JULI 2012, NR. 4
PENSIOEN - UP -TO -DATE Pensioenakkoord wordt lenteakkoord, nu ook opbouwpercentages omlaag Om de economische crisis krachtig te bestrijden worden er geregeld akkoorden gesloten waarmee de zo noodzakelijk geworden hervormingen kunnen worden doorgevoerd. Al in 2010 werd het Pensioenakkoord gesloten dat in 2011 iets concreter werd ingevuld met het uitwerkingsmemorandum Pensioenakkoord. Het daaruit voortvloeiende wetsvoorstel dat gericht was op de verhoging van de pensioengerechtigde leeftijd lag inmiddels ter behandeling bij de Eerste Kamer. Door de val van het kabinet Rutte 1 en het in de wandelgangen gesloten lenteakkoord is dat wetsvoorstel ingetrokken. Inmiddels ligt er weer een nieuw wetsvoorstel 33290 dat op 5 juni 2012 is aangeboden aan de Tweede Kamer en op 21 juni 2012 al is aangenomen. De Eerste Kamer is op 10 juli 2012 akkoord gegaan. Zodat niets de verhoging van de pensioenleeftijd nog in de weg staat.
UITGEVER LNBB actuarissen + pensioenconsultants REDACTIE Drs. C. Beishuizen Drs. J.A.L. Borremans Mr. drs. J.N.E. van der Meer
Dat vooral de fiscale wijzigingen in de loonbelasting impact hebben op het pensioen van de DGA staat buiten kijf. Een derde majeure wijziging in het Witteveen-kader per 1 januari 2014. Om deze wijziging goed te laten landen zijn de toverwoorden in dit proces ‘tijdige aanpassing’ en ‘voorkom een origami-pensioen’. Wat werkt wel? En wat werkt niet? Het wetsvoorstel De eerste pijler: de AOW De AOW-leeftijd gaat in de loop van de jaren telkens op 1 januari omhoog, met steeds grotere stappen. Onderstaande tabel geeft het effect van de verhoging op de AOW-leeftijd tot 2023 aan: 2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
2023
REDACTIE-ADRES
1 mnd
1 mnd
1 mnd
2 mnd
2 mnd
2mnd
3 mnd
4*3 mnd
Postbus 76
65 + 1 mnd
65 + 2 mnd
65 + 3 mnd
65 + 5 mnd
65 + 7 mnd
65 + 9 mnd 66 jaar
67 jaar
3300 AB Dordrecht T 078 611 71 11 F 078 611 71 12 W www.pensioenuptodate.nl E
[email protected] @putd1 Abonnementsprijs
€ 35,00 incl. BTW per jaar
Vanaf 2024 vindt een verdere aanpassing plaats gekoppeld aan de toegenomen levensverwachting, met stappen van 3 maanden. De flexibilisering van de AOW (deeltijd-AOW, vervroeging en uitstel) in het vorige wetsvoorstel is geschrapt. De tegemoetkoming aan degene die toch op 65 jaar zijn AOW wil ontvangen, bestaat uit een bijzondere magere voorschotregeling van 1 tot maximaal 3 maanden. De tweede pijler: Pensioen De pensioenrichtleeftijd gaat voor de toekomstige opbouw in 2014 in één stap naar 67 jaar. Nieuw is het verlagen van de maximale opbouwpercentages, bij eindloon van 2% naar 1,9% en bij middelloon van 2,25% naar 2%. De opbouwpercentages voor nabestaandenpensioenen worden in dezelfde verhouding verlaagd, zodat de 70%-norm gehandhaafd blijft. Ook de uniforme beschikbare premiestaffels zullen neerwaarts bijgesteld worden. Intussen zijn deze onder voorbehoud van aanvaarding van het wetsvoorstel gepubliceerd in een Vraag & Antwoord 12-005 d.d. 170612). Opmerkelijk is dat de uiterste ingangsleeftijd van pensioen wordt gehandhaafd op 70 jaar, daar waar bij een pensioenrichtleeftijd van 67 jaar, een uiterste ingangsleeftijd van 72 jaar voor de hand zou liggen.
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.
PENSIOEN - UP -TO -DATE De derde pijler: Lijfrente In de derde pijler wordt enkel het maximale percentage neerwaarts bijgesteld. Bij de lijfrenteruimte gaat het percentage van 17% van de premiegrondslag naar 15,5%. De imputatie van de pensioenaangroei (A-factor) wordt beperkt van 7,5 naar 7,2. Bij een verdere stijging van de pensioenrichtleeftijd wordt het maximale percentage verlaagd met 0,6%. Aanpassen van de pensioenregeling van de DGA; Do’s en Don’ts 1. Keep it simple! Aangezien de meeste DGA’s een fiscaal maximale pensioenregeling hebben, betekent het Lenteakkoord sowieso aanpassing van de pensioenovereenkomst. Het handhaven van de oude pensioenovereenkomst met een opbouwpercentage van 2% en een pensioenleeftijd van 65 jaar betekent per 1 januari 2014 een bovenmatige aanspraak en heeft belastingheffing inclusief revisierente over de gehele aanspraak tot gevolg. Een pensioenregeling kan in de praktijk op velerlei wijze aangepast worden aan een nieuw opbouwpercentage en een nieuwe pensioenrichtleeftijd. De drie meest toegepaste methodieken zijn: a Het bevriezen van de reeds opgebouwde rechten op de oude pensioenleeftijd. De nieuwe opbouw inclusief het lagere opbouwpercentage vindt plaats op basis van de nieuwe pensioenleeftijd. De DGA heeft dan dus twee pensioenleeftijden, 65 jaar en 67 jaar. Of, indien deze methodiek ook al eerder toegepast is, zelfs drie, 60 jaar, 65 jaar en 67 jaar. Met recht een origamipensioen. Dit leidt tot complexe pensioenberekeningen met een hoge foutkans en stelt in onze ogen het fiscaal hobbyisme van de adviseur centraal. Maar als oudedagsvoorziening is het niet meer aan de DGA uit te leggen. Niet doen dus. b. Het handhaven van de oude pensioenleeftijd van 65 jaar, ook voor de toekomstige opbouw. Dit is mogelijk door het opbouwpercentage voor de toekomstige opbouw te verlagen naar 1,63%. Deze methodiek kent als voordeel één pensioenleeftijd en hierdoor een minder complexe (jaarlijkse) berekening. Bovendien behoeft de bestaande financiële planning niet direct omgegooid te worden. Het handhaven van de lage pensioenleeftijd betekent wel dat het later op pensioendatum weer uitstellen van het pensioen alleen mogelijk is indien en voorzover er doorgewerkt wordt. Beter dan dan a , maar niet het meest flexibel. c Het herrekenen van alle pensioenrechten naar de nieuwe pensioenrichtleeftijd van 67 jaar. Hiermee ontstaat wederom bovenop de reguliere pensioenopbouw een excedent: de Kampknip. Het voordeel is ook hier één pensioenleeftijd. Verder is deze methodiek de meeste flexibele. Het is mogelijk om vóór 67 jaar te stoppen met werken zonder dat het pensioen in behoeft te gaan. Dit kan opportuun zijn wanneer er op dat moment geen behoefte is aan box-I inkomen. Is die behoefte er wel bij het eerder dan op 67 jaar stoppen met werken dan zijn er geen belemmeringen om het pensioen actuarieel gekort voor 67 jaar in te laten gaan. Keep it simple is het devies!
2. Hanteer niet klakkeloos een modelovereenkomst Bij de Witteveen-aanpassingen maakte de praktijk voor het eerst kennis met door de Belastingdienst goedgekeurde modelpensioenovereenkomsten. Het hanteren van een dergelijk model betekent dat de pensioenregeling automatisch voldoet aan de fiscale maatstaven zodat er geen gevaar is van fiscale bovenmatigheid. Het creëren van een pensioenregeling in eigen beheer voor de DGA lijkt hiermee verworden tot een simpele invuloefening. Niets is echter minder waar. Wanneer de modelpensioenovereenkomst van de Belastingdienst als uitgangspunt wordt genomen, is er na het invullen van de nawgegevens inderdaad sprake van een pensioenregeling op basis waarvan het vormen van een pensioenverplichting op de balans mogelijk is. Maar er is veel meer! De vennootschap is direct opgezadeld met een groot aantal niet uit de balans blijkende verplichtingen. Maar wel fiscaal “gratis”, dat wil zeggen, er kan op dat moment daarvoor geen last worden genomen. Dit betreft de vele alternatieve pensioenvormen bij overlijden en arbeidsongeschiktheid maar ook de nodige indexatieverplichtingen. De vraag is echter of de BV deze risico’s kan en wil dragen. Is er voldoende dekking voor gecreëerd?. En vergeet vooral niet de consequenties bij bijvoorbeeld echtscheiding. Echt gratis blijken veel van deze pensioenen dan toch niet te zijn! 3. Fiscaal of echt pensioen, dat is de vraag! Met die keuze bekent de DGA kleur en geeft u de gewenste richting voor uw advisering.. Een fiscaal pensioen betekent dat er uitsluitend voor het fiscale voordeel een pensioenvoorziening in eigen beheer wordt gevormd. Elke fiscaal “gratis” pensioenvorm wordt geschrapt of beperkt. Let wel op dat er geen opgebouwde pensioenrechten prijsgegeven worden. Pensioen is hiermee beperkt tot de creatie van de fiscale aftrekpost en speelt een ondergeschikte rol bij de feitelijke inkomensplanning. Bij een echt pensioen worden de gewenste pensioensoorten opgenomen in de pensioenregeling en wordt evenzeer aandacht besteed aan het risk management van de oudedagsvoorziening. Enerzijds door voldoende vermogensvorming binnen de vennootschap, anderzijds door het verzekeren van de risico’s die de vennootschap of de DGA niet kan of wil lopen. Gevolgd door een continue toetsing op haalbaarheid en desgewenst aanpassing van herverzekering of geoormerkt vermogen. Het pensioen heeft namelijk een effectieve rol in de financiële planning. Het opstellen van een pensioenovereenkomst en vervolgens de implementatie van de pensioenregeling zijn maatwerk en vereisen vooraf een gedegen analyse van de wensen en mogelijkheden van de DGA. Dat wordt niet bereikt door de DGA in december 2013 een modelovereenkomst ter ondertekening aan te bieden. De keuze voor een echt pensioen of slechts een fiscaal pensioen bepaalt mede de richting van uw pensioenadvies. In beide gevallen zal het dossier uiteraard fiscaal zuiver en zakelijk moeten zijn. De fiscus beschouwt de pensioenvoorziening van de DGA in eigen beheer altijd als een echte pensioenvoorziening.
JULINR. 2012, JANUARI/FEBRUARI 2002, 1 NR. 4
PENSIOEN - UP -TO -DATE De actuariële supertanker
35
40
45
50
55
60
100% 90% 80% 70% 60% 50% 40% 30% 20% 10% 0% 65
Doelvermogen
De actuariële supertanker Met pensioen in eigen beheer fungeert de BV feitelijk als verzekeraar. En daarmee vaart een wat wij noemen actuariële supertanker bij de BV naar binnen. Met de actuariële supertanker bedoelen wij het effect van intrest en sterfte op de pensioenvoorziening: De DGA bouwt jaarlijks een deel van het pensioen op. De vennootschap creëert voor deze opbouw een voorziening. De fiscale last in enig jaar is de som van de koopsom voor de aangroei van het pensioen in het jaar en de actuariële oprenting van de voorziening aan het begin van het jaar. Deze supertanker zorgt ervoor dat in de laatste jaren voor pensioendatum de fiscale pensioenlasten explosief stijgen. En ook bij stopzetting van de pensioenopbouw of zelfs nog in de uitkeringsfase blijven de fiscale pensioenlasten als gevolg van deze actuariële oprenting fors stijgen. Dit wordt geïllustreerd in onderstaand plaatje waarin we de verhoudingen schetsen in de opbouwfase.
Leeftijd Koopsom
Rente
En ook hier leiden de beperkende fiscale waarderingsvoorschriften tot een paradoxaal effect. In de jaren waarin gestart wordt met de pensioenopbouw in eigen beheer zijn de pensioenlasten om fiscale redenen vaak lager dan gewenst en de in de laatste jaren voor pensioendatum en in de uitkeringsfase, zijn de pensioenlasten soms veel hoger dan gewenst. In de uitkeringsfase, de periode waarin de BV geen of nauwelijks inkomsten uit onderneming meer genereert en het moet hebben van beleggingsopbrengsten nemen de fiscale lasten nauwelijks af. In deze fase neemt het element sterfte in de actuariële oprenting sterk toe. Dit wordt geïllustreerd in onderstaand plaatje.
65
70
75
80 Leeftijd Rente Sterfte
85
16% 14% 12% 10% 8% 6% 4% 2% 0%
% Jaarlijkse stijging verplichting
Het verzekeringselement in eigen beheer Het in eigen beheer houden van een pensioenregeling leidt tot fiscale besparingen en appelleert aan de wens van vele ondernemers om hun vermogen zo veel mogelijk onder zichzelf te houden en niet te investeren in als complex en duur ervaren financiële producten van in de ogen van velen onbetrouwbare levensverzekeraars.
Per saldo is er in de eerste 10 jaar van de uitkeringsfase een rendement nodig van 6% op het fiscaal doelvermogen nodig om de fiscale lasten bij te kunnen houden. Na 15 jaar uitkeren is ook 6% niet langer genoeg en stijgt het benodigde rendement naar 8% of meer. Een vuistregel voor de fiscale lasten in de uitkeringsfase is dat deze gemiddeld genomen 60% van de pensioenuitkering bedragen. Beperking van de lastenneming oplossing? Is het stoppen met doteren een oplossing?. Nee, dat vergroot de problemen. Stoppen met doteren betekent niet automatisch dat de verwerving van pensioenaanspraken is gestopt. Zonder aanpassing in de pensioenovereenkomst van de DGA leidt deze struisvogeloplossing tot nog meer fiscale teleurstellingen.
Sterfte
Het doelvermogen bestaat voor circa 50% uit de “ingelegde” koopsommen en voor 50% uit de actuariële oprenting opgebouwd uit 4% rente en sterfte. De sterftecomponent bedraagt in de laatste 10 jaar voor de pensioendatum circa 1% per jaar zodat in de laatste 10 jaar voor de pensioendatum een rendement nodig is van 5% op de liggende voorziening om aansluiting te blijven houden met de stijging van de fiscale pensioenverplichting. Bij een introductie van een nieuwe sterftetafel wordt dit effect nog eens versterkt.
De toekomstige lasten kunnen beperkt worden. Stoppen met de pensioenopbouw en vastleggen. Hiermee stopt de opbouw en worden de tot dan verworven aanspraken tijdsevenredig vastgesteld. Daarna bestaan de pensioenlasten alleen nog maar uit actuariële oprenting. Besef wel dat de actuariële supertanker, zij het kleiner, blijft varen. Intrest en sterfte blijven leiden tot jaarlijkse lasten. Zie onderstaand plaatje als op 55 jarige leeftijd wordt gestopt met pensioenopbouw..
JULI 2012, NR. 4
PENSIOEN - UP -TO -DATE 25%
15% 10%
% salaris
20%
5%
35
40
45
50
55
60
65
0%
Leeftijd Koopsom Supertanker
Conclusie Het effect van de actuariële supertanker is de keerzijde van het in eigen beheer houden van een pensioenregeling en kan de BV fiscaal gaan tegenwerken in slechte economische tijden waarin de stijging van de lasten niet gedragen kan worden door de winstcapaciteit binnen de BV. Neem dit mee in uw jaarlijkse review van het PensioenDossier met de DGA en stuur hierop tijdig bij. Met dit inzicht gaat het besef ook bij de DGA komen dat het tijdig oormerken van vermogen binnen de vennootschap met voldoende rendement van belang is om uiteindelijk het pensioen ook te kunnen uitkeren. Daarvoor geldt wel dat de beleggingsadviseur van de DGA kennis van zaken moet hebben. Het bedrijfseconomisch geoormerkte vermogen staat los van de fiscale verplichting. Dat blijkt in de praktijk vaak lastig!
Extern eigen beheer, 4 jaar na de resolutie van 3 juli 2008 De fiscus beschouwt het pensioen van de DGA in eigen beheer als een echte pensioenvoorziening. Met dat vertrekpunt bestrijdt hij iedere handeling die in zijn ogen tot een uitholling van het pensioenvermogen leidt. Met de resolutie van 3 juli 2008 heeft de fiscus de vaak wat vrijblijvende financiële verhouding in een situatie van extern eigen beheer op scherp gezet en een nieuwe definitie van het begrip ‘zakelijk’ geïntroduceerd. Van extern eigen beheer is sprake als de pensioenvoorziening in een andere vennootschap -de pensioen BV- dan de vennootschap waarin de DGA in loondienst is -de werkgever BV-, wordt gehouden. Speerpunt van de resolutie is het “voorschrift” om de openindex bepaling in de pensioenovereenkomst - zoveel mogelijk waardevast houden van de pensioenen - te vertalen in een fictieve 2% vaste index. De jaarlijkse dotatie of overdrachtswaarde moet dus daarmee rekening houden. Zakelijke last vs fiscale last: leuker maken we het al niet, maar nu ook onmogelijk… Met een voorbeeld werken we de spagaat uit tussen een zakelijk bepaalde last enerzijds en de lastenneming op basis van het ‘goed koopmansgebruik’ anderzijds. Een voorbeeld van een geïndexeerd pensioen Een opgebouwd open-index ouderdomspensioen ingaand op 65 jaar van € 35.000 van een 50 jarige DGA wordt overgedragen. De fiscale pensioenverplichting bedraagt op dit moment € 200.000 1. Wat betaalt de werkgever B.V. en ontvangt de pensioen B.V.? Netto overdrachtswaarde nominale pensioenen € 390.000 (marktrente 2,1%; 2004-2009; -5) Overdrachtswaarde indexatiecomponent € 100.000 (2% vaste na-index) Kostenopslag € 20.000 + Totale overdrachtswaarde € 510.000
2. Welk deel van de overdrachtswaarde kan door werkgever BV als last worden genomen in het jaar van overdracht? Overdrachtswaarde voor de VpB € 265.000 (rekenrente 4%, 2004-2009, -5 jaar, kostenopslag € 20.000) Vrijvallende fiscale verplichting € 200.000 -/ Per saldo verlies € 65.000 De werkgever BV en de a contrario op basis van 3.28 wet IB Het verschil tussen de daadwerkelijke overdrachtswaarde van € 510.000 minus de indexatieopslag van € 100.000, per saldo een bedrag van € 410.000 en de voor de lastenneming inclusief kostenopslag overdrachtswaarde van € 265.000 beschouwt de fiscus op grond van een a contrario redenering van artikel 3.28 wet IB als ‘na-indexatielasten’ en dit bedrag kan bij de overdracht niet ten laste van het resultaat van de overdrager worden gebracht. Dit bedrag, € 145.000 dient samen met de daadwerkelijke indexatieopslag van € 100.000 op de balans van de werkgever-BV te worden geactiveerd. Het bedrag mag lineair worden afgeschreven, over de resterende levensverwachting van de DGA, op het moment dat de na-indexatie daadwerkelijk plaatsvindt. In artikel 3.28 wet IB wordt bepaald dat er géén (betaling voor) indexatielast wordt verondersteld indien per saldo de rekenrente tenminste 4% is. De a contrario redenering van de fiscus op basis van artikel 3.28 wet IB houdt nu in dat de overdrachtswaarde voor een deel, groot € 145.000, wordt beschouwd als (vooruitbetaalde) indexatielast, omdat dit deel wordt veroorzaakt wordt door het verschil tussen de rekenrente van 2,1% en een rekenrente van 4%.
JULI 2012, NR. 4
PENSIOEN - UP -TO -DATE (Vervolg)
Extern eigen beheer, 4 jaar na de resolutie van 3 juli 2008 De pensioen BV en de beperkingen van 3.29 wet IB en artikel 8 lid 6 Vpb Bij de pensioen BV komt een bedrag van € 510.000 binnen. Volgens de resolutie mag de waardering bij de pensioenuitvoerder op dezelfde wijze plaatsvinden als de berekening van de overdrachtswaarde. Echter, de pensioenuitvoerder wordt hier teruggefloten door de beperkingen van artikel 3.29 wet IB en artikel 8 lid 6 wet Vpb. Namelijk het toepassen van een rekenrente van tenminste 4% zonder toepassing van leeftijdsterugstellingen. Deze beperkingen gelden ook voor de ontvangen koopsom voor de indexatie. Aangezien hiervoor is betaald, mag deze indexatie wel gepassiveerd worden. 3. Welk bedrag kan de pensioen BV als verplichting opnemen? Pensioenverplichting (inclusief index) € 240.000 (rekenrente 4%, 2004-2009, 0 jaar) Kostenopslag € 20.000 + Totaal € 260.000 Winst bedraagt
€ 250.000
Paradoxaal is hier dat in een periode waarin de fiscus sterk let op de onderdekking, de VpB claim van ruim € 50.000 over de vrijval hier direct een gat van 10% in deze dekking slaat! Vermeende uitholling door de DGA wordt waar mogelijk door de fiscus afgestraft via artikel 19b wet LB, maar is blijkbaar legitiem als het op initiatief van de fiscus gebeurt. Hogere fiscale last bij de werkgeverBV bij een niet-geïndexeerd pensioen? Eveneens paradoxaal zou zijn dat de lastenneming door de werkgever BV bij overdracht groter is ingeval van een niet-geïndexeerd pensioen. Immers in dat geval komt de fiscus niet toe aan de a contrario redenering van artikel 3.28 wet IB. De artikelen 3.26 tot en met 3.28 wet IB werken immers alleen bij geïndexeerd pensioen. Ergo, ook het rekenrenteverschil tussen de 4% en de lagere marktrente kan als last genomen worden. In deze casus betekent dit een aftrekbare overdrachtswaarde van € 410.000. Per saldo een aanvullende last van € 210.000 zonder indexatieboekhouding. Om deze reden is bij extern eigen beheer in veel gevallen met ingang van 1 januari 2011 de indexatie bepaling uit de pensioenovereenkomst geschrapt. De volledig koopsom/premie kan in dat geval ten laste van het resultaat van de werkgever BV worden gebracht. De Pensioen BV bij een niet- geïndexeerd pensioen De Pensioen BV mag fiscaal niet meer reserveren dan de hierboven genoemd fiscale pensioenverplichting en de kostenopslag, een totaal bedrag van € 220.000. Er wordt ter zake van de overdracht een winst behaald van € 190.000. waarschuwing ook bij fiscale eenheid Ook ingeval van een fiscale eenheid moeten partijen met zakelijke koopsommen en premies rekenen. De fiscus is van mening dat
te lage bedragen betekenen dat de Pensioen BV te weinig krijgt om de pensioenregeling uit te voeren. Hierdoor zou sprake kunnen zijn van uitholling van de dekking en dus van afzien van pensioen. Het gevolg daarvan is veel erger dan de beperkte fiscale aftrekbaarheid. Breaking news: Rechtbank Breda, 11 mei 2012 Met betrekking tot de lastenneming bij de werkgever-BV heeft de rechtbank Breda op 11 mei 2012 een belangwekkend arrest gewezen. In deze casus werd een na-geïndexeerd pensioen op basis van een rekenrente van 3,74% overgedragen. De belastingdienst wilde het bedrag in de overdrachtswaarde dat betrekking had op het rekenrenteverschil tussen 3,74% en 4% ook laten vallen onder de aftrekbeperking van artikel 3.26 en 3.28 wet IB. De rechtbank Breda volgde deze stelling van de belastingdienst niet. Zij verklaarde in rechtsoverweging 4.13 “Indien vastgehouden zou worden aan een te hanteren rekenrente van 4% zou dit er toe leiden dat een niet bestand indexatie-element in aanmerking zou worden genomen. Naar het oordeel van de rechtbank is dat niet in overeenstemming met doel en strekking van hetgeen de wetgever destijds bij de invoering van artikel 9a wet IB voor ogen heeft gehad”. Het rekenrenteverschil tussen 4% en de lagere marktrente kan volledig in aftrek worden genomen. In deze casus was het rekenrenteverschil slechts 0,26%. Met de huidige lage rentestand bedraagt het verschil wel 2% en zal de pensioenlast bij de Werkgever BV bij de overdracht fors toenemen. Uitspraak Rechtbank Breda toegepast op overdrachtscasus De uitspraak van de rechtbank Breda toegepast op de overdrachtscasus betekent dat alleen de indexatieopslag van € 100.000 bij de overdracht niet in aftrek kan worden gebracht. Het verschil tussen de fiscale verplichting en de overdrachtswaarde zonder indexatie, een bedrag van € 210.000 kan bij de Werkgever BV wel op het moment van overdracht ten laste van het fiscale resultaat worden gebracht! Conclusies Bij overdracht van een geïndexeerd pensioen dat in eigen beheer wordt gehouden is een indexatieboekhouding onvermijdelijk. Het frustrerende gevolg dat een groot gedeelte van de overdrachtswaarde bij de huidige lage rentestand niet direct in aftrek kon worden gebracht, is bij de huidige lage rentestand grotendeels weggenomen door de uitspraak van de Rechtbank Breda. De overdracht van pensioenkapitaal, geïndexeerd of niet geïndexeerd, kan nu effectief ingezet worden in het kader van VpB-planning. Een forse extra aftrekpost bij de werkgeverBV en wellicht overdracht naar een BV met een compensabel verlies.
JULI 2012, NR. 4
PENSIOEN - UP -TO -DATE
Voorjaarsseminar Pensioen-up-to-Date 6 juni 2012
Onder de prikkelende titel ‘Onrustige tijden voor het pensioen in eigen beheer?’ organiseerden wij op 6 juni 2012 ons zeer druk bezochte voorjaarsseminar. Een seminar in samenwerking met Kluwer, en met een knipoog naar het aanstaande Europees kampioenschap voetbal! Door zowel de locatie, het KNVB Hotel te Zeist, als de inhoud. Het programma was propvol, en de titel deed de actualiteit eer aan. Of andersom. De dag voor het seminar publiceerde het Kabinet het wetsvoorstel ‘Wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd’, en in de weken in de aanloop van het seminar kwamen een aantal belangwekkende arresten rondom extern eigen beheer in de publiciteit. Stof volop dus! Hier een korte samenvatting van het seminar en enige sfeerimpressies. Het seminar trapte af met de fiscale consequenties voor het pensioen in eigen beheer na invoering van de ‘Wet verhoging AOW en pensioenrichtleeftijd’. Ingezoomd op de pensioenregeling van de DGA. Kees Beishuizen hield alle toehoorders voor wat wel en niet gaat werken bij de verplichte herzieningen in de pensioenregelingen. Voorkom een origamipensioen en ga tijdig in gesprek met uw cliënten over de wensen van de DGA was zijn boodschap.
exponentieel stijgt als gevolg van actuariële oprenting en een punt van aandacht is bij de fiscale planning én de invulling van het dekkingsvraagstuk. Een groot deel van de tweede helft van het seminar stond echter in het teken van de Resolutie van 3 juli 2008. Jan van der Meer liet aan de hand van een gestyleerd voorbeeld de spagaat tussen de nieuwe zakelijkheid in de vaststelling van de overdrachtswaarde en de beperkingen in de fiscale aftrekbaarheid van die overdrachtswaarde. Zijn conclusie was duidelijk.Ondanks het feit dat de fiscus aan een geïndexeerd pensioen meer waarde toekent blijkt echter vanwege de a contrario redenering van de fiscus het aftrekbare deel van de overdrachtswaarde bij een nominale toezegging hoger. Ook de Rechtbank Breda heeft bij de archaïsche wetgeving haar vraagtekens gezet. Ook dit arrest kwam uitgebreid aan de orde. Na een ingekorte bijdrage rondom het onderwerp ‘alternatieven voor pensioen in eigen beheer’ werd het seminar afgesloten. Gelet op de hoge waarderingen voor de inhoud en sprekers kunnen we spreken van een groot succes.
Het laatste programmaonderdeel voor de pauze was een interactieve kennisquiz ‘Petje op, petje af’ met als prijs een officieel EK-shirt van het Nederlands Elftal, dit onder leiding van Michiel Huisman namens Kluwer. Vakinhoudelijke kennisvragen werden afgewisseld door fragmenten van strafschoppen uit het recente verleden, met als eenvoudige vraag: “gaat de bal erin of niet”. Na 9 vragen bleven er van de 90 deelnemers nog 6 deelnemers over, die de vraag moesten beantwoorden wat de gemiddelde levensverwachting van een Oekrainse man is. Het juiste antwoord bleek verrassend nauwkeurig te zijn geraden door de heer de Jager van Hoek en Blok. Na de pauze nam Kees Beishuizen de draad weer op met de introductie van de actuariële supertanker bij het voeren van eigen beheer. Dit is het fenomeen dat een deel van de verplichting
Graag tot ziens op ons najaarsseminar op 7 november 2012, zoals gebruikelijk op het terrein van het KNVB Hotel te Zeist! Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de uitgever.