van uitkeringen uit hoofde van een pensioenrecht, onder welke vorm of welke benaming ook verleend, is steeds herroepelijk *1 *2
Leden 1 en 2 zijn bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. Lid 1 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd.
Artikel 34 - Herziening Pensioenreglement 1. Wijzigen Pensioenreglement Ingeval de Pensioenovereenkomsten en/of de Uitvoeringsovereenkomst wijzigen, zal het Bestuur dit Pensioenreglement met inachtneming van het bepaalde in de Statuten en de Uitvoeringsovereenkomst dienovereenkomstig wijzigen. Het voorgaande is van toepassing voor zover: a. de bepalingen uit de genoemde overeenkomsten niet strijdig zijn met de geldende weten regelgeving; b. de financiële toestand van het Pensioenfonds dit toelaat; c. de bepalingen naar het oordeel van het Bestuur van het Pensioenfonds in redelijkheid uitvoerbaar zijn. Het gewijzigde Pensioenreglement is ook van toepassing op alle Deelnemers, Gewezen Deelnemers, andere Aanspraakgerechtigden en Pensioengerechtigden waarop het voorafgaande reglement ten tijde van de wijziging van toepassing was, tenzij anders wordt bepaald.
Paraaf: 29 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
2. Wijzigingen die niet van invloed zijn op de omvang en aard van de pensioenaanspraken*1 Het Bestuur kan besluiten tot het doorvoeren van door de wetgever en de toezichthouder vereiste wijzigingen van het Pensioenreglement die niet van invloed zijn op de omvang of de aard van de pensioenaanspraken. *1
Lid 2 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd.
Artikel 35 - Korten Pensioenaanspraken en Pensioenrechten*4 1. Korten Pensioenaanspraken en Pensioenrechten*1/2 Het Pensioenfonds kan verworven Pensioenaanspraken en Pensioenrechten als omschreven bij of krachtens de Pensioenwet uitsluitend verminderen indien: a. de Technische Voorzieningen en het Minimaal Vereiste Eigen Vermogen niet meer volledig door waarden zijn gedekt; b. het Pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn de Technische Voorzieningen en het Minimaal Vereiste Eigen Vermogen door waarden te dekken zonder dat de belangen van Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden, overige Aanspraakgerechtigden of de Werkgever onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet zoals uitgewerkt in het kortetermijnherstelplan, bedoeld in artikel 140 van de Pensioenwet. 2. Realiseren van de korting*5 De vermindering, bedoeld in het eerste lid (Korten Pensioenaanspraken en Pensioenrechten), kan op zijn vroegst een maand nadat de Deelnemers, Gewezen Deelnemers, Pensioengerechtigden, andere Aanspraakgerechtigde, de Werkgever en de toezichthouder hierover schriftelijk geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd. *1 2
* *3 *4 *5
Leden 1 en 2 zijn bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Lid 1 is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. Lid 2 is bij besluit van 14 december met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Art 35 oud (Fiscale toets) is bij besluit van 14 december met ingang van 1 januari 2011 komen te vervallen. Lid 2 is komen te vervallen onder vernummering van lid 3 in lid 2 en lid 2 (nieuw) is gewijzigd bij besluit op 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012.
Artikel 36 – Klachten- en geschillenregeling*1/2/3 1. Klachten Een Aanspraak- of Pensioengerechtigde die een klacht heeft over de wijze waarop door of namens het Pensioenfonds uitvoering is gegeven aan het voor de betrokkene toepasselijke Pensioenreglement, omdat hij/zij meent op incorrecte wijze te zijn bejegend, is op grond van de Statuten bevoegd schriftelijk een klacht bij het Pensioenfonds in te dienen. De informatie over deze interne klachtenprocedure staat op de website van het Pensioenfonds www.abnamropensioenfonds.nl.
Paraaf: 30 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
2. Geschillen*2 Een Aanspraak- of Pensioengerechtigde die bezwaar heeft tegen een besluit van het Pensioenfonds met betrekking tot de uitleg van rechten en plichten op grond van het voor de betrokkene toepasselijke Pensioenreglement, omdat hij/zij meent in zijn/haar rechten jegens het Pensioenfonds te zijn geschaad of te zullen worden geschaad, is op grond van de statuten bevoegd een schriftelijk en met redenen omkleed bezwaar bij het Pensioenfonds in te dienen. De Aanspraak- of Pensioengerechtigde die bezwaar heeft ingediend, is op grond van de statuten bevoegd om na de beslissing op het bezwaar hiertegen een schriftelijk en met redenen omkleed beroep in te stellen bij de Commissie van Beroep van het Pensioenfonds. De informatie over deze interne geschillenprocedure staat op de website van het Pensioenfonds www.abnamropensioenfonds.nl. *1 *2 *3
Dit artikel is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2008 ingevoegd. Leden 2 en 3 zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Dit artikel is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
Artikel 37 - Hardheidsclausule*1 In gevallen, niet van algemene aard zijnde, waarin toepassing van dit Pensioenreglement aanleiding zou geven tot bijzondere hardheid, is het Pensioenfonds bevoegd daarvan in zoverre af te wijken, dat aansluiting wordt gevonden bij de gedachten die aan de opzet en het doel van het Pensioenfonds ten grondslag liggen. De afwijkende bepalingen mogen niet in strijd zijn met de wet- en regelgeving. *1
Dit artikel 37 is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd.
Artikel 38 - Onvoorziene gevallen*1 In incidentele gevallen, niet van algemene aard zijnde, zulks ter beoordeling van het Bestuur, waarin dit Pensioenreglement of de Statuten niet voorzien, beslist het Bestuur, onverminderd het bepaalde in de Statuten omtrent de regeling voor geschillen. De beslissingen mogen niet in strijd zijn met de wet- en regelgeving. *1
Dit artikel is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd.
Paraaf: 31 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk XII Inwerkingtreding Artikel 39 - Inwerkingtreding 1. Inwerkingtreding*1 Dit Pensioenreglement is in werking getreden per 1 januari 2000 en is gewijzigd met ingang van 1 januari 2000, 1 juni 2000, 1 juli 2001, 1 juni 2001, 1 januari 2003, 31 oktober 2003, 31 december 2004, 1 januari 2006, 1 januari 2007, 1 januari 2008,1 januari 2011, 1 januari 2012, 1 januari 2013 en 1 januari 2014, met dien verstande dat bij de wijziging per 1 januari 2006 het in lid 2 (Toepasselijkheid Pensioenreglement) van dit artikel bepaalde in acht wordt genomen. 2. Toepasselijkheid Pensioenreglement*2 De reglementswijziging per 1 januari 2006 is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40 lid 1 (Deelnemers en gewezen deelnemers uit pensioenreglement 2000), van toepassing op: alle Deelnemers, die op 31 december 2005 voldeden aan de definitie van deelnemer in de zin van het pensioenreglement 2000 of een eerder pensioenreglement, én alle Werknemers die op of na 1 januari 2006 in dienst van de Werkgever treden. De reglementswijziging per 1 januari 2006 is, met inachtneming van het bepaalde in artikel 40 (Overgangsbepalingen) van toepassing op degenen die op 31 december 2005 Gewezen Deelnemer of pensioengerechtigde in het Pensioenfonds waren in de zin van pensioenreglement 2000. *1
*2
Lid 1 is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007, bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2008, bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011, bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012, bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 en bij besluit van 17 december 2013 met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd. Lid 2 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd.
Paraaf: 32 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoofdstuk XIII Overgangsbepalingen Artikel 40 - Aanvullende bepalingen bij pensioenreglementswijziging 2006*3 1. Deelnemers en gewezen deelnemers uit pensioenreglement 2000*1 In afwijking van het bepaalde in artikel 10 (Wezenpensioen) heeft het Kind van degene die op 31 december 2005 gewezen deelnemer was in de zin van het pensioenreglement 2000 dat op of na het einde van het deelnemerschap als Kind kan worden aangemerkt, recht op een wezenpensioen conform artikel 14 (Wezenpensioen) van het pensioenreglement 2000. 2. Deelnemers uit pensioenreglement 1992*2 Voor degenen die op 31 december 2005 deelnemer waren in de zin van het pensioenreglement 1992 zijn de tot en met 31 december 2005 opgebouwde aanspraken per die datum, overeenkomstig het bepaalde in artikel 18 van het pensioenreglement 1992, premievrij gemaakt. De in dit lid genoemde premievrije aanspraken worden vanaf 1 januari 2006 behandeld als opgebouwde aanspraken in de zin van het onderhavige Pensioenreglement en worden verhoogd conform artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening). 3. Pensioengerechtigden uit het pensioenreglement 2000*2 Voor degenen die op 31 december 2005 pensioengerechtigde waren in de zin van het pensioenreglement 2000, geldt dat de pensioenaanspraken vanaf 1 januari 2006 worden beheerst door het onderhavige Pensioenreglement en derhalve worden verhoogd conform artikel 27 (Voorwaardelijke toeslagverlening). *1 *2 *3
Leden 1 en 3 (oud) zijn bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd. Leden 2 en 3 (voorheen 5) zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. De leden 3 (oud) en 4 (oud) zijn bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 onder vernummering van lid 5 in lid 3 komen te vervallen.
Artikel 41 – Aanvullende bepalingen als gevolg van de collectieve waardeoverdracht op 1 januari 2013 van Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland naar het Pensioenfonds 1. Prepensioen en ongehuwdenpensioen Degenen met een Pensioenaanspraak of een Pensioenrecht op prepensioen of ongehuwdenpensioen op grond van een door Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland uitgevoerde pensioenregeling behouden die Pensioenaanspraak of dat Pensioenrecht. Het ongehuwdenpensioen van een gepensioneerde wordt uitgekeerd vanaf de eerste dag van de maand waarin de 65-jarige leeftijd wordt bereikt en er geen Partner is of nadien met ingang van de eerste van de maand waarin de Gepensioneerde geen Partner meer heeft. Het prepensioen wordt uitgekeerd vanaf de eerste van de maand waarin de 62-jarige leeftijd wordt bereikt tot de eerste van de maand waarin men 65 jaar wordt. De Pensioenaanspraak en het Pensioenrecht worden verhoogd conform artikel 27 van dit Pensioenreglement 2.
Pensioenaanspraak (tijdelijk) partnerpensioen en wezenpensioen Indien en voor zover als gevolg van de collectieve waardeoverdracht de ingangsdatum van de pensioenaanspraken op (tijdelijk) partnerpensioen en wezenpensioen wijzigt in de eerste dag van de maand volgende op het overlijden van degenen van wie de Pensioenaanspraak als gevolg van de collectieve waardeoverdracht is overgedragen aan het Pensioenfonds, zal de Pensioenaanspraak op (tijdelijk) partnerpensioen en wezenpensioen op 1 januari 2013 worden verhoogd conform Bijlage 6 Paraaf: 33 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
(Omzettingsfactoren partnerpensioen en wezenpensioen van de aanspraken waarvan de ingangsdatum is gewijzigd als gevolg van de collectieve waardeoverdracht van SPFBN naar het Pensioenfonds). 3.
Eindleeftijd wezenpensioen De uitkering aan het Kind van degenen van wie de Pensioenaanspraak of het Pensioenrecht als gevolg van de collectieve waardeoverdracht is overgedragen aan het Pensioenfonds zal, afhankelijk van het op hem of haar bij Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland van toepassing geweest zijnde pensioenreglement, ook na de eerste van de maand volgende op het bereiken van de 18-jarige dan wel 21-jarige leeftijd van het Kind worden uitbetaald tot de eerste van de maand volgend op het bereiken van de 27jarige leeftijd van het Kind indien en zolang aan de volgende voorwaarden wordt voldaan: het Kind ontvangt blijkens een beschikking van het uitvoeringsorgaan van de Wajong een uitkering die overeenkomt met een arbeidsongeschiktheid van 55% of meer; of het Kind volgt volledig onderwijs in de zin van de Wet op de Studiefinanciering; of voor het Kind bestaat recht op een uitkering ingevolge de Algemene Kinderbijslagwet.
4.
Vervroeging ouderdomspensioen Voor degenen van wie de Pensioenaanspraak als gevolg van de collectieve waardeoverdracht is overgedragen aan het Pensioenfonds geldt bij toepassing van de mogelijkheid tot vervroeging van het ouderdomspensioen zoals in artikel 13 van het Pensioenreglement is bepaald dat het ouderdomspensioen niet eerder ingaat dan op de eerste dag van de maand waarin de 55-jarige leeftijd wordt bereikt.
5.
Hoog-laaguitkering en laag-hooguitkering ouderdomspensioen Voor degenen van wie de Pensioenaanspraak als gevolg van de collectieve waardeoverdracht is overgedragen aan het Pensioenfonds geldt dat de mogelijkheid van een hoog-laaguitkering en een laag-hooguitkering van het ouderdomspensioen zoals in artikel 18 van het Pensioenreglement is bepaald wordt begrensd door hetgeen in artikel 63 Pensioenwet is vastgelegd met inachtneming van de fiscale begrenzingen.
6.
Pensioenopbouw arbeidsongeschikte uit dienst Ten aanzien van arbeidsongeschikten die ten tijde van de collectieve waardeoverdracht reeds uit dienst waren van Fortis Bank Nederland N.V. geldt dat met inachtneming van de Pensioenaanspraak die als gevolg van de collectieve waardeoverdracht is overgedragen aan het Pensioenfonds, de premievrije opbouw voor het deel van de Pensioenaanspraak dat qua grootte correspondeert met de mate van arbeidsongeschiktheid op grond van de WAO of de WIA wordt gecontinueerd op basis van een fictieve pensioengrondslag zodanig dat de te bereiken Pensioenaanspraken per 31 december 2013 gelijk blijven. Voor de arbeidsongeschikte met een WIA-uitkering wordt opgebouwd tot de eerste van de maand waarin hij de 65-jarige leeftijd bereikt. Tenzij in dit Pensioenreglement anders wordt bepaald zijn wijzigingen van dit Pensioenreglement, zoals bijvoorbeeld aangaande het toeslagbeleid, opbouwpercentage en Pensioenrichtleeftijd op overeenkomstige wijze van toepassing op de geheel of gedeeltelijk Arbeidsongeschikte Deelnemer als op overige Deelnemers.
7.
Samenloop ouderdomspensioen en uitkeringen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid Voor degenen van wie de Pensioenaanspraak of –recht als gevolg van de collectieve waardeoverdracht is overgedragen aan het Pensioenfonds geldt dat artikel 20 (Samenloop ouderdomspensioen en uitkeringen uit hoofde van arbeidsongeschiktheid) van het
Paraaf: 34 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Pensioenreglement niet van toepassing is op de pensioenuitkeringen uit hoofde van deze Pensioenaanspraak of dit Pensioenrecht. 8. Partnerpensioen Voor degenen van wie de Pensioenaanspraak als gevolg van de collectieve waardeoverdracht is overgedragen aan het Pensioenfonds geldt in afwijking van artikel 8 lid 6 (Partnerpensioen en keuzes bij ingang ouderdomspensioen), dat bij ingang van het ouderdomspensioen het opgebouwde partnerpensioen, voor zover niet toekomend aan een Gewezen Partner, niet wordt omgezet in extra ouderdomspensioen. Dit geldt alleen indien in het pensioenreglement dat van toepassing was ten tijde van de beëindiging van het deelnemerschap bij Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland was bepaald dat het recht op partnerpensioen komt te vervallen in het geval de Pensioengerechtigde ten tijde van de ingang van zijn of haar ouderdomspensioen geen Partner heeft. *1 *2
Artikel 41 is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 geïntroduceerd. Lid 6 is bij besluit van 17 december 2013 met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd
Artikel 42 – Aanvullende bepalingen als gevolg van de wijziging van het opbouwpercentage en de Pensioenrichtleeftijd per 1 januari 2014*1 1. Opbouwpercentages De verlaagde opbouwpercentages van 2,05% en 1,435%, en de uitgestelde Pensioenrichtleeftijd van 67 jaar, zijn van toepassing op de pensioenopbouw vanaf 1 januari 2014 van het ouderdomspensioen respectievelijk het partnerpensioen. De tot 1 januari 2014 opgebouwde Pensioenaanspraken blijven verzekerd op basis van een Pensioenrichtleeftijd van 65 jaar. 2. Pensioenrichtleeftijd Het ouderdomspensioen van de Deelnemers en Gewezen Deelnemers met Pensioenaanspraken met verschillende Pensioenrichtleeftijden gaat in beginsel in op de laatst geldende pensioenrichtleeftijd (per 1 januari 2014 is dat leeftijd 67). Echter, indien een Deelnemer voorafgaand aan het bereiken van de Pensioenrichtleeftijd van 65 jaar afwijzend of niet reageert op de aan hem door het Pensioenfonds schriftelijk voorgelegde vraag of het ouderdomspensioen op 65 jarige leeftijd dient in te gaan, zal het ingangsmoment van dit pensioen worden uitgesteld tot het bereiken van de Pensioenrichtleeftijd van 67 jaar en worden samengevoegd met het ouderdomspensioen dat wordt opgebouwd tot het bereiken van deze leeftijd. De Pensioenaanspraken met Pensioenrichtleeftijd 65 worden alsdan herrekend naar Pensioenrichtleeftijd 67 met behulp van de uitstelfactoren zoals vermeld in Bijlage 2. 3. Gewezen Deelnemers met Pensioenaanspraken Het ouderdomspensioen van Gewezen Deelnemers met Pensioenaanspraken met een eerdere Pensioenrichtleeftijd dan de laatst geldende Pensioenrichtleeftijd gaat standaard in op die eerdere Pensioenrichtleeftijd. 4. Toets fiscale bovenmatigheid Voor de toets op fiscale bovenmatigheid (art. 11) en afkoop kleine pensioenen (art. 26) worden de Pensioenaanspraken met een eerdere Pensioenrichtleeftijd dan de laatst geldende Pensioenrichtleeftijd omgerekend in Pensioenaanspraken die herrekend zijn naar die laatst geldende Pensioenrichtleeftijd met behulp van de uitstelfactoren zoals vermeld in Bijlage 2. *1
Artikel 42 is bij besluit van xx december 2013 met ingang van 1 januari 2014 geïntroduceerd. Paraaf: 35 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Paraaf: 36 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Voor gezien en akkoord:
Drs. F.M.R. van der Horst
Mr. M. Pijl-van Hees
(voorzitter)
(secretaris)
Paraaf: 37 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Bijlagen Bijlage 1 - Definities In dit Pensioenreglement wordt verstaan onder: 1. Aanspraakgerechtigde: *1 De persoon die begunstigde is van een nog niet ingegaan pensioen tegenover het Pensioenfonds. *1
Deze definitie is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
2. ABN AMRO CAO: De laatst door de Bank en de vakbonden vastgestelde collectieve arbeidsovereenkomst. 3. Arbeidsongeschikt: *1 Een Deelnemer wordt voor de pensioenregeling beschouwd als arbeidsongeschikt, indien en zolang: de Deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de WAO wegens arbeidsongeschiktheid van 15% of meer; de Deelnemer die arbeidsongeschikt is krachtens de Regeling Inkomensvoorziening voor volledig en duurzaam arbeidsongeschikten (IVA) of de Werkhervattingsregeling Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA) zoals bedoeld in de WIA. *1
Deze definitie is bij besluit van 18 december 2011 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd.
4. Basisarbeidsduur: De arbeidsduur van gemiddeld 36 uur per week. 5. Bank: *1 ABN AMRO Bank N.V., gevestigd te Amsterdam, opgericht op negen april tweeduizend negen en ingeschreven in het handelsregister onder nummer 34334259. *1
Deze definitie is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
6. Beëindiging Partnerrelatie*1: a. echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed. Hiermee wordt gelijk gesteld een in het buitenland voltrokken echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed, mits deze echtscheiding of ontbinding van het huwelijk na scheiding van tafel en bed op grond van Nederlandse wetgeving en/of verdragen is erkend; b. beëindiging van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in 23 letter b (geregistreerd partnerschap) van deze Bijlage anders dan door dood, vermissing, of omzetting van een geregistreerd partnerschap in een huwelijk. Hiermee wordt gelijk gesteld een in het buitenland voltrokken beëindiging van het geregistreerd partnerschap, mits deze beëindiging van het geregistreerd partnerschap op grond van Nederlandse wetgeving en/of verdragen is erkend; c. beëindiging van de gezamenlijke huishouding als bedoeld in 23 letter c (gezamenlijke huishouding) van deze Bijlage anders dan door dood, vermissing, of het aangaan van Paraaf: 38 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
een huwelijk of geregistreerd partnerschap met dezelfde Partner. Deze beëindiging gaat in op de dag waarop een schriftelijke melding daaromtrent is ontvangen van degene die de aanmelding heeft gedaan dan wel van zijn Partner, of op de dag waarop een van de Partners met een ander huwt, een geregistreerd partnerschap aangaat, of een ander als Partner aanmeldt. *1
Deze definitie is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011gewijzigd.
7. Bestemmingsreserve voor Toekomstige Uitvoeringskosten: *1 De in de jaren 2008 en 2009 opgebouwde reserve voor toekomstige uitvoeringskosten, waaraan geen middelen meer worden toegevoegd. *1
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 onder vernummering van de overige definities toegevoegd.
8. Bestuur: Het bestuur van het Pensioenfonds. 9. Consumentenprijsindex: De ‘Consumentenprijsindex, reeks Alle Huishoudens’ zoals gepubliceerd door het Centraal Bureau voor de Statistiek. De procentuele verhoging van de ‘Consumentenprijsindex, reeks Alle Huishoudens’ wordt vastgesteld over de referentieperiode van een jaar eindigend drie maanden voor de maand waarin de Peildatum valt. 10. Deelnemer: De Werknemer of gewezen Werknemer die op grond van een Pensioenovereenkomst Pensioenaanspraken verwerft jegens het Pensioenfonds en die ingevolge de bepalingen van de Statuten en het Pensioenreglement en/of overeenkomsten met derden deelnemer is. 11. Dekkingstekort: *1 De situatie waarbij het Eigen Vermogen minder is dan het Minimaal Vereist Eigen Vermogen. *1
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 onder vernummering van de overige definities toegevoegd.
12. Deeltijdfactor: De op de eerste dag van enige maand geldende verhouding van het werkelijk aantal overeengekomen arbeidsuren en de Basisarbeidsduur. De Deeltijdfactor bedraagt ten hoogste 1 (100%). 13. Eigen Vermogen*1/2: Het Eigen Vermogen is het verschil van het Pensioenvermogen en de Technische Voorzieningen. *1 *2
Deze definitie is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 onder vernummering van de overige definities gewijzigd en vernummerd tot 13.
Paraaf: 39 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
14. Feitelijke Beleggingsmix: *1 De op enig moment geldende samenstelling van de beleggingsportefeuille. *1
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 onder vernummering van de overige definities toegevoegd.
15. Feitelijke Pensioendatum of Werkelijke Pensioendatum: *1/2 De eerste dag van de maand waarop het ouderdomspensioen dat op basis van een Pensioenrichtleeftijd van 65 jaar, dan wel op basis van 67 jaar feitelijk ingaat, maar niet eerder dan 57 en niet later dan vijf jaar na de op de Aanspraakgerechtigde van toepassing zijnde AOW-gerechtigde leeftijd. Voor de Deelnemer die op 31 december 2005 volledig Arbeidsongeschiktheid was en op de feitelijke pensioendatum nog steeds in de WAO zit of op 31 december 2005 van de VUT of een daarmee vergelijkbare beëindigingsovereenkomst gebruik maakte waarbij de pensioenopbouw wordt voortgezet, is de feitelijke pensioendatum gelijk aan de pensioen(richt)datum in de pensioenregeling die op 31 december 2005 op hem van toepassing was. *1 *2
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011gewijzigd. Deze definitie is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
16. Feitelijke Pensioenleeftijd De leeftijd waarop het ouderdomspensioen feitelijk ingaat. 17. Franchise: Onder Franchise wordt verstaan de franchise als omschreven in artikel 5. 18. Gepensioneerde: *1 De Pensioengerechtigde voor wie krachtens de bepalingen van de Statuten, dit Pensioenreglement en een Pensioenovereenkomst het ouderdomspensioen is ingegaan en tevens degene voor wie op grond van door Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland uitgevoerde regelingen uiterlijk op 31 december 2012 het ouderdomspensioen is ingegaan en van wie het Pensioenrecht op 1 januari 2013 door Stichting Pensioenfonds Fortis als onderdeel van een collectieve waardeoverdracht is overgedragen aan het Pensioenfonds. *1
Deze definitie is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd.
19. Gewezen Deelnemer: *1/2 De Werknemer of gewezen Werknemer door en voor wie op grond van een Pensioenovereenkomst geen pensioen meer wordt opgebouwd en die bij beëindiging van de deelneming, anders dan door arbeidsongeschiktheid, pensionering, overlijden, vervroegd uittreden (VUT) of een daarmee vergelijkbare beëindigingsovereenkomst, een Pensioenaanspraak heeft behouden jegens het Pensioenfonds en tevens degene die op grond van door Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland uitgevoerde regelingen een Pensioenaanspraak heeft opgebouwd welke op 1 januari 2013 door Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland als onderdeel van een collectieve waardeoverdracht is overgedragen aan het Pensioenfonds. *1 *2
Deze definitie is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Deze definitie is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd.
Paraaf: 40 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
20. Gewezen Partner: *1 De Partner als bedoeld in 23 van deze Bijlage (Partner) van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde waarmee de Partnerrelatie is beëindigd. *1
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011gewijzigd.
21. Kind(eren): *1/2/3 Onder Kind(eren) wordt verstaan: a. elk kind, dat voor de Feitelijke Pensioendatum als kind in een familierechtelijke betrekking staat tot de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde; b. elk kind dat voor de Feitelijke Pensioendatum als stiefkind van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde is aan te merken; c. elk pleegkind van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde, dat voor de Feitelijke Pensioendatum door deze als zijn eigen kind wordt opgevoed en onderhouden; d. elk kind van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde, voor wie voor de Feitelijke Pensioendatum geldt dat deze verplicht is bij te dragen in de kosten van verzorging en opvoeding in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek; en e. elk ongeboren kind waarvan de Deelnemer of Partner aantoonbaar in verwachting is op de dag van overlijden van de Deelnemer. *1 *2 *3
Deze definitie is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd. Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 onder vernummering van de overige definities gewijzigd en vernummerd tot 20. Deze definitie is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
22. Minimaal Vereist Eigen Vermogen*1/2: De ondergrens van het Eigen Vermogen zoals bedoeld in artikel 131 van de Pensioenwet. *1 *2
Deze definitie is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd. Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd en onder vernummering van de overige definities vernummerd tot 21.
23. Partner*1/2: Onder Partner wordt verstaan: a. de man of vrouw met wie de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde vóór de Feitelijke Pensioendatum is gehuwd in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek. Hiermee wordt gelijk gesteld een in het buitenland voltrokken huwelijk, mits dit huwelijk op grond van Nederlandse wetgeving is erkend; b. de man of vrouw die vóór de Feitelijke Pensioendatum als partner van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde een geregistreerd partnerschap in de zin van Boek 1 van het Burgerlijk Wetboek is aangegaan. Hiermee wordt gelijk gesteld een in het buitenland geregistreerd partnerschap, mits dit geregistreerd partnerschap op grond van Nederlandse wetgeving is erkend; c. de man of vrouw, met wie de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde een gezamenlijke huishouding voert, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan: de partner en Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde zijn beiden niet gehuwd of zijn geen geregistreerd partnerschap aangegaan; de partner is geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde;
Paraaf: 41 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
de gezamenlijke huishouding is notarieel vastgelegd in een samenlevingsovereenkomst waarin ten minste de vermogensrechtelijke gevolgen van de samenleving, dan wel de wederzijdse zorgplicht, zijn geregeld; de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde heeft slechts, behoudens een eventueel van toepassing zijnde bijzonder partnerpensioen, één bij het Pensioenfonds aangemelde partner die in aanmerking komt voor partnerpensioen; de partner dient vóór de Feitelijke Pensioendatum bij het Pensioenfonds te worden aangemeld onder overlegging van de hierboven bedoelde notarieel verleden samenlevingsovereenkomst dan wel een door de notaris gewaarmerkt uittreksel daarvan.
Om in aanmerking te komen voor een uitkering van partnerpensioen of een bijzonder partnerpensioen dient uit de Gemeentelijke Basisadministratie Persoonsgegevens te blijken dat de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde met de partner bedoeld onder c. ten minste zes maanden onafgebroken op hetzelfde adres wonen op het tijdstip van overlijden van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde of ingeval van bijzonder partnerpensioen ten minste zes maanden onafgebroken op hetzelfde adres woonden op het tijdstip van beëindiging van de gezamenlijke huishouding. De partner van de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde die buiten Nederland woont dient aan het Pensioenfonds stukken te overleggen waaruit ten genoegen van het Pensioenfonds blijkt dat de Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde op het moment van overlijden ten minste zes maanden onafgebroken op hetzelfde adres woont met de partner dan wel ingeval van bijzonder partnerpensioen ten minste zes maanden onafgebroken op hetzelfde adres woonden op het tijdstip van beëindiging van de gezamenlijke huishouding. Indien de partner of Deelnemer, Gewezen Deelnemer of Gepensioneerde aantoonbaar aansluitend op de gezamenlijke huishouding wegens ziekte is opgenomen in een AWBZof een daarmee gelijk te stellen instelling wordt het woonadres en de gezamenlijke huishouding op hetzelfde adres geacht te zijn voortgezet, mits aan de overige eisen blijvend is voldaan. *1 *
2
Deze definitie is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Deze definitie is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
24. Partnerrelatie: *1 De formele relatie met een Partner als bedoeld in 23 (Partner) van deze Bijlage. *1
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd.
25. Peildatum*1: De peildatum is 1 april, tenzij in de ABN AMRO CAO anders is bepaald. *1
Deze definitie is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd.
26. Pensioenaanspraak: Het recht op een nog niet ingegaan pensioen, uitgezonderd de nog niet toegekende voorwaardelijke toeslagen.
Paraaf: 42 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
27. Pensioenfonds: Stichting Pensioenfonds van de ABN AMRO Bank N.V.. 28. Pensioengerechtigde: *1 De persoon voor wie krachtens de bepalingen van de Statuten, dit Pensioenreglement en een Pensioenovereenkomst met de Werkgever het pensioen is ingegaan en tevens degene van wie het Pensioenrecht op 1 januari 2013 door Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland als onderdeel van een collectieve waardeoverdracht is overgedragen aan het Pensioenfonds. *1
Deze definitie is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd.
29. Pensioenovereenkomst*1: Hetgeen tussen de Werkgever en een Werknemer is overeengekomen betreffende pensioen. De pensioenovereenkomst houdt in een uitkeringsovereenkomst als bedoeld in de Pensioenwet. *1
Deze definitie is bij besluit van 12 april 2007 met ingang van 1 januari 2007 gewijzigd
30. Pensioenrecht: Het recht op een ingegaan pensioen, uitgezonderd de nog niet toegekende voorwaardelijke toeslagen. 31. Pensioenreglement: *1 Het door het Pensioenfonds opgestelde pensioenreglement 2006. *1
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd.
32. Pensioenrichtdatum: De eerste dag van de maand waarin de Deelnemer of Gewezen Deelnemer de voor hem geldende Pensioenrichtleeftijd bereikt. 33. Pensioenrichtleeftijd: De leeftijd waarop de pensioenopbouw is gebaseerd. De pensioenrichtleeftijd van de tot 1 januari 2014 opgebouwde pensioenaanspraken is 65 jaar. De pensioenrichtleeftijd van de pensioenaanspraken die vanaf 1 januari 2014 opgebouwd worden is 67 jaar. 34. Pensioenvermogen: *1 De som van de beleggingen, waaronder de annuïtaire lening, de herverzekeringen, de vorderingen, overlopende activa en liquide middelen onder aftrek van de overige schulden en overlopende passiva. *1
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 onder vernummering van de overige definities toegevoegd.
35. Raad van Bestuur: De raad van bestuur van de Bank.
Paraaf: 43 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
36. Scheiding: *1 Echtscheiding, scheiding van tafel en bed, of beëindiging van het geregistreerd partnerschap als bedoeld in 6 in deze Bijlage onder a en b. *1
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd.
37. Statuten: De statuten van het Pensioenfonds. 38. Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland: *1 Een pensioenfonds, gevestigd in Rotterdam, dat voorafgaand aan liquidatie alle opgebouwde pensioenaanspraken en pensioenrechten met toepassing van artikel 84 Pensioenwet heeft overgedragen aan het Pensioenfonds. *1
Deze definitie is, onder vernummering van de definities onder nummer 36 tot en met 43 in nummers 37 tot en met 44 bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 toegevoegd.
39. Technische Voorzieningen: *1 De voorzieningen die nodig zijn om aan de reeds bestaande pensioenverplichtingen jegens de Aanspraak- en Pensioengerechtigden te voldoen. *1
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 onder vernummering van de overige definities toegevoegd.
40. Toeslagruimte*1: Deze is gelijk aan het quotiënt van het verschil tussen het Eigen Vermogen verminderd met de Bestemmingsreserve voor Toekomstige Uitvoeringskosten en het Minimaal Vereist Eigen Vermogen per ultimo van het voorafgaande kalenderjaar enerzijds en het verschil tussen het Vereist Eigen Vermogen behorende bij de Feitelijke Beleggingsmix en het Minimaal Vereist Eigen Vermogen per ultimo van het voorafgaande kalenderjaar anderzijds, met een minimum van 0% en een maximum van 100%. *1
Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 onder vernummering van de overige definities toegevoegd.
41. Uitvoeringsovereenkomst: De overeenkomst tussen de Werkgever en het Pensioenfonds over de uitvoering en financiering van de Pensioenovereenkomsten. 42. Vereist Eigen Vermogen*1/2: Het Eigen Vermogen zoals bedoeld in artikel 132 van de Pensioenwet. *1 *2
Deze definitie is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2007. Deze definitie is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd en vernummerd tot 39.
Paraaf: 44 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
43. Werkgever*1/2: De Bank of een andere onderneming, die met de Bank tot één en dezelfde groep behoort als bedoeld in Boek 2 van het Burgerlijk Wetboek, die met het Pensioenfonds een Uitvoeringsovereenkomst heeft gesloten ter uitvoering van de Pensioenovereenkomst die de onderneming met haar werknemers heeft gesloten, dan wel de ondernemingen die geen onderdeel meer uitmaken van de hiervoor bedoelde groep en die in overeenstemming met de Pensioenwet bij het Pensioenfonds aangesloten zijn gebleven. *1 *2
Deze definitie is bij besluit van 3 juni 2008 met ingang van 1 januari 2006 gewijzigd en bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 vernummerd tot 40. Deze definitie is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd.
44. Werknemer: Degene, die een arbeidsovereenkomst naar Nederlands burgerlijk recht heeft met de Werkgever. 45. WAO: De Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering. 46. WIA: De Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen.
Paraaf: 45 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Bijlage 2 - Ruilvoeten*1/2/3/4 In deze Bijlage zijn de ruilvoeten vastgelegd zoals bedoeld in artikel 12 lid 6 van het Pensioenreglement. De ruilvoeten zijn gebaseerd op een Pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. Alvorens de ruilvoeten te kunnen gebruiken voor aanspraken met Pensioenrichtleeftijd 65 jaar, dienen de aanspraken met Pensioenrichtleeftijd 65 jaar uitgesteld te worden naar aanspraken met Pensioenrichtleeftijd 67 jaar, gebruik makend van de onder A genoemde factor. De ruilvoeten vermeld in paragraaf A, B en C worden met ingang van 1-1-2013 jaarlijks vervangen. De ruilvoeten worden jaarlijks vastgesteld conform artikel 12 lid 6 en na goedkeuring door het Bestuur, in deze bijlage opgenomen en gelden op het moment dat de keuze wordt geëffectueerd. De Raad van Deelnemers wordt, voor opname in de bijlage, over de aanpassing van de ruilvoeten geïnformeerd. A. Omzetting aanspraken Pensioenrichtleeftijd 65 naar Pensioenrichtleeftijd 67 Uitgestelde Pensioenleeftijd Uitstel aanspraken ouderdomspensioen (van 65 naar 67)
Omzettingsfactor 1,129
B. Factoren bij pensionering Aankopen extra ouderdomspensioen vóór AOW-ingangsdatum in verband met gemis aan AOW tot de eerste of laatste dag van de maand waarin de AOW tot uitkering komt. De Deelnemer heeft de mogelijkheid om een extra tijdelijk ouderdomspensioen te verkrijgen dat ingaat op de Feitelijke Pensioendatum en eindigt op de eerste of de laatste dag van de maand waarin de AOW-uitkering ingaat. Met ingang van 1 januari 2013 is de AOW-ingangsdatum afhankelijk van de geboortedatum. De omzettingsfactoren zijn per geboorteperiode vastgesteld conform de AOW-wetgeving ultimo 2012. Voor de Deelnemer met een AOW-leeftijd van 65 jaar en 3 maanden die op de leeftijd van 64 jaar pensioneert én die kiest voor een extra tijdelijk ouderdomspensioen dat eindigt op de eerste dag van de maand waarin de AOW-uitkering ingaat, geldt een omzettingsfactor van 13,579. Deze factor wil zeggen dat in ruil voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen op 67 jaar € 13.579,- per jaar ouderdomspensioen kan worden verkregen dat ingaat op de Feitelijke Pensioenleeftijd en eindigt op de eerste van de maand waarin de AOW-uitkering ingaat. Voor de Deelnemer met een AOW-leeftijd van 65 jaar en 3 maanden die op de leeftijd van 64 jaar pensioneert én die kiest voor een extra tijdelijk ouderdomspensioen dat eindigt op de laatste dag van de maand waarin de AOW-uitkering ingaat, geldt een omzettingsfactor van 12,736. Deze factor wil zeggen dat in ruil voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen op de 67 jaar € 12.736,- per jaar ouderdomspensioen kan worden verkregen dat ingaat op de Feitelijke Pensioenleeftijd en eindigt op de eerste van de maand waarin de AOW– uitkering ingaat.
Paraaf: 46 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Omzettingsfactor extra ouderdomspensioen tot de eerste dag van de maand waarin de AOW tot uitkering komt AOW Leeftijd Feitelijke Pensioenleeftijd
67
57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1,495 1,692 1,940 2,261 2,691 3,294 4,203 5,720 8,755 16,849
669 *1
666
663
66
659
657
655
653
652
1,528 1,735 1,781 1,997 2,058 2,123 2,338 2,422 2,512 2,610 2,801 2,921 3,053 3,198 3,360 3,460 3,644 3,851 4,084 4,348 4,545 4,474 4,785 5,144 5,563 6,059 6,443 6,880 6,229 6,840 7,588 8,524 9,727 10,74 11,993 13,579 9,990 11,637 13,943 17,403 23,171 29,763 41,629 69,315 103,923 22,430 33,593 67,081
1
* 669 betekent een AOW leeftijd van 66 jaar en 9 maanden.
Omzettingsfactor extra ouderdomspensioen tot de laatste dag van de maand waarin de AOW tot uitkering komt AOW Leeftijd Feitelijke Pensioenleeftijd
67
57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
1,484 1,679 1,922 2,237 2,656 3,243 4,120 5,568 8,410 15,561
669 *1
666
663
66
659
657
655
653
1,517 1,721 1,765 1,978 2,037 2,101 2,312 2,393 2,481 2,577 2,763 2,880 3,007 3,148 3,304 3,403 3,581 3,779 4,003 4,256 4,444 4,380 4,676 5,018 5,416 5,884 6,245 6,654 6,049 6,623 7,321 8,187 9,289 10,208 11,332 12,736 9,541 11,030 13,078 16,072 20,864 26,055 34,707 52,011 20,197 28,809 50,337
1
* 669 betekent een AOW leeftijd van 66 jaar en 9 maanden.
Komt de Feitelijke Pensioenleeftijd niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden.
Paraaf: 47 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
652
69,315
Uitstel op jaarbasis Feitelijke Pensioenleeftijd (bij uitstel) 67 68 69 70
Omzettingsfactor 1,000 1,067 1,143 1,228
Een uitstelfactor van 1,067 wil zeggen dat voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen op 67 jaar € 1.067,- ouderdomspensioen op de Feitelijke Pensioenleeftijd van 68 jaar kan worden verkregen. Komt de Feitelijke Pensioenleeftijd niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden. Het partnerpensioen en wezenpensioen is op de Feitelijke Pensioenleeftijd gelijk aan het partner- en wezenpensioen waarop de Deelnemer of Gewezen Deelnemer recht zou hebben, indien op deze Feitelijke Pensioenleeftijd het deelnemerschap door beëindiging van de dienstbetrekking zou zijn beëindigd. Indien door uitstel het ouderdomspensioen 100% van de pensioengrondslag bedraagt, zal het ouderdomspensioen op dat moment ingaan, en zal uitstel van pensionering worden beëindigd. Vervroeging op jaarbasis Vervroeging is mogelijk vanaf de maand waarin de Deelnemer of Gewezen Deelnemer de leeftijd van 57 jaar bereikt en is altijd in hele kalendermaanden. Het maximale bedrag ter compensatie van het AOW-gemis in de jaren vóór de AOWingangsdatum bedraagt maximaal tweemaal het AOW-bedrag voor één gehuwde van 65 jaar of ouder. Vervroeging op jaarbasis Feitelijke Pensioenleeftijd (bij vervroeging) 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67
Paraaf: 48 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Omzettingsfactor 0,572 0,602 0,635 0,670 0,708 0,748 0,790 0,836 0,886 0,940 1,000
Paraaf:
Een vervroegingsfactor van 0,748 wil zeggen dat voor iedere € 1.000,ouderdomspensioen op 67 jaar € 748,- ouderdomspensioen op de Feitelijke Pensioenleeftijd van 62 jaar kan worden verkregen. Komt de vervroegde pensioenleeftijd niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden. Het partner- en wezenpensioen is op de Feitelijke Pensioenleefijd gelijk aan het (opgebouwde) partner- en wezenpensioen waarop de Deelnemer of Gewezen Deelnemer recht zou hebben, indien op de Feitelijke Pensioenleeftijd het deelnemerschap door beëindiging van de dienstbetrekking zou zijn beëindigd. Uitruilfactoren partnerpensioen- ouderdomspensioen Feitelijke Pensioenleeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
Ruilvoet 0,150 0,158 0,166 0,176 0,185 0,195 0,206 0,217 0,228 0,239 0,251 0,264 0,278 0,292
Een ruilvoet van 0,158 wil zeggen dat in geval de Feitelijke Pensioenleeftijd 58 jaar is, er voor iedere € 1.000,- partnerpensioen € 158,- ouderdomspensioen kan worden verkregen. Komt de Feitelijke Pensioenleeftijd niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan dient er een berekening in de pensioenplanner gemaakt te worden. De Deelnemer of Gewezen Deelnemer heeft op de Feitelijke Pensioenleeftijd de keuze uit een partnerpensioen van 0% tot en met 70% van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen (na vervroeging of uitstel). Uitruil vindt plaats nadat een eventuele vervroeging of een eventueel uitstel heeft plaatsgevonden, en heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
Paraaf: 49 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Uitruilfactoren ouderdomspensioen - partnerpensioen Feitelijke Pensioenleeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
Ruilvoet 6,671 6,331 6,007 5,697 5,402 5,123 4,861 4,617 4,390 4,178 3,979 3,787 3,603 3,426
Een ruilvoet van 6,671 wil zeggen dat in geval de Feitelijke Pensioenleeftijd 57 jaar is, er voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen € 6.671,- partnerpensioen kan worden verkregen. Komt de Feitelijke Pensioenleeftijd niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden. De Deelnemer of Gewezen Deelnemer heeft op de Feitelijke Pensioenleeftijd de keuze uit een partnerpensioen van 0% tot en met 70% van de opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen (na vervroeging of uitstel). Uitruil vindt plaats nadat een eventuele vervroeging of een eventueel uitstel heeft plaatsgevonden, en heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen.
Paraaf: 50 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Hoog – Laag factoren Aantal jaar eerste tijdvak Percentage laag
75%
Feitelijke Pensioenleeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
5 1,239 1,237 1,235 1,233 1,231 1,228 1,226 1,223 1,220 1,217 1,213 1,210 1,206 1,201
10 1,166 1,163 1,159 1,156 1,153 1,149 1,145 1,141 1,136 1,131 1,127 1,121 1,116 1,110
Een factor van 1,239 betekent dat bij een Feitelijke Pensioenleeftijd van 57 jaar, er in het eerste tijdvak 123,9% van het oorspronkelijk verzekerd ouderdomspensioen wordt uitgekeerd, en in het tweede tijdvak 75% van het ouderdomspensioen in het eerste tijdvak. Komt de Feitelijke Pensioenleeftijd en tijdvak niet overeen met de in de tabel vermelde waarden, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden. De duur van het eerste tijdvak bedraagt altijd exact 5 of 10 jaar. De keuze om het ouderdomspensioen in hoogte te laten variëren vindt plaats nadat eventuele uitruil, een eventuele vervroeging of een eventueel uitstel heeft plaatsgevonden, en heeft geen invloed op de hoogte van het partnerpensioen en wezenpensioen.
Paraaf: 51 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Laag – Hoog factoren Aantal jaar eerste tijdvak Percentage laag
75%
Feitelijke Pensioenleeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
5 1,060 1,062 1,063 1,065 1,067 1,068 1,070 1,073 1,075 1,077 1,080 1,083 1,086 1,090
10 1,121 1,124 1,127 1,130 1,133 1,137 1,141 1,145 1,150 1,154 1,160 1,165 1,171 1,177
Een factor van 1,060 betekent dat bij een Feitelijke Pensioenleeftijd van 57 jaar, er in het eerste tijdvak 75% * 106,0% van het oorspronkelijk verzekerd ouderdomspensioen wordt uitgekeerd, en in het tweede tijdvak 106,3% van het oorspronkelijk verzekerd ouderdomspensioen. Komt de Feitelijke Pensioenleeftijd en tijdvak niet overeen met de in de tabel vermelde waarden, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden. De duur van het eerste tijdvak bedraagt exact 5 of 10 jaar. De keuze om het ouderdomspensioen in hoogte te laten variëren vindt plaats nadat eventuele uitruil, een eventuele vervroeging of een eventueel uitstel heeft plaatsgevonden, en heeft geen invloed op de hoogte van het partner- en wezenpensioen.
Paraaf: 52 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Uitruilfactoren pensioen op twee levens Ouderdomspensioen
Ouderdomspensioen
Partnerpensioen
Partnerpensioen
Feitelijke Pensioenleeftijd
Twee levens
Eén leven
Twee levens
Eén leven
57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
0,919 0,915 0,909 0,905 0,900 0,895 0,889 0,884 0,879 0,873 0,867 0,861 0,855 0,848
0,689 0,686 0,682 0,679 0,675 0,671 0,667 0,663 0,659 0,655 0,650 0,646 0,641 0,636
0,137 0,144 0,152 0,159 0,167 0,175 0,183 0,192 0,200 0,209 0,217 0,227 0,237 0,248
0,103 0,108 0,114 0,119 0,125 0,131 0,137 0,144 0,150 0,157 0,163 0,170 0,178 0,186
De keuze voor pensioen op twee levens is alleen mogelijk als het volledige ouderdoms- en partnerpensioen wordt omgezet in een twee levens- en een één levenpensioen. De keuze is niet mogelijk in combinatie met het in hoogte te laten variëren van het levenslange ouderdomspensioen en uitruil van het levenslange partnerpensioen in een levenslange ouderdomspensioen of omgekeerd. Om het effect van deze keuze te bepalen moet het ouderdomspensioen en het partnerpensioen afzonderlijk worden omgerekend naar een pensioen op basis van twee levens. Een ruilvoet ouderdomspensioen op twee levens en ouderdomspensioen op één leven van respectievelijk 0,919 en 0,689 wil zeggen dat bij een Feitelijke Pensioenleeftijd van 57 jaar er voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen € 919,- pensioen kan worden verkregen dat wordt uitgekeerd zolang beide verzekerden in leven zijn en € 689,- pensioen zolang slechts één van beide verzekerden in leven is. Een ruilvoet partnerpensioen op twee levens pensioen en partnerpensioen naar één leven van respectievelijk 0,137 en 0,103 wil zeggen dat bij een Feitelijke Pensioenleeftijd van 57 jaar er voor iedere € 1.000,- partnerpensioen € 137,- pensioen kan worden verkregen dat wordt uitgekeerd zolang beide verzekerden in leven zijn en € 103,- pensioen zolang slechts één van beide verzekerden in leven is. Als de deelnemer op Feitelijke Pensioenleeftijd 57 een ouderdomspensioen van € 1000,en een partnerpensioen van € 700,- heeft en besluit dit uit te ruilen naar een pensioen op 2 levens dan ontstaan de volgende rechten: zolang beide verzekerden in leven zijn ontvangen zij een pensioen van 0,919 * 1000 + 0,137 * 700 = € 1015,- ; zolang één van beide verzekerden in leven is ontvangt deze verzekerde een pensioen van 0,689 * 1000 + 0,103 * 700 = € 761,-. Komt de Feitelijke Pensioenleeftijd niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden. Paraaf: 53 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Omzetting van het ouderdomspensioen vindt plaats nadat een eventuele vervroeging of een eventueel uitstel heeft plaatsgevonden, en heeft geen invloed op de hoogte van het wezenpensioen. Indien sprake is van een verevening na echtscheiding wordt het verevend ouderdomspensioen in mindering gebracht op het uit te keren bedrag aan de (Gewezen) Deelnemer.
Paraaf: 54 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
C. Factoren bij uitruil bij uitdiensttreding Uitruilfactoren ouderdomspensioen – partnerpensioen bij uitdiensttreding vanaf 1 januari 2008 Leeftijd 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41
Ruilvoet 4,201 4,207 4,218 4,234 4,256 4,283 4,310 4,331 4,346 4,356 4,361 4,361 4,359 4,354 4,348 4,339 4,329 4,318 4,305 4,290 4,272 4,254 4,235 4,215 4,194 4,173 4,151
Leeftijd 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67
Ruilvoet 4,127 4,100 4,072 4,045 4,017 3,990 3,964 3,938 3,913 3,888 3,864 3,842 3,823 3,807 3,796 3,789 3,787 3,788 3,791 3,799 3,810 3,829 3,855 3,889 3,930 3,979
Bovenstaande factor wordt gebruikt indien de Deelnemer uit dienst treedt en verzoekt om zijn aanspraak op ouderdomspensioen gedeeltelijk aan te wenden voor een hoger partnerpensioen, zoals bedoeld in artikel 15. Indien de Deelnemer Pensioenaanspraken heeft met verschillende Pensioenrichtleeftijden worden deze aanspraken herrekend naar 67 jaar. Het verhoogd partnerpensioen bedraagt, samen met het bijzonder partnerpensioen, maximaal 70% van het ouderdomspensioen dat na uitruil resteert. De ruilvoet van 4,173 voor een 40 jarige wil zeggen dat voor een 40 jarige bij uitdiensttreding voor iedere € 1.000,- ouderdomspensioen op leeftijd 67 jaar € 4.173,partnerpensioen kan worden verkregen. *1 *2 *3 *4
Bijlage 2 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 gewijzigd. Bijlage 2 is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Bijlage 2 is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. Bijlage 2 is bij besluit van 17 december 2013 met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd. Paraaf: 55 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Bijlage 3 - Factoren bij afkoop*1/2/3/4 In deze Bijlage zijn de afkoopfactoren vastgelegd zoals bedoeld in artikel 26 van het Pensioenreglement. Indien de Gewezen Deelnemer Pensioenaanspraken heeft met verschillende Pensioenrichtleeftijden worden deze aanspraken herrekend naar 67 jaar. De afkoopfactoren vermeld in de Bijlage 3 paragraaf A, B, C en D worden vanaf 1-1-2012 jaarlijks op basis van artikel 26 herzien en na goedkeuring door het Bestuur in Bijlage 3 opgenomen. A Afkoopfactoren bij ingang ouderdomspensioen Feitelijke Pensioenleeftijd 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
Afkoopfactor ingegaan ouderdomspensioen 21,972 21,527 21,068 20,595 20,109 19,611 19,101 18,581 18,051 17,513 16,966 16,409 15,843 15,267
Afkoopfactor niet ingegaan (bijzonder) partnerpensioen 2,098 2,143 2,187 2,229 2,270 2,308 2,342 2,372 2,396 2,415 2,428 2,437 2,442 2,445
Bovenstaande factoren worden gebruikt indien het opgebouwde ouderdomspensioen op de Feitelijke Pensioenleeftijd, voor eventuele uitruil, onder de in de Pensioenwet opgenomen afkoopgrens valt. De opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen, en de aanspraken op partnerpensioen worden dan afgekocht en aan de Gewezen Deelnemer uitbetaald. Een afkoopfactor ouderdomspensioen van 20,595 wil zeggen dat bij een Feitelijke Pensioenleeftijd van 60 jaar er voor iedere € 100,- opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen bij afkoop € 2.059,50 wordt uitgekeerd. Een afkoopfactor (bijzonder) partnerpensioen van 2,229 wil zeggen dat bij een Feitelijke Pensioenleeftijd van 60 jaar er voor iedere € 100,- opgebouwde aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen bij afkoop € 222,90 wordt uitgekeerd. Komt de Feitelijke Pensioenleeftijd op de datum van afkoop niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden.
Paraaf: 56 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
B Afkoopfactoren bij ingang (bijzonder) partnerpensioen
Leeftijd 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Afkoopfactor ingegaan (bijzonder) partnerpensioen 31,465 31,364 31,261 31,153 31,043 30,929 30,811 30,689 30,562 30,430 30,293 30,150 30,002 29,849 29,689 29,523 29,351 29,172 28,985 28,792 28,590 28,380 28,161 27,935 27,699 27,454 27,200 26,936
Leeftijd 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70
Afkoopfactor ingegaan (bijzonder) partnerpensioen 26,661 26,376 26,080 25,774 25,457 25,130 24,792 24,443 24,083 23,711 23,329 22,936 22,531 22,114 21,685 21,245 20,791 20,326 19,848 19,358 18,856 18,344 17,821 17,288 16,746 16,194 15,631 15,056
Bovenstaande factoren worden gebruikt indien bij het ingaan van een (bijzonder) partnerpensioen, de hoogte van dat (bijzonder) partnerpensioen onder de in de Pensioenwet opgenomen afkoopgrens valt. Het (bijzonder) partnerpensioen wordt dan na ingang afgekocht, en aan de Partner uitbetaald. Een afkoopfactor (bijzonder) partnerpensioen van 29,523 wil zeggen dat voor iedere € 100,- opgebouwde aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen van een 30 jarige gerechtigde bij afkoop € 2.952,30 wordt uitgekeerd. Komt de leeftijd op de datum van afkoop niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden.
Paraaf: 57 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
C Afkoopfactoren bij niet ingegaan pensioen
Leeftijd 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56
Afkoopfactoren bij niet ingegaan ouderdomspensioen 2,756 2,859 2,966 3,079 3,197 3,321 3,450 3,585 3,726 3,873 4,027 4,187 4,355 4,529 4,711 4,900 5,096 5,300 5,512 5,732 5,960 6,195 6,439 6,691 6,950 7,216 7,490 7,770 8,057 8,350 8,648 8,952 9,261 9,574 9,891 10,214 10,542 10,875 11,216 11,567 11,927 12,298
Paraaf: 58 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Afkoopfactoren bij niet ingegaan partnerpensioen 0,506 0,525 0,543 0,562 0,582 0,601 0,621 0,642 0,665 0,689 0,714 0,741 0,768 0,797 0,827 0,858 0,891 0,925 0,960 0,997 1,036 1,076 1,117 1,159 1,203 1,247 1,293 1,339 1,388 1,437 1,488 1,538 1,590 1,642 1,694 1,747 1,799 1,851 1,902 1,953 2,002 2,051 Paraaf:
57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67
12,680 13,073 13,476 13,889 14,312 14,744 15,182 15,625 16,071 16,518 16,966
2,098 2,143 2,187 2,229 2,270 2,308 2,342 2,372 2,396 2,415 2,428
Indien de Gewezen Deelnemer aanspraken heeft met verschillende Pensioenrichtleeftijden heeft worden deze aanspraken herrekend naar 67 jaar. Bij afkoop van het niet ingegaan pensioen worden bovenstaande factoren gebruikt. Een afkoopfactor ouderdomspensioen van 4,027 wil zeggen dat voor iedere € 100,opgebouwde aanspraak op ouderdomspensioen van een 25 jarige Deelnemer bij afkoop € 402,70 wordt uitgekeerd. Een afkoopfactor (bijzonder) partnerpensioen van 0,714 wil zeggen dat voor iedere € 100,opgebouwde aanspraak op (bijzonder) partnerpensioen van een 25 jarige gerechtigde bij afkoop € 71,40 wordt uitgekeerd. Komt de leeftijd op de datum van afkoop niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden.
Paraaf: 59 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
D Afkoopfactoren bij ingang wezenpensioen
Leeftijd 0 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27
Afkoopfactor wezenpensioen 17,373 16,754 16,119 15,466 14,796 14,106 13,398 12,669 11,916 11,139 10,337 9,510 8,657 7,779 6,877 5,952 5,006 4,041 3,063 2,075 1,081 0,083
Afkoopfactor wezenpensioen Artikel 40 * 20,727 20,211 19,678 19,128 18,560 17,975 17,373 16,754 16,119 15,466 14,796 14,106 13,398 12,669 11,916 11,139 10,337 9,510 8,657 7,779 6,877 5,952 5,006 4,041 3,063 2,075 1,081 0,083
* Deze kolom geldt alleen voor de deelnemers die vallen onder de overgangsbepalingen zoals beschreven in artikel 40 Bovenstaande factoren worden gebruikt indien bij het ingaan van een wezenpensioen. Een afkoopfactor wezenpensioen van 14,106 wil zeggen dat voor iedere € 100,opgebouwde aanspraak op wezenpensioen van een 5 jarige gerechtigde bij afkoop € 1.410,60 wordt uitgekeerd. Komt de leeftijd op de datum van afkoop niet overeen met een in de tabel vermelde leeftijd, dan kan deze berekening in de pensioenplanner gemaakt worden. *1 *2 *3 *3
Bijlage 3 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 geïntroduceerd ter vervanging en aanpassing van Bijlage 2 paragraaf C (Factoren bij afkoop). Bijlage 3 is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 gewijzigd. Bijlage 3 is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 gewijzigd. Bijlage 3 is bij besluit van 17 december 2013 met ingang van 1 januari 2014 gewijzigd. Paraaf: 60 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Bijlage 4 – Wijze waarop de toeslag wordt bepaald*1 Toeslagruimte Of er ruimte is voor het verlenen van toeslag wordt bepaald op basis van het vaststellen van de Toeslagruimte. Indien er op grond van de Toeslagruimte ruimte is voor het verlenen van toeslag, wordt de hoogte van de toeslag bepaald door de procentuele verhoging van de Consumentenprijsindex te vermenigvuldigen met de Toeslagruimte, voor zover dat niet leidt tot een Dekkingstekort of vergroting daarvan op de Peildatum. Indien de procentuele prijsontwikkeling van de Consumentenprijsindex zoals bedoeld in artikel 27 lid 1 van het Pensioenreglement negatief is, wordt de procentuele prijsontwikkeling op 0% gesteld. Verrekening van de negatieve procentuele prijsontwikkeling vindt in het daarop volgende jaar of in de daarop volgende jaren plaats totdat deze is opgeheven. Inhaaltoeslag Indien in enig jaar geen of slechts gedeeltelijk toeslag is verleend, kan deze in de daarop volgende jaren per de Peildatum alsnog (gedeeltelijk) door het Bestuur worden verleend, onder de voorwaarde dat de Toeslagruimte na toekenning per 31 december van het voorgaande kalenderjaar ten minste 100% bedraagt. Deze inhaaltoeslag heeft geen terugwerkende kracht. Volgorde in toeslagverlening Indien er op grond van de Toeslagruimte ruimte is voor het verlenen van toeslag, dan beoordeelt het Bestuur eerst of en tot welk niveau niet of niet volledig verleende toeslagen uit het verleden alsnog kunnen worden verleend (inhaaltoeslag). Vervolgens bepaalt het Bestuur de te verlenen toeslag over het voorgaande kalenderjaar. *1
Bijlage 4 is bij besluit van 14 december 2010 met ingang van 1 januari 2011 geïntroduceerd.
Paraaf: 61 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Bijlage 5 – Pensioengevende toeslagen*1 De op grond van de voor de Werknemer geldende Arbeidsvoorwaarden of de door de Werkgever aangemerkt pensioengevende salaristoeslagen die onderdeel zijn van het pensioengevend maansalaris als bedoeld in artikel 4 (Pensioengevend maandsalaris) betreffen de volgende toeslagen: o toeslag langere arbeid; o 4,2% toeslag; o aanvulling salaris top executives; o telefonistentoeslag; o zaterdagtoeslag; o ploegentoeslag; o pikettoeslag; o geïndexeerde arbeidstoeslag; o gegarandeerde arbeidsmarkttoeslag DIVA; o shift allowance guarantee security; o gewenningsuitkering ploegendienst; o gewenningsuitkering pikettoeslag; o roostertoeslag 25%; o roostertoeslag 50%; o roostertoeslag 75%; o roostertoeslag 100%; o roostertoeslag 150%; en o garantietoeslag variabele beloning ex-Fortis. *1
Bijlage 5 is bij besluit van 20 december 2011 met ingang van 1 januari 2012 geïntroduceerd.
Paraaf: 62 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
Bijlage 6 - Omzettingsfactoren partnerpensioen en wezenpensioen van de aanspraken waarvan de ingangsdatum is gewijzigd als gevolg van de collectieve waardeoverdracht van SPFBN naar het Pensioenfonds*1/2 A. Actuariële omzetting van latent levenslang nabestaandenpensioen Leeftijd 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42 43 44 45 46
Factor 1,00877 1,00877 1,00950 1,00912 1,00926 1,00896 1,00897 1,00900 1,00897 1,00899 1,00897 1,00887 1,00884 1,00883 1,00885 1,00878 1,00876 1,00878 1,00876 1,00876 1,00868 1,00873 1,00867 1,00869 1,00874 1,00867
Leeftijd 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66 67 68 69 70 71 72
Factor 1,00861 1,00857 1,00855 1,00857 1,00850 1,00848 1,00846 1,00845 1,00848 1,00847 1,00842 1,00846 1,00846 1,00856 1,00842 1,00843 1,00849 1,00850 1,00853 1,00858 1,00866 1,00880 1,00886 1,00900 1,00915 1,00929
Leeftijd 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98
Factor 1,00936 1,00953 1,00993 1,01039 1,01049 1,01058 1,01097 1,01137 1,01178 1,01218 1,01279 1,01339 1,01400 1,01461 1,01543 1,01626 1,01708 1,01790 1,02011 1,02231 1,02452 1,02673 1,02894 1,03114 1,03335 1,03556
Opmerking: In het bestand van Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland komen geen latente nabestaandenpensioenen voor bij leeftijden kleiner dan 22 en groter dan 97.
Paraaf: 63 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf:
B. Actuariële omzetting van latent tijdelijk nabestaandenpensioen Leeftijd
Factor
Leeftijd
Factor
38
1,01154
53
1,01644
39
1,01187
54
1,02129
40
1,01220
55
1,02925
41
1,01254
56
1,02603
42
1,01287
57
1,02137
43
1,01334
58
1,02518
44
1,01380
59
1,02638
45
1,01453
60
1,02890
46
1,01491
61
1,03019
47
1,01597
62
1,03487
48
1,01365
63
1,04135
49
1,01745
64
1,04564
50
1,01750
65
1,05915
51
1,01531
66
1,07267
52
1,02098
67
1,08619
Opmerking: In het bestand van Stichting Pensioenfonds Fortis Bank Nederland komen geen latente tijdelijke nabestaandenpensioenen voor bij leeftijden kleiner dan 39 en groter dan 66.
*1
Bijlage 6 is bij besluit van 18 december 2012 met ingang van 1 januari 2013 geïntroduceerd.
Paraaf: 64 Pensioenregeling 2006 definitieve versie 2014 d.d. 1 januari 2014
Paraaf: