CDC-PENSIOENREGLEMENT PER 1 JANUARI 2015 De pensioenregeling is een CDC-pensioenregeling (CDC staat voor ‘Collective Defined Contribution’). Kern van de regeling is dat de werkgever jaarlijks een volgens een vaste methodiek vastgestelde premie (‘vaste werkgeverspremie’) beschikbaar stelt. Aan de hand van berekeningen van de kostendekkende premie voor toekomstige jaren komen CAO-partijen een vaste premie overeen voor meerdere jaren. De werkgever heeft geen verplichting om méér te betalen dan zijn deel van deze premie - de vaste werkgeverspremie - en geeft geen garanties op opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, toeslag-verlening en de hoogte van de jaarlijkse pensioenopbouw. Het pensioenfonds zal uit de premie een jaarlijkse pensioenopbouw van 1,875% (fiscaal maximum) van de pensioengrondslag toekennen, maar zal dit percentage verminderen als de vaste premie in enig jaar niet toereikend is. Als de premie in een bepaald jaar ruim voldoende is, dan kan het meerdere worden gebruikt om de verlaagde opbouw in een voorafgaand jaar geheel of ten dele te ‘repareren’. Als een reparatie van een eerdere opbouw-verlaging niet aan de orde is, dan zal de beschikbare premieruimte in een premiedepot worden gestort waaruit toekomstige opbouwverlagingen gerepareerd kunnen worden. Daarnaast zullen afhankelijk van de financiële positie (dekkingsgraad) van het pensioenfonds indien noodzakelijk kortingen worden toegepast of indien mogelijk toeslagen worden verleend op opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten. De hoogte van de uiteindelijke pensioenuitkeringen staan dus niet vast, maar zijn afhankelijk van (markt)ontwikkelingen die hun weerslag hebben op de toereikendheid van de premie en de financiële positie van het fonds. Omdat de vastgestelde jaarlijkse pensioenopbouw op basis van een middelloon-systematiek wordt vormgegeven kwalificeert deze pensioenregeling in de zin van de Pensioenwet als een uitkeringsovereenkomst. Omdat de pensioenregeling gebaseerd is op een premie die wordt vastgesteld volgens een vooraf vastgestelde methodiek kwalificeert deze pensioenregeling volgens de internationale boekhoudkundige regels als een premieovereenkomst.
paragraaf artikel paragraaf artikel artikel paragraaf artikel artikel artikel paragraaf artikel artikel artikel artikel artikel artikel artikel paragraaf artikel artikel
1 2 3
4
5
artikel artikel paragraaf 6 artikel artikel
Inhoudsopgave
Blz.
Inleidende bepalingen 1 Definities Over het deelnemerschap 2 Deelnemerschap 3 Einde van het deelnemerschap Over de pensioenaanspraken en de pensioengrondslagen 4 Pensioenaanspraken 5 Pensioengrondslag 6 Deeltijd dienstbetrekking Over het ouderdomspensioen en de keuzemogelijkheden 7 Ouderdomspensioen 8 Vervroegde en uitgestelde pensionering 9 Deeltijdpensionering 10 Variatie in hoogte ouderdomspensioen 11 Omzetting van ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen 12 Omzetting van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen 13 Verevening van ouderdomspensioen na (echt)scheiding Over het nabestaandenpensioen en het wezenpensioen 14 Nabestaandenpensioen 15 Bijzonder nabestaandenpensioen na echtscheiding of beëindiging gezamenlijke huishouding 16 Tijdelijk nabestaandenpensioen 17 Wezenpensioen Over het arbeidsongeschiktheidspensioen en de premievrije voortzetting 18 Arbeidsongeschiktheidspensioen 19 Premievrije voortzetting pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid
2 4 4
6
10
11
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 1
paragraaf 7 artikel artikel artikel paragraaf 8 artikel artikel paragraaf 9 artikel artikel paragraaf 10 artikel paragraaf 11 artikel artikel artikel
Bijlage 1 Bijlage 2 Bijlage 3 Bijlage 4 Bijlage 5 §1 Artikel 1
Over de financiering van de CDC-pensioenregeling en over de uitbetaling van de pensioenen 20 Financiering van de CDC-pensioenregeling 21 Uitbetaling van de pensioenen 22 Fiscale maximering Over de indexatieverlening en over de korting van aanspraken en uitkeringen 23 Indexatieverlening 24 Kortingsbepaling Over behoud van aanspraken bij beëindiging deelnemerschap, over waardeoverdrachten en over de afkoop van pensioenaanspraken 25 Beëindiging deelnemerschap en waardeoverdracht 26 Afkoop, vervreemden en prijsgeven van pensioen Over informatieverstrekking 27 Informatieverstrekking Algemene bepalingen 28 Algemene bepalingen 29 Onvoorziene gevallen en beslechting van geschillen 30 Datum inwerkingtreding
15
Bijlagen Regels terzake van de gemeenschappelijke huishouding Flexibele pensionering Aanvullingen op het reglement zoals van toepassing op werknemers van RPC BEBO Nederland B.V. te Goor Indexatiekader Ruil- en afkoopverhoudingen
22
17 18
20 20
Inleidende bepalingen Definities Voor de leesbaarheid worden in dit pensioenreglement de woorden ‘hij’, ‘hem’ en ‘zijn’ gebruikt. Daarmee wordt echter ook de vrouwelijke deelnemer bedoeld. In dit pensioenreglement zijn naast de begripsomschrijvingen van de statuten, waarvan sommigen hieronder ook zijn opgenomen, de volgende begrippen van toepassing: - pensioenfonds: - bestuur: - pensioenreglement:
- uitvoeringsovereenkomst: - pensioen:
-
nabestaandenpensioen: partnerpensioen: pensioenaanspraak: pensioenrecht: pensioeningangsdatum: pensioenrichtdatum:
- opbouwdrempel: - opbouwplafond: - tijdelijk ouderdomspensioen: - cohort: - pensioenovereenkomst: - werkgever:
Stichting Pensioenfonds OWASE het bestuur van het pensioenfonds de door het pensioenfonds opgestelde regeling waarin de verhouding tussen het pensioenfonds, de aangesloten onderneming en de deelnemer wordt geregeld en waarin de pensioenaanspraken en pensioenrechten worden geregeld de overeenkomst tussen de werkgever en het pensioenfonds over de uitvoering van een of meer pensioenovereenkomsten; ouderdomspensioen, arbeidsongeschiktheidspensioen, nabestaandenpensioen, tijdelijk nabestaandenpensioen en wezenpensioen, zoals tussen werkgever en werknemer overeengekomen wordt ook wel partnerpensioen genoemd wordt in dit reglement nabestaandenpensioen genoemd het recht op een nog niet ingegaan pensioen het recht op een ingegaan pensioen de datum waarop het ouderdomspensioen ingaat de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 67 jaar wordt over het deel van het salaris van de deelnemer tot aan het bedrag van deze drempel wordt geen pensioen opgebouwd; de opbouwdrempel wordt ook wel franchise genoemd over het deel van het salaris van de deelnemer boven het bedrag van dit plafond wordt geen pensioen opgebouwd het opgebouwde en premievrij gemaakt tijdelijk ouderdomspensioen dat de deelnemer op grond van het tot 31 december 2005 geldende reglement heeft opgebouwd groep deelnemers waarvoor de regeling gelijk is; per cohort kunnen onderdelen van de regeling anders vastgesteld worden hetgeen tussen een werkgever en een werknemer is overeengekomen betreffende pensioen een bij het pensioenfonds aangesloten onderneming, zoals omschreven in de statuten, voor zover deze optreedt als
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 2
- werknemer: - deelnemer: - aspirant-deelnemer:
- gewezen deelnemer:
- gepensioneerde: - kinderen:
- partner:
- gewezen partner: - gezamenlijke huishouding:
- beëindiging van de gezamenlijke huishouding: - einddatum van de gezamenlijke huishouding: - echtscheiding: - echtscheidingsdatum: - CAO: - loonindex: - prijsindex:
- WAO: - WIA:
werkgever van een deelnemer de werknemer in dienst van de werkgever de werknemer of gewezen werknemer van een aangesloten onderneming, die op grond van een pensioenovereenkomst pensioenaanspraken verwerft jegens het pensioenfonds de werknemer of gewezen werknemer jonger dan 21 jaar van een aangesloten onderneming, die op grond van een pensioenovereenkomst aanspraken op nabestaandenpensioen en/of tijdelijk nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen en/of arbeidsongeschiktheidspensioen verwerft jegens het pensioenfonds de gewezen werknemer of werknemer van een aangesloten onderneming door wie op grond van een pensioenovereenkomst met die onderneming geen pensioen meer wordt verworven en die bij beëindiging van de deelneming een pensioenaanspraak heeft behouden jegens het pensioenfonds de persoon, die pensioenaanspraken heeft verworven jegens het pensioenfonds, en voor wie op grond van een pensioenovereenkomst het ouderdomspensioen is ingegaan 1. de kinderen die zijn geboren uit een vóór de pensioeningangsdatum door de (gewezen) deelnemer of aspirant deelnemer aangegaan huwelijk, alsmede de kinderen die reeds vóór de pensioeningangsdatum op een andere wijze in familierechtelijke betrekking tot de (gewezen) deelnemer zijn komen te staan 2. de pleegkinderen van de (gewezen) deelnemer of aspirant deelnemer die door hem als eigen kinderen worden onderhouden en opgevoed, mits dit onderhoud en deze opvoeding zijn begonnen vóór de pensioeningangsdatum 1. a. de man of de vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of aspirant deelnemer vóór de pensioeningangsdatum een huwelijk is aangegaan; b. de man of de vrouw met wie de (gewezen) deelnemer of aspirant deelnemer vóór de pensioeningangsdatum een bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap is aangegaan. Hierbij worden dezelfde rechten toegekend als bij een huwelijk. 2. de ongehuwde persoon die geen bloed- of aanverwant in de rechte lijn van de ongehuwde (gewezen) deelnemer of aspirant deelnemer is en bij diens overlijden met hem samenwoont en een gezamenlijke huishouding voert. De gezamenlijke huishouding dient te zijn begonnen vóór de pensioeningangsdatum. degene wiens partnerschap met de (gewezen) deelnemer is beëindigd het samenlevingsverband dat de ongehuwde (gewezen) deelnemer met zijn partner volgens een notarieel verleden samenlevingscontract gedurende ten minste een halfjaar voert; in dit contract dienen enige vermogensrechtelijke aangelegenheden te worden geregeld beëindiging van het partnerschap door het opheffen van de gezamenlijke huishouding (anders dan door overlijden of het aangaan van een huwelijk door de (gewezen) deelnemer en/of zijn partner) de datum waarop het partnerschap (anders dan door overlijden) is beëindigd blijkens een door de (gewezen) deelnemer en zijn gewezen partner ondertekende schriftelijke verklaring einde van het huwelijk door echtscheiding of ontbinding na scheiding van tafel en bed dan wel beëindiging van het bij de burgerlijke stand geregistreerd partnerschap de datum waarop de echtscheidings- of ontbindingsbeschikking is ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand de collectieve arbeidsovereenkomst van de OWASE-bedrijven het percentage waarmee op grond van de OWASE CAO de CAOlonen per een bepaalde datum collectief worden verhoogd het percentage waarmee het consumentenprijsindexcijfer (alle huishoudens, afgeleid) over een bepaalde maand is gestegen ten opzichte van het consumentenprijsindexcijfer (alle huishoudens, afgeleid) over de maand die een jaar voor de eerder genoemde maand ligt Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 3
- IVA:
regeling Inkomensvoorziening Volledig en duurzame Arbeidsongeschikten krachtens de WIA regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten krachtens de WIA
- WGA:
§2 Artikel 2 2.1
2.2 2.3
2.4
Artikel 3
Over het deelnemerschap Deelnemerschap Deelnemer in deze CDC-pensioenregeling is de werknemer van 21 jaar of ouder die in dienst is van de werkgever. Voor werknemers die op 31 december 2007 een dienstbetrekking hadden met de werkgever en jonger waren dan 25 jaar, maar ouder dan 21 jaar, start het deelnemerschap op 1 januari 2008. Voor werknemers die op 31 december 2007 al deelnemer aan de pensioenregeling waren, blijft het moment van aanvang van het deelnemerschap ongewijzigd. De werknemer die eerst na de ingangsdatum van deze pensioenregeling aan de gestelde opnemingsvereisten voldoet, wordt opgenomen op de eerste van de maand waarin aan die vereisten is voldaan. De werknemer die nog niet de 21-jarige leeftijd heeft bereikt komt in aanmerking voor het aspirant-deelnemerschap. Het aspirant-deelnemerschap eindigt overeenkomstig de regels van artikel 3 lid 1 alsmede wanneer de werknemer 21 jaar oud wordt en als deelnemer wordt opgenomen. Alle deelnemers die op 31 december 1993 deelnemer waren volgens dit reglement worden gerekend tot cohort 1. Voor cohort 1 geldt het reglement zoals dat in werking is getreden op 1 januari 1994 en zoals dat sindsdien is gewijzigd. Cohorten met een hoger volgnummer kunnen worden gedefinieerd met inachtneming van de statuten van het pensioenfonds. Voor de deelnemers die van laatstgenoemde cohorten deel uit maken zal expliciet worden vastgesteld op welke punten de voor hen geldende regeling afwijkt van dit reglement. Einde van het deelnemerschap
3.1
Het deelnemerschap eindigt: a. bij overlijden van de deelnemer; of b. bij ingang van een pensioenuitkering voortvloeiende uit de bepalingen van dit reglement in verband met volledige pensionering; of c. bij verbreking van de dienstbetrekking van de werknemer met de werkgever, anders dan wegens overlijden of volledige pensionering, behalve wanneer het dienstverband wordt verbroken vanwege: 1. arbeidsongeschiktheid van de deelnemer krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, indien en voorzover deze is ontstaan gedurende het dienstverband met de werkgever; of 2. een regeling die met de werkgever is getroffen, met het oog op uittreding vóór de pensioenrichtdatum (exit-regeling). In het eerste geval eindigt deelneming aan het einde van de genoemde periode van arbeidsongeschiktheid behalve wanneer de werknemer dan opnieuw bij de werkgever in dienst treedt. In het tweede geval eindigt deelneming per de ingangsdatum van het tijdelijke ouderdomspensioen.
§3
Over de pensioenaanspraken en de pensioengrondslagen
Artikel 4 4.1
4.2
Pensioenaanspraken De pensioenregeling is een CDC-pensioenregeling, die op grond van de Pensioenwet wordt gekarakteriseerd als uitkeringsovereenkomst. De CDC-pensioenregeling is vormgegeven als een middelloonregeling met na-indexatie. Het pensioenfonds kent uit de pensioenpremie, die de werkgever en de werknemer betalen, de jaarlijkse pensioenopbouw toe. Deze jaarlijkse pensioenopbouw vindt plaats op basis van een middelloon-systematiek. De werkgever heeft echter geen verplichting om méér te betalen dan zijn deel van de pensioenpremie, dat is de vaste werkgeverspremie, en geeft geen garanties op opgebouwde pensioenaanspraken en -rechten, toeslag-verlening en de hoogte van de jaarlijkse pensioenopbouw. Het opbouwpercentage wordt in enig jaar verlaagd als de pensioenpremie in dat jaar niet toereikend is voor de opbouw van nieuwe pensioenaanspraken overeenkomstig het opbouwpercentage als bedoeld in artikel 7 lid 2 van dit reglement. De deelnemer heeft aanspraak op: ouderdomspensioen voor zichzelf; arbeidsongeschiktheidspensioen voor zichzelf; nabestaandenpensioen voor zijn partner; CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 4
4.3 4.4 4.5
4.6 4.7
4.8
4.9
4.10
Artikel 5 5.1
5.2
5.3 5.4
5.5
5.6
tijdelijk nabestaandenpensioen voor zijn partner; wezenpensioen voor zijn kinderen. Bij beëindiging van het deelnemerschap ontstaan geen premievrije aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen. De (gewezen) deelnemer met een partner heeft slechts aanspraak op nabestaandenpensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen voor één partner. De aanspraak op nabestaandenpensioen als bedoeld in lid 2 van dit artikel ten behoeve van de partner van de (gewezen) deelnemer kan zonder toestemming van die partner niet bij overeenkomst tussen de (gewezen) deelnemer en het pensioenfonds of de werkgever worden verminderd anders dan bij afkoop zoals voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. Ingeval het partnerschap van de (gewezen) deelnemer na de pensioeningangsdatum aanvangt bestaat voor de partner en kinderen uit dat partnerschap geen aanspraak op nabestaanden-, tijdelijk nabestaanden- of wezenpensioen. De (gepensioneerde) deelnemer heeft ten behoeve van zijn partner aanspraak op een tijdelijk nabestaandenpensioen. Aanspraak op tijdelijk nabestaandenpensioen geldt uitsluitend voor de partner van de (gepensioneerde) deelnemer die geboren is op of na 1 januari 1950. Het tijdelijk nabestaandenpensioen wordt op risicobasis verzekerd, hetgeen betekent dat de deelnemer bij beëindiging van het deelnemerschap geen aanspraken op tijdelijk nabestaandenpensioen behoudt. Elk kind van de (gewezen) deelnemer dat jonger is dan 18 jaar, of dat 18 jaar of ouder is maar niet ouder dan 27 jaar en dat recht heeft op kinderbijslag op grond van de Algemene Kinderbijslagwet, of dat 18 jaar of ouder is maar niet ouder dan 27 jaar en dat aantoont dat hij voltijd dagonderwijs volgt aan een door het Ministerie van Onderwijs erkende onderwijsinstelling, heeft aanspraak op wezenpensioen. De aspirant-deelnemer heeft aanspraak op: arbeidsongeschiktheidspensioen voor zichzelf; nabestaandenpensioen voor zijn partner; tijdelijk nabestaandenpensioen voor zijn partner; wezenpensioen voor zijn kinderen. De aspirant-deelnemer heeft dezelfde aanspraken op arbeidsongeschiktheidspensioen, nabestaandenpensioen, tijdelijk nabestaandenpensioen en/of wezenpensioen als ware hij deelnemer. Het bepaalde in de leden 3 tot en met 8 van dit artikel is overeenkomstig van toepassing op aspirant-deelnemers. Pensioengrondslag Voor de berekening van de ouderdomspensioenen wordt voor iedere deelnemer een pensioengrondslag vastgesteld. Vaststelling van de pensioengrondslag geschiedt voor elke deelnemer op de dag van aanvang van het deelnemerschap en vervolgens op de eerste dag van elke maand. Deze pensioengrondslag is gelijk aan het in lid 2 van dit artikel bedoelde pensioensalaris, verminderd met de in lid 3 vermelde franchise (opbouwdrempel). Het pensioensalaris wordt gevormd door het 12-voud van het geldende maandsalaris, vermeerderd met de jaarlijkse vakantietoeslag, en tot aan het wettelijk voorgeschreven opbouwplafond (per 1 januari 2015 € 100.000,-- per jaar bij een volledig dienstverband). Voor een deelnemer die minder uren per week werkt dan bij een volledig dienstverband wordt het maandsalaris herrekend naar een maandsalaris op basis van een volledig dienstverband. De franchise bedraagt per 1 januari 2015 € 14.956--. De franchise wordt geïndexeerd met de loonindex als bedoeld in de CAO, tenzij tijdens CAO-overleg door partijen andere afspraken worden gemaakt over de indexatie. Voor de berekening van het ouderdomspensioen wordt het pensioensalaris als bedoeld in lid 2 van dit artikel voor de deelnemers die onder de OWASE CAO vallen vermeerderd met 50% van de consignatietoeslag en 50% van de ploegentoeslag en voor de deelnemers die onder de RPC CAO vallen vermeerderd met 20% van de ontvangen bedragen aan stertaakbeloning en 20% van de ploegentoeslag. Per 1 januari 2016 wordt de ploegentoeslag voor de deelnemers die onder de OWASE CAO vallen voor 75% pensioengevend, per 1 januari 2017 voor 87,5% en per 1 januari 2018 voor 100%. Voor de berekening van de verschillende onderdelen van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt het pensioensalaris gevormd door het 12-voud van het geldende maandsalaris, vermeerderd met de jaarlijkse vakantietoeslag en de vaste ploegentoeslag, en waarbij het opbouwplafond als bedoeld in lid 2 van dit artikel niet van toepassing is. Het gedeelte van het aldus gevonden salaris dat lager is dan of gelijk aan het maximale bedrag waarover WAO- of WIApremie verschuldigd is, geldt als grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen zoals bedoeld in artikel 18 lid 1 onder a en b en artikel 18 lid 5 onder a. Het gedeelte van het salaris dat hoger is dan het maximum WAO-loon geldt als grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen zoals bedoeld in artikel 18 lid 1 onder c. Het gedeelte van het salaris dat hoger is dan het maximum WIA-loon geldt als grondslag voor het arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in artikel 18 lid 5 onder b. Indien een deelnemer een uitkering geniet krachtens de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen, is het pensioensalaris op enig tijdstip gelijk aan dat welke gold op het moment dat de uitkering ingevolge de Wet op de arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen is ingegaan. CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 5
5.7 5.8
5.9
5.10
Artikel 6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
6.7 6.8
6.9
6.10
6.11
6.12
§4 Artikel 7 7.1
Voor een deelnemer aan een regeling die met de werkgever is getroffen met het oog op uittreding voor de pensioenrichtdatum (exit-regeling), geldt in dat geval het pensioensalaris dat gold op het moment van uittreding. Gedurende een periode waarin een (aspirant-) deelnemer gebruik maakt van het in het Burgerlijk Wetboek vastgelegde recht op ouderschapsverlof blijft het (aspirant-) deelnemerschap behouden. De berekening van de pensioenen en de bijdragen vindt plaats op basis van de gegevens terzake van de hoogte van het pensioensalaris, de pensioengrondslag en de mate van volledigheid van het dienstverband die toegepast zouden worden indien geen sprake zou zijn van ouderschapsverlof. Tijdens een periode van maximaal vier maanden waarin een (aspirant-) deelnemer gebruik maakt van levensloopverlof, zoals omschreven in het reglement levensloopregeling OWASE, blijft het deelnemerschap behouden, indien en voor zover de werknemer bereid is de werknemersbijdragen, zoals omschreven in artikel 20 lid 5 van dit reglement, te blijven betalen. Tijdens deze periode zal de werkgever het werkgeversdeel van de bijdrage in het ouderdomspensioen, zoals omschreven in artikel 20 lid 1 van dit reglement doorbetalen. Indien de deelnemer onbetaald verlof opneemt, wordt de risicoverzekering voor het nabestaandenpensioen en wezenpensioen gedurende een periode van maximaal 18 maanden, afhankelijk van de duur van het verlof, voortgezet op basis van de voor de ingang van het verlof vastgestelde pensioengrondslag en deeltijdpercentage. De premie die de deelnemer hiervoor moet betalen wordt door de werkgever en werknemer (bij CAO-overleg) vastgesteld. Deeltijd dienstbetrekking Indien de tussen de (aspirant) deelnemer en de werkgever overeengekomen arbeidsduur minder bedraagt dan de normale arbeidsduur wordt voor de vaststelling van de hoogte van de pensioenaanspraken gehandeld als aangegeven in dit artikel. Voor de vaststelling van de pensioengrondslag wordt het pensioengevende jaarsalaris over de overeengekomen arbeidsduur herleid tot een fictief jaarsalaris over de gebruikelijke arbeidsduur bij een voltijd dienstbetrekking. De deeltijdfactor is gelijk aan het aantal overeengekomen arbeidsuren gedeeld door het gebruikelijke aantal arbeidsuren per week bij een voltijd dienstbetrekking. De aanspraken op ouderdoms-, nabestaanden- en wezenpensioen worden van de in lid 2 bedoelde pensioengrondslag afgeleid, waarbij de pensioengrondslag wordt vermenigvuldigd met de volgens lid 3 vastgestelde deeltijdfactor. In tegenstelling tot het bepaalde in de leden 2 en 4 wordt de aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen vastgesteld op basis van het pensioengevende salaris dat op 1 januari van het desbetreffende jaar bij een onvolledige dienstbetrekking geldt. Bij de overgang van een deeltijd naar een voltijd dienstbetrekking - of omgekeerd - en bij wijziging van de mate van deeltijd, zal de deeltijdfactor opnieuw worden vastgesteld. Hierbij zal er voor de toekomstige diensttijd steeds van worden uitgegaan dat de mate van deeltijd of voltijd van de dienstbetrekking onveranderd blijft. Bij de vaststelling van de aanspraken op ouderdoms-, nabestaanden- en wezenpensioen worden de deeltijdfactoren die in de afzonderlijke perioden hebben gegolden, evenals de duur van de perioden waarin deze van kracht zijn geweest, in aanmerking genomen. De deelnemersbijdrage, zoals omschreven in artikel 20 lid 5 wordt voor de deelnemer die minder dan de volledige arbeidstijd werkt vermenigvuldigd met de in lid 3 bedoelde deeltijdfactor. De deelnemer van 60 jaar en ouder, wiens pensioensalaris daalt ten gevolge van het aanvaarden van een deeltijdfunctie die minimaal 80% van een voltijdfunctie beloopt (conform het bepaalde in de CAO), heeft het recht om de deelneming geheel en onverkort voort te zetten alsof de deelnemer in een voltijdfunctie werkzaam is. In geval van voortzetting van de in lid 8 bedoelde deelneming is het bepaalde in artikel 5 met betrekking tot de vaststelling van de pensioengrondslag en het pensioensalaris onverkort van toepassing. Bij de vaststelling van de pensioengrondslag en het pensioensalaris wordt uitgegaan van de fictie dat de deelnemer in een voltijdfunctie werkzaam is. In geval van voortzetting van de in lid 8 bedoelde deelneming is het bepaalde in artikel 20 met betrekking tot de werkgevers- en werknemersbijdrage onverkort van toepassing. Bij de vaststelling van de werkgever- en werknemersbijdrage wordt uitgegaan van de fictie dat de deelnemer in een voltijdfunctie werkzaam is. Het recht op voortzetting van de deelneming als bedoeld in dit artikel vervalt, indien de deelnemer niet binnen drie maanden na intreding van een in lid 8 bedoelde omstandigheid een verzoek tot voortzetting bij het pensioenfonds heeft ingediend. Het bestuur is in bijzondere gevallen bevoegd anders te beslissen. Het bestuur is bevoegd met betrekking tot de voortzetting van de deelneming nadere regels te stellen. Over het ouderdomspensioen en de keuzemogelijkheden Ouderdomspensioen Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtdatum en het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de pensioengerechtigde overlijdt. CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 6
7.2
7.3 7.4
7.5
7.6
Artikel 8 8.1 8.2
8.3
Aanspraken op ouderdomspensioen kunnen uiterlijk tot aan de pensioeningangsdatum worden verkregen. De jaarlijks te verkrijgen aanspraak kan alleen gerealiseerd worden indien en voor zover deze opbouw uit de premie (en de aanwezige middelen in het premiedepot) gefinancierd kan worden. Tot 1 januari 2014 was de jaarlijks te verkrijgen aanspraak op ouderdomspensioen gelijk aan 2,15% van de in dat jaar vastgestelde pensioengrondslag, waarbij werd uitgegaan van een pensioenrichtdatum van de eerste dag van de maand waarin men 65 jaar wordt. Doordat voor het kalenderjaar 2013 toepassing werd gegeven aan de verlaging als bedoeld in artikel 20 lid 8 van dit reglement, geldt - voor zolang geen toepassing wordt gegeven aan artikel 20 lid 10 van dit reglement - voor het kalenderjaar 2013 een afwijkend percentage: de in het kalenderjaar 2013 te verkrijgen aanspraak op ouderdomspensioen is gelijk aan 1,65% van de in dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. Over de periode van 1 januari 2014 tot 1 januari 2015 was de jaarlijks te verkrijgen aanspraak op ouderdomspensioen gelijk aan 1,84% van de in dat jaar vastgestelde pensioengrondslag, waarbij werd uitgegaan van een pensioenrichtdatum van de eerste dag van de maand waarin men 65 jaar wordt. Doordat voor het kalenderjaar 2014 eveneens toepassing werd gegeven aan de verlaging als bedoeld in artikel 20 lid 8 van dit reglement, geldt - voor zolang geen toepassing wordt gegeven aan artikel 20 lid 10 van dit reglement - voor het kalenderjaar 2014 een afwijkend percentage: de in het kalenderjaar 2014 te verkrijgen aanspraak op ouderdomspensioen is gelijk aan 1,75% van de in dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. De in het kalenderjaar 2014 te verkrijgen aanspraak op ouderdomspensioen is na de eventuele toepassing van artikel 20 lid 10 van dit reglement gelijk aan 1,84% van de in dat jaar vastgestelde pensioengrondslag. De jaarlijks te verkrijgen aanspraak is per 1 januari 2015 in overeenstemming gebracht met het per deze datum geldende wettelijke fiscale kader. Per 1 januari 2015 is de jaarlijks te verkrijgen aanspraak op ouderdomspensioen gelijk aan 1,875% van de in dat jaar vastgestelde pensioengrondslag, waarbij wordt uitgegaan van een pensioenrichtdatum van de eerste dag van de maand waarin men 67 jaar wordt. Het ouderdomspensioen is bij ingang gelijk aan de som van de verkregen aanspraken op ouderdomspensioen, vermeerderd met de indexaties als bedoeld in artikel 23. Voor de berekening van het ouderdomspensioen worden de jaren in maanden bepaald, waarbij een gedeelte van een maand buiten beschouwing wordt gelaten. Bij vervroeging of uitstel van de ingangsdatum vindt korting dan wel opslag plaats op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. De ruilverhouding wordt voor een bepaalde periode bij bestuursbesluit vastgesteld en kan nadien zowel voor de deelnemer als de gewezen deelnemer worden gewijzigd. De ruilverhouding is in bijlage 5 opgenomen. De aanspraken van de (gewezen) deelnemer op ouderdomspensioen, met inbegrip van de tot 1 januari 2015 op grond van artikel 23 van dit reglement verleende toeslagen, die in de periode vanaf de aanvang van de deelname aan de pensioenregeling tot aan 1 januari 2015 door de (gewezen) deelnemer werden opgebouwd, waarbij werd uitgegaan van een pensioenrichtdatum van 65 jaar, zijn per 1 januari 2015 op basis van actuariële gelijkwaardigheid omgezet in aanspraken op ouderdomspensioen waarvoor een pensioenrichtdatum van 67 jaar geldt. De vóór 1 januari 2015 reeds ingegane pensioenen van de pensioengerechtigden zijn niet omgezet. Onverlet het bepaalde in lid 5 van dit artikel geldt uitsluitend bij pensioeningangen in het kalenderjaar 2015 dat - alvorens hetzij artikel 8 lid 3, hetzij artikel 10 lid 2, hetzij artikel 11 lid 3, hetzij artikel 12 lid 3 van dit reglement wordt toegepast - de tot de pensioeningangsdatum opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen op basis van de omzettingstarieven als bedoeld in lid 5 van dit artikel worden terugvertaald naar een aanspraak met een pensioenrichtdatum van de eerste dag van de maand van de 65-jarige leeftijd. Deze pensioenaanspraken worden vervolgens met inachtneming van de tarieven uit bijlage 5 van dit reglement herrekend naar de pensioeningangsdatum, waarna een eventuele variantie in de hoogte van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10, dan wel een omzetting als bedoeld in artikel 11 of artikel 12, kan plaatsvinden. De partner van de (gewezen) deelnemer dient voor toepassing van deze bepaling in te stemmen Vervroegde en uitgestelde pensionering Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan de ingangsdatum van het ouderdomspensioen vervroegd of uitgesteld worden, voor zover de dan geldende fiscale regelgeving zich er niet tegen verzet. Vervroegde pensionering is toegestaan vanaf de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 55 jaar wordt. Vervroegde pensionering vóór de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer 60 jaar wordt is slechts mogelijk indien de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de werkgever is beëindigd. Uitgestelde pensionering is toegestaan tot uiterlijk de eerste dag van de maand waarin de AOWuitkering van de deelnemer op basis van de regelgeving die geldt op de pensioenrichtdatum zal ingaan. Indien het ouderdomspensioen wordt uitgekeerd vóór de pensioenrichtdatum, wordt het ouderdomspensioen - in voorkomende gevallen nadat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 7 lid 6 van dit reglement - op basis van factoren verlaagd volgens de regels die bij of krachtens de wet worden gesteld. Indien het ouderdomspensioen wordt uitgekeerd na de pensioenrichtdatum, wordt het ouderdomspensioen voor zover dat is opgebouwd tot aan de pensioenrichtdatum - in CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 7
8.4
8.5
8.6 Artikel 9 9.1
9.2
9.3
9.4 9.5 9.6 Artikel 10 10.1
10.2
10.3 10.4
10.5 Artikel 11 11.1
11.2 11.3
voorkomende gevallen nadat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 7 lid 6 van dit reglement - op basis van factoren verhoogd volgens de regels die bij of krachtens de wet worden gesteld. Deze factoren zijn vastgelegd in bijlage 5. Bij verlaging van het ouderdomspensioen, zoals bedoeld in het voorgaande lid, blijft de hoogte van het opgebouwde nabestaandenpensioen ongewijzigd. Bij verhoging van het ouderdomspensioen, zoals bedoeld in het voorgaande lid, blijft de hoogte van het opgebouwde nabestaandenpensioen ongewijzigd, voor zover geen sprake is van voortgezette opbouw van ouderdomspensioen. Vervroeging van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is uitsluitend toegestaan indien de (gewezen) deelnemer dit binnen zes maanden vóór de beoogde pensioeningangsdatum schriftelijk heeft gemeld aan het pensioenfonds. Uitstel van de ingangsdatum van het ouderdomspensioen is uitsluitend toegestaan indien de (gewezen) deelnemer dit binnen drie maanden vóór de pensioenrichtdatum schriftelijk heeft gemeld aan het pensioenfonds. Een eenmaal gemaakte keuze voor vervroeging of uitstel is onherroepelijk. Deeltijdpensionering Een (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om uiterlijk binnen drie maanden vóór de gewenste pensioeningangsdatum het pensioenfonds schriftelijk te verzoeken het ouderdomspensioen gedeeltelijk eerder te laten ingaan. Voor dit deel wordt de arbeidsovereenkomst van de deelnemer met de werkgever beëindigd. Voor het gedeelte dat de deelnemer niet met pensioen gaat, blijft de arbeidsovereenkomst van kracht. Over dit gedeelte vindt dekking en opbouw plaats overeenkomstig het bepaalde in artikel 7. De opbouw van dit pensioen blijft gebaseerd op de periode tot de ingangsdatum van het resterende ouderdomspensioen. Deeltijdpensionering kan vanaf de eerste dag van de maand waarin de 55-jarige leeftijd wordt bereikt. De periode waarin deeltijdpensioen ontvangen wordt dient echter minimaal één jaar te bedragen. De pensioeningangsdatum voor het deeltijdpensioen kan hierdoor liggen tussen de eerste dag van de maand waarin de 55-jarige respectievelijk 66-jarige leeftijd wordt bereikt. De ingangsdatum van het resterende ouderdomspensioen ligt tussen één jaar volgend op de ingangsdatum van het deeltijdpensioen en de eerste dag van de maand waarin de AOW-uitkering van de deelnemer zal ingaan op basis van de regelgeving die geldt op de pensioenrichtdatum. Het deeltijdpercentage bedraagt ten minste 20%. Een eenmaal gekozen percentage kan niet meer worden gewijzigd. Een eenmaal gemaakte keuze voor deeltijdpensionering is onherroepelijk. Variatie in hoogte ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer heeft de mogelijkheid om op de pensioeningangsdatum te kiezen voor een in aanvang hoger ouderdomspensioen. Hierbij geldt het volgende: a. de hogere uitkering geldt voor een door de (gewezen) deelnemer binnen de in lid 4 van dit artikel bedoelde termijn aan te geven periode direct aansluitend op de pensioeningangsdatum gedurende een periode van maximaal tien jaar; b. de hogere uitkering zal in een vaste verhouding van maximaal 100:75 ten opzichte van de lagere staan; het lagere ouderdomspensioen zal levenslang worden uitgekeerd. Het ouderdomspensioen, verkregen als gevolg van variatie in pensioenuitkeringen, wordt - in voorkomende gevallen nadat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 7 lid 6 van dit reglement - bepaald op basis van door het pensioenfonds vastgestelde factoren. Deze factoren zijn vastgelegd in bijlage 5. Het nabestaandenpensioen blijft bij de herrekening van het ouderdomspensioen buiten beschouwing. Het verzoek tot variatie in pensioenuitkeringen dient binnen drie maanden vóór het moment dat het ouderdomspensioen ingaat schriftelijk door de (gewezen) deelnemer bij het pensioenfonds te worden ingediend, waarbij hij aangeeft welke hoog/laag-verhouding en welke hoge uitkeringsperiode zal gelden. Een eenmaal gemaakte keuze voor variatie in pensioenuitkeringen is onherroepelijk. Omzetting van ouderdomspensioen in nabestaandenpensioen De (gewezen) deelnemer heeft op het moment van beëindiging van het deelnemerschap en op de datum dat het ouderdomspensioen ingaat, eenmalig het recht om een deel van het ouderdomspensioen om te zetten in een hoger nabestaandenpensioen. Dit zodanig dat het nabestaandenpensioen na omzetting 70% bedraagt van het ouderdomspensioen dat na omzetting resteert. Het na een scheiding aan de (gewezen) partner toekomend deel van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 13 kan niet in de omzetting worden betrokken. Het hogere nabestaandenpensioen dat verkregen wordt na omzetting van ouderdomspensioen CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 8
11.4
11.5 11.6
Artikel 12 12.1
12.2 12.3
12.4
12.5
12.6 12.7 Artikel 13 13.1
13.2
13.3
13.4
wordt - in voorkomende gevallen nadat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 7 lid 6 van dit reglement - bepaald op basis van door het pensioenfonds vastgestelde factoren. Deze factoren zijn vastgelegd in bijlage 5. Het pensioenfonds biedt de mogelijkheid tot omzetting aan binnen drie maanden vóór het moment dat het ouderdomspensioen ingaat dan wel binnen zes maanden na voortijdige beëindiging van het deelnemerschap. De omzetting wordt geëffectueerd ingeval betrokkene en diens partner de aanbieding binnen een door het fonds gestelde termijn ondertekend aan het pensioenfonds hebben teruggezonden. Na de omzetting vervalt de aanspraak op het omgezette deel van het ouderdomspensioen. Een eenmaal gemaakte keuze voor omzetting is onherroepelijk.
Omzetting van nabestaandenpensioen in ouderdomspensioen De (gewezen) deelnemer heeft op het moment dat het ouderdomspensioen ingaat eenmalig het recht om het gehele nabestaandenpensioen of een deel daarvan om te zetten in een hoger, een eerder ingaand of een hoger en eerder ingaand ouderdomspensioen. Hiertoe dient de (gewezen) deelnemer eerst een verzoek bij het pensioenfonds in te dienen. Voor de (gewezen) deelnemer die op de ingangsdatum van het ouderdomspensioen geen partner heeft, wordt het nabestaandenpensioen automatisch geheel uitgeruild. Het na een echtscheiding of beëindiging van de gezamenlijke huishouding vastgestelde bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 16 kan niet in de omzetting worden betrokken. Het ouderdomspensioen dat verkregen wordt na (gehele of gedeeltelijke) omzetting van nabestaandenpensioen, wordt - in voorkomende gevallen nadat toepassing is gegeven aan het bepaalde in artikel 7 lid 6 van dit reglement - bepaald op basis van door het pensioenfonds vastgestelde factoren. In geval van gedeeltelijke omzetting van het nabestaandenpensioen, zal het nabestaandenpensioen opnieuw worden vastgesteld. De in lid 3 genoemde factoren zijn vastgelegd in bijlage 5: a. De aanspraak op nabestaandenpensioen vervalt gedeeltelijk of geheel. Het vervallen is in beide gevallen onherroepelijk; b. Voor elke € 100,-- nabestaandenpensioen dat op de pensioenrichtdatum wordt omgezet, wordt het levenslang ouderdomspensioen bijvoorbeeld met € 34,01 verhoogd. Bij een gelijktijdige uitruil van nabestaandenpensioen en vervroeging van het levenslang ouderdomspensioen, vindt allereerst de berekening van de in de voorgaande volzin bedoelde omzetting plaats, waarna de vervroeging van het ouderdomspensioen plaatsvindt. Het bestuur is bevoegd het bedrag, genoemd sub b van dit artikellid, na advies van de actuaris, per een bepaalde datum te wijzigen zowel voor de deelnemers als voor de gewezen deelnemers. Het verzoek tot omzetting als bedoeld in lid 1 dient binnen zes maanden vóór het moment dat het ouderdomspensioen ingaat door de (gewezen) deelnemer bij het pensioenfonds te worden ingediend. Het verzoek dient mede door de partner van de (gewezen) deelnemer te worden ondertekend. Door de omzetting vervalt de aanspraak op het omgezette (deel van het) nabestaandenpensioen. Een eenmaal gemaakte keuze voor omzetting is onherroepelijk. Verevening van ouderdomspensioen na (echt)scheiding In geval van (echt)scheiding heeft de (gewezen) partner die met de (gewezen) deelnemer gehuwd is geweest, recht op verevening van het ouderdomspensioen volgens het bepaalde in de ‘Wet verevening pensioenrechten bij scheiding’. Deze wet bepaalt dat de (gewezen) partner recht krijgt op uitbetaling van een deel van het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer. Met (gewezen) partner wordt in het kader van deze wet niet alleen de gescheiden man of vrouw bedoeld, maar ook de nog met elkaar getrouwde man en vrouw die van tafel en bed zijn gescheiden en de ex-geregistreerde partner. Onder ‘scheiding’ wordt begrepen de echtscheiding, de scheiding van tafel en bed en de beëindiging van een geregistreerd partnerschap. Het recht op verevening kan rechtstreeks tegenover het pensioenfonds geldend worden gemaakt indien de (echt)scheiding binnen twee jaar na de scheidingsdatum aan het pensioenfonds wordt gemeld. Na melding verkrijgt de (gewezen) partner een aanspraak op ouderdomspensioen, dat ingaat per de datum waarop het ouderdomspensioen van de (gewezen) deelnemer ingaat. Het pensioenfonds betaalt het aan de (gewezen) partner toekomende deel van het ingegane ouderdomspensioen rechtstreeks uit aan de (gewezen) partner. De uitbetaling aan de (gewezen) partner eindigt bij overlijden van de gewezen deelnemer, maar uiterlijk bij het eerdere overlijden van de (gewezen) partner. Het pensioenfonds kan uitsluitend worden aangesproken voor dat deel van het te verevenen ouderdomspensioen dat het pensioenfonds nog moet uitkeren vanaf een maand nadat het pensioenfonds het daartoe bestemde en correct ingevulde “mededelingsformulier” heeft ontvangen. Indien de (echt)scheiding niet tijdig aan het pensioenfonds is gemeld, kan de (gewezen) partner het recht op verevening uitsluitend nog tegenover de gewezen deelnemer uitoefenen. Het pensioenfonds zal de kosten van de verevening aan beide partijen in rekening brengen (ieder voor de helft). CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 9
§5 Artikel 14 14.1 14.2
14.3
14.4
14.5
14.6
14.7
Artikel 15 15.1
15.2 15.3
Over het nabestaandenpensioen en het wezenpensioen Nabestaandenpensioen Het nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (aspirant-) deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt en het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin zijn partner overlijdt. Bij overlijden van de ongehuwde (aspirant-) deelnemer of ongehuwde gewezen deelnemer dient zijn partner zich bij het pensioenfonds te melden en ten genoegen van het pensioenfonds aan te tonen dat hij ten tijde van dit overlijden de partner van de (aspirant-) deelnemer of gewezen deelnemer was. Indien de ongehuwde (aspirant-) deelnemer of ongehuwde gewezen deelnemer na de pensioeningangsdatum overlijdt, dient tevens te worden aangetoond dat het partnerschap al voor de pensioeningangsdatum bestond. Het nabestaandenpensioen bedraagt 70% van het ouderdomspensioen. Voor de tijdens het deelnemerschap overleden deelnemer is dit het ouderdomspensioen, waarop deze bij voortzetting van de deelneming tot de pensioenrichtdatum volgens de laatst vastgestelde pensioengrondslag aanspraak zou hebben verkregen. Voor de bepaling van dit fictieve ouderdomspensioen bij overlijden vóór de pensioendatum en tijdens het deelnemerschap wordt aangenomen dat in geval van een volledig dienstverband de deelnemer de resterende deelnemersjaren tot aan de pensioenrichtdatum zou hebben behaald, met jaarlijks overeenkomstig artikel 7 lid 2 van dit reglement verkregen pensioenaanspraken van 1,875% per jaar (onverlet de in artikel 7 lid 5 van dit reglement bedoelde omzetting van de eerder opgebouwde pensioenaanspraken op basis van de opbouwpercentages zoals die tot 1 januari 2015 golden, met inbegrip van de naar 1,65% bijgestelde pensioenaanspraken over het jaar 2013 en de naar 1,75% bijgestelde pensioenaanspraken over het jaar 2014), en dat in geval van een ten tijde van overlijden niet volledig dienstverband, de deelnemer tenminste een aantal deelnemersjaren naar rato van de omvang van het niet volledige dienstverband ten tijde van overlijden, zou hebben behaald. Indien de deelnemer of gewezen deelnemer een meer dan 10 jaar jongere partner heeft, wordt het nabestaandenpensioen verminderd met 2,5% voor elk vol jaar, dat de partner meer dan 10 jaar jonger is dan de deelnemer. Bij toepassing van artikel 15 wordt de in dit lid bedoelde korting afzonderlijk vastgesteld op basis van het leeftijdsverschil met elk van de betrokken partners. Voor de partner van een aspirant-deelnemer bedraagt het nabestaandenpensioen - bij ontstentenis van een aanspraak van de aspirant-deelnemer op ouderdomspensioen - 49% van de pensioengrondslag ten tijde van het overlijden van de aspirant-deelnemer naar rato van de omvang van het dienstverband van de aspirant-deelnemer ten tijde van het overlijden. Ter overbrugging van de periode van de eerste dag van de maand waarin de partner 67 jaar wordt en de ingangsdatum van de AOW-uitkering van de partner kan de partner tot uiterlijk de maand waarin de partner 67 jaar wordt voor de duur van deze periode een tijdelijk hoger nabestaandenpensioen aanvragen, waarna het nabestaandenpensioen levenslang naar verhouding wordt verlaagd. De berekening van de tijdelijke verhoging en de levenslange verlaging vindt plaats op basis van actuariële grondslagen. Bij de omzetting als bedoeld in artikel 7 lid 5 van dit reglement van de aanspraken op ouderdomspensioen, die in de periode vanaf de aanvang van de deelname aan de pensioenregeling tot aan 1 januari 2015 door de (gewezen) deelnemer werden opgebouwd, waarbij werd uitgegaan van een pensioenrichtdatum van 65 jaar, zijn per 1 januari 2015 op basis van actuariële gelijkwaardigheid ook de aanspraken op nabestaandenpensioen, die 70% bedragen van het ouderdomspensioen waarvoor een pensioenrichtdatum van 65 jaar geldt, omgezet in aanspraken op nabestaandenpensioen, die 70% bedragen van het ouderdomspensioen waarvoor een pensioenrichtdatum van 67 jaar geldt, behoudens in de situatie dat de deelnemer of zijn partner binnen zes weken nadat het pensioenfonds de deelnemers heeft geïnformeerd over de omzetting, tegen deze omzetting bezwaar heeft aangetekend. Bijzonder nabestaandenpensioen na echtscheiding of beëindiging gezamenlijke huishouding Indien het partnerschap van de (aspirant-) deelnemer of gewezen deelnemer eindigt anders dan door overlijden, heeft zijn gewezen partner aanspraak op een bijzonder nabestaandenpensioen. Het pensioenfonds verstrekt aan de gewezen partner van de (aspirant-) deelnemer of gewezen deelnemer een bewijs van diens aanspraak. Het bijzonder nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand volgend op de maand waarin de (aspirant-) deelnemer of gewezen deelnemer overlijdt en het wordt uitgekeerd tot het einde van de maand waarin de gewezen partner overlijdt. De grootte van het bijzonder nabestaandenpensioen is gelijk aan het nabestaandenpensioen dat de deelnemer zou hebben verkregen als op de echtscheidingsdatum cq. de einddatum van de gezamenlijke huishouding het deelnemerschap zou zijn geëindigd. Eindigt het huwelijk cq. de gezamenlijke huishouding na beëindiging van de arbeidsovereenkomst, dan is het bijzonder nabestaandenpensioen gelijk aan het op de datum van beëindiging van het deelnemerschap vastgestelde (premievrije) nabestaandenpensioen. CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 10
15.4
15.5 15.6 15.7
Artikel 16 16.1
16.2
Artikel 17 17.1 17.2
17.3
17.4 17.5
§6 Artikel 18 18.1
Een volgende partner heeft aanspraak op een verlaagd nabestaandenpensioen. Het verlaagde nabestaandenpensioen is gelijk aan het nabestaandenpensioen overeenkomstig artikel 14 lid 3, verminderd met het bijzonder nabestaandenpensioen. De nieuwe partner houdt aanspraak op het verlaagde nabestaandenpensioen ook al mocht de vroegere partner inmiddels zijn overleden. Eindigt het partnerschap na beëindiging van de deelneming, dan heeft een volgende partner geen aanspraak op nabestaandenpensioen op grond van dit reglement. Indien een partnerschap eindigt wegens het aansluitend aangaan van een ander partnerschap met dezelfde partner, vindt het bepaalde in de voorgaande leden geen toepassing. De aanspraak op nabestaandenpensioen blijft dan ongewijzigd voor deze partner. Het bepaalde in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel vindt geen toepassing indien de (aspirant-) deelnemer of gewezen deelnemer en zijn of haar partner bij notariële akte of bij een schriftelijke overeenkomst met het oog op de scheiding dit uitdrukkelijk hebben bepaald. Deze afspraak is slechts geldig indien het pensioenfonds verklaart dat hij bereid is een uit de afwijking voortvloeiend pensioenrisico te dekken. Tijdelijk nabestaandenpensioen Het tijdelijk nabestaandenpensioen gaat in op de eerste dag van de maand die volgt op de maand waarin de (aspirant-) deelnemer of gepensioneerde deelnemer overlijdt. Voor de partner voor wie het tijdelijk nabestaandenpensioen vóór 1 januari 2014 is ingegaan eindigt het tijdelijk nabestaandenpensioen op de eerste dag van de maand waarin de nabestaande de 65-jarige leeftijd bereikt, dan wel, indien dit eerder is, aan het einde van de maand waarin de partner overlijdt. Voor de partner voor wie het tijdelijk nabestaandenpensioen na 1 januari 2014 ingaat eindigt het tijdelijk nabestaandenpensioen op de eerste dag van de maand waarin de AOW-uitkering van de nabestaande ingaat, maar uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de nabestaande de 67jarige leeftijd bereikt indien de AOW-uitkering na deze datum ingaat, dan wel, indien dit eerder is dan voornoemde data, aan het einde van de maand waarin de partner overlijdt. Het tijdelijk nabestaandenpensioen bedraagt € 7.000,-. per jaar (niveau 2015). Bij bestuursbesluit kan het in de vorige volzin genoemde bedrag worden gewijzigd. Een wijziging geldt niet voor reeds ingegaan tijdelijk nabestaandenpensioen. Wezenpensioen Na overlijden van de (aspirant-) deelnemer of gewezen deelnemer gaat voor ieder van de op grond van artikel 4 lid 8 pensioengerechtigde kinderen een wezenpensioen in. Het wezenpensioen gaat in op de eerste van de kalendermaand, volgend op die van overlijden van de (aspirant-) deelnemer of gewezen deelnemer en eindigt aan het einde van de maand, waarin het betrokken kind overlijdt, dan wel de 18-jarige leeftijd heeft bereikt, dan wel - voor na de 18jarige leeftijd nog pensioengerechtigde kinderen - uiterlijk aan het einde van de maand waarin het kind niet langer voltijd dagonderwijs volgt aan een erkende onderwijsinstelling dan wel de 27jarige leeftijd heeft bereikt. Elk wezenpensioen bedraagt 20% van het nabestaandenpensioen. Indien het een kind betreft van een ongehuwde alleenstaande deelnemer bedraagt het wezenpensioen 14% van het te behalen ouderdomspensioen. Bij toepassing van artikel 14 wordt hiertoe uitgegaan van het volle nabestaandenpensioen echter onder toepassing van de eventuele procentuele korting, die op grond van artikel 14 lid 4 geldt voor het nabestaandenpensioen van de partner, in de verbintenis waarin het betrokken kind is opgenomen. Het wezenpensioen wordt verdubbeld indien er geen partner (meer) is die aanspraak heeft op nabestaandenpensioen. Het wezenpensioen wordt ten hoogste voor 5 kinderen van de deelnemer uitgekeerd; wanneer meer dan 5 kinderen aanspraak maken op een wezenpensioen heeft elk kind aanspraak op een gelijk deel van het totale wezenpensioen. Over het arbeidsongeschiktheidspensioen en de premievrije voortzetting Arbeidsongeschiktheidspensioen Indien de (aspirant-) deelnemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zin van de WAO bestaat het arbeidsongeschiktheidspensioen uit drie onderdelen: a. een aanvulling op de WAO-vervolguitkering, welke ingaat op de datum waarop de WAOloondervingsuitkering eindigt; b. een uitkering voor (aspirant-) deelnemers die voor 65% of meer arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO. Bij de berekening van deze uitkering wordt uitgegaan van dat gedeelte van het salaris dat het maximum WAO-dagloon niet overschrijdt; c. een uitkering voor (aspirant-) deelnemers die arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WAO en die een pensioensalaris hebben dat het maximum WAO-dagloon overschrijdt. Bij de berekening van deze uitkering wordt geen salarisplafond in aanmerking genomen.
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 11
18.2 18.3
18.4
18.5
18.6
18.7
18.8
De hoogte van het in lid 1 onder a genoemde eerste onderdeel van het arbeidsongeschiktheidspensioen wordt vastgesteld door het verschil te berekenen tussen de WAOloondervingsuitkering en de WAO-vervolguitkering. De hoogte van het in lid 1 onder b genoemde tweede onderdeel van het arbeidsongeschiktheidspensioen is bij aanvang van het eerste WAO-jaar 76,5%. Aanvulling vindt plaats tot het genoemde percentage van het pensioensalaris vermeerderd met de eventueel geldende ploegentoeslag. Genoemd percentage gaat uit van een WAO-uitkering en een uitkering overeenkomstig lid 1 onder a van dit artikel. De hoogte van het in lid 1 onder c genoemde derde onderdeel van het arbeidsongeschiktheidspensioen is bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO van 80% of meer gelijk aan 70% van het pensioensalaris, direct voorafgaande aan het moment dat de deelnemer ziek werd, vermeerderd met de eventueel geldende ploegentoeslag, voor zover dat uitgaat boven het maximum dagloon WAO. Indien de (aspirant-) deelnemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering in de zin van de WIA bestaat het arbeidsongeschiktheidspensioen uit twee onderdelen: a. een aanvulling op de IVA- of WGA-uitkering voor (aspirant-) deelnemers die volledig arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WIA (80% of meer). Bij de berekening van deze uitkering wordt uitgegaan van het gedeelte van het salaris dat het maximum dagloon in de zin van de WIA niet overschrijdt. De uitkering gaat in op het moment dat het recht op een WIA-uitkering aanvangt. b. een uitkering voor (aspirant-) deelnemers die arbeidsongeschikt zijn in de zin van de WIA en die een pensioensalaris hebben dat het maximum dagloon in de zin van de WIA overschrijdt, welke ingaat indien het recht op een WIA-uitkering aanvangt. Bij de berekening van deze uitkering wordt geen salarisplafond in aanmerking genomen. De hoogte van het in lid 5 onder a genoemde eerste onderdeel van het arbeidsongeschiktheidspensioen is bij aanvang van het eerste WIA-jaar 76,5%. Aanvulling op de IVA- of WGA-uitkering vindt plaats tot het genoemde percentage van het pensioensalaris vermeerderd met de eventueel geldende ploegentoeslag. De hoogte van het in lid 5 onder b genoemde tweede onderdeel van het arbeidsongeschiktheidspensioen is bij arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA van 80% of meer gelijk aan 70% van het pensioensalaris, direct voorafgaand aan het moment dat de deelnemer ziek werd, vermeerderd met de eventuele ploegentoeslag, voor zover dat uitgaat boven het maximum dagloon in de zin van de WIA. De hoogte van de in lid 1 onder c en lid 5 onder b genoemde onderdelen van het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt bij een arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO of WIA van minder dan 80% een percentage van het in de vorige volzin genoemde arbeidsongeschiktheidspensioen, overeenkomstig de volgende tabellen: Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO 15% tot 25% 25% tot 35% 35% tot 45% 45% tot 55% 55% tot 65% 65% tot 80% 80% tot 100%
18.9
18.10 18.11
Invaliditeitspensioen uitgekeerd voor 20% 30% 40% 50% 60% 80% 100%
Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA
Invaliditeitspensioen uitgekeerd voor
0% tot 35% 35% tot 45% 45% tot 55% 55% tot 65% 65% tot 80% 80% tot 100%
0% 40% 50% 60% 80% 100%
Het arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in de leden 1 en 5 van dit artikel eindigt voor de deelnemer voor wie het arbeidsongeschiktheidspensioen vóór 1 januari 2014 is ingegaan indien de deelnemer de leeftijd van 65 jaar bereikt en voor de deelnemer voor wie het arbeidsongeschiktheidspensioen na 1 januari 2014 ingaat uiterlijk op de eerste dag van de maand waarin de AOW-uitkering van de deelnemer ingaat, doch uiterlijk op de pensioenrichtdatum indien de AOW-datum later ligt dan de pensioenrichtdatum. De onderdelen a en c van het arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in lid 1 en onderdeel b van het arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in lid 5 eindigen op de dag dat de (aspirant-) deelnemer niet langer een WAO of WIA-uitkering geniet. Onderdeel b van het arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in lid 1 en onderdeel a van het arbeidsongeschiktheidspensioen als bedoeld in lid 5 eindigen op de dag dat de (aspirant-) deelnemer niet langer een WAO-uitkering geniet wegens arbeidsongeschiktheid van 65% of meer of een IVA- of WGA-uitkering geniet wegens volledige arbeidsongeschiktheid (80% of meer). In geval van beëindiging van het deelnemerschap vervalt de aanspraak op arbeidsongeschiktheidspensioen, tenzij de deelnemer op dat tijdstip uitkeringen van dit pensioen ontvangt. Betaling van het arbeidsongeschiktheidspensioen vindt plaats in 12 maandelijkse termijnen. De aanvullingsbedragen worden vastgesteld op de datum waarop de WAO of WIA-uitkering ingaat. Wanneer een werknemer in een andere klasse van de WAO of WIA terecht komt, zullen de aan hem verrichte uitkeringen worden aangepast overeenkomstig de voor die klasse geldende bepalingen. CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 12
18.12
18.13 18.14
18.15
18.16 18.17
18.18
Artikel 19 19.1
19.2
19.3
19.4
19.5
Indien de WAO of WIA-uitkering van de (aspirant-) deelnemer mede is gebaseerd op loon dat niet afkomstig is van de werkgever, worden de pensioenuitkeringen i.v.m. arbeidsongeschiktheid slechts toegekend naar rato van het deel van de WAO of WIA dat is gebaseerd op het bij de werkgever genoten loon. [Vervallen] Als de combinatie van WAO- of WIA-uitkering, arbeidsongeschiktheidspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen leidt tot een uitkering die hoger is dan 80% van het pensioensalaris vermeerderd met een eventueel geldende ploegentoeslag, wordt een zodanige korting toegepast op het arbeidsongeschiktheidspensioen dat de cumulatieve uitkering gelijk is aan 80%. Mocht een korting op het arbeidsongeschiktheidspensioen niet voldoende zijn om de overschrijding van de limiet van 80% te elimineren, dan wordt tevens een korting op de TOP-uitkering toegepast zodanig dat de cumulatieve uitkering gelijk is aan 80%. Deze bepaling dient te worden toegepast voordat overheveling van contante waardes overeenkomstig bijlage 2 van dit reglement heeft plaats gevonden. In geval van gedeeltelijke arbeidsongeschiktheid wordt de in lid 14 omschreven anti-cumulatie bepaling naar rato van het arbeidsongeschiktheidspercentage toegepast. De maximale hoogte van de combinatie van partiële WAO- of WIA-uitkering, arbeidsongeschiktheidspensioen en tijdelijk ouderdomspensioen wordt berekend door 80% van het pensioensalaris vermeerderd met een eventueel geldende ploegentoeslag te vermenigvuldigen met het arbeidsongeschiktheidspercentage. Met het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt het midden van de WAO- of WIA-klasse bedoeld waarin de deelnemer is ingedeeld. Eventuele kortingen op het arbeidsongeschiktheidspensioen en TOP-uitkering geschieden analoog aan hetgeen in lid 14 is gesteld. Ingeval van vermindering van de WAO- of WIA-uitkering wegens het niet voldoen aan de voorschriften van de uitkeringsinstantie, worden de anti-cumulatiebepalingen van de leden 13, 14 en 15 toegepast alsof de WAO- of WIA-uitkering niet was verminderd door de uitkeringsinstantie. Voor volledig arbeidsongeschikte deelnemers gaat het tijdelijk ouderdomspensioen in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt. Voor een gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemer gaat het tijdelijk ouderdomspensioen, in de vorm van een deeltijdpensioen, in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt. De deeltijdpensioenuitkering is gelijk aan de overeenkomstig de bepalingen van artikel 9 berekende uitkering vermenigvuldigd met het verschil tussen 100% en het op grond van het pensioenreglement dat tot 1 januari 2006 van toepassing was geldende verhoudingsgetal voor het tijdelijk ouderdomspensioen. Het arbeidsongeschiktheidspensioen vormt een aanvulling op de WAO of WIA-uitkering die werknemers genieten. Indien in de toekomst wijzigingen in de bedoelde wetgeving zullen optreden, zullen de bepalingen van dit artikel worden aangepast. Premievrije voortzetting pensioenopbouw wegens arbeidsongeschiktheid Indien een werknemer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO naar één van de hoogste twee klassen geniet hij volledige vrijstelling van premiebetaling voor het ouderdomspensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen vanaf het tijdstip, dat hij recht heeft op een uitkering krachtens de WAO. Indien een werknemer volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, en dus recht heeft op een IVA-uitkering of een WGA-uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid, geniet hij volledige vrijstelling van premiebetaling van het ouderdomspensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen, vanaf het tijdstip dat hij recht heeft op een IVA-uitkering of een WGAuitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid. Indien een werknemer arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO naar één van de klassen anders dan genoemd in lid 1, geniet hij gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling voor het ouderdomspensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen vanaf het tijdstip, dat hij recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WAO. Indien een werknemer arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, maar niet volledig arbeidsongeschikt is als bedoeld in lid 2, geniet hij gedeeltelijke vrijstelling van premiebetaling van het ouderdomspensioen en het tijdelijk nabestaandenpensioen, vanaf het tijdstip dat hij recht heeft op een WGA-uitkering krachtens de WIA. De mate van premievrijstelling is vastgesteld overeenkomstig onderstaande tabel. Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Percentage premievrijstelling WAO ouderdomspensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen 80 - 100% 100% 65 - 80% 100% 55 - 65% 65% 45 - 55% 55% 35 - 45% 45% 25 - 35% 35%
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 13
Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de Percentage premievrijstelling WIA ouderdomspensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen 80 - 100% 100% 65 - 80% 80% 55 - 65% 65% 45 - 55% 55% 35 - 45% 45% 19.6
19.7
19.8
19.9
19.10
19.11
19.12
De vrijstelling als bedoeld in de leden 1 tot en met 5 vervalt op het moment dat arbeidsongeschiktheid volgens de WAO of de WIA niet meer bestaat. Bij wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt het vrijstellingspercentage gewijzigd, overeenkomstig de tabel in lid 5 van dit artikel. Wanneer arbeidsongeschiktheid zoals bedoeld in lid 1 ophoudt te bestaan, eindigt de deelneming volgens artikel 3 lid 1 sub c voorlaatste volzin. De deelnemer is verplicht van iedere wijziging in de mate van zijn arbeidsongeschiktheid mededeling te doen aan het bestuur van het pensioenfonds. De vrijstelling voor het ouderdomspensioen vervalt eveneens op de voor de deelnemer geldende pensioenrichtdatum. De vrijstelling voor het tijdelijk nabestaandenpensioen vervalt eveneens op het moment dat de partner de 67-jarige leeftijd bereikt. Indien een werknemer volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO wordt de pensioenopbouw voor het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7 lid 2 voor een percentage van 70% voortgezet vanaf het tijdstip, dat de deelnemer recht heeft op een uitkering krachtens de WAO. Indien een werknemer volledig arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, en dus recht heeft op een IVA-uitkering of een WGA-uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid, wordt tot 1 januari 2015 de pensioenopbouw van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7 lid 2 voor een percentage van 70% voortgezet, vanaf het tijdstip dat de deelnemer recht heeft op een IVAuitkering of een WGA-uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid, en wordt met ingang van 1 januari 2015 de pensioenopbouw van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7 lid 2 voor een percentage van 100% voortgezet, vanaf 1 januari 2015, dan wel vanaf het tijdstip dat de deelnemer recht heeft op een IVA-uitkering of een WGA-uitkering wegens volledige arbeidsongeschiktheid indien dat tijdstip na 1 januari 2015 ligt. Indien een werknemer gedeeltelijk arbeidsongeschikt is in de zin van de WAO wordt de pensioenopbouw van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7 lid 2 vanaf het tijdstip dat de deelnemer recht heeft op een arbeidsongeschiktheidsuitkering krachtens de WAO, gedeeltelijk voortgezet overeenkomstig de staffel in lid 12 van dit artikel. Indien een werknemer arbeidsongeschikt is in de zin van de WIA, maar niet volledig arbeidsongeschikt is, als bedoeld in lid 2 van dit artikel, wordt de pensioenopbouw van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 7 lid 2, vanaf het tijdstip dat de deelnemer recht heeft op een WGA-uitkering krachtens de WIA, gedeeltelijk voortgezet overeenkomstig de staffel in lid 12 van dit artikel. De mate van voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen over het arbeidsongeschikte deel is vastgesteld overeenkomstig onderstaande tabel. Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WAO 80 - 100% 65 - 80% 55 - 65% 45 - 55% 35 - 45% 25 - 35%
Percentage voortzetting opbouw ouderdomspensioen tot 1 januari 2015 * 70% 50,75% 42% 35% 28% 21%
Percentage voortzetting opbouw ouderdomspensioen m.i.v. 1 januari 2015 * 100% 72,5% 60% 50% 40% 30%
Mate van arbeidsongeschiktheid in de zin van de WIA
Percentage voortzetting Percentage voortzetting opbouw ouderdomspensioen opbouw ouderdomspensioen tot 1 januari 2015 * m.i.v. 1 januari 2015 * 80 - 100% 70% 100% 65 - 80% 50,75% 72,5% 55 - 65% 42% 60% 45 - 55% 35% 50% 35 - 45% 28% 40% * in bovengenoemde percentages is de voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen over het arbeidsgeschikte deel in de situatie dat de deelnemer zijn resterende verdiencapaciteit bij de werkgever kan realiseren niet verwerkt. 19.13
Bij wijziging van het arbeidsongeschiktheidspercentage wordt het opbouwpercentage gewijzigd, overeenkomstig de tabel in lid 12 van dit artikel. Op het moment dat arbeidsongeschiktheid volgens de WAO of de WIA niet meer bestaat, eindigt de deelneming volgens artikel 3 lid 1 sub c CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 14
voorlaatste volzin en eindigt ook de voortzetting van de opbouw van het ouderdomspensioen als bedoeld in de leden 8 tot en met 12 van dit artikel. De deelnemer is verplicht van iedere wijziging in de mate van zijn arbeidsongeschiktheid mededeling te doen aan het bestuur van het pensioenfonds. §7 Artikel 20 20.1
Over de financiering van de CDC-pensioenregeling en over de uitbetaling van de pensioenen Financiering van de CDC-pensioenregeling Met betrekking tot de vaste CDC-pensioenpremie en de vaststelling van deze premie geldt het volgende: de vaste premie is uitsluitend bedoeld voor de beoogde opbouw van pensioenaanspraken; de vaste premie is nadrukkelijk niet bestemd om vermindering van reeds opgebouwd pensioen te voorkomen als bedoeld in artikel 24 en/of om een vermindering uit het verleden te compenseren; met het betalen van zijn deel van de vaste premie (lees: de vaste werkgeverspremie) heeft de werkgever aan zijn financiële verplichtingen voldaan; de vaste premie wordt nadrukkelijk niet verhoogd wanneer bij aanvang van het jaar blijkt dat de vooraf afgesproken vaste premie niet voldoende is voor de beoogde pensioenopbouw in dat jaar; er bestaat nadrukkelijk geen bijstortingsverplichting voor de werkgever in de situatie dat het pensioenfonds niet zelfstandig binnen de wettelijke termijnen de dekkingsgraad weet te herstellen; wanneer de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds volgens de wettelijke normen een premiekorting of een premierestitutie toestaat, wordt deze niet aan de werkgever verleend; de vaste premie wordt nadrukkelijk niet verlaagd wanneer bij aanvang van het jaar blijkt dat de vooraf afgesproken vaste premie ruim voldoende is voor de beoogde pensioenopbouw in dat jaar; als blijkt dat de vooraf afgesproken vaste premie ruim voldoende is voor de beoogde pensioenopbouw in dat jaar, dan wordt het meerdere ofwel aangewend voor de reparatie van reeds doorgevoerde verlagingen van de opbouw van pensioenaanspraken ofwel aangewend voor de vorming van een premiedepot ter voorkoming van toekomstig door te voeren verlagingen van de opbouw van pensioenaanspraken; de werkgever is niet bevoegd om zijn bijdrage aan het pensioenfonds zelfstandig aan te passen; de werkgeversbijdrage op basis van de vaste werkgeverspremie wordt per maand vastgesteld aan de hand van een vast percentage van de totale pensioengrondslagsom van de werknemers die bij de werkgever in dienst zijn; de werkgever draagt de door hem verschuldigde premiebijdrage en de door hem ingehouden premiebijdragen van de werknemers maandelijks af aan het pensioenfonds; de afgedragen premies zijn bij de afdracht eigendom geworden van het pensioenfonds. De vaste CDC-pensioenpremie wordt steeds voor een periode van drie jaar vastgesteld: voor de periode van 1 januari 2015 tot 1 januari 2018 bedraagt de vaste premie 30% van de totale pensioengrondslagsom van de werknemers die bij de werkgever in dienst zijn. Deze vaste pensioenpremie is onderverdeeld tussen werkgever en werknemer in de verhouding 75:25; op volgende herbeoordelingsmomenten (voor de eerste keer in de loop van 2017 voor de jaren 2018 en verder) zal actuarieel worden berekend welke vaste pensioenpremie naar verwachting nodig zal zijn om jaarlijks 1,875% aan pensioen op te kunnen bouwen in de volgende driejaarsperiode op basis van de gedempte kostendekkende premiemethodiek zoals vastgelegd in de ABTN van het pensioenfonds (de benodigde gedempte premie op basis van een rentemiddeling van 120 maanden); als op enig driejaarlijks herbeoordelingsmoment blijkt dat de benodigde gedempte premie lager is dan 30%, dan wordt de vaste pensioenpremie gelijkgesteld aan de benodigde gedempte premie. De vaste pensioenpremie wordt dan voor werkgever en werknemer evenredig verlaagd in de verhouding 75:25; als op een daaropvolgend driejaarlijks beoordelingsmoment de premie hoger moet worden vastgesteld dan de premie in de voorgaande periode om jaarlijks 1,875% aan pensioen op te kunnen bouwen, dan zal de vaste werkgevers- en werknemerspremie weer evenredig worden verhoogd in lijn met de berekende gedempte premie tot maximaal 30%; als op enig driejaarlijks herbeoordelingsmoment blijkt dat de benodigde gedempte premie hoger is dan 30%, dan zal de vaste pensioenpremie niet hoger worden vastgesteld dan 30% (werkgever: 22,5% en werknemer: 7,5%). De sociale partners kunnen echter voor deze periode een extra werkgeverspremie en/of een extra werknemerspremie overeenkomen om het verschil te overbruggen. Maar de totale premie zal nooit meer bedragen dan de benodigde gedempte premie ten behoeve van de overeengekomen opbouw (maximaal 1,875%); de sociale partners hebben afgesproken dat wanneer in 2017 blijkt dat de pensioenpremie om een pensioenopbouw van 1,875% te kunnen financieren - voor de periode vanaf 1 januari 2018 hoger zou moeten worden vastgesteld dan 30% van de pensioengrondslag, dat dan de vaste werkgeverspremie (voor het eerst met ingang van 1 januari 2018) voor de CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 15
20.2
20.3 20.4
20.5
20.6
20.7
20.8
20.9 20.10 20.11
20.12 20.13
komende periode van drie jaar hoger wordt vastgesteld dan 22,5%. De sociale partners zullen hierover t.z.t. onderhandelen en definitieve afspraken maken, maar zij hebben in 2015 al een eerste afspraak gemaakt die inhoudt dat de extra werkgeverspremie voor de periode vanaf 2018 - indien nodig - maximaal 1% van de salarissom van het personeel, dat onder de OWASE CAO valt, zal bedragen. De betalingen tussen de werkgever en het pensioenfonds zijn geregeld in een overeenkomst welke voor de deelnemers vrijelijk ter inzage ligt. Opzegging van de overeenkomst door de werkgever heeft tot gevolg dat de verdere opbouw van de aanspraken ingevolge dit reglement voor de deelnemers in dienst van de werkgever wordt beëindigd. Opzegging cq. wijziging van de overeenkomst als gevolg waarvan het pensioenfonds niet meer in staat is om de reglementaire pensioenen op verzekeringstechnisch verantwoorde wijze te financieren is slechts mogelijk, indien: a. sprake is van een ingrijpende wijziging van omstandigheden, zoals vastgelegd in de Pensioenwet. b. wettelijke of andere pensioenregelingen worden verhoogd. Een desbetreffend besluit van de werkgever zal onverwijld schriftelijk aan het pensioenfonds, alsmede aan degenen van wie het pensioen of de aanspraak op pensioen daardoor wordt getroffen, worden medegedeeld. De verwerving van de pensioenaanspraken vindt gedurende het deelnemerschap ten minste evenredig in de tijd plaats. In geval van arbeidsongeschiktheid is het bepaalde in artikel 19 van toepassing. Indien en voor zover ook na uitdiensttreding bij de werkgever door de arbeidsongeschikte gewezen deelnemer pensioenpremies verschuldigd zijn, worden deze pensioenpremies door het pensioenfonds ingehouden op de pensioenuitkering. Voor deelnemers met een deeltijd dienstverband geldt het bepaalde in artikel 6. De deelnemersbijdrage voor het ouderdomspensioen bedraagt 7,5% van de pensioengrondslag. Deze bijdrage wordt door de werkgever van het salaris van de betrokken deelnemer ingehouden in 12 maandelijkse termijnen. De aspirant-deelnemer is voor het ouderdomspensioen geen deelnemersbijdrage verschuldigd. Voor het tijdelijk nabestaandenpensioen geldt voor de verzekerde werknemers een gelijke maandelijkse premie, welke volgt uit de door de actuaris jaarlijks vast te stellen kostendekkende premie (niveau 2015: € 15,--). De maandelijkse premie komt geheel voor rekening van de werknemer. De bijdrage aan het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt per maand 0,3% / 12 van het dan geldende salaris vermeerderd met de vakantie- en de ploegentoeslag over het salarisdeel tot aan het maximumdagloon dat geldt voor de WAO en de WIA (omgerekend naar een jaarsalaris; per 1 januari 2015 is dat € 51.978,15). De bijdrage aan het arbeidsongeschiktheidspensioen bedraagt per maand 1,5% / 12 van het dan geldende salaris vermeerderd met de vakantie- en de ploegentoeslag over het salarisdeel boven het maximumdagloon dat geldt voor de WAO en de WIA (omgerekend naar een jaarsalaris). Bij de berekening van deze bijdrage wordt geen salarisplafond in aanmerking genomen. Deze bijdrage komt geheel voor rekening van de werknemer. Arbeidsongeschikte werknemers in de hoogste klasse van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering of de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen leveren deze bijdrage tot en met het moment dat zij recht hebben op een uitkering krachtens de WAO of WIA. Daarna zijn zij deze bijdrage niet meer verschuldigd. De in enig jaar volgens het pensioenreglement toe te kennen pensioenaanspraken kunnen niet uitgaan boven die welke gefinancierd kunnen worden uit de in dat jaar voor inkoop beschikbaar gestelde premie, vermeerderd met door het pensioenfonds uit het premiedepot beschikbaar gestelde middelen als bedoeld in lid 14. Indien en voor zover de beschikbaar gestelde premie en de beschikbaar gestelde middelen niet toereikend zijn voor de in enig kalenderjaar in te kopen aanspraken, worden die aanspraken navenant met eenzelfde percentage verlaagd. Ingeval lid 8 leidt tot verlaging van de in enig jaar toe te kennen pensioenaanspraken, informeert het pensioenfonds de deelnemers en de werkgevers schriftelijk over het besluit tot vermindering van de pensioenaanspraken van de deelnemers. De verlaging als bedoeld in lid 8 kan, indien in de volgende jaren de premieruimte van het pensioenfonds dat toelaat, bij bestuursbesluit geheel of ten dele ongedaan worden gemaakt. De werkgever kan de betaling van zijn premie verminderen of geheel staken, indien naar zijn oordeel het bedrijfsbelang dit noodzakelijk maakt als gevolg van een ingrijpende wijziging van omstandigheden. Wordt van dit recht gebruik gemaakt, dan zullen de op te bouwen pensioenaanspraken aan de gewijzigde omstandigheden worden aangepast en zal het pensioenreglement worden aangepast. Indien de werkgever tot het in lid 11 vermelde wenst over te gaan, stelt hij de deelnemers en het pensioenfonds hiervan onmiddellijk schriftelijk in kennis. De op grond van reeds gedane betalingen verworven aanspraken op pensioen zullen hierdoor niet worden aangetast. Indien de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds hoger is dan de zogenaamde premiekortingsgrens kan het bestuur, overeenkomstig de eisen van De Nederlandsche Bank, besluiten om een premiekorting te verlenen. De premiekorting heeft geen invloed op de hoogte van de premie, die door de werkgevers wordt betaald. Bij de premiekorting geldt de voorwaarde dat de voorwaardelijke toeslagen zowel met betrekking tot de voorgaande tien jaar zijn verleend als ook in de toekomst kunnen worden verleend en dat de vermindering van pensioenaanspraken en/of de ingegane pensioenen als bedoeld in artikel 24 van dit reglement in de voorgaande tien jaar gecompenseerd is. CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 16
20.14
Artikel 21 21.1 21.2
21.3
21.4
Artikel 22 22.1
§8 Artikel 23 23.1
23.2
De door een premiekorting als bedoeld in lid 13 in het fondsvermogen beschikbaar komende financiële middelen kunnen uitsluitend door het pensioenfonds zelf ingezet worden ten behoeve van de reparatie van de in voorgaande jaren eventueel doorgevoerde verlagingen van de opbouw van pensioenaanspraken. Uitbetaling van de pensioenen Het ouderdomspensioen gaat in op de pensioenrichtdatum en wordt levenslang uitgekeerd. De uitbetaling van pensioenen en van andere uitkeringen geschiedt aan de gerechtigde of aan diens wettelijke vertegenwoordiger, dan wel onder overlegging van een bewijs van machtiging aan diens gemachtigde. Bij uitbetaling aan of middels een ander dan de gerechtigde, dient desverlangd een bewijs van in leven zijn van de gerechtigde te worden overlegd. De pensioenen worden na ingang in principe uitgekeerd in maandelijkse termijnen achteraf en wel door overmaking naar een door de pensioengerechtigde aan te wijzen bankrekening in Nederland. Op verzoek van de rechthebbende wordt het pensioen in een andere lidstaat van de Europese Unie betaald, waarbij transactiekosten op het pensioen in mindering gebracht kunnen worden. Voor relatief geringe bedragen kan uitbetaling per kwartaal, halfjaar of jaar geschieden. Voor werknemers die via de Individuele Pensioenregeling bij Centraal Beheer Achmea een aanvullend pensioen hebben verzekerd, bestaat de mogelijkheid om de uitkering van de Individuele Pensioenregeling te laten verrichten door het pensioenfonds. Daartoe wordt het gespaarde saldo overgeheveld van de verzekeraar naar het pensioenfonds. De overgehevelde bedragen worden vervolgens op actuarieel neutrale wijze aangewend om de rechten van de betreffende deelnemers te verhogen. Fiscale maximering Op grond van de Wet op de loonbelasting 1964 mag het totaal van pensioen op het tijdstip van ingang, behoudens enkele toegestane uitzonderingen, niet meer bedragen dan de volgende maxima: ouderdomspensioen: 100% van het pensioengevende salaris. nabestaandenpensioen: 70% van het pensioengevende salaris, dat de deelnemer op de pensioendatum binnen dezelfde functie zou kunnen bereiken. wezenpensioen: 14% van het pensioengevende salaris, dat de deelnemer op de pensioendatum binnen dezelfde functie zou kunnen bereiken. Voor volle wezen geldt een verdubbeling van dit percentage. Deze maxima dienen te worden opgevat met inbegrip van een uitkering op grond van de AOW, zoals voorgeschreven in de Wet op de loonbelasting 1964. Over de indexatieverlening en over de korting van aanspraken en uitkeringen Indexatieverlening Op de hierna genoemde pensioenrechten en pensioenaanspraken wordt jaarlijks per 1 januari van ieder jaar toeslag verleend van maximaal de procentuele stijging van de door het Centraal Bureau voor de Statistiek gepubliceerde consumentenprijsindexcijfers “alle huishoudens, afgeleid” over de referteperiode van een jaar voorafgaande aan het jaar van de beoogde toeslagdatum en lopende van oktober tot oktober van dat voorafgaande jaar: de ingegane pensioenen; de aanspraken die gewezen deelnemers op grond van artikel 25 lid 1 hebben behouden; de aanspraken op bijzonder nabestaandenpensioen van gewezen partners van (gewezen) deelnemers. Het pensioenfondsbestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de pensioenrechten en pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Wanneer de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds boven de grens voor volledige toeslagverlening ligt, kan het bestuur van het pensioenfonds besluiten om uit het fondsvermogen middelen beschikbaar te stellen om binnen de fiscale kaders een extra toeslag te verlenen. Bij een procentuele daling van de hiervoor genoemde prijsindexcijfers worden de pensioenrechten en pensioenaanspraken niet gecorrigeerd, maar wordt deze daling verrekend met toekomstige toeslagverleningen of met uitgestelde toeslagverleningen. Op de hierna genoemde pensioenaanspraken wordt jaarlijks per 1 januari van ieder jaar toeslag verleend van maximaal de procentuele stijging van de bij OWASE CAO(-overleg) afgesproken loonindex over de referteperiode van een jaar voorafgaande aan het jaar van de beoogde toeslagdatum, met dien verstande dat een stijging van de loonindex per de beoogde indexatiedatum bij het vaststellen van de toeslag meegewogen kan worden, indien deze stijging reeds vóór de beoogde indexatiedatum bij het CAO-overleg werd overeengekomen: de door de deelnemer opgebouwde aanspraken op tijdelijk ouderdomspensioen; de door de deelnemer opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen; CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 17
23.3
Artikel 24 24.1
24.2 24.3 24.4
§9 Artikel 25 25.1 25.2
25.3
25.4 25.5
de in artikel 5 lid 6 bedoelde pensioensalarissen; Het pensioenfondsbestuur beslist evenwel jaarlijks in hoeverre de pensioenaanspraken worden aangepast. Voor deze voorwaardelijke toeslagverlening is geen reserve gevormd en wordt geen premie betaald. De toeslagverlening wordt uit beleggingsrendement gefinancierd. Wanneer de beleidsdekkingsgraad van het pensioenfonds boven de grens voor volledige toeslagverlening ligt, kan het bestuur van het pensioenfonds besluiten om uit het fondsvermogen middelen beschikbaar te stellen om binnen de fiscale kaders een extra toeslag te verlenen. Bij een procentuele daling van de hiervoor genoemde loonindex worden de pensioenrechten en pensioenaanspraken niet gecorrigeerd, maar wordt deze daling verrekend met toekomstige toeslagverleningen of met uitgestelde toeslagverleningen. In bijlage 4 zijn de uitgangspunten opgenomen waarop het bestuur zijn oordeel met betrekking tot de aanwezigheid van voldoende middelen om toeslagen te verlenen mede baseert. Het bestuur kan ook verwachtingen betreffende de kostenontwikkeling van de pensioenregeling als geheel, of van onderdelen daarvan, in toekomstige jaren in haar besluitvorming mee laten wegen. De toeslagverlening is voorwaardelijk; er is geen recht op toeslag en het is ook voor de langere termijn niet zeker of en in hoeverre toeslag verleend zal worden. Er wordt niet apart gereserveerd voor toekomstige toeslagverlening en er wordt ook geen aparte premie voor de toeslagverlening betaald. Kortingsbepaling 1. Het pensioenfonds kan de verworven pensioenaanspraken en pensioenrechten verminderen, indien: a. het pensioenfonds gezien de beleidsdekkingsgraad niet voldoet aan de in de Pensioenwet aan het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen gestelde eisen; en b. het pensioenfonds niet in staat is binnen een redelijke termijn te voldoen aan de in de Pensioenwet aan het minimaal vereist eigen vermogen en het vereist eigen vermogen gestelde eisen, zonder dat de belangen van de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, of andere aanspraakgerechtigden onevenredig worden geschaad; en c. alle overige beschikbare sturingsmiddelen, met uitzondering van het beleggingsbeleid, zijn ingezet in het door het pensioenfondsbestuur overeenkomstige de wettelijke bepalingen opgestelde en geactualiseerde herstelplan. Een vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten zal voor iedere deelnemer, gewezen deelnemer, pensioengerechtigde en andere aanspraakgerechtigde worden bepaald naar evenredigheid van de hoogte van zijn pensioenaanspraken en/of pensioenrechten ten tijde van de vermindering. Het pensioenfonds informeert de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden en de werkgever schriftelijk over het besluit tot vermindering van de pensioenaanspraken en pensioenrechten. De vermindering, bedoeld in het eerste lid, kan op zijn vroegst een maand nadat de deelnemers, gewezen deelnemers, pensioengerechtigden, andere aanspraakgerechtigden, alsmede de werkgever en de toezichthouder hierover geïnformeerd zijn, worden gerealiseerd. In het geval als bedoeld in lid 1 kan, indien in de volgende jaren het vermogen van het pensioenfonds dat toelaat en indien de beleidsdekkingsgraad op dat moment hoger is dan de grens voor volledige toeslagverlening als bedoeld in bijlage 4 van dit reglement, het bestuur besluiten de in lid 1 bedoelde korting geheel of ten dele ongedaan te maken. Over behoud van aanspraken bij beëindiging deelnemerschap, over waardeoverdrachten en over de afkoop van pensioenaanspraken Beëindiging deelnemerschap en waardeoverdracht Bij beëindiging van de deelneming behoudt de gewezen deelnemer de tot dat moment op grond van dit pensioenreglement opgebouwde pensioenaanspraken. Ingeval van een individuele waardeoverdracht zal op verzoek van de gewezen deelnemer de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken naar de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever worden overgedragen, met inachtneming van de voorwaarden en de termijnen zoals vermeld in de Pensioenwet. De overgedragen waarde wordt omgezet in aanspraken volgens de pensioenregeling van de nieuwe werkgever. Ingeval van een individuele waardeoverdracht zal op verzoek van de deelnemer de waarde van de pensioenaanspraken, die bij de pensioenuitvoerder van de vorige werkgever zijn verkregen, worden overgedragen naar het pensioenfonds. Overdracht vindt plaats met inachtneming van de voorwaarden en de termijnen zoals vermeld in de Pensioenwet. De overgedragen waarde wordt omgezet in pensioenaanspraken volgens dit pensioenreglement. Dit lid is uitsluitend van toepassing voor deelnemers die na 31 december 1985 in dienst zijn getreden van een aangesloten onderneming of van een rechtsvoorganger van een aangesloten onderneming. Overdracht van de waarde van het nabestaandenpensioen is slechts mogelijk na schriftelijke instemming van de partner van de (gewezen) deelnemer. Het eventuele bijzonder nabestaandenpensioen als bedoeld in artikel 15 kan niet worden overgedragen. De wijze waarop - en de voorwaarden waaronder - de waardeoverdracht plaatsvindt, evenals het CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 18
25.6
25.7
25.8
25.9
Artikel 26 26.1 26.2
26.3
26.4 26.5
vaststellen van de overdrachtswaarde, geschiedt in overeenstemming met de geldende wettelijke voorschriften. Bij het einde van de deelneming overeenkomstig artikel 3 lid 1 onder c behoudt de gewezen deelnemer aanspraak op ouderdomspensioen op basis van de in de verstreken jaren van deelneming opgebouwde aanspraken en rekening houdend met verleende indexaties als bedoeld in art. 23 lid 1. Voor zijn partner en kinderen behoudt de gewezen deelnemer voorts de aanspraken op nabestaanden- en wezenpensioen, overeenkomstig dit reglement bepaald op basis van de tot het moment van de beëindiging van de deelneming opgebouwde aanspraken op ouderdomspensioen. De gewezen deelnemer zonder partner en/of kinderen die op of na 1 januari 1992 uit dienst treedt, behoudt de aanspraken op nabestaanden- en wezenpensioen voor toekomstige betrekkingen. Voor de behouden aanspraken ontvangt de gewezen deelnemer een schriftelijk bewijsstuk. Wanneer werknemers die na 31 december 1985 uit dienst treden, overgaan naar een andere werkgever, bestaat de mogelijkheid de behouden aanspraken over te dragen. De hoogte van de afkoopsom zal worden vastgesteld conform de daarvoor geldende wettelijke regels. Deze voorschriften en berekeningswijzen voor waardeoverdracht voldoen minimaal aan de in lid 3 van dit artikel bedoelde vereisten. Ingeval van beëindiging van het deelnemerschap op of na 8 juli 1994 waarbij waardeoverdracht niet overeenkomstig lid 2 van dit artikel plaatsvindt, zal bij een individuele waardeoverdracht het pensioenfonds op verzoek van een gewezen deelnemer de aanspraken op pensioen afkopen, op voorwaarde dat die afkoop ertoe strekt het de rechthebbende mogelijk te maken om onder aanwending van die afkoopsom bij de pensioenuitvoerder van de nieuwe werkgever aanspraken op pensioen te verwerven. Dit geschiedt indien wordt voldaan aan de in de Pensioenwet neergelegde vereisten. Bij aanvang van het deelnemerschap op of na 8 juli 1994 waarbij waardeoverdracht niet overeenkomstig lid 2 van dit artikel plaatsvindt, zal bij een individuele waardeoverdracht het pensioenfonds op verzoek van een deelnemer een in het kader van het wettelijke recht op waardeoverdracht aangeboden afkoopsom aanwenden ter verwerving van aanspraken op pensioen (dienstjaren) voor die deelnemer bij het pensioenfonds. De procedure van waardeoverdracht vangt aan indien de betrokkene binnen twee maanden na indiensttreding het pensioenfonds verzoekt om een opgave van de door de waardeoverdracht te verkrijgen pensioenaanspraken te verstrekken. Binnen twee maanden nadat de bedoelde opgave is verstrekt dient de betrokkene bij het pensioenfonds om waardeoverdracht te verzoeken. De vaststelling van de waarde van de af te kopen aanspraken op pensioen, de met een aangeboden afkoopsom in te kopen aanspraken op pensioen en de procedure van waardeoverdracht, geschieden overeenkomstig de Pensioenwet. Het bestuur is bevoegd uitvoering te geven aan waardeoverdrachten als bedoeld in de Pensioenwet onder de in deze wet genoemde voorwaarden. Afkoop, vervreemden en prijsgeven van pensioen Aanspraken voortvloeiend uit dit pensioenreglement kunnen niet worden afgekocht, vervreemd of prijsgegeven dan wel formeel of feitelijk voorwerp van zekerheid worden, behoudens in de gevallen voorzien bij of krachtens de Pensioenwet. De aanspraak op ouderdomspensioen die een wettelijk vastgesteld bedrag niet te boven gaat (voor 2015: € 462,88) kan door het pensioenfonds na twee jaar na beëindiging van het deelnemerschap, dan wel eerder bij pensioeningang, worden afgekocht. Hierbij worden de voorwaarden van de Pensioenwet in acht genomen. Het pensioenfonds heeft de mogelijkheid om het nabestaandenpensioen van de partner en/of het wezenpensioen van de kinderen bij ingang en de aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen van de gewezen partner bij echtscheiding af te kopen, mits het nabestaandenpensioen, respectievelijk het wezenpensioen, respectievelijk de aanspraak op bijzonder nabestaandenpensioen het in lid 2 bedoelde bedrag niet te boven gaat. Hierbij worden de voorwaarden van de Pensioenwet in acht genomen. De waarde van de afkoop als bedoeld in de leden 2 en 3 wordt vastgesteld op basis van de factoren zoals vermeld in bijlage 5. Zowel het pensioenfonds als de rechthebbende op pensioen hebben het recht tot afkoop van het pensioen bij of na ingang, indien het pensioen een bedrag van € 462,88 per jaar (niveau 2015) niet te boven gaat. De vaststelling van de afkoopsom geschiedt op collectief actuarieel gelijkwaardige wijze. Het afkooptarief wordt voor een bepaalde periode bij bestuursbesluit vastgesteld en kan nadien zowel voor de deelnemer als de gewezen deelnemer worden gewijzigd. Het afkooptarief is in bijlage 5 opgenomen. Voor de jaren na 2015 worden de in dit lid genoemde bedragen bij ministeriële regeling jaarlijks per 1 januari aangepast.
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 19
§ 10 Artikel 27 27.1
27.2
27.3
27.4
27.5
27.6
27.7 27.8
§ 11 Artikel 28 28.1
28.2
Over informatieverstrekking Informatieverstrekking De werkgever zal de werknemer bij het pensioenfonds aanmelden en aan het pensioenfonds alle inlichtingen betreffende de in zijn dienst zijnde werknemers verstrekken, die voor de in dit pensioenreglement vervatte CDC-pensioenregeling van belang zijn. Iedere belanghebbende is verplicht tot medewerking aan de goede uitvoering van dit pensioenreglement en dient aan het pensioenfonds alle gevraagde inlichtingen die voor de uitvoering van de pensioenregeling van belang zijn te verstrekken, zo nodig onder overlegging van officiële bescheiden. Bij weigering, nalatigheid of onjuiste informatie kan het bestuur de verlangde gegevens ambtshalve vaststellen. Elke (aspirant-) deelnemer ontvangt bij toetreding een startbrief en kosteloos een bewijs van deelneming, een exemplaar van de geldende statuten en een exemplaar van het geldende pensioenreglement of beknopte pensioenreglement. Bij belangrijke wijzigingen worden de (aspirant-) deelnemers schriftelijk van de wijzigingen in de statuten en het pensioenreglement door het bestuur op de hoogte gesteld. Het bestuur stelt de belanghebbenden in staat desgewenst van de geldende statuten en het pensioenreglement kennis te nemen. Iedere belanghebbende is in ieder geval verplicht aan het pensioenfonds - al dan niet via de werkgever ten spoedigste schriftelijk melding te doen en de daartoe benodigde bewijsstukken te overleggen van een wijziging in de persoonlijke leefsituatie. Deze verplichting geldt overeenkomstig voor de werknemer die in aanmerking komt voor aspirant deelnemerschap. Indien door het niet voldoen aan de verplichtingen genoemd in de vorige leden de pensioenrechten en/of pensioenaanspraken niet correct worden vastgesteld en: - een te hoge pensioenuitkering wordt uitbetaald, worden de pensioenrechten en/of pensioenaanspraken gecorrigeerd en wordt de pensioenuitkering voor zover zij door het pensioenfonds onverschuldigd is betaald door het pensioenfonds teruggevorderd van degene aan wie het pensioenfonds onverschuldigd heeft betaald dan wel verrekend met toekomstige pensioenuitkeringen van degene aan wie het pensioenfonds onverschuldigd heeft betaald. - een te lage pensioenuitkering wordt uitbetaald, worden de pensioenrechten en/of pensioenaanspraken gecorrigeerd en wordt de pensioenuitkering van degene aan wie het pensioenfonds te weinig heeft betaald door het pensioenfonds aangevuld voor zover er door het pensioenfonds te weinig is betaald. De deelnemer wordt jaarlijks geïnformeerd over de stand van zijn pensioenaanspraken. Deze informatie dient te voldoen aan de eisen die de Pensioenwet er aan stelt. Bij beëindiging van de deelname aan de pensioenregeling, en daarna eens in de vijf jaar, ontvangt de gewezen deelnemer van het pensioenfonds ten minste de in de Pensioenwet omschreven verplichte informatie. Het pensioenfonds verstrekt aan de pensioengerechtigde bij de pensioeningang en daarna jaarlijks ten minste de in de Pensioenwet omschreven verplichte informatie. Het pensioenfonds verstrekt aan de gewezen partner van de (gewezen) deelnemer een bewijs van diens aanspraak. Het pensioenfonds verstrekt aan de partner op het moment dat deze de status van gewezen partner verkrijgt, en daarna eens in de vijf jaar, ten minste de in de Pensioenwet omschreven verplichte informatie. Het pensioenfonds verstrekt aan de (gewezen) partner bij verevening als bedoeld in artikel 13, en daarna eens in de vijf jaar, ten minste de in de Pensioenwet omschreven verplichte informatie. De (gewezen) deelnemers, gewezen partners en de pensioengerechtigden kunnen op verzoek bepaalde, in de Pensioenwet omschreven, informatie opvragen (zoals het geldende pensioenreglement). Het bestuur verstrekt aan de deelnemer jaarlijks een opgave van de aan het desbetreffende of voorafgaande kalenderjaar toe te rekenen waardeaangroei van pensioenaanspraken overeenkomstig artikel 3:127 van de Wet inkomstenbelasting 2001 en de daarop berustende bepalingen. Tevens verstrekt het bestuur op verzoek van de (gewezen) deelnemer binnen drie maanden na het verzoek een opgave van de hoogte van de pensioenaanspraken welke de (gewezen) deelnemer reeds heeft bereikt. Het pensioenfonds kan een vergoeding vragen voor de aan de in de vorige volzin bedoelde opgave verbonden kosten. Algemene bepalingen Algemene bepalingen Indien na het in werking treden van dit reglement nieuwe wettelijke of op de wet berustende pensioenregelingen worden ingevoerd of bestaande zodanige regelingen worden uitgebreid, is het bestuur bevoegd de aanspraken ingevolge dit reglement aan te passen op basis van de betreffende bovengenoemde regelingen, vast te stellen met inachtneming van de terzake van die aanpassing geldende wettelijke beperkingen. Indien de onderhavige pensioenregeling niet in overeenstemming is met de opvattingen van de belastingdienst en/of de belastingrechter en dientengevolge de pensioenregeling niet of niet volledig als zodanig wordt aanvaard, zal de regeling worden vervangen door een regeling die wel in overeenstemming is met de daaraan te stellen eisen. Het pensioenfonds is bevoegd zich neer te leggen bij de uitspraak van de belastingdienst en/of de belastingrechter. De aanpassing vindt automatisch met terugwerkende kracht plaats tot de datum CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 20
28.3
28.4
Artikel 29 29.1 29.2
Artikel 30 30.1
30.2
30.3
van invoering of wijziging van de onderhavige pensioenregeling in het geval de aanpassing het gevolg is van een beschikking van de belastinginspecteur op de voorgelegde regeling. Bij de aanpassing wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de toezegging die het pensioenfonds in deze pensioenregeling heeft gedaan. Overlijdt een deelnemer, gewezen deelnemer of gepensioneerde ten gevolge van een van het overlijdensrisico uitgesloten oorzaak, dan keert het pensioenfonds - uitsluitend voor zover het de opgebouwde aanspraken op nabestaandenpensioen betreft en dus niet voor zover het de op risicobasis geadministreerde aanspraken op nabestaandenpensioen en tijdelijk nabestaandenpensioen betreft - aan de partner een periodieke uitkering van nabestaandenpensioen uit die gebaseerd is op de premievrije waarde van het opgebouwde nabestaandenpensioen berekend naar de dag voorafgaande aan het overlijden. Rechten op pensioen en andere uitkeringen ingevolge dit reglement bestaan slechts jegens het pensioenfonds zolang deze bestaat; na ontbinding van het pensioenfonds kunnen de rechten slechts geldend gemaakt worden tegenover de instelling, waaraan het pensioenfonds bij ontbinding de pensioenen heeft overgedragen. Onvoorziene gevallen en beslechting van geschillen In alle gevallen waarin dit pensioenreglement niet voorziet, beslist het bestuur. Alle geschillen betreffende dit pensioenreglement zullen worden behandeld conform het bepaalde in de klachten en geschillenregeling van het pensioenfonds. Datum inwerkingtreding Dit reglement is in werking getreden per 1 januari 1994 en laatstelijk gewijzigd per 1 januari 2015. De wijzigingen in de regeling per 1 januari 2015 hebben geen terugwerkende kracht, en hebben geen directe invloed op de reeds opgebouwde aanspraken op 31 december 2014, behoudens voor zover dat in dit reglement nadrukkelijk wordt bepaald. Dit reglement is daarvoor integraal gewijzigd per 1 januari 2008. De wijzigingen in de regeling per 1 januari 2008 hebben geen terugwerkende kracht, en hebben geen directe invloed op de reeds opgebouwde aanspraken op 31 december 2007. Voor de deelnemers die zowel op 31 december 2003 als op 1 januari 2004 deelnemer waren, geldt het volgende: per 31 december 2003 worden de opgebouwde aanspraken op basis van het dan geldende reglement vastgesteld, alsof de deelname van de deelnemer per die datum is beëindigd; deze aanspraken worden vervolgens behandeld als opgebouwde aanspraken als bedoeld in artikel 4 lid 1 en 7 lid 2. Voor de deelnemers die zowel op 31 december 2005 als op 1 januari 2006 deelnemer waren, geldt het volgende: Per 31 december 2005 worden de opgebouwde aanspraken op Tijdelijk Ouderdomspensioen (TOP) vastgesteld op basis van het dan geldende reglement, alsof de deelname van de deelnemer per die datum is beëindigd. De ontstane premievrije aanspraak wordt vervolgens geïndexeerd op de volgende wijze: Indien en zolang de deelnemer nog actief deelnemer in de zin van dit reglement is, wordt de premievrije aanspraak geïndexeerd conform artikel 23 lid 2. Zodra de deelnemer pensioneert of op een andere wijze ophoudt actieve deelnemer in het fonds te zijn, wordt de premievrije aanspraak geïndexeerd conform het bepaalde in artikel 23 lid 1.
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 21
Bijlagen
Behorende bij het CDC-pensioenreglement van Stichting Pensioenfonds OWASE, in werking getreden op 1 januari 1994.
Bijlage 1
Regels terzake van de gemeenschappelijke huishouding
1
Van het bestaan van een gemeenschappelijke huishouding als bedoeld in artikel 1 dient door de deelnemer of de gewezen deelnemer bij het pensioenfonds melding te worden gemaakt onder overlegging van hetzij: 1. een trouwboekje; 2. een notarieel afschrift van een akte, waaruit blijken: a. dat men duurzaam samenwoont, en b. dat men samenwoont om elkaar te verzorgen, en c. de datum waarop de gemeenschappelijke huishouding is begonnen; 3. een notariële verklaring, waaruit blijken: a. het bestaan van een notariële akte als hierboven bedoeld, en b. de datum van verlijden van die akte, en c. de datum waarop volgens die akte de gemeenschappelijke huishouding is begonnen. Deze melding dient te geschieden direct na het begin van de deelneming indien de gemeenschappelijke huishouding bij het begin van de deelneming reeds bestaat, dan wel, indien dit niet het geval is, direct na het begin van de gemeenschappelijke huishouding. Wanneer een dergelijke melding aan het pensioenfonds niet op de vorenomschreven wijze heeft plaatsgevonden, kan geen aanspraak op nabestaanden- en/of wezen-pensioen worden gemaakt.
2
Als datum waarop de gemeenschappelijke huishouding is begonnen geldt de datum waarop de notariële akte is verleden. Het bestuur is bevoegd in afwijking van het bepaalde in de vorige volzin als datum waarop die gemeenschappelijke huishouding is begonnen aan te merken de datum die als zodanig is vermeld in de notariële akte. Indien de melding van het bestaan van deze gemeenschappelijke huishouding plaatsvindt na de in het vorige lid genoemde termijn, wordt in afwijking van het hiervoor in dit lid bepaalde de gemeenschappelijke huishouding geacht te zijn begonnen op de datum waarop de melding als bedoeld in het vorige lid heeft plaatsgevonden, doch niet eerder dan op 1 januari 1988.
3
Als datum waarop de gemeenschappelijke huishouding eindigt geldt: a. de datum van overlijden van de partner; b. de datum die als zodanig door de deelnemer, de aspirant deelnemer en de gewezen deelnemer of zijn partner of gewezen partner schriftelijk aan het fonds wordt gemeld; c. de datum gelegen een jaar na het begin van de gemeenschappelijke huishouding zonder dat een bevestiging als bedoeld in het vorige lid is gevolgd; d. de datum gelegen een jaar na de laatste bevestiging als bedoeld in het vorige lid; e. de datum waarop een deelnemer, een aspirant deelnemer of een gewezen deelnemer blijkens een melding gehuwd is dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan, cq. een gemeenschappelijke huishouding is gaan voeren met een andere partner; f. de datum waarop een gewezen partner blijkens een melding gehuwd is dan wel een geregistreerd partnerschap is aangegaan, cq. een gemeenschappelijke huishouding is gaan voeren met een andere deelnemer, een aspirant deelnemer of gewezen deelnemer.
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 22
Bijlage 2 1
Flexibele pensionering Voor het ouderdomspensioen geldt een pensioenrichtdatum, maar deze datum is niet per definitie de pensioendatum. Deelnemers en (gewezen deelnemers) zijn vrij om: eerder met pensioen te gaan, indien en voorzover: de (actuele) dienstbetrekking wordt beëindigd als de pensioeningangsdatum is gelegen vóór de 60-jarige leeftijd; en de pensioeningangsdatum niet is gelegen vóór de 55-jarige leeftijd. later met pensioen te gaan, indien en voorzover: de pensioeningangsdatum niet is gelegen na de eerste dag van de maand waarin de AOW-uitkering van de deelnemer op basis van de regelgeving die geldt op de pensioenrichtdatum zal ingaan. in overleg met de werkgever met deeltijdpensioen te gaan. het ouderdomspensioen voor een bepaalde periode om te zetten in een hoger of lager pensioen dan het oorspronkelijk pensioen, waarbij na afloop van deze periode een lager dan wel hoger pensioen wordt uitgekeerd. Indien de (gewezen) deelnemer eerder of later dan de pensioenrichtdatum met pensioen gaat, wordt het pensioen op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid herrekend. De (gewezen) deelnemer heeft het recht om op de ingangsdatum van het levenslang ouderdomspensioen, zijn alsdan ingaande ouderdomspensioen om te zetten in een ouderdomspensioen dat gedurende een periode hoger is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen en in de periode daarna lager is dan het oorspronkelijke ouderdomspensioen. De berekening wordt door het pensioenfonds vastgesteld op basis van een geslachtsonafhankelijke actuariële berekeningssystematiek in een verhouding van maximaal 100:75. Indien de pensioendatum wordt vervroegd, kan op aangeven van de (gewezen) deelnemer in de periode tussen de ingangsdatum van het pensioen en het bereiken van de pensioenrichtdatum voor het toetsen van de verhouding van maximaal 100:75 een bedrag gelijk aan tweemaal de voor die jaren geldende uitkeringen voor gehuwde personen zonder toeslag als omschreven in artikel 9, eerste lid, onderdeel b, en vijfde lid, van de Algemene ouderdomswet, vermeerderd met de vakantietoeslag, buiten aanmerking worden gelaten. Voorzover dit het gevolg is van het variabiliseren van de uitkeringen mag het ouderdomspensioen méér bedragen dan 100% van het laatste pensioengevend loon. De uitkeringen worden vastgesteld met inachtneming van het bepaalde omtrent de ruilvoeten in bijlage 5. Het deel van het ouderdomspensioen dat in verband met pensioenverevening bij scheiding niet aan de (gewezen) deelnemer wordt uitbetaald, komt niet voor toepassing van een hoog-laaguitkering in aanmerking. Indien de (gewezen) deelnemer aanspraken op tijdelijk ouderdomspensioen op grond van een voor 1 januari 2006 geldend reglement heeft opgebouwd, is het mogelijk deze aanspraken (gedeeltelijk) in ouderdomspensioen om te zetten, teneinde een hoger ouderdomspensioen te realiseren. Deze omzetting kan plaatsvinden op elke (vervroegde) pensioendatum, maar uiterlijk op de pensioenrichtdatum. Deze omzetting gebeurt op basis van collectieve actuariële gelijkwaardigheid. Voornoemde mogelijkheid geldt niet voor (gewezen) deelnemers die arbeidsongeschikt zijn: op grond van artikel 18.17 van dit reglement gaat het tijdelijk ouderdomspensioen voor volledig arbeidsongeschikte deelnemers in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt. Voor gedeeltelijk arbeidsongeschikte deelnemers gaat het tijdelijk ouderdomspensioen, maar dan in de vorm van een deeltijdpensioen, eveneens in op de eerste dag van de maand waarin de (gewezen) deelnemer de leeftijd van 62 jaar bereikt.
2
In geval van deeltijdpensionering gaat dat deel van de opgebouwde aanspraken in dat gelijk staat aan het percentuele verschil tussen het verhoudingsgetal vóór de deeltijdpensionering en het verhoudingsgetal ná de deeltijdpensionering. Op verzoek van de (gewezen) deelnemer kan ook slechts een deel van dit verschil ingaan. Tijdens de periode van deeltijdpensionering wordt nog pensioen opgebouwd aan de hand van het ingevolge de deeltijdpensionering geldende verhoudingsgetal.
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 23
Bijlage 3
Aanvullingen op het reglement zoals van toepassing op werknemers van RPC BEBO Nederland B.V. te Goor
1
[Vervallen]
2
[Vervallen]
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 24
Bijlage 4 1
Indexatiekader Met ingang van 1 januari 2015 hanteert het bestuur het volgende kader bij de beoordeling of er voldoende middelen zijn om de aanspraken aan te kunnen passen zoals bedoeld in artikel 23: De beleidsdekkingsgraad is het (voortschrijdend) gemiddelde van de actuele nominale dekkingsgraad over een bepaalde maand en de ‘actuele’ (niet-gemiddelde) dekkingsgraden over de voorliggende 11 maanden. De nominale dekkingsgraad van het pensioenfonds is de nominale waarde van de bezittingen minus de kortlopende schulden gedeeld door de voorziening pensioenverplichtingen, bepaald op basis van de rentetermijnstructuur. De grens voor volledige toeslagverlening is de beleidsdekkingsgraad waarbij de middelen van het pensioenfonds toereikend zijn om daaruit de beoogde toeslagen niet alleen nu maar ook in de toekomst volledig toe te kennen. Deze grens wordt vastgesteld op de laatste dag van de maand voorafgaande aan de datum van de beoogde toeslagverlening. Voor de actieve en voor de nietactieve deelnemers geldt dezelfde grens voor volledige toeslagverlening. -
Bij een beleidsdekkingsgraad die ligt op of onder de grens van 110% is er geen financiële ruimte voor een toeslagverlening.
-
Bij een beleidsdekkingsgraad die ligt boven de 110%-grens, maar onder de grens voor volledige toeslagverlening, is er financiële ruimte voor een gedeeltelijke toeslagverlening, mits en voor zover die toeslag ook voor de gehele toekomst kan worden verleend en noch de beleidsdekkingsgraad, noch de actuele nominale dekkingsgraad, door de toeslagverlening onder de 110%-grens komt. De gedeeltelijke toeslag die kan worden verleend wordt bepaald door het indexcijfer te vermenigvuldigen met een breuk waarbij de teller wordt gevormd door het verschil tussen de beleidsdekkingsgraad van het fonds en een nominale dekkingsgraad van 110% en waarbij de noemer wordt gevormd door het verschil tussen de nominale dekkingsgraad van de grens voor volledige toeslagverlening en een nominale dekkingsgraad van 110%.
-
Bij een beleidsdekkingsgraad op of boven de grens voor volledige toeslagverlening zijn er voldoende middelen aanwezig voor een toeslagverlening ter hoogte van het indexcijfer, mits en voor zover die toeslag ook voor de gehele toekomst kan worden verleend, en kunnen tevens eventueel uitgestelde verleningen van toeslag alsnog worden uitgevoerd, met dien verstande dat die toeslag ook voor de gehele toekomst kan worden verleend en dat als gevolg van het verlenen van inhaaltoeslagen noch de beleidsdekkingsgraad, noch de actuele nominale dekkingsgraad onder de grens voor volledig indexeren mag komen en dat in een bepaald jaar maximaal 1/5e deel van de ruimte die er is voor het inhalen van een indexatieachterstand mag worden benut.
Het bestuur kan evenwel ook verwachtingen betreffende de kostenontwikkeling van de pensioenregeling als geheel, of van onderdelen daarvan, in toekomstige jaren in zijn besluitvorming mee laten wegen en afwijken van het bovenstaande. 2
Het bestuur behoudt zich het recht voor de in lid 1 omschreven wijze waarop wordt beoordeeld of er voldoende middelen aanwezig zijn voor een eventuele toeslagverlening aan te passen aan de omstandigheden. De in de vorige volzin bedoelde (beleids)wijziging geldt voor de deelnemers, gewezen deelnemers en overige belanghebbende betrokkenen.
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 25
Bijlage 5
Ruil- en afkoopverhoudingen De in deze bijlage opgenomen ruil- en afkooptarieven gelden vanaf 1 april 2015, in beginsel voor een periode van 5 jaar. Na afloop van deze periode kunnen de tarieven bij bestuursbesluit worden aangepast. Voor zolang de tarieven niet bij bestuursbesluit zijn aangepast, worden deze na afloop van bovengenoemde periode telkens voor een periode van één jaar verlengd. Indien daartoe aanleiding bestaat, gehoord de actuaris en ter beoordeling van het bestuur, kan het bestuur de percentages tussentijds aanpassen. Een aanleiding kan in elk geval zijn dat voor de berekening van de ruil- en afkoopverhoudingen een andere rekenrente gehanteerd dient te worden. Rekenrente De rekenrente voor de bepaling van de ruil- en afkoopverhoudingen wordt overeenkomstig onderstaande tabel vastgesteld. De rente wordt bepaald aan de hand van de voor het pensioenfonds geldende gemiddelde DNB-rente overeenkomstig de rentetermijnstructuur over een voortschrijdende periode van 12 maanden, aan de hand van de dekkingsgraad van het pensioenfonds en de mate waarin het pensioenfonds aan de buffereisen voldoet, en aan de hand van een aan de dekkingsgraad gerelateerd percentage van het gemiddelde jaarlijkse indexatiepercentage op basis van de CBS-prijsindex (alle huishoudens, afgeleid) waarmee volgens de meest recente continuïteitsanalyse rekening gehouden dient te worden. Indien de rekenrente minder dan de ondergrens van de bandbreedte dan wel meer dan de bovengrens van de bandbreedte bedraagt, zal het bestuur op dat moment de vaststelling van de ruil- en afkoopverhoudingen heroverwegen. Rente DNB
DG < 110%
110% < DG < DG > grens grens volledige volledige toeslagverlening toeslagverlening (12 maands) (0% prijsinflatie) (25% prijsinflatie) (50% prijsinflatie) rente ruil en afkoop rente ruil en afkoop rente ruil en afkoop 1,5 tot 2,5% 2,0% 1,5% 1,0% 2,5 tot 3,5% 3,0% 2,5% 2,0% 3,5 tot 4,5% 4,0% 3,5% 3,0% 4,5 tot 5,5% 5,0% 4,5% 4,0% DG is dekkingsgraad; 110% is ondergrens voor verlenen van een (gedeeltelijke) toeslag in het nFTK; Grens volledige toeslagverlening is onder meer afhankelijk van de rentestand (ligt tussen ca. 125%-135%). Het bestuur heeft op 25 november 2014 besloten om de dekkingsgraadcriteria in bovenstaande tabel te koppelen aan de grenzen voor (gedeeltelijke) toeslagverlening die onder het nieuwe Financiële Toetsingskader (nFTK; vanaf 2015) van kracht zullen zijn. Daarnaast heeft het bestuur besloten om de te hanteren rekenrente voor ruil- en afkoopverhoudingen vanaf 1 april 2015 vast te stellen op 2,5%. De gemiddelde DNB rente over de afgelopen 12 maanden bevond zich op de grens van 2,5%. Anderzijds bevond de actuele dekkingsgraad zich, uitgaande van de UFR onder het nFTK, beperkt boven de drempel van 110%. Het bestuur ziet, mede gelet dat beide elementen zich rond een grens bevinden, op dit moment geen reden om af te wijken van het omschreven beleid bij het vaststellen van de rente. Onderstaande ruil- en afkoopverhoudingen zijn op basis van voornoemde rekenrente berekend. Voor (terug)ruil naar direct ingaand ouderdomspensioen met ingangsdatum van 65 jaar wordt in 2015 hierop een uitzondering gemaakt. De factor hiervoor wordt gelijkgesteld aan de gehanteerde conversiefactor, zodat de conversie (bij terugruil in 2015) geen voor/nadelige gevolgen met zich meebrengt. 1
Afkooptarief als bedoeld in artikel 26 lid 5 van dit pensioenreglement De tarieven voor afkoop zijn bestemd voor de afkoop van een klein pensioen. Voor het jaar 2015 geldt dat maximaal een pensioen ter grootte van € 462,88 kan worden afgekocht. Afkooptarief voor ouderdomspensioen (OP) en tijdelijke ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen (NP) bij een afkoop op de navolgende leeftijden.
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 26
Leeftijd
OP & NP
OP
NP
Leeftijd
OP & NP
OP
NP
21
5,063
4,389
0,963
45
11,214
8,866
3,355
22
5,215
4,518
0,995
46
11,458
9,048
3,443
23
6,879
5,652
1,753
47
11,706
9,234
3,532
24
7,038
5,771
1,809
48
11,959
9,425
3,62
25
7,2
5,893
1,867
49
12,218
9,621
3,71
26
7,365
6,017
1,927
50
12,481
9,821
3,8
27
7,534
6,143
1,988
51
12,75
10,026
3,89
28
7,706
6,271
2,051
52
13,024
10,238
3,98
29
7,882
6,402
2,115
53
13,304
10,455
4,069
30
8,062
6,535
2,181
54
13,59
10,68
4,158
31
8,245
6,671
2,249
55
13,883
10,911
4,246
32
8,432
6,809
2,319
56
14,182
11,15
4,331
33
8,622
6,95
2,389
57
14,489
11,398
4,416
34
8,816
7,093
2,462
58
14,804
11,656
4,497
35
9,014
7,239
2,536
59
15,127
11,924
4,576
36
9,215
7,388
2,611
60
15,46
12,203
4,653
37
9,421
7,539
2,688
61
15,804
12,496
4,725
38
9,63
7,694
2,766
62
16,16
12,804
4,794
39
9,844
7,851
2,847
63
16,529
13,129
4,857
40
10,062
8,012
2,929
64
16,913
13,473
4,913
41
10,284
8,175
3,012
65
17,309
13,841
4,954
42
10,51
8,343
3,096
66
17,719
14,235
4,976
43
10,74
8,513
3,182
67
18,151
14,66
4,986
44
10,975
8,688
3,268
Bij een gedeelte van een jaar wordt het tarief op basis van evenredigheid vastgesteld. Ter illustratie: bij een afkoop op 45-jarige leeftijd van € 100 ouderdomspensioen met een daarbij behorend nabestaandenpensioen ter grootte van 70% van het ouderdomspensioen (€ 70) wordt een afkoopsom van € 1.121,40 aan de deelnemer uitgekeerd.
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 27
Afkooptarief voor het ingegaan nabestaandenpensioen bij een afkoop op de navolgende leeftijden. Leeftijd
ing NP
Leeftijd
ing NP
Leeftijd
ing NP
Leeftijd
ing NP
21
28,784
41
27,854
61
19,631
81
8,648
22
28,63
42
27,516
62
19,138
82
8,111
23
32,709
43
27,171
63
18,635
83
7,587
24
32,496
44
26,817
64
18,122
84
7,077
25
32,276
45
26,457
65
17,604
85
6,584
26
32,051
46
26,088
66
17,076
86
6,107
27
31,819
47
25,713
67
16,541
87
5,653
28
31,581
48
25,331
68
15,997
88
5,223
29
31,337
49
24,94
69
15,449
89
4,812
30
31,086
50
24,542
70
14,894
90
4,427
31
30,827
51
24,135
71
14,333
91
4,069
32
30,563
52
23,721
72
13,767
92
3,735
33
30,29
53
23,301
73
13,197
93
3,427
34
30,011
54
22,87
74
12,624
94
3,145
35
29,725
55
22,432
75
12,048
95
2,888
36
29,432
56
21,986
76
11,473
96
2,654
37
29,131
57
21,531
77
10,897
97
2,445
38
28,823
58
21,068
78
10,326
98
2,258
39
28,508
59
20,597
79
9,759
99
2,094
40
28,184
60
20,117
80
9,197
100
1,953
Bij een gedeelte van een jaar wordt het tarief op basis van evenredigheid vastgesteld. Ter illustratie: bij een afkoop op 45-jarige leeftijd van € 100 ingegaan nabestaandenpensioen wordt een afkoopsom van € 2.645,70 aan de deelnemer uitgekeerd. Afkooptarief voor het tijdelijk ouderdomspensioen bij een afkoop op de navolgende leeftijden. Leeftijd
TOP
Leeftijd
TOP
21
1,017
42
1,69
22
1,042
43
1,732
23
1,067
44
1,775
24
1,093
45
1,819
25
1,12
46
1,865
26
1,148
47
1,912
27
1,176
48
1,961
28
1,204
49
2,011
29
1,234
50
2,062
30
1,264
51
2,116
31
1,294
52
2,171
32
1,326
53
2,228
33
1,359
54
2,287
34
1,392
55
2,349
35
1,426
56
2,413
36
1,461
57
2,48
37
1,496
58
2,549
38
1,533
59
2,622
39
1,571
60
2,699
40
1,61
61
2,779
41
1,649
62
2,864
Bij een gedeelte van een jaar wordt het tarief op basis van evenredigheid vastgesteld. CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 28
Ter illustratie: bij een afkoop op 62-jarige leeftijd € 100 tijdelijk ouderdomspensioen wordt een afkoopsom van € 286,40 aan de deelnemer uitgekeerd. Bij emigratie wordt het tarief dat hoort bij de leeftijd waarop wordt geëmigreerd op gelijke wijze vastgesteld. 2
Kortingstabel behorende bij artikel 8 lid 3 van dit pensioenreglement Korting van het opgebouwd ouderdomspensioen bij vervroeging van de pensioenleeftijd naar een individuele pensioenleeftijd van: Leeftijd 57
Percentage van het opgebouwde ouderdomspensioen bij vervroeging 56,81%
58
59,62%
59
62,65%
60
65,95%
61
69,54%
62
73,47%
63
77,77%
64
82,51%
65
87,74%
66
93,54%
Bij een gedeelte van een jaar vindt de korting naar evenredigheid plaats. Ter illustratie: wanneer een deelnemer op 60-jarige leeftijd € 1.000 ouderdomspensioen heeft opgebouwd met als ingangsdatum de 67-jarige leeftijd dan kan hij deze aanspraak op 60-jarige leeftijd omzetten in een direct ingaand ouderdomspensioen van € 659,50. 3
Omzetting van tijdelijk ouderdomspensioen in levenslang ouderdomspensioen Leeftijd
62
Percentage van het opgebouwde tijdelijk ouderdomspensioen bij omzetting 22,37%
Bij een gedeelte van een jaar wordt het tarief op basis van evenredigheid vastgesteld. Ter illustratie: wanneer een deelnemer op 62-jarige leeftijd € 1.000 tijdelijk ouderdomspensioen op basis van een vroegpensioenleeftijd van 62 jaar heeft opgebouwd, dan kan hij daarvoor € 223,70 levenslang ouderdomspensioen inkopen dat ingaat op leeftijd 67. Let op: op fiscale gronden mag het tijdelijk ouderdomspensioen (door uitstel) nooit meer bedragen dan 100% van het laatst vastgestelde pensioensalaris. 4
Omzettingen van ouderdomspensioen en nabestaandenpensioen op de pensioendatum Leeftijd
Type uitruil
Factor
67
NP naar OP
34,01%
67
OP naar NP
294,04%
Bij een gedeelte van een jaar wordt het tarief op basis van evenredigheid vastgesteld.
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 29
5
Omzetting ouderdomspensioen in een hoger dadelijk ingaand tijdelijk ouderdomspensioen. Leeftijd
Uitruilfactor
57
131,50%
58
147,60%
59
167,80%
60
193,70%
61
228,30%
62
276,90%
63
349,90%
64
471,70%
65
715,70%
66
1448,30%
Bij een gedeelte van een jaar wordt het tarief op basis van evenredigheid vastgesteld. Ter illustratie: wanneer een deelnemer op 60-jarige leeftijd € 100 ouderdomspensioen wil inruilen dan kan hij daarvoor € 193,70 direct ingaand tijdelijk ouderdomspensioen inkopen en wanneer een deelnemer op 66-jarige leeftijd € 100 ouderdomspensioen heeft opgebouwd dan kan hij daarvoor € 1.448,30 ingaand tijdelijk ouderdomspensioen inkopen op leeftijd 66. Let op: op fiscale gronden mag het tijdelijk ouderdomspensioen (door uitstel) nooit meer bedragen dan 100% van het laatst vastgestelde pensioensalaris. 6
Hoog/laag-omzettingen van het ouderdomspensioen als bedoeld in artikel 10 lid 2 van dit pensioenreglement De tarieven voor hoog-laag zijn gebaseerd op de fiscaal maximaal toegestane verhouding tussen de hoge uitkering en de lage uitkering. De verhouding tussen de hoge en de lage uitkering kan maximaal 100:75 bedragen. Onderstaande percentages geven de hoog/laag-verhoudingen bij een hoge uitkeringsperiode van 5 jaar en een hoge uitkeringsperiode van 10 jaar. Afwijkende periodes worden volgens dezelfde methodiek en op basis van dezelfde uitgangspunten berekend. Alvorens onderstaande percentages kunnen worden toegepast, dient eerst het uitgestelde ouderdomspensioen te worden omgezet naar een direct ingaand ouderdomspensioen. Leeftijd 57
eerste 5 jaar hoog 1,238
daarna laag 0,929
eerste 10 jaar hoog 1,166
daarna laag 0,875
58
1,235
0,926
1,162
0,872
59
1,233
0,925
1,158
0,869
60
1,23
0,923
1,155
0,866
61
1,228
0,921
1,151
0,863
62
1,225
0,919
1,147
0,86
63
1,222
0,917
1,142
0,857
64
1,219
0,914
1,138
0,854
65
1,215
0,911
1,133
0,85
66
1,212
0,909
1,128
0,846
67
1,208
0,906
1,123
0,842
Ter illustratie: een direct ingaand pensioen van € 1.000 op 62-jarige leeftijd kan door middel van hoog/laag worden omgezet in een tijdelijke uitkering tussen 62-67 jaar van € 1.225 en een levenslange uitkering vanaf 65 van € 919. In dit voorbeeld geldt dat het ouderdomspensioen dat ingaat op 67-jarige leeftijd eerst vervroegd dient te worden naar een direct ingaand pensioen op 62-jarige leeftijd.
CDC-Pensioenreglement van de Stichting Pensioenfonds OWASE ingaande 1 januari 2015 Pagina 30