PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen
This full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/14526
Please be advised that this information was generated on 2014-11-11 and may be subject to change.
Pieter Muysken J. W. de Vries
EEN SOCIOLINGUISTISCHE KIJK OP HET TAALGEBRUIK VAN BUITENLANDSE ARBEIDERS 8 Sociolinguïstiek is de tak van de taalw etenschap die de studie van taal en taalgedrag in hun sociale c o n t e x t als object heeft. T o t de taak van de sociolinguïstiek b e h o o r t de individuele verschillen o f groepsverschillen in het taalgebruik te b estu d e ren in sam en han g m e t, en zo mogelijk te verklaren uit buitentalige factoren van situationele en sociale aard. De studie van het taalgebruik van b uitenlandse arbeiders en hun kin deren heeft allerlei sociolinguïstische aspecten. In dit artikel b e p e r ken we ons to t drieërlei o n d e rz o e k . In de eerste plaats schenken we a a n d a c h t aan het o n d e rz o e k d at de verschillende graden van taalvaar digheid van buitenlandse arbeiders p ro b e e rt te verklaren uit b u i t e n t a lige, sociale factoren. Dit o n d e rz o e k is gestimuleerd d o o r een o n d e r zo ek sp ro ject van de universiteit van Heidelberg; we c o n c e n tre re n ons in h o o f d z a a k op dit project. In de tw eede plaats w o r d t ingegaan op de vraag of zich in de VVesteuropese landen een soo rt pidgin — een eenvoudige hulptaal die in zeer b e p e r k te c o m m u n ic a tic b e h o e f te n voorziet van sprekers die eikaars taal niet verstaan — o n tw ik k e lt. Van z o ’n pidgin, bijvoorbeeld Pidgin-Duits o f Pidgin-Nederlands, z o u d e n de buitenlandse arbeiders zich bedienen in hun c o n ta c te n m e t E u ro p e a n e n , m aar ook in hun c o n ta c te n m et b u ite n lan d se arbeiders die een andere m o edertaal spre ken. Het derde type o n d e rz o e k dat w o r d t besp ro k en , is nog m aar n a u w e lijks op gang g ek o m en : de analyse van de functies van de verschillen de talen waarvan de b uiten land se arbeiders zich bedienen, de d o m e i nen waarin die talen gebruikt w o rd en en de studie van verbale in te r actie in c o n c re te taalgebruikssituaties.
Sociale factoren en taalvaardigheid
1
De bestudering van het taalgebruik van bu iten lan d se arbeiders w o r d t to t nu toe voornam elijk g e k e n m e rk t d o o r een oriëntering op de Europese taal die de b u ite n la n d e r zich m et meer o f m in d e r resultaat 99
eigen m a a k t. Men trach t de verschillende niveaus van taalvaardigheid zo precies mogelijk te beschrijven, en vervolgens in verband te b r e n gen m e t en te verklaren uit factoren b u ite n de taal als w e r k o m s t a n digheden, huisvesting, opleiding en leeftijd. Deze oriëntatie sluit aan bij de correlationele sociolinguïstiek zoals die in de Verenigde Staten werd o n tw ik k e ld d o o r Labov en anderen (zie o n d e r m e e r Labov 1972). Het eerste belangrijke o n d e rz o e k naar h et taalgebruik van b u i t e n l a n d se arbeiders, het H eidclberger F o rseh u n g sp ro jekt P id g in -D eu tsch , dat liep van 1974 to t 1978, had naast de linguïstische doelstelling van het beschrijven van de verschillende niveaus van taalvaardigheid (zie Klein 8c D ittm a r 1979) twee andere doelstellingen: h e t o n d e rz o e k m o e st een bijdrage leveren aan het socialisatieproces van bu itenlan dse arbeiders en het o n d e r z o e k m o e st b ru ik b are aanwijzingen leveren vo or de samenstelling van taalcursussen. V o o r d a t m e t de therapie b e g o n nen kon w o rd e n — de b u ite n la n d e r to t een hogere beheersingsgraad van de Europese taal brengen en d a a r d o o r het socialisatieproces b e vorderen —, m oest de diagnose w o rd en vastgesteld: welke stadia k e n m e rk en het proces van taalverwerving en welke specifieke ta a lk u n d i ge elem enten w o rd e n in elk stadium geleerd? Het H eidelbergproject richt zich op het Duits van Italianen en S p a n jaarden . Het materiaal is verzameld in een aantal interviews, aange vuld m e t p articip eren de observatie in fabrieken, cafés en ontm oetingscentra, en een bureau van de sociale dienst. De linguïstische doelstel lingen van h et o n d e rz o e k zijn inzicht te krijgen in het proces van de niet d o o r onderwijs geleide tweede-taalverwerving, te k o m e n t o t een beschrijving van de verschillende niveaus van taalbeheersing m e t b ehu lp van een g ra m m a tic a die beschikt over variabele regels en een beschrijving te geven van het co m m u n ica tiev e gedrag. Over de resul taten van het o n d e r z o e k naar het co m m u n ica tiev e gedrag is nog wei nig b e k e n d : in Heidelberger F o rs c h u n g s p ro je k t ‘P idgin-D eutsch’ (1 9 7 5 ) staan wat observaties over verbale en non-verbale c o m m u n i c a tie in verschillende situaties. De gepubliceerde resultaten van h et p r o je c t b etreffen voornam elijk de niveaus van taalbeheersing, aangevuld m e t een o p s o m m in g van buitentalige factoren die de verschillende niveaus z o u d e n k u n n e n verklaren. In de taalo ntlok kingsgesp rekken w o rd e n t h e m a ’s aan de orde gesteld die d o o r de o n d erz o ek e rs bij de voorbereiding i n t u ï t i e f als belangrijk w erden b e o o rd e eld : de plaats van h e r k o m s t en de sociale situatie in het m o e d e rla n d , de reden van migratie en de wijze w aarop de migra tie is voorbereid en verlopen, de w e rk o m s ta n d ig h e d e n en de m o g e lijkheden to t c o m m u n ic a tie op h et werk, de w o o n o m s ta n d ig h e d e n m e t o f z o n d e r familie, de vrije-tijdsbesteding, de gezondheidszorg en 100
sociale begeleiding, en de v o o ru itz ich te n op terugkeer naar het m o e derland. O p grond van vergelijking van de gesprekken zijn als b u i t e n talige factoren die mogelijk van belang k o n d e n zijn, gedestilleerd: sexe, h e rk o m s t, verblijfsduur, leeftijd bij migratie, opleidingsniveau, burgerlijke staat, beroep in h et m o e d e rla n d , beroep na migratie, c o n tact op het werk, w o o n o m s ta n d ig h e d e n , verblijfplaats van het gezin, c o n ta c te n in de vrije tijd en verblijfsvooruitzichten. O p deze factoren k o m e n we terug. Op basis van het materiaal dat d o o r middel van de gesprekken is ver kregen, w o r d t een syntactische analyse gegeven van de vele variëtei ten binnen dit Duits. Bij de syntactische analyse w o r d t gebruik ge m a a k t van variabele regels. Z o ’n regel is bijvoorbeeld: P
VG PZVG
Het sy m b o o l P verwijst naar Predicaat, een gezegde in ruime zin. Dit s y m b o o l P kan herschreven w o rd e n als ö f VG óf PZVG, één van beide, w at u itg e d ru k t w o r d t d o o r de accolade. Het sy m b o o l VG d u id t een Verbale G roep aan, een groep m e t een w e rk w o o rd . Het s y m b o o l PZVG d u id t een Predicaat Z o n d e r Verbale G roep aan, een gezegde z o n d e r w e r k w o o r d als ik z ie k . De b u ite n la n d e r die het eerste alte rn a tie f h a n te e r t, zal zeggen: ik ben z ie k . Het regelblok valt uiteen in twee regels. Op basis van het materiaal kan aan deze twee realise ringsmogelijkheden een waarschijnlijkheidswaarde toegekend w o r den. Een spreker realiseert bijvoorbeeld het gezegde P in 20 p r o c e n t van de getelde gevallen als VG [ik ben z ie k ) en in 80 p ro c e n t van de gevallen als PZVG [ik z ie k ). Een andere spreker realiseert in 90 p r o cent van de gevallen gezegdes m e t een w e r k w o o r d (ik ga naar huis) en in 10 p ro c e n t van de gevallen een gezegde z o n d e r w e rk w o o r d (ik naar huis). De laatste spreker beheerst het Nederlands b e te r dan de eerste. We h e b b e n een zeer eenvoudig voorbeeld gegeven van een variabele regel, een regel die op verschillende wijze toegepast kan w o rd e n , in dit geval een in twee regels uiteenvallend regelblok. Het Heidelbergp ro je ct w e rk t in totaal m e t vijftien van zulke regelblokken. Binnen z o ’n regelblok w o rd e n voor iedere spreker de waarschijnlijkheidsw aarden van de afzonderlijke regels bepaald. Deze w aarden geven aan w aar een spreker zich bevindt op de schaal die lo o p t van een sterk ge red u c ee rd Duits t o t de variëteit die de n o rm van de Duitse taalge m eenschap b e n a d e rt. T e n s lo tte w o r d e n de sprekers op basis van het beheersingsniveau van de syntactische regels ingedeeld in vier groe pen. Niet alle buitentalige factoren bleken van belang te zijn bij h e t ver-
101
klaren van de verschillen in taalvaardigheid van de b uitenlan ders. In aflopende graad bleken voornam elijk c o n ta c t m e t D uitsers in de vrije tijd, leeftijd op h e t m o m e n t van migratie en c o n ta c t m e t D uitsers op de w e rk p le k het taalbeheersingsniveau te bepalen. De b e ro e p s o p le i ding in het land van h e rk o m s t, het aantal ja re n dat onderwijs gevolgd is en de verblijfsduur in Duitsland bleken van m in d e r belang. S a m e n v a tte n d kan m e n zeggen, dat een b u ite n la n d e r die voor z ’n twintigste naar Duitsland is g e tro k k e n , samen leeft m e t een D uitser en op het w erk o o k veel m e t Duitsers om gaat, de beste kans heeft redelijk o f goed Duits te leren spreken en verstaan. De verblijfsduur is in zoverre belangrijk, dat de p erio d e van tw ee jaar een invloedrijke rol speelt: in de eerste jaren van het verblijf in E u r o pa stijgt h e t beheersingsniveau v o o r td u r e n d , m a a r bij een langere ver blijfsduur zijn er nauwelijks vorderingen m eer te c o n s ta te re n . Dit sta biliseren van het niveau van taalverwerving w o r d t fossilisatie ge n o e m d (zie het artikel van WTBW ‘De h o u d in g van b uiten land se ar beiders tegen het N e d e r la n d s ’ in deze bundel). Bij dit Heidelbergse o n d e r z o e k — een o n d e r z o e k d a t exem plarisch is voo r veel ander o n d e rz o e k — zijn enkele k a n tte k e n in g e n te m aken. H et o n d e rz o e k is gebaseerd op het Duitse taalgebruik van Italianen en Spanjaarden. Interferentieverschijnselen uit het Italiaans o f het Spaans op het gebied van de syntaxis k o m e n niet o f nauwelijks voor. Er m o e t g ec o n state erd w o r d e n , dat het materiaal b e p e r k t is: het Italiaans en het Spaans b e h o re n m e t het Duits t o t dezelfde IndoE uropesc taalfamilie, en verder zijn de culturele en godsdienstige verschillen tussen S panjaarden o f Italianen en Duitsers niet zo gro o t als die tussen moslim arbeiders uit M a ro k k o o f Turkije en Duitsers. Het is d aa ro m van belang de conclusies van het Heidelbergse o n d e r zoek, zowel in linguïstisch als in sociaal o p z ic h t, niet te veralgemenen voo r alle groepen b u ite n lan d se arbeiders. In N ederlands o n d e r z o e k , zoals dat ook in artikelen in deze b u n d el staat beschreven, gaat het meestal om M a ro k k a n e n en T u r k e n , m e t heel eigen linguïstische en sociale p ro b le m e n . De sociale gegevens zijn verkregen uit gesprekken m e t in f o r m a n te n . Deze gegevens zijn niet altijd g ec o n tro le erd . Een aanzienlijk aantal b u ite n lan d se arbeiders verblijft in E u ro p a illegaal. Bij de verstrekking van gegevens over verblijfsduur, over de leeftijd bij migratie, over w o o n o m s t a n d i g h e d e n , over de sociale begeleiding, over de h o u d in g tegenover E u ro p a , E u ro p e a n e n en een E uro pese taal, en over de v o o r u itz ic h te n o m t r e n t verblijfsduur zullen in f o r m a n t e n erg voorzichtig zijn, w a a r d o o r de b e t r o u w b a a r h e i d van de gegevens niet evident is. Het taalbeheersingsniveau w o r d t vastgesteld aan de h a n d van de b e heersing van een b e p e r k t aantal sy n ta c tisc h e regels, op grond waarvan 102
de zog en aam de syntactische index w o r d t toegekend. Nogmaals het geh an teerd e voorbeeld. De b u ite n la n d e r die ik zie k zegt in plaats van ik ben zie k o f ik zijn ziek heeft nog niet geleerd het k o p p e l w e r k w o o r d te gebruiken. Wie ik zijn ziek zegt, heeft nog niet geleerd de juiste vorm van h et k o p p e l w e r k w o o r d te han teren. De b u ite n la n d e r die soms ik zie k en soms ik ben zie k zegt, heeft de regel die h et ge bruik van k o p p e l w e r k w o o r d e n bevat, nog niet in alle gevallen op de juiste wijze leren h an teren . De eerste beheerst het N ederlands m in d e r goed dan de laatste, m aar o o k deze b eh e erst h et N ederlands nog niet op o p tim a le wijze. G eeft de beheersing van deze regel — o f andere sy ntactische regels — een juiste weerspiegeling van de beheersing van de totale N ederlandse sy ntax is? G eeft de beheersing van de N e d e r landse syntaxis een juiste weerspiegeling van de beheersing van de N e derlandse taal? De eerste vraag is een taalkundige vraag in engere zin en b e h o e f t ons d a a ro m hier niet bezig te h o u d e n . De tw eede vraag wel. Niet iedere taalkundige is van oordeel, d a t de b etrek k elijk formele onderscheidingen die er in het Heidelberg p r o je c t g em aak t w o rd e n tussen de verschillende taalvaardigheidsniveaus zoals aanwezigheid van het k o p p e l w e r k w o o r d o f aanwezigheid van h e t persoonlijke v o o r n a a m w o o r d als o n d e rw e rp o o k werkelijk c e n traal staan in de beheersing van een taal. Er zijn N ederlanders die zich zeer begrijpelijk u it d r u k k e n , terwijl er aan h u n h an tering van s y n ta c tische regels veel m a n k e e r t ; anderen spreken gram m aticaal correct, m a a r zijn nauwelijks te volgen. Z o n d e r te bew eren dat de ju iste h a n tering van sy n tac tisch e regels niets te m ak en h e e ft m e t taalbeheersing, kan m en op goede g ro n d en a a n n e m e n , d a t een bepaald taalbeheersingsniveau van m eer factoren afhankelijk is dan van syntactische. T o t die factoren b e h o o r t zeker begrijpelijkheid, die weer afhankelijk is van v erstaan b aarh eid , een c o rre c te uitspraak, een zekere m a te van vloeiendheid in h e t spreken, een juiste h an terin g van de zinsmelodie (zie Van Heuven, K r u y t en De Vries, in voorb.), en de buitentalige kennis die spreker en h o o r d e r m e t elkaar gemeen h e b b e n , l o t die factoren b e h o r e n o o k de om vang van de w o o r d e n s c h a t, de m a te waarin c o m m u n ic a tie v e vaardigheden eigen zijn g e m a a k t en een c o r recte h a n te rin g van c o n v e n tio n e le para-linguale m iddelen als m im iek en han dg ebaar. Een andere m oeilijkheid van h e t Heidelbergse p ro je ct is, d a t h e t niet erg duidelijk is w a t er op grond van de w aarschijnlijkheidsgram m atica kan w o r d e n g econclu deerd. In de eerdere publikaties van het project w o r d e n de sprekers in vier g roepen o n d erv e rd ee ld : een groep begin ners, een groep g evorderden en tw ee tussenliggende groepen. Maar in feite is die indeling willekeurig. D a a ro m w o r d e n in nieuw ere p u b l i k a ties van h e t p ro je c t de sprekers, en de variabele regels, ‘implicatio-
103
n e e l’ geordend (D ittm a r 1978). Een voorbeeld. O m d a t bijwoordelijke ondergeschikte zinnen eerder geleerd w o rd e n dan z in sc o m p le m e n te n (dat-zinnen als subject of object) en de laatste weer eerder dan bij voeglijke bijzinnen, k u n n e n we een tabel opstellen (zie Tabel 1) w a a r in de sprekers, van slecht sprekend to t goed spreken d, op de verticale as staan en de drie soorten bijzinnen op de h o rizon tale as. Zo krijgt men voor bijzinnen vier groepen sprekers: b u iten lan d ers die o n d e rg e schikte zinnen helemaal niet gebruiken, sprekers die alleen b ijw o o r delijke bijzinnen h an teren , sprekers die gebruik m a k e n van bijwoordclijkc bijzinnen en z in sc o m p le m e n te n , en sprekers die alle drie s o o r ten bijzinnen beheersen. Maar sprekers die alleen bijvoeglijke bijzin nen han teren — dus geen bijwoordelijke — k o m e n niet voor. Tabel 1: D e im plica tio nele ordening van groepen sprekers naar k u n beheersing van drie soorten o n d erg esch ikte zinnen. bijwoordelijke bijzinnen
zinscom plem enten
bijvoeglijke bijzinnen
groep 1
—
—
—
groep 2
+
—
—
groep 3
+
+
—
groep 4
+
+
+
Een laatste k a n tte k e n in g . De persoonlijke en sociale gegevens van de in f o r m a n te n w o rd e n in verband gebracht m e t de verschillende niveaus van taalbeheersing, een sociolinguïstische werkwijze: variabe le aspecten in het taalgebruik w o rd e n gecorreleerd m e t buitentalige factoren. De correlatie m e t afzonderlijke factoren van buitentalige aard is hoogstwaarschijnlijk niet de geëigende wijze om to t verklarin gen te k o m en . Taalgebruik is immers gebed in een zeer c o m p lex sa mengesteld geheel van sociale verhoudingen. Het inzicht in dit c o m plexe geheel vo rd ert niet snel genoeg om nu al over te k u n n e n gaan t o t o n tb in d in g in factoren. Zelfs als een correlatie m e t v o ld o e n d e s ta tistische waarschijnlijkheid gevonden w o r d t, d ie n t men uiterst v o o r zichtig te zijn m e t een in te rp reta tie ervan. De opgespoorde factor kan altijd afhankelijk zijn van een andere, een diepere waar m en nog geen weet van heeft. Zo lijkt het aannem elijk, dat de beslissende fac t o r die het taalverwervingsproces van buitenland se arbeiders bepaalt, de frequentie van een bepaald soort interactie m e t Duitsers o f N e d e r landers is. Het is alleen onmogelijk om die facto r in een vraaggesprek, 104
hoe uitvoerig, informeel en diepgaand o o k , op een nauw keurige en b e t r o u w b a r e m anier te bepalen. D aarom w o r d t die in te rac tiefa cto r opgesplitst in een aantal wel o n d e rz o e k b a re factoren, zoals c o n ta c te n op h e t werk en in de vrije tijd.
Ontwikkelt zich een pidgin?
2
Clyne (1 9 6 8 ), de eerste die a a n d a c h t heeft geschonken aan h e t taal gebruik van bu itenlandse arbeiders in YVest-Duitsland, c o n s ta te e rt dat zich een Pidgin-Duits o n tw ik k e lt in het verkeer tussen buitenlandse arbeiders m e t een verschillende nationaliteit, en tussen deze arbeiders en hun Duitse superieuren en collega’s in de werksituatie. De Heidelbergse o n d erz o ek e rs n o e m e n het taalgebruik van de buitenlandse ar beiders o o k Pidgin-Duits, een verzameling van variëteiten van het Duits m e t gem eenschappelijke linguïstische en sociale ken m erk en . In de laatste tien jaar heeft de bestudering van pidgins en creooltalen vooral in het b u ite n la n d een grote bloei laten zien. T o t de belangrijke vragen die gesteld w o rd e n , b e h o re n : o n d e r welke o m stan d ig h ed en kan een pidgin o n tsta a n , en welke processen k e n m e rk e n de o n t w i k keling van een pidgin? Als we in het geval van het taalgebruik van bu iten lan d se arbeiders te m a k e n z o u d e n h eb b en m e t een pidgin, zou de studie daarvan nieuw licht k u n n e n w erpen op het o n ts ta a n van de o n tw ik k elin g van pidgins. M aatschappelijk zou de studie ervan zeker o o k van belang zijn: het o n ts ta a n van een relatief onafhankelijk Gast arbeider d u its o f G astarbeidernederlands zou negatieve sociale co n se quenties h eb b en voor de b uiten land se arbeiders zelf en bijdragen to t h u n isolatie. Een pidgin is een marginale taal die b e p e r k te c o m m u n ic a tie b e h o e ften vervult van m ensen die eikaars taal niet spreken m aar toch m o e ten c o m m u n ic e re n . Een pidgin is een hulptaal: h et is het resultaat van een marginaal c o n ta c t, bijvoorbeeld vo or b e p e rk te h an d e lsd o e l einden. Zo gauw als dit marginale c o n t a c t o p h o u d t , sterft h et pidgin uit. Z o ’n hulptaal kan o o k wijder van gebruik zijn, dus in m eerdere situaties gebruikt w orden . Zulke pidgins zijn o n ts ta a n in de periode van de slavenhandel; deze pidgins h e b b e n zich o n tw ik k e ld to t het c o m m u n ic a tie m id d e l bij u itste k in de meertalige g em eensch app en van zw arte slaven. Een pidgin m o e t w o r d e n o n d ersch eid en van een creooltaal. Een creooltaal o n ts ta a t als een pidgin om de een o f andere reden steeds m eer functies gaat verrichten b in n e n een taalgem eenschap, d.w.z. een proces van functionele expansie d o o r m a a k t , en uiteindelijk de moe105
dcrtaaJ w o r d t van die taalgem eenschap. Zo zijn op de plantages de zw arte slaven het pidgin steeds m eer in allerlei situaties gaan g eb ru i ken; hun kinderen w erden zelfs in h et pidgin opgevoed. In de v a k lite ra tu u r w o r d e n de volgende taalkundige k e n m e r k e n van pidgins genoem d: Het klanksysteem van een pidgin w o r d t g e k e n m e r k t d o o r sterke in te rfere n tie vanuit de m o e d erta al. De m orfologie en de syntaxis w o rd e n g e k e n m e r k t door: — het o n t b r e k e n van lid w o o rd e n en andere specificerende w o o r d e n ; — het o n tb r e k e n van k o p p e l w e r k w o o r d e n en h u l p w e r k w o o r d e n van tijd; — h e t verwaarlozen o f onsy stem atisch h a n te r e n van de w e r k w o o r d s vervoeging (tijd, persoon, getal), waarbij meestal de infinitiefvorm van het w e r k w o o r d w o r d t gebruikt in alle gevallen; — h et o n t b r e k e n van verbuiging van n a a m w o o r d e n ; — h et h a n te r e n van een b e p e r k t aantal v o o r n a a m w o o r d e n en aanw ij zende w o o rd e n in het algemeen; — h e t bijna o n tb r e k e n van voorzetsels; — een vaste w o o rd v o lg o rd e , waarbij v o o ro p p la atsin g en bijvoorbeeld niet zijn toegestaan. Pidgins w o rd e n verder gekarakteriseerd d o o r een zeer b e p e r k te woor- d e n sc h a t, gebruik van zeer veel gebaren bij de c o m m u n ic a tie en af hankelijkheid van de onm iddellijke c o n t e x t bij de in te rp re ta tie van een pidgin-uiting. Al deze talige k e n m e r k e n k o m e n vo or in het taal gebruik van b u ite n lan d se arbeiders. De d o m in e r e n d e taal, Duits of N ederlands, levert h e t overgrote deel van de b e p e r k te w o o r d e n s c h a t. De sociale situatie waarin een pidgin w o r d t g ebruikt, w o r d t veelal bepaald d o o r een relatie van ongelijkheid: een groep d o m i n e e r t een andere groep. O o k deze buitentalige factor geldt vo or de situatie waarin de b u ite n la n d se arbeiders zich in E u r o p a bevinden. Er zijn e c h te r buitentalige factoren die d o en v e r m o e d e n , d a t zich geen pidgin aan h et o n tw ik k e le n is. Meisel (1 9 7 5 ) h e e ft op deze fac to r e n in een helder artikel gewezen. Tussen de d o m i n e r e n d e en de ge d o m in e e r d e groep mag niet een te n a u w c o n t a c t zijn, zoals h e t geval was op de plantages in de Nieuw'e Wereld. Als er wel een n a u w c o n tact b esta at, is er im m ers slechts sprake van een n o rm a le tweedetaalverwervingssituatie, vergelijkbaar m e t die van im m ig ra n te n . Nu is er in veel gevallen m eer c o n t a c t dan bijvoorbeeld op de tro p isch e plantages, o o k b u ite n de w e rk k rin g o m . V e rd e r w o r d t in som m ige ge zinnen m e t schoolgaande kinderen die op school N ed e rlan d s o f Duits leren, steeds m e e r de E u ro p e se taal g eb ru ik t. Alleen in situaties van e x tr e m e sociale isolatie, zoals g h e tto -v o rm in g zou een pidgin een ze106
kerc stabiliteit en p e rm a n e n tie k u n n e n krijgen. Een andere belangrij ke voo rw aarde voor het o n ts ta a n van een pidgin is dat het gebruikt w o r d t bij c o n ta c te n tussen verschillende g ed o m in eerd e etnische groe pen (bijvoorbeeld T u r k e n en M aro k k a n e n ) onderling. Bij c o n t a c te n tussen E u ro p e a n e n en b u ite n lan d se arbeiders gaat de standaardversie van de E uropese taal na enige tijd overheersen. Pas als het gebroken N ederlands o f Duits o o k bij de c o n t a c te n b in nen de gem eenschap van b u ite n la n d se arbeiders een bepaalde rol speelt, kan het zich d e r m a te stabiliseren d at een pidgin zou k u n n e n o n tstaa n . Anders is er veeleer sprake van h e t blijven steken van individuen op een bepaald niveau in h e t proces van tweede-taalverwerving (zie het artikel van VVTBVV ‘De h o u d in g van bu iten lan d se arbeiders tegenover het N e d e r la n d s ’ in deze bu ndel).
Functionele en interactionele benaderingen 3 H et t o t nu toe geschetste o n d e r z o e k is voornam elijk geo riën teerd op de E u ro pese taal die de b u ite n lan d se arbeider g eb ru ik t en op de so ciale factoren die dit taalgebruik bepalen. De analyse van de functies van de talen waarvan m en zich b e d ie n t en de studie van verbale i n t e r acties krijgen nu onze a a n d a c h t. We zullen hierbij de p ro b le m a tie k van h e t b e h o u d van de eigen talen, of h e t geleidelijk verval en u ite in delijke verlies ervan, slechts k o rt aan de orde stellen, vooral o m d a t hierover nog geen o n d e r z o e k is verricht, behalve d o o r Stölting. S tölting (1 9 7 5 ) observeerde g ed u re n d e lange tijd in een gezin het proces van taalafbraak enerzijds en d a t van tweede-taalverwerving anderzijds. De vader sp reek t bij v o o r k e u r Servokroatisch. De m o e d e r is o n z e k e r in h e t gebruik van haar m o e d e rta a l, b eh e erst h e t Duits zeer gebrekkig, m a a r v o e d t de k in d e ren , zo veel als h e t haar m o g e lijk is, Duitstalig op. Bij de kin d eren is de verwerving van de m o e d e r taal en van h e t Duits g estoord verlopen; de z o o n lijdt zelfs aan sp raa k sto o rn isse n in beide talen. A n d e re a a n z e tte n t o t fu n c tio n e e l en in te rac tio n ee l georiënteerde o n d e r z o e k e n vind t m e n in B arkow ski e.a. (1 9 7 8 ) en K ü h lw ein & R a d d e r (1 9 7 9 ) : a a n d a c h t vo or de functie van de m o e d e r ta le n van de b u ite n la n d s e arbeiders, een b ezinn ing op de d o m e in e n waarin de ver schillende talen w o r d e n g eb ru ik t, a a n d a c h t voo r de geheel eigen p r o b le m a tie k van de in E u r o p a geboren generatie, b e s tu d e rin g van het ta a la a n b o d en de taalvraag, en h e t o n d e r z o e k naar code-switching, h e t overschakelen van de ene taal op de andere. Deze o n d e r w e r p e n k u n n e n slechts m e t m o e ite van elkaar geïsoleerd o n d e r z o c h t w o r d e n ;
107
om de p ro b le m e n te verduidelijken, stellen we ze afzonderlijk aan de orde. V o o rb ee ld en van w at o n d e r d o m e in e n w o r d t verstaan, zijn het gezin, de vriendenkring, de w erksituatie, de plaats waar de godsdienst insti tu tio n e e l w o r d t beleefd en o p e n b a re instellingen. Het gebruik van een bepaalde taal o f van een bepaalde taalvariëteit kan b e p e r k t zijn t o t een bepaald d o m e in , z o d a t er sprake is van een kerktaal, een schooltaal en een gezinstaal. Tabel 2: D o m e in e n van het g eb ru ik van h e t N ed erla n d s, h e t M a r o k kaans (Arabisch d ialect, Berber dialect), en h e t Arabisch van een M arokkaans gezin in N ederland.
thuis — man-vrouw — ouder-kind — vrienden boodschappen — Marokkaanse winkel — Nederlandse winkel onderwijs — Nederlandse school — Koranschool godsdienst werk officiële instan ties buitenlandse politieke organisaties
Marokkaans
Nederlands
Arabisch
+ + +
-+ _ ?• --
-— —
+ --
— +
— --
± ± + ±
+ -+ +
— + 4---
+
+
-------
In Tabel 2 w'ordt een voorbeeld gegeven van de d o m e in e n van taalge b ru ik van een M arokkaans gezin dat in een b u u r t in de b in n e n s ta d van een van de grote steden in de R a n d s ta d w o o n t , m e t kin d eren op een N ederlandse school die o o k nog een K o ra n sc h o o l volgen. Het belang van een analyse in d o m e in e n is d a t m en zo te w e te n kan k o m e n w at de c o m m u n ic a tie v e b e h o e f t e n van de verschillende ge zinsleden zijn, en welke talen de verschillende gezinsleden z o u d e n m o e t e n kennen. N auw s a m e n h a n g e n d m e t h e t o n d e r z o e k naar d o m e in e n van taalge bruik is h e t o n d e r z o e k naar d e f u n c t i e van een bepaalde taal v o o r een individu o f v o o r een groep sprekers. Veel b u ite n lan d se arbeiders zullen in h e t N ederlands wel eenvoudige m ed ed elin g en k u n n e n overbrengen, m aar geen e m o tie s k u n n e n u i t d r u k k e n , o f een gesprekssituatie k u n n e n wijzigen d o o r subtiele stijl-
108
verschuivingen. Het Nederlands van de b uiten land se arbeider is niet alleen in talig o p z ic h t gesimplificeerd, m aar vooral o o k functioneel gereduceerd. F u n c tio n e le reductie gaat veelal gepaard m e t lexicale en structurele reductie: de w o o r d e n s c h a t is b e p e rk t en de g r a m m a ti ca zeer eenvoudig. N au w k eu rig o n d e r z o e k is n o o d za k elijk naar de o m s ta n d ig h e d e n waarin h e t functioneel gereduceerde Nederlands expansie o n d erg a at, bijvoorbeeld w a n n e e r h e t N ederlands w o r d t g e b ru ik t o m persoonlijke relaties aan te gaan, om gevoelens u it te d r u k k e n . F u n c tio n e le expansie dw ingt t o t lexicale expansie, mogelijk o o k t o t structurele. Taal bezit verschillende functies, die in het proces van taalverwerving niet tegelijk aan b o d k o m e n . O u d e r o n d e r z o e k u itw e rk e n d , o n d e r scheidt M ühlhausler (1 9 79 ) zes functies — zes doelen w a a rto e taal w o r d t g eb ru ik t — die achtereenvolgens w o rd e n verworven n a a rm a te een spreker o f een taalgem eenschap een taal m e e r en m eer gaat gebru iken: 1. de referentiële functie: d o o r te verwijzen n aa r de buitentalige w erkelijkheid w o r d t in fo rm a tie overgedragen; 2. de directieve en integratieve functie: d o o r g eb ru ik m ak in g van g ro e tfo rm u le s, a a n sp re e k v o rm e n , im peratieven, con v en tio n ele u i tr o e p e n en vragen w o r d t m e t an deren c o n t a c te n gelegd om t o t c o ö p e ra tie te k o m e n ; 3. de expressieve functie: d o o r u itd r u k k i n g van gevoelens m a a k t m e n zich aan anderen k e n b a a r als u n iek individu; 4. de fa tis c h e functie: d o o r g e b ru ik m a k in g van ‘h u lp h a n d e lin g e n die de gespreksdeelnem ers verrichten o m ervoor te zorgen d at de v o o r w a a rd e n vo or een goed verloop van de interactie vervuld zijn en vervuld blijven’ (Dik e.a. 1978: 11), d o o r g eb ru ik m ak in g van c o n v e n tio n e le o p en in g en , sluitingen en m idd elen o m b e u rtw isse lingen in h e t gesprek aan te geven, indien dit gewenst w o r d t o o k d o o r g e b ru ik m a k in g van taalgebruik d a t een groepsidentificerend k a ra k te r h e e ft, w o r d t h e t c o n t a c t tussen spreker en toegesprokene o n d e r h o u d e n ; 5. de m e ta lin g u ïstisc h e functie: d o o r g e b ru ik m a k in g van taal w o r d t de h o u d in g ten o p z ic h te van taalgedrag en ta a ln o r m e n k e n b a a r g e m a a k t; 6. d z p o ë tis c h e functie: d o o r m iddel van grapjes, w oord speling en en b e w u s t to eg ep aste stijlverschuivingen w o r d t m e t de taal gespeeld, z o d a t h et g eb ru ik van taal een doel in zichzelf heeft. In h e t k ad er van dit artikel is h e t van belang erop te wijzen, d a t h e t overgrote deel van de taalcursussen voor b u ite n la n d s e arbeiders uit-
109
sluitend gericht is op de referentiële functie van taal (zie het artikel van C o u m o u in deze bundel). In Berlijn evenwel (Barkowski, e.a. 1978) w o r d t gew erkt aan een cursus die gericht is op de functies die het Duits voor buitenlandse arbeiders vervult, en zou m o e te n vervullen, willen ze als volwaardige leden van de taalgem eenschap fu n ctio n ere n . Een volwaardige ge s p re k s p a rtn e r m o e t o n d e r andere de juiste aanspreekvorm en de juiste groeten beheersen en m iddelen k u n n e n aa n w e n d e n om van een goed verloop van de interactie verzekerd te zijn. O n d e rz o e k e n naar het d o m e in waarin een bepaalde taal w o r d t ge b ru ik t en de functie van een bepaalde taal, zijn s c h u c h te r op gang ge k o m e n . Het o n d e rz o e k naar de geheel eigen p r o b le m a tie k van de in E u ro p a geboren generatie, naar ta a la a n b o d en taalvraag, en naar m o tivatie nog nauwelijks, naar code-switching nog helemaal niet. Een andere m an ier om de taalverwerving van het N ederlands voor bu iten lan d se arbeiders te b e s tu d e re n is vanuit het g e z ic h ts p u n t van de taalvraag en het taalaanbod (zie h et artikel van WTBW ‘K ro m p r a te n tegen b u i t e n l a n d e r s ’ in deze bu ndel). De b u ite n lan d se arbeider die slechts op zijn werk een weinig N ederlands h o o r t en thuis alleen N ederlands opvangt dat hem via de televisie bereikt, zal geringere v o r deringen m a k e n dan de b u ite n la n d e r die regelmatig c o n ta c te n o n d e r h o u d t m e t Nederlandse buren. Het is belangrijk een onderscheid te m a k e n tussen direct en indirect taalaan bo d. Het directe ta a la a n b o d is specifiek gericht to t de b u ite n la n d se arbeider; deze b ro n van ta a la a n b o d is gebed in een bepaalde c o n t e x t en situatie, w a a r d o o r v o ld o e n d e in fo rm a tie w o r d t geleverd o m t o t een correcte in te rp re ta tie te k o m en. Het directe ta a la a n b o d is bovendien veelal simpeler, en d a a r d o o r gem akkelijker te begrijpen. Het indirecte ta a la a n b o d w o r d t t o t derd en gericht o f bereikt de b u ite n la n d e r via de n i e u w s m e dia. Dit ta a la a n b o d biedt m in d e r a a n k n o p in g s p u n te n om op de juiste wijze g e ïn te r p r e te e r d te w o rd e n . Men mag d a a ro m v erw a c h te n , dat deze vorm van ta a la a n b o d een geringe rol speelt in h et proces van tweede-taalverwerving. O n d e r taalvraag w o r d t verstaan d atgene w at aan kennis van taal gevraagd w o rd t. Van een b u ite n la n d s e arbeider die als s c h o o n m a k e r w e rk t, w o r d t m in d e r kennis van de N ederlandse taal gevraagd d an van een b u ite n la n d s e arb eid er die als o b e r w e r k zaam is. Naast de aard van het w erk bepalen o o k andere fac to re n als de w o o n s itu a tie en de gezinssamenstelling de vraag naar de kennis van het N ederlands. Indien op een g e m een te h u is een to lk aanwezig is, stellen c o n t a c te n m e t de a m b t e n a r e n andere eisen aan een b u i t e n lander dan w a n n e e r dit niet h e t geval is. De taalvraag b ep a a lt vo or een belangrijk deel de fossilisatie, h e t blijven stek en in een bepaald taalbeheersingsniveau na een tijd van ongeveer tw ee jaar.
110
De m o tiv a tie bij het aanleren van een tweecle taal is altijd u ite r m a te belangrijk geacht. De ho ud in g , de a t titu d e , die m e n tegenover een taal heeft, bepaalt voor een belangrijk deel h e t beheersingsniveau van die taal (zie het artikel van WTBW ‘De h o u d in g van de b u i t e n landse arbeiders tegenover het N e d e rla n d s ’ in deze bundel). Het m a a k t erg veel verschil uit voor het uiteindelijke succes van de p o g in gen om een tw eede taal te leren, o f men die taal alleen wil k e n n e n v o o r onm iddellijke prak tische d o eleinden, zoals b o o d s c h a p p e n d o e n en een baan vinden (in str u m e n te le m o tiv a tie ), o f d at m en die taal wil leren om m et de sprekers van die taal diepgaande c o n t a c t e n te leggen en de c u l tu u r van die sprekers te absorberen (integratieve m o tiv a tie ). Sociaal-psychologisch o n d e r z o e k heeft a a n g e to o n d d at de tw eede so o rt m otivatie t o t een veel hoger niveau van beheersing van een tw eede taal kan leiden. Cocle-switching, het veranderen van taal o f van taalvariëteit o n d e r invloed van v e ra n d ere n d e situationele factoren, is vooral b e s tu d e e rd o n d e r jongere Mexicaanse en P uertoricaanse im m igran ten in de V er enigde S taten. Uit deze studies blijkt, d at code-switching niet alleen v o o r k o m t bij wijziging in de situationele factoren als aanwezigen bij het gesprek, het o n d e r w e r p van gesprek, de situatie waarin het ge sprek plaatsvindt, het kanaal dat b e n u t w o r d t — via de telefoo n sp reek t m en anders dan w a n n e e r de to eg esp ro k en e aanwezig is —, o f de plaats w aar en de activiteit w a a rb in n e n het gesprek plaatsvindt, m aar o o k b inn en een gesprek waarbij de situationele factoren niet veranderen. Een geïntegreerde b e n a d erin g van d o m e in e n , functies, motivaties, ta a la a n b o d en taalvraag, en code-switching zal ongetwijfeld de studie van het taalgebruik van b u ite n la n d se arbeiders nieuw e im pulsen ge ven. Het zal mogelijk licht k u n n e n w e rp e n op h e t proces van a c c u ltu ratie en socialisatie. T e n s lo tte mag m en verw ach ten d a t o o k de sa menstellers van cursussen vo or b u ite n la n d se arbeiders en h u n k in d e ren b a a t h e b b e n bij fu n ctio n eel en in te ra c tio n e e l g eo riën te erd e sociolinguïstische studies.
111