verschenen als voorpagina-artikel in de Job in de Regio van 10 oktober 2003
Pensioenlasten, zware lasten door: Gabor Mooij De laatste tijd komt het pensioen steeds meer in het middelpunt van de belangstelling te staan. De Regeringsverklaring van 11 juni 2003 meldt: “De pensioenlasten groeien ons boven het hoofd.” en ook “Een meerjarige beheersing van de loonkosten en van de pensioenkosten is niet de enige, maar wel de eerst noodzakelijke voorwaarde voor economisch herstel.” In het Regeerakkoord is dreigend te lezen: “De premielast van de toekomstige pensioenen dreigt onbetaalbaar te worden.” De nieuwste kabinetsplannen houden in dat per 2005 alle ingrepen om vervroegd met pensioen te gaan, worden afgeschaft. Steeds meer pensioenfondsen schakelen van het relatief luxe eindloonstelsel over op het meestal soberdere middelloonstelsel. In het eerste stelsel is het pensioen gebaseerd op het laatstverdiende inkomen, het tweede gaat uit van het gemiddelde inkomen over iemands gehele arbeidsleven. Blijkbaar wordt de oudedagvoorziening, die als een molensteen om de nek van onze haperende economie lijkt te hangen, op een behoorlijk dieet gezet. Dekkingsgraad Het vermogen van de pensioenfondsen is de laatste paar jaar in hoog tempo teruggelopen door zwaar tegenvallende beleggingsresultaten. De dekkingsgraad, de verhouding tussen het vermogen en de pensioenverplichtingen van de fondsen, kwam daardoor bij veel fondsen op een te laag niveau. De Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) greep in het najaar van 2002 in door het verscherpen van de regels voor de dekkingsgraden. De fondsen kregen een jaar de tijd om hun dekkingsgraad boven de 105 procent te krijgen. Het PVK beschouwt dit als het niveau waarbij de fondsen hun pensioenverplichtingen kunnen voldoen en waarbij risico’s op korte termijn zijn afgedekt. Voor de lange termijn kregen de fondsen maximaal acht jaar de tijd om de dekkingsgraad voldoende te verhogen. Dit als reserve om toekomstige beursschommelingen op te kunnen vangen. De exacte hoogte van deze reserve heeft de PVK afhankelijk gemaakt van de beleggingsrisico’s die het fonds neemt. Volgens Peter Borgdorff, directeur van de Vereniging van Bedrijfstakpensioenfondsen (VB), gaan de fondsen zich tijdig herstellen, tenminste als de beurzen op het huidige niveau blijven. “De basisdekkingsgraad van 105 procent wordt volgend jaar gehaald. De regeling voor de vorming van reserves, tot een dekkingsgraad van 135 procent, heeft de PVK dit jaar zelfs wat versoepeld. Er mag voortaan ieder jaar opnieuw acht jaar vooruit gekeken worden. Als er sprake is van voldoende herstel dan heeft het betreffende fonds meer ruimte om het wat rustiger aan te doen.” Jeroen Steenvoorden, directeur van de Stichting voor Ondernemingspensioenfondsen (OPF), is kritisch over de rol van de PVK als toezichthouder. “Het vragen van teveel zekerheden door het PVK kent een prijskaartje. Wil je lage pensioenen die met bijna 100 procent zekerheid worden uitbetaald of hogere pensioenen met een iets grotere onzekerheid. Ik denk dat je niet alles moet willen dichttimmeren. Er zou een duidelijke ondergrens voor de dekkingsgraden moeten worden bepaald door de politiek. Ik hoop dat dit via de nieuwe Pensioenwet gaat lukken. Ik verwacht hier begin 2004 duidelijkheid over. De nieuwe wet zal er waarschijnlijk in 2006 zijn.” Premies Begin jaren negentig kwamen de kassen van veel pensioenfondsen overvol te zitten. De overheid wilde deze overschotten toen afromen. Dit leidde ertoe dat een aantal fondsen de pensioenpremies voor werkgevers en werknemers verlaagden of zelfs beëindigden. Nu de opgebouwde reserves in een paar jaar tijd grotendeels zijn verdwenen, kunnen vraagtekens bij die premieverhogingen worden gezet. De premies zijn overigens sinds eind jaren negentig weer aan het stijgen. “Voortaan moet er vastgehouden worden aan een kostendekkende premiebetaling.”, vindt Borgdorff. “Hierdoor blijft beter inzicht in de kosten van pensioenen. Eventueel kunnen premies wanneer de reserves groot zijn aan het einde van een jaar weer deels of geheel worden terugbetaald.”
1
Steenvoorden is een wat andere mening toegedaan: “Ik vind niet dat de situatie waarin geen premies meer worden betaald nooit meer zou mogen voorkomen. Als er een gunstige economische situatie is, mag de ondernemer daar best van profiteren.” Middelloonstelsel Om de pensioenen beter beheersbaar te houden, stappen steeds meer fondsen over van een eindloonstelsel naar een middelloonstelsel. Meestal wordt bij het middelloonstelsel het opgebouwde pensioen of pensioenrecht jaarlijks met een percentage opgehoogd dat gelijk is aan de prijs- of loonstijgingen dat jaar. Het grote voordeel van het middelloonstelsel voor de pensioenfondsen is de voorspelbaarheid. Bonussen en toeslagen tellen alleen mee in het jaar waarin ze uitbetaald worden. In het eindloonstelsel wordt elke loonsverhoging meegenomen in de al opgebouwde pensioenrechten. De twee grootste pensioenfondsen: ABP (overheid en onderwijs) en PGGM (zorg en welzijn) schakelen waarschijnlijk aan het einde van dit jaar over naar een middelloonstelsel. Werknemers- en werkgeversorganisaties zijn hiermee akkoord gegaan en nu is het alleen wachten op de goedkeuring van hun achterban. Borgdorff verwacht dat de meerderheid van de pensioenfondsen overgaat op het middelloonstelsel. “Het middelloonstelsel stuurt gemakkelijker en eerlijker. De fondsen moeten soms noodgedwongen de indexatie beperken. Dit kunnen ze bij een middelloonstelsel zowel doen voor de reeds ingegane pensioenen als voor de pensioensopbouw van degenen die nog werken. Bij het eindloonstelsel is dat laatste niet mogelijk, omdat dat gekoppeld is aan het laatstverdiende loon.” Dick den Hoedt is voorzitter van de Nederlandse Vereniging van Organisaties van Gepensioneerden (NVOG). Hij denkt net als Borgdorff dat de middelloonregeling vrij algemeen toegepast gaat worden. “Het is mits voorzien van een goede indexatie een goed alternatief voor het eindloonstelsel. Er komt minder druk te staan op de reserves van de fondsen, omdat de totale verplichting naar de toekomst minder wordt.” Gevolgen middelloon Voor werkgevers is het omzetten van een eindloon- in een middelloonregeling voordelig. In het eindloonstelsel heeft iedere loonstijging gevolgen voor de omvang van het pensioen en mogelijk ook voor de pensioenpremies. Deze stijgen namelijk als het pensioenfonds de pensioensverhoging niet alleen kan bekostigen uit beleggingsresultaten. De werkgever die meestal het grootste deel van de pensioenpremie betaalt, wordt het meest getroffen door zo’n premiestijging. Bij een middelloonstelsel worden premieverhogingen door loonstijgingen afgevlakt, omdat het gemiddelde loon de pensioensbasis vormt. Het middelloonstelsel heeft voor de werknemer zowel nadelen als voordelen. Het grootste nadeel is dat late carrièremakers in een middelloonstelsel minder pensioen opbouwen dan in een eindloonstelsel. Iedere loonsverhoging leidt bij een eindloonstelsel in tegenstelling tot een middelloonstelsel tot een verhoging van de opgebouwde pensioenrechten. Een ander nadeel is dat het pensioen minder beschermd is tegen inflatie. Het is namelijk anders dan het eindloonstelsel gevoelig voor jaarlijkse schommelingen. Zolang er echter indexatie van het pensioen plaatsvindt, treedt dit nadeel niet op. Het middelloonstelsel heeft echter ook voordelen. Het kan gunstig uitpakken voor een werknemer met een gemiddeld carrièreverloop. Zeker als de franchise, het drempelbedrag waarover geen pensioenopbouw plaatsvindt, laag is. Hierdoor vindt pensioensopbouw over een relatief groot bedrag plaats. Verder horen in een middelloonregeling bonussen en ploegentoeslagen bij het bedrag waarover pensioen wordt opgebouwd. Dit is gunstig voor werknemers die te maken hebben met prestatiebeloning. Ook geldt net als voor de werkgevers dat een middelloonstelsel in verhouding tot het eindloonstelsel tot bescheiden premieverhogingen leidt. Als laatste is een middelloonregeling gunstig voor werknemers die het aan het eind van hun loopbaan rustiger aan willen doen. Bij een eindloonstelsel is dat lastiger omdat het laatst betaalde loon het uitgangspunt is voor het pensioen.
2
Indexatie Het indexeren van pensioenen is nodig om de koopkracht van die pensioenen in stand te houden. Als er tekorten dreigen, kunnen de fondsen besluiten deze indexatie achterwege te laten. “Het terugbrengen van de indexering is een zware ingreep”, zegt Borgdorff, “zeker als het een aantal jaar achter elkaar gebeurt. Het alleen verhogen van de premies is echter op een gegeven moment geen optie meer, omdat er gewoon te weinig actieven ten opzichte van gepensioneerden zijn.” Steenvoorden: “De indexatie is voorwaardelijk, dat is hij ook altijd geweest. Dat wil zeggen dat er alleen volledig of gedeeltelijk geïndexeerd wordt als daar de middelen voor aanwezig zijn. Door de goede beleggingsresultaten is er lange tijd volledig geïndexeerd. Hierdoor is ten onrechte het idee ontstaan dat de volledige indexatie een soort recht is.” Den Hoedt plaatst als belangenbehartiger van gepensioneerden kanttekeningen bij een situatie waarbij de indexatie wordt beperkt. “We zijn er fel tegen dat de pensioenlast eenzijdig op de gepensioneerden wordt afgewenteld.” Vergrijzing Een factor die de toekomstige ontwikkeling van het pensioen sterk gaat kleuren is de vergrijzing. Steeds minder werkenden moeten premies gaan opbrengen voor steeds meer gepensioneerden. Borgdorff: “Allereerst betekent de vergrijzing minder premiebetalers. Er zal daarom een steeds hoger beleggingsrendement noodzakelijk zijn om het groeiende aantal pensioenen te kunnen bekostigen. Ten tweede neemt de invloed van de 50-plussers toe. Ze krijgen steeds meer medezeggenschap en zullen op de politiek een steeds groter stempel gaan drukken.” Een simpele oplossing om de pensioendruk door de vergrijzing weg te nemen, is het langer laten doorwerken van de mensen. Den Hoedt: “Het doorwerken na het 65e levensjaar wijs ik niet af. Alleen heeft het weinig zin om iemand die al jaren niet meer heeft gewerkt te laten terugkomen om nog een paar maanden te werken.” Prepensioen en VUT Het kabinet heeft onlangs aangegeven de vervroegde uittreding (VUT) en het prepensioen in 2005 af te willen schaffen. Bij de wat ouderwets geworden VUT betalen de werknemers die nog actief werkzaam zijn voor de pensioenen van de VUT’ers. De prepensioenregeling die in 1995 mogelijk werd, is grotendeels in plaats gekomen van de VUT. Deze regeling houdt in dat de werknemer kan ste sparen om voor zijn 65 pensioen te ontvangen. Het prepensioen is in steeds meer gevallen de VUT gaan vervangen. “Voor pensioenen moet je plannen voor de lange termijn maken.”, vindt Steenvoorden. “Het prepensioen is net een paar jaar terug ingevoerd en nu wordt het weer teruggedraaid. Als dat terugdraaien onvermijdelijk is, dan alleen met goede overgangsregelingen. Misschien moeten we in de toekomst wel naar netto sparen toe wat het vroegpensioen betreft. Er is dan geen belastingaftrek meer voor het bedrag dat je spaart, maar bij het opnemen ervan wordt ook geen belasting meer geheven.” Individuele pensioensopbouw Naast de AOW en de aanvullende pensioenen zijn er extra individuele mogelijkheden om het pensioen te verhogen. De lijfrentepolis is de bekendste, maar de mogelijkheden tot belastingaftrek van de lijfrentepremies zijn de laatste jaren sterk beperkt. Er zijn echter andere mogelijkheden. “Er zal steeds meer tegemoet moeten worden gekomen aan wensen tot individualisering.”, zegt Borgdorff. “Daarbij kan het bijvoorbeeld gaan om de keuze voor het uitruilen van pensioenrechten, zoals het ruilen van de rechten op een nabestaandenpensioen voor die op een ouderdompensioen.” Ook een voorbeeld van individuele pensioensopbouw zijn de beschikbare premieregelingen. De werkgever stelt hierbij jaarlijks aan de werknemer een bedrag ter beschikking dat wordt belegd door het pensioenfonds of een verzekeraar. Steeds vaker kan de werknemer gedeeltelijk aangeven in welke beleggingscategoriën wordt belegd. Zolang maar aan de fiscale regels wordt voldaan. Dit komt met name in de nieuwe bedrijfstakken (ICT, internet) veel voor. Deze hebben eind augustus besloten
3
per 2004 een bedrijfstakpensioenfonds op te richten. Boven een bepaald salarisniveau gaat hier een beschikbare premieregeling gelden. Den Hoedt verwacht een toename van de beschikbare premieregelingen. “Met name jongere mensen hebben hier vanwege de grotere flexibiliteit behoefte aan. Aan beleggen kleeft natuurlijk een risico, zeker als het individueel en niet onder de vlag van een collectieve regeling gebeurt.” Steenvoorden: “Het beschikbare premiestelsel kan best een goede regeling zijn, zolang het maar bij het personeelsbestand en – beleid van een bedrijf past. Ik denk dat er in de toekomst meer fondsen komen die zich hier mee bezig gaan houden.” Toekomst AOW De AOW is het Nederlandse basispensioen. Veel ouderen moeten momenteel alleen van hun AOW rondkomen. Borgdorff: "De VB gaat niet over de AOW, maar persoonlijk denk ik dat de huidige AOW houdbaar is. Mogelijk gaan in de toekomst ook de AOW'ers AOW premie betalen over hun uitkering. Als ik naar mijn generatie, de babyboomgeneratie, kijk, kan dat ook. Bijna iedereen van die generatie zal een aanvullend pensioen naast de AOW hebben." Vanaf het jaar 2015 verdwijnt de AOW-toeslag. Dit betekent dat een 65-jarige met een jongere partner dan geen recht meer heeft op de AOW-toeslag. De Sociale Verzekeringsbank (SVB) heeft begin augustus 2003 aan het kabinet geadviseerd dat de AOW-premie die werknemers betalen voor de uitkering van 65-plussers omhoog moet. Steenvoorden: “Mijn verwachting is dat het SVB-advies voor hogere AOW-premies niet wordt overgenomen door het kabinet. De komende vijf jaar zijn er overigens geen grote wijzigingen van het AOW-stelsel te verwachten.” Europa De pensioenproblematiek speelt niet alleen in Nederland maar in geheel Europa. Er zijn landen zoals Nederland die een overheidspensioen zoals de AOW kennen en daarnaast het sparen via pensioenfondsen. Landen zoals Frankrijk en Spanje kennen grotendeels alleen een overheidspensioen waarbij de pensioenen direct door de nog werkenden worden bekostigd. Door de vergrijzing die ook daar optreedt, gaan de pensioenpremies steeds zwaarder op de lonen van de werkenden drukken. De overheden zullen dan de neiging hebben te lenen om de pensioenen te kunnen blijven bekostigen. Hierdoor stijgt de rente en daarmee neemt de inflatie toe. Gelukkig is er het Stabiliteitspact. Dit is een afspraak van de landen van de Europese Unie om hun overheidsbegroting zo sluitend mogelijk te houden. Overheden die hun financiën toch laten ontsporen moeten een forse boete betalen aan ‘Brussel’. Steenvoorden ziet een positieve trend. “Meer landen in Europa zullen voor hun pensioenen gaan sparen. Dit leidt tot een groei van de kapitaalmarkt. Er zal overigens niet één Europees stelsel ontstaan, maar de pensioenstelsels zullen wel meer op elkaar gaan lijken.”
4
Nederlandse pensioenstelsel In Nederland bestaat het pensioenstelsel uit drie pijlers. Het eerste is het overheidspensioen voor iedereen (AOW). De tweede wordt gevormd door het collectief pensioen voor werknemers. De derde pijler is het individuele pensioen via aanvullende polissen. De AOW is een vast bedrag voor iedereen ouder dan 65, dat maandelijks wordt uitbetaald en gekoppeld is aan het minimum loon. Deze eerste pijler van het pensioenstelsel is gebaseerd op het omslagstelsel. Dit houdt in dat iedereen die in Nederland loonbelasting betaalt en nog geen 65 jaar is, bijdraagt aan de lopende AOW-uitkeringen van het moment. De tweede pijler bestaat uit het aanvullend pensioen. Hiervan maakt meer dan 90 procent van de werknemers gebruik. De sociale partners (werkgevers en werknemers) maken hier afspraken over, bijvoorbeeld in een CAO. De werkgever is op basis hiervan verplicht voor de werknemer een pensioen te verzorgen. Dit wordt buiten de onderneming geplaatst en ondergebracht bij een bedrijfstakpensioenfonds (bijvoorbeeld voor overheid en onderwijs het ABP en voor de zorg en het welzijn PGGM), een ondernemingspensioenfonds of een verzekeringsmaatschappij. Hierbij geldt de eis van kapitaaldekking, wat wil zeggen dat de premies worden opgespaard totdat ze worden uitgekeerd. De Pensioen- en Verzekeringskamer (PVK) oefent hierop een onafhankelijk toezicht uit. Bij de derde pijler kunnen particulieren individueel besluiten hun pensioen nog aan te vullen met levensverzekeringen, meestal in de vorm van lijfrentepolissen. De overheid biedt hierbij ondersteuning via mogelijkheden tot belastingaftrek. Deze zijn de laatste jaren beperkt.
5