Techniek, Onderzoek & Projecten Onderzoek & Advies
Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman" Onderbouwing peilafweging KNSF-terrein
Datum
29 juni 2015
Korte Ouderkerkerdijk 7 Amsterdam Postbus 94370 1090 GJ Amsterdam T 0900 93 94 F 020 608 39 00 KvK 41216593
www.waternet.nl
29 juni 2015
Waternet is de gemeenschappelijke organisatie van Waterschap Amstel, Gooi en Vecht en de gemeente Amsterdam
Colofon
Opdrachtgever Sector
Klant, Markt & Relaties
Afdeling
Planadvies & Vergunningen
Projectleider
Marco van Vemden
Projectnummer Opdrachtnemer Sector
Techniek, Onderzoek & Projecten
Afdeling
Onderzoek & Advies
Projectleider
Jan Willem Voort
Kwaliteitsborger
Tim Pelsma
Projectnummer Rapport Rapporteur
Jan Willem Voort
Versie
3
Rapportnummer
15.045136
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
3/40
Inhoud
1
Samenvatting en slotadvies
5
2
Inleiding
9
3
Huidige situatie
10
3.1
Huidig functioneren
11
3.1.1
Waterpeilen
11
3.1.2
Aan- en afvoerroute
11
3.2
Waterkwaliteit
12
3.3
Waterbalans
13
3.3.1
Aannamen
14
3.3.2
Metingen
14
3.3.3
IJking op maalstaten
14
3.3.4
IJking op chloride
15
3.4
Grondwaterregime
16
3.5
Maaivelddaling
17
4
Ontwikkeling “De Krijgsman”
18
4.1
Effecten op de waterbalans
18
4.2
Effecten op het grondwaterregime
19
4.3
Effecten op de omgeving
19
5
GGOR-analyse
21
5.1
Hydraulisch functioneren
21
5.2
Wateroverlast
22
5.3
Waterkwaliteit
23
5.4
Ecologie
24
5.5
Maaivelddaling
26
5.6
Vaarwegen
27
5.7
Conclusie GGOR-varianten
27
6
Slotadvies
29
7
Bibliografie
30
Bijlage 1 – Berekening peilstijgingen
31
Bijlage 2
Notitie ecologische effecten (H. Coops, Scirpus Ecologisch Advies)
38
Bijlage 3
Karakteristieke boomsoorten op volgorde van vochttolerantie (Valladares, 2006)
Bijlage 4
39
Onderzoek waterbodem en veen in verband met peilverlaging KNSFterrein te Muiden (B-Ware, Rapportnummer 2015.05)
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
40
4/40
1
Samenvatting en slotadvies Deze rapportage bevat een technische onderbouwing voor de peilafweging van het ontwikkelingsplan van het KNSF-terrein “De Krijgsman” opgesteld. Een aantal varianten is bestudeerd en beoordeeld op de effecten, om een Gewenst Grond- en Oppervlaktewaterregime (GGOR) te kunnen bepalen. Hierbij is gekeken naar de volgende deelaspecten: waterkwaliteit effecten op de terrestrische ecologie wateroverlast bodemdaling ophogingen (grondverzet) vaarmogelijkheden. In het overleg tussen Waternet, KNSF Vastgoed en de gemeente Muiden is besloten de volgende varianten tegen het licht te houden: a) optimaal peil voor het kleigebied (huidig praktijkpeil: -1,48 m NAP)1 b) optimaal peil voor het veengebied (huidig praktijkpeil: circa -1,25 m NAP) c) tussenvariant met lager peil dan in het veengebied, maar hoger dan in het kleigebied (-1,32 m NAP) d) peil van -1,48 m NAP met een peilopzet in de braken (-1,25 m NAP). Het uitgangspunt voor deze studie is dat er een uitdrukkelijke wens bestaat om de huidige peilgebieden samen te voegen tot één peilgebied met een vast peil. Daarnaast is er vanuit de gemeente een wens om de bestaande groenstructuur rondom de braken en de bomen in het kleigebied te behouden, waar in de huidige situatie een lager peil is ingesteld. Waterkwaliteit Gedurende het proces heeft B-Ware onderzoek gedaan naar de eigenschappen van de onderwaterbodem en de veenbodems. Dit heeft belangrijke inzichten opgeleverd over de effecten van een peilverlaging op de waterkwaliteit in het veengebied. De belangrijkste conclusie is dat bij een peilverlaging verzuring zal optreden door verhoogde zwavelgehalten in de diepere bodemlagen, waardoor bij 20 cm peilverlaging mogelijk al aanzienlijke hoeveelheden sulfaat kunnen vrijkomen (BWare, 2015). Volgens figuur 5 uit dit rapport kan dit oplopen tot maximaal enkele duizenden kilogrammen sulfaat per hectare, waarbij vooral de diepere bodemlagen veel sulfaat kunnen naleveren bij een peilverlaging. Deze hoeveelheden zijn veel groter dan de hoeveelheid die als gevolg van inklinking kan vrijkomen uit poriewater, waarvoor maximaal 53 kg/ha wordt berekend. Het vrijkomen van sulfaat is vooral nadelig voor de waterkwaliteit in het gebied, omdat hierdoor ook fosfaat wordt gemobiliseerd. Daarnaast is vastgesteld dat de vaste onderwaterbodem relatief meer fosfaat bevat dan de baggerlaag. Afdekken met zand na baggeren zal als mitigerende maatregel een positief effect hebben op de waterkwaliteit.
1
Het peil wordt geregeld door een vijzelgemaal op het KNSF-terrein. De hoogte van dit peil werd gemeten door Arcadis.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
5/40
Effecten op de terrestrische ecologie Voor de kwalitatieve beoordeling van de effecten op de ecologie zijn de volgende onderdelen geïdentificeerd: het broekbos met els, berk en es, dat het grootste deel van het veengebied omvat de karakteristieke boomgroepen, zoals de laanbomen in het gebied twee wielen aan de noordzijde sloten in het veengebied (voor zover ze niet liggen in het op te hogen gebied). Voor de vier varianten worden de volgende effecten voorzien op het gebied van de waterkwaliteit en ecologie: Oppervlaktewater
Ecologie
Variant a: -1,48 m NAP
Toename van de nutriëntenbelasting (veengebied)
Ontwikkeling ruigtevegetaties (brandnetel), behoud van laanbomen
Variant b: -1,25 m NAP
Geen verslechtering waterkwaliteit
Boomsterfte langs de randen van ophogingen
Variant c: -1,32 m NAP
Lichte toename van de nutriëntenbelasting (veengebied)
Mogelijk boomsterfte langs ophogingen
Variant d: peilopzet braken
Toename van de nutriëntenbelasting, met uitzondering van het gebied rond de braken
Ontwikkeling ruigtevegetaties in het uiterst westelijk deel; behoud van laanbomen
Wateroverlast Omdat een nieuw watersysteem wordt aangelegd zijn wateroverlastberekeningen onzeker. Kalibratie van het model kan niet plaatsvinden, omdat geen historische dataset aanwezig is. Op basis van de aangeleverde oppervlaktesoorten (Tabel 5.2: Oppervlaktesoorten) zijn peilstijgingen berekend voor de volgende vier scenario’s2: Tabel 1-1 Berekende peilstijgingen (voor Gumbel grafieken, zie Bijlage 1) Variant a: Peil -1,40 m NAP b: Peil -1,20 m NAP c: Peil -1,30 m NAP d: Peil -1,40 m NAP Peilopzet braken (-1,15 m NAP)
Huidig [ m NAP] -1,18 -1,02 -1,10 -1,18 (polder) -1,04 (braken)
Peilstijging [cm] 22 18 20 22 (polder) 11 (braken)
W+ [ m NAP] -1,17 -1,00 -1,09 -1,15 (polder) -1,03 (braken)
Peilstijging [cm] 23 20 21 25 (polder) 12 (braken)
De maximale peilstijgingen blijven beperkt, waarbij geen risico bestaat op inundatie van het opgehoogde maaiveld. Wel kunnen de bestaande te behouden groenstructuren kortdurend inunderen bij extreme buien, maar niet vaker dan in de huidige situatie het geval zal zijn. Bodemdaling 2
De uitgangspeilen in de berekeningen zijn weliswaar hoger dan in de gekozen varianten, maar de resultaten zijn ook in deze worst-case benadering nog positief (beperkte peilstijgingen).
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
6/40
Het is aannemelijk dat de veenbodem bij een peilverlaging relatief snel zal inklinken. Enerzijds is het vochtgehalte van de bovengrond erg hoog; de metingen door B-ware liggen rond 80%. Anderzijds is door B-Ware geconstateerd dat bij de grote braak een drijftil kan zijn gevormd, die naar verwachting zal meebewegen met het waterpeil. Dit fenomeen kan in dit gebied op meer plaatsen voorkomen. Een peilverlaging zal in het veengebied dus niet overal leiden tot een grotere drooglegging. Ophogingen en grondverzet Volgens de huidige inrichting wordt in de op te hogen gebieden uitgegaan van een maaiveld op -0,40 m NAP, uitgaande van een peil van -1,40 m NAP. Indien een hoger peil wordt ingesteld, zal navenant meer zand moeten worden aangevoerd. De effecten op kosten en restzettingen zijn niet meegenomen in dit onderzoek. Wel is gekeken naar de effecten op de randen van de ophogingsgebieden. De verwachting is dat deze zullen meedalen en mogelijk tijdelijk zullen vernatten door verdringingswater, maar volgens de zettingsberekeningen blijft de invloed beperkt tot circa 3 meter vanaf de teen van de ophogingen (Advies bestaand groen, september 2014). Vaarmogelijkheden Om de polderwateren bevaarbaar te houden is een minimale diepte noodzakelijk. Om boten met 0,80 meter diepgang te faciliteren is een minimale diepte van 1,10 meter wenselijk. De aanlegdiepte zou in deze polder dan ongeveer 1,50 meter moeten zijn. Bij een peil van -1,48 m NAP is de bodemhoogte van de watergangen dan -2,98 m NAP. Vooral in de zuidoostelijke watergang die door het te behouden bos loopt, zal dit moeilijk te realiseren zijn, omdat de watergang hier relatief smal is. Slotadvies In het toekomstperspectief, waarbij een aantrekkelijk (groen) woongebied met een kwalitatief goed watersysteem wordt gerealiseerd, zou in dit gebied terughoudend moeten worden omgegaan met een al te sterke peilverlaging. Voor alle varianten die in deze notitie zijn beschouwd, geldt dat tussen het faciliteren van het watersysteem in het kleigebied en de terrestrische doelen in het kleigebied een spagaat ontstaat : niet voor niets is dit gebied in de huidige situatie opgedeeld in twee hoofdpeilgebieden. Bij het gelijktrekken van het peil moet dan ook een afweging worden gemaakt, waarbij zo nodig mitigerende maatregelen kunnen worden genomen. Bij een peilverlaging naar -1,48 m NAP zullen in het veengebied verzurende en vermestende effecten optreden. De mate waarin dat gebeurt is onzeker. Het onderzoek van B-Ware geeft een indicatie, maar het aantal meetlocaties in dit onderzoek is beperkt. Daarnaast bestaat het bostype rondom de braken uit elzenbroekbos, waarbij zeer natte omstandigheden passen. Om deze redenen wordt geadviseerd om een hoger peil te hanteren als uitgangspunt voor het ontwikkelingsplan. De variant waarbij het peil in de braken wordt opgezet tot -1,25 m NAP bij een peil van -1,48 m NAP in het hoofdsysteem is hydrologisch gezien lastig, doordat het water via de opgehoogde percelen (zand) en de ondergrond zal wegtrekken naar
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
7/40
de omgeving. Daarnaast zullen de bomen in dit gebied in droge perioden veel water verdampen, waardoor watersuppletie nodig is. Als die suppletie zonder voorbehandeling of defosfatering vanuit het hoofdwatersysteem plaatsvindt, zal dit leiden tot ongewenste aanvoer van nutriënten en een verslechtering van de waterkwaliteit in dit gebied. Een mitigerende maatregel om deze aanvoer te beperken kan bestaan uit de toepassing van een kwelscherm om horizontale kortsluitstromen te voorkómen. Een peil van -1,25 m NAP kan leiden tot boomsterfte in het kleigebied. Daarbij zijn de zomerlinde, de beuk en de esdoorn soorten met de laagste vochttolerantie; zie ook bijlage 3 (Valladares, 2006). Aangezien het praktijkpeil (-1,48 m NAP) 10 centimeter lager is dan het vigerende peil volgens peilbesluit (-1,38 m NAP), zou een peilverhoging van bijna 25 centimeter in dit gebied tot boomsterfte kunnen leiden. Als mitigerende maatregel zou lokaal een onderbemaling kunnen worden aangelegd. Gecombineerd met een plan om vochtgevoelige boomsoorten geleidelijk te vervangen door meer resistente soorten, zou deze onderbemaling tijdelijk (circa 10 jaar) operationeel kunnen zijn.
Resumerend zou een peilverlaging in het veengebied tot -1,32 m NAP (7 cm lager dan het huidige praktijkpeil, variant c 3) en een peilopzet van de braken in natte perioden een mogelijkheid betekenen om de gewenste vaarwegbelangen te verenigen met een duurzaam, aaneengesloten watersysteem.
3
Het peil van -1,32 m NAP is iets lager dan de variant waarbij de belangen voor het bos in het kleigebied iets zwaarder zijn gewogen. Voor het bos rond de braken wordt in ruil hiervoor de peilopzet uit variant d meegenomen.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
8/40
2
Inleiding De Noord– of Rietpolder is een bebost gebied ten westen van Muiden. Deze polder was ruim drie eeuwen in gebruik als kruitfabriek. In 2013 hebben de gemeente en KNSF Vastgoed een gezamenlijk document opgesteld, het Ambitiedocument, dat als uitgangspunt dient voor het opstellen van het bestemmingsplan. Afbeelding 2-1 Topografische militaire kaart uit 1912 (kadaster)
In het plan voor de toekomstige ontwikkelingen wordt rekening gehouden met het behoud van delen met bestaand bos of boomgroepen, inclusief de ondergroei, voornamelijk rond de braken uit 1598 (Kromme Wade) en 1702 (Grote Inbraak). Andere delen van het terrein worden opgehoogd. De ontwikkeling van het KNSF-terrein vormt de aanleiding voor deze GGOR studie. Volgens de bouwplannen is een lager peil gewenst dan het huidige peil. De bestaande bosstructuren, die in het nieuwe plan deels behouden blijven, vormen echter een belangrijke randvoorwaarde vanwege mogelijke effecten op de bomen en de terrestrische natuur. Ook de effecten van de af- en uitspoeling van nutriënten vanuit de niet op te hogen terreindelen op de waterkwaliteit zijn mede bepalend voor de keuze van de peilen. In dit rapport wordt een voorzet opgesteld voor de peilafweging van de ontwikkelingsplannen, waarbij een aantal varianten wordt beoordeeld op de effecten op het gebied. Vooral de ecologische effecten in de te behouden delen van het bos en de ontwikkeling van de waterkwaliteit zijn daarbij belangrijke stuurfactoren voor de uiteindelijke keuze van de peilen. Opbouw van deze notitie Hoofdstuk 3 gaat in op de huidige situatie. Daarna worden de ontwikkelingen beknopt beschreven in hoofdstuk 4. Vervolgens wordt in hoofdstuk 5 ingegaan op de peilscenario’s en de effecten. In het laatste hoofdstuk worden deze effecten afgewogen en wordt richting gegeven aan de optimale keuze van de peilen.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
9/40
3
Huidige situatie Het terrein van de voormalige kruitfabriek De Krijgsman is een ontoegankelijk gebied ten westen van Muiden, waar tot 2004 een springstoffenfabriek heeft gestaan. Het terrein moet worden gesaneerd vanwege de restanten explosief materiaal, die vooral verspreid liggen in het oostelijke deel. Op sommige plaatsen is de bodem nog verontreinigd met ftalaten en het grondwater met di-ethylether. In 2004 zijn alle gebouwen op het terrein gesloopt. Het terrein is sterk verruigd en op veel plaatsen woekeren bramen en brandnetels als ondergroei. Desondanks zijn in het gebied ook mooie en waardevolle delen te vinden. Afbeelding 3-1 Luchtfoto huidige situatie met de waterlopen
Ecologie Bijlage 2 bevat een uitgebreide ecologische beschrijving van het gebied en van de mogelijke ecologische effecten. In de huidige situatie zijn verschillende bostypen aanwezig: Elzenbos met verspreid essen en berken: centrale deel van het veengebied. Ondergroei grotendeels braamruigte en plaatselijk brandnetelruigte en zeggevegetatie. Enkele percelen met voornamelijk essen. Een perceel met essen en esdoorns. Bos van wilgen en elzen: noordrand langs de dijk. Dit type bos komt algemeen voor op veen- en kleibodems met een hoge grondwaterstand. In de huidige situatie wordt het (grondwater-/oppervlaktewater-)peil sterk beïnvloed door een suboptimale af- en aanvoer van water. In sommige delen van het veengebied loopt het peil 's winters op tot plas-dras of maaiveld, of mogelijk nog hoger (circa NAP -1,00). De grondwaterpeilbuizen in het bos laten zien dat het gemiddelde peil van het grondwater op -1,05 à -1,15 m NAP ligt.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
10/40
3.1 3.1.1
Huidig functioneren Waterpeilen Het plangebied bestaat volgens het huidige peilbesluit uit vier grotere peilgebieden (13-2 t/m 13-5) en een klein peilvakje (13-6), dat als een hoogwatervoorziening kan worden beschouwd. Peilgebied 13-5 wordt in het noordwesten bemalen door een vijzelgemaal en watert af op peilgebied 13-4. Dit peilgebied watert af op de Muidertrekvaart via het gemaal Kruitpad 38. De peilgebieden 13-2 en 13-3 worden bemalen door gemaal Kruitpad 68, dat loost op de Muidertrekvaart. Gebied 13-3 loost op gebied PG 13-2, maar er loopt ook een afvoerroute vanuit PG 13-4 via twee gestuwde kunstwerken (raketten). Deze kunnen enigszins lekkage vertonen. Ook vanuit de sluiskolk is nog een inlaatvoorziening naar PG 13-2 om de watergang te kunnen doorspoelen. Figuur 3-1 Watersysteemkaart
3.1.2
Aan- en afvoerroute Op 9 februari 2015 zijn EGV-metingen uitgevoerd in het gebied om de waterstroming te kunnen volgen en eventuele sporen van kwel te kunnen vaststellen. Daaruit blijkt dat een duidelijke zoutgradiënt meetbaar is, waarbij de sluislek zorgt voor een toevoer van boezemwater met een hoger zoutgehalte. De grote braak (oost) ligt goed geïsoleerd en bevat zoet water, mede door de vele regen in de afgelopen periode. In januari viel als maandsom 116 mm neerslag (normaal 70 mm). Het poldergemaal Kruitpad 38 (ten oosten van de Kruitfabriek) trekt de sluislek samen met de aanvoer uit het oosten, dat via het vijzelgemaal langs de dijk wordt opgevoerd (gemaal nr. 57), rechtsom door de buitenste watergangen in peilgebied 13-4. Hierdoor wordt dit hele systeem belast met de meegevoerde stoffen, met uitzondering van de beter geïsoleerd liggende braken en het centrale deel. Een verplaatsing van het poldergemaal naar het westen, ter hoogte van de sluis, kan dus een goede waterkwaliteitsverbetering betekenen, waarbij het wateroverschot uit de polder vooral langs de dijk in westelijke richting gaat stromen. Het hele gebied wordt daardoor niet langer doorspoeld en minder belast met chloride en nutriënten.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
11/40
Afbeelding 3-2 EGV-metingen 9 februari 2015 (eenheid: microSiemens per cm)
3.2
Waterkwaliteit De metingen bij het gemaal tonen aan dat het water uit de polder zoeter is dan het water uit omringende polders in dit gebied. De geleidbaarheidsmetingen (EGV) en de chloridegehalten zijn zowel in de zomer als in de winter laag. Pieken zoals in de Noordpolder beoosten Muiden komen in dit gebied niet voor. Dit bevestigt de hypothese dat in het gebied vrijwel geen (zoutere) verticale kwel uit diepere bodemlagen voorkomt. De EGV-waarden van het grondwater op 15 tot 30 meter diepte liggen rond 5000 [uS cm-1] (zie Tabel 3-1). Er kan wel sprake zijn van de invloed van dijkse kwel vanuit het Markermeer. De chlorideconcentraties en EGVwaarden in het Markermeer zijn vergelijkbaar met die in de polder. De chlorideconcentratie in het Markermeer bedraagt ongeveer 120 mg/l en de EGVwaarden liggen tussen 700 en 800 [microS cm-1]4. Tabel 3-1 Grondwaterkwaliteit (DINO) NITG
Jaar 1983
Monsterdiepte [cm] 2240
EGV [uS/cm] 4750
Cl[mg/l] 1450
B25H0250 B25H0250 B25H0244
1983
2740
8460
2830
1981
1560
1670
380
B25H0244
1981
2360
5820
1760
B25H0099
1994
1150
4701
1373
B25H0099
1980
1150
4590
1300
B25H0099
1959
1150
4000
1450
4
Metingen Markermeer midden (zwaartepunt Markermeer), zie http://live.waterbase.nl
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
12/40
Figuur 3-2 Gemeten chloridegehalten en EGV-waarden bij poldergemalen (NRW001 = Noorder- of Rietpolder), overige meetpunten: Bloemendalerpolder Noord, Noordpolder beoosten Muiden, Nieuwe Keverdijkse Polder en Zuidpolder beoosten Muiden
3.3
Waterbalans De waterbalans geeft informatie over het functioneren van het watersysteem en wordt gebruikt voor het opstellen van een stoffenbalans. Het gemaal Kruitpad 38 wordt door Waternet geregistreerd. Uit de maalstaten tot 2014 bleek dat dit gemaal in de zomer weinig draait. Bij navraag gaf de watersysteembeheerder aan dat tot 2004 sprake was van een relatief groot lekverlies. Vóór die tijd stroomde veel water via lekkende kunstwerken (verrotte raketten) van peilgebied 13-4 (bemalen door Kruitpad 38) naar peilgebied 13-3 (Kruitfabriekterrein) en werd vervolgens via het gemaal Kruitpad 68 uitgeslagen op de boezem. Deze waterstroom wordt niet door Waternet geregistreerd. Klaarblijkelijk is ook de stroomvoorziening van dit gemaal geregeld via KNSF en wordt dit niet apart geregistreerd.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
13/40
3.3.1
Aannamen Voor de waterbalans zijn de volgende aannamen gedaan: De lekverliezen tot 2014 zijn ingeschat door een afstroming via een onderlaat:
𝑄 = 0,6 ∗ 𝐴 ∗ √2𝑔∆ℎ
(submerged flow)
Q: debiet in [m3 s-1] A: oppervlak lek in [m2] g: zwaartekrachtversnelling (9,81 [m s-2]) h: niveauverschil over de lekopening. Op basis van de fit na 2014 is het oppervlak van de lekopening geschat op 0,015 m2 tot 2007 en 0,01 m2 van 2007 tot april 2014. Met deze aanname kon een redelijk sluitende waterbalans worden gemaakt. Voor de stoffenbalans zijn de volgende waarden gebruikt: Tabel 3-2 Balansposten met aangenomen fosfaat- en chloridegehalten Balanspost
P-totaal
P (incr)
neerslag
0,00
0,0
6
kwel
0,20
0,2
1500
verhard
0,10
2,0
10
uitspoeling
0,60
0,6
50
afstroming
0,60
0,6
30
0,20
0,2
120
0,20
0,2
120
dijkse kwel en sluislek
Zomer
700
inlaat peilbeheer
3.3.2
Winter
700
Chloridegehalte
Metingen Voor de nalevering vanuit de bodem en de waterbodem zijn metingen uitgevoerd door B-Ware. De landbodems kunnen bij peilverlagingen vooral sulfaat mobiliseren, maar bevatten relatief weinig fosfaat. De vaste onderwaterbodems bevatten juist veel fosfaat, dat na baggeren kan uitwisselen met de waterkolom. Bij peilverlaging kan een combinatie van hoge SO4-gehalten en een hoge P-concentratie in de waterbodem leiden tot interne eutrofiëring van het watersysteem. Naar schatting gaat het bij de gewenste 20 cm peilverlaging al om enkele duizenden kilogrammen sulfaat per hectare (B-Ware, 2015). De sulfaatbelastingen door inklinking zijn relatief laag. Een volledige rapportage van de verwachte effecten wordt beschreven in bijlage 4.
3.3.3
IJking op maalstaten De ijking op de maalstaten is uitgevoerd over de periode na april 2014. Daarbij is gebleken dat de maalstaten van de zomermaanden onbetrouwbaar zijn. Waarschijnlijk is door baggerwerkzaamheden in de aanvoertocht naar het gemaal een grote hoeveelheid water uit het gebied toegestroomd, waardoor het gemaal veel vaker heeft gedraaid dan mag worden verwacht op basis van de gevallen neerslaghoeveelheden.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
14/40
Figuur 3-3 Berekende aflaat (blauwe lijn), gemeten afvoer gemaal Kruitpad 38 (geel) en berekend lekverlies via gemaal Kruitpad 68 (oranje)
Afvoerpiek door baggeren
3.3.4
IJking op chloride Met de aannamenuit Tabel 3-2 kan bij het gemaal het volgende chloridepatroon worden gesimuleerd. De zwarte punten geven de metingen bij gemaal Kruitpad 38 weer (meetpuntcode NRW001). Figuur 3-4 Fractieverdeling en chloride (metingen en berekende concentraties)
Figuur 3-5 Berekende aan-en afvoer van fosfaat via de gemalen (som van gemeten en berekende afvoeren, vermenigvuldigd met gemeten P-gehalten bij het gemaal Kruitpad 38)
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
15/40
3.4
Grondwaterregime Arcadis heeft de grondwaterstandsgegevens van vijf locaties aangeleverd. Met de GGOR-tool is peilbuis 5 gekalibreerd. De fluctuaties kunnen redelijk worden gemodelleerd, waarbij een hogere K-waarde moet worden ingevoerd dan gebruikelijk om het patroon voldoende af te vlakken. Dit geeft aan dat de ondergrond een open structuur heeft. Opmerkelijk zijn de hoge grondwaterstanden van 2012 in peilbuis 3. Mogelijk is in dat jaar sprake geweest van een geblokkeerde afvoer van oppervlaktewater (lokale opstuwing). Verder valt op dat de bandbreedten van alle peilfluctuaties ongeveer gelijk zijn, namelijk circa 40 centimeter rond het oppervlaktewaterpeil van de dichtstbijzijnde watergangen. In het kleigebied is peilbuis 4 de enige meetlocatie. Van dit peilgebied is aangegeven dat het huidige praktijkpeil ongeveer -1,48 m NAP bedraagt. Volgens de metingen zakt het grondwater in de zomer uit tot maximaal -1,90 m NAP. Volgens de AHN bedraagt de maaiveldhoogte hier circa -1,15 m NAP, zodat de gemiddelde laagste grondwaterstand daalt tot circa 75 cm onder maaiveld. Afbeelding 3-3 Peilfilters en grondwaterstandsverloop in 2011 en 2012
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
16/40
3.5
Maaivelddaling De maaivelddaling in het gebied is gering, doordat het maaiveld gelijk of hooguit enkele decimeters boven het waterpeil ligt. In het westelijke veengebied is sprake van een plas-drassituatie. Uit de vorige paragraaf blijkt echter dat het grondwater in de zomer soms tot 40 centimeter kan uitzakken, waarbij veen kan worden gemineraliseerd en nutriënten vrijkomen. Het gebied is hierdoor gevoelig voor bramen en brandnetels (stikstofvermesting), die bovendien bijdragen aan de interceptie van neerslag, waardoor minder regenwater infiltreert en meer verdamping zal optreden dan in open bossen. Om de maaivelddaling te beperken wordt aanbevolen de grondwaterstanden in de te behouden bospercelen zo min mogelijk te laten uitzakken. De huidige structuur van de toplaag is goed door de sterke begroeiing met vegetatie, waardoor het water gemakkelijk kan toestromen.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
17/40
4
Ontwikkeling “De Krijgsman” Een groot deel van het terrein wordt opgehoogd voor woningbouw, waarbij een drooglegging wordt gerealiseerd van circa 1 meter. Het peil is dus in sterke mate gekoppeld aan de totale grondbalans van het ontwikkelingsproject. Afbeelding 4-1 Luchtfoto met geplande ontwikkeling van het terrein
Naast woningbouw is de ambitie geformuleerd om in het hele gebied te kunnen varen. Het is echter bespreekbaar om de vaarwegfunctie voor enkele (smallere) watergangen te laten vervallen als dit wenselijk is vanuit het oogpunt van de waterhuishouding en de waterkwaliteit. De gemeente heeft als voorwaarde gesteld dat een deel van de bospercelen moet worden behouden. De waterpeilen moeten zodanig worden gekozen dat de schade aan deze bospercelen minimaal zal zijn. Om deze randvoorwaarden scherp te stellen is een ecologische analyse uitgevoerd, waarbij de mogelijke effecten van de verschillende peilvarianten zijn bestudeerd. 4.1
Effecten op de waterbalans Een daling van het oppervlaktewaterpeil zonder aanpassingen heeft het effect dat de watervoorraad in het systeem afneemt, wat meestal leidt tot een verslechtering van de waterkwaliteit. De belasting met stoffen blijft minimaal gelijk, maar in veengebieden zal de nalevering van nutriënten vanuit de bodem toenemen. In dit geval gaat de peilverlaging hand in hand met het aanleggen van beschoeiingen en het baggeren van de watergangen. Daarnaast wordt een groot areaal opgehoogd met zand, waarbij het veen door compactie en zettingen zal dalen. Het veen in ophooggebieden wordt daardoor natter en zal naar verwachting niet bijdragen aan de nalevering van nutriënten. Daarentegen zal het baggeren van de
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
18/40
watergangen de nalevering van nutriënten waarschijnlijk niet verminderen en mogelijk zelfs versterken (B-Ware, 2015). Het veen in de te behouden bospercelen zal bij een grotere drooglegging wel oxideren en nutriënten naleveren. Het is daarom zaak om dit, waar mogelijk, te voorkomen door de grondwaterstanden hoog te houden. In de plannen worden veel kleine zijsloten gedempt, die nu nog water kunnen aanvoeren in droge zomerperioden. 4.2
Effecten op het grondwaterregime De plannen gaan uit van de toepassing van drainerende hemelwaterriolen. In de ophooggebieden zal het grondwaterregime worden bepaald door de drainerende en infiltrerende werking van dit hemelwaterriool. Drainerende hemelwaterriolen in de ophogingsgebieden kunnen enerzijds voorkomen dat grondwateroverlast optreedt, maar anderzijds kan in droge zomerperioden via dit systeem ook oppervlaktewater infiltreren. Op de overgangen van ophooggebieden naar de bospercelen zou een extra infiltratiedrainage kunnen worden overwogen om te sterke uitzakking van het grondwater te voorkomen. Juist deze overgangen zullen de sterkste bodemdaling tot gevolg hebben, mogelijk in dezelfde orde van grootte of lager dan de beoogde peilverlaging. Een peilverlaging in het oppervlaktewater zonder ophogingen of ingrepen zal in dit gebied leiden tot min of meer dezelfde grondwaterstandsverlaging. De fluctuatie zal globaal 40 centimeter rond het oppervlaktewaterpeil blijven, omdat de kwelverandering hier minimaal zal zijn (zie Afbeelding 3-3; vrijwel alle grondwaterstanden fluctueren binnen eenzelfde bandbreedte).
4.3
Effecten op de omgeving Het effect van peilaanpassingen in de ordegrootte van één tot enkele decimeters heeft vooral effect binnen de peilgebieden. Daarbuiten zullen de effecten op de grondwaterstand al snel een ordegrootte kleiner zijn, tenzij het tussenliggende gebied een zeer goed doorlatende ondergrond heeft. Rietland (west) Gezien de afstand van oppervlaktewater tot dit terreindeel, verwachten we bij peilveranderingen in de orde tot enkele decimeters geen significant effect op de grondwaterstand en op de diepere stijghoogte, zodat een negatief effect voor deze rietlanden wordt uitgesloten. Woonwijk Muiden (oost) In het oostelijke kleigebied kunnen de effecten alleen merkbaar zijn bij de woningen die direct grenzen aan de sloot. Gezien de afstand tot de woningen en de grondsoort (klei) zal een wijziging van minder dan 20 centimeter waarschijnlijk geen merkbaar effect hebben, tenzij nu al sprake is van waterover- of onderlast. Omdat het maaiveld nu op +0,40 m NAP ligt, is dit onwaarschijnlijk.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
19/40
Landbouwgebied (zuid) Omdat de trekvaart een scheiding vormt en er geen ondiepe, goed doorlatende bodemlagen zijn die kortsluitstromen kunnen veroorzaken, zullen kleine peilaanpassingen (tot enkele decimeters) geen merkbaar effect hebben op de kwel in het landbouwgebied . Natura2000 IJmeer (noord) De afstand tussen de watergangen en dit gebied is groot en de freatische grondwaterstand wordt door de kering gescheiden. Het plangebied is nu vrijwel kwelneutraal. Een verandering van de stijghoogte in de diepere bodemlagen als gevolg van de peilingreep wordt niet verwacht, mits er voldoende aandacht is om kortsluiting met tussenzandlagen te voorkómen.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
20/40
5
GGOR-analyse In het overleg tussen Waternet, KNSF Vastgoed en de gemeente Muiden is besloten om de volgende varianten tegen het licht te houden: a) optimaal peil voor het kleigebied (huidig peil: circa -1,48 m NAP) b) optimaal peil voor het veengebied (huidig peil: circa -1,25 m NAP) c) tussenvariant met een lager peil dan in het veengebied, maar hoger dan in het kleigebied (-1,32 m NAP) d) peil van -1,48 m NAP met peilopzet in de braken. In dit hoofdstuk worden deze varianten vergeleken, waarbij effecten op het hydraulisch functioneren, wateroverlast en de waterkwaliteit de belangrijkste overwegingen zijn.
5.1
Hydraulisch functioneren Het hydraulisch functioneren is in sterke mate gekoppeld aan het aanleggen en in stand houden van de waterdiepte. Bij een peilverlaging moeten de watergangen dieper worden uitgebaggerd, ook vanwege de vaarwegfunctie. In principe worden de meeste watergangen in het veengebied niet voorzien van versterkte oevers. Hierdoor bestaat een risico op instabiliteit van deze oevers, zeker als er met boten wordt gevaren. Afbeelding 5-1 Oeverconstructies
In het plan wordt een deel van de oevers voorzien van een beschoeiing tot -1,00 m NAP (WS +40 cm). Volgens de aangeleverde gegevens worden de volgende lengten aangelegd: Tabel 5-1 Oeverlengten en -constructies Type oever Kademuur Beschoeiing Oevers met talud 1:3
Lengte (m) 1.670 4.565 12.457
Voor duurzaam hydraulisch functioneren is het belangrijk de oeverstabiliteit te waarborgen en vaarverkeer alleen te laten plaatsvinden door de ruimere (brede) watergangen. Zeker als er te snel wordt gevaren zullen onbeschermde oevers een
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
21/40
groot risico lopen op afkalving. Het verdient aanbeveling om deze oevers te beschermen met perkoenpalen, zeker in het veengebied. De totale vaarweglengte bedraagt circa 4000 meter. Als de natuurlijke oevers langs de vaarwegen worden beschermd, gaat het volgens een grove analyse om 2.650 meter. Het is mogelijk hier bescherming aan te leggen met perkoenpalen. Een andere mogelijkheid is de bodem van de watergangen na het baggeren te voorzien van een zand- of kleilaag. Op veel plaatsen zal het echter lastig zijn om te baggeren tot de vaste bodem. Uit het onderzoek blijkt dat op sommige plaatsen een baggerlaag ligt van 1,5 meter dik met daaronder een kleilaag. Scenario’s Het hydraulische functioneren zal voor de verschillende scenario’s niet onderscheidend zijn, omdat het systeem inclusief alle kunstwerken nieuw wordt aangelegd. Bij een hoger peil zal langs de vaarwegen meer kans bestaan op golfoverslag over de oevers. Dit kan leiden tot meer schade, maar het hangt vooral af van de maximale vaarsnelheid en de handhaving daarvan. 5.2
Wateroverlast Omdat een nieuw systeem wordt aangelegd, zijn de wateroverlastberekeningen theoretisch en onzeker. In bestaande situaties kan eerst een modelkalibratie worden uitgevoerd op basis van buien en gemeten peilstijgingen, maar dat is in dit geval niet mogelijk. Voor de wateroverlastberekeningen zijn de volgende soorten oppervlak aangeleverd: Tabel 5-2 Aanwezige soorten oppervlak Regio
Soort oppervlak
Openbaar
Wegen en paden
Oppervlakte [hectare] 6.9
Onverhard/groen, hoger dan NAP -1,12 m
20.6
Droge berging/moeras, lager dan NAP -1,12 m Water
4.3 10.3
Bestaand
Verhard
Bouwkavels
Verhard (dak, erf, terras)
15.8
Onverhard (tuin)
13.3
Muiden
0.8
Overstort
0
Polderoppervlakte
72 Waarvan wordt voorbelast en/of opgehoogd ca.:
36.8
Bijlage 1 geeft weer hoe het model is geschematiseerd en hoe de aannamen zijn verwerkt in de verschillende scenario’s. Met de data en het Sobek Rainfall-Runoffmodel zijn de volgende peilstijgingen voor de vier scenario’s berekend: Tabel 5-3 Berekende peilstijgingen (voor Gumbel-grafieken, zie bijlage 1) Variant a: Peil -1,40 m NAP b: Peil -1,20 m NAP c: Peil -1,30 m NAP d: Peil -1,40 m NAP Peilopzet braken (-1,15 m NAP)
Huidig [ m NAP] -1,18 -1,02 -1,10 -1,18 (polder) -1,04 (braken)
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
Peilstijging [cm] 22 18 20 22 (polder) 11 (braken)
W+ [ m NAP] -1,17 -1,00 -1,09 -1,15 (polder) -1,03 (braken)
Peilstijging [cm] 23 20 21 25(polder) 12 (braken)
22/40
Zoals kan worden verwacht neemt door relatieve toename van de “droge berging” in de bospercelen bij een hoger peil, de relatieve peilstijging af naarmate het peil hoger wordt ingesteld. Een peilopzet in de braken heeft geen effect op de maximale peilstijging in de polder. 5.3
Waterkwaliteit Bij peilverlaging wordt een zeer geringe afname van wegzijging in het veengebied verwacht. Het systeem is nagenoeg kwelneutraal. Het belangrijkste effect bij peilverlaging zal de interne eutrofiëring zijn. Grondwaterstanden Op 6 februari is door B-Ware een bemonstering uitgevoerd op vijf bodemlocaties en op twee waterbodemlocaties. Belangrijk is de constatering dat het zwavelgehalte op alle bodemlocaties fors toeneemt in de diepte (H 3.1). Met name het gebied rond de wielen (Bodems 1, 2 en 3) en meest westelijk (Bodem 5) heeft lage Fe/S verhoudingen, waardoor hier de oplosbaarheid van ijzer afneemt. Daarmee neemt ook het fosfaatbindende vermogen van de bodem af. Omdat de Fe/S verhouding vooral beneden 50 cm onder het maaiveld sterk afneemt, door een toename van het sulfaatgehalte, zijn grondwaterstandsdalingen onder dit niveau ongewenst. Een belangrijk deel van de zijsloten, die naast hun waterafvoerfunctie ook water kunnen aanvoeren, zal worden gedempt. Op veel plaatsen zal de toekomstige toplaag hier bestaan uit ophoogzand.
Hoewel het ophoogzand beter doorlatend is, bestaat het risico dat de grondwaterstanden in de oude bosstructuren dieper kunnen uitzakken. Deels wordt dit ondervangen door DT-riolen aan te leggen, maar het is de vraag of deze ook dicht genoeg langs de oude bosstructuren worden aangelegd. Op cruciale plaatsen, zoals ten zuiden van de braken, verdient het aanbeveling om maatregelen te treffen om lage grondwaterstanden te voorkomen.
Schutwater
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
23/40
Het schutwater vormt in de nieuwe situatie een ongewenste belasting van het systeem. Met dit water worden stoffen aangevoerd die de waterkwaliteit kunnen verslechteren. Bij verplaatsing van het gemaal naar de schutsluis kan naar een technische oplossing worden gezocht, waarbij een gemaal zowel schutwater kan uitslaan als de polderbemaling kan uitvoeren. Risico op uitzakkend waterpeil (variant d) Voor variant d waarin de braken worden opgezet, mag worden verwacht dat het water afstroomt naar de opgehoogde gebieden, omdat het grondwaterpeil hier lager zal zijn. Vooral als de vrije percelen rond de braken worden opgehoogd, zal dit zand de kortsluitstromingen via de ondergrond versterken. Zonder isolerende maatregelen in de ondergrond mag worden verwacht dat het peil vooral in de drogere zomermaanden hierdoor relatief snel uitzakt in de braken. Dit moet vervolgens weer worden aangevuld vanuit het hoofdsysteem, waardoor een ongewenste belasting en een slechtere waterkwaliteit ontstaan. Daarnaast zal het peil in drogere zomerperioden ook bij isolatie uitzakken door de verdamping van de bomen, die aanzienlijk kan zijn (een flinke boom kan tot een m3 water per dag verdampen). Bij aanhoudende droogte zal dan water moeten worden aangevoerd naar de braken, zodra het peil verder dreigt uit te zakken dan het omgevingspeil. Het is aannemelijk dat ook hierdoor een peilopzet in de zomer niet gehandhaafd kan worden in perioden met een neerslagtekort. Tabel 5-4 Mogelijke kortsluitroutes via de ondergrond in variant d (peilopzet braken)
Opbarstingsrisico dijksloot Door toename van laterale kwel vanuit het Markermeer (toename peilgradiënt) kan het risico van opbarsting in de noordelijke watergangen langs de dijk groter worden. Als dit gebeurt, zal het een nadelig effect hebben op de waterkwaliteit. 5.4
Ecologie Een uitgebreide beschrijving van de effecten staat in de notitie in bijlage 3. De hoofdzaken uit deze analyse zijn: Optimaal klei (NAP -1,48) In dit scenario wordt het peil in het veengebied (het grootste deel van het bos) met >20 cm verlaagd (het gemiddelde peil is nu hoger dan het streefpeil). De uiten afspoeling van nutriënten naar het oppervlaktewater zal daardoor sterk toene-
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
24/40
men. Nutriëntengehalten zullen nog verder toenemen, omdat de verhouding bagger-waterlaag ongunstiger wordt.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
25/40
Optimaal veen (NAP -1,25) In deze variant verandert het peil in het veengebied niet (uitgezonderd de gevolgen van verbeterde afwatering en zettingseffecten langs de zandlichamen). In het kleigebied worden de slootpeilen met 20 cm verhoogd. Naar verwachting neemt de eutrofiëring ten opzichte van de huidige situatie niet toe. Veel bomen langs de randen van de ophogingen zullen niet overleven. Tussenvariant (NAP -1,32) In deze variant wordt het peil in het veengebied (het grootste deel van het bos) met 7 cm verlaagd. Naar verwachting neemt de eutrofiëring ten opzichte van de huidige situatie nauwelijks toe. Afhankelijk van de mate van zetting zal langs de randen van de ophogingen sterfte van bomen optreden. Gestuwde braken (peilgebied: NAP -1,48, braken: -1,25 m NAP) Het gehele gebied krijgt het peil NAP -1,48. In het veengebied rond de twee braken wordt een peilvak uitgespaard, waarin het huidige peil wordt gehandhaafd. Indien het mogelijk is zo'n apart peilgebied in te stellen wordt eutrofiering van de wielen vermeden, terwijl de bomen op de randen van de ophogingen gespaard kunnen worden. Het is wel de vraag in hoeverre het haalbaar is om ook het grondwaterpeil in het bos overal hoog te houden, met name langs de randen van het peilgebied. Figuur 5-1 Vegetatiekaart huidige situatie
5.5
Maaivelddaling Het veen in het gebied heeft een vochtgehalte van gemiddeld circa 80% en bevat 30 tot 80% organisch materiaal (B-Ware, H 3.1). Bij een peilverlaging mag worden verwacht dat de toplaag snel indroogt en dat de bodemdaling de peilverlaging zal volgen.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
26/40
Zettingen Voor de ophooggebieden geldt een restzettingseis van 10 centimeter over een periode van 30 jaar, die vooral wordt bepaald door de grootte van de voorbelasting. De niet-opgehoogde terreindelen zullen niet of nauwelijks inklinken zolang geen belasting plaatsvindt. Door de hoge vochtgehalten van de toplaag is het aannemelijk dat het maaiveld in de niet-opgehoogde delen een peilverlaging zal volgen en hooguit kortstondig zal resulteren in een grotere drooglegging. De te behouden bospercelen liggen nu al laag en zullen daardoor niet verder dalen zolang het waterpeil niet daalt. 5.6
Vaarwegen Om de polderwateren bevaarbaar te houden is een zekere minimale diepte noodzakelijk. Om boten met 0,80 meter diepgang te faciliteren is een minimale diepte van 1,10 meter wenselijk. De aanlegdiepte zou in deze polder dan ongeveer 1,50 meter moeten zijn. Vooral in de smallere delen met aangrenzend bos (niet opgehoogde gebiedsdelen) kan dit complex en riskant zijn. De vaarroutes die nu zijn gekozen betreffen vooral de bredere watergangen. Alleen in het zuidoosten (kleigebied) is de watergang relatief smal. Als de bodem hier te slap is zal hier een oeverversterking nodig zijn om frequent baggeren te voorkomen.
5.7
Conclusie GGOR-varianten Hydraulisch functioneren Het hydraulisch functioneren wordt vooral bepaald door de onderhoudstoestand van de oevers en de diepte van de watergangen. In deze polder zal de vaarfunctie een bedreiging vormen voor de oevers, evenals de aanwezige bagger. Het verdient aanbeveling om de onbeschermde oevers langs de vaarwegen zoveel mogelijk te beschermen. Als mitigerende maatregel zouden ook de onderwaterbodems van vaarwegen kunnen worden afgedekt met zand. Dit zal ook een gunstig effect hebben op de waterkwaliteit.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
27/40
Wateroverlast Zoals valt te verwachten neemt door relatieve toename van de “droge berging” in de bospercelen bij een hoger peil, de relatieve peilstijging af naarmate het peil hoger wordt ingesteld. Een peilopzet in de braken heeft geen effect op de maximale peilstijging in de polder. De maximale peilstijging met een kans van éénmaal per 100 jaar blijft voor alle scenario’s beperkt tot minder dan 22 centimeter, waarbij alleen laaggelegen bospercelen kunnen inunderen. Waterkwaliteit Het ver uitzakken van het grondwaterpeil wordt gezien als het grootste risico voor de waterkwaliteit. Onderzoek van B-Ware heeft aangetoond dat het veen dieper dan 50 cm onder het maaiveld veel sulfaat bevat (B-Ware, 2015). Hoewel veel kleine slootjes worden gedempt, worden grote delen integraal opgehoogd met zand, waarbij het veen naar de diepte wordt verdrongen en in de ophooggebieden geen risico meer vormt. In de te behouden delen zal een sterke peilverlaging echter wel veel effect hebben. Een peilopzet in de braken zou een goede maatregel zijn, mits het hogere peil kan worden gehandhaafd in perioden met neerslagtekort. Ecologie Vanwege de doelstelling om het groene karakter van het gebied te behouden, richt de ecologische kwaliteit zich vooral op de bomen in zowel het veen- als het kleigebied. Daarnaast is de ecologische kwaliteit van het water van belang, vooral in de braken. Een geringe peilverlaging wordt mogelijk geacht, maar bij -1,48 zal de waterkwaliteit door de toegenomen af- en uitspoeling van nutriënten verslechteren. Ook moeten de watergangen dan dieper worden gemaakt, waarbij meer fosfaatnalevering vanuit de waterbodem kan plaatsvinden door de ongunstige chemische samenstelling van de diepere baggerlagen (B-Ware, 2015). Maaivelddaling Maatgevend voor de maaivelddaling is de restzettingseis in de ophooggebieden. In het veengebied is het peil al vele jaren gelijk, waarbij het maaiveld niet verder daalt. Door de hoge vochtgehalten van de toplaag is het aannemelijk dat het maaiveld in de niet-opgehoogde delen een peilverlaging zal volgen en kortstondig zal resulteren in een grotere drooglegging.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
28/40
6
Slotadvies In het toekomstperspectief, waarbij een aantrekkelijk (groen) woongebied met een kwalitatief goed watersysteem wordt gerealiseerd, zou in dit gebied terughoudend moeten worden omgegaan met een al te sterke peilverlaging. Voor alle varianten die in deze notitie zijn beschouwd, geldt dat tussen het faciliteren van het watersysteem in het kleigebied en de terrestrische doelen in het kleigebied een spagaat ontstaat : niet voor niets is dit gebied in de huidige situatie opgedeeld in twee hoofdpeilgebieden. Bij het gelijktrekken van het peil moet dan ook een afweging worden gemaakt, waarbij zo nodig mitigerende maatregelen kunnen worden genomen, waaronder een (tijdelijke) onderbemaling rond de bomen in het kleigebied. Veengebied Bij een peilverlaging naar -1,48 m NAP (variant a) zullen in het veengebied verzuring en eutrofiering optreden. De grootte van dit effect is onzeker. Het onderzoek van B-Ware geeft een indicatie, maar het aantal meetlocaties in dit onderzoek is beperkt. Daarnaast bestaat het bostype rondom de braken uit elzenbroekbos, waarbij zeer natte omstandigheden passen. Om deze redenen wordt geadviseerd om een hoger peil te hanteren als uitgangspunt voor het ontwikkelingsplan. Braken De variant waarbij het peil in de braken wordt opgezet tot -1,25 m NAP bij een peil van -1,48 m NAP in het hoofdsysteem (variant d) is hydrologisch gezien lastig, doordat het water via de opgehoogde percelen (zand) en de ondergrond zal wegtrekken naar de omgeving. Daarnaast zullen de bomen in dit gebied in droge perioden veel water verdampen, waardoor watersuppletie nodig is. Als die suppletie zonder voorbehandeling of defosfatering vanuit het hoofdwatersysteem plaatsvindt, zal dit leiden tot ongewenste aanvoer van nutriënten en mogelijk een verslechtering van de waterkwaliteit in dit gebied. Een mitigerende maatregel om deze aanvoer te beperken kan bestaan uit de toepassing van een kwelscherm om horizontale kortsluitstromen te voorkómen. Kleigebied Een peil van -1,25 m NAP (variant b) zal leiden tot boomsterfte in het kleigebied. Daarbij zijn de zomerlinde, de beuk en de esdoorn soorten met de laagste vochttolerantie; zie ook bijlage 3 (Valladares, 2006). Aangezien het praktijkpeil (1,48 m NAP) ongeveer 10 centimeter lager is dan het vigerende peil volgens peilbesluit (-1,38 m NAP), zou een peilverhoging van bijna 25 centimeter in dit gebied wellicht tot boomsterfte leiden. Uitgangspunt is dat het groen behouden wordt en in overleg tussen gemeente en KNSF worden de passende beheersmaatregelen gezocht.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
29/40
Resumerend zou een peilverlaging in het veengebied tot -1,32 m NAP (7 cm lager dan het huidige praktijkpeil, variant c 5) en een peilopzet van de braken in natte perioden een mogelijkheid betekenen om de gewenste vaarwegbelangen te verenigen met een duurzaam, aaneengesloten watersysteem.
7
Bibliografie B-Ware. (2015). Onderzoek waterbodem en veen i.v.m. peilverlaging KNSF-terrein te Muiden. Notitie, B-Ware 2015.05. (september 2014). INVENTARISATIE VAN EN ADVIES MET BETREKKING TOT BESTAAND GROEN (BOMEN) BIJ HET PLAN DE KRIJGSMAN TE MUIDEN. ARCADIS. Valladares, Ü. N. (2006). Tolerance to shade, drought, and waterlogging of temperate Northern Hemisphere trees and shrubs. Ecological Monographs 76:521–547.
5
Het peil van -1,32 m NAP is iets lager dan de variant, waarbij de belangen voor het bos in het kleigebied iets zwaarder zijn gewogen. Voor het bos rond de braken wordt in ruil hiervoor de peilopzet uit variant d meegenomen.
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
30/40
Bijlage 1 – Berekening peilstijgingen Opgeleverd basismodel V2 aangepast: “Lek” naar boundary met vast peil -1,41 m NAP via stuw met drempel -1,5 m NAP: verwijderd “Droge” berging was gemodelleerd als een waterbakje, dit watert af via een modelstuw van 100 m breed, hoogte -2 m NAP, target level -1,26 m NAP: verwijderd
Waterbakje aangepast: Constant area interpolation, vanaf -1,30 tot -1,12 toename 10,3 naar 14,6 ha (uitgangspunt = 4,3 ha extra “droge” berging)
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
31/40
Modellering Variant 4 Aanpassing schematisatie: uitgangspunten 2,5 ha bos dat afwatert op de wielen, 1 ha wateroppervlak van beide wielen, stuw van 1 meter breed op -1,15 m NAP als afvoerpunt westelijke (kleine) braak 2,5 ha afgetrokken van bakje “onverhard landelijk groen” van 20,6 18,1 ha 1 ha afgetrokken van waterbakje (10,3 9,3 ha, van -1,30 naar -1,12 toename +2,3 ha) Toename waterbakje “wielen” tussen -1,15 en -1 toename +2 ha (aanname) 2 mm/d wegzijging uit omgeving braken (= drainerende werking ophogingen met lager grondwaterpeil)
Resultaten Variant a: Peil -1,40 m NAP b: Peil -1,20 m NAP c: Peil -1,30 m NAP d: Opgezette braken (peil -1,15 m NAP)
Huidig [ m NAP] -1,18 -1,02 -1,10 -1,18/-1,04
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
Peilopzet [cm] 22 18 20 22/11
W+ [ m NAP] -1,17 -1,00 -1,09 -1,15/-1,03
Peilopzet [cm] 23 20 21 25/12
32/40
Variant a: Peil -1,40 cm NAP Klimaatscenario huidig T100 = -1,18 m NAP (22 cm stijging)
Gumbel Distribution Location: Open_water Return Period 1.111
2
5
10
20
100
1,000
10,000
-0.9 -0.95 -1 -1.05 -1.1 -1.15 -1.2 -1.25 -1.3 -1.35 -1.4 -1.45 -0.1- -0.2- - - - - - 0.5 -- - -
- - - 0.8 - -
-
0.9 - -
-
0.95 -
- -
-
0.99
-
-
0.999 - -
-
-
-1
Frequencies regression line upper confidence limit data
reduced variate observed frequencies
Gumbel Distribution
low er confidence limit data
B = 0.03 X0 = -1.34
Variant a: Peil -1,40 cm NAP Klimaatscenario W+ T100 = -1,17 m NAP (23 cm peilstijging)
Gumbel Distribution Location: Open_water Return Period 1.111
2
5
10
20
100
1,000
10,000
-0.85 -0.9 -0.95 -1 -1.05 -1.1 -1.15 -1.2 -1.25 -1.3 -1.35 -1.4 -1.45 -0.1- - 0.2 - - - - - - - 0.5 - - - - - - - 0.8 - -
- 0.9 - - 0.95 - - -
-0.99
-
-
0.999 - -
-
-
-1
Frequencies regression line upper confidence limit data
reduced variate observed frequencies
Gumbel Distribution
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
low er confidence limit data
B = 0.03 X0 = -1.33
33/40
Variant b: peil -1,20 m NAP Klimaatscenario huidig T100 = -1,02 (18 cm stijging)
Gumbel Distribution Location: Open_water Return Period 1.111
2
5
10
20
100
1,000
10,000
-0.8 -0.82 -0.84 -0.86 -0.88 -0.9 -0.92 -0.94 -0.96 -0.98 -1 -1.02 -1.04 -1.06 -1.08 -1.1 -1.12 -1.14 -1.16 -1.18 -1.2 -1.22 -1.24 0.1 - - - 0.2 - -- -
- - 0.5 -- -
-
-
0.8 -- -
-
0.9 --
-
0.95 -
-
-0.99
- -
-
0.999 - -
-
-
-1
Frequencies regression line upper confidence limit data
reduced variate observed frequencies
Gumbel Distribution
low er confidence limit data
B = 0.02 X0 = -1.13
Variant b: peil -1,20 m NAP Klimaatscenario W+ T100 = -1,00 m NAP (20 cm peilstijging)
Gumbel Distribution Location: Open_water Return Period 1.111
2
5
10
20
100
1,000
10,000
-0.75 -0.8 -0.85 -0.9 -0.95 -1 -1.05 -1.1 -1.15 -1.2 -1.25 - 0.1 - - -0.2 - - - - - - 0.5 - - -
- - - - 0.8 - - - -0.9-
- - 0.95 - -
0.99
-
- -
-
0.999 - -
-
-
-1
Frequencies regression line upper confidence limit data
reduced variate observed frequencies
Gumbel Distribution
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
low er confidence limit data
B = 0.03 X0 = -1.14
34/40
Variant c: Peil -1,30 cm NAP Klimaatscenario huidig T100 = -1,10 (20 cm stijging)
Gumbel Distribution Location: Open_water Return Period 1.111
2
5
10
20
100
1,000
10,000
-0.9 -0.95 -1 -1.05 -1.1 -1.15 -1.2 -1.25 -1.3 -1.35 - 0.1 - - - 0.2 - - - - - - -0.5 - -- -
- - 0.8 -- -
- 0.9- -
0.95 - - -
-
-
0.99
-
-
0.999 - -
-
-
-1
Frequencies regression line upper confidence limit data
reduced variate observed frequencies
Gumbel Distribution
low er confidence limit data
B = 0.03 X0 = -1.22
Variant c: Peil -1,30 cm NAP Klimaatscenario W+ T100 = -1,09 m NAP (30 cm peilstijging)
Gumbel Distribution Location: Open_water Return Period 1.111
2
5
10
20
100
1,000
10,000
-0.8 -0.85 -0.9 -0.95 -1 -1.05 -1.1 -1.15 -1.2 -1.25 -1.3 -1.35 - 0.1 - - - 0.2 - - - - - - -0.5 - - - - - - -0.8 - - - -0.9 - -
-
0.95 - -
0.99 -
- -
-
0.999 - -
-
-
-1
Frequencies regression line upper confidence limit data
reduced variate observed frequencies
Gumbel Distribution
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
low er confidence limit data
B = 0.03 X0 = -1.23
35/40
Variant d: Opgezette braken op -1,15 m NAP, overig gebied -1,40 m NAP Klimaatscenario huidig T100 = -1,18 (22 cm stijging in de polder)
Gumbel Distribution Location: Open_water Return Period 1.111
2
5
10
20
100
1,000
10,000
-0.85 -0.9 -0.95 -1 -1.05 -1.1 -1.15 -1.2 -1.25 -1.3 -1.35 -1.4 -1.45 0.1 - 0.2 - - - - - - -0.5 --- -- - -
-0.8 - - -
0.9 - -
0.95 - -
- -
-
0.99
-
-
0.999 - -
-
-
-1
Frequencies regression line upper confidence limit data
reduced variate observed frequencies
Gumbel Distribution
low er confidence limit data
B = 0.04 X0 = -1.35
Klimaatscenario huidig T100 = -1,04 (11 cm stijging in de braken)
Gumbel Distribution Location: 2 Return Period 1.111
2
5
10
20
100
1,000
10,000
-0.92 -0.94 -0.96 -0.98 -1 -1.02 -1.04 -1.06 -1.08 -1.1 -1.12 -1.14 0.1- -0.2 - - - - - - 0.5 - -
- - - -
- 0.8- - - - 0.9-
0.95 - - - -
-
0.99 -
-
-
0.999 - -
-
-
-1
Frequencies regression line upper confidence limit data
reduced variate observed frequencies
Gumbel Distribution
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
low er confidence limit data
B = 0.01 X0 = -1.10
36/40
Klimaatscenario W+ T100 = -1,18 (22 cm stijging in de polder)
Gumbel Distribution Location: Open_water Return Period 1.111
2
5
10
20
100
1,000
10,000
-0.8 -0.85 -0.9 -0.95 -1 -1.05 -1.1 -1.15 -1.2 -1.25 -1.3 -1.35 -1.4 -1.45 -0.1 - - -0.2 - - - - - - 0.5 - - -
- - 0.8- - - -
0.9 - - - 0.95 - - -
-
0.99
-
-
0.999 - -
-
-
-1
Frequencies regression line upper confidence limit data
reduced variate observed frequencies
Gumbel Distribution
low er confidence limit data
B = 0.04 X0 = -1.33
Klimaatscenario W+ T100 = -1,04 (11 cm stijging in de braken)
Gumbel Distribution Location: 2 Return Period 1.111
2
5
10
20
- - 0.9 - - -
-0.95
100
1,000
10,000
-0.9 -0.92 -0.94 -0.96 -0.98 -1 -1.02 -1.04 -1.06 -1.08 -1.1 -1.12 -1.14 -1.16 0.1- -0.2 - - - - - - 0.5 - - - - - - - - 0.8 -
- -
- - 0.99 -
-
-
0.999 - -
-
-
-1
Frequencies regression line upper confidence limit data
reduced variate observed frequencies
Gumbel Distribution
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
low er confidence limit data
B = 0.02 X0 = -1.11
37/40
Bijlage 2 Notitie ecologische effecten (H. Coops, Scirpus Ecologisch Advies)
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
38/40
Bijlage 3 Karakteristieke boomsoorten op volgorde van vochttolerantie (Valladares, 2006)
Species
Nederlandse naam
Shade tolerance
Drought tolerance
Waterlogging tolerance
Vochttolerantie
Alnus glutinosa
Zwarte els
2.71±0.5
2.22±0.66
3.9±0.2
3,9
Populus nigra
Italiaanse populier
2.46±0.09
2.2±0.38
3.7±0.3
3,7
Populus deltoides
Amerikaanse populier
1.76±0.38
1.57±0.23
3.03±0.27
3,03
Fraxinus excelsior
Gewone es
2.66±0.13
2.5±0.25
2.7±0.3
2,7
Ulmus minor
Gladde iep
3.36±0.11
3.39±0.15
2.06±0.07
2,06
Ulmus glabra
Ruwe iep
3.53±0.13
2.41±0.13
2.03±0.44
2,03
Acer campestre
Spaanse aak
3.18±0.14
2.93±0.32
1.89±0.18
1,89
Quercus robur
Zomereik
2.45±0.28
2.95±0.31
1.89±0.18
1,89
Sambucus nigra
Gewone vlier
2.29±0.19
3.04±0
1.68±0.09
1,68
Aesculus × carnea (A. hippoastaneum × A. pavia)
Rode paardenkastanje
2.75
1.53
1,53
Acer pseudoplatanus
Gewone esdoorn
3.73±0.21
2.75±0.16
1.1±0.08
1,1
Fagus sylvatica
Beuk
4.56±0.11
2.4±0.43
1.02±0.01
1,02
Tilia platyphyllos
Zomerlinde
2.52±0.16
1.02±0.02
1,02
3
4±0.2
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
39/40
Bijlage 4 Onderzoek waterbodem en veen in verband met peilverlaging KNSF-terrein te Muiden (B-Ware, Rapportnummer 2015.05)
29 juni 2015 - Peilafweging en GGOR-analyse "De Krijgsman"
40/40