PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen
The following full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/141288
Please be advised that this information was generated on 2016-01-10 and may be subject to change.
De organisatie van de bezetting Onder redactie van Henk Flap en Wd Arts
D~ organisati~ van de bezming is de boekaflevering 1997 behorende bij her tijdschrift Mens &
Maatschappij jaargang 72. !'1UGI641 ISBN 90 5356 255 9 ©Amsterdam University Press, Amsterdam, 1997
Inhoud w·il Arts en Henk Flap De organisarie van de bezerring: rer mleiding
7
J.C.H. Blom Exploiratie en nazificarie De Nederlandse sarnenleving onder nationaal-socialistisch bestuur 1940-1945
17
Henk Flap, Kathy Geurrs en W our Ulree De jodenvervolging in lokaal perspectief
31
Wout Ulree en Ruud Luijkx De schaduw van een hand Joods-gojse huwelijken en joodse zelfdodingen in Nederland 1936-1943
55
Paul E. Werkrnan 'Vi coacrus': het CNV in her eerste jaar van de Duitse bezetting
77
Stefan Louwers De nazificering van vrouwenorganisaries in Nederland
99
Hein A.M. Klemann De economische exploiratie van Nederland door de bezetter
117
Marnix Croes
139
Sicherh~itspoliui en Si•h~rh~itsdienst
in !'1ederland Srraf georganiseerd of een gedecemraliseerd apparaar? C. J. Lammers Collaboratie en verzet in Duirse en Japanse interneringskampen
157
Personalia
180
De jodenvervolging in lokaal perspectief Henk Flap, Kathy Geurts en \.\lout Ultee
Inleiding: de Nederlandse paradox Lang heeft men gedachr dar met de voltooiing van De Jongs Het Koninkrijk da Nedalanden in de Tweede Wereldoorlog 1939-1945. de geschiedschrijving van Nederland rijdens de T weede Wereldoorlog zou zijn volrooid. Deze mening is inmiddels achrerhaald. Wij willen ingaan op een rweeral wijzen waarop ook na De Jongs grote werk vooruitgang kan worden bewerkstelligd in de geschiedschrijving van Nederland tijdens de Tweede Wereldoorlog. Enerzijds is dar mogelijk door aan re sluiten bij de internationaal vergelijkende srudie van bezettingsregimes die duiddijk in opkomsr is, anderzijds door gebruik te maken van een niet aflatende srroom van lokale studies naar de geschiedenis van met name joodse gemeenschappen. War het eerste berreft, her blijkr dar oude en nieuwe vragen berreffende de geschiedenis van Nederland rijdens de Tweede Wereldoorlog berer in inrernationaal vergelijkend dan in nationaal verband kunnen worden gesrdd. De vragen die voorrkomen uit de internarionaal vergelijkende geschiedschrijving, waarin de Duitse bezetting van Nederland wordt vergeleken met die van andere Ianden. zijn bovendien brisanter. Zo valt de vraag die de discussie over de Duitse bezening terecht overheerst, namelijk die naar de verklaring van de jodenvervolging, scherper te stellen indien men ziet dar gedurende de T weede Wereldoorlog een- vergeleken met andere Ianden- hoog percentage van de Nederlandse joden omkwam. In de literatuur zijn enkele anrwoorden op deze vraag naar voren gebracht, waaronder alledaagse ideeen als dar antisemitisme onder de bevolking en een pro-Duits regime zouden hebben bijgedragen aan de jodenvervolging. Ook is er reeds enig onderzoek verricht naar de houdbaarheid van dergelijke anrwoorden. Dit internarionaal vergelijkend onderzoek wordt echter geremd in zijn statistische mogelijkheden doordat Duirsland 'slechts 22 andere Ianden heeft bezer· (Fein. 1979). Hetgeen de regionale en lokale geschiedschrijving van gemeenschappen rijdens de oorlog heeft opgdeverd. is war minder duidelijk. De vragen die hierin worden gesteld zijn tot dusverre veelal weinig expliciet geformuleerd en her werk blijft bijna alrijd steken in gevalsbeschrijvingen. In een discussie op de rv naar aanleiding van Laarzen op de lange prjp ( 1994). een door Ype Schaaf geschreven monograhe over Leeuwarden rijdens de T weede Wereldoorlog, werd de vraag gesrdd hoe lang er in ~ederland nog geschreven zou worden over de Tweede Wereldoorlog. De hisroricus Johan Frieswijk anrwoordde: ·~et zo lang tot elke plaats, elke gemeente. elke stad zijn geschiedenis van de Tweede Wereldoorlog heeft gekregen'. Een dergelijke geschiedschrijving voldoer in de behoefte om re weten 'hoe her eigenlijk is geweesr' en ze wijsr daarnaast vermoedelijk op een onverwerkt lokaal verleden,
31
waarbij her besef van her gemis van de vroegere joodse gemeenschap opnieuw doordringt. Ze
zal he! pen bij bet vinden van een eigen idenriteir. Michman ( 1991, p. 98) heeft enkde jaren geleden her beeld dat de lokale studies van joodse gemeenschappen geven gekenschetst als chaotisch. Hij wees erop dar er eigenlijk geen voorbeeldsrudies waren en dat auteurs slechts sporadisch naar elkaars werk verwezen. Michman zou graag Beems srudie over Leeuwarden en die van Brasz over Culemborg als voorbeelden zien (Beem, 1974; Brasz, 1984). Echrer. ook al ombreken comparatieve vragen in deze lokale studies, wellichr lenen ze zich roch voor comparatieve doden, in combinatie zouden ze wei eens meer kunnen bieden dan elk op zich. In dit arrikel willen we nagaan in hoeverre de reeds besraande resultaten en de toekomsrige mogelijkheden van lokale geschiedschrijving te benurren zijn om verder te komen in de beanrwoording van de vragen die in de inremarionaal vergelijkende bestudering van de bezettingsgeschiedenis zijn opgeworpen. Waar we met name aan denken is dar lokale studies waardevol kunnen zijn omdat her in geval van bijvoorbeeld gemeenten gaat om vee! grorere aantallen eenheden - Nederland telde tijdens de oorlog ruim duizend gemeemen - die kunnen worden vergeleken op de condities die volgens genoemde en nog re noemen hypothesen medebepalend waren voor hoe de jodenvervolging op lokaal niveau is verlopen (vgl. Blom, 1985). Hier willen we een begin maken door enkele van deze oplossingen 're roersen' met behulp van de reeds bestaande lokale studies van ruim vijfrig gemeenren tijdens de Tweede Wereldoorlog.
Verklaringen voor de Nederlandse paradox Onderzoek naar Nederland in de Tweede Wereldoorlog is vooral door hisrorici verricht. Her Staat goeddeels in her teken van De Jongs vraag in hoeverre de Duirse bezerrers erin slaagden hun doden, en dan met name de vernieriging der joden, te verwezenlijken. Het onderzoek naar de jodenvervolging in Nederland werd door Fein (1979) en Blom (1983) in een imernationaal vergelijkend perspecrief geplaarst. In zo'n perspecrief dringt zich de vraag op waarom her percentage omgekomen joden voor Nederland aanzienlijk boger is dan elders. Het verschijnsd wordt paradoxaal indien wordr beseft dar her Nederlandse bestuur. voor zover dat bleef zirren, in vergelijking met andere bezette Ianden niet uitgesproken pro-Duirs was, rerwijl Nederland tevens weinig amisemirisme kende. Elders hebben we dir de Nederlandse paradox genoemd (Ultee en Flap. 1996). Dergelijke bevindingen brengen niet aileen bet Nederlandse zdf:beeld een deuk roe, maar ze weerleggen revens een impliciet gebleven opvaning in dezen van De Jong t 1968-1988. VH, pp. 364-365). Hij lijkr er in her algemeen als vanzdfsprekend van uir te gaan dar de bezetter dermate gedreven en vasrberaden was in zijn screven om de joden re vervolgen en daarbij zo machrig, dar er eigenlijk geen verschillen tussen de diverse bezette gebieden in her lot van de joden te verwachten zijn. T egelijkerrijd onderkem DeJong op andere. minder centrale plaatsen in zijn werk dater lokale verschillen waren in de percentages joden die de oorlog overleefden (1968-1988, \1. pp. 356 e.v.) waarbij hij mer name Enschede noemr. waar meer dan
32
elders joden via de onderduik her Ieven wisren re redden. Ook haalt hij her voorbeeld aan van Tiel: ·~eem Tiel. De commissaris van polirie weigerde Joden re arresteren. Kan er geen verband geweest zijn russen deze daad en her feir dat van de acht-en-zestig Tielse Joden zeven-envijftig onderdoken?' Lammers ( 1990 en 1994) ste!de in reactie op deze weerlegging en in vervolg op Fein en Blom de vraag waarom sommige bezeuingsregimes succesvoller zijn geweesr in de vervolging van joden dan andere. Zijn theorie komt erop neer dar bezetters die ook lagere besruursniveaus in handen hebben, daarin succesvoller zijn - weliswaar regen hogere kosren - dan bezetters die zich aileen her hoogste besruursniveau roeeigenen. Lammers' onderzoek betrof verschillen russen Ianden en verschafte steun aan zijn hypothese. Lammers' rheorie verklaart niet aileen verschillen russen Ianden, maar maakt revens voorspellingen mogelijk over verschillen binnen Ianden, bijvoorbeeld russen Nederlandse gemeemen. Afhankelijk van her besruurlijk niveau waarop collaboratie plaatsvond met een bezeuende machr verschilde de kans dar joden door Duirse maatregelen hun oorspronkelijke woonplaats moesten verlaten (meestal afvoer via W esterbork naar Polen, soms gedwongen verhuizing naar elders en daarna deporratie) en de kans dar ze de oorlog overleefden. De gedachtengang achrer Lammers' hypothese is dat dke maatregel van hogerhand op lagere niveaus wordt uirgevoerd, daar uitwerking behoeft en tijd vergr. Dit verschaft mogelijkheden om maatregelen nia uit te voeren, te vertragen en w uit te voeren dar hun gevolgen beperkt zijn (bijvoorbeeld joden waarschuwen). Het ligt voor de hand dar Duirsgezinde NSB-burgemeesters en NSB-hoofden van politic van deze mogelijkhcdcn minder gebruikmaakten, daar zij in hun ideologic joden nadrukkelijk buiten het morele universum plaatsten (vgl. Fein, 1979). Lammers' verklaring is met andere hypothesen aan te vullen. Blom (1983 en 1987) en Hilberg (1985) opperen dat behalve bezetters en helpers, ook omstanders en slachtoffers bijdroegen aan de jodcnvernietiging. Deze hypothescn contrastcrcn met de gedachte dat vcrzet regen de jodenvervolging nagenoeg zonder gevolg bleef door de vastberadcnhcid der bezetter. T erwijl de laatste hypothese slechts een handdende partij veronderstelt, ziet Lammers meer actorcn en zeggen Blom en Hilberg dat er nog meer waren. De vermoedelijke bijdrage van ornstanders valt onder meer te bezien als onderdeel van de invloed van de verzuiling van Nederland. De Duitse bezetting is te beschouwen als een test van de bindingen russen de Nederlanders in her algemeen en russen joden en niet-joden in her bijzonder. Blom (1987, p. 503) suggereert dar door de verzuiling joden op beslissende momenten niet konden rekenen op solidariteit van niet-joden. Kruijt (1957) stdde dat de organisarorische verzuiling de verzuiling in de dageliikse omgang verscherpte. w·anneer omsranders voor de oorlog weinig alledaagse contacten met joden hadden. konden de laarsren wellicht minder gemakkelijk iemand vinden bij wie ze konden onderduiken. Joden kregen door hun gebrek aan srerke relaties mer niet-joden volgens Vuijsje ( 1986) eveneens minder onderduik aangeboden. Een aanwijzing voor her onrbreken van dergelijke conracten vormen afi.onderlijke verenigingen voor kerkelijke gezindten (voerbal- en gymnastiekverenigingen, scholen, polirieke parrijen, vakbonden en ondernemersorganisaties). Een complicatie in onze redenering is wellichr dar de ~SB de verzuiling verzwakte. met name op her platteland, renminste aldus
33
Kooy (1962) en Passchier en Vander Wusren (1979). Her percentage NSB-stemmers is aldus een maat voor ontzuiling. T egelijkerrijd is her percentage NSB-sremmers een aanwijzing voor de omvang van de lokale bevolking die de joodse bevolking buiten her morele universum plaarsr. Overigens was er volgens her onderzoek van Pennings (1991) zo rond 1930 weinig verschil russen srad en plarrdand in her niveau van insrirutionele verzuiling. Cltee en Luijkx ( 1997) vonden dar de verzuiling in de alledaagse omgang, afgemeren aan de mate waarin joden in de jaren voor en cijdens de eerste jaren van de T weede W ereldoorlog in eigen kring trouwden, in de kleinere gemeenren grorer was dan in grore gemeemen. Hendrickx (1994) demonstreerde al eerder dar dit een algemeen patroon is: de alledaagse verzuiling afgemeren aan huwdijken russen !eden van verschillende godsdiensrige groepen (indusief onkerkdijken) is kleiner in de steden. Vervolgens onze uitwerking van de hypotheses over de slachroffers zelf. Michman laar in de laarsre voemoor bij zijn eerder aangehaalde arrikd doorschemeren dar hij bezwaar heeft regen plaatselijke studies die vooral handelen over de roenemende welsrand en inregrarie van joden en over opkornsr en verval. Kennelijk gaat her er volgens hem om de hypothese dar de emancipatie van de joden tot hun assirnilatie leidde, aan te vullen mer de hypothese dar de uitblijvende gelijkstelling in Rusland en de pogroms aldaar evenals de omrechting van de joden in Duitsland, de groei van her zionisme in Nederland hebben bevorderd (Michman, 1991, p. 98). Dit laatste, zo veronderstellen we, leidde erroe dat de joden eerder de strekking van de kwade bedoelingen van de bezetter onderkenden (vgl. Ulree en Luijkx, 1997), en dar er uiteindelijk minder joden omkwamen. Wij verbinden er tevens de gevolgrrekking aan dar wat het verenigingsleven betreft, her er niet aileen om gaat gemengde verenigingen te tellen, maar ook de plaatselijke aanhang van zionistische verenigingen. Een tweede hypothese over de slachroffers betreft de Joodse Raad. De geesrelijk Ieider van een Joodse Gemeente werd automatisch ook beschouwd als plaarselijk verregenwoordiger van de Joodse Raad. In de grorere Joodse Gemeemen had de Joodse Raad aparre afdelingen. Die verleende ontheffing van deportatie, in ruil sorns voor diensten bij de deportatie van anderen. Hoewel sommige individuen hierdoor meer tijd kregen om een onderduikadres te vinden, zou dit in rotaal wei eens tot een hoger niveau aan deporraries kunnen hebben geleid. De meesre Joodse Gemeemen bestonden uir meerdere burgelijke gemeemen en in gemeenren zonder vestiging van de Joodse Raad of zonder plaarsdijke verregenwoordiger zou de kans op deporrarie grocer kunnen zijn geweesr omdar de verregenwoordigers van de Joodse Raad bij her uitgeven van een "Sperre' vermoedelijk roch allereersr hebben gedacht aan degenen die hen her meest na stonden en die meestal dichrbij woonden.
De aanpak, de bronnen, de eenheden, de meetinstrumenten We willen weren welk Iicht de reeds besraande studies van gemeenten in de oorlog Iaten schijnen op de genoemde hypothesen. Daarroe bedrijven we een soon sociografie van Nederlandse gemeemen in de Tweede Wereldoorlog. Aan de hand van de beschikbare lokale srudies
34
trachten we te komen tot een catalogus, een datamatrix zou men kunnen zeggen, waarin voor de verschillende lokale gemeenten is aangegeven war hun 'score' is op de relevance kenmerken die in de genoemde hypothesen figureren (vgl. Flap. 1987). Deze lokale studies berreffen hoofdzakelijk de geschiedenis van de joden in een bepaalde plaats. Soms gaar her om studies, waarvan die van Vander Boom (1995) het beste voorbeeld is, die de geschiedenis schrijven van een plaars waarin tevens een hoofdsruk of een paragraaf over de jodenvervolging rijdens de Tweede Wereldoorlog is opgenomen. Recenrdijk is mer het verschijnen van een regionale studie van Huizinga (1996) over de provincie Friesland tijdens de oorlog nog een nieuwe variant ontstaan. In roraal hebben we ruim vijftig studies verzarneld en opgenomen in een lijsr die als bijlage op her eind van deze bijdrage te vinden is. Deze lijsr is samengesteld door de auteurs en daarna gecomroleerd door enkele collega-onderzoekers op belangrijke omissies. Enkele bijdragen die qua tire! doen vermoeden dar er de gewensre gegevens in zijn te vinden zijn nier gebruikr, daar ze te karig aan informatie waren, of nier of te laar beschikbaar kwamen. De hypothesen slaan op gemeemen als analyse-eenheden, terwijl sommige studies aileen over een plaats binnen een gemeente gaan. In voorkomende gevallen hebben we de gegevens over de ene plek als pars pro toco voor de hele gemeente genomen. Dan zijn er studies die handden over een regio, veelal bestaande uit een Joodse Gemeeme die meerdere burgerlijke gemeemen beslaat. Van deze eenheden willen we een aantal 'kenmerken' bepalen. Om misverstanden te voorkomen zij nogmaals gezegd dat we ons beperken rot hetgeen in die vijftig studies te vinden is en daarom moeren we werken met de aanwijzingen die in de verschillende studies voorhanden zijn. Het spreekr vanzelf dar dar niet alrijd de meest ideale metingen zijn. Allereerst willen we her aantal joodse inwoners aan her begin van de oorlog weten en vervolgens her aantal joden dar slachroffer werd, om aldus her percentage slachtoffers te kunnen bepalen. Her aantal joodse inwoners dar in de verschillende lokale studies wordt genoemd heeft soms berrekking op mei 1940, maar her kan ook betrekking hebben op bijvoorbedd 1938 of 1942. Bovendien beueft dir aantal soms alle 'personen met joods bloed' (dus ook de 'half- en kwartjoden'), terwijl dit aantal in een andere studie aileen betrekking heeft op de 'voljoden'. Omdat ons tevens al snd bleek dat sommige studies niet eens her aantal joodse inwoners vlak voor of aan het begin van de oorlog aangaven, hebben we, om nier mereen vast te zieten in de eerste stap van onze oefening, ook gebruikgemaakt van de door de Rijksinspecrie van de Bevolkingsregisters ( 1942) samengestelde lijst van joden die zich op bevel in 1941 hebben aangemeld bij de plaarselijke gemeeme, de zogenaamde Statistiek da broolking van joodschen bloede in Nedaland. Om verrraging en bewuste vervalsingen door de ambtenaren van her bevolkingsregister regen re gaan werd die lijsr juist nier samengesteld door de ambrenaren de bestaande bevolkingsregisrers uit te Iaten pluizen om re bepalen wie wei of wie niet jood was. Door deze lijsr werd publiekelijk gedefinieerd wie jood was en wie niet. \"aak is her daadwerkelijke aanral slachroffers bekend, maar soms, indien dar geral nier bekend is, dan benaderen we dar door her aamal gedeporteerden re nemen. Her verschil russen beide cijfers is. zoals bekend, doorgaans heel klein.
35
Omdat in de verschillende plaatselijke studies verschillende definities worden gebruikt van 'joden'. ,·erschillen de aantal!en soms sterk van de aamallen joden die in de Duirse' lijsr van 1941 staan. In dit anikel verstaan wij onder joden de caregorie der wgenaamde 'voljoden'. Dit zijn mensen met drie voljoodse grootouders en mensen met rwee voljoodse grootouders die revens op 9 mei 1940 lid waren van een Joods-kerkelijke Gemeeme, hetzij met een jood getrouwd zijn. We willen hiermee niet beweren dar dir de enige zinnige definitie is van wie joods is. wei is het de meest bruikbare definirie om verder re komen in vergelijkend onderwek. De 'voljoden' zijn rowel diegenen met een Nederlandse als met een buirenlandse nationaliteir. Zij waren ook de joden die volgens de opvarting van de Duitse bezerter gedeporteerd moesren worden. Her aantal slachroffers is soms overgenomen van reeds bestaande lijsten, zoals bijvoorbeeld her dodenregister van de plaatselijke Joodse Gemeente, soms door de auteurs van de lokale studies zelf uirgezocht in diverse bronnen. Op een nog andere, grondige manier is dar in Spijers srudie over Zandvoort (1995) gebeurd. Daarvoor heeft her Rode K.ruis een archiefsrudie gedaan van hun eigen lijst die na de oorlog is opgesreld voor de overlevenden en van andere beschikbare lijsten. Vervolgens willen we informatie over condities die volgens de genoemde hypothesen wellicht tor verschillen in her lot van de joden hebben geleid. Zo willen we weten wanneer de jodenvervolging in een gemeente daadwerkelijk begon, dar wil zeggen, her tijdsrip waarop de eerste joden werden weggevoerd naar elders. Onder her begin van de deportaties verstaan we hier alle aeries waarbij daadwerkelijk joden werden weggevoerd (wals razzia's, wegvoeren naar werkkarnpen, wegvoeren naar concentraciekamp Vught ofWesterbork). We meten die tijd als her aantal maanden dat versrreken is na de Duitse inval in Nederland. Is er war rijdstip waarop de deportatie begon en percentage joden dar de oorlog niet overleefde geen verschil tussen de gemeemen, w redeneren we, dan was de bezener blijkbaar inderdaad zeer vasrberaden en regelijk almachtig. Verder willen we weren of de burgemeester Duitsgezind en NSB'er was, en of dat ook gold voor her hoofd van polirie. Na september 1941 werden er eigenlijk alleen nog NSB'ers tot burgemeester benoemd. DeJong (1968-1988, VI, pp. 426-429; zie ook Hirschfeld, 1991, p. 230) srelt darer op een totaal van 911 burgemeestersposten op her hoogtepum in juli 1944 275 burgerneesrers lid waren van de NSB, terwijl daarnaast 105 posten onbezet bleven. Dus 35% van alle burgerneesters was op dar moment NSB'er. Omdat dit met name gold voor de grorere gerneenren, leefde op dat moment zo'n 55% van aile Nederlanders onder een narionaal-socialisrisch gezinde burgemeesrer. Voor her moment negeren we dar deze NSB-burgemeesters meer en rninder pro-Duits waren, en darer onder de andere burgemeesters eveneens pro-Duirse personen voorkwamen (Derksen en Vander Sande, 1984). Over de hoofden van politie is minder bekend. Her weekblad Nieuwsrut heeft jaren geleden een dossier gepubliceerd waarin NSB-hoofden van politie worden beschreven. Over de effecten van de combinaries van burgemeesrer en politiechef hebben we geen verondersrellingen gemaakt, maar bet lijkt niet onaannemelijk dar de combinarie van een 'fouce burgemeester' en een 'goede poliriechef de joden betere overlevingskansen bood dan de omgekeerde combinatie.
36
Een punt waar bij de vergdijking rekening mee moet worden gehouden, is of op het moment dat een NSB-burgemeesrer of hoofd van politie benoemd werd de deporratie van de joden in die gemeente nog moest beginnen. nog gaande was of al praktisch voltooid. Zo waren de joden al weggehaald uit Leeuwarden toen de NSB'er Schonhard in januari 1943 burgemeesrer van de srad werd. Hoewel de overgrore meerderheid van de joden in Nederland aan het eind van de zomer van 1943 was gedeporreerd, werden ook daarna nog wd joden weggevoerd (vgl. Blom, 1987 en DeJong, 1968-1988, VIII, p. 708). Voor her vaststellen van de mate van antisemitisme onder de lohle bevolking vertrouwen we op hetgeen de auteurs daarover te melden hebben, waarbij we onderscheid willen maken tussen bet nier of nauwelijks voorkomen en de duidelijke aanwezigheid van een virulent antisemitisme bij ten minste een deel van de plaarselijke bevolking. We hadden gehoopt de mare van verzuiling af te kunnen lezen aan bet melding maken van verenigingen op verzuilde grondslag, doch dar blijkt aileen zin te hebben voor her aantal joodse verenigingen, daar over het verenigingsleven van de andere zuilen in de lokale studies zo goed als niets wordt gezegd. Ook kan gekeken worden naar bet aantal joden dat lid was van gemengde verenigingen. Daartoe rekenen we niet aileen bijvoorbedd sporrverenigingen, maar ook bijvoorbeeld de Gemeenteraad. Her aanral verenigingen moet daarbij wel in verhouding worden gezer tot de omvang van her aantal in de plaats levende joden. Dit verhoudingsgetal wordt wel de 'zuildichtheid' van een zuil genoemd (Pennings, 1991, p. 70). Her percentage NSB-stemmen bij de verkiezingen voor de oorlog, bijvoorbeeld die voor de Provinciale Starenverkiezingen van 1935 (ofbeter nog, her verschil met bet landelijk gemidddde van 7,9%), zou eveneens een indicatie kunnen geven van de mate van verzuiling. De stembusuitslag van de Kamerverkiezingen in 1937 of die voor de Provinciale Staten in 1939 vormcn een altemarieve maatstaf, hocwel deze rninder goed de plaatselijke verhoudingen wccrgeven en bij toepassing ook niet zulke duidelijke verschillen zullen vertonen omdar de NSB toen naar verhouding rninder stemmen kreeg dan bij de verkiezingen in 1935. Slechts weinig lokale studies melden de aanhang die de NSB bij deze politieke verkiezingen wist te behalen. Hocwel we de opzet van dit artikel er enigszins geweld door aandoen - we wilden immers bepalen wat de bestaande lokale studie leren over lokale verschillen in jodcnvervolging - kuimen we het niet Iaten en nemen we her percentage stemmen dat de NSB in 1935 per gemccnre op zich wist re verenigingen over uit gemakkelijk roegankelijke CBS-publicaties daaromtrent. Serer ware nog geweest om het aantal NSB-Ieden per 10.000 inwoners re weren. Rond 1935 zou dar gemiddeld voor heel Nederland per 10.000 inwoners neerkomen op 42 en in 1940 op 40 mer een russenrijds hoogtepum van 63 NSB-Ieden. De ledenadministratie van de r-<SB is helaas grorendeels verloren gegaan en deels nooir goed op orde geweest. Her aanhalen van lokale studies voor gegevens over de aanhang van zionistische verenigingen zal vermoedelijk weinig zin hebben. gegeven de boven aangehaalde kririek van Michman op her ombreken van deze gegevens in de door hem beschouwde lohle studies. W d ki jken we of er plaarselijk een zetel van de Joodse Raad was gevesrigd of dar er gesproken wordt over een zogenaamde 'vertrouwensman·. Overigens zij nog vermeld dar de lokale studies relkens door twee van de schrijvers dezes zijn gelezen, waarbij af en coe bleek dat een lokale srudie wch meer
informatie bevarte die voor onze probleemstelling relevant is dan de ene lezer aanvankdijk meende re kunnen vaststellen.
De Nederlandse paradox in het licht van de lokale studies
)
De eerste vraag die moet worden gestdd is of er wei plaatselijke verschillen waren in de percentages joodse inwoners die de oorlog hebben overleefd. Mochten er geen plaarselijke verschillen zijn, dan zou de visie over de vastberadenheid van de bezetter en zijn almacht alsnog steun vinden. Is dar echter niet her geval dan kunnen we, ter beproeving van de andere hypothesen die een rol spelen in onze verklaring van de Nederlandse paradox, de beschreven gemeenten in nog drie andere opzichten met elkaar vergelijken: Waren de percentages afgevoerde joden en de percentages omgekomen joden boger in gemeenten waar de burgemeester en/ofhet hoofd van politie Duirsgezind waren?; Waren deze percentages boger in gemeenten waar de verzuiling sterker was?; En waren de percentages boger in gemeenten zonder vestiging van de Joodse Raad? V oordat we de afzonderlijke studies uitplozen, hebben we eerst gerubriceerd wat er over de bezettingsgeschiedenis van de bewuste plaatsen geschreven stond in Pinkas van Michman, Beem en Michman (1992). Dit werk biedt een overzicht van de geschiedenis van de verschillende Joodse Gemeenten in Nederland evenwel zonder vergelijkingen te maken. De informatie die dar overzichrswerk oplevert, hebben we vervolgens aangevuld met hetgeen we in de lokale studies aan extra informatie wisten te vinden. Dit leidde tot de opsteUing van gegevens zoals in T abel 1. Het bleek dat veel van de relevante informatie in de lokale studies ook al in Pinkas te vinden is, hergeen niet zo verwonderlijk is daar dat werk sterk steunt op die lokale studies. Een vergelijking van de lokale geschiedenissen maakt allereerst duidelijk dat gemeenten verschillen in het percentage slachroffers onder de joodse bevolking. Dit percentage beweegt zich in de door ons beschouwde studies russen de 40 en de 100%. Anders gezegd: het percentage overlevenden beweegt zich russen de 0 en 60 %. Het landelijk gemiddelde percentage slachtoffers is een getal ergens russen de 75 en de 80%. Nauwkeurige lezing van Pinkas maakt duidelijk dat voor zover er gegevens bekend zijn over de Joodse Gemeenten, er slechts een paar gunstige uirzonderingen zijn: Haaksbergen relde 68% overlevenden en Enkhuizen zelfs 93%. Indien we een kaarrje van Nederland maken, zie Figuur 1, met daarop de verdeling van de Joodse Gemeemen mer een percentage slachtoffers dar onder het gemiddelde van her hde land ligt. dan blijkr dar Gemeemen in her Oosren en her Zuiden van her land, dat wil zeggen in de provincies Overijssd, Gelderland, Noord-Brabant en Limburg, naar verhouding minder slachroffers rellen. T evens laat zich met de thans beschikbare gegevens een eerste, omzichtige berekening maken van her verband russen de datum waarop de vervolging in een gemeente begon en her percentage slachtoffers. De correlatie russen her begin van de deporratie en percentage omgekomenen bedraagt -.15. Mer andere woorden: hoe eerder de deporratie begon, des te meer
38
)
slachroffc:rs. Bovensraande corrdarie is berekend op basis van veerrig burgerlijke gerneenten. want er waren er een aancal waarvan de datum waarop de deportatie begon nier bekend was. Zoals re verwachren valr bij deze kleine aancallen eenheden is de correlarie nier significant (p=.34). Maken we eenzelfde berekening over de rond de honderd Joodse Gemeenten waarover Pinkaswat dir betrefr enige informarie geeft, dan blijkr een soorrgelijk negarief, niet-significant verband van -.14 (p=.l4). Her is nier alrijd duidelijk of de gegevens die in Pinkas re vinden zijn over her aantal slachroffers slaan op de slachtoffers uit de gehele Joodse Gerneeme of aileen op die uir de burgerlijke gemeente waar de kille naar is vernoemd. Hoewel we over de samenhang geen hypothese hebben geformuleerd, blijkr op grond van de gegevens in Pinkas dar de deportatie in de grorere plaarsen eerder is begonnen. Her verband van -.24 is zelfs srarisrisch significant (p=.03). Indien we, met gebruikmaking van de bevolkingsaantallen uit de Duitse lijsr uit 1941. een voorzichtige berekening rnaken van de samenhang russen bevolkingsomvang van een burgerlijke gemeeme en her percentage joden dar overleefde, dan blijkr de correlatie russen de grootte van een burgerlijke gemeenre en her percentage omgekomenen .14 (p=.35). Hoe grorer een gemeenre, des te hoger her percentage joden dar is omgekomen. Dir percentage is berekend op basis van 49 burgerlijke gemeenten. De gemeenren mer erg weinig joden zijn nier opgenomen in de berekening (Biokzijl, Hasselt, Werkendam, Winsum, Zwarrsluis). Indien we deze samenhang uirrekenen voor alle Joodse Gemeenren zoals in Pinkas vermeld, mer gebruikmaking van de daar vermelde bevolkingsomvang van de Joodse Gemeenten in 1930, dan is die correlatie nog zwakker, namelijk .04 en nier significant (p=.24) Een directe meting van verzuiling betrefr her aanral joodse verenigingen per gemeente gedeeld door her aanral joodse inwoners, de zogenaamde zuildichrheid van de plaarselijke joodse bevolking. Her is onzeker in hoeverre de genoernde aantallen verenigingen een reele afspiegeling van her daadwerkelijke aantal vormen. Her verband (-.10) russen de zuildichrheid van de joodse bevolking in een burgerlijke gemeente en her percentage slachtoffers in die gemeenre berekend over de ruim veerrig gerneenren waarvoor hierover informatie beschikbaar is, is hoewel absoluur nier significant (p=.55), nier zoals verwacht, want hoe minder verzuild de joodse bevolking, des re meer slachroffers er onder hen vielen. Opvallend is de srerk negarieve, significanre (p< .Ol) correlarie van -.37 russen de grootte van een gemeenre en de zuildichrheid. Hoewel er in de grorere gemeenten meer joodse verenigingen besronden was de zuildichrheid onder de joodse bevolking daar dus roch geringer. Hdaas beVar de overgrore meerderheid van de lokale studies geen of slechrs gebrekkige of onvergelijkbare informatie over de andere condiries die veranrwoordelijk zouden kunnen zijn voor de genoemde verschillen. Indien er geen melding is een kenrnerk. zoals bijvoorbeeld amisemitisme. en we aannernen dar zo'n kenrnerk dan ook afwezig was, en we vervolgens uirrekenen of er een verschil is in percentage slachroffers in gemeenren mer en zonder dar kenmerk, dan blijkr dar in gemeemen waar anrisernirisme besrond er meer slachroffers vielen onder de joodse inwoners. Hoewel in de verwachte richring, is ook dir zwakke verband van .07 nier significant (p=.63).
39
~
1;1brl I l'rrcemagr jorlm dat rle t•mJo/ging tijrlms tk Twutk Warldoor/og nin overkrftk prr burgerlijkt gemuntt tn daarvt!or mogrlijk rrler,ame tonrlitits. Bron: Pinkas ( 1992) m lok,lle sturlies (zir bijlagr). -~----·---·
groout·
gnnct•nct·
oldllld)
vuljumhc
aamal •lachrolli:rs
% slachwflers
begin Joodse Raad antisemitisme deporraties
hurgemerster Duitsgezind
houfd politic
% NSB
juodsc
jnden lid
[)uir~gezind
.\fern men
vercntg111~en
.tlgemcnc
IHWOilCf'io
Provinciale
volgt·n~
~tatenvcrkie·
I >uit~C'
vulk>~<·lling
1ingen
verenigtngcn
I'J\~
l'i
Amsterdam, NH
>1>0
11!7'\ HH.17 4%70 HOlll7.1
Hl II•'
14 102
.H6 (,(,000 14'\0 41(,
H3
411 II
'H
44
aug 42
111 100 47
hegin 4.1
Apddomn. (;ld
74447
A)u·n. I,,
1()~(,(,
A\Tit.'C"\1, ( )\r
Ill I' !I 11 7 114
1111 1 I
ll
l,\
1114')
H '14
44
( oc·vord('n, I
'i/11')
411 7 '1 )I
,' 1'''
H
}.I l.l'l '>.I
.IH
H.~
Ill
'll 70 6H 76 S7
'lliH
4'1'>!4 'i 14'\'i I
.I')'\
l6H
1.,H62
10'\00
1)oc:!.lnug, { ;JI
'ill')/
ll
u
l )oc:tinth('m, ( ;dl I Jurd r
171>HI 11.1711
bndu:·de, Ov
'llH'I'\
<~entH'P•
Lim
(,ur~.urn,
I.H
l'i'\6 147 \') 17'1H6 '\1111 '\ll'i
l'i7 Ill 2(, IIIII 411 110 .17 II Ill •1'\
ll'IHH
\'l
fiJ<J
lh·c:rlt·n. l.im I {cu~clo, ( ,ld lloorn, Nit
liiHl
'14 ')9
I')
(. "ulemhorg, (.JI llcn llu><·h. Nil llcn lfa•g, Zll
l'WI
okt 41 mr1 42 aug 42 feh 41 okt 41 jun 42
(,\2
7'14'17 l'i4'1 41 ') 41 1'\
1\t·('k. IIIII lkrKh. l,l.t lllok111l. ( lv Borlulo, <;dl 1\ulnlu-,·r. NB
41 61 '\.l
12'i
HO
2')0
')j
16 ?H'i
62
!1 70
S'i
~6
H
IIIII 16 Ill
(l()
M '17 7.1 H. I HO H6
nov
ja
nauwdijlts nauwelijlts
'1.5 '1,7
2 4
i•
H,H
H
ja
i•
nee
ja vanaf .lll-6-42
j.l
IO,H H,6
H
i•
H,H
•l
'>.4 II.H
ja
42
4.2 aug 42
nkr 41 begin 42 okt 41 okt 42 aug 42 medio 42 sep 41 aug 42 nkr4l aug42
I• I•
H,H
nov
jou1 42
ja ja
ja
i•
lll't'(J.I\11)
ja vanaf juli 42
i•
,.
(,,I
I
1(1,\
'\
25
,,
ld
H
I•
'1,7 l.l '\,'i
I•' IJ
I•
10
Jjl
11.4
'i
(>,7
I~
ja ja
12.0 7,7
ja
ja
u ja
ja nee
nee van a! 14-2-41
nee
11..1 H. I
>Ill 2
v.tn.tf .-\-9-4 i
7,6
'\
h. I
4
i• ja ja ja
I>, I
I.U okt 41 apr 41
'i,(, I•
7,4
'
I•
'-
Vervolg van tabcl I: ---~-·---·-·*-----
-·-~··-·
------
''"''''·'' VIIIJm•d\t'
woollt'
j4t'IIIC:t'lllt'
oiJ.IH.tJ
·~, 11lac. hcntfers
•laduotlcrs
hcgin
)oodse Raad
an(isemiti!tmc:
hurgt'mrestt"r
DuiiSgezond
dCJlOrtatles
htHJfJ poliric lluiiSgezind
111Wttl\t'f\
Provin~•alc
vol~l'll'
'itafcnvcrkle
I lutl~t·
v•,lk!ootdhn~
-----------··-----
.._,
tln~C'II
Lec:k, <11
Xl /I
71
H hi
4.1
7'1
I-C't'Hw.ud('n, h
'l'l~'(d
(l.n
470
7~
hHH411 11'14'\ IIIXH
4!11
1'19
71
l'l(t
}}.()
HH
ilfl
N!Jmc."gt·n.<,JI ( lldenJaal. ( )v \h,, Nil Peke.·!..~·. ( ,, Rhedc.·n, l,dl RtJ•WIJk. /II
t)(,.\24
~!H
10 "II IHVI ill'\.'
7()
44 .\'!X h2
I '>I
71 7'\ X'J XO 'J,l
2:-'HOh
Jill
I'IIUI lh i'fl
.!'}')
~urartl.l1m ~nnldc,
(,.\h(J
ltd, ( ,JJ lltrcdu, lhr Vc~l,d.
Nfl
Vla~lwtddt·, c ,,
Wtnp. Nil \x.'n~c.·nd.un, NB
171'!11 7XHI ll')'i4 16X2'i.l XHIH I 'i 174 711(,
I'\ I
.jl
2H..! 141 hH lUll 126 12 IH
')\
41
(>)
29
1\h II
IH6h
176.1
lH
I~
ll'i
'17 '\7 I 1.1 II'! .11 ll 'il'i
7()
I
W1mum.<;r
IWI l'J')i
/.wd .. ooll. Nil
'HHX
14 'I 'ill
/o.:Vt"lloiJF, (uti
1'>20
4')
1472 4111!1
14 672
lwJn~hu~.
/wnlk. ( lv I I )II
( )y
, .. ( )udt· t:H Nlt'liWt'
Pt·kdd
\ollllcn
okt 42
ja
apr 42 jun 42 aug 42 apr 4.1 najaar 42 sep 41 aug 42 nov 42
i• i• i•
vanaf md 41
X6
tvtd.lstndu, ltm Mcppd. 1>1 NiJk
'-llt:t'llWIJk, ( h
i<><.len lid algemenc vcrcnigingen
.I
ja
I'J \'>
--~-·---~----
10')
llr \ucck, I rl
ruod~c
vcrcn1gingrn
1'!41
K.unp~:H. \ )v
\~
% NSII stC'mmen
1>1 C'
,,
'H \!1 42 4'\ 48 94 'i4 84
'"" 41 aug 42
«p 42 apr 43 feb 42
Viln.af okr 4.i
11.7 1,6 2.1 H,2 h,O
i•
4.4 '!,2
,.
Ill 7 H 4 (,
Ill
,. ,. ,.i• ja ,.
1\,')
i• ncr.- (ami)
nee (anti)
ja
,Jf)
H,(J
ja
vanaf apr 42
,.
i•
17,1 '1,2 .i,H 'i,'! 8,8 10,2
>10
,.i·• ja ,. ,.
h
ja
2
ja
I 'i
'\
(1,')
i'\,6
HI I(Ml
mrt 41
9.~
nov 42 mrt 42 nkl41 jul42 nkt 41
71 M H6 78
vanaf jan 43 ja
4,6 1\,f) 6,0
vanaf mcdin 42
nee (and)
(>,')
7.') 1,0 21.4 .I.'\
,.
2.4 ja
nee
ja
'i,')
,Jo
PERC 6.00 10 77.00 tD
77.00 100.00
42
Figuur 1 Pm:entag~ slachtojfm van tk jodmvm;o/ging in r.U Tw~~ Wmldoorlogpu foods~ Gmzunu ~t ]oodst inwonm in 1941 m voor zov" "g~roens ov" h~t aantal slachtojfm b~schikbaar zijn. G~bas~~rd op Michman, &tm en Michman ( 1992). I. Aalren.56
2. Al.kmaar,84
3. Almelo,62 4. Alphen aan den Rijn.97 5. Arnersfoon,S 3 6. Arnsrerdam,83 -:'. Apeldoom,38 8. Appingedam,96 9. Amhem,79 10. Assen,86 ll. Barneveld,60 12. Seek (L),55 13. Beilen,53 14. Bergen op Zoom,65 15. Beverwijk,82 16. Blokz.ijl,100 17. Borculo.51 18. Boxmeer,100 19 Breda,86 20. Brielle,100 21. Coevorden,91 22. Culemborg,87 23. Cuijk,65 24. Dedemsvaart:,83 25. Delden,73 26. Delft,93 27. Delfzijl,92 28. Den Helder,93 29. Denekamp,97 30. Deventer,64 31. Dieren,62 32. Dinxperlo,95 33. Doesburg,65 34. Doetinchem,83 35. Dordrecht,84 36. Dwingeloo,82 r. Eibergen.5l 38. Eindhoven.91 39. Emmen.85 40. Enkhuizen,7 41. Enschede,48 42. Franeker,75 43. Geemuidenberg.844. Genderingen,64 45 Gennep.55
46. Goor.72 47. Gorinchem,53 48. Gorredijk,91 49. Gouda,92 50. Grave, 100 51. Groenlo,69 52. Groningen,96 53. Grijpskerk,93 54. Gulpen.lOO 55. Haaksbergen,32 56. Haarlem.S5 57. Hardenberg,95 58. Harderwijk,92 59. Harlingen.IOO 60. Hasselt,92 61. Hanem,93 62. Heerlen,51 63. Hengelo (Gid),78 64. Hengelo (Ov},64 65. Hilversum,92 66. Hoogeveen,90 67. Hoogezand-Sappemeer,93 68. Hoom,90 69. Kampen,93 70. Leek,91 71. Leeuwarden,85 72. Leiden,77 73. Lemmer,lOO 74. Lochern,88 75. Maassluis,63 74. Maast:richt,43 77. Meerssen.86 78. Meppel.9l 79. Middelburg,82 80. Middelharnis,94 81. Monnickendarn. 94 82. Sieuweschans,95 83. Nijkerk.80 84. Nijmegen.91 85. Oldenzaal.86 86. Ommen,94 87. Oss,-:"1 88. Oud-Beijerland.82 89. Oude en Nieuwe Pekela.92 90. R.aalre.82
43
91 . Rotterdam,87 92. Rijssen,87 93. 's-Gravenhage,88 94. 's-Heerenberg,84 95. 's-Hertogenbosch,6l 96. Schoonhoven,87 97. Sinard,87 98. Sliedrecht,82 99. Smilde,93 100. Sneek,62 I 0 l. Stadskanaal,66 102. Stedum,96 103. Sreenwijk.49 I 04. Strijen,62 105. Ter Apel.100 106. T erborg,42 107. Tiel.S1 108. Tilburg,55 109. Uden,87 110. Uithoom,95 Ill. Ulrum,100 112. Urrecht,82 113. Vaals,IOO 114. Valkenburg,64 115. Veendam,93 116. Veenendaal,64 117. veghel.54 118. Venlo,73 119. Vlaardingen,33 120. Vlissingen,95 121. Waalwijk.58 122. Wageningen,86 123. Weesp,70 124. Winschoten,96 125. Winsum.98 126. Wimerswijk.86 12-. Zaandam,88 128. Zalcbommel.82 129. Zandvoon, 71 130. Zevenaar, 7 4 131. Zuidland,90 132. Zurphen,82 133. Zwa.rrsluis,86 134. Zwolle.80
Ook over her bestaan van een lokale verregenwoordiging van de Joodse Raad melden lang nier alle studies iets. Omdat officieel de geesrelijk Ieider van elke Joodse Gemeeme als verregenwoordiger van de Joodse Raad werd beschouwd, en de meesre lokale studies gaan over de hoofdplaats van een Joodse Gemeeme, zijn er onder de vijftig burgerlijke gemeemen uir tabel l vermoedelijk slechts enkele plaarsen waar geen verregenwoordiger van de Raad zal zijn geweest. De informatie over de Duirsgez.indheid van de burgemeester en her hoofd van politie is nog minder precies. Over de evemuele invloed van de Joodse Raad, en de Duitsgezindheid van her lokale besruur vallen op grond van de verzamelde gegevens nauwelijks condusies te rrekken. Niet anders renminste dan dar we, indien we anrwoord op onze vragen willen hebben, een andere onderzoeksopzet zullen moeten bedenken. Los daarvan moer op meer systemarische en eenduidige manier dan nu is gedaan her percentage slachroffers worden bepaald. De samenhang russen her percentage NSB-stemmen bij de gemeemeraadsverkiezingen in 1935 en her percentage joodse slachroffers is zwak (.08) en bepaald nier significant (p=.58). Her is opvallend hoe sterk her percentage NSB-stemmen samenhangr met de verzuildheid (-.47), een verband dat ook significant is (p
44
Wat we verder hebben geleerd
)
War we verder hebben gdeerd, rerwijl we de studies lazen, is dar de srudie van de jodenvervolging in merhodische zin zou kunnen profiteren van enkele aanwijzingen en bevindingen uit lokale studies. T evens werden in deze srudies aanvullende hyporhesen naar voren gebrachr die van dienst kunnen zijn bij een verklaring van de differenriele sterfrekans van joden in Nederland in de Tweede Wereldoorlog, en wie weer rer oplossing van de Nederlandse paradox. Van de vier grote steden waar revens de grootste populaties joden woonden, Amsterdam, Rotterdam, Den Haag en Utrecht, heefr mer name het lot van de joodse gemeenschap in Rotterdam nog sreeds geen goede beschrijving gekregen. Daarnaast zijn er cienrallen andere gemeenren met joodse gemeenschappen met meer dan honderd !eden wier Ieven of dood cijdens de T weede Werddoorlog ook nog niet is besrudeerd. Overigens blijken auteurs van lokale studies die in de laatste jaren verschijnen, in regenstelling tot war Michman over eerdere studies meldde, inmiddels frequent naar elkaar te verwijzen.
5.1. Methodische vontlsten De merhodologische les van de lezing van ruim vijfcig lokale studies is dar lokale geschiedschrijving zonder vooropgezet beschrijvingsschema of gemeenschappelijke probleemstelling Iicht in weinig of onvergelijkbare data eindigt zodat toetsing van enige hypothese vrijwel onmogelijk is (vgl. Blom, 1985 en Flap. 1987). Alsnog zouden we de auteurs van toekomstige lokale studies van joodse gemeenschappen rijdens de T weede W ereldoorlog kunnen oproepen om hun werk in elk geval ook te richten op her verzamelen van enkele standaardgegevens die nodig zijn om vergelijkenderwijs iets te kunnen zeggen over de houdbaarheid van bestaande oplossingen van de Nederlandse paradox. Her dichtst in de buun van war wenselijk is komen nog de verschillende delen uit de reeks over joodse gemeenschappen in de provincie Groningen, Bouwstojfrn voor de geschiedmis van de ]odm in Groningm, onder redactie van DeVey Mestdagh. Voor die joodse gemeenschappen is systematisch demografische informatie, indusief het beroep, verzameld van alle joden die tussen 1811 en 1945 in die gemeenschappen hebben gdeefd. Het bewerken van deze waardevolle gegevens tot bruikbare tabellen is echrer een klein onderzoek op zich. Hoewel Michman ( 1991) andere vragen in gedachten had dan wij - hij dacht aan beschrijvingsvragen en wij willen toersingsvragen beanrwoorden - toch had hij wei gelijk toen hij zei dat om verder te komen in de lokale geschiedschrijving daarnaast andere bronnen moeten worden aangeboord dan die re vinden zijn in lokale archieven. In elk geval lijkr lokaal onderzoek voorlopig geen alrernatief voor de bewerkelijke weg van her biieenbrengen en de analyse van de in zekere zin schrikbarende hoeveelheid bestaand statisrisch mareriaal. De haalbaarheid van zo'n onderzoeksopzer moer nog blijken. natuurlijk. De srudie van de historicus Van der Boom (1995) over Den Haag leerr dar in onderzoek van gemeenren met een hoog aanral joodse inwoners mer een sreekproef uir deze inwoners kan worden volsraan. Zo kan her benodigde werk binnen de perken worden gehouden. Voor gemeemen met kleinere aanrallen joden is her wei dienstig voor alle joodse inwonenden gegevens re verzamelen.
45
Dergelijke secundaire gegevens kunnen alsnog worden aangevuld met primaire gegevens. Sommige auteurs, z.oals Van Dam (1985) en Lurvink (1991), hidden interviews met overlevenden. De interviews werden onder meer gebruikt om enig idee te krijgen van de omvang van her evenruele antisemirisme in die rijd. Waarom is dar niet vaker gebeurd? Dit z.ou systematischer in nieuwe plaatselijke studies kunnen gebeuren, maar men moet daarmee wei snel z.ijn, gez.ien de gevorderde leefcijd van de mensen die de oorlog bewust hebben meegemaakt. Men kan z.ich afvragen of de burgerlijke gemeente wei alrijd de juiste eenheid is. Verschillende dorpen binnen eenz.elfde gemeente kunnen immers uiteenlopen in de kenmerken waarin wij geinteresseerd z.ijn, z.oals bijvoorbedd de mate van verz.uiling ofhet percentage slachroffers. Diverse studies suggereren alternatieve indicatoren voor de relevance kenmerken waar we informatie over z.oeken. Sommige van dez.e indicatoren z.eggen tegelijkenijd iets over verscheidene van de door ons onderscheiden actoren. Zo zou de Duitsgez.indheid van de politic: kunnen worden afgemeten aan her aantal zuiveringen dar na de oorlog heeft plaatsgehad in her plaatsdijke politieapparaat. De hulp die de bez.etter kreeg en het bestuurlijk niveau waarop collaboratie plaarsvond is ook af te lez.en aan her feit of de NSB in de gemeenteraad z.at (Vander Berg en Boon, 1992). Sorns wordt tevens melding gemaakt van her aandeel NSB'ers onder de gemeemeambtenaren. Een aanverwante indicator, die strikt genomen niet op de lokale overheid maar op de sociale afstand russen de joden en de niet-joden onder (delen) van de lokale bevolking slaat, is te vinden in Vander Boom (1995). Hij wijst op het betrekkelijk grote aanralleden van de WA, de Weerafdeling van de NSB, per duizend inwoners in Den Haag. Somrnige studies gaan letterlijk in op de hoeveelheid relaties russen joden en niet-joden als ze beschrijven hoe vaak joden buiten hun eigen groep rrouwden. Vlak voor de oorlog kwamen in heel Nederland in totaal 12.000 gemengde huwelijken voor russen joden en nier-joden (DeJong, 1968-1988, VI, pp. 295-303). Sommige studies vermelden her voorkomen van zelfmoord onder joden, hergeen eveneens iets zegt over de mate van integratie van de joodse bevolking in de lokale gemeeme (vgl. Ultee en Luijkx, 1997). Lurvink (1991) mddt expliciet darer geen zelfmoorden in Aalren plaarsvonden onder de joden tijdens de bez.etting. De mate waarin joden in de alledaagse omgang geassimileerd waren valt te benaderen door te kijken of joden deelnamen aan algemene verenigingen of zelfs in her bestuur van zulke verenigingen z.aten. De sociale afstand die joden uit eigen beweging tot anderen aanhielden, valt goed te bepalen aan her bestaan van eigen joodse verenigingen. Zo geven Klinken en De Vey Mestdagh (1985. pp. 166-167) en Schut (1991) lijsten van plaatselijke joodse verenigingen en hun bestuursleden. Hierbij doen z.ich opmerkelijke combinaties voor, bijvoorbedd de joodse voetbalvereniging Achdoeth uit Leeuwarden die in de derde klasse van de IO.'VB uitkwam regen andere Friese verenigingen (Schaaf, 1994). Dit is zowd een reken van imegrarie als een gebrek daaraan. Vooral in studies van de grotere sreden wordt melding gemaakt van her bestaan van meerdere aparte joodse verenigingen. Relevanre verschillen in sociale afsrand russen joden en niet-joden blijken ook uit de percentages joden die bij de telling van 1941 in anrwoord op de vraag tor wdk kerkgenootschap
46
ze behoorden aangaven onkerkelijk te z.ijn. Vander Boom (1995) constateert bijvoorbeeld dar de joden in Den Haag vermoedelijk srerker geassimileerd waren dan die in Amsterdam, daar in Den Haag 12% aangaf onkerkdijk te z.ijn, terwijl slechrs 7% dar deed in Amsterdam (Volgens her rapport van de Rijksinspectie van de Bevolkingsregisters was dar in Utrecht I 5%, in Rotterdam 14% en in de rest van Nederland gemidddd 10%). Het aandeel joodse mensen dar onderduik vond, zegt iets over de mate waarin z.e daadwerkdijk hulp vonden bij nier-joden. Volgens DeJong (1968-1988. VI, p. 343) slaagden in Nederland in totaal 18.400 joden erin onderduik re vinden. Sommige lokale studies melden her aantal onderduikers. Lurvink ( 1991, p. 156) zegr dar burgemeesrers oproepen deden verschijnen in her A/gmJOU Po/iti~blad voor h~t Koninkrijk der N~der/anden tot 'opsporing, aanhouding en voorgeleiding van de navolgende personen van joodschen bloede, die verdachr worden z.onder de vereiste vergunning van woonplaats te z.ijn veranderd'. Zo'n oproep betrof in de regel mensen die er ten rninsre voorlopig in geslaagd waren onderduik te vinden. Juist indien niet el.ke burgemeester elke onderduiker in her Politi~b/ad liet zetten kunnen dergelijke oproepen worden gebruikt om aan te geven in hoeverre een burgemeester collaboreerde. Th~oretisch~
vondstm
Met betrekking tot her handelen van de bez.erter noteert Van Dam (1985, p. 84) dat raz.z.ia's in Utrecht vee! moeilijker te houden waren vanwege het ontbreken van joodse woonwijken. Verder schrijft hij dar de afwez.igheid in Utrecht van een Aussenstelle van de SS war uitmaakre voor her gemak waarmee de bezetter raz.z.ia's kon organiseren. Uit diverse lokale studies blijkt dar de Nederlandse politie alom werd ingez.et als helper bij deportatiewerkzaamheden, terwijl de inbreng van de Duitse bezetter bij de daadwerkelijke deportarie van joden gering bleef. Waarom voerden Nederlandse politiemensen de deportatie van hun land- en veda! ook dorpsgenoten uit? Waarom volgden z.ij bevelen daartoe z.o efficient op? Als een van de weinige auteurs van plaatselijke studies gaat Vander Boom (1995) daarop in. Hij noemt als factoren naast de gebruikelijke gehoorz.aarnheid aan orders van boven hen geplaarste Nederlandse autorireiten de angst voor srraf, ontslag en uitzending naar Duirsland in geval van dienstweigering. De vraag is natuurlijk ook waarom Nederlandse, niet pro-Duitse burgemeesters dergelijke bevelen doorgaven. Enkele auteurs maken melding van her bestaan van een volgorde waarin verschillende groepen joden werden afgevoerd. Eerst werden de buitenlandse joden weggevoerd (Van Dam, 1985, p. 76), en daarna de lagere klasse (p. 94). Volgens Derksen (1988, p. 318) hadden ook in Meppel de welgestelden onder de joden betere overlevingskansen. Naar de mening van deze auteurs zullen her hebben van een groter inz.icht, geld om onderduik te beralen en relaties om onderduik te vinden en re krijgen hiermee re maken hebben gehad (vgl. ook Vander Berg en Boon, 1992). Niet aileen inz.icht. geld en relaries, maar diverse andere relevance facroren hangen vermoeddijk onderling samen. Zo woonden de armen vaker geconcemreerd in bepaalde wijken dan de rijken, hetgeen hen kwersbaarder maakte. Van der Boom wijsr erop dar deze omsrandigheid zou kunnen verklaren waarom er in Amsterdam geen, maar in Den Haag wei een verschil in deportarie- en srerftekans was russen rijke en arme joden. Bovendien besrond
de Joodse Raad vaak uir personen uit de rijkere families. De buirenlandse joden die hier als vluchteling verbleven, in totaal zo' n 16.000 (De Jong, 1968-1988, IV, p. 7 44), waren her meest kwetsbaar daar ze de minsre connecties hadden met niet-joodse Nederlanders, en ze ook zelden gelieerd waren aan mensen van de Joodse Raad (vgl. Houwink ten Care, 1989). Derksen (1988, p. 319) meenr dar deportaties die in een zeer vroeg stadium plaarsvonden naar verhouding tor meer slachroffers leidden, omdat in her begin de joden nog vrij algemeen geloofden dat de wegvoering tot dod had om in de arbeidsinzet te helpen, terwijl de illegalireit nog in de kinderschoenen srond. Ogenschijnlijk hiermee in tegenspraak is de door Lurvink gesuggereerde, in eerste insrantie contra-intu"itieve hypothese - ze hadden inmiddels misschien beter kunnen weten - dar joden zich gewilliger lieten wegvoeren indien familie van hen reeds was weggevoerd. Vermoedelijk hoopren of verwachrten ze hun familie terug te zien in de kampen. Derksen meenr verder dar de leeftijdsopbouw van een plaatsdijke bevolking, dar wil zeggen een lokale gemeenschap met veel ouderen, kan maken dar men niet mak.kelijk onderduikt. Hage en DeVey Mestdagh (1985, p. 134) wijzen erop dat joden misschien tevens niet onderdoken uit angst voor represailles regen achterblijvende familieleden. Erwordt ookop gewezen, bijvoorbeeld door Van Dam (1985, p. 107}, dar een betere organisarie van het verzer mogelijk nog iets zou kunnen hebben uirgemaakt. Indien her onderduiken over een kleiner aantal sch.ijven verliep, dan werd de kans op opsporing vermoeddijk kleiner. Zo meenr Laansma (1981) dat de joden die in Steenwijk her er levend afbrachten, dar voor een goed ded te danken hadden aan een acrieve onderduikorganisatie die onderdeel vormde van het Verzet in de Kop van Overijssel. Deze organisatie was zeer actief in her zoeken van onderduikadressen en dikwijls met succes. Enkele auteurs, onder andere Lurvink ( 1991) en Klinken en DeVey Mestdagh (1985), suggereren dar gereformeerden meer hulp boden dan anderen, terwijl de katholieken juist minder hulp zouden hebben geboden, omdar dezen de joden als moordenaars van Chrisms verder buiren het morde universurn plaatsren dan de eersten, die meer lorsverbondenheid met de joden voelden als zijnde een ander uitverkoren vol.k. Daarregen zou men kunnen volhouden dar katholieken vermoedelijk minder gezagsgetrouw zijn en dar ook waren aan de nieuwe orde. Lurvink (1991, p. 93) wijst erop dat kleine joodse gemeenschappen rich vanwege hun geringe geral wel moesten aanpassen aan hun omgeving: 'De joodse gemeenschap was vee! te klein om te verzuilen'. Grotere sreden, voorzover studies daarover melding van maken, kenden eigen joodse verenigingen, zoals bi.ivoorbeeld Groningen, Leeuwarden en Zwolle, terwijl van kleinere plaatsen vrijwel altijd wordt vermeld dar joden lid zijn van algemene organisaties en vrijwillige verenigingen op allerlei gebied. Ten slone nog een puzzel. Hageman (1993. p. 198) wijst op het merkwaardige feit dar de joden uit Friesland zelf niet onderdoken en dat zij grotendeels zijn weggevoerd en niet zijn teruggekomen, terv;ijl regelijkertijd veel Amsterdamse joden een goed onderduikadres vonden in Friesland en ook de oorlog hebben overleefd. Was Friesland nu wei of niet gemtegreerd? En welke hypothese wordt nu weerlegd of juist bevestigd? Wdlicht dar verschillen in de organisatie van her verzer en de hulp bij onderduik in de hoofdscad en in Friesland daar iecs mee re rnaken hebben gehad.
48
Conclusie Het onderzoek naar de 'Nederlandse paradox' en her roeken naar anrwoorden daarop stokr her geringe aanral Ianden dar kan worden vergeleken. Onderhavig anikd herformuleerde daarom allereerst de vragen zo dar vooruirgang wordt geboekr: na De Jongs beschrijvings-. Bloms verklarings- en Lammers' roersingsvragen over Ianden komen toetsingsvragen over gemeenten. Volgens deze hypothesen zal de vervolging van de joden tot meer slachroffers hebben geleid indien de bezetter vastberadener en machtiger was; de lokale overheid in de persoon van de burgemeester en her hoofd van politie Duitsgezind was; de joden vanwege de verzuiling minder hulp kregen aangeboden of konden vinden, de plaarsdijke aanhang van het zionisme klein was en er geen plaatsdijke afdding van de Joodse Raad bestond die ten minste rijdelijk ontheffing van deponarie kon bieden. Vervolgens werd een eerste poging ondemomen om deze hypothesen op hun waarde te beproeven door ze te vergelijken met de empirische gegevens daaromtrent in de door ons verzarnelde lokale studies van Nederlandse gemeenten tijdens de Tweede Wereldoorlog. Met deze gegc::vens vale echrer, zo blijkr, eigenlijk aileen een stellige bewering re doen over de eerste hypothese. De hypothese over de vastberadenheid van de bezener heeft, zoals gezegd, lange tijd gefungeerd als negatiefijkpunr (vgl. Croes, 1997). De ramelijk grote verschillen in percentages slachroffers tonen dar de bezener in elk gc::val niet w vastberaden en almachtig was dat dir percentage overal even hoog was. Her feir dar de daadwerkdijke deportatie niet overal op hetzelfde moment aanving, wijst in dezelfde richting. Een eerste berekening, waarbij de resultaten gezien de kwaliteit van de gegc::vens niet anders dan met grore omzichtigheid kunnen worden behanddd, laat zien dar er enige indicatie is dat daar waar de deportatie vroeg begon er meer slachroffers viden. Ook blijken er regionale verschillen waarbij de sterftekansen voor joden in her Oosten en her Zuiden van her land, dat wil zeggen in Joodse Gemeenten in Overijssel, Gdderland, Noord-Brabanr en Limburg, beneden her landelijk gemidddde lagen rerwijl die in de Gemeenten in de andere provincies daarboven lagen. De joden blijken naar verhouding minder verzuild te zijn geweest in de grote steden. Verder zijn er zwakke aanwijzingen, de gc::vonden verbanden zijn immers niet statistisch significant, dar de overlc::vingskansen slechrer waren voor joden die in grotere gemeemen woonden. Dir resulraar zou ingaan regen de gedachre dar verzuiling slechr was voor overlc::vingskansen van joden. Indien we de ruildichrheid van de joodse gemeenschappen, dar is her aanral joodse verenigingen per duizend joodse inwoners. afzetten regen hun overlc::vingskansen. dan blijkr er een zwak negarief. nier ven.~-·achr. maar bij lange na ook niet significant verband te zijn tussen de mate waarin de joodse bevolking verzuild was en her percentage slachroffers. \IC:'.u de overige hyporhesen berrefi:. daar valr weinig zinnigs over re mdden bij gebrek aan gegevens in de lokale studies. Een verband waar we nier direct een hypothese over hadden geformuleerd blijkr zelfs bij ons geringe aamal gemeenren significant re zijn. De vervolging begon eerder in de grotere sreden. hergeen als een aanwijzing kan worden gezien voor de planmarige, vasrberaden en cenrraal geleide poliriek van jodenvervolging. Die bevinding wijsr erop dar de jodenvervolging in ~ederland wellichr roch cemraal werd gecoordineerd. w~ns
Als we de gegevens uit de lokale studies combineren met gegevens uit andere bron, namelijk CBS-gegevens over stembusuitslagen bij de verkiez.ingen voor de Provinciale Staten in 1935, blijkt er een zwak, negatief, niet-significant verband te bestaan tussen de steun voor de NSB bij de gemeenteraadsverkiez.ingen in 1935 en het percentage slachtoffers onder de joodse inwoners van de betreffende gemeente. Ook vinden we opnieuw, gdijk andere onderzoekers al eerder, een sterke, significante samenhang tussen de mate van verzuiling van de lokale gemeenschap en de aanhang van de NSB. De weer!egging van de hypothese over de eenvormige maar verderfdijke consequenties van de vastberadenheid en de almacht van de bezerrer betekent tegelijkertijd ook dat de verk!aring voor verschillen in percentages omgekomen joden niet aileen bij de bez.etter maar ook bij de andere actoren en in hun situatie gdegen kan zijn. Een bez.errer mag vastberaden zijn en veel macht hebben, desondanks kan zijn handelen meer en minder effectief zijn. Dergelijke andere hypothesen ter verk!aring van de Nederlandse paradox zijn evenwel, w bleek uit onze oefening, niet goed te toetsen aan de hand van gegevens ondeend aan lokale studies over her sociale Ieven in het algemeen en de jodenvervolging in het bijzonder in Nederlandse gemeenten. De diverse lokale studies over Nederlandse gemeenten in Tweede Wereldoorlog bevatten slechts in beperkte mate de gewenste gegevens. Ook allevert menige lokale studie zinnige methodische en theoretische aanwijzingen hoe bestaand onderzoek kan worden verbeterd, de belangrijkste les die lez.ing oplevert, naast het bewijs dat de gemeenten uiteenlopen in percentages slachtoffers, is wel dar, willen we verder komen met de vraag naar het waarom van die verschillen, we systematische sociografie moeten bedrijven. Lokale eenheden, zoals gemeenten moeten systematisch worden beschreven en daarna vergeleken aan de hand van vaste beschrijvingsschema's, met gebruikmaking van andere secundaire bronnen (zie Ultee en Flap, 1996). Pas dan kunnen we etaan denken om het relatieve belang van de verschillende mogelijke oorzaken voor verschillen in percentages slachtoffers onder de joodse inwoners van Nederlandse gemeenten tijdens de Tweede Wereldoorlog uit te zoeken.
Noot \X·e danken .\l.arnix Croes. Dienke Hondius en
onderhavige onden.oek werd mede mogdijk gemaakt dankzij een subsidie ,.an l\;\X"O ( nr. 'i l 0-
Cor Lunmers voor hun waardevolle opmerkmgen bij een eerdere versie van deze bijdrage. Het
12-060•.
50
Literatuur Blom. J.C.H. (1983)./n rU ban van go~d m fout? w~trnschapp~/ijk~ g~schi~dschrijving Olin- rU bautting;tijd in N~tkr/4nd. Bergen: Octavo. Blom. J.C.H. (1985). Onderzoek naar verzuiling in Nederland. In: J.C.H. Blom en C.J. Misser (Red.), 'Bro~tkrr sluit U aan' (pp. 10-29). 's-Gravenhage: De Bataafsche Leeuw. Blom, J.C.H. (1987), De vervolging van de joden in Nederland in inrernationaal vergelijkend perspectief. D~ Gids, 150. 494-507. Croes, M. (1997), Sichn-h~itspoliui m Sichn-hntsdimst in Nederland: maf georganiseerd of een los verband? In dcze bundel. Derksen, W. en Sande, M.L van der (1984), 'Wij waren nier op heldendom geselecreerd'. In: W. Derksen en M.L. van der Sande (Red.). D~ burgmzmtn-, van magistraat tot motkrn bmuurtkr (pp. 5-82). Devenrer: Kluwer. Fein. H. ( 1979), Accountingfor Gmocitk. National &spons~s to J~ish Victimization during th~ Holocaust. New York: Free Press. Flap, H. ( 1987), Her belang van de sociografie voor de regionale geschiedschrijving. In: J. Frieswijk, e.a. (Red.), Fmslands vn-kdm vukmd. Probkmm, mahodm m ontkrzo~k ~t b~tr~kking tot tk Fri~s~ g=:hkdmis na 1750. (pp. 39-52). Leeuwarden: Fryske Akademy. Hendrickx, J. ( 1994), Modernization and Religious Assorrive Mating: Explanarory Models for Regional Variations in the Netherlands, 1938-1986. In: J. Hendrickx, Th~ Analysis of &ligious Assortiv~ Marria~ (pp. 45-92). Amsterdam: Thesis. Hilberg, R. (1985), Th~ DI!Struction of th~ European J~s, Revised edition. New York: Holes & Meier. Hirschfeld, G. ( 1991), BaLtting m collaboratk. N~tkrl4nd tijtkns tk oorlogsjarm 1940-1945 in historisch pn--spmi4 Haarlem: Becht. Houwink ten Care, J. Th. (1989), 'Her jongste deel'. Demografische en sociale kenmerken van her Jodendom in Nederland tijdens de oorlog. faarboelt van ha RWd, 1, 9-66. Huizinga, J.J. (1996), Fri~sland m tk Tw~~tk Wtrtldoorlog. Leeuwarden: Friese Pers Boekerij. Jong, L de (1%9-1988), Ha Koninkrijk tkr Netkr14ndm in tk Tw~etk Wmldoorlog 1939-1945, Den Haag: SOU. Kooy, G.A. (1962), Ha echec van ~m 'vol.ltse' b~eging. Assen: Van Gorcum. Kruijt, J.P.(l957). l..evensbeschouwing en groepssolidariteit in Nederland. Sociologisch faarboek 11, 2965. Lammers, C.J. (1990), Macht m gezag van tk Duitse b~. Amsterdam: Noord Hoilandsche. Lammers, C.J. (1994), Collaboreren op niveau. Mms m Maatschappij, 69, 366-399. Michrnan, J. (1991), Nosralgische en academische Medienologie. Studia Ro;mthaliana, 25, 91-98. Michman, J., Beem, H. en Michman, D. (1992), Pinltas: gi!Schiedmis van tk foods~ gmzemschap in Netkr/4nd. Devenrer: Kluwer. Passchier, N.P. en Wusren. H.H. van der (1979), Her elecroraal succes van de NSB in 193'5. In: P.J. Klein en G.J. Borger IRed.l. D~ )arm tkrtig (pp. 262-273). Amsterdam: Meulenhoff Pennings, P.J.M. ( 1991 1. ~ erzuiling m onr:zuiling: ek wkak vn--schilkn. Kampen: Kok. Rijksinspectie van de Bevolkingsregisrers ( 1942), Statisti~k tkr broolking van joodschm bloeek m Nederland. 's-Gravenhage: :\lgemene Landsdrukkerij. Schaaf. Y. (!994). Laarun op tk lange pijp. Leeuwardm in tk Twuek 'X'ereldoorlog. Leeuwarden: Van 'X'ijnen. L"lcee. W. en Flap. H. ll 0961. De Sederlandse paradox: Waarom overleefden zoveel Sederlandse joden de Tweede Wereldoorlog nier? In: H. Ganzeboom enS. Lindenberg (Red.). \'erkl4rend.e sociologie. Opst~lkn voor Reinhard 'X'ippler (pp. 185-197). Amsterdam: Thesis.
51
Ultee, W. en Luijkx, R. (1997), De schaduw van een hand. Joods-gojse huwelijken en joodse zelfdodingen in Nederland 1936-1943. In deze bundd. Vuijsje, H. (1986), V~oorek onschuki. anisch vmchi/ als Hollands tabot. Amsterdam: Bert Bakker.
Bijlage: Lijst van plaatselijke studies bevattende aantallen joden ter plaatse aan het begin van de Tweede Wereldoorlog en de aantallen daarvan die zijn gedeporteerd, de aantallen daarvan die zijn omgekomen of namenlijsten van omgekomenen of gedeporteerden. Adelberg. S. van ( 1977), IN jodm van Amnrfoort. Rondom tk g~chi~tknis Vtt1l un OtUk sj«L Amersfoort: s.n. Becker, J. (1992), ~tkn m bwavm ... vijf ~n~wm jotkn in Ti(/ m ha G~bkrs riviNmg~bied. Tiel: Srichting Onderwek Joods Verleden in Tiel. Seem, H. (1973), INjo~gmtemu uSMtk. Bolsward: A.J. Osinga BV. Beem, H. (1974), v~ ]otkn van UnlWIZrtkn. G~chittknis van ~m joods cul.tuurcmtrum. Assen: Van Gorcum. Berg. A. van der en Berg. R. van der (1987), IN joodst gtmunschiZp van OruJ-&ijnWwi. 's-Gravendeel: Robbcmond. Berg. CA. van der en Boon, E.P. (1992), IN foods~ gtm~tnschap in tk leanaalstruk. St.uisleanaal, M11SI~lk1Znaal Onstw~d
52
Jansen, J.C.G.M., Lcmmens, J.M., Gelder, D.l. van en Aussems, J.M.G. (1991), foods &~ft. Em g~chu dmis van dri~ mtwm joods kvm in rm Limburgrr plamlandsg~mu. Beek: Drukkerij Econoom BV. Jansen, M .. Dasberg, N., Hert, H. G. van der en Kalb, W. {1988), foods kvm in Dordmht. Dordreclu: Gemeentelijke archiefdienst Dordrecht. foods monummt &nr:rru" (1995), Boxmeer: Stichcing Joods Monument Boxmeer. De joodse gemeence te Elburg (1992). Bburg: Oudheidkundige vereniging 'Arent thoe Boecop'. fodm in Noord-Oost Groningm. Dr foodsr ~mschappm in Apping~dam, Binum, Drifoifl, Kantrm. Loppmum. Mitkklstum. Sudum. Tm Bo", Tmnuntm, Uithuizm, Uithuizmnr~dm. Usquar, 't Zandt m omliggnuk dorpm (1980), Groningen: Srichting Vrienden van her Rijksarchief in Groningen. fodm in Noord- W~t Groningm (1988), Groningen: Stichcing Vrienden van her Rijksarchief in Groningen. Jong, de S. (1970), foods kven in ek Fria~ hoofdstad. Leeuwarden: Miedema Pers. Kila, J.D. (1992), Kaddmj voor foods Alltmaar. Alkmaar: Historische Vereniging Oud-Alkmaar. Klinken, G.J. en Vey Mestdagh, J.H. de (1985), D~ foodsr g~mschap in h~t Groning" W~urkwarti", Priam Rodm. Groningen: Srichting Vrienden van her Rijksarchief in Groningen. Koeman-Pod, G.S. (1985), D~ jodm van Bomangr m Vla~t.itk... ~m hmnnmng. Scheemda: Uirgeverij accief Scheemda BV. Koeman-Poel, G.S. (1989), Em SJNlgogt in htt v~m. Hrt v"haal van ek ·p~ft~ltkr'fodm 1693-1942. Oude Pekda: Drukkerij Hoekstra BV. Kooger, H. ( 1974}, Dr foods~ g~rmschap van kvmaar. Zevenaar: Liemers Lanraern. Kooger. H. (l98la), foods kvm in ~burg. Zurphen: De Walburg Pers. Kooger, H. (198lb). Joods Ieven in Oss. In: Nrtkrlandsr Historim. 15. 90-94. Kooger, H. ( 1987). foods kvm in DUrm. Rhrdm m V~lp. Zurphen: De Walburg Pers. Laansma, S. ( 1978a), D~foods~ g~mu u Borculo, omvamnek Borculo, Eib"t,m. Gromlo, Loc~. Nrrek m Ruurlo. Zurphen: De Walburg Pers. Laansma, S. (1978b), D~ foodsr gmu-mu u Hmg~lo G~itkrland. Zurphen: De Walburg Pers. Laansma, S. ( 1979), Dr joodsr g~mu u A~ldoom m htt Ap~ldoornsch~ Bosch. Zurphen: De Walburg Pers. Laansma, S. (1981), D~ foods~ g~rmun in ek !top van Ovmjsul Zurphen: De Walburg Pers. Lemmens, J.M. {1990), foods kvm in Maastricht. Maastricht: Stichring hisrorische reeks Maastricht. Lemmens, J.M. (1993), De Sirrardse joden en hun begraafplaarsen. In: Sittard. uit bronnm gqJut (pp. 528-540). Sirrard: Srichring Hisrorie Sirrard. Ludwig, J.B. 0983). De joden in Smilde. Ons Waarekrl, 3, 183-194. Lurvink. P. (1991), D~ foods~ g~rmu in Aaltm. Em g~schudmis 1630-1945. Zurphen: De Walburg Pc:rs. Makaske. P. ( 1992), D~ joods~ g~mschap van Avmm. Em urugblilt op h~t foods~ /rom in t:k g~mte Avm·m. voor, tijekns m 7Ul t:k Twwk W"~ldaorlog. Bunne: Servo. Mayer-Hirsh, N. en Kooger. J.P. ( 1988). Joods Ieven in :--oijkerk. In: N~t:krlands~ Historim, 22. 54-62. Megen-Hartog, M.R. van (1988), D~ foods~ Grrrumu u Nijmfgm 1920-1940. s.l.: s.n. Pool man. A. ( 1970), fodm in Hoom. s.!.: s.n. Pos, J. en Gestd, B. van (1983), Dr SJNlgogr in Vrgh~L Em v""...zmrling van historisch~ friun m gfgroms ov" t:k foods~ G~~mschap m hun Synagogr in VtghrL Veghd: Heemkundekring Vehchde. Reijnders, C. (1976). Joden en Overheid in 's-Herrogenbosch van de 18de tot de 20ste eeuw. In: Vana Historica Brabantica V (pp.214-218).' s-Herrogenbosch: Provi.nciaal Genootschap. Schut. E. ( 1991). G~chi~dmis van ek foods~ g~~mschap in ek P~krlas 1683-1942. Assen: Van Gorcum. Spijet, A.E. (1995}. Zandvoorts u;ijzm ltwamm uit hrt oostm. Zoetermeer: Uitgeverij Boekencemrum. Srarnkot, B. ( 1989). foods Gorcum 1349- I 964. Em grdmkbo~lt. Gorinchem: Srichting ~erewade. Steinen. H. ( 1993), Dr ;oods~ g~~mu Hrrrkn. s.l.: s.n.
53
Stibbe, D. en Hagedoorn, J. (Red.) (I 995), Hmnnmngs~k foods Zwolk 1940-1945. Zwolle: Nederlands-Israelitische Gemeenre Zwolle. Straren, B. van (1993), M~dimt Sjtampn;, Komst. vn-blijf en ondngang van tk Wn-ktnd.tmst en Woudrich~~ jotkn 1680-1943. W erkendarn: H istorische Vereniging Werkendarn. Vic:rmaere-Erdtsieck, I. (1985). Dt jotknvn-vo/ging in Zwo/k. G~schutknis van tk jotkn u Zwolk tussen 1933-1946. Zwolle: Scriptie Noordelijke I..eergangen Zwolle. Yoskuil, B.Y. (1994), ]otkn in IAdm. Leiden: Nederlands Israelitische Gemeeme Leiden. Weustink, G.J.J.W. (1990), Uit tk g~chitdmis tin jotkn van Oldntzaal. Oldenzaal: Uitgeverij Noreg Inc .. Wolf, D. (1990), Geschietknis tkr joodst ge~enu u Tn- Ap~L Groningen: Srabo/All-Round. Wolff, A. van der ( 1995 ), jotkn in Luk en Nietap. Leek: 4 en 5 mei-comite. Woude, S. v.d. en Haan, Sj. de (1995), Drie eeuwen joods Ieven. Monument van tk maand, 10, nr. 5. Wijnberg, S. (1967), De jotkn in Amstmlam. Assen: Van Gorcum. Zomeren, D. van ( 1984), Gtschiuknis van de joodst gmuroschap in Wmp. ZL waren gtwoon intros weg. Weesp: Uirgeverij Heureka. Zuylen van, LF. (1983), Dt joodst gmuroschap u Enschttk 1930-1945. Hengelo: Twenrs-Gelderse Uicgeverij Witkam BY. Zuylen van, LF. (1985), Enschede en de -geslaagde?- onderduik van de joden. Stw/W RDsrotha:lUzna, I 9, 312-320.
54