Pelgrimage vader Theodoor van der Voort
Week 1 Deventer – Paderborn
De eerste weeketappe zit er op. Gisteravond ben ik in Paderborn aangekomen, waar ik dank zij de bemiddeling van mijn vriend Geert van Dartel, secretaris van de Katholieke Vereniging voor Oecumene, verblijf in het studentenhuis voor orthodoxe studenten van het Ostkircheninstitut. Ruim 200 kilometer heb ik deze week afgelegd, regelmatig het Jezusgebed biddend, en met pauzes voor de Uren en de lunch. Ik ben grotendeels door Westfalen getrokken, een streek met een sterk katholiek karakter. Onderweg zie je veel kruisbeelden en heiligenbeelden. Bij een daarvan, van de H. Agatha, heb ik het Derde Uur gebeden. Een bijzonder beeld is me bijgebleven: een beeld van Jezus met het kruis op Zijn schouders. Daaronder stond de volgende tekst: Halt! Bleibt steh'n, Du Wandermann, Und schaue Deinen Heiland an, Der Dir mit allem helfen kann. Dat kun je dan mooi doen als je te voet bent. Ik loop op Google Maps. Die leiden je langs verschillende wegen. Soms loop je langs een drukke weg met veel vrachtverkeer, waarbij een fiets‐ en wandelpad ontbreekt. Dat is niet zo prettig. Af en toe loop je over bospaadjes en moet je regelmatig de kaart raadplegen om te controleren of je nog wel op het juiste pad zit. Het lopen op zich is goed gegaan. De eerste twee dagen met constante regen waren niet echt prettig, maar het had erger gekund. Ik had de wind nog in de rug. Tot mijn verbazing is het terrein nog steeds vrij vlak. Alleen aan het eind van de derde dag waren er wat heuvels, uitlopers van het Teutoburger Woud. Laat daar nou net het fiets‐ en wandelpad zijn opgebroken! Er was wel een Umleitung aangegeven, die me enthousiast heuvel op en heuvel af joeg, nog afgezien van de twee kilometer extra weg. Dit soort dingen gebeuren natuurlijk aan het eind van de dag, wanneer je de haven in zicht hebt en daar ook wel naar verlangt.
1
De mensen die ik onderweg spreek, vinden het geweldig wat ik aan het doen ben. Elke dag moet ik ook enkele mensen teleurstellen die me een stuk mee willen nemen. In Rheda ben ik 's avonds een Griek tegengekomen. Hij wilde graag dat ik zijn zaak, een ijssalon, zou zegenen met mijn borstkruis, dat ik van Patriarch Bartholomeos heb gekregen. Als dank kreeg ik van hem een gebedssnoer, zodat ik er nu met twee loop om niet te vergeten dat ik moet bidden. Morgen vier ik hier de Liturgie. Daarna gaat het verder richting Weimar. Gisteren kwam ik onderweg over een bult en zag links, recht vooruit en rechts allemaal heuvels. Het wordt de week met de grootste afstand van de hele pelgrimage. Vergeet me niet in uw gebeden. Gods zegen en hartelijke groet, Aartspriester Theodoor
Week 2 Paderborn ‐ Weimar
Deze week zou, gezien de afstand, de zwaarste moeten zijn. Het is echter nog behoorlijk meegevallen. Ik heb de zaterdagmorgen gebruikt om de laatste 23 kilometer naar Weimar af te leggen. 450 kilometer zitten er nu op. Inderdaad is het landschap heuvelachtig geworden, maar op sommige dagen zijn de hoogteverschillen niet groot. Verder leg je relatief per dag toch een vrij kleine afstand af, en daar past maar een beperkt aantal stijgingen in. Meer dan zeven heb ik er niet gehad. Woensdag was het wel erg pittig: eerst een klim om uit het dal van de Werra te komen, op de heuvelrug die Hessen van Thüringen scheidt, daarna wat naar beneden en aan het eind van de dag nog een klim naar Rodeberg, waar ik zou overnachten. Het dorpje bleek 500 meter boven zeeniveau te liggen. Dat is wellicht het hoogste punt dat ik tijdens deze pelgrimage bereik. Zondag was ik in de orthodoxe kerk in Paderborn. Ik werd meteen naar de priester gebracht die stond biecht te horen. Toen de biechteling klaar was, begroette vader Sergij me hartelijk. Hij vroeg of ik gewaden bij me had. "Vader, ik ben te voet, hoe zou ik dat kunnen?", antwoordde ik. Vader Sergij vertelde dat de kerk die ze gebruiken mogen, een museum is. Er wordt voor hen open gedaan en daarna gaat de kerk weer op slot. Hij had maar één stel gewaden hier. Ik antwoordde dat dat niet erg was. Ik zou in het altaar bidden. Ik kreeg echter een orarion om,
2
zoals een diaken bij de priesterwijding, waardoor dat op een epitrachiel lijkt en werd ingezet bij de prosforen. Toen de Liturgie begon, heb ik enkele verlate biechtelingen opgevangen. Zo kon ik me toch nog nuttig maken. De kerk stond goed vol, zo'n 160 mensen. Veel ouders met kleine kinderen. Het koor zong goed, maar wat langzaam naar mijn idee. Het meest opmerkelijke was het grote aantal altaardienaren. Er waren er wel veertien, tussen de zeven en ruim twintig jaar oud. De oudere hadden nogal wat werk aan het in het gareel houden van de jongste. De altaartafel stond, zoals normaal is in een oude katholieke kerk, tegen de achtermuur. Bij intochten ging door beide zijdeuren een aantal altaardienaren naar buiten. Aan het eind van de dienst verwelkomde vader Sergij met uitgebreid en hartelijk. Hij vertelde waarmee ik bezig was, en riep de mensen op mij desgewenst een lijstje namen mee te geven, voor wie ik in Servië bij de relieken van de H . Theodoor Tiron zou bidden. Ik kreeg het kruis in mijn hand gedrukt, dat de aanwezigen kwamen vereren en vooral tegen het eind kreeg ik een aantal briefjes in mijn hand gedrukt. Velen wensten me een goede pelgrimage. Een ouder echtpaar wilde mij uitnodigen te komen eten. Vader Sergij had nog een doop. Ik zei dat ik zo snel mogelijk weg wilde, want ik had nog 25 kilometer voor de boeg. Ze bleven aandringen en ik gaf toe. Wel moest ik, op verzoek van vader Sergij, nog met een Duitser praten, die net orthodox was geworden en nog wat vragen had. Ze zeiden dat ze zouden wachten. Toen ik klaar was met het gesprek, zag ik ze niet meer. Eerlijk gezegd was ik er niet erg rouwig om. Ik ging terug naar het studentenhuis, at daar snel nog wat en ging op pad. Ik heb geen stad In Duitsland gezien, waar de Rooms‐Katholieke Kerk zo prominent aanwezig is als Paderborn. In de hoofdstraat een grote winkel met liturgische gewaden, winkels van katholieke uitgeverijen en het klokgelui beheerst de stad. Zondagmorgen om kwart voor zeven wordt er al langdurig geluid. Maandag verliet ik Westfalen en kwam in Hessen. Opeens geen kruisbeelden meer, en beeldde ik me dat in, of waren de mensen hier nou stugger? Het landschap was zoals ik me dat had voorgesteld: golvende velden met bossen op de toppen van de heuvels en om de drie, vier kilometer een vriendelijk dorpje. Wat is Duitsland eigenlijk een mooi land. Veel kleine stadjes met veel vakwerkhuizen. Bijzonder viel Hannoverisch Münden op, waar de Werra en de Fulda samenkomen en de Weser begint. Het weer was goed, droog en iets te warm, maar goed te doen. In Witzenhausen vroeg de hoteleigenaar waar ik vandaan kwam. Toen ik antwoordde dat ik die ochtend uit Hofgeismar was vertrokken, zei hij: "Ons Touristenamt biedt wandeltochten naar Hofgeismar aan. Die duren drie dagen, met twee overnachtingen. En u doet dat in één dag?!" "Ach, ik ben nog jong," antwoordde ik. In Rodeberg was nog een wandelaar in het hotel. We ontmoetten elkaar tijdens het avondeten en hebben wat met elkaar gesproken. Hij werkt bij een bank, heeft een goede baan, maar is niet gelovig. Hij benijdde me, omdat ik wel geloof en dat ook uitdraag. Bij hem gaat het in zijn werk alleen maar om geld en zijn er, in zijn ogen, geen blijvende resultaten. Ook deze week ben ik een mooi gedicht tegenkomen. Lang niet zo stichtend en verheven als dat in het vorige bericht, maar ik wil het u niet onthouden. Als Moses an den Felsen klopfte, Oh, welcher Wunder Wasser tropfte, Doch viel schöner ist es hier! Du klopft an’s Glas der Wirt bringt Bier!
3
Wel, dat is het voor vandaag. Ik ga naar de kerk voor de Liturgie. Hartelijke groet, Gods zegen! Aartspriester Theodoor
Week 3 Weimar ‐ Mariánské Lazně (Marienbad)
Drie van de acht weken zitten er al weer op. Het gaat snel! Het is weer een interessante week geweest. Eerst natuurlijk de diensten in Jena. Ik werd zaterdagavond om zes uur bij de kerk van Weimar opgehaald en per auto naar Jena, 30 kilometer verderop, gebracht. De Metten waren net begonnen. De kerk is gehuisvest in een deel van de bovenverdieping van een gebouw dat als kleuterschool heeft dienstgedaan. Vier jaar geleden is de parochie er ingetrokken, maar e.e.a., ook de ikonostase, moet nog worden afgemaakt. Na de Vigilie hebben we thee gedronken, wat gegeten en nader met elkaar kennis gemaakt. Bij een van de parochianen die vlakbij woont, heb ik kunnen overnachten. De volgende ochtend heb ik me over de prosforen ontfermd, terwijl vader Michaīl zich bezig hield met het biechthoren. De kerk en de daarachtergelegen koffieruimte stonden goed vol. Het was een fijne dienst met een goed koor en zo'n zeventig gelovigen. Vader Michaīl had me gevraagd vlak voor de slotzegen zijn parochianen iets over mijn pelgrimage te vertellen. Dat heb ik natuurlijk graag gedaan. Ik heb de gelovigen het kruis mogen aanbieden en veel mensen wensten me een goede voortzetting van mijn pelgrimage toe. Tijdens de thee stelde vader Michail zijn parochianen voor voortaan de Vigilie in twee etappes te gaan vieren. Hij wilde voortaan graag om drie uur in Weimar met de Vespers beginnen. Daar staat de mooie, maar ook vrij kleine kerk uit 1860. Grootvorstin Maria Pavlovna, de zuster van onze koningin Anna Pavlovna, ligt daar begraven. Vervolgens wilde hij dan naar Jena komen, waar verreweg de meeste parochianen wonen, om er om vijf uur met de Metten verder te gaan. Dan konden degenen die wilden biechten dat zoveel mogelijk tijdens de Metten doen. Dit voorstel vond algemene bijval. Tijdens de thee heb ik nog kennis gemaakt met een jonge vrouw uit India, die in Jena met haar proefschrift bezig is. Ze studeert medicijnen en verdiept zich in bepaalde complicaties tijdens de zwangerschap. Als ze klaar is, wil ze terug naar India. Zij is tijdens haar studie in Nottingham orthodox geworden.
4
Vader Michaīl bracht me per auto naar het station van Weimar, vanwaar ik mijn voettocht zou voortzetten. Het was inmiddels kwart voor twee en 34 graden. Ik kan u verzekeren, dat het niet echt meeviel. Ik kon het water dat ik kwijtraakte bijna niet aanvullen. Toen ik na veertien kilometer in het stadje Magdala ‐ mooie naam trouwens! ‐ een Gasthof tegenkwam, besloot ik het voor die dag voor gezien te houden. De hoteleigenaar liet weten dat er vanaf zeven uur steaks geroosterd zouden worden in de binnentuin. Nadat ik me wat verfrist had, heb ik me naar die binnentuin begeven. Hele gezinnen waren ervoor samengekomen. Het echtpaar met wie ik de tafel deelde, vertelde me dat deze steakavonden zich in de buurt in een grote populariteit mogen verheugen. Toen het mijn beurt was om mijn steak in ontvangst te nemen, begreep ik meteen waarom. Maandag was het weer 34 graden. Ik was echter vroeg vertrokken en kon Neustadt an der Orla, mijn reisdoel voor die dag, ten koste van veel zweetdruppeltjes, bereiken. Het was wel constant drinken geblazen om niet uit te drogen. De dag daarna was het iets minder warm en zou het regenfront, dat o.a. in Nijmegen zo heeft huisgehouden, ook hier passeren. Het viel hier alleszins mee: één bui van tien minuten met flink wat wind. Ik was net ter hoogte van twee bushokjes gekomen en nam plaats op het bankje in het meest geschikte hokje, met de achterkant tegen de wind. Toen ik 's avonds in mijn volgende verblijfplaats, Pausa, kwam, begon het wat langer te regenen. Maar toen was ik al binnen! Op woensdag verliet ik Thüringen en kwam in Saksen. Ik kreeg de indruk dat de mensen hier wat minder stug waren. Ik moest meer aanbiedingen afslaan een stuk mee te rijden. Het landschap bleef zeer lieflijk: weiden, maïsvelden en beboste heuvels, met hier en daar een dorpje. 's Avonds wachtte me een nieuwe, nog niet meegemaakte, verrassing. Toen ik bij het hotel aankwam in het bovenop een rots gelegen Adorf ‐ zusje van het Groningse Adorp? ‐ stond op de deur de waarschuwing dat de deur klemde en dat je stevig moest duwen. Maar ook als ik mijn hele gewicht er tegenaan gooide hielp het niet. Het telefoonnummer van het hotel stond bij de ingang, in de aanbeveling van het hotel, vermeld. Toen ik dat nummer belde, volgde de automatische mededeling dat het nummer onbekend was. Net op dat ogenblik kwam er een mevrouw langs, die bevestigde wat ik inmiddels al vreesde: het hotel was dicht! Ze gaf me de raad het bij "Zum Schwarzen Bären" een honderd meter terug te proberen. Daar verhuurden ze ook kamers. Ik daarheen om er een mededeling op de deur te vinden, dat ze wegens ziekte gesloten waren. Onderweg was ik een wat vage kroeg gepasseerd en ik besloot daar mijn probleem neer te leggen. Ik bestelde een biertje en legde de waardin mijn probleem uit. Ondertussen vertelde een aantal van de stamgasten dat ze mij die middag per auto waren gepasseerd. De waardin had inmiddels een telefoongesprek gevoerd en zei dat ik een kamer zou krijgen op een paar honderd meter afstand in het gebouw van de Schützenverein. Ik bedankte haar zeer en ging daarheen. Het was een groot gebouw, waar de gewone ingang moeilijk te vinden was. Op de begane grond leek alles uitgestorven, op de eerste verdieping was er een ruimte van een of andere krachtsportvereniging. Alle deuren gingen open, maar er was geen mens. Toen maar naar de tweede verdieping. Daar was een deur met "Privat" erop. Toch maar aangeklopt. Een vrouw deed open en zei dat ik toch op de benedenverdieping moest zijn, in het achterste deel. Dat bleek te kloppen. Daar was een vrouw die het telefoontje had gekregen. Ze gaf me de sleutel van een kamer op de tweede verdieping. En ja, ik kon er ook nog eten. 's Avonds even na negenen ging ik nog een biertje halen. Diezelfde vrouw bediende me, en de volgende morgen
5
had zij om zeven uur het ontbijt weer klaar! Ze zat er niet mee dat ze zulke lange dagen moest maken. Dat hoorde er gewoon bij! De kamer met een overigens prima ontbijt kostte negentien hele euro's! Donderdag ging ik door een dichtbebost dal omhoog, toen weer naar beneden een dorpje in, en weer omhoog om eruit te komen. De grensovergang met de Tsjechische Republiek kenmerkte zich door een niemandsland van wel een kilometer lengte, met veel leegstaande en vervallen gebouwen. En dit was dan de grensovergang tussen de voormalige broederlanden DDR en ČSSR! Snel kwam ik in het eerste Tsjechische dorp aan. Op een erf waren wat kinderen aan het spelen. Ik probeerde te vragen of er in het dorp een eetgelegenheid was. Van een stoel stond een grote man op, die ik nog niet bemerkt had. Hij nodigde me uit onder een plastic overkapping aan een waarschijnlijk door hemzelf getimmerde tafel plaats te nemen. Hij maakte me duidelijk dat hij in Engeland had gewerkt en negen kinderen had. Het was nu moeilijk met die crisis. Ik nam aan dat hij er daarom een informeel, eenvoudig restaurant bij deed. Per slot van rekening had hij mij gevraagd of ik een spinazieschotel wilde. Er kwam inderdaad een bord met spinazie à la crème en twee grote meel‐ en aardappelballen met daarin gerookte stukjes spek. Stevige kost! Toen ik wilde afrekenen, werd dat afgewezen. Hij stelde er een eer in mij te ontvangen! Een van zijn kinderen wilde met zijn mobieltje een foto van me maken. Uiteraard vond ik dat goed. Ik heb hem hartelijk bedankt voor zijn gastvrijheid en ben verder gegaan naar Františkovy Lázně (Franzensbad). Daar aangekomen, zag ik aan lantaarnpalen advertenties voor de vele hotels. Er was er ook een van Hotel Bajkal! Daar wilde ik uiteraard heen. Het lag aan de weg waarlangs ik het Kurort binnenkwam. Er was plaats en ik kreeg een prachtige kamer. Het hotel had ook een binnenzwembad en daar heb ik lekker nog even gebruik van kunnen maken. Gisteren verder naar Mariánské Lazně, oftewel Marienbad. Die Tsjechische namen met al die diacritische tekens blijf ik maar lastig vinden. Het landschap waar ik doorheen trok was schitterend: velden en groene weiden met op de achtergrond beboste heuvels. Minder prettig was dat ruim de helft van de route langs een vrij drukke weg voerde met veel vrachtverkeer. Één vrachtwagen had zo'n luchtverplaatsing dat mijn skoefja en petje erdoor werden afgerukt. Om wat meer beschutting tegen de zon te hebben, heb ik onder mijn paarse skoefja, teken van mijn aartspriesterlijke waardigheid, een blauw petje met klep. Dat heb ik een paar jaar geleden in Asturië gekocht. Er staat een kruis op, met daarvoor een α en daarachter een ω. Het geheel maakt deel uit van het wapen van Asturië. Ik vind dat zo'n petje wel onder mijn skoefja kan en vind het ronduit stijlloos dat het geheel door een passerende vrachtauto wordt afgerukt. Mariánské Lazně is vrijwel volledig in haar negentiende‐eeuwse luister hersteld en stikt van de Duitse toeristen. Dat maakte het vinden van een plek om te overnachten er niet makkelijker op. Uiteindelijk is het toch gelukt. Vandaag even naar de kerk geweest, zodat ik die morgenochtend makkelijker kan vinden. Het is nog steeds droog hier, maar wel een stuk koeler geworden. Met 15 graden is het wel bekeken. Verder heb ik begrepen dat we hier ca. 600 meter hoog zitten, dus het record van Rodeberg van vorige week is gesneuveld. De 600 kilometer heb ik inmiddels volgemaakt. Ik krijg steeds meer vertrouwen dat ik met Gods hulp en uw gebeden deze pelgrimsreis tot een goed einde zal kunnen brengen Met hartelijke groet en Gods zegen,
6
Week 4 Mariánské Lazně – České Budĕjovice
Vanuit Budweis, České Budĕjovice, schrijf ik u dit verslag. De helft zit er nu op, althans wat de tijd betreft. Qua afstand ben ik, met 843 kilometer, al over de helft. Deze week is vol verrassingen geweest, meestal leuke, maar ook minder fijne. Enfin, laten we beginnen waar we geëindigd waren. Zondagmorgen naar de kerk gegaan. Door de priester, vader Josef, hartelijk ontvangen. Hij vroeg of ik mee wilde dienen en voor de Liturgie biecht wilde horen. Er waren nl. ook wat Russen en zijn Russisch was kennelijk wat minder dan het mijne. Ondertussen repeteerde het koor het prokimen, de troparen en kondaken, en voor de zekerheid, het cherubijnenlied. Uren werden niet gelezen. Het kerkvolk, zo'n vijftig man, was duidelijk gemengd: wat vaste bezoekers en verder toeristen en kuurgasten. Het was fijn om de Liturgie te mogen vieren. Het is elke week weer een hoogtepunt. Na de dienst mocht ik me voorstellen aan de aanwezigen en over mijn pelgrimage vertellen. Ook hier waren er er veel die me een gezegende pelgrimage toewensten. Na de dienst nodigde vader Josef me uit voor de lunch. Omdat hij nog wat mensen te woord moest staan, vroeg hij de altaardienaar me alvast mee te nemen naar het restaurant. Zo geschiedde. In de auto maakten we nader kennis. Vladimirs wortels liggen bij de Krimtartaren. Zijn grootvader is na de Eerste Wereldoorlog naar Tsjechoslowakije geëmigreerd. Zijn vader heeft hem er steeds van weerhouden de Sovjet Unie te bezoeken, en ook in Rusland is hij nooit geweest. Ondertussen reden we in de richting vanwaar ik die ochtend was komen lopen. En ja, zelfs hier ging Vladimir linksaf! Maar dat kon toch niet?! Hij stopte voor het hotel waar ik had overnacht, en waar ik zaterdagmiddag èn zaterdagavond zo heerlijk had gegeten. Ik schoot in een onbedaarlijke lach en legde daarna Vladimir uit, wat de reden van mijn lachbui was. Toen we binnengingen, verscheen er een grote grijns op het gezicht van de eigenaar: we hadden de avond tevoren afscheid genomen en ik had hem uitgebreid gecomplimenteerd met zijn keuken. Even later kwam vader Josef binnen, en uiteraard kreeg ook hij het hele verhaal te horen. Vader Josef reageerde met de opmerking dat ook de plaatselijke bevolking dit restaurant op zijn waarde weet te schatten. Een viertal parochianen schoof ook aan. En, ja, gek hè, we hebben weer heerlijk gegeten! Vader Josef vertelde wat van de geschiedenis van de kerk. Die is in het tweede kwart van de negentiende eeuw gebouwd op kosten van een rijke Rus en enkele joodse artsen. In het seizoen zijn er meer mensen. Het aantal vaste parochianen is klein. Ik vroeg zijn commentaar op het gegeven van
7
de EU, dat de Tsjechische Republiek het meest ontkerkelijkte land van de EU zou zijn. Volgens hem is dat niet waar, maar een gevolg van de combinatie van de vraagstelling bij de laatste volkstelling en de Tsjechische mentaliteit. Toen is de vraag over de religie waartoe men behoort, facultatief gesteld. En Tsjechen doen niet meer dan ze moeten, dus hebben ze niets ingevuld. Niet gelovig dus! Verder vertelde hij dat de hele grensstreek na 1945 is ontvolkt. Zelfs kerkhoven werden ontruimd. Zo bang was men dat de plaatselijke bevolking de wijk naar het buitenland zou nemen. Enfin, na de heerlijke lunch werd ik teruggebracht naar de kerk en vandaar ben ik verder getrokken in zuidoostelijke richting. Ik had het plaatsje Toplá uitgekozen als overnachtingsplaats. Daar staat een groot klooster van de Praemonstratensers (Norbertijnen). Een gedeelte is als gewoon hotel in gebruik, een deel weer als klooster. Voor het geval het hotel vol zou zijn, kreeg ik nog de naam van enkele paters mee. Dan kon ik wellicht in het gastenverblijf van het klooster overnachten. Een van deze paters had de familienaam Lobkowicz, een in deze streek bekend adellijk geslacht, eigenaren van een bierbrouwerij. Het verlaten van Marienbad was een hele klim. Ik kwam langs de skilift, op zo'n 700 meter hoogte en langs nog een heel stel hotels, tot ik de hoogvlakte had bereikt. Het was ronduit koel. Met twaalf graden was het wel bekeken en af en toe miezerde het wat. Verder verliep de reis voorspoedig. Het hotel had nog plaats, dus ik hoefde de paters niet te storen. Maandag was het weer zwaar bewolkt en miezerig. De temperatuur was prima om te wandelen. Ik had echter een ander probleem. Volgens internet waren er onderweg geen hotels. Nu zijn er meer hotels dan op internet staan, maar ik zou onderweg wel moeten vragen. Toen ik 's morgens op een kaart stond te kijken die langs de weg op een informatiebord was aangebracht, stond er opeens een boer naast me. Hij vroeg of ik koffie wilde. Ik volgde hem naar zijn boerderij. Vee had hij niet. Hij verbouwde vooral aardappelen, uien en frambozen. Nog voor zijn vrouw de koffie had gebracht, vroeg hij of ik wodka dronk. Toen ik dat bevestigde, haalde hij ergens een drieliterfles met zelfgestookte frambozenbrandewijn vandaan en een borrelglaasje. Hij schonk mij het glaasje vol. Ik op mijn beurt gaf hem een maatbekertje wodka uit mijn heupflacon. Zijn frambozenbrandewijn was prima spul! Zo hebben we op elkaars gezondheid gedronken. Toen hij daarna een 0,7literfles begon schoon te maken en een trechter tevoorschijn haalde, was de zaak duidelijk. Ik zei hem dat ik geen fles frambozenbrandewijn mee kon en wilde nemen. We bereikten een compromis: ik goot mijn wodka uit mijn heupflacon in zijn fles, en daarna vulde hij mijn heupflacon met frambozenbrandewijn. Het landschap was wel vlakker geworden, maar er zaten verraderlijk diepe dalen tussen. Daar hebben de Tsjechen in het midden van de jaren dertig hun verdedigingslinie aangelegd tegen Nazi‐Duitsland. Gefunctioneerd hebben ze echter niet, omdat ze na het Verdrag van München van 1938 in handen van de Duitsers kwamen. De onderdrukte woede hierover voel je nog ademen uit de teksten bij deze bunkers. Terecht, natuurlijk. Onderweg verschenen steeds vaker kruisbeelden. Nog steeds met Duitse tekst. Die hebben dus het Nazi‐bewind, de "ontduitsing" na 1945 en de socialistische staat overleefd. Op een van de kruisbeelden vond ik de volgende tekst: Sieh, o Sünder, sieh mich hangen, Eil mich nicht so schnell vorbei. Denn ich habe das Verlangen, daß mein Tod dir zum Heile sei.
8
Ritmisch wat haperend, maar mijn God, wat is er allemaal voor onrecht gebeurd in deze streek! Tegen het einde van de middag bleek dat er in een groot dorp, waar ik was, geen overnachtingsmogelijkheid was. Die zou er wel zijn in een dorp acht kilometer verderop. Daar ben ik dus heen gegaan. Er was inderdaad een restaurant met gastenverblijf. Er zat een groep boeren en jagers aan een grote tafel. Er kwamen er nog een paar binnen met een dubbelloopsgeweer. Van tijd tot tijd steeg van die tafel een bulderend gelach op. Dinsdag was het weer iets beter, maar nog steeds aan de kille kant. Er waren nog steeds kruisbeelden langs de weg, maar nu waren de opschriften in het Tsjechisch. Ik wilde die dag Spálené Poříčí bereiken. Daar was een hotel. (Spálené Poříčí! Wat zou ik graag een uitzending van het Groot Dictee van de Tsjechische Taal willen bekijken. Hoeveel Tsjechen kunnen op de juiste plaatsen hačeks en accenten plaatsen en weten op welke "u" wel en op welke geen rondje geplaatst moet worden?! Alleen dat al!) Het was een prachtig golvend landschap, met al wat kalende velden. De oogst wordt nu binnengehaald. Ook was het een heel eind, en het laatste deel moest ik zelfs in het donker lopen. Om vijf over negen kwam ik bij het hotel aan. Toen bleek dat de receptie om negen uur sloot. Er was geen deurbel. Dan maar bonken. Geen reactie. Telefoonnummer opgezocht en gebeld. Niemand antwoordde. Enfin, ik was net nog een kroeg gepasseerd. Wellicht konden ze me daar helpen. Voor het hotel stond een auto en daarnaast een jongeman. Ik heb hem aangesproken. Hij maakte duidelijk dat er vlakbij een wijncafe was. Daar kon ik het proberen. Ik daar dus naartoe. Er was nog een heel gezelschap binnen. De waard stelde me direct gerust en legde de sleutel van mijn kamer op tafel. Woensdag was het weer wat beter. Af en toe zon, en ook wat warmer dan de dagen ervoor. Ik zou die avond overnachten op een camping annex guesthouse, die kennissen van ons op het Metzelaarplein deze zomer hadden overgenomen. Ik had ze de dagen daarvoor al een paar mailtjes gestuurd. Ze wisten dus waar ik ongeveer uithing, maar toch was het een grote verrassing toen ik tegen het middaguur een auto met een Nederlands kenteken me tegemoet zag komen rijden en de inzittenden onze "buren" bleken te zijn. Ze kwamen me een kop Nederlandse koffie brengen! Geweldig! Even bijgepraat en toen weer verder. In het dorp een paar kilometer verder wilde ik lunchen. Toen ik bij het plaatselijk restaurant gekomen was, stond de eigenaar net een mededeling op de deur te plakken, dat ze voortaan pas om drie uur open zouden gaan. Toen hij merkte dat ik te voet was, maakte hij een gebaar van "Ga maar naar binnen!" Ik kreeg een gesmolten kaasje met brood en wat bier daarbij. Ondertussen barstte er toch nog onverwacht een enorm onweer los. Het hagelde, bliksemde en donderde, en de stroom viel uit. Ik ben binnen gebleven tot het weer droog was. Ik hoefde alleen het bier te betalen. Dat is geen probleem met de prijzen in de dorpen: 87 cent voor een halve liter! De ontvangst in het Guesthouse Plíškovice, bij onze "buren" was heel fijn. Samen met enkele andere gasten hebben we van een heerlijke maaltijd genoten, met koffie en appeltaart toe. De appels waren uit de eigen boomgaard. Ik had een enorm appartement tot mijn beschikking en heb, zoals steeds deze reis, heerlijk geslapen. Donderdagmorgen had de herfst, of al de winter?, zijn eerste plaagstootjes uitgedeeld. Het was drie graden en langs de weg lag smeltende sneeuw. Ik liep die dag naar Písek. Mooi landschap, weer wat vlakker dan de dag ervoor. In Písek vond ik in het centrum een hotel. Er was plaats, dus na al dat geloop eerst maar een biertje. Vrijwel direct kwam er een man binnen, die mij met "Grüß Gott" begroette. Martin, een Oostenrijker en technicus. Enfin, we raakten in gesprek.
9
Hij bleek met een aantal collega's uit andere landen in dit hotel te zitten. We besloten samen te gaan eten. Het bleek om een groep van "Faurecia" te gaan. Met een tiental van hen zijn we naar een Italiaan gegaan. Reuze gezellig en lekker! Allen wilden weten wie ik was en wat ik hier deed. Heel interessante gesprekken gevoerd. Martin vond dat ik bij de groep hoorde en stond erop alles te betalen: drankjes, maaltijd en overnachting op kosten van het bedrijf! Ik heb me dat toch maar laten aanleunen. Vrijdag van Písek naar het zuiden gelopen. Weer prachtige uitzichten en leuke ontmoetingen. Een bakkerswagen stopte om me mee te nemen. Toen ik dat niet wilde, moest ik toch zeker een vers broodje pakken. Ik heb een lekker bruin puntbroodje genomen en daar hartelijk voor bedankt. Even verder kwam een lerares met enkele leerlingen op de fiets me achterop. Ze vroeg me waarom ik hier was en wat ik hier deed. Tegen de avond bereikte ik Hluboká nad Vltavou. Ik zat dus aan de bovenloop van de Moldau. Daar heb ik overnacht. Vandaag heb ik de laatste negen kilometers naar Budweis, České Budĕjovice, afgelegd. Inmiddels is de nazomer terug. Het stadje bestaat dit jaar 750 jaar. Het is echt een pareltje! Een enorm plein in het midden van de stad. Midden op het plein een enorme fontein! Mijn hotel ligt vlak bij het orthodoxe kerkje. Ze beginnen morgen al om half negen! Ik stop er nu mee en maak me gereed voor de nacht. Volgende zondag in Wenen! En dan met matuška aan mijn zijde! Lieve mensen, het allerbeste, Gods zegen en tot de volgende keer! Hartelijke groet,
Week 5 České Budĕjovice ‐ Greifenstein
Het is weer een bewogen week geweest. Zondag ben ik naar de kerk in Česke Budĕjovice geweest. Mijn hotel lag vlak bij de kerk, wat gezien het vroege uur van de aanvang van de dienst, half negen, wel zo handig was. Vader Jan ontving me vriendelijk in het kleine kerkje. De altaarruimte was eveneens erg klein. Ook hier zat het altaar vast aan de achtermuur. Vader Jan had echter een mooie oplossing voor het gebrek aan ruimte. Ik kreeg een epitrachiel om en mocht alle ektenia's bidden. De aanwezigen, een man of veertig, vormde een redelijke afspiege‐
10
ling van de bevolkingssamenstelling. Na de die dienst stelde vader Jan me voor aan zijn parochianen. Mijn Tsjechisch is nog steeds minimaal, maar volgens mij vertelde hij dat ik te voet op reis was naar het Heilig Land. Enfin, de mensen wensten me een goede pelgrimage. Vader Jan had nog een panichide en een huwelijk, en vertrouwde me toe aan een gezin, vader, moeder en dochtertje van een jaar of twaalf, dat me mee zou nemen voor de lunch. Vader Jan zou ook komen. Het was echter net tien uur geweest, dus onderweg werd gestopt bij een benzinestation om lekkere broodjes in te slaan. We reden daarna door naar een dorpje in de buurt. Bij Simeon en Maria thuis lekker koffie gedronken. Simeon was geoloog, maar heeft zich om laten scholen tot programmeur. Hij heeft zich ook een tijd intensief beziggehouden met katholieke theologie en is door de kerkvaders op het spoor van de Orthodoxe Kerk gekomen. Toen vader Jan kwam, gingen we aan tafel. Daarna afscheid genomen van deze vriendelijke en gastvrije mensen en met vader Jan teruggereden naar de kerk om mijn reis voort te zetten. Het bleek nog een hele klim te zijn om het Moldaudal uit te komen. Af en toe was het best steil, tot 12% toe. Boven had je wel een mooi uitzicht op de stad en de omgeving. Er bleek een straffe oostenwind te staan. Die had ik mooi tegen. Mijn rjasa was een goed zeil, geschikt om de wind op te vangen. Nogal vermoeiend lopen dus. Die oostenwind zou ik vrijwel de hele week houden, bij oplopende temperaturen. Tegen de avond bereikte ik het stadje Borovany, waar een eenvoudig hotel met een prima restaurant me gastvrijheid verschafte. Maandag was mijn laatste dag in de Tsjechische Republiek. Ik liep door donkere bossen, een natuurreservaat, langs eenzame wegen met weinig of geen verkeer. In de loop van de ochtend kwam ik door een dorpje, waar een boer gras stond te maaien. Behalve de gebruikelijke groet, riep hij: "Pivo", bier!, en wees naar een gebouwtje langs de kant van de weg. En, ja, dat was de plaatselijke bierbrouwerij, waar de verkoop al in volle gang was. Het begon juist wat te regenen. Toen ik het bier op had, was de regen ook vrijwel opgehouden. Dat kwam mooi uit! Tussen de middag kwam ik door een plaatsje, waar ook nog een restaurant was. Een stevige hap gekregen, goulash met Knödel en twee halve liters bier voor nog geen vijf euro! Tegen de avond bereikte ik weer de bewoonde wereld, het Tsjechische grensplaatsje, České Velenice. Daar vond ik een hotel, zonder restaurant, maar die waren in de directe omgeving wel te vinden. Dinsdagmorgen vroeg wandelde ik Oostenrijk binnen. Bij de bakker van het grensstadje Gmünd ontbeten en daarna verder op weg. Tot de middag liep alles voorspoedig. Er was zelfs tussen de middag een restaurant dat open was, maar kort daarna ging er van alles mis. Mijn voorzichtigheid om in de loop van de dag geen kamers per internet te reserveren bewees haar juistheid maar weer eens. Het eerste probleem was de batterij van mijn tablet. Die liep om een voor mij onverklaarbare reden leeg. Toen Google Maps mij een onbewegwijzerde onverharde landweg op wilde sturen en ik nog maar 7% capaciteit had, besloot ik eerst te zorgen dat mijn batterij weer werd opgeladen. Er was daar een garagebedrijf en ik zocht en vond iemand aan wie ik mijn probleem kon uitleggen. In de woning ernaast huisde een Großfamilie. Ik kon mijn batterij opladen en kreeg ondertussen een kop koffie. Uiteraard wilde men weten waar ik heen wilde. Toen ik vertelde dat ik die onverharde weg op wilde, richting Ottenstein, werd dat me ten zeerste afgeraden. Die leidt nl. over een militair oefenterrein en zonder Sondergenehmigung loop je kans op een hoge boete! Zij spraken uit ervaring. Enfin, toen mijn batterij weer wat was opgeladen, heb ik de weg maar genomen die langs het oefenterrein
11
voerde. Om de paar honderd meter stonden gele borden met in het Duits en Engels de waarschuwing, dat dit militair terrein was, de toegang was verboden en je leven in gevaar was als je het gebied toch betrad. Na een half uur begonnen luide knallen uit het gebied op te klinken. Die duurden meer dan een uur. Ik was zeker niet onopgemerkt gebleven, als ik toch voor die onverharde weg had gekozen. Enfin, de weg die ik volgde, ging over in een weg die als de nieuwe rondweg om Zwettl werd aangekondigd. Die weg was nog in aanbouw, stond niet volledig op Google Maps, en wat erger was, ook afslagen waren komen te vervallen, en die moest ik natuurlijk net hebben! Ik liep wel, maar kwam niet dichter bij mijn doel van die dag, Ottenstein. Ik werd Zwettl ingedreven, al wilde ik dat niet. Toen ik tegen zessen een hotel tegenkwam, besloot ik dat het verstandiger zou zijn te stoppen voor vandaag en mijn "verlies" te nemen. De hoteleigenaar bood me een eenvoudige kamer op de bovenverdieping aan, waar ook enkele arbeiders sliepen, die elke ochtend om vijf uur opstonden. Omdat vijf uur ook voor mij een normale tijd is, vond ik dat prima. Met die arbeiders heb ik 's avonds kennis gemaakt, en ja, zij legden die nieuwe rondweg om Zwettl aan, die mij die middag problemen had bezorgd. Woensdagmorgen deed mijn batterij weer normaal. Minder eenvoudig was het verlaten van Zwettl. Een steile weg leidde vanuit het dal naar boven. Niederösterreich is niet overal Flachösterreich! Het landschap was echter heel mooi. Meertjes, bos, landerijen en leuke dorpjes wisselden elkaar af. Ook steile afdalingen en klimpartijen overigens. Tussen de middag weer een goed restaurant gevonden en 's avonds overnacht in een klein plaatsje. Donderdagmorgen had ik vrijwel direct een lange afdaling en lag het heuvelland achter me. Dorpjes wisselden elkaar in hoog tempo af en ik bevond me in een gebied waar wijnbouw een belangrijke bron van bestaan is. Bij een slagerij annex Imbiß werd ik aangesproken door een man die aan een tafeltje een biertje zat te drinken. Hij bleek wijnbouwer te zijn. De oogst was net begonnen. Hij had net eten gekocht voor zijn personeel. Met die droge en warme zomer, die ze hier achter de rug hadden, zou het een prima wijnjaar worden. De temperatuur lag 's middags op zo'n 25 graden, behoorlijk warm dus. Tegen de avond kwam ik langs een huis, waar kamers werden verhuurd. Daar besloot ik te overnachten. Ik kreeg een enorm ruim appartement ter beschikking. Vrijdagmorgen moest ik bij de plaatselijke bakker ontbijten. Om half zeven was het daar al vrij druk. De klanten wilden ook wel weten wat die pater daar deed. Ik heb dus een paar keer verteld van mijn pelgrimage. Toen ik wilde afrekenen, zei de bakkersvrouw dat dat niet hoefde. De broodjes en de koffie werden me graag geschonken. Na een klein uur bereikte ik de Donau. Langs de rivier loopt een fietspad en dat kon ik mooi volgen. Aan de andere kant waren hier en daar wat zomerhuisjes, voor het overgrote deel op dat moment niet bewoond. De zon brak al gauw door. Het zou dertig graden worden. Ik moest regelmatig water drinken en dan is een liter zo op. Toen ik weer een aantal zomerhuisjes naderde, hoorde ik een grasmaaier. Daar moest iemand zijn. Ik vroeg om water en werd binnengeroepen. Rosa en Helmut, een bejaard echtpaar, woonden daar de hele zomer. Rosa had haar hele jeugd in Spanje doorgebracht. We hebben uitgebreid kennis gemaakt en ik kreeg een koel biertje. Ik kon daarna weer verder in de warmte. Na zo'n anderhalf uur bereikte ik een waterkrachtcentrale. Over de dam stak ik de Donau over en kwam in contact met een groep Amerikaanse toeristen op de fiets. Die wilden ook weten wat ik aan het doen was. Toen ik vertelde dat Servië mijn doel was, flapte een van die typisch Amerikaanse vrouwen eruit: "Dan loopt u toch de verkeerde kant op!" Ze wees aan
12
welke kant ik volgens haar uit zou moeten gaan om in Servië te komen. Het sloeg echt nergens op. Dat zei ik ook. Ze schoot in de lach en wilde met me op de foto. Vooruit, dan maar! In het dorp aan de zuidoever aangekomen, besloot ik daar te lunchen en vervolgens de trein naar Wenen te nemen. Dinsdagmorgen zou ik dan de trein terug nemen en vanuit dit dorpje, Greifenstein, mijn pelgrimage voortzetten. Steden, met al die voetgangerslichten, zijn onhandig als je door wilt lopen. In de lommerrijke tuin van een hotel met uitzicht op de Donau genoten van een heerlijk visgerecht, volgens de kaart op Servische wijze bereid. Daarna naar Wenen gereisd en het appartement betrokken dat wij voor een paar dagen gehuurd hadden. Het ligt driehoog en er is geen lift, maar voor de rest is het prima. Er is zelfs een wasmachine. Daar heb ik gauw mijn rjasa en podrjasnik ingestopt. Die konden een goede wasbeurt wel gebruiken. Boodschappen gedaan, nog even de stad in geweest en toen naar het vliegveld om Matuschka af te halen. Zaterdagmorgen wat van de stad bekeken. Nog steeds heerlijk weer. Dan komt Wenen heel plezierig over met die statige gebouwen, parken en brede wegen. Tussen de middag gegeten met de Oostenrijkse directeur van Kirche in Not. Hij is destijds een keer met mij naar het Russische Verre Oosten geweest. Dat was een nogal avontuurlijke reis geweest, onder meer door een nachtelijke rit met een minibusje van Chabarovsk naar Vladivostok, gereden door een majoor der militie. Enfin, leuk om elkaar weer te zien, herinneringen op te halen en te vertellen waar we nu mee bezig zijn. Uiteraard wist hij ook een leuk restaurant, waar we gezellig buiten konden eten. Voor de Vigilie zijn we naar de Russisch‐Orthodoxe kathedraal gegaan. Mooie kerk, goed koor, redelijk wat mensen. Bij het Polyeleon kwam ook vader Chrysostomos Pijnenburg naar buiten. Bij het vereren van het Evangelie herkende hij me. Vader Chrysostomos is ikonenschilder en heeft onze huwelijksikonen geschilderd. Tegen het einde van de dienst konden we nog wat woorden wisselen. Mijn brief had hem niet bereikt. Daarom was hij verrast ons te zien. We besloten dat we maandag na de feestliturgie van de Geboorte van de Moeder Gods, samen zouden gaan eten. Het is nu zondagmorgen en we gaan zo naar de Servisch‐Orthodoxe kathedraal voor de Liturgie. Lieve mensen, hartelijke groet en Gods zegen! We hebben in Wenen veel moeite gedaan om op internet te vinden hoe laat de Liturgie in de Servisch‐Orthodoxe kathedraal zou beginnen, maar dat lukte niet. We zijn er dus maar op goed geluk naar toe gegaan. Toen we binnenkwamen, werd direct duidelijk dat ze tegen het slot van de Metten zaten. De kerk was al goed vol. Veel ouders met kinderen. Ik werd meteen naar de altaarruimte geleid. De priester begroette me vriendelijk. Mij werd niet gevraagd of ik mee wilde dienen. Later hoorde ik van vader Chrysostomos, dat dit daar niet gebruikelijk is. Servische priesters die in Wenen verblijven, gaan naar de Russisch‐Orthodoxe kathedraal als ze mee willen dienen. In hun "eigen" kathedraal krijgen ze die mogelijkheid niet. Vlak voor de Liturgie begon, kwam een jonge priester de altaarruimte binnen. Hij verwelkomde me heel hartelijk. Toen ik mijn naam noemde, vertelde hij dat hij wist dat ik met een pelgrimage bezig was. Hij is nl. de secretaris van het bisdom en had mijn mailtjes gelezen. Verder vertelde hij dat de bisschop in een andere parochie in Wenen de dienst deed, in een kerk die gewijd is aan de Geboorte van de Moeder Gods. Het parochiefeest werd daar vandaag al gevierd. Het Kathedra‐
13
le koor was met de bisschop meegegaan, zodat hij nu, samen met nog een zanger de diensten moest zingen. Hij nodigde ons uit om na de Liturgie naar die parochie toe te gaan voor het vieren van het parochiefeest. Bij de uitreiking van de H. Gaven merkte ik dat de kerk afgeladen vol was. Er gingen veel mensen ter communie. Na de Liturgie werden we in de kanselarij uitgenodigd voor een kopje koffie en een glaasje šljivovica uit het klooster Studenica. De secretaris, vader Slaviša, had het, zoals te verwachten was voor iemand met die functie, nog even druk om mensen te woord te staan en hun bepaalde formulieren te overhandigen, maar toen gingen we met zijn auto naar de parochie van de Geboorte van de Moeder Gods. Van de buitenkant te zien was het een grote barokke kerk. Binnengekomen daalden we af in een ruimte onder de kerk, waar enkele honderden mensen verzameld waren. Er stonden tafels met eten en drinken, maar die maaltijd na de Liturgie was kennelijk net afgelopen. Men was bezig om alles gereed te maken voor het vertonen van een film over een project om de kerk te verbouwen tot een multifunctioneel complex, met als kern uiteraard een echte orthodoxe kerk in de beste Servische traditie. We raakten in gesprek met iemand, die de architect van het plan bleek te zijn. Deze man, meneer Bobić, was voor deze presentatie uit Servië overgekomen. Voor de film begon, konden we bisschop Andrej begroetten, die ons hartelijk verwelkomde en zei dat hij het jammer vond, dat we niet naar deze kerk gekomen waren voor de Liturgie. Hij nodigde ons uit voor de maaltijd na de presentatie. De film was prachtig. Begonnen werd met de geschiedenis van de kerk. De barokke kerk was in de Tweede Wereldoorlog zwaar beschadigd. Alleen de twee torens stonden nog redelijk ongehavend overeind. In de jaren vijftig werd de kerk hersteld met constructies van gewapend beton. Het interieur werd hier en daar van moderne schilderingen voorzien. In de loop der jaren groeide het aantal Serviërs in Wenen tot ruim 200.000. Er werd een beroep gedaan op kardinaal Schönborn van Wenen om een extra kerk. Deze barokke kerk werd aan de Servisch‐Orthodoxe Kerk overgedragen, omdat die groot is en zoveel bijruimtes heeft. De film ging verder met het verbouwen van de kerk. Daarbij werd niet direkt duidelijk wat inmiddels was gerealiseerd, en wat volgens de plannenmakers nog gebeuren moest. Het resultaat zag er echter heel mooi uit. Later, bij navraag, bleek dat vrijwel alles nog moest gebeuren. Alleen het souterrain, waar we nu waren, was voor een groot gedeelte klaar. De realisatie van het project gaat m.i. een paar jaar duren en een paar miljoen euro kosten, maar gezien de enthousiaste reacties ziet men het wel zitten. Wat ongetwijfeld meehelpt is de warme persoonlijkheid van bisschop Andrej. Hij weet goede mensen om zich heen te verzamelen, hen te stimuleren en met liefde te leiden. Na de film duurde het nog een tijdje voor we naar de eetzaal werden geleid. De bisschop kon zich niet eerder vrijmaken. In de eetzaal stond een grote u‐vormige gedekte tafel met plaats voor zo'n vijftig mensen. Aan een muur hing een portret van kroonprins Aleksandr. We kregen een plaats toegewezen. Vader Slaviša kwam tegenover ons terecht. Rechts van mij zat een Duitse, die, zo bleek, ook wat Servisch sprak. Zij kwam uit Düsseldorf, en is al jaren bevriend met het gezin waar bisschop Andrej uit voortkomt. Samen met diens moeder, een Duitse, was zij voor dit feest naar Wenen gekomen. Zij is kunstenares en haar was gevraagd het wapen te ontwerpen voor het bisdom van bisschop Andrej, dat Oostenrijk, Zwitserland, Italië, en tot mijn verbazing, ook Malta omvat. Ik vroeg vader Slaviša hoeveel Serviërs er wel op Malta wonen. Dat bleken er drieduizend te zijn! Regelmatig vliegt er een priester heen om daar de Liturgie te vieren en pastorale zorg te bieden. De maaltijd bestond uit meerdere gangen en was zeer geanimeerd.
14
De bediening, door een aantal jonge mannen, was prima. Bisschop Andrej stond op een gegeven moment op om alle deelnemers aan de maaltijd voor te stellen en hen te danken voor hun komst. Ook de voorzitter van de Servische culturele vereniging bleek er te zijn en sprak een paar bemoedigende woorden. Tegen het eind kwam een tiental seminaristen binnen, die samen een mooi koor vormden en enkele liturgische en folkloristische gezangen uitvoerden. De bisschop zong enthousiast mee. Toen we van de bisschop afscheid namen, was het al half vijf geweest. Om vijf uur zou in de Russisch‐Orthodoxe kathedraal de Vigilie beginnen, maar we besloten dat het voor vandaag genoeg was geweest. We gingen terug naar ons appartement. Toen we na een tijdje de stad weer ingangen, stapten we in de buurt van de Russisch‐Orthodoxe kathedraal de bus uit en botsten bijna tegen vader Chrysostomos op, die de bus in wilde. We vertelden hem dat we die middag zolang bij de Serviërs geweest waren, maar de volgende dag zeker voor de Liturgie naar de kathedraal zouden komen. Maandagmorgen dus op tijd naar de kathedraal. Ik had me ingesteld op een dienst met weinig mensen, een enkele koorzanger, en een of twee priesters. Maar nee hoor! Er waren een paar honderd mensen, veel moeders met jonge kinderen, acht priesters, één diaken, zo'n tien altaardienaren, en het koor was nog groter dan op zaterdagavond. Wat een prachtige dienst! Het koor zong het Trishagion van Tsjaikovskij, dat ik zo schitterend vind, en ook de andere koorstukken waren even mooi. Het was fijn om hier samen de Liturgie te vieren. Er hing een goede sfeer, veel beter dan die welke ik er bij eerdere bezoeken aan deze kathedraal had geproefd. Er was ook een priester uit een grote kerk in het centrum van Moskou. Verder waren er o.a. archimandriet Georgij (Vostrel), die ik ken uit de periode waarin ik in Leningrad studeerde, en een jonge Servische priester, vader Radoslav, die ook aan deze kathedraal verbonden is. Omdat er zoveel mensen waren, werd de Communie op vier plaatsen uitgereikt. Na de Liturgie werden we uitgenodigd voor de maaltijd en konden we nader met elkaar kennis maken. Vader Radoslav maakte tijdens de maaltijd de opmerking dat de huidige vluchtelingengolf Europa terugwerpt op haar christelijke waarden. Zijn we alleen maar een rijk, welvarend en zelfgenoegzaam deel van de wereld, of hebben barmhartigheid, medelijden en mensenliefde hier nog steeds betekenis? Ik kreeg uiteraard van mijn maaltijdgenoten de beste wensen mee voor het welslagen van mijn pelgrimage. Ik moest vertellen wat mijn ervaringen tot dusverre waren geweest. Vader Chrysostomos had om half twaalf een huwelijk. We besloten dat we tegen enen terug zouden komen. We zijn nog even lekker op een terrasje gaan zitten. Met vader Chrysostomos zijn we daarna eerst naar zijn ikonenatelier gegaan. Indrukwekkend te zien wat daar allemaal aan prachtige ikonen hangt! Vervolgens zijn we nog een klein hapje gaan eten om nog wat bij te praten en oude herinneringen op te halen. Daarna werd het langzamerhand tijd om terug te gaan naar het appartement, en ons klaar te maken voor matuschka's vertrek. De reis naar het vliegveld verliep voorspoedig, en we waren mooi op tijd. We konden terugzien op een fijne tijd in Wenen!
15
Week 6 Greifenstein ‐ Gyõr
Dinsdagmorgen per S‐Bahn terug naar het punt waar ik vrijdagmiddag gebleven was. Het betekende een paar maal overstappen. Niet alle aansluitingen waren optimaal en ik kon pas om negen uur beginnen te lopen. Eerst langs een steile heuvelrug. Het Derde Uur heb ik weer eens in een bushokje gebeden. Tijdens het gebed kwam een oude dame het hokje binnen en ging zitten. Toen ik klaar was, vertelde ze dat ze net uit de mis kwam. Veel van mijn gebeden teksten had ze niet begrepen, maar ze had het fijn gevonden dat ze een deel had kunnen meemaken. Vervolgens leidde de route over een fietspad langs de Donau. Dat liep lekker rustig. Er waren verschillende eetgelegenheden langs de route, speciaal gericht op fietsers, die er die dag in een redelijk aantal waren. Onder de bomen, bij de Donau, heb ik daar kunnen lunchen. Ik bereikte zo de landelijke buitenwijken van Wenen, ging voor de tweede maal de Donau over en liep langs een dode rivierarm, een watersportgebied, verder. Een stuk of twintig voetgangerslichten moest ik me laten welgevallen. De weg voerde door dorpen die door de stad waren geannexeerd. Tegen het eind van de middag kwam ik in een van die dorpen langs een kapperszaak. Matuschka had me gezegd dat ik mijn haar moest laten bijwerken, als ik daar eens tijd en gelegenheid voor had. Ik besloot er binnen te gaan. Dan had ik ook even pauze. Binnengekomen werd ik hartelijk verwelkomd door twee mannen en een vrouw die de zaak runden. De mannen waren van het Patriarchaat Antiochië, een van hen was diaken. De dame was lid van de Servisch‐Orthodoxe kerk. Hoe de verhoudingen precies lagen, is me tijdens het korte bezoek niet duidelijk geworden. Waarschijnlijk is ze de schoonmoeder van een van de twee mannen. Enfin, tijdens het knippen wat verder gepraat en kennis gemaakt. Daarna kreeg ik nog een kop koffie aangeboden. Er kwam toen nog een klant binnen. Later die avond zouden we elkaar weer tegenkomen. Hij was een van de leidende personen in het restaurant waar ik overnachtte. We herkenden en begroetten elkaar, maar tot verdere consequenties heeft dat niet geleid. De kapper mocht ik echter niet betalen. Het werd als een zegen beschouwd dat ik hun kapperszaak bezocht had. Een eindje verder besloot ik dat het genoeg was voor die dag. Het zou spoedig donker worden. Toen ik langs een restaurant met kamerverhuur kwam, besloot ik daar te blijven slapen.
16
Woensdagmorgen was ik al gauw Wenen uit. De route volgde een grote, niet al te drukke weg. Later ging die over tertiaire wegen met hier en daar een dorpje. Tegen lunchtijd kwam ik in een dorpje met een restaurant. Helaas was woensdag de Ruhetag. Iets anders kwam niet in zicht, dus heb ik een deel van mijn noodrantsoen, mueslirepen, aangesproken. Ook moest ik ergens aanbellen om mijn watervoorraad aan te vullen. Dat is soms lastiger en tijdrovender dan het lijkt, omdat in de dorpen vaak niemand thuis is. In nog een dorp verder bleek er wel een restaurant te zijn. Het werd een late lunch, met een karper. Kort daarop ging ik voor de derde keer de Donau over. Aan de andere zijde was een groot rotsmassief. Daar tegenaan ligt het stadje Hainburg an der Donau, nog compleet met stadsmuur en poorten. Heel mooi! In het centrum heb ik een hotel genomen. Het werd geleid door Hongaren. Donderdagmorgen weer vroeg op pad. Hoewel ik te voet ben, zou ik die dag drie landen bezoeken, Oostenrijk, Slowakije en Hongarije. Er stond een harde wind. Hoewel ik die mee had, was het niet erg prettig lopen. De route voerde langs het rotsmassief, over een vrij drukke weg richting Slowakije. Bij de grensovergang stond een zuil met daarop een afbeelding van de Pietà. Daar heb ik het Derde Uur gebeden. Na een tijdje bereikte ik het eerste dorp in Slowakije, officieel deel uitmakend van de stad Bratislava. Er stond een politieauto met zwaailicht bij de toegang tot het dorp. Toen ik dichterbij gekomen was, stapten er twee jonge agenten uit die mijn paspoort wilden zien. Ze vroegen waar ik heen ging en waren duidelijk verrast door het antwoord. Maar alles was in orde. Ik kon verder. In het dorp was een restaurantje waar alleen politieagenten en arbeiders zaten te eten. De aangeboden maaltijd vormde zeer stevige kost: goulash met Knödel. Daar kon ik goed verder op lopen. Nadat ik vertrokken was, kwam ik die politiewagen weer tegen. Kennelijk patrouilleren ze tussen de Slowaaks‐Oostenrijkse en de Slowaaks‐Hongaarse grens. Opnieuw stopten de agenten bij me. Ze wilden nu een selfie met me maken! Na enige tijd kwam het tweede en laatste Slowaakse dorp in zicht. Op het kerkhof heb ik het Zesde Uur gebeden. De opschriften op de graven, ook de recente, waren soms in het Slowaaks, soms in het Duits en dan weer in het Hongaars. Kennelijk is de bevolking er sterk gemengd. Toen ik het dorp bijna door was, zag ik een levensmiddelenwinkel met een trappetje ervoor. Ik besloot er een biertje aan te schaffen en dat op het trappetje in de zon op te drinken. Het volgende, Hongaarse dorp was nog ver weg, en bovendien verwachtte ik geen Hongaarse flappentap aan de grens. Terwijl ik stond af te rekenen kwam er een vrouw binnen die in het Russisch goedendag zei. Ik beantwoordde haar groet en we raakten even in gesprek. Ik ging op het trappetje mijn biertje drinken. Zij bleef nog even in de winkel. Toen ik verder ging, kwam zij naar buiten en we liepen samen op. Een klein stukje verder bleken er twee eettentjes te zijn, met een terrasje. "Had ik dat geweten, dan had ik daar mijn biertje gedronken!", merkte ik op. "Daar werk ik", zei de vrouw en ze vroeg of ik al gegeten had, want ze hadden er een goede keuken. Ik antwoordde dat ik daar niet aan twijfelde, maar wel slechts één maag had. Enfin, toch maar even naar binnen gegaan. De vrouw vroeg of ze me een lijstje namen van personen mocht meegeven, voor wie ik dan in Novo Hopovo kon bidden. Dat was natuurlijk goed. Terwijl ik mijn biertje dronk, schreef ze de namen op. Het biertje mocht ik niet betalen. Het passeren van de Hongaarse grens had bijna iets illegaals. Van Google Maps moest ik in de bocht van een weg die op Slowaaks grondgebied bleef, de vangrail overklimmen en een bospad inslaan. Het pad ging over in een onverharde weg, die naar een eveneens onverharde dam langs de Donau leidde. Hier en daar waren installaties die de waterstand in de Donau en in parallelle water‐
17
partijen regelden. Het is een indrukwekkend natuurgebied, niet zo breed natuurlijk, maar wel kilometers lang. Op een gegeven moment zag ik een arend overvliegen. Je komt er ook niemand tegen. Na ruim een uur moest ik die dam af, de waterpartij over en in de richting van een dorpje lopen. Daar was een hotel waar ik heen wilde. Er bleek een zwembad met sauna aan vast te zitten. Altijd prettig aan het eind van de dag. In het bubbelbad bij het zwembad zaten wat mannen die elkaar kennelijk goed kenden. Nadat ik me in het bubbelbad had geïnstalleerd, raakte ik met een van hen in gesprek. Hij vertelde dat het allemaal collega's van hem waren van de Audi in Győr. Ze hadden hier een seminar. Daarna nog met de hele groep een biertje gedronken. 's Avonds zat ik in het restaurant op mijn bestelling te wachten toen zij ook binnenkwamen. Gelijk werd me gevraagd bij hen te komen zitten. Alleen eten is toch niets! Enfin, met zo'n groep is het uiteraard wel veel gezelliger. István, die me had aangesproken begon over het vluchtelingenprobleem en de Hongaarse reactie daarop. Hij noemde zich een nationalist en vertelde dat veel mensen in Hongarije geen moslims wilden opnemen. Hongarije heeft 150 jaar onder moslimoverheersing geleefd, lang genoeg om daar de buik meer dan vol van te hebben. De wetten en gewoonten van dat soort mensen staan hun gewoon niet aan. Hij vond het fijn dat ik de abdij van Pannonhalma ging bezoeken, al was hijzelf lid van de Hervormde Kerk. Vrijdagmorgen begon het af en toe te druppelen. Niet genoeg om de poncho uit de rugzak te halen, wel om de regenhoes om de rugzak te doen. Al gauw ging de route over onverharde veldwegen. Af en toe was er een stuk bos. Tegen tweeën kwam ik in een dorpje met een tentje. Dat zou om twee uur opengaan. Ik besloot even te wachten, en ja, daar ging de deur open. Eten hadden ze echter niet. Of jawel, een stukje pruimentaart en ook nog een paar stukjes brood met paprika. Twee kilometer verder, in het volgende dorp, zou er wel een plaats zijn waar ik kon eten. Die heb ik echter niet kunnen vinden. Inmiddels was het beginnen te regenen en had ik mijn poncho aangedaan. Al gauw had ik de grote weg bereikt en ging het verder richting Raab (Gyõr). Er was vrij veel verkeer en door spoorvorming werd er vaak veel water opgespat. Soms kwam dat zelfs in mijn gezicht terecht. Niet echt prettig. Langs die weg moest ik nog twaalf, dertien kilometer lopen. Als er op een gegeven moment een slaapgelegenheid was geweest langs de weg, was ik daar gestopt, maar er diende zich niets aan. Tegen de avond bereikte ik Öttepény, waar een hotel zou zijn. Dat was er inderdaad. Helaas hadden ze geen plaats. Het werd echter door Serviërs geleid. Ze boden aan naar onderdak voor me op zoek te gaan en mij er dan naar toe te brengen. Zo werd ik naar Raab gebracht, waar ik kon overnachten in een pension tegenover de thermen. Voor alle gedane moeite mocht ik niet betalen. Ondertussen was het al laat geworden. Ik ben de nabij gelegen binnenstad ingegaan en heb daar wat gegeten. Het regende nog steeds wat. Gedurende de nacht merkte ik dat het met mijn rechtervoet niet goed ging. De teen naast mijn grote teen had al weken geleden een blaar opgelopen. Ik gebruik de zalf "Geh Wohl", heel goed spul voor je voeten als je veel moet lopen. Als je dat er opdeed, ging het inderdaad wel weer, maar helemaal over was het niet gegaan. In Wenen had ik soda gekocht en mijn voeten enkele malen per dag in een sodavoetbad gehouden. Ook had ik speciale teenpleisters gekocht en die er opgedaan, maar de ontsteking was er nog steeds en begon zich nu over de voet uit te breiden. De volgende ochtend nog even goed gekeken en toen besloten dat ik echt medische hulp nodig had. Na het ontbijt heb ik de dienstdoende man in het hotel gevraagd me advies te
18
geven. Hij stelde me voor naar de eerstehulppost van het ziekenhuis te gaan. Hij zou een taxi bellen. Tja, daar zat ik nu. Verder gaan zat er voorlopig niet in. De teller was op 1158 kilometer blijven staan en zou daar voorlopig blijven. Toch realiseerde ik me dat de pelgrimage haar vruchten al had afgeworpen. Vóór de pelgrimage zou ik door deze teleurstellende ontwikkeling enorm gebaald hebben en opstandig zijn geworden. Nu aanvaardde ik die niet eens met gelatenheid, maar in rust en vrede. Even na negenen was ik bij de eerstehulppost. Er waren vrijwel geen patiënten en ik was zo aan de beurt. Er was echter niemand die iets anders dan Hongaars sprak. Na een half uur kon iemand zich vrijmaken die redelijk Duits sprak en kon begonnen worden met het invullen van de lijst. Bloeddruk, bloedsuikerspiegel en nog iets, waarvoor ik mijn vinger in een klemmetje moest doen, werden gemeten. Toen moest ik op een brancard gaan liggen. Ik was nu gehospitaliseerd! Verdere onderzoeken volgden met elektroden op armen, benen, borst en buik. Opeens kwam er iemand van het personeel die me in het Grieks aansprak. Ik was als Theodorus Nikolaas opgenomen en iemand met die namen moest wel Grieks spreken, begreep ik uit haar woorden. Mooi niet dus! Ook werd bloed afgenomen en van de voet werden twee röntgenfoto's gemaakt. Toen verscheen er weer iemand die vertelde wat ik al verwacht had. Ik kreeg een antibioticakuur voorgeschreven. Het uitschrijven van het recept vergde nog vijf kwartier. Toen kwam een dokter me vertellen dat ik maandagmorgen om acht uur bij de afdeling chirurgie moest terugkomen voor controle. Verder moest ik bedrust houden en het been hoog houden. Allemaal mooi en aardig, maar hoe moet dat als je eerst nog lopend naar de dichtstbijzijnde apotheek moet en dan terug naar het hotel? Af en toe moet je ook nog wat eten ook... Enfin, medicijnen opgehaald, wat gegeten. Het was inmiddels twee uur. In een kroeg een taxi besteld. In het hotel wat gerust en toen naar de thermen gegaan. Weldadig dat warme water! Aan het eind van mijn verblijf daar zat ik aan de waterbar, op een krukje tot je heupen in het water. Naast mij kwam een gezin zitten, vader, moeder en dochtertje. De vader zat naast me en begon een gesprek. Hij bleek uit Miskolc in het noordoosten van het land te komen, had veel in Duitsland gewerkt en was een verwoed motorrijder. We vonden elkaar in onverwachte, vriendelijke ontmoetingen onderweg en de schoonheid van de natuur en sommige stadjes en dorpjes. Vanmorgen was er zo te zien geen vooruitgang met de voet. Wel kon ik al een stuk beter lopen. We gaan er maar van uit dat de vooruitgang is ingetreden. Vanmorgen heb ik mijn been vrijwel voortdurend horizontaal kunnen houden. Ben net wezen lunchen, en ook daar lukte het. In ieder geval blijf ik tot woensdag hier. Dan hoop ik de ca. twintig kilometer naar Pannonhalma weer te voet af te kunnen leggen. Met Gods hulp hoop ik dan de laatste week weer helemaal te voet te doen. We zien wel. Bid voor me! Hartelijke groet en Gods zegen!
19
Week 7 Gyõr ‐ Baja
Zondag heb ik nog via Internet proberen te achterhalen wanneer er diensten zijn in de Servisch‐ Orthodoxe kerk ter plekke. Dat lukte maar niet. Niet dat ik daarheen had kunnen gaan ‐ daarvoor was mijn actieradius nog te zeer beperkt ‐ maar ik wilde het gewoon weten. Later bleek waarom ik die gegevens niet kon vinden. Er is wel een kerk die als Servisch‐Orthodoxe kerk gebouwd is, maar momenteel houden de Grieks‐Katholieken (geünieerden) er hun diensten. Ook nog even een paar uur naar de thermen geweest. Heerlijk dat warme mineraalwater. Het complex is zo groot dat ik de dag ervoor twee zwembekkens niet had opgemerkt. Maandagmorgen weer naar het ziekenhuis gegaan. Ik moest me op de afdeling chirurgie melden, maar ben toch maar eerst naar de eerstehulppost gelopen om te vragen mij te helpen. De afdeling chirurgie is in het Hongaars sebészeti szakrendelés. Dat vind je in je eentje natuurlijk nooit. Er was meteen een kordate dame die Duits sprak. Ze ging me vooruit, leverde mijn papieren in bij de balie en liet me op een van de stoelen plaats nemen. Na een uurtje was ik aan de beurt. Een vriendelijke jonge arts en een paar verpleegsters ontvingen me. De wond werd schoongemaakt en nu wel verbonden. Het ontstekingsfront op mijn voet werd afgetekend. Woensdagmorgen moest ik weer terugkomen voor controle. Ik werd doorverwezen naar de financiële administratie, waar ik een zeer gematigde rekening moest betalen. Woensdagmorgen dus weer naar het ziekenhuis, nu met de bus. Het stadsvervoer meende ik inmiddels redelijk bestudeerd en begrepen te hebben. Het bleek weer een stuk beter te gaan. De voet werd weliswaar opnieuw verbonden, maar een stuk minder rigoureus. Verder kreeg ik de opdracht vrijdag of zaterdag opnieuw naar de voet te laten kijken. Ik had de stille hoop die dag naar de Aartsabdij van Pannonhalma te kunnen lopen, maar dat zat er dus nog niet in. Ik besloot met de trein te gaan. Op het busvervoerschema bij de haltes stond een treintje getekend bij Győr Gyárváros. Daar zou ik heen moeten, dacht ik. Wel was het vreemd dat daar maar weinig bussen heengingen. Toen ik de uitstaphalte naderde begon ik steeds meer te twijfelen, en ja ik was naar de plaatselijke versie van Deventer Colmschate gereden! Het hoofdstation was elders. Contact opgenomen met het klooster, want ik zou de afgesproken
20
trein niet meer kunnen halen. Toen ik doorgegeven had dat ik twee uur later zou komen, bleek dat de trein naar Pannonhalma ook hier stopte. Maar ik ontdekte dat te laat. Hij kwam al binnen, op een ander perron. Dat lukte ook niet meer. Gelukkig kon ik de humor van beide fouten inzien. Met de trein naar het hoofdstation gereden. Toen ik daar aankwam en naar buiten ging, bleek het hoofdstation op, ook voor mij nog, loopafstand van mijn hotel te liggen. Ik heb even gegeten in een restaurant waar ik eerder was geweest. In Pannonhalma werd ik door twee paters afgehaald. De gastenpater bleek docent Duits te zijn, zijn plaatsvervanger docent wiskunde. Aan de abdij is nl. ook een gymnasium verbonden. De meeste van de ruim driehonderd leerlingen zijn intern. De abdij is op een hoge rots gelegen en domineert de omgeving. Ik kreeg een grote kamer in het hoofdgebouw. Jammer genoeg werd de kerk juist gerestaureerd. Die was niet toegankelijk. De diensten werden in een van de kleinere kapellen gehouden. 's Avonds ben ik naar de Vespers geweest, die gevolgd werd door de Avondmis. Er waren een stuk of vijftien monniken, onder wie vrij veel jongere. Dat is een goed teken. Het is toch wel indrukwekkend mee te bidden met het koorgebed dat vanaf deze plaats al meer dan duizend jaar lang ten hemel opstijgt. Daarna was er een maaltijd in de barokke refter. De schilderingen zijn in een latere periode (opnieuw?) aangebracht. In de gangen hangen schilderijen met bijbelse motieven, landschappen, portretten van heiligen, abten en vorsten. Keizer Franz‐Josef I, in Hongarije uiteraard koning Franz‐Josef I, zag ik er in het voorbijgaan ook tussen hangen. Donderdagmorgen, na de Lauden, heb ik een audiotoer door het klooster gemaakt. In feite kwam die neer op een uitgebreid bezoek aan de bibliotheek. Dat was interessant. Een mooi gebouw en heel veel oude banden, waarvan er een paar tentoongesteld waren. Ook indrukwekkend was het arboretum, vanwaar je ook de enorme kruidentuin kon zien. 's Middags aan tafel maakte ik kennis met een oude monnik, pater Paulus, die alleen Duits sprak. Hij heeft destijds uit een Oostduits klooster moeten vertrekken, toen dat gebied Pools werd, had in een of twee Duitse benedictijner abdijen gezeten, en was nu hier terechtgekomen. Hij had bij de diensten een tablet, met daarop de Hongaarse teksten, de fonetische uitspraak en de vertaling in het Duits. Ik had besloten vrijdagmorgen door te reizen naar Baja, de plaats waar ik die dag te voet had moeten aankomen. Hopelijk zou ik vandaar zondag de laatste weeketappe weer te voet kunnen afleggen. Vrijdagmorgen mijn slippers verruild voor mijn wandelschoenen. Het verband had ik de avond tevoren al verwijderd. Door een van de Engelssprekende monniken werd ik naar het station gebracht. In Raab (Győr) had ik in principe aansluiting op de Eurocity naar Belgrado, maar daarvoor moest je een toeslagkaartje en een plaatsreservering hebben. De overstaptijd van zeven minuten was te krap om dat voor elkaar te krijgen. Ik zou de volgende verbinding moeten nemen, met een uur extra reistijd en enkele keren extra overstappen. Toen ik echter in Raab aankwam, bleek de Eurocity vijf minuten vertraging te hebben. Gauw naar het loket en voor € 2,64 (!) de zitplaatsreservering en toeslag gekocht. Voor mij, als 65+‐er is openbaar vervoer in heel Hongarije gratis. Een tijdje geleden heeft de regering hier bepaald dat alle bejaarden gratis met de trein, bus, tram en metro mogen. Geen enkele volgende regering heeft gewaagd die regeling terug te draaien. Vervolgens hebben de EU‐tjes in Brussel de Hongaren erop gewezen dat het gelijkheidsbeginsel binnen de EU inhoudt dat ook alle andere EU‐burgers gratis van het openbaar vervoer gebruik moeten kunnen maken. Best leuk, natuurlijk! Tot de stations rond Boedapest was de trein vrij vol. Daarna had ik de coupé voor me alleen. Er was
21
ook een restauratierijtuig, waar ik tussen de middag kon lunchen. Ik had al een hotel gereserveerd. Het bleek idyllisch te zijn gelegen, aan een dode arm van de Donau. Er werd geroeid op het water. Het was zo met de namiddagzon heerlijk op het terras. Wat het restaurant betreft had ik het ook weer getroffen. 's Avonds kwamen er nogal wat mensen eten. De baas sprak Duits, maar toen hij merkte dat ik ook wat Servisch sprak, was het met zijn Duits gedaan. Ik kreeg van hem een heerlijke visschotel met drie verschillende riviervissen. Vanmorgen naar het ziekenhuis gegaan. Dat pakte verbazingwekkend efficiënt uit! Bij de portiersloge vroegen ze me op te schrijven voor welke ziekte ik kwam. Toen belde een van de portiers en nam de ander me mee naar binnen. Bij de kliniek stond er al iemand me op te wachten, die me in wat moeizaam Engels vertelde dat dokter László zo zou komen. Die jonge arts kwam na een minuut. Hij sprak goed Engels. Ik vertelde het hele verhaal van mijn pelgrimage en de ontstane problemen zo compact mogelijk, tot en met de opdracht van het ziekenhuis in Raab vandaag weer naar de voet te laten kijken. Bloeddruk, hartslag werden gemeten, de voet bekeken. Erg tevreden was hij niet. Er werd een bloedmonster ter analyse afgenomen. Verder werd besloten een chirurg erbij te halen. Die was er ook vrijwel direct, wederom een jonge, goed Engelssprekende arts. Hij informeerde uitvoerig hoeveel ik al gelopen had en hoeveel en hoelang ik nog moest. Beide artsen leken zeer onder de indruk. De chirurg toonde zich wat minder negatief over de situatie. Beide geneesheren overlegden met elkaar in het Hongaars. Ik zou een sterk antibioticum ingespoten krijgen, en de wond zou worden schoongemaakt. Ook kreeg ik een nieuwe kuur antibiotica voorgeschreven. Maar het belangrijkste was dat ze er geen bezwaar tegen zagen de pelgrimage te hervatten. Morgen mag ik weer verder! Beide artsen en de Duitssprekende verpleegsters dankte ik hartelijk. Voor alle goede zorgen en het antibioticum hoefde ik niet te betalen. Vervolgens heb ik de medicijnen bij de apotheek opgehaald en ben op zoek gegaan naar de twee Servisch‐Orthodoxe kerken hier. De eerste vond ik makkelijk en was nog open ook. Helaas was er helemaal niemand, ook niet om toe te zien dat er niets in de fraai ingerichte kerk beschadigd zou worden. Er was wel informatie aanwezig, maar geen woord over de uren waarop de diensten gehouden worden. Waarschijnlijk zijn die er alleen maar af en toe. In de kerk stond ook een sarcofaag met opschrift (vertaald uiteraard): priester Miloš Apić martelaar 1914‐1941. Op internet heb ik met enig zoeken ‐ er is nl. nog een Miloš Apić, een basketbalspeler, en die is zo te zien bekender ‐ kunnen vinden wie hij was. Hij was parochiepriester hier in Baja toen de Duitsers in april 1941 Joegoslavië binnenvielen. De Hongaren, bondgenoten van de Duitsers, beschuldigden vader Miloš ervan dat hij vanaf de toren van zijn kerk met lichtsignalen informatie doorgaf aan het Joegoslavisch leger. Hij werd opgepakt, onder marteling verhoord en kort daarop doodgeschoten. Weer een geval van onrecht uit die tijd, waarvan bij ons waarschijnlijk nooit iemand heeft gehoord. De tweede Servisch‐Orthodoxe kerk kon ik nog vinden aan de hand van een scheefgezakt torentje, maar de deur van het complex waar die kerk deel zou uitmaken was gesloten. Wel, beste mensen, dit was het dan weer voor deze week. Vergeet me niet in uw gebeden! Gods zegen en hartelijke groet,
22
Week 8 Baja – Novo Hopovo
Zaterdagmiddag even na vijven ben ik nog een keer naar de Servisch‐Orthodoxe kerk in Baja gegaan. Nu was zowel het hek als de deur gesloten. Het was duidelijk: er zou die avond geen dienst zijn, en waarschijnlijk de volgende ochtend evenmin. Zondagmorgen was het al vroeg lekker weer. Ik kon op een terrasje ontbijten en had een mooi uitzicht op het spiegelgladde water. Daarna ben ik begonnen met de wandeling naar Dávod, een dikke twintig kilometer richting Servische grens. Ik was benieuwd hoe mijn rechtervoet het zou houden, maar die gaf geen krimp. Toen ik het Derde Uur aan de kant van de weg stond te bidden, stopte er een auto. Een jong gezin stapte uit: vader, moeder en twee dochtertjes. De vader kwam vlak bij mij staan, en sloeg geregeld een kruis. De dochtertjes waren wat ongedurig en lawaaiig. Moeder had moeite om ze tot enige rust te brengen. Toen ik klaar was, bleek dat het niet alleen vroomheid was, die hen tot stoppen had gebracht. De moeder vroeg om geld. Ze hadden geen werk en de kinderen moesten eten. Ik stopte haar wat geld toe dat ze dankbaar aanvaardde, en weg reden ze weer. Hoewel we de grens steeds dichter naderden, zag ik geen Servische tegenliggers. Als er mij al buitenlandse auto's tegemoetkwamen, waren het Oostenrijkers. Zou die grens wel open zijn? Tegen het eind van de ochtend werd ik door een stel op zwaar bepakte toerfietsen ingehaald. Even verderop kwam ik ze weer tegen. Ze hadden een pauze ingelast. Ze spraken me aan en we maakten kennis. Het bleken Spanjaarden te zijn, die richting Azië aan het reizen waren. Ook zij hadden geen idee of ze verderop de grens over konden. Ze gingen het gewoon proberen. Rond lunchtijd zag ik in een dorpje een bord met een verwijzing naar een restaurant 500 meter linksaf. Ik besloot de gok te wagen. Het zat goed deze keer: ruim binnen de 500 meter was een restaurant met een veranda aan het water. Er zaten meer mensen te lunchen. Aan een tafeltje naast me zat een jong gezin: pa ‐ type gewichtheffer ‐ lief moedertje en een kindje van ruim een jaar. We knikten elkaar een paar keer vriendelijk toe, zeker toen zij opstapten. Toen ik mijn Servische čevapčiči wilde afrekenen maakte de serveerster duidelijk dat dit gezin dat al voor mij had gedaan. Ja, het bier ook. Onvoorstelbaar zoiets! Tegen drieën naderde ik Dávod. Ik liep over een veldweg toen me twee oude mannen op de fiets tegemoet kwamen. Ze hielden stil. Een van hen bleek redelijk goed Engels te spreken. Uiteraard wilden ze weten wat ik daar deed. Ik vertelde over mijn pelgrimage. "Bent u dan niet bang?", vroeg de man. Ik antwoordde: "Hoezo? Zojuist hebben wildvreemde mensen mijn lunch betaald!" Hij keek me ongelovig aan
23
en zei hoofdschuddend: "En dagelijks worden hier mensen beroofd!" Tja, verschil van ervaring, denk ik. Kort daarop bereikte ik mijn onderdakadres. Het was een appartementencomplex. Maar er was niemand. Het huisnummer was gelijk aan dat van de buren. Aangebeld bij het hek, terwijl een woedende hond ertegen opsprong. Geen reactie. Bij herhaald bellen evenmin. Juist op dat moment kwam een man op een fiets langs die me in zo'n net Duits aansprak, dat ik vermoedde eerder met een Hongaarssprekende Duitser te doen te hebben dan met een Duitssprekende Hongaar. Hij wees op een telefoonnummer op de gevel en belde dat voor mij. Er volgde een gesprek in het Hongaars en toen dat afgelopen was, zei hij dat er binnen tien minuten iemand zou komen. Het was lekker weer en tegenover het appartementencomplex lagen boomstammetjes. Daar ging ik maar even op zitten. De overbuurvrouw kwam naar me toe met koude citroenlimonade. Inderdaad kwam er binnen de tien minuten een auto aanrijden. Er stapte een vriendelijke vrouw uit, die een paar woorden Duits sprak. Ik kreeg sleutels en mij werd mijn appartement getoond. Het zag er keurig uit, compleet met een eetkeuken. Toen verdween ze weer. Ik was de enige gast in het hele complex. Was ik even blij dat ik die dag een beetje bijtijds was aangekomen! Na me wat te hebben opgefrist, ben ik het dorp ingegaan. Er was een driesterrenhotel vlakbij, maar dat was helaas gesloten. Of dat was omdat het seizoen voorbij was, of dat het definitief gesloten was, weet ik niet. Wel was zeker dat ik daar die avond niet kon gaan eten, zoals ik van plan was. Het dichtstbijzijnde restaurant bleek het restaurant te zijn, waar ik 's middags had geluncht. Dat was geen optie. De terugweg in het donker over die veldweg was niet te doen. Er was wel een kroeg waar je een biertje kon drinken. Dat was tenminste nog iets. Verder moest ik het dan maar hebben van de goede herinneringen aan mijn middagmaal en van mijn noodrantsoen. Daar heb je dat immers voor! Leuk is natuurlijk anders. 's Nachts regende en onweerde het wat. 's Morgens spetterde het nog wat na. De weersverwachting voor die dag was echter goed. Ook ontbeten op mijn noodrantsoen en vroeg op pad gegaan. Ik wist immers niet hoeveel tijd het zou kosten om de grens over te gaan, en tot Sombor, de stad in Servië waar ik wilde overnachten, was het 37 kilometer. In Dávod waren de winkels nog dicht, maar in het volgende dorp, drie kilometer voor de grens, ben ik richting centrum gegaan, en vond ik al gauw een winkeltje. Een zoet maanzaadrolletje, wat salami en chocolademelk vulden zo mijn wat karige ontbijt aan. Misschien een rare combinatie, maar ik kon er goed op lopen. Zo vlak voor de grens begonnen verschillende talen gangbaar te worden. In het dorp waren de straatnamen ook in het Servisch weergegeven, zelfs keurig in cyrillisch schrift! De grens kwam in zicht en er kwamen juist wat auto's door. Druk was het niet. De Hongaarse grensbewaakster kwam uit een gebouwtje en wees me aan bij welk hokje ik moest zijn. Even paspoort laten zien en klaar was Kees. Het Hongaarse hek met prikkeldraad en daarvoor een aangeharkte kale strook was goed waarneembaar en kwam niet prettig over. Honderd meter verder stond een Servische grensbewaker al te gebaren bij welk hokje ik moest zijn. Hij was reuze vriendelijk, geïnteresseerd in mijn reisdoel en onder de indruk van de hele onderneming. We hebben nog even staan praten, want veel was er niet te doen. Een stempel in mijn paspoort en toen Servië in. Het zevende en laatste land dat ik op mijn pelgrimage zou aandoen. Het eerste dorp was klein en onderscheidde zich qua structuur niet van de Hongaarse dorpen voor de grens, en van de Servische die voorlopig zouden volgen. Lintbebouwing met een voetpad langs de huizen, wat bossages en bloemperken tussen het voetpad en de rijweg. Dit
24
deel van Servië is onder keizerin Maria Theresia op de Turken veroverd. De dorpen die toen werden gebouwd waren nationaal van karakter. Bovendien hadden deze mensen dezelfde godsdienst. Zo waren er o.a. Servische, Hongaarse, Slowaakse en Duitse dorpen. De Duitse dorpen hebben om begrijpelijke reden na de Tweede Wereldoorlog hun Duitse karakter verloren, maar de overige zijn, generaties later, nog steeds als zodanig herkenbaar. De grootste kerk is die van de oorspronkelijke bewoners en de straatnaambordjes zijn ook nog steeds niet alleen in het Servisch, maar ook in de taal van de oorspronkelijke bewoners. In het tweede, wat grotere dorp heb ik iemand gevraagd of er een geldautomaat was. Helaas was die er niet. Wel in het volgende dorp, Bezdan, zes kilometer verder. Even later, nog in hetzelfde dorp, kwam ik langs een terrasje waar wat mannen koffie en / of šljivovica zaten te drinken. Ze riepen me. Ik besloot naar hen toe te gaan. De serveerster vertelde ik dat ik heel graag koffie zou willen, maar nog geen Servisch geld had. Mocht ik met euro's of forinten betalen? Ze gebaarde me plaats te nemen. De mannen vroegen naar het doel en de aard van mijn reis. Ze vonden het erg interessant wat ik aan het doen was. De koffie, echte Griekse, Turkse, hier Servische, was heerlijk. Toen ik de serveerster vroeg wat voor geld ze wilde hebben, zei ze dat het zo goed was. Dit was tekenend voor de rest van de pelgrimage. Ik had al geen klagen gehad over de manier waarop ik bejegend was, maar Servië slaat alles. Sommige automobilisten die stopten smeekten me in te stappen, en ik heb nog niet de helft van mijn consumpties hoeven te betalen. In Bezdan was er inderdaad. een geldautomaat en ik kreeg er een vracht aan bankbiljetten uit. Tien dinar, acht cent, is al een bankbiljet! Na de lunch, toen ik Bezdan bijna verlaten had, kwam ik langs een garagebedrijf annex restaurant, ΔιονιΣ, geheten. Tot Sombor, het einddoel van die dag was het nog een eind. Dorpen tussendoor zouden er niet zijn. Mede geïntrigeerd door de combinatie, besloot ik er een biertje te gaan drinken. Toen ik binnenkwam wist ik niet wat ik zag. Het leek wel een Tito museum. Allerlei statieportretten, plastieken, foto's van de ex‐ president van Joegoslavië. Hoe kon dit nu in Servië, waar de monarchie weer zo'n beetje in de steigers staat? Ik sprak mijn verwondering hierover uit bij de baas. We raakten in gesprek en hij liet me een ander deel van zijn restaurant zien, een zaal met lange tafels, met aan het hoofdeinde tegen de muur ikonen van de H. Johannes de Doper en de H. Nikolaas. Dat had hij ook! Ik moest nog een biertje nemen en vertellen waar ik vandaan kwam. De twee serveersters mengden zich in het gesprek. Het werd heel gezellig. Ik heb toegegeven dat wat meer "eenheid en broederschap" ‐ de leuze van Tito's Joegoslavië ‐ Servië voor veel ellende gespaard zou hebben. Enfin, interessant allemaal, maar ik moest echt verder. Het werd al donker toen ik Sombor binnenkwam. De matige straatverlichting en de vele bomen maakten het zoeken naar een hotel er niet eenvoudiger op. Met hulp van wat voorbijgangers lukte het uiteraard wel. Ik kwam terecht in een goed restaurant, dat ook gastenkamers heeft. Prima gegeten en heerlijk geslapen. Dinsdagmorgen was het weer nog steeds goed. Ook nu stond een stevige wandeling op het programma. In een van de dorpjes onderweg werd ik bij een terrasje door een paar kerels geroepen. Ze waren benieuwd naar het doel van mijn reis. Ik vertelde dat ik naar Novo Hopovo op weg was, maar nu eigenlijk een gelegenheid zocht waar ik kon lunchen. Een van hen, een jongrman die het terrasje bleek te runnen, zei dat ik plaats moest nemen. Er was maar een eetgelegenheid in het dorp, ruim honderd meter terug. Als ik wist wat ik wilde hebben, dan zou hij dat telefonisch doorgeven en kwamen ze het brengen. Ondertussen konden wij dan nog wat
25
praten. Hij zou ook nog een vriend bellen, een leraar geschiedenis op de school vlakbij. Die sprak Russisch. Enfin, die verscheen na vijf minuten, begeleid door een zestal van zijn leerlingen uit de onderbouw, die kennelijk ook wel eens wilden zien wie hun dorp aandeed. Een oudere man, die ook aan het gesprek deelnam, verontschuldigde zich voor de gebeurtenissen in Srebrenica. We hebben het over veel dingen gehad. Ik mocht bij vertrek alleen het eten betalen. Twee dorpen verder, een Hongaars dorp, zocht ik een rustpunt. Ik vond een winkeltje, waar ze een stoel voor me neerzetten. Ik vertelde dat ik in Odžaci wilde overnachten, maar niet wist of daar een hotel o.i.d. was. Een jongeman die daar hielp, vertelde dat er vlak voor Odžaci een brug was. Bij die brug was een restaurant "de Groene Tuin". Daar hadden ze ook gastenkamers. Zijn peetoom leidde de zaak. Kijk, dat was een handige tip. Bij het verlaten van het dorp kwam ik langs een grote katholieke kerk met een heilige bron. Helaas was het hek dicht en kon ik niet bij die heilige bron komen. Wel heb ik er het Negende Uur kunnen bidden. De informatie van de jongeman was juist. Bij de brug was een restaurant en ze waren nog open ook. Er was ook nog een kamer vrij. Prima dus. Ik ging zitten en nog voor de "peetvader" mij de menukaart had kunnen overhandigen, riep een van de gasten hem toe: "Ik betaal het eten van de priester!" Je durft na zo'n ervaring bijna geen restaurant meer in te gaan. Enfin, heerlijk gegeten en lekker geslapen. Woensdagmorgen weer verder. De route leidde niet direct langs het mooiste deel van de pelgrimage: grotendeels verlaten velden, wat bossages, maar wel vlak. Het was eerst mistig, later werd het heiig. In Odžaci eerst mijn noodrantsoen aangevuld. Dat bleek niet direkt nodig, want in het dorp waar ik rond etenstijd was, was iets te eten. Vlak voor Bački Petrovac, een Slowaaks en evangelisch dorp, waar ik wilde overnachten, heb ik nog even bij een benzinestation gepauzeerd. De mensen daar konden me vertellen dat er in Bački Petrovac een hotel was, Aroma geheten, en waar ik dat zou kunnen vinden. De aanwijzingen klopten exact en zo had ik weer een goed onderdak gevonden. Donderdagmorgen was het zwaar bewolkt en de lucht zag er dreigend uit. Het woei hard, tegen het stormachtige aan, en ja, de wind zat tegen. In de luwte van een benzinestation wilde ik het Derde Uur bidden. Ik had mijn rugzak net neergezet toen de pompbediende kwam vragen wat ik wilde drinken. Ik heb geantwoord dat ik eerst ging bidden en dan zou binnenkomen. Ook hij was een en al interesse. Tegen lunchtijd bereikte ik het dorp Rumenka. Het begon te regenen. Aan een voorbijgangster vroeg ik waar een restaurant was waar ik kon lunchen. Ze wees me de weg. Het restaurant was niet opvallend, maar heb er heerlijk gegeten. De porties waren wel erg groot. We hadden er met drie man van kunnen eten. Toen ik de eigenaar vertelde dat ik naar Novo Hopovo onderweg was, toonde hij me een kalender van een agrarisch bedrijf in de buurt. Daarin stonden foto's van alle zestien kloosters in de Fruška Gora, dus ook van Novo Hopovo. Intussen was de regen opgehouden. Al gauw bereikte ik Novi Sad, mijn laatste pleisterplaats. Hier waren hotels te kust en te keur. Al gauw had ik onderdak gevonden. 's Avonds heb ik in een volkskroeg tegenover het hotel naar de voetbalwedstrijd Albanië ‐ Servië gekeken. Dank zij de aanwezige heethoofdige Serviërs was dat een bijzondere ervaring. De jukebox stond ook vol aan en er werd driftig gepaft. Het enthousiasme kende geen grenzen toen de Serviërs in blessuretijd de stand alsnog van 0‐0 op 2‐0 in hun voordeel wisten te krijgen. Onze orthodoxe broeders hebben dat stelletje struikrovers weer eens hun plaats gewezen! Vrijdag had ik nog maar negentien kilometer af te leggen tot Novo Hopovo. Ik had besloten het
26
rustig aan te doen. Ik zou Novi Sad verlaten via de brug over de Donau, die de NAVO in de jaren negentig nog heeft vernietigd. Aan de andere kant van de rivier zou ik lunchen en dan de heuvels intrekken voor de laatste tien kilometer. Toen ik op punt van vertrek stond kwam er een mailtje van het Aartsbisdom binnen. Op 11 november zou een pastorale vergadering in Parijs worden belegd. De dag daarvoor zou de Aartsbisschop zijn naamdag vieren. Ook dan zou er een Liturgie zijn, gevolgd door een receptie. De dekens werd gevraagd te verifiëren of de gehele geestelijkheid van hun dekenaat deze uitnodiging had ontvangen. Dat betekende een extra uurtje werk: mailtje doorsturen, retourtje Parijs plus hotel boeken. Enfin, de laatste dag had een mooie, afwisselende route. Eerst de stad uit, toen de Donau over en verder via een oeverbos, dat overging in een park. In het plaatsje waarin ik vervolgens kwam vond ik een visrestaurant met uitzicht op de Donau. Ik koos er tolstolobik, een vis die ik voor het laatst met mijn ruige Russische vrienden in Wolgograd had gegeten. Heerlijk! Daarna ging het via een prachtige groene vallei met hier en daar een huisje omhoog. Eerst geleidelijk, maar daarna steiler tot wel 8 %. De weg was druk, veel vrachtverkeer. Op ruim 400 meter hoogte was de top bereikt. Ik bereikte het klooster net toen de klokken begonnen te luiden voor de Vespers. Ik ging de kerk binnen, een traditioneel gebouwde kruisvormige kerk met een koepel, van binnen helemaal beschilderd met fresco's. Na de Ikoon begroet te hebben, zag ik links de schrijn met de relieken van de H. Theodoor Tiron. Het was een ontroerend moment het doel van mijn pelgrimage te zien. Ik ging erheen, knielde neer en vereerde de relieken van mijn naamheilige. Tijdens de dienst kwam een van de monniken naar me toe en bracht me naar de altaarruimte. Ik kreeg er een stoel aangewezen. Na de dienst maakte ik met een aantal van hen kennis, en werd ik naar mijn kamer in het hoofdgebouw gebracht. Daarna gingen we naar de keuken, waar ik wat te eten kreeg. Ze hadden me duidelijk verwacht. Zaterdagmorgen begonnen de diensten om zes uur. Eerst de Metten, dan de Liturgie. Er zijn vijf monniken in het klooster. Een van hen, vader Teodor, celebreerde. Ik merkte dat er op het altaar geen zevenarmige kandelaar stond. In plaats daarvan waren er twee enkelvoudige kandelaars. Daartussen stond een groot evangelieboek. Alleen vader Teodor ontving de Communie. Na de diensten was er koffie. Gegeten wordt er in het klooster tweemaal per dag: om 10.30 en om 16.30 uur. Da's wel even wennen. Vrijwel direct daarna begon de stroom bezoekers op gang te komen. Er verschenen vier bussen tegelijk. De hele dag zijn er bezoekers, soms wat meer, soms wat minder. Mensen komen er hun kind laren dopen, stelletjes komen er trouwen. Het klooster heeft geen internetverbinding. Eigenlijk wilde ik de zaterdagse krant ophalen. Ik besloot op zoek te gaan naar een café in de buurt. In Servië hebben die vrijwel altijd gratis internet. Het was even zoeken, maar ik vond een wijnhuis. Toen ik binnenkwam zag ik dat dit een heel chique restaurant was. Het zat goed vol. Ik was ook rond etenstijd. Bij de receptie stond een bank. Ik vroeg of ik daar misschien plaats mocht nemen en een biertje drinken. Dat mocht. Ik kon de krant er snel ophalen. Tot mijn afgrijzen kwam de ober met een flesje Heineken aanzetten. In het buitenland smaakt dat even beroerd... Enfin, niets laten merken. Het ging immers eigenlijk om de krant. Toen ik wilde afrekenen, werd dat afgewimpeld. Het was goed zo, werd er gezegd. Gisteravond na de Vigilie vroeg Archimandriet Pavle me of ik vandaag de Liturgie mee wilde celebreren. Wat fijn! Dat vond ik uiteraard een grote vreugde. Vanmorgen om negen uur hebben we de Liturgie gevierd. De Uren werden niet gebeden. Het was een bijzonder feestelijke gebeurtenis voor me. De schrijn van de H. Theodoor Tiron werd
27
geopend. Er waren ook zo'n veertig mensen van buiten voor de Liturgie gekomen. Mannen en vrouwen stonden apart. Tot mijn verbazing waren de mannen in de meerderheid en was de groep oude mannen veel kleiner dan die van de jongere. Na de Liturgie werden de relieken van de H. Theodoor vereerd. Er lag plexiglas over de relieken. Bij de met een aër bedekte schedel was een uitsparing gemaakt, zodat je de bedekte schedel met een kus kon vereren. Direct na de Liturgie kwam er een grote groep middelbare scholieren uit Banja Luka. Ze gedroegen zich keurig en wisten kennelijk goed waar ze zich bevonden. Met een aantal kerkgangers werd koffie en šlivovica gedronken. De monniken onderhielden zich vriendelijk en ontspannen met de aanwezigen. Daarna was de maaltijd. Er was nu ook vis en wijn aanwezig. Zojuist heb ik, net als gisteren, bij de relieken van de H. Theodoor Tiron voor een groot aantal mensen, o.a. voor u allen, gebeden. Morgen wil ik dat nogmaals doen. Dinsdag wil ik vertrekken naar Boedapest. Ik hoop dan woensdagmorgen in de Russisch‐Orthodoxe kathedraal de Liturgie van Pokrov mee te kunnen vieren. Na aankomst van matuška gaan we voor een paar dagen naar Belgrado. Vandaar hopen we nog samen op één dag heen en weer te reizen naar Novo Hopovo. Het makkelijkste zou zijn om deel te nemen aan een georganiseerde excursie, maar ik heb geen idee of dat gaat lukken. Ik ben dankbaar voor deze pelgrimage die me veel vreugde heeft gegeven, voor het hier mogen zijn en hier mogen bidden. Ik verheug me echter na zo'n lange tijd op het weerzien met u allen. Tot binnenkort! Gods zegen en hartelijke groet,
28