PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen
The following full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/44091
Please be advised that this information was generated on 2016-01-13 and may be subject to change.
rrten Steenm eijer !
in het klein C U L T U U R W I J Z E R VOOR HET M O D ER N E SPANJE Uitgeverij Bert Bakker
J
230000 1417 6450
E E N C O N T IN E N T IN H E T K L E IN
Eerder zijn in deze reeks verschenen: Het gedroomde paradijs Cultuurwijzer voor het Franse leven Cees van Lotringen en Maurice Bood 270 pagina’s Een verleidelijk theater Cultuurwijzer voor het Italiaanse leven Maarten Veeger 308 pagina’s Een eigenzinnig koninkrijk Cultuurwijzer voor het Engelse leven Peter de Waard 32.4 pagina’s
Maarten Steenmeijer
EEN CONTINENT IN H E T KLEIN Cultuurwijzer voor het moderne Spanje
2007 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam
Voor Henriëtte
Eerste druk oktober 2007 Tweede druk december 2007 © 2007 Maarten Steenmeijer Omslagontwerp Volken Beek Foto omslag Michelle Chaplow/Corbis www. uitgeverij bertbakker.nl IS B N
978 90 351 3079
i
Uitgeverij Bert Bakker is onderdeel van Uitgeverij Prometheus
INHOUD
Inleiding
9
i Bestaat de Spanjaard wel? Over nationalisme en regionalisme 13 Klein continent 16 Gemiste kans 20 Autonomías 23 Onafhankelijkheidsstreven De Catalanen 31 Carmen Balcells 35 Uitwassen 38 De Basken 41 De ETA 44 Racisme 47 De Spanjaarden 54 Immigranten 58
27
2 Spanje vóór 1975: een normaal land? Quijotismo 66 Eerherstel 70 Zwarte legende 72 De Romeinen 74 Multiculturele samenleving Castilië 82 Lappendeken 87 Bloei en verval 89 Republiek 91 Burgeroorlog 94 Dictatuur 97
76
65
3 Spanje na 1975: de Europese roes
101
Twee tongen 103 Brandweerman 106 De weg naar de Transición no De Movida 114 Echte Europeanen 119 1992: triomfjaar van de socialisten? 122 De grote kater 125 Generación x 127 Een tweede Transición 129 11
m
Bambi
134 136
4 D e spoken van het verleden: politiek, samenleving, literatuur, film 141 Me huele España 142 Kentering 146 Fosas comunes 148 Ley de Memoria Histórica 153 La guerra de las esquelas 155 Antonio Muñoz Molina’s traditie van de nederlaag 157 Josefina Aldecoa’s betere wereld 159 Rafael Chirbes’ intrahistoria 160 Javier Cercas’ onbekende soldaat 164 De vader van Javier Marías 168 Pedro Almodóvars lof van het nieuwe Spanje 170 Pedro Almodóvar keert terug 173
5 Spain rocks: de cultuurexport
179 Film: de grote drie 179 Literatuur: de bestsellers 180 Mode: Custo 186 Koken als kunst: El Bulli 186 Architectuur: Santiago Calatrava 188 Beknopte bibliografie Register 196
193
INLEIDING
Het is nog maar een paar decennia geleden dat Spanje bekend stond als een land dat de boot van de Europese modernisering had gemist. Het land was aan de vooravond van de Tweede We reldoorlog in puin gelegd door een gruwelijke burgeroorlog en daarna in een dictatuur veranderd waaraan geen einde leek te ko men. Deze ontwikkelingen bevestigden een beeld dat al eeuwen lang aan de Spanjaarden kleefde: dat van een volk dat zuchtte on der het juk van incapabele staatshoofden, autoritaire militairen en een aartsconservatieve kerk die haar macht tot in de verste uit hoeken van de samenleving had weten uit te breiden. Het Spanje van de autoritaire regimes, van de almachtige cle rus, de bloedige burgeroorlogen, de economische achterlijkheid, de schrijnende armoede en de wrede onderdrukking bestaat niet meer. Zelfs het stierenvechten lijkt zijn langste tijd te hebben ge had nu de ene na de andere arena vanwege gebrek aan belangstel ling zijn poorten moet sluiten. Na de dood van Franco in 1975 wordt het imago van Spanje bepaald door het Europees elan, de astronomische winsten die in de bouw- en kledingindustrie wor den gemaakt, het hedonistische uitgaansleven van grote steden als Barcelona, Valencia en Madrid, de prettig gestoorde films van Pedro Almodóvar met zijn verleidelijke acteurs Penélope Cruz en Antonio Banderas, de geniale architectuur van Santiago Calatrava, de briljante culinaire kunsten van Ferran Adria, de hippe kledingketens Custo en Dominguez, door bestsellers als De schaduw van
9
de wind (Carlos Ruiz Zafón) en Het Sindone Complot (Julia Navarro) en het kosmopolitische schrijverschap van Javier Marias. Spanje heeft, kortom, een metamorfose ondergaan. In wonder baarlijk korte tijd is het een modern land geworden dat bruist van vitaliteit, vindingrijkheid en vernieuwingsdrang. Het heeft een van de snelst groeiende economieën van de eenentwintigste eeuw en is toonaangevend geworden op het gebied van mode, design, architectuur, film en literatuur. ‘Spain rocks,’ zoals het Ameri kaanse weekblad Time het een paar jaar geleden kernachtig uit drukte op de omslag van een themanummer over het nieuwe Spanje. ‘Strong and self-confident, Spain is showing a new assertiveness in foreign policy and winning over the world in everything from the arts to sports to business.’ Veelzeggend is de vergelijking die Time maakt tussen het hippe Spanje van nu en het grote Spaanse rijk van ruim vier eeuwen gele den: ‘its influence in Europe and the world (is) unrivaled since the days of empire. That era was built on sheer military clout, which is superficial and fleeting. Today, Spain has presence.’ Moest Spanje het in de periode van Karei v en Filips n vooral hebben van militair vertoon, nu is uitstraling Spanjes belangrijkste wapen. Het land heeft een vooraanstaande, stabiele positie in het Europese spectrum en blaakt van zelfvertrouwen. Inderdaad: Spanje swingt, Spanje is sexy. Dat de Spanjaarden zelf de eersten waren om dit imago te om armen is een deel van de verklaring waarom het land zo snel veran derde van een donkere dictatuur in een modern, democratisch land. Spanjes modernisering had veel weg van een selfïulfilling prophecy. Maar of de Spanjaarden dat nu leuk vinden of niet, het oude Spanje bestaat nog steeds. Daarvan getuigen bijvoorbeeld de on betamelijke ruzies die elke dag in de politieke arena worden uitge vochten door de twee grote politieke partijen, de rechtse Partido Popular en de socialistische p s o e , die elkaar liever met verdacht makingen en beledigingen om de oren slaan dan dat ze serieus met elkaar in debat gaan en daarbij de elementaire fatsoensnormen in acht nemen. De onverzoenlijke houding over en weer maakt dui delijk dat de kloof tussen las dos Espanas —de twee Spanjes: het
io
reactionaire en het progressieve - nog lang niet is overbrugd. Die verdeeldheid toont zich ook in het gebrek aan consensus in de po litiek en in de samenleving ten aanzien van de trauma’s uit het re cente verleden (Burgeroorlog; de dictatuur van Franco). Het niet aflatende ETA-geweld herinnert bovendien aan een ander pro bleem waarmee Spanje al eeuwenlang kampt: het onafhankelijk heidsstreven van Baskenland en Catalonië. Hoe verleidelijk en glamourvol ook, het nieuwe Spanje staat niet los van het oude Spanje en kan daarom alleen maar goed begrepen worden door dit zichtbaar te maken.
II
I
B E S T A A T DE SP A N JA A R D W E L? O V E R N ATIONALISM E EN REGIONALISME
Voor de meeste buitenlanders zijn de bijna 45 miljoen inwoners van Spanje allemaal hetzelfde: hartelijke, spontane en gastvrije spraakwatervallen die met de dag leven en heel goed kunnen im proviseren. Dit oordeel is doorgaans gebaseerd op de kennis en de ervaringen die zijn opgedaan in een beperkt deel van Spanje: de kusten. Schrijver Cees Nooteboom, die een deel van het jaar in Spanje woont en het land als zijn tweede vaderland beschouwt, hekelt deze tunnelvisie in zijn bekende Spanjeboek De omweg naar Santiago (1992): Wat een waanzin dat de meeste mensen in Spanje niet verder komen dan het brandglas van de oostkust. Al dertig jaar reis ik hier rond, en nooit komt er een einde aan. Het is een wereld deel dat daar achter de Pyreneeën ligt. Geheimzinnig, verbor gen, ongekend, een samenstel van landen met hun eigen ge schiedenis, hun eigen talen en tradities, jaren zijn er voor nodig om het voor jezelf op te graven, te ontdekken, met jezelf te be spreken. Ook de Spanjaarden zelf denken anders over zichzelf en over hun landgenoten dan de doorsneebuitenlander. Voor hen is een Andalusiër in de eerste plaats een Andalusiër en in de tweede plaats een Spanjaard. Spanjaarden zien dus vooral de onderlin ge verschillen. Zo hebben de Galiciërs de naam een gesloten,
13
bijgelovig, behoudzuchtig, onbetrouwbaar en melancholiek ty pe mens te zijn terwijl de Andalusiërs juist spontane feestgan gers zouden zijn die niet van werken houden maar liever de bloemetjes buiten zetten. De Catalanen zouden daarentegen krenterig, materialistisch en goed in zakendoen zijn, terwijl de Castilianen bekendstaan als trots en arrogant en de Basken als koppige, gesloten en lompe veeleters. Je zou dus bijna zeggen dat de Andalusiërs de leukste Spanjaarden zijn ware het niet dat ze volgens de gemeenplaats ook een beetje dom zijn. De bewo ners van het Andalusische kustplaatsje Lepe zijn daar de dupe van, want die zijn steevast het onderwerp van Spaanse Belgen moppen (‘Weet je waarom de mensen uit Lepe ijsklontjes op de televisie zetten? Om het beeld te bevriezen.’). Er is natuurlijk van alles tegen deze stereotypen in te brengen. Maar zoals een enquête van enkele jaren geleden nog eens beves tigde, hebben de Spanjaarden in elk geval één ding met elkaar ge meen: ze voelen zich in de eerste plaats verbonden met hun streek, hun stad, hun dorp, hun wijk oftewel, zoals dat in het Spaans zo mooi heet, hunpatria chica (kleine vaderland). Deze verbondenheid met het patria chica is goed zichtbaar in de literatuur. Veel sterker dan bijvoorbeeld in de Nederlandse li teratuur speelt de streek van herkomst een essentiële en herkenba re rol in het werk van veel schrijvers. Dit geldt uiteraard met na me voor de schrijvers die niet in het Spaans maar in een van de regionale talen (Baskisch, Galicisch, Catalaans) schrijven, zoals Manuel Rivas —die dankzij romans als In wild gezelschap (1993) en Het timmermanspotlood (1998) nu geldt als de grote schrijver van Galicië - en Bernardo Atxaga, die met romans als Obabakoak (1989) en De zoon van de akkordeonist (2003) de Baskische litera tuur een eigen gezicht heeft gegeven. Maar ook in het werk van schrijvers die zich van het Spaans bedienen speelt de plaats van herkomst vaak een belangrijke rol. Zo zijn de huertas (vruchtbare gaarden) rond Valencia en ook deze stad zelf bijna te ruiken in het werk van Manuel Vicent. In het volgende fragment - afkomstig uit zijn autobiografische roman De ontmaagding van Manuel (1994) - beschrijft hij hoe hij in de jaren vijftig in Valencia aan-
14
komt om daar te gaan studeren en de huerta met zich mee lijkt te hebben genomen: Ik was aangekomen in het Noordstation met een stukje kool in mijn oog, en mijn pak van Tamburini gaf langs alle naden een rookgeur af en ik bracht ook diverse plattelandsgeuren mee die tijdens de reis door het open raampje naar binnen wa ren gedrongen. Ik was voorbij de groentebedden van Moncófar gekomen, langs de sinaasappelboomgaarden van Sagunto en de rietvelden van El Puig waar halfrasstieren graasden. Daarna doemden enkele boerenhuizen op in de tuinbouwbe drijven van Alboraya, waar allerlei seizoensgroenten in kaars rechte open voren groeiden, en daartussen liepen vooroverge bogen landarbeiders. In de verte waren werkpaarden aan het ploegen, en door het sukkelachtige gangetje van de trein zag die hele groentegeometrie eruit als iets wat de perfectie van de natuur zeer dicht benadert, (vert.: Daan Pieters) Enkele andere voorbeelden zijn Eduardo Mendoza (de grote chro niqueur van het moderne Barcelona), Antonio Muñoz Molina (die zijn geboortestad Úbeda - gelegen in het binnenland van Andalusië - heeft omgebouwd tot de fictieve plaats Mágina) en Julio Lla mazares, die het dunbevolkte binnenland van Spanje tot onder werp van zijn romans heeft gemaakt. En hoewel er in Spanje de laatste jaren opvallend veel nieuwe schrijvers zijn die globale best sellers in de trant van De Da Vinei Code afleveren (zie hoofdstuk 5), is het toch opmerkelijk dat Spanjes grootste bestseller van de laatste jaren, De schaduw van de windvzn Carlos Ruiz Zafón, zich niet af speelt in de geijkte steden van dit genre (Rome, Florence, Turijn, Parijs) maar in Barcelona, de geboortestad van de schrijver (al her kennen veel Barcelonezen vanwege de vele vrijheden die Ruiz Zafón zich heeft veroorloofd hun stad overigens niet in De schaduw van de wind). Op een paradoxale manier geldt de verknochtheid met de ei gen bodem ook voor de bewoners van Madrid, een stad die zich juist helemaal niet laat voorstaan op bepaalde karakteristieke ei-
15
genschappen. In zijn column ‘Lof van de Madrileen’ prijst schrij ver Javier Marias de open mentaliteit van de Madrilenen en he kelt hij het veel te sterk aangezette regionalisme in andere delen van Spanje: De echte Madrileen (...) heeft misschien wel als eigenschap dat hij geen eigenschappen heeft, in elk geval geen folkloristi sche. Het is iemand die niet veel om zijn geboortestreek geeft, er evenmin trots op is, die daarom heel goed zonder kan en ge makkelijk ergens anders kan wonen (...) zonder geplaagd te worden door buitensporig veel heimwee. (...) Wie in Madrid is geboren heeft geen wortels, koestert geen chauvinistische gevoelens, dweept niet met zijn geboortestad en is precies om die reden vrijer en liberaler. Hij beschouwt zijn territorium niet als zijn eigendom en zal daarom niet moeilijk doen over de niet aflatende komst en aanwas van mensen van buiten. Omdat de hoofdstad van niemand is, staat ze open voor iedereen en, zo zou ik zelfs durven zeggen, met name voor wie van buiten komt. (vert. Henriëtte Aronds) K L E IN C O N T IN E N T
Hoe is te verklaren dat de Spanjaarden geen sterk nationalistisch gevoel hebben? Om te beginnen zijn er belangrijke historische oorzaken. Aan het eind van de vijftiende eeuw kreeg Spanje, dat tot dan toe een verzameling koninkrijken van wisselende om vang en samenstelling was geweest, ongeveer de contouren die het nu heeft. Dat was het gevolg van het huwelijk van Isabel la Católica (koningin van Castilië) en Fernando de Aragón (de troonopvolger van Aragón, een koninkrijk dat toen niet alleen het huidige Aragón maar ook Catalonië en Valencia omvatte). Maar dit betekende niet dat het land toen in bestuurlijke zin een eenheid werd, laat staan in patriottische zin. Spanje was toen nog geen natie. Het land bleef, net als de andere landen van Eu ropa, in feite een lappendeken. Elke streek had zijn eigen rech ten, plichten en privileges met betrekking tot onder meer de be-
16
lasting, de dienstplicht buiten de eigen streek en de in- en uit voerrechten. Zo waren de Baskische provincies en Aragón (in clusief Catalonië en Valencia dus) vrijgesteld van belasting en van militaire dienstplicht buiten de regio. Daar stond tegenover dat de havensteden Barcelona en Valencia geen handel mochten drijven met de Spaanse koloniën in Amerika. Dat was het exclu sieve voorrecht van Castilië, dat dan weer wel moest opdraaien voor de belasting en de landelijke dienstplicht. De fueros - zoals deze regionale wetgeving van rechten, plichten en privileges werd genoemd - hebben tot ver in de negentiende eeuw een rol gespeeld in de politiek en zijn met name in Baskenland een hef tig twistpunt geweest in de strijd om de bestuurlijke macht tus sen de regio’s en het centrale gezag in Madrid, het onaanzienlijke stadje in het hart van Spanje dat in 1561 op initiatief van Filips 11 tot hoofdstad van het land werd gepromoveerd. In Baskenland waren de fueros in het Baskisch opgesteld terwijl in Catalonië de eigen taal, het Catalaans, eveneens gebruikt mocht blijven worden als officiële taal nadat Spanje één koninkrijk was geworden. Ook dit is een bewijs dat de Habsburgse monarchie - een van de eerste centrale monarchieën van Europa - aanvanke lijk geen nationalistisch beleid voerde (al legde zij natuurlijk wel de basis voor het Spaanse nationalisme doordat alle inwoners van Spanje nu één koning hadden). Twee andere bindende factoren waren het katholieke geloof en het Castiliaans, de taal van Castilië die weliswaar niet overal verplicht was maar die wel werd uitverko ren tot de taal waarin Spanjaarden uit verschillende streken met el kaar communiceerden. Van belang waren ook, net als elders in Europa, de uitvinding van de boekdrukkunst, de toenemende ge letterdheid en de ontwikkelingen op het gebied van de zeevaart, stuk voor stuk factoren die de communicatie tussen de verschillen de gebieden makkelijker en dus ook frequenter en intensiever maakten. Zo werden de kiemen gelegd van een nationaal gevoel: het ge voel dat je niet alleen bij een dorp of een streek hoorde maar ook bij een land. Toch kwam het Spaanse nationalisme door verschil lende omstandigheden minder tot bloei dan in andere West-
17
Europese landen. Om te beginnen moet de tegenstelling tussen de kustgebieden en het binnenland hier worden genoemd. Span je kent een enorme variëteit in klimaat en landschap. Aan de At lantische Oceaan heerst een gematigd zeeklimaat met veel regen, reden waarom dit deel van het land zo’n weelderige begroeiing en de bijnaam ‘het groene Spanje’ heeft. Het zeeklimaat aan de Mid dellandse Zee is warmer en droger. Maar beide gebieden hebben met elkaar gemeen dat ze in een gemakkelijke verbinding met het buitenland staan. Het landklimaat in het binnenland is minder aangenaam: korte, zeer warme zomers, lange, zeer koude winters en weinig regen. Voeg hierbij de massale ontbossing die heeft plaatsgevonden —onder meer ten behoeve van de beruchte Arma da, de immense Spaanse vloot waarmee Spanje in 1588 tevergeefs probeerde om Engeland op de knieën te krijgen - en het wordt duidelijk waarom grote delen van het binnenland zo’n onher bergzaam of zelfs woestijnachtig karakter hebben. Onherberg zaam zijn ook de vele gebergten die Spanje kent, terwijl het land relatief weinig goed bevaarbare rivieren heeft. Naar aanleiding van deze grote variatie in klimaten en landschappen (en dus ook in flora en fauna) wordt Spanje ook wel ‘het kleine continent’ ge noemd. Vanwege deze klimatologische en geografische omstandighe den en ook vanwege het chronische geldgebrek waarmee Spanje kampte, liet het binnenland - het grootste deel van Spanje dus zich moeilijk openbreken. De mensen leefden in groot isolement en hadden een horizon die niet veel verder reikte dan de grenzen van het dorp en de bijbehorende akkers. Pas met de komst van de spoorwegen in 1848 kwam hier verandering in. Toch bleven grote delen van Spanje tot ver in de twintigste eeuw voortsudderen in hun isolement, zoals Luis Bunuel liet zien in Las Hurdes, tierra sin pan (De Hurdes, land zonder brood, 1933), een geruchtmakende documentaire over de straatarme streek in Extremadura waarnaar de titel verwijst. En zelfs nu heeft de modernisering nog altijd niet alle uithoeken van Spanje bereikt, getuige de volgende ingezonden brief uit kwaliteitskrant E l Pais, waarin een uit Madrid afkomstige vrouw zich beklaagt over het isolement waartoe ze is veroordeeld
18
in het dorpje ergens in de bergen van de Noord-Spaanse streek El Bierzo waarnaar ze is verhuisd. Het is een ‘prachtige plek omgeven door bergen van 2000 meter vol reeën en beren en duizend-en-een pittoreske plaatsen waar je kunt wandelen’ maar waar je niet of nauwelijks uit de voeten kunt met je radio, televisie, mobiele tele foon en computer: Mobiele telefoons hebben hier geen bereik, het telefoonbedrijf sluit geen nieuwe toestellen aan omdat ze dan nieuwe kabels zouden moeten leggen en dat is economisch niet rendabel, er is geen telefooncel, de dichtstbijzijnde is hier 17 kilometer van daan, over A D SL hoeven we het niet eens te hebben, de radio kun je alleen ’s avonds ontvangen en dan nog slecht ook en de dokter komt met een beetje geluk een keer per maand. En dat allemaal in de eenentwintigste eeuw in een land dat lid is van de EU. {ElPais 9-11-2006)* De vergelijking met vroeger gaat natuurlijk niet helemaal op, al was het alleen maar omdat deze vrouw uit vrije wil naar deze uit hoek is getrokken, terwijl vroeger de plaats waar je woonde geen kwestie van keuze maar van toeval was. Toch heeft de briefschrijf ster wel een punt, want het binnenland van Spanje - met uitzon dering van Madrid en omgeving —loopt in snel tempo leeg terwijl de kusten juist steeds dichter bevolkt raken en veel meer van de groeiende welvaart profiteren dan het binnenland. Dit proces is niet alleen het gevolg van de toeristenindustrie - waardoor de kusten vanaf de jaren zestig een ware metamorfose zouden onder gaan - maar ook van Franco’s politiek van desarrollismo, die de industrialisering in de kuststreken stimuleerde ten koste van die in het binnenland. Als tegenwicht tegen de schrikbarende toena me van het aantal spookdorpen in het binnenland van Spanje is de overheid zelfs overgegaan tot de ‘import’ van Argentijnse im migranten die op zoek zijn naar een beter leven. Goed bedoelde *
De citaten waarbij de naam van de vertaler niet wordt vermeld zijn vertaald door de auteur van dit boek.
19
maatregelen maar in de praktijk zijn het een paar druppels op een gloeiende plaat. In de roman De gele regen (1988) heeft Julio Llamazares de ont volking van het Spaanse platteland de literatuur binnengehaald. Aan het woord is de laatste bewoner van een dorpje in de Pyre neeën, een oude man die zich, op de drempel van de dood, weer voor de geest haalt hoe het dorp langzaam maar zeker is doodge bloed: Het vertrek van Juan Francisco en zijn gezin was nog maar het begin van een lang en eindeloos afscheid, van een onafwend bare uittocht, waar binnenkort met mijn dood een eind aan zal komen. Zoals in veel andere dorpen in de Pyreneeën laadden de bewoners van Ainielle zo veel mogelijk spullen op hun kar, sloten voorgoed de deur van hun huis achter zich en vertrok ken zwijgend over de paden en wegen naar lager gelegen stre ken. Eerst langzaam, maar later bijna in vliegende haast, alsof er plotseling een vreemde wind in de bergen was opgestoken, die een hevige onrust in de harten van huizen teweegbracht. Alsof de mensen na al die eeuwen op een dag ineens opkeken van de grond, de ellende om zich heen zagen en toen beseften dat er een mogelijkheid was om ergens anders een nieuw leven te beginnen. Er is nooit iemand teruggekomen. Zelfs niet om nog wat spullen te halen die waren achtergebleven. En zo werd Ainielle, net als veel andere dorpen in de omgeving, langzaam aan verlaten, en bleef het voor altijd eenzaam en verlaten ach ter. (vert.: Francine Mendelaar en Danny Meijnderts) G E M IS T E K A N S
De voornaamste oorzaak van het zwak ontwikkelde nationalisti sche gevoel van de Spanjaarden moet in de negentiende eeuw worden gezocht, toen het centrale gezag in Madrid de kans heeft laten liggen om het land aaneen te smeden tot een natiestaat, dat wil zeggen een bestuurlijke én een emotionele eenheid. De ne gentiende eeuw was in Europa immers de eeuw van de natievor-
20
ming. De traditionele rangen en standen van de agrarische sa menleving (adel, geestelijkheid, boeren) waren vanwege de in dustrialisering en de verstedelijking geen rotsvast gegeven meer. In het kielzog van de achttiende-eeuwse Verlichting en de Franse Revolutie van 1789 (‘Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap’) groei de het idee dat wie voor een dubbeltje was geboren niet per se zijn hele leven een dubbeltje hoefde te blijven. Deze sociale mobiliteit - die een van de wezenskenmerken van de moderne samenleving zou worden —vereiste een nieuwe sociale organisatie. Nu het niet langer meer een uitgemaakte zaak was dat iemand zijn leven lang tot dezelfde klasse of (beroeps)groep behoorde zocht men naar een andere stabiele factor in de samenleving, een ander bindmid del. Dit verklaart de bloei van het nationalisme, dat gebaseerd is op de idee dat iedereen die in een bepaald land is geboren en geto gen dezelfde volksaard heeft. De zoon van een Franse smid hoef de dus niet meer per definitie smid te worden, maar Fransman zou hij zijn hele leven lang blijven, net als zijn vader en net als zijn kinderen. Het idee dat de inwoners van een bepaald land één volk zijn met een gemeenschappelijke aard en cultuur is derhalve geen empirisch gegeven maar een mentale constructie. Volksaard en nationaliteit liggen niet vast in onze genen maar zijn een geloofs daad, zoals de Peruaanse schrijver Mario Vargas Llosa treffend heeft opgemerkt. Nationalistische gevoelens kunnen dus gevoed en gestuurd wor den door de politiek. Door middel van maatregelen in het be stuur en het onderwijs (één taal voor alle inwoners, één vader landse geschiedenis), in de economie (één munteenheid) en in de symbolische en culturele sfeer (één nationale feestdag, één volks lied, één vlag) probeerden de centrale overheden van landen als Frankrijk, Italië, Duitsland en Engeland de verschillen tussen de regio’s terug te brengen of te verdoezelen om zo het gevoel van nationale eenheid te versterken. In Spanje gebeurde dit op min der doortastende wijze dan in Engeland, Frankrijk, Duitsland en zelfs Italië, dat pas in 1870 één land werd en waar de regionale ver schillen minstens zo groot waren als in Spanje. In Het perspectief van de vooruitgang (1999) legt historicus Eric Storm uit dat de
21
r
Spaanse overheid toen niet genoeg zijn best deed om een natio naal bewustzijn te kweken: Spanje bezat een nationale vlag, maar deze kende zowel een carlistische als een republikeinse concurrent. Er was geen volkslied en ook een nationale feestdag ontbrak. Het gebrek aan belang stelling bij de leidende kringen voor het kweken van een sterk nationaal besef bleek verder uit de verwaarlozing van het lager onderwijs. De cijfers voor analfabetisme behoorden tot de hoogste van Europa. Deze daalden maar langzaam en in 1900 was nog bijna 60 procent van de bevolking ongeletterd. De overheid deed bovendien nauwelijks pogingen om het Spaans (het Castiliaans) ook in de niet-Castiliaanssprekende gebieden te verbreiden, noch om de nationale geschiedenis en haar hel den onder de aandacht van de bevolking te brengen. Het centrale gezag was in dit opzicht dus niet autoritair genoeg. Onbegrijpelijk is deze laksheid niet, want de Spaanse regeringen waren doorgaans instabiel, de overheid zwak en inefficiënt, terwijl er tot overmaat van ramp nauwelijks geld was om te investeren in het onderwijs. Pas in 1868 werd de peseta de nationale munt. In Madrid, waar het Spaanse hof een grote, stinkende koeienvlaai was geworden waar hordes vliegen op afkwamen, werd vooral op baantjes gejaagd en de schijn van welstand opgehouden in plaats van dat er beleid werd ontwikkeld en uitgevoerd. De niet aflatende conflicten tussen liberalen en conservatieven, die in de negentien de eeuw tot verschillende burgeroorlogen leidden, eisten boven dien alle aandacht op en kostten handenvol geld. Het hoeft daar om niet te verbazen dat de economische ontwikkelingen traag verliepen. De industrialisering kwam nauwelijks op gang, met uit zondering van Baskenland (mijn- en houtindustrie) en Catalonië (textiel). Het grootste deel van Spanje leefde nog altijd van de landbouw, waarin moderniseringen hard nodig waren maar niet of veel te weinig plaatsvonden. In tegenstelling tot de landen ten noorden van de Pyreneeën ging Spanje daarom de twintigste eeuw in als een land waarin re
22
gionale sentimenten in het algemeen sterker waren gebleven dan elders. Pas toen de monarchie in 1931 plaatsmaakte voor een libe rale republiek werden deze gevoelens erkend door de Spaanse re gering, die Catalonië in 1932 en Baskenland in 1936 een zekere mate van autonomie verleende. Maar in 1939 kwam er alweer een einde aan deze historische doorbraak toen Franco als overwinnaar uit de Burgeroorlog (19361939) kwam en korte metten maakte met de republiek en met de diepgewortelde regionalistische verlangens naar zelfbestuur. Veer tig jaar lang peperde hij de Spanjaarden in dat zij één volk waren. De hardhandige wijze waarop hij dit deed was olie op het vuur van de nationalistische gevoelens in Catalonië en Baskenland, die ster ker en feller dan ooit uit de kast kwamen toen dat in de nieuwe de mocratie eindelijk weer mogelijk was A U T O N O M ÍA S
Eind 1978 - ruim drie jaar nadat Franco was overleden —kreeg Spanje een nieuwe grondwet. In artikel 1 werd vastgelegd dat Spanje voortaan een sociaaldemocratische rechtsstaat met e :n par lementaire monarchie was. In artikel 2 werd de basis gelegd voor een regeling van de regiokwestie. Dankzij dit artikel zou Spanje veranderen in een zogenaamde Estado de las Autonomías (Staat van de Autonome Regio’s): De Grondwet is gebaseerd op de onverbrekelijke eenheid van de Spaanse Staat, die het gemeenschappelijke en ondeelbare vaderland van alle Spanjaarden is, en erkent en garandeert het recht op autonomie van de nationaliteiten en regio’s die deel uitmaken van de Spaanse Staat en de solidariteit tussen de na tionaliteiten en regio’s. Deze woorden geven de regio’s geen wettelijke ruimte om zich af te scheiden van de rest van Spanje maar erkennen wel het recht op zelfbestuur. In de artikelen 143 tot en met 158 werden de randvoor waarden voor zelfbestuur vastgelegd. In artikel 143 staat dat alleen
23
‘aangrenzende provincies met gemeenschappelijke historische, culturele en economische karakteristieken, de eilandgebieden en de provincies met een historische regionale entiteit’ zelfbestuur kunnen krijgen in de hoedanigheid van comunidades autónomas (autonome gemeenschappen) of kortweg autonomías (autonome regio’s). Artikel 145 verbiedt deze autonomías om onderlinge rela ties aan te knopen. De bestuurlijke betrekkingen kennen slechts één route, waarin maar op één wijze tweerichtingsverkeer is toege staan: van de centrale overheid naar elk van de afzonderlijke re gio’s en omgekeerd. Deze wettelijke bepaling maakt de vorming van een federale staat derhalve onmogelijk, want daarbinnen is wél sprake van onderling overleg tussen de verschillende staten. Op basis van de nieuwe grondwet werd Spanje noch wat Fran co graag had gewild - een centralistische monarchie - noch een federale staat, maar iets daartussenin. De Grondwet van 1978 ver leende alle regio’s die autonomie wilden de mogelijkheid om hierover te onderhandelen met de centrale overheid. Dat kon op twee manieren: door middel van la vía rápida (de snelle route) en door middel van la vía lenta (de langzame route). De eerste ma nier was bedoeld voor de drie nacionalidades históricas (histori sche nationaliteiten) Baskenland, Catalonië en Galicië, die op de valreep ook nog gezelschap kregen van Andalusië. De overige re gio’s konden van de tweede manier gebruikmaken, la vía lenta. Alle regio’s van Spanje maakten gebruik van deze mogelijk heid om zelfbestuur te krijgen over onder meer het onderwijs, de belasting en de veiligheid. Het gevolg was dat het land in de pe riode 1979-1983 werd opgedeeld in zeventien autonomías: Anda lucía, Aragón, Asturias, Baleares, Canarias (de Canarische Eilan den), Cantabria, Cataluña, Castilla-La Mancha, Castilla y León, Extremadura, Galicia, Madrid, Murcia, Navarra, País Vasco (Baskenland), La Rioja en Valencia. Daarnaast heb je in NoordAfrika ook nog de twee ‘autonome steden’ Ceuta en Melilla, die de laatste jaren regelmatig in het nieuws zijn vanwege de massale toestroom van illegale immigranten uit verschillende delen van Afrika. Elk van deze autonomías heeft een eigen parlement, een eigen
24
regering, een eigen president, een eigen hooggerechtshof en een eigen statuut. De inhoud van de statuten verschilt per auto nomía en is het product van de onderhandelingen die elk van de autonomías met de centrale regering heeft gevoerd. De grond wet was al vooruitgelopen op deze verschillen door in het hierbo ven geciteerde artikel een onderscheid te maken tussen twee soorten autonomías: de nacionalidades (nationaliteiten) en de re giones (regio’s). Wat wordt hier bedoeld met nacionalidades? In elk geval niet ‘nationaliteit’ in de normale betekenis van het woord, want alle Spanjaarden hebben dezelfde nationaliteit: de Spaanse. In de nieuwe Spaanse grondwet wordt nacionalidad niet gebruikt als persoonskenmerk maar als territoriaal begrip. Een nacionalidad is, zo zou je kunnen zeggen, een speciaal soort regio. Die betekenis is sinds 1978 ook toegevoegd aan het woor denboek van de Real Academia Española de la Lengua (Konink lijke Spaanse Taalacademie). Als derde betekenis wordt naciona lidad hierin omschreven als ‘autonome gemeenschap waaraan in haar statuut een speciale historische en culturele identiteit wordt toegekend’. In deze zin was nacionalidad een nieuw begrip, dat tegemoet moest komen aan de eisen van Galicië, Baskenland en Catalonië, die geen genoegen zouden nemen met een vorm van zelfbestuur die identiek zou zijn aan die van de overige autonomías. Om historisch-culturele redenen - om te beginnen hun eigen taal - wa ren zij een speciaal geval en dienden daarom met een speciale term aangeduid te worden. De term nación (natie) diende even wel koste wat kost vermeden te worden, omdat de grondwet hier mee de deur naar volledige onafhankelijkheid zou hebben open gezet: op grond van hun status van natie zouden de regio’s kunnen gaan eisen dat ze een zelfstandige staat wilden worden. Vandaar het hybridische compromis nacionalidad —ook wel na cionalidad historica (historische nationaliteit) genoemd -, een taalkundig gedrocht waarmee de Spaanse Staat probeerde de kool en de geit te sparen. In feite is de hele autonomiaoperatie het gevolg van een kwestie waarbij oorspronkelijk niet meer dan drie partijen een rol speel-
25
den: de Spaanse Staat, Catalonië en Baskenland. Aan de autonomie-eisen van deze twee streken kon de Spaanse regering niet zo maar voorbijgaan. Aan de andere kant was het ook niet verstandig om alleen aan deze twee delen van Spanje autonomie te verlenen. Daarom werd besloten om alle delen van Spanje de mogelijkheid van zelfbestuur te geven, of ze daar nu behoefte aan hadden of niet. Dit fenomeen is in de volksmond bekend geworden als café para todos (koffie voor iedereen). Maar daarmee ontstond een nieuw probleem, want Baskenland en Catalonië (Galicië hobbel de zo’n beetje achter zijn twee grote broers aan) namen geen ge noegen met de koffie die de rest van Spanje kreeg aangeboden van de regering in Madrid. Het bij wet vastgelegde onderscheid tussen de ‘historische nationaliteiten’ en de overige autonomías gaf hun een sterk wapen in handen om erop te staan dat zij meer en ook betere koffie zouden krijgen dan de regiones maar óók meer dan Galicië en Andalusië, de twee andere autonomías die via ‘de snelle weg’ autonomías waren geworden. Dit verklaart waarom Basken land en Catalonië de enige autonomías zijn die een eigen politie en een eigen stelsel van sociale zekerheid hebben. Dat dit gevecht om de koffie tot op de dag van vandaag voortduurt heeft nog een andere oorzaak: elk van de auto nomías heeft het recht om met de regering te onderhandelen over actualisering van hun autonomiestatuut. Dit heeft een on gezond klimaat tot gevolg waarin de verschillende autonomías elkaar goed in de gaten houden en koste wat kost proberen te voorkomen dat ze onder aan de pecking order bungelen. Het is een schoolvoorbeeld van wat de Franse denker René Girard ‘het mimetisch verlangen’ heeft genoemd: de wens om iets te willen hebben alleen maar omdat een ander het heeft. Zelfs de auto nomías die nooit om zelfbestuur hebben gevraagd zijn besmet door dit verlangen. Maar het zijn vooral de nacionalidades históricas Baskenland en Catalonië die er verantwoordelijk voor zijn dat deze concurrentiestrijd steeds ziekelijker trekjes krijgt en leidt tot een toenemende balkanisering van Spanje. Telkens wanneer de autonomieafspraken tussen Madrid en de regiones weer wat dichter in de buurt dreigen te komen van de overeen-
26
komsten tussen de Spaanse regering enerzijds en Baskenland en Catalonië anderzijds, dan zijn deze laatste er als de kippen bij om van de regering wéér een beetje meer autonomie te eisen teneinde hun uitzonderingspositie niet in gevaar te brengen en ook om, met name in het geval van het Baskenland, weer een stapje dichter in de buurt van volledige autonomie te komen. Er is dus niet zozeer sprake van een autonomieíír«cíwz/rals wel van een autonomie/wc«, waaraan voorlopig nog geen einde lijkt te komen en dat voortdurend voor grote politieke onrust zorgt. Veel opzien baarde de Baskische premier Juan José Ibarretxe, die in 2001 met het beruchte Plan Ibarretxe op de proppen kwam. Ibarretxe wil het bestaande autonomiestatuut vervangen door een verdrag van Vrije Associatie met de Spaanse regering, die volledi ge onafhankelijkheid weer een stapje dichterbij zou brengen. De Catalaanse streekregering liet zich evenmin onbetuigd. In 2006 zette zij een forse stap voorwaarts door, met instemming van de Spaanse premier Zapatero, in het autonomiestatuut vast te leggen dat Catalonië een natie is. Waar het autonomieproces de komende tijd naartoe koerst valt moeilijk te voorspellen. Zeker is in elk geval dat het niet al leen de politieke maar ook de financiële kaart van Spanje ingrij pend heeft veranderd. Zo beschikte de Spaanse Staat halverwege de jaren zeventig nog over 88 procent van de overheidsuitgaven en de gemeenten over de resterende 12 procent. Aan het begin van het nieuwe millennium waren de cijfers heel anders: de Staat 55 procent, de autonomías 32 procent en de gemeenten 13 procent. Over een paar jaar zullen deze getallen ongetwijfeld nog meer zijn veranderd ten gunste van de regiones en, met name, van de nacio nalidades históricas Baskenland en Catalonië. O N A F H A N K E L IJK H E ID S S T R E V E N
Hoe kan het steeds fellere onafhankelijkheidsstreven in Catalonië en Baskenland worden verklaard? Dat beide streken een eigen taal hebben is hier uiteraard van groot belang. Taal is ons belang rijkste communicatiemiddel. De verschillen tussen talen zijn bo-
27
vendien niet alleen een kwestie van vorm maar ook van inhoud: in elke taal ligt een andere visie op de werkelijkheid besloten. Taal schept, met andere woorden, een band tussen de sprekers ervan. Taal is identiteit. Toch betekent het spreken van een bepaalde taal niet automatisch dat je tot dezelfde cultuur of natie behoort. Mexicanen en Spanjaarden delen het Spaans als moedertaal maar behoren tot twee verschillende naties, staten en culturen. Het omgekeerde is evenmin waar: een eigen taal betekent niet per se een eigen (nationale) identiteit. Neem de Galiciërs, die veel min der ver gaan in hun autonomie-eisen dan de Basken en de Catala nen terwijl ze toch ook een eigen taal hebben —het Galïcisch, sterk verwant aan het Portugees - die door maar liefs 90 procent van de bevolking wordt gesproken. Maar zelfs wanneer je ervan uit zou gaan dat het delen van een eigen taal een legitieme grond is voor een autonomieclaim, dan nog staan Baskenland, Catalonië en Galicië wat dit betreft zwak omdat de enige taal die door álle inwoners van elk van deze regio’s wordt gesproken niet de streektaal is maar het Spaans. De supre matie van het Spaans laat zich ook zien in het taalgedrag van de meeste immigranten. Frappant is bijvoorbeeld dat de Afrikaanse immigranten in Catalonië zich niet in het Catalaans maar in het Spaans proberen te redden. En als taal het doorslaggevende crite rium is, waarom heeft Asturias, waar ook een eigen taal wordt ge sproken (het bablê), zich dan niet in deze identiteitsoorlog ge stort? Van belang in deze kwestie is ook dat elke taal weliswaar zijn eigen specifieke cultuuruitingen heeft - literatuur, pers, ge schiedenis, moppen en liedjes - maar dat er wat dit betreft grote verschillen bestaan. Om ons te beperken tot de drie nacionalida des históricas: het Baskisch heeft nauwelijks een eigen literaire traditie, Catalonië kan juist wel bogen op een indrukwekkende li teratuurgeschiedenis terwijl Galicië daar ergens tussenin bungelt. Het gaat bij natievorming dus niet alleen om taal maar om veel meer. Om tradities, zou je kunnen zeggen: etnische, sociale, economische, historische, culturele, literaire... Die tradities zijn echter geen empirisch gegeven maar een geheel van rituelen (herdenkingen, feestdagen, volkslied) en cultuuruitingen (mu-
28
ziek, dans, sport, kunst, literatuur) dat voortdurend in beweging is en voortdurend van samenstelling verandert. Deze beweging kan niet zonder de producenten en consumenten van de ge noemde rituelen en cultuuruitingen maar wordt ook gestuurd, gebruikt en misbruikt door groepen of individuen die daar be lang bij hebben, zoals staatshoofden en nationalistische groepe ringen en partijen. Naties zijn wat Benedict Anderson in zijn baanbrekende werk Imagined Communities. Reflections on the Origin and Spread o f Nationalism (1983) met een mooie term imaginedpolitical commu nities noemt. Daarmee bedoelt hij niet dat deze gemeenschappen onecht of kunstmatig zouden zijn maar dat het gemeenschappen zijn waarvan de leden elkaar niet allemaal (kunnen) kennen en die dus alleen maar een image zijn: een (denk)beeld. Naast naties zijn er dus ook nog andere imagined communities., zoals religieuze (de islam, het christendom, het jodendom, het boeddhisme), ideolo gische (marxisme, liberalisme) en artistieke (de romantici, de sur realisten, de modernisten). Het is de moeite waard om stil te staan bij een aantal door An derson gesignaleerde tegenstrijdigheden binnen het idee van na tionalisme. Zoals gezegd is nationalisme een betrekkelijk recent verschijnsel, maar nationalisten doen het doorgaans voorkomen alsof nationalisme van alle tijden is. Daarnaast zou nationalisme een universeel verschijnsel zijn maar in werkelijkheid bestaan er tussen de specifieke vormen van nationalisme zó veel verschillen dat je je kunt afvragen wat ze nu eigenlijk gemeen hebben met el kaar. Opmerkelijk is ten slotte dat het nationalisme geen grote denkers heeft voortgebracht van het kaliber van Augustinus of Marx. Voeg hierbij de bloedige oorlogen die op basis van natio nalistische sentimenten zijn gevoerd en het zal duidelijk zijn dat er meer dan genoeg rationele argumenten zijn om kritisch tegen over dit verschijnsel te staan. Met het ETA-geweld dat Spanje nu al zo’n veertig jaar teistert we ten de Spanjaarden - en met name natuurlijk de Spanjaarden die in Baskenland wonen - uit eigen ervaring maar al te goed dat nationa listische sentimenten tot fataal geweld kunnen leiden. Het hoeft
29
daarom niet te verbazen dat de weerzin tegen nationalistische senti menten buitengewoon groot is in Spanje. Zo stelt de bekende Baskische filosoof Fernando Savater in De vragen van het leven (1999): De kenmerkende obsessie van alle vormen van nationalisme - die allergrootste gesel van de twintigste eeuw —is de verheer lijking van een noodzakelijk ‘thuishoren’ van ieder mens op zijn geboortegrond, voorgesteld als een noodlot dat je met trots dient te vervullen. In wezen betreft het niet meer dan een verwerpelijke bezitsdrift die niet alleen huizen en voorwerpen van eigendomsbewijzen wil voorzien, maar ook streken, land schappen en naties. Het uitermate stompzinnige ‘zo zijn we hier nu eenmaal’ en de mythevorming rond de eigen ‘wortels’ - alsof wij mensen planten zijn - blokkeert de diepe menselij ke behoefte aan de gastvrijheid die we elkaar verschuldigd zijn (...). (vert.: ErikCoenen) Zoals dit citaat illustreert, neemt Savater geen blad voor de mond. Dat heeft tot zulke ernstige bedreigingen van Baskische nationalis ten aan zijn adres geleid dat hij al jarenlang politiebescherming nodig heeft. Vanwege hun speciale karakter en hun strijdbaarheid worden Baskenland en Catalonië hieronder apart besproken. De speciale plaats die zij in de autonomiekwestie innemen verklaart hun hui ver voor een federaal systeem in Spanje, omdat hierin hun be voorrechte positie ten opzichte van de overige regio’s - met wie zij als min of meer gelijkwaardige partners zouden moeten onder handelen - in gevaar zou komen. Waarop zijn de nationalistische sentimenten in Baskenland en Catalonië gebaseerd en hoe hebben zij zich in de loop der eeuwen ontwikkeld? Dat zijn de vragen die hieronder centraal staan. Dui delijk zal worden dat niet alleen economische, sociale en histori sche feiten hier een rol spelen maar ook mythevorming en ge schiedvervalsing.
30
D E C A TA LA N EN
Catalonië is ongeveer even groot als België, telt zo’n zeven mil joen inwoners en heeft een eigen taal, een eigen geschiedenis en een eigen cultuur. Het is daarom heel goed voorstelbaar dat deze regio nu een zelfstandige natiestaat zou zijn geweest ware het niet dat de geschiedenis van Spanje nu eenmaal is gelopen zoals zij is gelopen. Aan het Catalaanse nationalisme heeft het in elk geval niet gelegen, want dat heeft zich in de loop der eeuwen sterk en taai getoond. Dat de Catalanen nu in het democratische Spanje toch geen halszaak maken van een eigen natiestaat houdt wellicht niet al leen verband met de loop der geschiedenis maar ook met een ei genschap waar ze zich graag op laten voorstaan: gezond verstand of, om de Catalaanse term te gebruiken, seny. Catalanen, zo luidt de algemene opvatting, onderhandelen liever dan dat ze hun wil opleggen. Hun pragmatisme staat haaks op de autoritaire hou ding die de Castilianen traditiegetrouw vanuit Madrid tentoon hebben gespreid. Een van de oorzaken hiervan zou kunnen zijn dat de Moren in de Middeleeuwen veel minder lang in Catalonië hebben gezeten dan in Castilië, dat eeuwenlang in min of meer dere staat van oorlog verkeerde (zie hoofdstuk 2). In deze betrek kelijke rust ontstond een ander soort cultuur dan in het binnen land van Spanje. Er was in Catalonië toen zelfs sprake van een bepaalde vorm van democratie en van een burgerlijke klasse, de ciutadans honrats (eerzame burgers). Deze klasse, die in Castilië ontbrak, was naast de aristocratie en de geestelijkheid vertegen woordigd in het Catalaanse parlement en was voor de wet gelijk aan de aristocratie. De Catalaanse ciutadans honrats laten zich natuurlijk moeilijk vergelijken met wat we sinds de Franse Revolutie onder burgerij verstaan. Maar feit is wel dat Catalonië dankzij zijn strategische ligging van oudsher intensieve contacten onderhield met Frank rijk en andere landen rond het Middellandse-Zeegebied. Dat was niet alleen bevorderlijk voor de economie maar ook voor de cul tuur en de wetenschap. Nieuwe ontwikkelingen op het gebied
3i
van de handel, de landbouw en de industrie vonden snel hun weg naar Catalonië, dat zich hierdoor kon blijven ontwikkelen op economisch en cultureel gebied. Hieraan is het te danken dat Ca talonië de rijkste regio van Spanje is en ook op het gebied van de cultuur een traditie heeft waar de andere twee bekende regio’s met een eigen taal (Baskenland en Galicië) niet aan kunnen tip pen. Als de omstandigheden zo gunstig waren, waarom is Catalonië dan toch geen zelfstandige natiestaat geworden? Een belangrijke oorzaak is natuurlijk de hierboven al genoemde eenwording van Spanje onder Fernando de Aragón en Isabel la Católica. Maar zo als ook al is opgemerkt, werd Spanje toen nog geen eenheidsstaat en behielden de regio’s veel van hun oude instituties, wetgeving en privileges. De Constitucions Catalanes (Catalaanse grondwet), waarvan de eerste versie van 1283 dateert, bleef dus nog van kracht gedurende de zestiende en zeventiende eeuw. Het keerpunt kwam tijdens de Successieoorlog, die aan het begin van de achttiende eeuw was uitgebroken omdat de Habsburgse koning Carlos 11 in 1700 kinderloos was gestorven en er in Europa grote verdeeldheid heerste over wie hem zou moeten opvolgen. De Catalanen kozen partij voor de Habsburgers en dat kwam hen duur te staan toen dit koningshuis het moest afleggen tegen de Bourbons: koning Filips v, de eerste Spaanse Bourbon, schafte in 1714 de Catalaanse grondwet af, na een heftige strijd die een groot deel van Barcelona in puin legde. 1714 is daarom het grote traumajaar uit de geschiedenis van Catalonië. In dat jaar verloor Catalonië zijn zelfstandigheid en viel het onder het gezag van Madrid. Het ging daarbij niet alleen om het verlies van eeuwenoude instituties en wetten, want ook de Catalaanse geschiedenis en identiteit werden bedreigd. Niet al leen het Catalaanse zelfbestuur werd namelijk afgeschaft maar ook de herinnering daaraan moest met de ‘meest robuuste en tref zekere maatregelen’ worden weggewist, zo werd er in niet mis te verstane bewoordingen vanuit Madrid verordonneerd. Voor sommige geleerden is de nederlaag van 1714 aanleiding om Catalonië te karakteriseren als ‘een verslagen land’ en de Ca
32
talaanse burgerij als ‘een verslagen klasse’ die zich zo graag en zo fanatiek met geld en handel bezighoudt om het eigen politieke fa len niet onder ogen te hoeven zien. Wat er ook waar moge zijn van deze freudiaanse visie, zeker is in elk geval dat de inlijving in de Spaanse Staat grote schade aanrichtte in het Catalaanse zelfbe wustzijn. De economie daarentegen had niet of nauwelijks te lij den onder de veranderingen en kreeg zelfs nieuwe impulsen en kansen. Dat kwam omdat Catalonië onder de nieuwe wetgeving nu eindelijk het recht kreeg om handel te drijven met de koloniën in Amerika en daar natuurlijk maar al te graag gebruik van maak te. Mede hierdoor kwam de progressieve, ambitieuze koning Carlos in (1716-1788) op het idee om in de Ebrodelta aan de Cata laanse kust een grote havenstad te bouwen die de grandeur moest krijgen van Sint Petersburg, de prachtige Russische havenstad die niet lang daarvoor door Peter de Grote op spectaculaire wijze uit de grond was gestampt. Dit grootse plan voor een nieuw, modern centrum van handel en cultuur - dat net als in het geval van Pe tersburg vernoemd zou worden naar de bedenker ervan en dus Sant Carles zou gaan heten - zou niet alleen goed voor Catalonië zijn maar ook voor het binnenland van Spanje: Antoni de Capmany wees de rivier de Ebro aan, ter hoogte van Zaragoza, volgde met zijn wijsvinger over de kaart langzaam de loop van deze rivier tot aan de monding en tikte toen een paar keer op dat verwarde gebied van estuaria, lagunes en baai en. Terwijl we alle drie naar het gebied keken dat de illustere Cata laan aanwees, leek hij doortrokken van dezelfde zinderende ernst als waarmee twee jaar eerder de koning de geboorte van zijn Sint-Petersburg had verkondigd. ‘Een baai voor Carlos, een stad voor de kunsten, een haven voor de handel, een be vaarbaar kanaal van de zee naar de Ebro. Ziet u, vrienden? Hier zullen we Sant Carles bouwen!’ Vervolgens hield Capmany een pleidooi ten gunste van deze plek, aan de baai van Els Alfacs, de grootste natuurlijke haven van het Middellandse-Zeegebied: ‘Deze plek ligt midden tus-
33
sen Barcelona, Valencia, Zaragoza en Mallorca (dus ook dicht bij het door de Engelsen betwiste Menorca) en aan het eind van de belangrijkste rivier van het schiereiland, de Ebro, die Aragón doorkruist en gebruikt wordt voor de handelsvaart.’ (vert.: Harriët Peteri) Dit citaat is afkomstig uit De onzichtbare stad(2005), de literaire thriller waarin Emili Rosales deze fascinerende episode uit de ge schiedenis van Catalonië aan de vergetelheid heeft ontrukt en met veel kennis van zaken speculeert over de redenen waarom dit utopische project uiteindelijk geen doorgang vond. In de negentiende eeuw maakte de Catalaanse economie een volgende stap voorwaarts dankzij de booming business in de tex tielindustrie. Halverwege diezelfde eeuw kreeg ook de Catalaanse cultuur een nieuwe impuls dankzij de Renaixan^a (Renaissance), een romantische beweging die met zijn verheerlijking van de middeleeuwse tijd de basis legde van het catalanismo, de politieke en culturele beweging die de eigenheid van Catalonië voor het voetlicht bracht, typisch Catalaanse vormen van cultuur stimu leerde (waaronder de sardana, de beroemde dans die in geen en kele toeristische folder over Catalonië ontbreekt) en daarmee het klimaat voor zelfbestuur wilde bevorderen. Aanvankelijk eisten de catalanistas zelfbestuur binnen het grote geheel van de Spaanse Staat maar aan het begin van de twintigste eeuw ging het verlan gen naar autonomie steeds meer de richting van het nationalisme op, om in dejaren dertig te radicaliseren tot een echte onafhanke lijkheidsbeweging. Dat gebeurde tijdens de Tweede Spaanse Re publiek (1931-1939). In 1931 - toen de republikeinen de verkiezin gen hadden gewonnen en er een linkse regering kwam —kreeg Catalonië zijn eigen regering (de Generalitat) en andere institu ties weer terug en in 1932 keurde het Spaanse parlement het autonomiestatuut goed, waardoor de streek een eigen parlement, vlag en volkslied kreeg en het Catalaans samen met het Spaans een of ficiële taal werd. Maar in 1934 ontstonden er al grote problemen. Als reactie op het antiregionalisme van de nieuwe, rechtse regering in Madrid
34
riep Lluis Companys, de president van de Generalitat, Catalonië uit tot een staat. Het leger trad hard op: Companys werd gevan gengezet en het autonomiestatuut ontbonden. Pas nadat links in februari 1936 de verkiezingen weer had gewonnen kwam Compa nys vrij en kon de Generalitat zijn taken hervatten. De vreugde was wederom van korte duur. Na de Burgeroorlog (1936-1939) maakte generaal Franco korte metten met de tijdens de Republiek verworven vormen van zelfbestuur in Catalonië. Het Catalaans, symbool bij uitstek van het Catalaanse nationalisme, mocht niet meer worden gebruikt op de radio, in de pers en op school. Wie in de eerste jaren van de dictatuur op straat Catalaans sprak liep zelfs het risico te worden gemolesteerd door een guardia civiL, onder het motto: ¡Hable cristiano!(Spreek de christelijke taal! oftewel: Spreek Spaans!) Door de centrale overheid werd het Cata laans denigrerend aangeduid als een dialect, net als het Galicisch (met het Baskisch, dat geen Romaanse taal is, ging dat minder makkelijk). Maar hoe funest de draconische maatregelen van Fran co ook waren voor de Catalaanse cultuur en literatuur, dit weer hield Barcelona er niet van om zich tijdens de dictatuur te ontwik kelen tot een stad die bruiste van culturele vernieuwingsdrang. In de jaren zestig ontstond er een gauche divine van schrijvers, dich ters, filosofen, architecten, uitgevers, acteurs, regisseurs, modellen en ontwerpers wier bohemienbestaan haaks stond op de normen en waarden van de Francodictatuur. CARM EN BALCELLS
Met name op het gebied van de literatuur gebeurden er in de ja ren zestig veel interessante dingen in de Catalaanse hoofdstad. Een van de opmerkelijkste initiatieven was het literaire agent schap van Carmen Balcells. Dankzij haar feilloze neus voor talent en haar grote zakelijkheid stond zij aan de basis van de boom van Spaans-Amerikaanse literatuur in de tweede helft van de jaren zestig, die op zijn beurt een enorme stimulans zou betekenen voor de weinige vitale Spaanse literatuur van dat moment. Met grote voortvarendheid nam Balcells schrijvers als Gabriel Garcia
35
Márquez en Mario Vargas Llosa onder haar hoede, die toen alleen nog in kleine kring bekend waren. Dankzij haar inspanningen werden hun boeken wereldwijd en in groten getale verspreid en vertaald, en konden deze schrijvers eindelijk leven van hun werk, zodat ze alle tijd hadden om verder te werken aan de uitbouw van hun oeuvre. Balcells’ aanpak was misschien wel typisch Catalaans. Ze was ervan overtuigd dat ze met schrijvers als García Márquez en Var gas Llosa goud in handen had, en dat had ze goed gezien. Maar in het toenmalige uitgeversklimaat zou dat goud nooit zijn opgegra ven. Daarom wierp Balcells zich op als belangenbehartigster van haar schrijvers en gaf ze de uitgevers een fundamentele bijscholing op zakelijk gebied. Het lijkt nauwelijks voorstelbaar meer in onze tijd waarin schrijvers publieke persoonlijkheden zijn wier privéleven op straat ligt en waarin boeken bijna op dezelfde manier aan de man worden gebracht als snacks, maar vroeger deden uitgevers niet veel meer dan boeken op de markt brengen en dan maar zien wat ervan kwam. Helemaal fout, zo meende Balcells. In plaats van af te wachten moesten uitgevers de benen uit hun lijf lopen om er voor te zorgen dat er zo veel mogelijk exemplaren van hun boeken werden verkocht. Om hen daartoe te dwingen bedong La Mamá Grande van de Spaans-Amerikaanse literatuur (en later ook van de Spaanse literatuur) voorschotten die ongehoord waren voor die tijd. Hoeveel gemor dat in uitgeversland ook veroorzaakte, de be dragen werden uiteindelijk geaccepteerd door de uitgevers, die het geïnvesteerde geld natuurlijk terug wilden verdienen en daarom veel meer hun best deden dan vroeger om de aangekochte titels aan de man te brengen. En dat werkte, zo merkten ze. De oplagen schoten omhoog en het boekenvak beleefde een grote cultuurom slag. In 2000 schreef Vargas Llosa voor E l Pais te n mooi stuk ter ge legenheid van het pensioen van Carmen Balcells, waarin hij te rugkijkt op de periode waarin het allemaal begon: Aan het eind van de jaren zestig doceerde ik op het King’s Col lege van de Universiteit van Londen. Plotseling kwam Car-
36
men Balcells mijn huis binnenzeilen en droeg me op: ‘Hou ogenblikkelijk op met je colleges. Je moet je alleen nog maar aan het schrijven wijden.’ Ik wierp tegen dat ik een vrouw en twee kinderen had en dat ik het hun niet kon aandoen hen van honger om te laten komen. Ze vroeg me wat ik verdiende met mijn onderwijs. Dat kwam neer op vijfhonderd dollar. ‘Die krijg je vanaf het eind van deze maand van mij. Vertrek uit Londen en installeer je in Barcelona, daar is het goedkoper.’ Ik deed wat ze zei (...) en heb daar nooit spijt van gekregen, on der meer omdat de vijf jaar die ik in de Catalaanse hoofdstad heb gewoond de gelukkigste van mijn leven waren. Het waren jaren van nieuwe vriendschappen, van literaire en politieke geestdrift, van grote illusies waarin we het gevoel deelden dat er een culturele en sociale revolutie op komst was, de jaren waarin de zeden en gewoontes, de ideeën, de waarden en de letteren in Spanje ingrijpend werden gemoderniseerd, een proces dat dankzij Barcelona op gang kwam en waaraan deze stad in de jaren zeventig de grootste dynamiek gaf. {E l Pais 20-8-2000) Als eerste grote stad in Spanje verwierf Barcelona in de jaren zes tig na tientallen jaren van isolement weer een plaats op de wereld kaart. Daarmee werd de Europese reputatie van de Catalanen in ere hersteld. In het volgende decennium kreeg het Catalaanse nationalisme eindelijk weer wettelijke status. In het kielzog van de Grondwet van 1978 werd in het daaropvolgende jaar al het eerste autonomiestatuut opgesteld. Daarin werd vastgelegd dat het Catalaans de eigen taal van Catalonië is. Toch is de positie van deze taal nog altijd niet sterk genoeg in de ogen van de catalanistas. Dit houdt allereerst ver band met de eeuwenlange repressie vanuit Madrid, die extra hard was tijdens de Francorijd. De positie van het Spaans daarentegen heeft zich in de loop der eeuwen juist kunnen versterken in de re gio. In de tweede plaats is er de massale immigratie die in de jaren vijftig, zestig en zeventig heeft plaatsgevonden. Catalonië is vanwe ge zijn sterke economie altijd al een immigratiegebied geweest,
37
maar nog nooit op zo’n grote schaal als in die periode. Vanuit arme streken als Andalusië en Murcia zochten honderdduizenden immi granten die alleen Spaans spraken —xarnegos, zoals ze in het Cata laans worden genoemd - een beter leven in het welvarende Catalo nië. En dan is er ook nog de angst van de Catalanen dat hun kleine taal bedreigd wordt door de globalisering. Het hoeft daarom niet te verbazen dat de Catalaanse streekregering - de Generalitat - een voortvarende taalpolitiek voert ten gunste van het Catalaans, te beginnen bij het onderwijs. Een van de doelstellingen is dat het Catalaans de voertaal wordt in het he le onderwijs. Dat heeft ertoe geleid dat de inwoners die alleen het Spaans beheersen op hun beurt in het geweer zijn gekomen en de krachten hebben gebundeld in organisaties als de Asociación por la Toleranciay contra la Discriminación (de Vereniging voor de To lerantie en tegen de Discriminatie) en de Acción Cultural Miguel de Cervantes (de Culturele Actie Miguel de Cervantes). Het gaat om een niet onbelangrijke minderheid, want van de zeven mil joen Catalanen spreekt ruim eenderde de taal niet (al kan de helft hiervan deze taal overigens wel verstaan). Dat er nog veel werk aan de winkel is bewijst het feit dat er nog altijd geen grote krant in het Catalaans verschijnt. Regionale kran ten als La Vanguardia en ook landelijke dagbladen als El Pais heb ben tegenwoordig weliswaar supplementen in het Catalaans maar de voertaal van deze kranten is nog altijd het Spaans. De verkla ring hiervoor gaat verder terug dan de repressie van het gedrukte woord tijdens de Francoperiode. Al vanaf het einde van de vijf tiende eeuw is het Spaans de taal waarin zakelijke en ook een aan zienlijk deel van de officiële documenten worden opgesteld. Met deze traditie heeft het strijdbare Catalonië nog altijd geen korte metten gemaakt. U IT W A S S E N
‘De Ebro is een rivier waarvan de bron op vreemd terrein ligt.’ Deze uitspraak staat in een onder auspiciën van de Generalitat uitgegeven geschiedenisboek en wekte de verontwaardiging van
schrijfster Rosa Montero. ‘Geschiedvervalsing/ zo schreef ze in haar wekelijkse column voor E l Pais, ‘een barbaarse daad.’ Wat is het geval? De Ebro ontspringt in de buurt van Reinosa, een stadje in het binnenland van de autonomía Cantabrië in Noord-Spanje. Buiten Catalonië dus, maar wel in Spanje. De ideologische bood schap van de geciteerde zin is derhalve dat Spanje - een woord dat de catalanistas zoveel mogelijk vermijden en vervangen door alge mene aanduidingen als ‘het betreffende land’ - voor Catalanen ‘vreemd terrein’ is, terwijl deze regio in werkelijkheid als een van de zeventien autonomías gewoon deel uitmaakt van de Spaanse Staat. Deze geschiedvervalsing is een van de uitwassen van het huidi ge Catalaanse nationalisme, dat niet alleen provinciaalse maar soms ook ronduit xenofobe trekjes heeft. Neem de rel die in sep tember 2006 in Barcelona ontstond naar aanleiding van de komst van de Madrileense schrijfster Elvira Lindo, die het openings woord zou uitspreken voor de feesten van La Mercè, de patroon heilige van de Catalaanse hoofdstad. Enkele lokale politici - onder wie de tweede locoburgemeester en enkele leden van de gemeente raad, allen lid van de linkse republikeinse partij e r c (Esquerra Re publicana de Catalunya) - weigerden om aanwezig te zijn bij deze officiële plechtigheid omdat Lindo, die het Catalaans niet machtig is, in het Spaans zou spreken. De burgemeester van de stad, Jordi Hereu, was wel van de partij. ‘Ik heb er nooit iets negatiefs in ge zien dat er mensen van elders komen om uit te leggen waarom ze zich op een of andere manier verbonden voelen met onze stad,’ zo luidde zijn verstandige commentaar. Een ander voorbeeld is te zien in een scène uit L A ’ uberge espagnol, een vermakelijke film over de belevenissen van een Franse Erasmusstudent in Barcelona. In de collegebanken zit een ge mengd gezelschap van Catalaanse studenten en buitenlandse stu denten die alleen het Spaans beheersen. De docent richt zich in het Catalaans tot zijn publiek. Een van de Erasmusstudenten vraagt beleefd of hij het college in het Spaans zou willen geven, dan kan iedereen hem volgen. Hij weigert categorisch. ‘Als jullie Spaans willen horen gaan jullie maar naar Madrid of naar Zuid-
39
Amerika. Hier is het Catalaans de officiële taal,’ zo licht hij toe, daarbij voor het gemak maar vergetend dat het Spaans óók een officiële taal in Catalonië is en dat een substantieel deel van de in woners van de streek geen Catalaans spreekt. Veel pragmatischer is de opstelling van de in Barcelona gebo ren en getogen schrijver Eduardo Mendoza. Mendoza heeft al zijn romans - waaronder het beroemde De stad der wonderen - in het Spaans geschreven om de doodeenvoudige reden dat hij in die taal een veel groter publiek bereikt (en dus ook meer geld ver dient!) dan wanneer hij zijn romans in het Catalaans zou schrij ven. Het Catalaans reserveert hij voor zijn toneelstukken, die hij als een soort hobby beschouwt. Is Mendoza daarom een minder Catalaanse schrijver dan Quim Monzó, Miquel de Palol of Albert Sánchez Piñol, om maar een paar hedendaagse schrijvers te noemen die zich uitsluitend van het Catalaans bedienen in hun boeken? De vraag was onlangs weer ac tueel naar aanleiding van het nieuws dat Catalonië in oktober 2007 de centrale gast zou zijn op de jaarlijkse Frankfurter Buchmesse. De Catalaanse overheid benadrukte dat alle schrijvers uit Catalo nië welkom waren, ongeacht of ze nu in het Catalaans of in het Spaans schreven. Maar, zo voegden de vertegenwoordigers van de Generalitat hieraan toe, alleen de in het Catalaans schrijvende au teurs zouden een officiële uitnodiging krijgen om Catalonië te ver tegenwoordigen op de boekenbeurs in Frankfurt. De schrijvers die zich van het Spaans bedienen waren welkom, maar hun reis en ver blijf moesten maar geregeld en bekostigd worden door hun uitge vers. Deze spagaathouding is geheel conform het taalbeleid van de Generalitat. Men wekt de indruk de kool en de geit te willen spa ren maar in werkelijkheid wordt het Catalaans positief gediscri mineerd ten opzichte van het Spaans. Deze taal heeft zo langza merhand de status van tweederangsburger gekregen, die nog net niet met zo veel woorden de deur wordt gewezen maar die wel met de nek wordt aangekeken. Het is een gang van zaken die representatief mag heten voor de doortastende of, zoals sommigen misschien zullen zeggen, sluwe
40
wijze waarop de catalanistas zich sterk maken voor hun taal, cul tuur en identiteit. De Catalanen staan er weliswaar om bekend dat ze zich meer Europees dan Spaans voelen maar dat weerhoudt hen er niet van om er binnen Spanje maar het beste van te maken en zich pragmatisch op te stellen. ‘Het Catalaans is alleen maar een taal,’ zo merkte de al eerder genoemde Sánchez Piñol onlangs la coniek op. De vele vertalingen en goede ontvangst van zijn prach tige roman Nachtlicht (2002) vormen het sprankelende bewijs dat schrijven in deze kleine taal een grootschalig, internationaal succes niet per se in de weg hoeft te staan. Het Catalaans lijkt bovendien steeds meer te profiteren van het hippe imago van Barcelona. Zo was de Catalaanse poëzie ineens hot news in de lente van 2007 om dat Lou Reed, Patti Smith en Laurie Anderson in een New Yorkse zaal een avondlang Catalaanse poëzie voordroegen (in Engelse ver taling). Dat deze rockiconen zich met veel enthousiasme bereid hadden verklaard voor dit opmerkelijke uitstapje was te danken aan hun mooie herinneringen aan Barcelona. Maar ze waren zich maar al te goed bewust van de politieke lading van de avond, ge tuige bijvoorbeeld de strijdkreet waarmee Patti Smith haar voor dracht afsloot: ¡Viva catalán! De organisatie moet de hartenkreet van de popster hebben aangehoord als een boer die kiespijn heeft, want ¡Viva catalán! is geen Catalaans maar een verbastering van de Spaanse uitroep ¡Viva el catalán! (Leve. het Catalaans!). Een tegen valler voor de organisatoren was ook dat de drie New Yorkse rock sterren de barretinas (Catalaanse muts: rood met aan de onderkant een brede zwarte rand) niet wilden opzetten die ze aangereikt kre gen. Het mocht de pret van deze memorabele avond niet drukken. Dankzij de gematigde opstelling van de catalanistas - die op vallend veel wegheeft van ons poldermodel - is Catalonië versto ken gebleven van het geweld en de terreur die Baskenland al de cennialang teisteren. DE BASKEN
In 1979 was het feest in de politieke kringen van Baskenland. Aanleiding om het glas te heffen was de positieve uitslag van het
41
referendum over het Estatuto de Gernika. Dit statuut verleende Baskenland autonomie en is genoemd naar Guernica (in het Baskisch: Gernika), het stadje dat een grote symbolische betekenis voor de Basken heeft omdat daar de Eik van Guernica staat waar onder de vorsten in vroeger tijden de eed aflegden en beloofden de eigen rechten van Baskenland - de fueros —te zullen eerbiedi gen. Buiten Baskenland is Guernica vooral bekend vanwege het gelijknamige schilderij dat Picasso in de Burgeroorlog maakte naar aanleiding van het verschrikkelijke bombardement dat de nazi’s in april 1937 op het stadje uitvoerden ter ondersteuning van de militaire opstandelingen onder leiding van generaal Franco en om nieuw oorlogsmateriaal te testen. De Baskische nationalisten die het statuut hadden opgesteld leken hun geluk niet op te kun nen. Om de Catalanen voor te zijn en er zeker van te zijn dat het Estatuto de Gernika als eerste zou worden geregistreerd in het Spaanse parlement huurden ze een speciaal vliegtuigje dat hen zo snel mogelijk naar Madrid moest brengen. In 2004 was het vijfentwintig jaar geleden dat de autonomiestatuten van Catalonië en Baskenland in werking waren getreden. Dat moest gevierd worden, zo vond de Catalaanse regering. De Baskische regering dacht daar heel anders over. Er was wat hen be treft helemaal geen reden voor een feestje. Het Estatuto de Gernika was een dode letter, zo vond de p n v (Partido Nacionalista Vasco, Baskische Nationalistische Partij), de belangrijkste politieke belan genbehartiger van de Baskische zaak. Onder aanvoering van Juan José Ibarretxe, de lehendakari (= minister-president) van de Baski sche regering, hadden de p n v en hun coalitiegenoten e a (Eusko Alkartasuna, Baskische Solidariteit) en iu (Izquierda Unida, Ver enigd Links) het plan opgevat om het Estatuto de Gernika te vervangen door een verdrag van Vrije Associatie met de Spaanse Staat. De gedachte achter dit voorstel is dat zelfbestuur een onver vreemdbaar recht van de Basken is en geen cadeautje van de Spaan se regering. In deze Vrije Associatie zouden de Basken twee paspoorten krijgen: een Baskisch en een Spaans. Ook zouden de rechtspraak en het buitenlandse beleid in eigen handen komen en zou het
42-
Baskische parlement gerechtigd zijn om zelf referenda te organi seren over volledige onafhankelijkheid. Want dat was het uitein delijke doel van het Plan Ibarretxe: volledige onafhankelijkheid voor Baskenland, die over een jaar of vijfentwintig zijn definitieve beslag zou moeten krijgen. De Spaanse regering en ook de oppositie reageerden furieus en beschouwden het Plan Ibarretxe als onwettig, omdat het zich bui ten de kaders van de Spaanse grondwet beweegt. De Baskische nationalisten zijn precies de tegenoverstelde gedachte toegedaan. Zij beschouwen de Spaanse grondwet en het Estatuto de Gernika als onwettig. Een van hun argumenten is de uitslag van het refe rendum dat in 1978 in Baskenland werd gehouden over de nieu we Spaanse grondwet. Weliswaar had zo’n 70 procent van de stemmers vóór gestemd maar dat zou geen betrouwbare uitslag zijn omdat 51 procent van de stemgerechtigden zich van stem ming had onthouden. Er zou derhalve onvoldoende steun zijn voor de nieuwe grondwet: slechts één derde van de bevolking zou ermee hebben ingestemd. Een ander argument waarmee de Bas kische nationalisten de wettigheid van de Spaanse grondwet pro beren te ontkrachten is dat er geen Basken waren vertegenwoor digd in de commissie die de grondwet had opgesteld. Ook voor het Estatuto de Gernika zou er onvoldoende draagvlak zijn onder de bevolking, zo meenden de Baskische nationalisten. Weliswaar had maar liefst 94 procent in 1979 vóór het statuut gestemd maar dat moest eigenlijk 53 procent zijn, omdat meer dan 40 procent van de stemgerechtigden thuis was gebleven. Met dit gegoochel met cijfers proberen de Baskische nationa listen te verdoezelen dat er in werkelijkheid grote verdeeldheid heerst in Baskenland over de meest wenselijke en geëigende vorm van zelfbestuur voor de regio. Een deel van de bevolking is tevre den met de huidige wetgeving. Een ander deel zou misschien nog wel een stapje verder willen gaan maar is beslist geen voorstander van afscheiding van Spanje, zoals het Plan Ibarretxe beoogt. Alles bij elkaar lijkt slechts een minderheid van de Basken voorstander van volledige onafhankelijkheid te zijn. Waarom roept het voor stel van Ibarretxe om een referendum over zijn plan te houden
43
dan toch zo veel weerstand op? Waarom is de Spaanse regering daar zo fel tegen? In de eerste plaats om een formele reden: bin nen de huidige wetgeving is het Baskische parlement niet gerech tigd om referenda te organiseren. Maar daarnaast speelt de intimidatiecultuur die Baskenland al decennialang in haar greep houdt een belangrijke rol. Mensen die tegen het plan zouden wil len stemmen zouden hierin worden belemmerd uit angst voor re presailles van de e t a en van ETA-sympathisanten. In het huidige gewelddadige klimaat zijn een open debat en een democratische besluitvorming over de Baskische kwestie in feite onmogelijk, zo vinden de tegenstanders van een referendum over het Plan Ibarretxe. D E ETA
e t a is de afkorting van Euskadi ta Askatasuna, dat ‘Baskisch Thuis land en Vrijheid’ betekent. Deze terreurbeweging heeft al meer dan achthonderd slachtoffers gemaakt, aanvankelijk alleen in Basken land maar later ook in de rest van Spanje. De organisatie werd in 1959 opgericht door dissidenten van de p n v , die vonden dat hun partij te weinig actie ondernam tegen Franco’s harde onderdruk king van de Baskische taal en cultuur. Aanvankelijk werd er geen geweld gebruikt maar in 1968 begon de beweging aanslagen te ple gen op het leger, de politie, politici en andere vertegenwoordigers van de dictatuur. Eind 1973 werd de e t a internationaal voorpagina nieuws toen de organisatie in hartje Madrid de auto opblies waarin generaal Carrero Blanco zich bevond, de rechterhand van Franco en diens beoogde opvolger. Net als Franco vond hij dat Spanje een autoritair regime nodig had. Spanjaarden een democratie geven was, aldus de generaal, net zoiets als een alcoholist de sleutels van de drankkast geven. De aanslag op Carrero Blanco was dus van beslis sende invloed op de loop der gebeurtenissen in de daaropvolgende jaren, omdat de dictator nu verstoken was van de sterke man die na zijn dood het roer moest overnemen en erop moest toezien dat Spanje in hetzelfde vaarwater zou blijven.
N a het overlijden van Franco in 1975 nam het ETA-geweld ex-
44
tremere vormen aan en werden ook gewone burgers het slacht offer. De beweging afficheerde zichzelf als een verzetsgroep maar was in werkelijkheid een terreurorganisatie die tot op de dag van vandaag aanslagen pleegt en mensen intimideert, ontvoert, ver moordt en dwingt tot het betalen van wat zij revolutionaire belas ting noemen, om zichzelf daarmee van de nodige financiële mid delen te voorzien. De afgelopen decennia werden niet alleen militairen en politici vermoord maar ook arbeiders, ambtenaren en docenten. De enige beroepsgroep die tot nu gespaard is geble ven zijn de geestelijken. Als reactie op het ETA-geweld ontstonden er in de jaren tachtig Grupos Antiterroristas de Liberación (Antiterroristische Bevrijdingsgroepen, kortweg g a l ) die Baskische nationalisten ontvoer den, martelden en vermoordden. Bij deze vuile oorlog was ook de socialistische regering betrokken die het land toen bestuurde. Er ging een schok van morele verontwaardiging door Spanje toen de g a l - affaire aan het licht kwam: de socialisten, hét symbool van de nieuwe democratie, hadden oogluikend toegestaan of zelfs gesti muleerd dat er in Baskenland werd opgetreden op een manier die de praktijken van het Francoregime in herinnering riep. De Spaanse bevolking was een illusie armer maar de e t a spon garen bij deze ontwikkelingen. Zelfs onder de immigranten in Baskenland kon de Baskische onafhankelijkheidsorganisatie nu op meer sympathie rekenen, omdat ook zij te lijden hadden onder de harde en soms zelfs onwettige maatregelen van de overheid. Het hoeft daarom niet te verbazen dat de e t a de autoriteiten doel bewust probeerde te verleiden tot het nemen van repressieve maat regelen. Zo kon de terreurorganisatie haar stelling kracht bijzetten dat Spanje het Baskenland bezette en onderdrukte. Maar in 1997 overspeelde de e t a zijn hand met de ontvoering van Miguel Angel Blanco, lid van de gemeenteraad van het plaatsje Ermua (Biskaje) voor de conservatieve Partido Popular. Overal in het land gingen de mensen massaal de straat op om te protesteren tegen de ontvoe ring en om de vrijlating van deze jonge politicus te eisen. De e t a trok zich hier niets van aan en vermoordde Miguel Ángel Blanco toen de regering weigerde tegemoet te komen aan de eis om alle
45
ETA-gevangenen (die uit tactische overwegingen verspreid over het hele land waren gedetineerd) naar Baskenland over te brengen. De collectieve weerzin ten aanzien van het ETA-geweld die zich toen meester maakte van Spanje (inclusief Baskenland) is bekend ge worden als de Espiritu de Ermua (de geest van Ermua), die nu, tien jaar later, wordt geteisterd door de toenemende polarisering tus sen de Partido Popular en de socialistische p s o e (zie hoofdstuk 3 en 4).
De door e t a gevoede sfeer van intimidatie, angst en terreur wordt voelbaar gemaakt in de roman Volle maan (1997), waarin Antonio Munoz Molina een inspecteur opvoert die een tijd lang in Baskenland heeft gewerkt en daaraan een gevoel van onveilig heid heeft overgehouden dat hem nog steeds beheerst nadat hij is overgeplaatst naar Andalusië, de streek waar hij is geboren en ge togen: Waar de inspecteur nog het minst aan kon wennen was aan de afwezigheid van angst. Hij had de angst te lange tijd ervaren en ingeademd, hij had hem zichzelf toegediend als een vaccin, een dosis gif die noodzakelijk was om een zekere immuniteit te verwerven, en nu, nu hij hem niet meer nodig had, vergezelde de angst hem nog steeds, onafgebroken, een te vaste gewoonte om zich daar in dagen of weken van los te maken, in de weini ge maanden dat hij nu ver van Bilbao was. Hij nam nog altijd dezelfde, inmiddels zinloze voorzorgsmaatregelen, naar buiten kijken zodra hij uit bed was, vanuit het raam van zijn slaapka mer, speurend naar iets ongewoons, een in de buurt onbeken de auto of persoon, kentekens uit het hoofd leren, de route tussen het bureau en zijn huis variëren, zich om de paar stap pen omdraaien om te zien of hij niet gevolgd werd, onder de auto kijken voor hij instapte. En al gebruikte hij hem nu heel weinig, iedere keer dat hij het contactsleuteltje wilde omdraai en voelde hij even de spanning, een korte flits van paniek. An deren waren gedood door dat minieme gebaar, en hij vroeg zich altijd af of ze het beseft hadden, of ze tijd hadden gehad om te begrijpen dat ze gingen sterven, dat ze over tienden van
46
een seconde opengereten en in stukjes tussen het schroot zou den liggen, rafels menselijk weefsel en kleding, verbrand plas tic, dikke verstikkende rook, ramen met gesprongen glas waar uit aanvankelijk niemand naar buiten keek, ze wilden liever niet kijken, niet weten, (vert.: Ester van Buuren) R A C IS M E
Het nationalisme van de p n v is de afgelopen decennia extremer geworden. De partij accepteert de Spaanse Staat niet langer als wettig gezag en is daarmee een stuk dichter in de buurt van de e t a gekomen. Spanje is niet het grote geheel waarvan Baskenland deel uitmaakt, zoals in de grondwet staat. Nee, Spanje is de bezet ter oftewel de vijand. Wat is de legitimering van deze opstelling? Welke argumenten hanteren de Baskische nationalisten om hun extremistische eisen voor zelfbestuur te rechtvaardigen? Net als de Catalanen beschouwen de Basken zichzelf als een apart volk met een eigen taal, cultuur, geschiedenis en tradities. Maar daar houden de overeenkomsten zo ongeveer wel op. De Catalanen hebben over het algemeen weinig moeite met het systeem van communicerende vaten tussen Barcelona en Madrid, ook al ra ken die soms verstopt. Waar ze zich druk om maken is de inhoud van deze vaten, niet de vaten zelf. Ze voelen zich Catalanen maar dat sluit wat hen betreft niet uit dat ze ook nog Spanjaarden zijn. Een soortgelijke openheid betrachten ze ten aanzien van immi granten: iedere immigrant kan in principe Catalaan worden. In het Baskische nationalisme schittert deze ruimhartigheid door af wezigheid. De kern van hun nationalisme is etnisch van aard: de Basken zijn niet alleen een apart volk vanwege hun culturele tra dities maar ook vanwege hun ras. Immigranten kunnen dus geen Bask worden en horen dus eigenlijk niet thuis in Baskenland. De Basken hebben een aparte term voor niet-Baskische Span jaarden: maketos. Het woord komt veelvuldig voor in het werk van Sabino Arana (1865-1903), de grondlegger van het Baskische nationalisme, dat zonder hem waarschijnlijk een veel gematigder karakter zou hebben gehad. Veel van de ideeën van de e t a en de
47
p n v - de partij die hij in 1895 oprichtte —zijn zo niet gekopieerd dan toch in elk geval in hoge mate ontleend aan het gedachtegoed van Arana. Zijn invloed domineert niet alleen het extremistische Baskische onafhankelijkheidsdenken maar is ook tastbaar aanwe zig in veel van de Baskische nationalistische symboliek. Zo liet hij zijn broer de Baskische vlag ontwerpen, de ikurrina (onmisken baar geïnspireerd op de Engelse Union Jack), bedacht hij de naam waarmee Baskenland tegenwoordig wordt aangeduid (Euskadi), maakte hij op basis van een oud volksdeuntje en een zelfgeschre ven tekst het Baskische volkslied (‘Gora ta Gora’ oftewel ‘Almaar voorwaarts’), was hij de oprichter van de eerste batzoki (nationa listisch centrum) en de eerste Baskische krant (Bizkaitarra), en schreef hij een groot aantal strijdvaardige artikelen over het Euskera (het Baskisch, ook wel Euskara genoemd) waarin hij een pleidooi hield voor een uniforme spelling en de banvloek uitsprak over Baskische woorden die van Spaanse herkomst waren. Het ideeëngoed van Arana was gebaseerd op vier pijlers: zui verheid van ras, streng katholiek geloof, de Baskische taal en de fueros, de eeuwenoude rechten en privileges van Baskenland die het bewijs zouden vormen dat de regio vroeger onafhankelijk was geweest. De fanatieke nationalist ontwikkelde zijn ideeën —als zijn opvattingen die kwalificatie al verdienen - in een tijd dat de Baskische identiteit hard toe was aan een doorstart. De Baskische taal leidde een kwijnend bestaan en Arana was daar zelf het leven de bewijs van, want hij beheerste de taal niet goed. De fueros kre gen in 1876 de genadeslag (met uitzondering van die van Navarra) nadat ze in de loop van de negentiende eeuw al een aantal malen waren afgeschaft en daarna opnieuw ingevoerd. In 1876 eindigde de tweede (en laatste) carlistenoorlog (de eerste vond plaats tus sen 1833 en 1839). De Baskische bevolking - die met name op het platteland ultrakatholiek was - was tijdens deze oorlog in opstand gekomen tegen de Spaanse regering en dat zette Madrid hen duur betaald, ongeveer zoals dat in 1714 met de Catalanen was gebeurd. Dat alleen Navarra de dans ontsprong, was te danken aan het feit dat deze provincie de kant van Madrid had gekozen. Economisch gezien ging het Baskenland daarentegen wél voor
de wind. Dankzij de hout- en ijzerindustrie was er in de laatste de cennia van de negentiende eeuw zelfs sprake van een industriële revolutie, die zich met name in en rond Bilbao concentreerde. In tegenstelling tot de Catalanen stonden de Basken uiterst argwa nend tegenover de nieuwe ontwikkelingen. Baskenland was van oudsher een lappendeken van kleine, gesloten gemeenschappen die in afgezonderde dalen woonden en een vorm van landbouw bedreven die als voornaamste doel had om in het eigen onderhoud te voorzien. Deze kleinschaligheid zag je ook nog in de tijd van de industrialisatie, die zich in Baskenland meer in kleine werkplaat sen dan in grote fabrieken ontwikkelde. Vanwege de verregaande bevoegdheden die waren vastgelegd in de fueros had de Baskische economie zich bovendien betrekkelijk onafhankelijk van de rest van Spanje ontwikkeld. Deze omstandigheden verklaren de reac tionaire aard en de streng katholieke overtuigingen van de Basken, die zich in de loop van de negentiende eeuw op gewelddadige wij ze manifesteerden tijdens de carlistenoorlogen en die in de twin tigste eeuw opnieuw aan de oppervlakte kwamen tijdens de Bur geroorlog, toen een deel van Baskenland de kant van Franco koos. Van alles wat modern en progressief of, zoals dat destijds heette, li beraal was moesten de meeste Basken niets hebben, al ontwikkel de zich in de steden wel een liberale bourgeoisie, die echter te ge ring van omvang was om een serieus tegenwicht te bieden in het aartsreactionaire klimaat. De combinatie van de vernederende afbrokkeling van het Bas kische zelfbestuur als gevolg van de carlistenoorlogen en de ‘be dreigingen’ van de moderniteit vormde een gunstig klimaat voor Arana’s racistische theorieën over de superioriteit van de Basken of, om de terminologie van Arana te gebruiken, de Biskajers, dat wil zeggen de inwoners van Biskaje, de Baskische provincie waarin Arana zijn nationalistische ideeën ontwikkelde. De grote zonde bokken waren, aldus de Baskische nationalist, de immigranten die in groten getale werden gelokt door de industriële boom in de pro vincies Biskaje en Guipúzcoa. De maketos dus, die in 1900 maar liefst de helft van de bevolking van Bilbao uitmaakten en die, al dus Arana in een artikel met de veelzeggende titel ‘Nuestros mo
49
ros’ (Onze Moren), verantwoordelijk waren voor 95 procent van de misdaden die in Biskaje werden gepleegd. De overige 5 procent werd gepleegd door... gehispaniseerde Biskajers! Want de Biskajers of, meer in het algemeen, de Basken konden per definitie geen kwaad doen. Zij waren het uitverkoren volk. Arana had geen goed woord over voor de maketos, die ‘meer op apen dan op mensen lijken, ze zijn nauwelijks minder beest achtig dan de gorilla.’ De xenofobe nationalist had een ziekelijke obsessie voor de maketos, die hij weliswaar verfoeide maar die hij in zijn denkraam - waarin alleen maar plaats was voor de kleuren zwart en wit - hard nodig had om de identiteit van de Biskajers goed uit de verf te laten komen. De Biskajer is barmhartig, zo schreef hij. Dit in tegenstelling tot de Spanjaard, bij wie de gierig heid in het bloed zit. En in Biskaje besteedt het gezin meer geld aan voedsel dan aan kleding (die natuurlijk wel ‘schoon en sober’ is). Spaanse gezinnen daarentegen eten alleen maar uien, paprika en rauwe tomaat maar dragen op straat wel altijd een mooie hoed. En het zijn nog viezeriken ook: De verzorging van de Biskajer is spreekwoordelijk (u moet niet vergeten dat toen onze soldaten tijdens de laatste carlistenoorlog tot in Navarra kwamen het hun nooit ontbrak aan hun we kelijkse set schoon ondergoed, dat hun gebracht werd door hun moeders of zusters); de Spanjaard wast zich nauwelijks één keer in zijn leven en verschoont één keer in het jaar zijn ondergoed. De Biskajer, aldus de ultraracistische Arana, degenereert als hij in contact komt met het vreemde. De Spanjaard heeft evenwel bij tijd en wijle een buitenlandse invasie nodig om hem een lesje in beschaving te geven. Ook de Spaanse taal moest het ontgelden. ‘Om van het Baskisch te houden moet je het Spaans haten,’ aldus Arana. Dat de Baskische nationalisten deze zielsverwant van Hitler als hun vader des vaderlands beschouwen legt niet alleen de racisti sche en totalitaire wortels van hun ideeëngoed bloot maar zegt
50
ook iets over de zwakke basis ervan. Want hoe Baskisch is Bas kenland eigenlijk? Over het argument van het ras kunnen we kort zijn. Dat deugt op zichzelf natuurlijk al niet, maar is bovendien gemakkelijk te vloeren omdat de bevolking in Baskenland vanwe ge de massale immigratie al lang niet meer uit ‘zuivere’ Basken be staat, als dat ooit al het geval zou zijn geweest, zoals zo stellig werd beweerd door Arana en de laatste jaren ook weer door diens verre nazaat Xavier Arzalluz, de voormalige leider van de p n v die er niet voor terugdeinst te verkondigen dat de Basken een superieur soort mensen zijn omdat ze een ander soort bloed en een bijzon dere schedelvorm hebben. De regio heeft echter wel zijn eigen geschiedenis, zijn eigen fueros en zijn eigen folkloristische tradities die in elk dorp in ere wor den gehouden, waaronder d tjai-alai (een soort ballenspel dat met een korf om de arm wordt gespeeld, te vergelijken met squash), het tillen van loodzware stenen, het doorhakken van dikke stuk ken boomstam, de aurresku (een soort dans)... Problematisch is evenwel de staatkundige afbakening, omdat Baskenland in de loop der eeuwen regelmatig van omvang en samenstelling is veran derd. In staatkundige zin bestaat de regio nu uit de provincies Alava, Guipüzcoa en Biskaje, die bij elkaar niet meer dan 1,4 procent van het Spaanse grondgebied beslaan. Baskenland is daarmee ruim tienmaal zo klein als Catalonië. Dan heb je ook nog Frans Baskenland maar daar is geen sprake van extremistisch en geweld dadig nationalisme, terwijl in Spanje zelf de van oudsher bij Bas kenland behorende provincie Navarra weigert zich bij de drie ge noemde provincies te voegen en de voorkeur geeft aan zijn huidige status van zelfstandige autonomia. Baskenland kent een eigen taal, die een volkomen ander karak ter heeft dan de andere talen van het Iberisch Schiereiland en zelfs dan welke Europese taal dan ook. De herkomst stelt taalhistorici nog altijd voor een raadsel, maar zeker is in elk geval dat het Euskera niet tot de Indo-Europese taalfamilie behoort. Met dit feit zou den de nationalisten goede sier kunnen maken, ware het niet dat het Euskera slechts wordt gesproken door 32 procent van de inwo ners van Baskenland (die daarnaast overigens allemaal het Spaans
5i
machtig zijn). De stimulering van de taal op de Baskische scholen (de ikastolas) en op de lokale radio en televisie hebben niet kunnen verhinderen dat zelfs een aanzienlijk deel van de nationalistische politici het Baskisch niet beheerst. Deze stand van zaken heeft er toe geleid dat er nu vergevorderde plannen zijn om een einde te maken aan de gelijkwaardige positie van het Spaans en het Bas kisch in het onderwijs. Nu zijn er in Baskenland drie type scholen waaruit ouders kunnen kiezen. In type a is het Spaans de voertaal en het Baskisch een gewoon vak. In type b wordt de helft van de vakken in elk van de twee talen gegeven. In type D (de derde letter van het Baskische alfabet, waarin de c niet voorkomt) wordt het onderwijs in het Baskisch gegeven en is het Spaans een gewoon vak. Als de nationalisten hun zin krijgen is er binnenkort geen keuze meer in het openbaar onderwijs en wordt al het onderwijs in het Baskisch gegeven. In tegenstelling tot het Catalaans kan het Baskisch niet bogen op een grote literaire traditie. In de eerste vier eeuwen van haar be staan —het eerste boek dateert van 1545 - verschenen er niet meer dan ongeveer honderd werken. Een van de verklaringen hiervoor is de grote afzondering waarin het Baskisch en de Baskische litera tuur zich hebben ontwikkeld. Zelfs binnen de eigen regio was het isolement groot, want zo ongeveer elke vallei had zijn eigen dia lect. Aan deze versnippering kwam pas in 1968 een einde, toen overeenstemming werd bereikt over het standaard-Baskisch. Van wege het spreekwoordelijke Baskische conservatisme werd er bo vendien meer op platgetreden paden getreden dan dat er nieuwe wegen werden gebaand. De grote ideologische claim die van na tionalistische zijde werd gelegd op de schrijvers heeft de ontwikke ling van de literatuur eveneens sterk afgeremd. Maar dankzij schrijvers als Bernardo Atxaga (pseudoniem van Joseba Irazu Garmendia) begint de Baskische literatuur de laatste jaren voorzichtig uit haar schulp te kruipen. De Spaanse vertalingen maken zijn werk nu niet alleen bereikbaar voor de niet-Baskischsprekende Spanjaarden maar ook voor de rest van de wereld, waar nauwelijks mensen te vinden zijn die het Baskisch voldoende beheersen om vanuit die taal te kunnen vertalen. Vandaar dat Atxaga’s boeken
52
uit het Spaans worden vertaald, ook in Nederland. Zijn bekendste roman is Obabakoak o f het ganzenbord (1989), een roman die be staat uit verhalen die zich in o f rondom de imaginaire plaats Obaba afspelen en die met elkaar een soort Baskische Decamerone of Duizend-en-één-nacht vormen. In tegenstelling tot de harde kern van het Baskische nationalis me gooit Atxaga de deuren graag wijd open. Een schrijver - zelfs een Baskische! - moet zich geen illusies maken over de originaliteit van zijn werk. Hij doet er beter aan ervan uit te gaan dat schrijven vooral overschrijven is of, zoals Atxaga het enigszins provocerend uitdrukt, plagiëren. Juist een literatuur met een minuscule traditie als de Baskische kan haar basis verbreden door de wereldliteratuur te omarmen in plaats van zich te laten muilkorven door puristi sche voorschriften. En in tegenstelling tot de nationalistische poli tici heeft Atxaga er geen moeite mee om de hand in eigen boezem te steken, als je af mag gaan op de volgende woorden die hij een van zijn personages in de mond legt: Als er (...) in het Euskara evenveel boeken waren geschreven als in het Frans o f enig andere taal, zou het Euskara even rijk en volmaakt zijn als die andere talen, en dat dit niet het geval is is de schuld van de Euskaldunes, van de Basken zelf (...). (vert.: Johanna Vuyk-Bosdriesz) De bekende Spaanse socioloog Amando de Miguel bevestigt Atxaga’s opvatting dat de Basken nog veel te leren hebben. Volgens hem ligt de oorzaak van het niet aflatende geweld in de streek in het volgende: Het geweld dat we nu toekennen aan Baskenland zou de ver lichte Spanjaarden niet moeten verbazen. Per slot van rekening gaat het om een residu van het traditionele Spanje dat veel beter bewaard is gebleven in de Baskische grond. Niet voor niets spreken de Basken van een ‘historisch territorium’, alsof de overige territoria dat niet zouden zijn. En dat zijn ze inderdaad niet wat betreft het behoud van deze cultus van het geweld.
53
Kijk maar naar het mannelijke, gewelddadige of in elk geval bruuske karakter van de typisch Baskische sporten: de ja i alai, de sokatira (touwtrekken), het doorhakken van dikke stukken boomstam door de aizkolaris (...). Met deze stigmatiserende Blut und Boden-verklaring doet Aman do de Miguel de werkelijkheid tekort en speelt hij de nationalis ten in de kaart. Want in tegenstelling tot wat deze laatsten bewe ren is Baskenland geen reservaat voor een uitverkoren volk maar een regio waarin, net als overal elders in Spanje, mensen van di verse pluimage wonen. Mensen die één ding gemeen hebben met elkaar: het zijn allemaal Spanjaarden. D E S P A N JA A R D E N
In artikel 3 van de Spaanse grondwet staat dat het castellano (Castiliaans) de officiële taal van de Spaanse Staat is. Hoe groot de re gionale verschillen ook zijn, het Spaans (of Castiliaans) is zeker niet het enige wat de Spanjaarden met elkaar gemeen hebben. Een even moedige als interessante poging om niet de verschillen maar de overeenkomsten met kracht van argumenten op een rij tje te zetten is Los españoles. Sociología de la vida diaria (De Span jaarden. Sociologie van het dagelijks leven, 1990) van de al eerder genoemde Amando de Miguel. Hij rekent af met de veel gebruik te gemeenplaats dat de idealistische, vergeestelijkte Don Quichot het archetype van de Spanjaard is: Hoe kan iemand die gek is geworden van het vele lezen nu de essentie van de Spanjaard zijn? Don Quichot is een voorbeeld van een erasmiaan, mijlenver verwijderd van de Spaanse tradi ties. Nee, de echte typische Spanjaard is Sancho Panza: aan de ene kant zachtaardig, verstandig, simpel van ziel, listig, blakend van gezond verstand, maar daarnaast ook nogal eerzuchtig, huichelachtig, koppig. Een mengeling van goede en slechte ei genschappen waarin we veel beter onze landgenoten herken nen.
54
Ook het stereotype van de hartstochtelijke Spanjaard moet het ontgelden bij De Miguel. Volgens de etiquette mag je, aldus de Spaanse socioloog, aan andere mensen niet laten blijken dat je zielsgelukkig bent dan wel diep in de put zit. Dit soort onthullin gen wordt als ongewenste intimiteiten beschouwd. Als je je flink wilt opwinden in gezelschap kun je je daarom beter op neutraal terrein begeven door bijvoorbeeld te kankeren op de politiek. De sterke neiging om veel tijd buiten de deur door te brengen wijst in dezelfde richting. Binnenshuis blijken de Spanjaarden bovendien meer televisie te kijken dan elders in West-Europa. Het gezin wordt meer gezien als ‘een economische organisatie dan als een organisatorische eenheid waar gevoelens worden be heerd’, aldus De Miguel. Ten aanzien van de mensen in zijn di recte omgeving stelt de Spanjaard zich bovendien behoedzaam of zelfs argwanend op, terwijl hij ten aanzien van vreemden juist een spreekwoordelijke gastvrijheid en hartelijkheid aan de dag legt. De keerzijde van dit sociale gedrag is dat hij buitengewoon bang is voor el qué diran (= het ‘wat zullen ze zeggen’) en dat hij geen groot talent heeft voor intieme vriendschappen: De Spanjaard is een moeilijke psychoanalytische patiënt. Aan gezien hij traditiegetrouw heeft gelogen tegen zijn biechtvader ziet hij er geen been in om te blijven liegen tegen de psycho analyticus o f tegen de dokter. Het valt hem zwaar tegenover de anderen te erkennen dat hij problemen heeft, verdriet, zorgen. Een Spanjaard vertelt zijn problemen niet zo makkelijk aan zijn familie o f vrienden; sterker nog, de typische Spanjaard gaat er prat op dat hij ze niet heeft. Van betrekkelijk recente datum is de grote sociale waarde die de Spanjaard aan geld en materiële zaken hecht. Deze materialisti sche houding verklaart voor een deel waarom het kindertal per gezin in Spanje al enkele decennialang het laagste van Europa is. Meer kinderen betekent minder geld voor auto’s, huizen, inrich ting, kleren, uitgaan, stuk voor stuk zaken waaraan de nieuwe Spanjaarden erg gehecht zijn. Maar andere factoren spelen hier
55
ook een rol. Om te beginnen is er de hardnekkigheid van het tra ditionele rollenpatroon. Wanneer beide partners fulltime wer ken - wat in Spanje overigens veel vaker voorkomt dan in N e derland - dan betekent dit allerminst dat de huishoudelijke taken en de verzorging van de kinderen worden gedeeld. Inte gendeel: vrouwen hebben naast hun baan vaak ook nog eens de volledige verantwoordelijkheid voor de kinderen en het huis houden. Vrouwen werken dus veelal voor twee. Wat in verband met het lage geboortecijfer ook een rol speelt is dat Spanjaarden lang bij hun ouders blijven wonen omdat het moeilijk is om goed betaald vast werk te krijgen en omdat er een schrijnend ge brek aan betaalbare woningen is. Daarom trouwen Spanjaarden laat en beginnen ze laat aan kinderen. Amando de Miguel zoekt de verklaring voor het materialisme van de nieuwe Spanjaarden echter in een andere richting. Vol gens hem ligt de oorzaak bij het feit dat de Spanjaard in korte tijd is veranderd van een plattelander in een stadsmens. Hij verloo chent zijn afkomst en heeft het gevoel zichzelf als stadsmens te moeten bewijzen. Als essentiële eigenschap van de Spanjaarden beschouwt De Miguel dan ook dat ze altijd toneel spelen, ook wanneer ze dat maar beter niet kunnen doen: Spanjaarden staan op het toneel. Ieder van hen speelt een per sonage. Dat geldt misschien wel voor iedereen. Het punt is dat Spanjaarden hun vermommingen te serieus nemen, vandaar het gebrek aan ironie, de geringe communicatie, het onvermo gen om in iemand anders huid te kruipen. Dat van dat toneel is prima, zolang de voorstelling maar een einde heeft en alle ac teurs bij elkaar komen om dat te vieren. Maar het wordt verve lend wanneer men probeert zijn rol te blijven spelen nadat het doek is gevallen. Interessant in dit verband is ook de ‘Glosario español para extranje ros’ (Spaanse woordenlijst voor vreemdelingen) die Javier Marías in 1992 op uitnodiging van de Franse krant Le Nouvel Observateur schreef. Aan de hand van zestien lemmata geeft de Madrileense
56
schrijver een beeld van het hedendaagse Spanje en de moderne Spanjaard. Een aantal daarvan is de moeite waard om hier ge noemd te worden. Het eerste lemma is geld, dat ook al door De Miguel werd genoemd. Werd je er vroeger op aangekeken als je iets voor geld deed, tegenwoordig dwingt dit in Spanje juist respect af, aldus Marías. Van recente datum is ook het chauvinisme. In tegen stelling tot vroeger vinden de Spanjaarden hun eigen land nu het vitaalste en meest fantastische van Europa. De derde eigenschap is al heel oud: chapuza oftewel broddelwerk. Daar zijn de Spanjaar den ware meesters in omdat alles toch altijd wel op zijn pootjes te recht komt. De vierde uit het rijtje is het vergeten, een onderwerp dat in hoofdstuk vier uitgebreid aan de orde zal komen. De nieuwe Spanjaard is, aldus Marías, net een kind dat naar een betere en duurdere school verhuist: ‘De enige manier om zichzelf ervan te overtuigen dat hij bij het nieuwe milieu hoort is zijn vorige leven uitwissen of, nog gevaarlijker, zichzelf opnieuw als een pasgeborene te beschouwen.’ Als vijfde noemt Marías vluchtigheid: niets krijgt nog de tijd om te beklijven, voordat het suikerklontje is opgelost haalt de ober het kopje alweer weg. De zesde eigenschap is roddel zucht, die zich toespitst op een ziekelijke belangstelling voor ander mans slaapkamergeheimen. Tegenwoordig, aldus Marías, kun je in Spanje al beroemd worden als je in de openbaarheid treedt met je gevoelens en/of met je seksuele prestaties. Veel positiever is Marías over nummer zeven: de nacht. Zoals de files om twee uur ’s nachts (en op vrijdag en zaterdag tot de vroege ochtend) in het centrum van de grote steden bewijzen, leven veel Spanjaarden ’s nachts. On uitroeibaar is ook de dagindeling met een zware maaltijd om twee á drie uur en een tweede warme maaltijd rond tien uur o f nog later. Van recente datum is wat Marías embellecimiento (letterlijk: ver fraaiing) noemt, de puberale fascinatie voor de spiegel. De Spaanse vrouwen lijken, aldus Marías, ‘permanent op weg te zijn naar een feest en de mannen lijken er eindelijk normaal uit te zien in plaats van als misdadigers’. Nieuw is ook het probleem van de drugs, waarvan niet alleen de handel (vanuit Afrika en Zuid-Amerika) maar ook het gebruik het grootste is van heel Europa. Afrika en Zuid-Amerika zijn ook de grootste leveranciers van de massale im
57
migratie, die de aanleiding vormen voor een ander recent feno meen in Spanje: racisme. Een andere eigenschap, de corruptie, is wellicht een overblijfsel van het Francoregime, dat corrupt tot op het bot was. En dan is er nog het toerisme, dat vanwege de verslech terde dienstverlening, de hogere prijzen, het verpeste landschap en de minder vriendelijke mensen niet meer is wat het geweest is . In een ander stuk zet Marías nog een aantal andere gemeen schappelijke kenmerken van de Spanjaarden op een rijtje: Ik heb wel eens half schertsend gezegd dat Spanje zijn samen hang vooral te danken heeft aan de voetballiga en aan de grote dichtheid aan bars, van Cádiz tot Gerona, van La Coruña tot Almería, overal wemelt het van de bars. Maar misschien is er nog iets. Hoe vervelend Ibarretxe of Carod Rovira [een Cata laanse nationalistische politicus, m s] dat ook vinden, we zijn samen opgegroeid en kennen elkaar gewoon te goed, en eeu wen van samenleven - o f dat nu slecht o f goed ging - wis je niet in één o f twee generaties uit. Ook hebben we samen te veel geleden, en soms onder dezelfde onderdrukkers. IM M IG R A N T E N
Spanje is in betrekkelijk korte tijd veranderd van een emigratieland in een immigratieland. Gingen in de jaren zestig nog hon derdduizenden Spanjaarden uit onderontwikkelde gebieden als Galicië en Andalusië naar Nederland, Duitsland en Frankrijk om daar als gastarbeider het zware werk te doen waarvoor de autoch tone bevolking zich te goed voelde, nu bloeit de Spaanse economie zó goed dat de buitenlanders met hordes tegelijk naar Spanje trek ken. De immigratie is er nu zelfs drie tot vier keer zo groot als in de Verenigde Staten. Iedere toerist kan dat met eigen ogen vaststel len, want bediening door autochtoon personeel lijkt zo langza merhand een zeldzaamheid te zijn geworden in de Spaanse hotels, cafés en restaurants. De cijfers bevestigen dat de samenstelling van de Spaanse bevolking ingrijpend aan het veranderen is. In de pe riode 2000-2005 waren er maar liefst drie miljoen buitenlanders in
Spanje komen wonen en in 2006 was bijna 10 procent van de (le gale) Spaanse bevolking van buitenlandse komaf. In 2005 nam de Spaanse regering onder leiding van premier Zapatero een revolutionair besluit: alle illegale immigranten die aan bepaalde voorwaarden voldeden —ze moesten minstens zes maanden in Spanje verblijven, over een arbeidscontract van ten minste zes maanden beschikken en geen strafblad hebben - zou den in de gelegenheid worden gesteld om een verblijfsvergunning te krijgen. Onze toenmalige minister van Vreemdelingenzaken, Rita Verdonk, was verbolgen over deze maatregel, niet alleen om dat deze haaks stond op haar rigide, fel bekritiseerde vreemdelin genbeleid maar ook omdat Zapatero niet had overlegd met de an dere leden van de Europese Unie over deze maatregel, die volgens de Nederlandse bewindsvrouw bovendien een ‘aanzuigende wer king’ zou hebben. Daar had Ijzeren Rita geen ongelijk in, want sindsdien is de immigrantenstroom naar Spanje alleen nog maar toegenomen. Met name de stroom uit Afrika neemt onrustbaren de proporties aan. Het illegalenprobleem dreigt in Spanje net zo chronisch te worden als het al heel lang in de Verenigde Staten is. Daar lijkt geen kruid gewassen tegen de illegale immigratie vanuit Mexico, ondanks de vele maatregelen die er in de loop van de afgelopen decennia ook zijn genomen. Met Spanje lijkt het dezelfde kant op te gaan. De zuidkust en de kusten van de Canarische Eilanden zijn, net als de grens tussen Mexico en de Verenigde Staten, zo lek als een mandje. Maar dat is het grote probleem in wezen natuur lijk niet. Het grote probleem is dat er aan de ene kant van de grens een enorm aanbod is van goedkope arbeidskrachten terwijl daar naar aan de andere kant van de grens juist een grote vraag is van wege de bloeiende economie. Maffia-achtige bendes spelen hier op in door arme gelukzoekers in Afrika tegen een fors bedrag te ‘helpen’ om de oversteek naar het rijke Europa te maken. Daarbij laten ze hun ‘klanten’ enorme risico’s lopen: jaarlijks verdrinken tientallen Afrikanen bij de oversteek in pateras, kleine, gammele en overbevolkte bootjes. Wat bewoog Zapatero om deze drastische maatregel te nemen?
59
Allereerst hoopte hij dat er op deze manier een einde zou komen aan het mensonterende misbruik van de illegalen in onder meer de bouw, de dienstensector en de landbouw. Daarnaast wilde hij de illegalen die niet onder het generaal pardon vielen strenger kun nen aanpakken en de toestroom van nieuwe illegalen drastisch verminderen. Het generaal pardon was in elk geval in één opzicht een succes: zo’n 650.000 mensen maakten er gebruik van, en dat is een re cord: nooit eerder kregen waar ook ter wereld zo veel illegalen in één keer een woon- en verblijfsvergunning. Maar in andere op zichten is het generaal pardon geen onverdeeld succes gebleken. De instroom van illegalen is de afgelopen jaren eerder toe- dan af genomen: begin 2007 zouden er ruim een miljoen sin papeles (il legalen) in Spanje verblijven. Met dit enorme aanbod aan poten tiële arbeidskrachten hoeven we ons dus geen illusies te maken over een significante afname van het misbruik dat van immigran ten wordt gemaakt, ook al is naar aanleiding van het generaal par don de wetgeving in dit opzicht strenger geworden en kunnen werkgevers die erop betrapt worden illegalen in dienst te hebben rekenen op hoge boetes. In de roman De Nubische prins (2003) heeft Juan Bonilla cynische, meeslepende literatuur gemaakt van de illegale immigratie. In het volgende citaat is een ronselaar aan het woord die voor een Spaans prostitutienetwerk mooie licha men uit Afrika en andere delen van de derde wereld zoekt, want die zijn het goedkoopst en het gewilligst. Dat gaat als volgt: Kijk, hier ziet u me bijvoorbeeld aan het strand van Tarifa (...). Ettelijke dozijnen Afrikanen zijn zojuist aangekomen in hun gammele bootjes. Met van angst opengesperde ogen sle pen ze zich voort over het strand in hun doorweekte vodden. De Guardia Civil wacht ze op en arresteert ze. Velen van hen vallen flauw, anderen zouden hun leven geven voor een glas water, de meesten kunnen een hevig beven niet onderdruk ken. En toch bekommert de Guardia Civil zich nog niet om ze, ze veegt ze voor het overzicht bij elkaar en niks meer. (...) De guardias wachten op de komst van de televisiecamera’s
60
voor ze met hun verwenprogramma beginnen en de waterfles sen en schone handdoeken tevoorschijn halen. Zo doen ze dat eigenlijk altijd: ze bellen eerst de cameraploegen, dan de am bulances. Tussen het ene en het andere telefoontje in bellen ze mij (...). Dat wil zeggen, ik word gebeld door een luitenant die ik van tijd tot tijd smeer met wat geldbiljetten. Hij belt me ’s ochtends wakker, lispelt: binnen een halfuur op die en die plek, en daar ben ik dan. Eenmaal ter plaatse komt de luite nant naar me toe en zegt: je hebt vijftien minuten. Vervolgens laat hij me de waren inspecteren, ik onderzoek zo snel als ik kan het zojuist aangekomen groepje en als er een exemplaar bij zit dat me interesseert, wijs ik het de luitenant aan die zegt: oké, kom over een paar uur langs op het hoofdkwartier. Daar ben ik stipt op tijd, de luitenant heeft het exemplaar al voor me apart gezet, met haar roze trainingsjack en een broek die ooit, lang geleden, licht van kleur was, en een doe-me-alsjeblieftniks-blik. De medische inspectie heeft hij haar bespaard, hij heeft haar een lekkere kop koffie aangeboden en als hij de avond ervoor toevallig een film heeft gezien die de menselijke waardigheid hoog in het vaandel droeg, heeft hij mogelijk zelfs een donut uit eigen zak betaald. Ik haal de buit in allerijl weg en let erop dat niemand ons ziet. (vert.: Nelleke Geel) De samenstelling van de immigrantenbevolking is zeer divers. Z o ’n 40 procent komt uit Latijns-Amerika (met name Ecuador en Colombia), bijna 20 procent uit West-Europa (waarvan een derde uit Engeland), 16 uit Oost-Europa (waarvan ruim de helft uit Roemenië) en 15 uit Afrika (Marokko, Algerije, Senegal, Mau ritanië). Niet alleen de herkomst maar ook de motieven en de ac tiviteiten vertonen een grote diversiteit, van de gepensioneerde Noord-Europeanen die zich lui in de Spaanse zon koesteren tot de Ecuadoriaanse tuinmannen die hun tuinen onderhouden, van de Oost-Europeanen die in groten getale in de bouw werken tot de Russische maffiosi die in korte tijd een imperium in onder meer de bouw en de prostitutie hebben weten op te bouwen, van de Marokkanen die zich op de Andalusische akkers dag in dag uit
61
blootstellen aan de brandende zon tot de Colombianen achter de hotelbalies, van de Argentijnen die zijn gekomen om de spookdorpen in het binnenland nieuw leven in te blazen tot de Chine zen die lange dagen in de horeca maken. Toch zijn er ook wel een aantal opmerkelijke tendensen aan te wijzen. Zo zit bijna de helft van de immigranten in slechts drie provincies: Madrid, Barcelona en Alicante, de provincie met het grootste percentage buitenlan ders. In enkele gemeenten - waaronder de bekende toeristenoor den Calpe, Javea en Alfaz del Pi —wonen zelfs meer allochtonen dan autochtonen. De concentraties verschillen ook in aard. Zo wonen er in Madrid twee keer zo veel mensen uit Latijns-Amerika als uit Afrika terwijl het in Barcelona precies omgekeerd is. De gevolgen van de massale immigratie zijn ingrijpend, niet alleen in kwantitatieve maar ook in kwalitatieve zin. De gemid delde leeftijd van de immigranten is namelijk beduidend jonger dan die van de autochtone Spaanse bevolking. Bovendien krijgen de allochtonen gemiddeld meer kinderen dan de Spanjaarden. Ook in dit opzicht is Spanje de laatste decennia ingrijpend veran derd, want begin jaren zeventig waren de Spaanse gezinnen nog een van de meest kinderrijke van Europa. Spanjaarden en met na me de Spaanse vrouwen worden nu bovendien beduidend ouder (naar verluidt is dit in hoge mate aan het gebruik van olijfolie te danken, dat, in tegenstelling tot onze boter, goede vetten bevat). Van de 45 miljoen Spanjaarden zijn twee miljoen ouder dan tach tig jaar. Dankzij de sterk verbeterde medische zorg en hygiëne lo pen de Spanjaarden nu veel minder kans om jong o f relatief jong te overlijden (met als trieste uitzondering de mannen in de leef tijdsklasse van 14 tot 30 jaar, van wie er relatief veel overlijden als gevolg van aids, drugs, verkeersongelukken en geweld). Met an dere woorden, de dood komt steeds later in Spanje, wat in combi natie met het lage geboortecijfer betekent dat de bevolking in rap tempo vergrijst. Zapatero heeft van de nood een deugd heeft gemaakt toen hij zijn vreemdelingenbeleid moest verdedigen in Europa, waar zijn revolutionaire maatregelen niet alleen bij Verdonk op grote weer stand stuitten. Immigranten zijn, aldus de Spaanse premier, geen
62
probleem maar een zegen. Ze zijn hard nodig omdat zij tegen wicht bieden aan de snel toenemende vergrijzing. Daarnaast zijn ze ook goed voor de Spaanse economie, omdat zij bereid zijn te werken in sectoren die de Spanjaarden hoe langer hoe meer mij den (de bouw, de horeca, de landbouw, de schoonmaakbranche). Er is dus geen schaarste meer in deze sectoren en daardoor kon de inflatie binnen de perken blijven. Dankzij het veel kleinere aantal gepensioneerden en andere uitkeringsgerechtigden onder de al lochtonen dragen zij bovendien relatief meer bij aan de sociale fondsen dan de Spanjaarden. De demografische en economische gevolgen van de immigra tie voor de Spaanse samenleving zijn dus ingrijpend. Ook in so ciaal en cultureel opzicht zijn de gevolgen niet uitgebleven. In korte tijd hebben hele wijken o f zelfs hele steden een ander karak ter gekregen. Zullen de kaarten in het complexe nationaliteitsdebat anders komen te liggen door de grote aanwas van allochtonen? Zal Spanjes sterk toenemende multiculturaliteit een temperende invloed hebben op het geschil tussen het centrale gezag en de regio’s? An ders gezegd: zal Spanje dankzij de massale immigratie een sterke re natie worden? De voortekenen zijn niet onverdeeld gunstig. Veelzeggend is bijvoorbeeld dat de immigratie in Catalonië een van de hoogste van het land is en in Baskenland - waar het bevol kingsaantal afneemt en immigranten dus hard nodig zijn - een van de laagste (3,4 procent). De immigratie lijkt de bestaande si tuatie in de nacionalidades históricas dus eerder te bevestigen dan te veranderen. Er is nog een andere belangrijke pion in het nationaliteitsdebat die hier nog nauwelijks is genoemd: het Europagevoel. In een re cent interview zegt de al eerder genoemde Rosa Montero hier het volgende over: Ik hoop dat Spanje zijn langste tijd heeft gehad, net als Frank rijk, Duitsland, Engeland en alle andere grote natiestaten. Het nationalisme is een gruwel. In naam van de natie, het vader-
63
land en de vlag van het land hebben de verschrikkelijkste slachtingen plaatsgevonden. Maar dit betekent niet dat ik zou willen dat Spanje zou verdwijnen ten gunste van bijvoorbeeld Catalonië en Baskenland. Dat zou nog erger zijn, daarmee zouden we terugvallen in regionalisme, en dat is een manier van denken die nog onbeschaafder en reactionairder is. De eenentwintigste eeuw is het nationalisme voorbij. Ik voel me Europeaan, en dan pas Spaanse en Madrileense. ( Viva Espana voorjaar 2003) Dit Europagevoel is van doorslaggevende betekenis geweest bij de ontwikkeling van het nieuwe Spanje dat na de dood van Franco gestalte kreeg.
64
2
SP A N J E V Ó Ó R I 9 7 5 : E E N N O R M A A L LAND?
Na een slepend ziekbed overleed Francisco Franco y Bahamonde op 20 november 1975, dertien dagen voordat hij drieëntachtig zou zijn geworden. De kleine generaal met het slissende muizenstemmetje was bijna veertig jaar lang dictator van Spanje geweest of, zoals hij het zelf liever uitdrukte, caudillo de España (heer van Spanje). De term ‘caudillo’ stamt uit de Middeleeuwen en is ken merkend voor de antimoderne retoriek en symboliek waarmee Franco zijn reactionaire ideeën verwoordde. Franco schilderde het moderne Westen af als een wereld in verval. Spanje was daar binnen, aldus de dictator, een uitzondering. Hij omschreef zijn land als la reserva espiritual del Occidente (de spirituele reserve van het Westen) waarbinnen geen plaats was voor los rojos (de roden oftewel de republikeinen, de communisten, de socialisten, de an archisten). Ook wanneer hij over zijn strijd tegen los rojos sprak maakte hij graag gebruik van middeleeuwse termen, zoals Recon quista (Herovering) en Cruzada (Kruistocht). Maar hoezeer Franco het ook anders had gewild, toch ontwik kelde Spanje zich na zijn dood in rap tempo tot een modern land met een stabiele parlementaire democratie en een bloeiende eco nomie. Daarmee kwam er definitief een einde aan de tweederangspositie die het land eeuwenlang binnen Europa had ingeno men. Eindelijk werd Spanje ‘normaal’. De dood van Franco kan daarom als een keerpunt in de geschiedenis van Spanje worden beschouwd.
65
Q U IJO TISM O
Het spectaculaire moderniseringsproces dat na het overlijden van de dictator zijn beslag kreeg had niet alleen ingrijpende gevolgen voor de toekomst van Spanje, maar veranderde ook de ideeën over de geschiedenis van het land. Tot ver in de twintigste eeuw was het in Spanje zelf en ook daarbuiten niet ongebruikelijk om de geografische ligging als symbolisch te zien voor de aard van het land. Spanje was het achterlijke broertje van Europa. Het hoorde niet echt bij Europa maar bungelde ergens tussen Europa en Afri ka in. Erger nog: Spanje was een ziek land. Deze gedachte vormde de achtergrond van de beroemde uitspraak Me duele España (Spanje doet me pijn) van Miguel de Unamuno (1864-1936). Unamuno was de belangrijkste schrijver van de Generatie van ’98, genoemd naar het rampjaar 1898, toen Spanje na een korte oorlog met de Verenigde Staten zijn laatste koloniën verloor (Cu ba, Puerto Rico en de Filippijnen). Het verlies van de laatste res ten van wat eens een immens imperium was geweest was een trau matische ervaring en vormde de aanleiding voor de schrijvers van de Generatie van ’98 om na te denken over wat zij elproblema de España (het probleem Spanje) noemden. Hoe kon het gebeuren, zo vroegen zij zich af, dat ‘het rijk waar de zon niet onderging’, zoals de bijnaam luidde van het grote Spaanse imperium van de zestiende eeuw, was verschrompeld tot een land dat internatio naal niet meer meetelde? Wanneer was het misgegaan? En vooral: waarom was het misgegaan? Miguel de Unamuno zocht de antwoorden op deze vragen in de Spaanse volksaard, die op essentiële punten af zou wijken van die van de volkeren boven de Pyreneeën. Zo hadden Spanjaarden volgens Unamuno meer dan andere volkeren last van ziekelijke afgunst of, zoals hij het graag formuleerde, van cainismo (van Caín oftewel Kaïn, de zoon van Adam die uit jaloezie zijn broer Abel vermoordde). Ook zouden Spanjaarden minder materialis tisch van aard zijn en niet voor de moderne wetenschap in de wieg zijn gelegd. Que inventen ellos, zo luidde een van Unamuno’s andere gevleugelde uitspraken. Oftewel: laten zij - dat wil zeggen
66
de Noord-Europeanen - maar dingen uitvinden want wij Span jaarden, aldus Unamuno, hebben meer talent voor het geestelijke dan voor het stoffelijke. Zoals de uitspraak ‘Que inventen ellos’ al laat zien, vond Una muno dat Spanje zich niet uitsluitend in negatieve zin onder scheidde van de andere Europese landen. Spanje was het land van Don Quichot, die Unamuno in een aantal van zijn werken in het zonnetje zet als de verpersoonlijking van een levenshouding die superieur is aan de rationalistische en materialistische mentaliteit van de noorderburen. Unamuno’s visie op Don Quichot week nogal af van de gebruikelijke. Hij zag Cervantes’ personage niet als een dwaze strijder voor een rechtvaardiger wereld maar als een mysticus wiens leven in het teken staat van religieuze bezinning en het streven naar onsterfelijkheid. Volgens Unamuno stonden voor Don Quichot niet de wetenschap en filosofie voorop - dat waren schijnzekerheden - maar de strijd tussen ‘de rede van de wetenschap’ en ‘het wereldbeeld dat wij willen op grond van ons geloof. In Cervantes’ roman komt Don Quichot uiteindelijk tot het inzicht dat zijn wereldbeeld niet strookte met de werkelijkheid. Met deze afloop had Cervantes de plank misgeslagen, zo meende Unamuno. De ‘echte’ Don Quichot is en blijft een wanhopige twijfelaar: Maar Don Quichotte heeft zich bekeerd. Om te sterven heeft die stakker zich bekeerd. Maar de andere, de werkelijke Don Quichotte, die achterbleef en onder ons woont, blijft ons met zijn geest aanmoedigen. En die Don Quichotte heeft zich niet bekeerd. Die Don Quichotte (...) mag niet sterven, (vert.: Robert Lemm) Dit citaat is afkomstig uit het laatste hoofdstuk van Over het tragi sche levensgevoel (1912), het beroemde essay waarin Unamuno een hartstochtelijk pleidooi houdt voor het quijotismo (de don quichothouding), dat hij als een soort nationale godsdienst van Span je beschouwde. Het quijotismo leert ons waar het werkelijk om
67
gaat: niet de wereld zelf maar de wereld zoals wij haar willen, zoals wij haar voorstellen, zoals we haar dromen. ‘Het leven is droom,’ zo schrijft Unamuno, daarbij verwijzend naar een van de beroemdste toneelstukken uit de Spaanse literatuur, La vida es sueño (1636) van Calderón de la Barca. Hierin sluit koning Basilius zijn pasgeboren zoon Sigismond uit voorzorg op, omdat de sterren hem voorspel len dat zijn nageslacht hem veel ellende zal bezorgen. Wanneer hij de volwassen Sigismond op een dag toch de kans geeft zich te be wijzen en hem daarna vanwege zijn slechte gedrag weer opsluit, weet zijn zoon niet meer wat droom en wat werkelijkheid is: Waarom noemt mijn leven droom wat ik wakend heb ervaren? Is dan tussen ware en valse glories het verschil zo schamel dat men ware houdt voor valse en de valse houdt voor ware? Zijn ze zó elkaar gelijkend dat genoegens die wij smaken met onzekerheid gepaard gaan of we wakker zijn o f slapen? Kan het zijn dat de kopie ’t origineel zo dicht benadert dat een mens van geen van beide ooit de echtheid kan bepalen? (vert.: Erik Coenen) De twijfel tussen droom en werkelijkheid: het is een van de grote obsessies van Unamuno die hij uitvergrootte tot een wezensken merk van het Spaanse volk. Een ziekte maar ook een zegen. Filosoof José Ortega y Gasset (1883-1955) dacht in een heel an dere richting dan Unamuno. In boeken als España invertebrada (Ongewerveld Spanje, 1921) beweerde ook hij weliswaar dat Span je een ziek land was maar in tegenstelling tot Unamuno vond hij niet dat zijn vaderland de blik naar binnen moest keren en moest volharden in zijn afwijkende karakter en houding. Spanje moest
68
juist proberen om zijn isolement te doorbreken en aansluiting te vinden bij de internationale ontwikkelingen. Hij was er stellig van overtuigd dat Spanje moest europeizar. Europees, oftewel modern worden. ‘Spanje is het probleem, Europa de oplossing,’ zo schreef Ortega in 1910. Ortega zelf leverde het vitale bewijs dat Spanje wel degelijk een belangrijke bijdrage kon leveren aan het politieke en culturele de bat in Europa, want zijn werk werd overal in Europa vertaald en gelezen. Met name De opstand der horden (1929) werd een bestsel ler in de periode van het Interbellum, toen het communisme en het fascisme Europa steeds meer in hun greep kregen. Ortega’s pleidooi voor een intellectuele elite (een ‘natuurlijke aristocratie’) die richting diende te geven aan de angstaanjagend aanzwellende massa van ‘gewone’ mensen —kuddedieren die niet in staat waren om zelf na te denken, aldus de Spaanse filosoof- kwam precies op het juiste moment en werd een van de boeken die richtingbepalend zijn geweest voor het liberale denken van het Europa van de jaren dertig. Dat het boek nog niet gedateerd is bewijzen passages als deze: Hierdoor kunnen wij dus reeds twee eigenschappen aanwijzen in de hordemens van onze dagen: één trek van zijn wezen is de vrije ontplooiing van zijn begeerten en driften, dit wil dus zeg gen van zichzelf, en een tweede kenmerkende eigenschap is zijn ingeboren ondankbaarheid ten opzichte van al hetgeen zijn be staan zo heeft vergemakkelijkt. Deze beide trekken zijn de be kende eigenschappen van het verwende kind. Inderdaad, de ziel van de horden heeft zeer veel gemeen met die van een verwend kind. De grote hoop van tegenwoordig, die de nalatenschap van eeuwen van moeizaam en geniaal streven en zoeken in de schoot is geworpen, is door de wereld verwend. Verwennen Ís geen paal en perk aan iemands wensen stellen, iemand de indruk geven dat alles hem geoorloofd is en hij tot niets is verplicht. Een kind dat aldus opgroeit leert zijn eigen grenzen niet kennen. Doordat men het steeds vrijwaart voor alle druk van buiten en voor iede re botsing met anderen, komt het ertoe te geloven dat het alléén
69
bestaat, en dit kind gewent eraan niet met de anderen rekening te houden en vooral geen rekening te houden met iemand die boven hem gesteld kan zijn. (vert.: Johan Brouwer) Als Ortega nu nog leefde dan zou hij ongetwijfeld nog even ge dreven als vroeger het ene na het andere boek schrijven over wat hem allemaal wel en niet zou aanstaan van de wereld om hem heen. Maar één ding zou hij waarschijnlijk niet meer betwisten: dat Spanje een volwaardig Europees land is geworden. EERH ERSTEL
Er gaan steeds meer stemmen op die zeggen dat Spanje altijd al een normaal land is geweest. Dat is de stelling die de historicus Juan Pablo Fusi en de econoom Jordi Palafox proberen te verde digen in hun spraakmakende boek uit 1997: España: 1808-1996. E l desajïo de la modernidad (Spanje: 1808-1996. De uitdaging van de moderniteit). In deze politieke, sociale en economische geschie denis van Spanje gaan Fusi en Palafox lijnrecht in tegen de tradi tionele opvatting dat Spanje eeuwenlang de boot van het moder niseringsproces heeft gemist en dat de geschiedenis van het land moet worden beschouwd als een aaneenschakeling van misluk kingen. Volgens Fusi en Palafox is er in Spanje de afgelopen eeu wen geen sprake geweest van een mislukt maar van een eigen mo derniseringsproces. Een moderniseringsproces dat zich niet, zoals nogal eens is beweerd, buiten maar binnen de geschiedenis van West-Europa heeft voltrokken. In de loop van de negentiende en twintigste eeuw is ook Spanje, met hoeveel vallen en opstaan ook, een moderne natiestaat geworden, dat wil zeggen een moderne democratie met een welvarende, stabiele economie. Een andere poging tot eerherstel van het Spaanse verleden on derneemt Henry Kamen in zijn spraakmakende biografie van Filips 11 (1527-1598), die in 1997 onder de titel Philip o f Spain ver scheen. Kamen bestrijdt het beeld van de in zichzelf gekeerde, sombere, ascetische, hovaardige, intolerante en wrede koning dat in het collectieve geheugen van Europa staat gegrift. In plaats daar
70
van stelt hij het beeld van een tolerante, beschaafde, bescheiden, erudiete en kunstzinnige vorst die met beide benen in zijn tijd stond, van het leven wist te genieten en gevoel voor humor had. Een vorst ook die niet de absolute macht had die hem altijd is toe geschreven en dus niet verantwoordelijk kan worden gehouden voor al het slechte dat onder zijn bewind plaatsvond. In Nederland doen zich eveneens belangrijke verschuivingen voor in de visie op het Spaanse verleden. Zo legt historicus Eric Storm in het eerste hoofdstuk van Het perspectiefvan de vooruit gang—een studie naar het politieke denken in het Spaanse fin de siècle - meteen zijn kaarten op tafel door de volgende stelling te poneren: ‘Spanje was een gewoon Europees land. Het moderni seringsproces dat zich in de negentiende en twintigste eeuw in andere Europese landen voltrok, deed zich ook in Spanje voor.’ Het is een opvatting die hier, uit zijn verband gerukt, stelliger klinkt dan Storm hem bedoelt, want verderop in zijn boek maakt hij duidelijk dat Spanje op essentiële punten wel degelijk ver achterliep ten opzichte van de andere West-Europese lan den. Het eerherstel dat de historicus/journalist Chris van der Heij den voor ogen staat in Zwarte renaissance (1998) betreft een veel vroegere periode van de Spaanse geschiedenis. In zijn omvangrijke studie probeert hij te laten zien dat Spanje gedurende de periode 1492-1536 niet alleen op militair terrein glorieerde —het waren de jaren waarin het land in snel tempo uitgroeide tot een wereldrijk van ongekende omvang — maar ook op levensbeschouwelijk en cultureel gebied. Daarmee vecht Van der Heijden het clichébeeld aan dat in elk schoolboek over deze periode terug te vinden is en dat gebaseerd is op wat sinds het verschijnen van Jacob Burckhardts Die Kultur der Renaissance in Italien (1860) het alom ver breide idee over de Renaissance is: een uitsluitend door Italië ge domineerd fenomeen. Van der Heijden stelt daarentegen dat er naast een ‘witte’ Italiaanse Renaissance ook nog een ‘zwarte’ Spaanse Renaissance is geweest. ‘Deze Renaissance,’ aldus de his toricus, ‘hechtte minder belang aan de rede dan aan kracht en had minder vertrouwen in het verstand dan in het geloof. De zwarte
7i
Renaissance was een tijdperk van kruistochten en ridderromans, extase en vroomheid, gotiek en betovering.’ ZW ARTE LEG EN D E
Door deze periode aan te duiden als de zwarte Renaissance stelt Van der Heijden, in weerwil van zijn emancipatoire bedoelingen, Spanje toch voor als een uitzondering binnen Europa: Italië was het land van de witte (dat wil zeggen ‘normale’) Renaissance, Spanje het land van de zwarte (dat wil zeggen ‘andere’) Renais sance. Daarnaast roept de term ‘zwarte Renaissance’ onherroepe lijk de zwarte legende in herinnering, het taaie clichébeeld van Spanje dat in de tweede helft van de zestiende eeuw in Europa ontstond en Spanje afschilderde als een bloeddorstig, star en fa natiek land: het land van de wrede Inquisitie, van de hardvochti ge vorst Filips n die zijn eigen zoon Carlos zou hebben vermoord en van de meedogenloze indianenmoordenaars in Amerika. De zwarte legende was een retorisch wapen dat alom in Euro pa werd ingezet in de strijd tegen Spanje, dat onder Karei v (15001555) het grootste land van Europa was geworden. Karei v - door Van der Heijden ‘wellicht de machtigste man aller tijden’ ge noemd - kreeg de heerschappij over een rijk dat zich over drie continenten uitstrekte: Europa, Amerika en Afrika. Achter de ex pansiedrift van de Habsburgse vorst school een onwrikbaar ide aal: de wereld moest één monarchie worden en de mensen ‘één kudde onder de leiding van één herder’ . Aan dit ideaal lag, aldus Karei v en later ook zijn zoon Filips 11, geen persoonlijke ambitie ten grondslag, maar een goddelijke beschikking. Karei v werd in 1515 heer der Nederlanden. Toen deze Habsburger in 1516 gekroond werd tot koning van Spanje werden de Nederlanden een deel van het grote Spaanse rijk, dat toen niet al leen het huidige Spanje en de in Amerika veroverde gebieden om vatte maar ook onder meer Sardinië, Sicilië en Napels. De poli tiek van de Spaanse vorst werd steeds centralistischer en leidde onder Kareis zoon Filips 11 tot een opstand onder leiding van W il lem van Oranje die zou uitmonden in wat bekend is geworden als
72
de Tachtigjarige Oorlog (1568-1648). Dat is een term die historici nu liever niet meer gebruiken. Het ging immers om een binnen landse aangelegenheid. Er was dus geen sprake van een oorlog maar van een opstand. De term ‘Tachtigjarige Oorlog’ is dus in feite een vorm van geschiedvervalsing, zoals de zwarte legende dat ook was. Spanje zou er eeuwenlang last van hebben, zoals alleen al de hardnekkigheid van het gebruik van de aanduiding ‘Tachtigja rige Oorlog’ in ons land bewijst, om nog maar te zwijgen over de manier waarop deze periode uit onze vaderlandse geschiedenis tot voor kort werd geboekstaafd in het onderwijs. De hertog van Alva was ‘de aartsduivel van het Spaanse kwaad’ en Willem van Oran je onze grote held die in opstand kwam tegen ‘de bloedhond van de Nederlanden’. Daarbij werd voor het gemak vergeten dat onze vader des vaderlands zich van dezelfde methoden bediende als de beruchte Spaanse generaal die van Filips 11 de opdracht had ge kregen de Opstand in de Nederlanden neer te slaan. Zo deinsde Willem van Oranje er niet voor terug om een huurmoordenaar in dienst te nemen die hij de opdracht gaf om de hertog te vermoor den (wat overigens niet lukte). Dit laat onverlet dat Alva een aartsconservatieve, meedogenlo ze en wrede man was. In 1567 stelde hij de Raad van Beroerten (ook wel bekend als de Bloedraad) in, een rechtbank met speciale bevoegdheden om mensen te veroordelen die betrokken zouden zijn geweest bij de beeldenstorm van 1566, toen calvinisten en protestanten uit protest tegen de beeldenverering van de roomskatholieken grote vernielingen aanrichtten in honderden kerken en kloosters. Ook werden in opdracht van Alva duizenden Ne derlanders gemarteld, vermoord en ter dood gebracht. Grote woede wekte bovendien een aantal belastingen dat door Alva werd ingevoerd, waaronder de beruchte Tiende Penning, een soort btw van 10 procent die betaald moest worden bij de verkoop van roerende goederen als eten, drinken en stoffen. Maar een monster was hij niet, zo schrijft de al eerder genoemde Henry Ka men in Alva. Een biografie, waarin hij de (wan) daden van de Spaanse hertog niet verdoezelt maar ook andere aspecten van hem voor het voetlicht brengt. Hij omschrijft de Spaanse gene-
73
raai als een ‘lange, strenge en eerbare aristocraat, Castiliaans van zijn haarwortels tot de punt van zijn laarzen’ die nooit uit eigen belang heeft gehandeld: Geen enkele keer waren zijn inspanningen erop gericht er per soonlijk beter van te worden. Het geld dat hij in dienst van de koning uitgaf zorgde er zelfs voor dat zijn familie zo’n grote schuld opliep dat men er honderd jaar later nog mee worstel de. Op zijn ziekbed in Portugal beweerde hij naar waarheid dat hij alles wat hij had in dienst van de koning had uitgege ven. In dit soort passages heeft Alva meer weg van de idealistische Don Quichot dan van de ijzeren hertog die door Nederlandse onder wijzers traditiegetrouw is afgeschilderd als het toonbeeld van het kwaad en daarom vele generaties lang het schrikbeeld van de Ne derlandse kinderen was. Zoals bovenstaande voorbeelden laten zien is de recente moder nisering van Spanje niet zozeer aanleiding geweest om de geschie denis van het land te herschrijven als wel te nuanceren. Over één ding is iedereen het evenwel eens: ook al heeft Spanje zo zijn ei gen, onverwisselbare ontwikkeling doorgemaakt, dit neemt niet weg dat het land helemaal bij Europa hoort: nu maar ook vroeger. D E R O M E IN E N
In de periode iooo tot zoo v.Chr. waren verschillende volkeren Spanje binnengekomen, die vooral actief waren in de kustgebie den, waar over het algemeen nu eenmaal veel meer economische activiteit is dan in het binnenland. Vanuit het noorden waren dat de Kelten, die vooral van de veeteelt leefden en aan wie de Spaan se taal het woord cerveza (bier) te danken heeft. De Iberiërs kwa men vanuit Afrika en hadden een veel verfijndere beschaving, waarvan het schitterende borstbeeld La Dama de Elche het be roemdste voorbeeld is. De Iberiërs zouden een stoïcijns en twist
74
ziek volk zijn geweest dat dol was op stieren en paarden, vreemde lingen wantrouwde en bijgelovig, individualistisch en ongeorga niseerd van aard was. Ze zouden daarmee de directe voorvaderen van de latere Spanjaarden zijn geweest. Wat hiervan waar is, is een vraag waarop het antwoord wel nooit gegeven zal kunnen wor den, maar zeker is in elk geval dat de benaming ‘Iberisch Schier eiland’ aan dit volk te danken is. Vanuit het gebied dat nu Libanon heet kwamen de Feniciërs, die vooral handelaren waren en onder meer de stad Cádiz sticht ten. Zij noemden de Spaanse zuidkust I-sjephan-im, dat-zowel ‘ver’ als ‘konijnenkust’ betekent. In het Latijn van de Romeinen zou dat later Hispania worden, dat niet alleen de zuidkust maar het hele Iberisch Schiereiland omvatte. Weer later zou Hispania in het Castiliaans España worden. Vermeldenswaard is ook dat de Feniciërs een alfabet gebruikten dat later standaard zou wor den in de westerse wereld. Tot slot dienen hier nog de Grieken en de Carthagers te worden genoemd, die respectievelijk vanuit het Oosten en vanuit Noord-Afrika kwamen en verschillende han delsposten stichtten aan de Spaanse kusten. Elk van deze volkeren was slechts actief op een deel van het Iberisch Schiereiland. De Romeinen waren het eerste volk dat in heel Spanje aanwezig was. De basis van de eenheid die Spanje la ter zou worden werd dus gelegd door de Romeinen, die rond het jaar 200 v.Chr. de Carthagers bij Sagunto (in de buurt van Valen cia) versloegen en vervolgens twee eeuwen nodig hadden om heel Hispania te veroveren, waar zij het tot ongeveer 400 n.Chr. voor het zeggen zouden hebben. De Romeinen brachten tal van ver nieuwingen aan in het land, onder meer in de infrastructuur (ste den, wegen, aquaducten, bruggen), het bestuur en het recht. Maar de twee belangrijkste veranderingen waren de introductie van het Latijn —dat de basis zou vormen van het Spaans —en het christendom, dat eind vierde eeuw onder keizer Theodosius 1 de Grote (die van Spaanse afkomst was) de officiële godsdienst van het Romeinse Rijk zou worden. Deze taalkundige en godsdiensti ge uniformering legde de basis voor het latere Spanje. Toen het Romeinse Rijk aan het einde van de vierde eeuw uit
75
eenviel zagen barbaarse stammen uit het noorden van Europa hun kans schoon om hun slag te slaan in Zuid-Europa. In Spanje ontpopten de Visigoten (ook wel West-Goten genoemd) zich tot de belangrijkste hiervan. Zij waren de meest geromaniseerde bar baren maar hebben, in tegenstelling tot de Romeinen, nauwelijks sporen achtergelaten in Spanje. Aardig om te vermelden is wel dat het Spaanse woord guerra (oorlog) van oorsprong een WestGotisch woord is, werra. M U L T I C U L T U R E L E S A M E N L E V IN G
Een van de bekendste Spaanse legendefiguren is graaf Don Julian. Hij staat te boek als een verrader, omdat hij uit wraak voor de ont ering van zijn dochter La Cava in 711 door de Visigotische koning Rodrigo de moslims onder leiding van Tariq de kans gaf om Span je binnen te vallen. Dat gebeurde op de plek waarvan de naam nog altijd aan deze historische gebeurtenis herinnert: Gibraltar (= berg van Tariq). In de daaropvolgende jaren zouden de moslims in kor te tijd het grootste deel van het Iberisch Schiereiland en zelfs een deel van Zuid-Frankrijk weten te veroveren. Daarna begon wat bekend is geworden als de Reconquista, de herovering van Spanje door de christenen. De Reconquista begon al in 722 in Asturias, zou bijna acht eeuwen in beslag nemen en van doorslaggevende betekenis zijn voor de toekomst van Europa. ‘Als de Spanjaarden de islam niet hadden tegengehouden,’ zo schrijft Cees Nooteboom in De omweg naar Santiago, ‘is het niet ondenkbaar dat niet alleen Europa maar ook de Amerika’s islamitisch waren geweest.’ Een heel ander beeld van de man die Spanje zou hebben uitge leverd aan de moslims is te vinden in De wraak van Don Julian (1970) van Juan Goytisolo. In deze experimentele roman is een al ter ego van de schrijver aan het woord die zich als een paria in Tanger heeft verschanst. De zinnelijke sfeer van deze Marok kaanse kustplaats vormt in zijn beleving een groot contrast met zijn vaderland Spanje, waar men in de voetsporen van de Romeins-Spaanse schrijver Seneca het stoïcisme als hoogste deugd predikt:
76
De stoïcijnse aanvaarding van de historische lotsbestemming is het opvallendste kenmerk van de spaanse levenshouding: de typische Castiliaan vat de geschiedenis op als een langzaam proces van zelfloutering, als een voortdurende ascetische oefe ning op de weg naar perfectie: diep in de Iberische ziel schuilt een onverwoestbaar restant aan stoïcisme, dat, hand in hand met het christendom, de bewoners van de Meseta heeft leren verdragen en verduren: dat hen gemaakt heeft tot een ras met een droge, harde, pezige complexie, een ras van sobere men sen, aangepast aan de hardvochtigheid van de hemel en de ar moede van het klimaat, (vert.: Ton Ceelen) Goytisolo’s alter ego haat het repressieve klimaat van la España castiza (het zuivere Spanje). Als een tweede Don Julián nodigt hij daarom de ‘krijgers van de Islam, bedoeïenen uit de woestijn, in stinctieve, bruuske Arabieren’ uit om zijn land binnen te treden en het te plunderen en te verkrachten. Hij maakt zich een even gedetailleerde als wellustige voorstelling van de manier waarop deze tweede Moorse invasie in zijn werk zou moeten gaan: en vanaf Tariqs snelle schip zul je voet aan wal zetten in het el lendige land en de algemene leiding van de operatie op je ne men je zult je ruwe, wilde krijgers als Spanjaard verkleden en ze in filtreren onder het stierengevechtsbeluste voetbalpubliek je zult kerken bezetten, bibliotheken, kazernes, het klooster van Yuste, San Lorenzo del Escorial, Cerro de los Angeles je zult de Mezquita van Cordoba bevrijden, de Giralda, het Alhambra je zult het paleis van Karei de Vijfde in Granada neerhalen je zult je harem in het Retiropark vestigen je zult de muladijnse geloofsverzaking en de verspreiding van de koran bevorderen wanneer het benarde Schiereiland verscheidene infectiehaar den telt en het organieke verzet instort, zul je overgaan tot de brute, definitieve aanval
77
met de scherpe wapens van het verraad, aan het hoofd van de moslims van jouw harka (vert.: Ton Ceelen) Goytisolo schreef zijn roman in een tijd dat Spanje nog zuchtte onder de dictatuur van Franco, die, zoals aan het begin van dit hoofdstuk al is aangestipt, zijn eigen strijd tegen de rojos graag vergeleek met de strijd van de christenen tegen de moslims. De rollen waren duidelijk verdeeld: de nationalisten van Franco wa ren de echte Spanjaarden, net zoals de Spaanse christenen uit de Middeleeuwen dat waren. De rojos daarentegen behoorden niet tot ‘het ware, zuivere Spanje’, net zo min als de moslims dat de den. Franco’s visie op de Reconquista was ongenuanceerd en dema gogisch maar niet in tegenspraak met het beeld dat eeuwenlang overheerste in Spanje: de moslims waren de badguys, de christe nen de goodguys. Een heel ander standpunt werd naar voren ge bracht door de historicus Américo Castro in zijn boek España en su historia: cristianos, moros y judíos (Spanje in zijn geschiedenis: christenen, moslims en joden, 1948), dat veel stof deed opwaaien. Volgens Castro waren de Spanjaarden niet ‘zuiver’, omdat ze niet alleen van de christenen (die op zichzelf ook al een mengelmoesje vormden van onder meer Hispano-Romeinen en Visigoten) maar ook van de moslims en de joden afstamden. In grote delen van Spanje zou in de moslimtijd zelfs sprake zijn geweest van conviven cia (samenleven). De drie culturen zouden dus niet tegenover el kaar hebben gestaan maar min o f meer vreedzaam met en naast el kaar hebben geleefd. Sommigen gaan nu zelfs nog een stapje verder en afficheren het Spanje van de Middeleeuwen als een toonbeeld van tolerantie en multiculturaliteit. Spanje stak daar mee gunstig af bij de rest van Europa, dat na het uiteenvallen van het Romeinse Rijk was vervallen tot barbarij. Dit beeld van een tolerante, multiculturele samenleving doet, net zo min als de traditionele visie op de Reconquista, recht aan de complexe moslimperiode in de geschiedenis van Spanje. G rof samengevat zou je kunnen zeggen dat Reconquista en conviven cia elkaar voortdurend hebben afgewisseld maar dan dienen er
78
wel een aantal nuances te worden aangebracht in deze voorstel ling van zaken. Zo is het van belang om voor ogen te houden dat noch het islamitische noch het christelijke deel een eenheid vormde gedurende de bijna acht eeuwen (711-1492) dat de mos lims in Spanje waren. Zowel in al-Andalus, zoals moslim-Spanje toen heette, als in het christelijke deel was veel onderlinge rivali teit en verdeeldheid. Zo vormde al-Andalus onder de Umayyaden, de dynastie die samen met Berberstammen uit Noord-Afrika Spanje in 711 was binnengevallen, wel op bestuurlijk gebied een eenheid (eerst als emiraat, later als kalifaat) maar dat kon niet verhinderen dat er zich in het moslimgebied etnische conflicten voordeden. In 1031 versplinterde moslim-Spanje ook in bestuur lijke zin toen het kalifaat uiteenviel in 23 taifas (kleine koninkrij ken), die werden bestuurd door leiders van uiteenlopende her komst. In het christelijke gedeelte was helemaal geen sprake van een heid en dat was uiteraard in het voordeel van de moslims tijdens hun opmars door Spanje. Belangrijk voor een goede beeldvorming van deze periode is ook dat het aanvankelijk geen religieuze maar economische en demografische motieven waren die de boventoon voerden in de strijd van de christenen tegen de moslims. Zo was overbevolking in delen van Noord-Spanje (waaronder de Pyre neeën) aanleiding om uit te wijken naar het Zuiden. Daarnaast was er een groeiende behoefte aan grond vanwege de extensieve veeteelt die in grote delen van christelijk Spanje het belangrijkste bestaansmiddel vormde. Een andere factor was dat christelijke koningen gewoon waren hun grondgebied te verdelen onder hun zoons, die zich daardoor gedwongen zagen om hun kleine grond gebied door eigen inspanningen te vergroten. Ook voor de adel bood de strijd tegen de moslims een mooie kans om bezit en aan zien te verwerven. Als beloning voor hun militaire inspanningen kregen zij grote stukken land van hun koning, die daarnaast aan bepaalde gebieden fueros (privileges) toekende als dank voor hun trouw en steun. Pas aan het begin van de dertiende eeuw gingen de christelij ke gebieden echt samenwerken en kreeg de Reconquista steeds
79
meer het karakter van een heilige oorlog. Daar waren de bemoei enissen van de Paus debet aan. De leider van de katholieke kerk wilde geen moslims in Europa en stimuleerde daarom ook de kruistochten, die als doel hadden de heilige stad Jeruzalem te veroveren op de moslims. In Spanje speelde de apostel Santiago el Mayor (Jacobus de Meerdere) een belangrijke symbolische rol toen de Reconquista een overwegend religieus karakter had ge kregen. Volgens de legende zou Santiago aan het begin van onze jaartelling het christendom hebben gepredikt in Spanje. N a zijn onthoofding in het jaar 44 zouden zijn discipelen zijn lijk naar Galicië hebben gebracht, de plaats waar hij tijdens zijn leven ook al aan land zou zijn gegaan om van daaruit het woord van God te gaan verkondigen. Op de plek waar zijn lijk werd gevonden bouwde men een kerk om hem te eren. Dat zou later de beroem de kathedraal van Santiago de Compostela worden, de hoofd stad van Galicië en een van de belangrijkste bedevaartplaatsen van Europa. Santiago wist het eerbetoon te waarderen. Om de christenen te helpen bij hun strijd tegen de moslims verscheen hij op een wit paard en verwierf zich zo de bijnaam ‘Santiago Matamoros’ (Jakobus de Moslimdoder). Zo kwam het dat er tij dens de Reconquista aan het begin van een gevecht altijd ‘Santia go y cierra, España!’ (Santiago en aanvallen, Spanje!) werd geroe pen door de Spanjaarden. Dat gebeurde ook nog lang nadat de strijd tegen de moslims was afgelopen en Santiago de patroon heilige van Spanje was geworden. In de ingewikkelde puzzel die de gebieden van de christenen en die van de moslims vormden wisselden perioden van strijd el kaar af met perioden van uiteenlopende vormen van convivencia tussen moslims, christenen en joden. De loyaliteit en rivaliteit verschilden en wisselden van geval tot geval. Zo kon het bijvoor beeld gebeuren dat een christelijke edelman uit eigenbelang het christelijke kamp verliet om voor de moslims te gaan vechten. Het beroemdste voorbeeld is de elfde-eeuwse edelman Rodrigo Díaz de Vivar, beter bekend als El Cid (= de Heer). Deze legenda rische ridder bood zijn diensten zowel aan de christenen als de moslims aan en was dus niet zo patriottisch als wordt beschreven
80
in het beroemde Poema de Mio Cid, het eerste grote literaire werk dat in het Spaans is geschreven. Zijn opportunistische opstelling leverde hem geen windeieren op, want El Cid eindigde zijn leven als welgestelde prins van de taifa Valencia. Het voorbeeld van El Cid is veelzeggend voor het sociaal-etnische verkeer tussen moslims, christenen en joden. Opportunisme en pragmatisme waren veelal belangrijker dan religieuze princi pes. De koran schreef weliswaar tolerantie ten aanzien van chris tenen en joden voor maar de praktijk was dat het christenen in moslimgebieden verboden was om kerken te bouwen en kerk klokken te luiden. Ook zijn er gevallen bekend van jodenvervol ging en van christenen die tot slaaf werden gemaakt door de mos lims. In het christelijke gebied was het niet veel anders. Mudéjares (moslims in christelijk gebied) en joden werden achtergesteld bij de christenen en werden alleen maar getolereerd omdat ze van nut waren vanwege hun ambachtelijke o f zakelijke kwaliteiten o f omdat ze nodig waren om het bevolkingsaantal op peil te houden o f weer op peil te brengen. De overeenkomst met het huidige vreemdelingenbeleid in Spanje is frappant. Het belangrijkste mo tief voor Zapatero’s generaal pardon van 2005 voor de illegalen was immers niet humanitair maar pragmatisch van aard. Valt er dus enerzijds veel af te dingen op het idee dat islami tisch Spanje een tolerante multiculturele samenleving was, ander zijds kan de betekenis van de moslims voor de Europese weten schap en cultuur nauwelijks worden overschat. Op het gebied van het recht, de wiskunde, de architectuur, de astronomie, de geo grafie en de medicijnen waren de moslims superieur aan de chris tenen. Zo hebben we het cijfersysteem dat wij gebruiken - en dat in de plaats kwam van het inefficiënte Romeinse systeem - te danken aan de moslims, die ook een telraam introduceerden dat veel handiger was dan dat van de Romeinen. Van grote betekenis is ook dat het gedachtegoed van de oude Grieken (Aristoteles, Plato) dankzij Arabische vertalingen Europa weer binnenkwam. De eersten die hiervan profiteerden waren de christenen in Span je maar in feite was de hele zestiende-eeuwse Renaissance on denkbaar geweest zonder de schat aan wetenschap en cultuur die
81
de moslims naar Spanje hadden gebracht. Ook gewassen als rijst, katoen, saffraan, sinaasappelen, citroenen, perziken en vijgen, ge rechten als de gazpacho, instrumenten als de luit en de gitaar en het symbool @ hebben we te danken aan de moslims, die ook te kenden voor unieke architectonische juwelen als het Alhambra in Granada en de mezquita (moskee) in Córdoba. Voor Spanje zelf is de moslimtijd niet alleen maar gunstig ge weest. Door de eeuwenlange strijd tussen moslims en christenen was het een vanzelfsprekendheid geworden dat je je bezit niet ver wierf met werken maar met oorlogvoeren, een mentaliteit die haar stempel drukte op de periode dat Spanje een wereldrijk werd (met name tijdens de verovering van Amerika, die als een verlengstuk van de Reconquista kan worden beschouwd) en die het land later parten zou spelen bij zijn sociale en economische ontwikkeling. Ook het grootgrondbezit - dat tot ver in de twintigste eeuw een hardnekkig obstakel zou vormen bij het moderniseringsproces van Spanje - is een erfenis uit de tijd dat moslims en christenen tot el kaar waren veroordeeld. Duidelijk is ook, tot slot, dat de unificatie van Spanje die door de Romeinen was ingezet niet werd geconti nueerd gedurende de acht eeuwen dat de moslims in Spanje wa ren. Ook dat zou de latere geschiedenis van Spanje bepalen. C A S T I L IË
Tijdens de Reconquista werd Castilië steeds dominanter in het christelijke gebied. Dit koninkrijk was vanwege zijn centrale lig ging het intensiefst betrokken bij de Reconquista, reden waarom Castilië meer militaire, politieke en economische macht verwierf dan de andere christelijke koninkrijken op het Iberisch Schier eiland (Portugal, Navarra en Aragón). Het is dus in belangrijke mate aan de Reconquista te danken dat Castilië de spil zou wor den van het latere Spanje en dat de aldaar gesproken taal - het Castiliaans —de taal van Spanje en het Spaanse rijk zou worden. De definitieve overheersing van Castilië was te danken aan het huwelijk van Isabel la Católica en Fernando de Aragón in 1469. Nadat Isabel in 1474 tot koningin van Castilië was gekroond en
82
Fernando in 1479 koning van Aragón werd zwaaiden los Reyes Católicos (de Katholieke Koningen, zoals Isabel en Fernando wer den genoemd) de scepter over een gebied dat ongeveer het territo rium van het huidige Spanje omvatte, met uitzondering van de laatste resten moslimgrondgebied (Granada en omstreken) en het koninkrijk Navarra (dat pas in 1515 zou worden ingelijfd). Het voortvarende optreden van los Reyes Católicos zou van doorslaggevende invloed zijn op de koers die Spanje in de daarop volgende eeuwen zou volgen. Als eerste dient de oprichting van de Inquisitie in 1478 te worden genoemd, de kerkelijke rechtbank die als taak had om het doen en laten van conversos (tot het katho lieke geloof bekeerde joden en moslims, ook wel nieuw-christenen genoemd) te controleren en, indien zij niet zuiver in de leer waren en in het geheim hun oude geloof beleden, te vervolgen en te straffen. Van grote betekenis was, als tweede, de verovering van Granada in 1492, het laatste moslimbolwerk in Spanje. In datzelf de jaar werden bovendien de joden verdreven. Dat was de gena deslag voor de cultureel-religieuze pluriformiteit en relatieve ver draagzaamheid die het Iberisch Schiereiland eeuwenlang had gekenmerkt. Op voortvarende wijze werd het officiële beleid nu gericht op uniformiteit en eenheid: niet alleen op staatkundig maar ook op ideologisch-religieus gebied. In Dialoog met extre misten (1994) schrijft Juan Goytisolo dat de gevolgen desastreus voor Spanje waren en dat de ontwikkelingen van toen te vergelij ken zijn met wat er in de twintigste eeuw zou gebeuren: Toen de Katholieke Koningen (...) en hun opvolgers een einde hadden gemaakt aan de vruchtbare middeleeuwse samenleving van de drie kasten in Spanje [moslims, christenen en joden, m s] en een homogeniteit zonder barsten tot stand hadden weten te brengen, kwijnde de Spaanse cultuur langzaamaan weg in een verstikkende atmosfeer. Het ‘gezondheidskordon’ (...) dat Filips 11 rond zijn koninkrijken legde, vervolmaakte het zuiveringswerk van zijn overgrootouders en leidde tot uitroeiing van alles wat vreemd was (...). De Moren werden tot bekering ge dwongen en de Inquisitie vervolgde systematisch de bekeerlin
gen en hun afstammelingen (...)· Deze in zichzelf gekeerde, au tistische houding en de ijver waarmee de Inquisitie zogenaamde ‘dragers van ziektekiemen’ opspoorde, creëerden een panorama dat sterk leek op dat van de totalitaire systemen in de twintigste eeuw: ideologische en nationale orthodoxie, zelfgenoegzaam heid, afwijzing van alles wat anders was, vijandigheid jegens elk vernieuwingsplan, vasthouden aan verstarde waarden, dwang matige angst voor besmetting door de ‘vijand’, (vert.: Francine Mendelaar) De geloofsijver die los Reyes Católicos aan de dag hadden gelegd in de strijd tegen de moslims kreeg in het sleuteljaar 1492 een nieu we bestemming dankzij Columbus, die - overigens zonder dat hij dat zelf ooit heeft geweten - een continent ontdekte waarvan nie mand in Europa het bestaan kende: Amerika (genoemd naar een andere ontdekkingsreiziger uit die tijd, de Italiaan Amerigo Vespucci). In tegenstelling tot wat de zwarte legende wil, was de ver overing van Amerika - die ondenkbaar was zonder de val van Granada, omdat er op deze manier financiële middelen vrijkwamen voor nieuwe militaire projecten - dus niet uitsluitend een kwestie van economisch imperialisme, maar ook van diep doorleefde reli gieuze overtuigingen van het koninklijk gezag (overtuigingen die door de veroveraars en kolonisten in Amerika natuurlijk veel min der sterk werden gevoeld, laat staan dat ze daarnaar handelden). Toen Karei v, de kleinzoon van Isabel en Fernando, in 1516 de Spaanse troon betrad, werd het Spaanse rijk in één klap uitgebreid met de gebieden die hij had geërfd van zijn andere grootvader, kei zer Maximiliaan van Oostenrijk. Met bezittingen in Amerika, Afri ka en grote delen van Europa (waaronder de Nederlanden) werd Karei v (of, zoals hij in Spanje heet, Carlos 1) de vorst van het al eer der genoemde rijk waar de zon niet onderging. Spanje had niet alleen een missie in Amerika, waar het katho lieke geloof verbreid diende te worden, maar ook in Europa, waar het verdedigd moest worden tegen de islam (de Turken) en de opkomende protestantse bewegingen die een bedreiging begon nen te vormen voor het geloofsmonopolie van de katholieke kerk.
In de voetsporen van Maarten Luther beijverden deze bewegin gen zich voor een soberder christendom en wilden ze terug naar de wortels van het geloof. Naar de bijbel dus, en naar een directer, individueler contact met God: zonder beelden, goede werken, af laten, paus, vagevuur en andere katholieke uitvindingen. Deze strijd heeft Miguel Delibes op indringende wijze ver beeld in zijn roman De ketter (1998). Het boek volgt de levens wandel van de schapenvachthandelaar Cipriano Salcedo, die zich aangetrokken voelt tot de protestantse ideeën die Spanje op clan destiene wijze binnendruppelden: Nadat hij had aanvaard dat het vagevuur niet bestond, kostte het Cipriano Salcedo weinig moeite om de nutteloosheid van de monnikenstand en het celibaat te accepteren of de farizeese kloosterbroeders af te wijzen. Christus had zijn apostelen nooit de ongehuwde staat opgelegd. De Heilige Petrus was bij voorbeeld getrouwd. (...) Even gemakkelijk viel het hem om de heiligen-, beelden- en relikwieënverering, de tienden door middel waarvan de kerk het volk uitbuitte en het institutione le priesterschap af te wijzen. (...) Hij had er nooit een hekel aan gehad zijn zonden op te biechten in een biechtstoel, maar om het nu rechtstreeks tegenover Onze-Lieve-Heer te doen gaf hem een rustiger en tevredener gevoel. Het kwam hem voor als een meer complete en emotionele handeling dan de oorbiecht. Ineengedoken in de donkerste hoek van de kapel, gefascineerd door het flakkerende vlammetje in het sacrarium, concentreerde Cipriano zich in stilte en voelde hij dat Christus heel dichtbij was, één keer meende hij zelfs Hem naast zich te zien zitten op de houten bank, in een lichtend gewaad, de wit te vlek van zijn gelaat omlijst door zijn haar en zijn spitse rab bijnse baard, (vert.: Arie van der Wal) Salcedo is niet vrij van zonden en daar is hij zich maar al te zeer van bewust. Maar in plaats van routineus vergeving te zoeken en daarna gewoon weer verder te gaan met zijn leven, werpt hij de blik naar binnen en gaat hij in dialoog met God (en dus ook met
85
zichzelf). Salcedo zoekt dus zijn weg in het morele labyrint van het menselijk bestaan in plaats van gezeglijk en gemakzuchtig de door de katholieke autoriteiten gebaande wegen daarbinnen te volgen. De twijfel en het individualisme van deze Spanjaard uit de tijd van Karei v maken hem tot een voorloper van de moderne mens, die als individu het recht én de plicht heeft om zijn eigen normen en waarden te bepalen en kritisch tegen het licht te hou den. Het Spanje van de eerste helft van de zestiende eeuw is in Delibes’ visie een land dat de discussie met de nieuwe geloofsopvattin gen niet uit de weg ging, een discussie waarin de ideeën van Erasmus (‘een engel volgens sommigen, een duivel volgens de rest’) een sleutelrol vervulden. Deze visie past binnen de aan het begin van dit hoofdstuk gesignaleerde revisionistische tendens die de stelling verdedigt dat de moderniteit toen niet helemaal aan Spanje was voorbijgegaan. Maar Delibes verdoezelt geenszins dat de reactionaire krachten binnen de katholieke kerk uiteindelijk toch aan het langste eind trokken en dat Spanje toch vooral het land was waar de Inquisitie het ‘ware geloof met harde hand pro beerde te beschermen tegen afwijkende geloofsopvattingen en waarin een diepgelovige humanist als Cipriano Salcedo daarom werd beschouwd als een ketter die zijn afwijkende opvattingen moest bekopen met de dood op de brandstapel: De beul hield de toorts bij het hout en plotseling bloeide het vuur op als een klaproos, wakkerde aan, rookte, omhulde loeiend Ci priano en sloeg over hem heen. De menigte barstte in vreugdege juich uit toen het vuur oplaaide en enorme vlammen de veroor deelde omhulden. ‘Heer ontferm u over mij,’ prevelde hij. Hij voelde een ondraaglijke pijn aan de binnenkant van zijn dijen, over zijn hele lichaam, en vooral ïh zijn vingertoppen, alsof zijn huid werd afgestroopt. Zwijgend en berustend, zonder een spier te vertrekken, kneep hij zijn ogen dicht. Het volk, onder de in druk van zijn standvastigheid maar in wezen teleurgesteld, was stil geworden. Toen werd de stilte doorbroken door het hartver scheurende snikken van Minervina. Cipriano’s hoofd was opzij
86
gezakt en de vlammen lekten langs zijn zieke ogen. (vert.: Arie van der Wal) LAPPEN D EKEN
Het grote Spaanse rijk was zowel in topografisch als in politiek opzicht een versnipperd geheel. De militaire inspanningen die nodig waren om deze lappendeken bij elkaar te houden, kostten veel meer dan de niet onaanzienlijke financiële middelen waar over Spanje kon beschikken dankzij de met goud en zilver bela den schepen die uit Amerika werden aangevoerd. Om de militai re campagnes te financieren was het land daarom gedwongen astronomische bedragen te lenen van Duitse en Italiaanse ban kiers. Anders gezegd: de spectaculaire expansie die Spanje in de eer ste helft van de zestiende eeuw doormaakte, was een luxe die het land zich niet kon veroorloven. In feite was Europa’s grootste macht een arm land, dat niet alleen de nodige financiële midde len ontbeerde maar ook de mentaliteit miste om te investeren in zijn eigen ontwikkeling, te beginnen bij de economie. Voorop stond de expansie. ‘In de zestiende eeuw’, aldus Goytisolo, ‘ge bruikten de Spanjaarden (...) de rijkdommen afkomstig van het goud uit Zuid-Amerika voor de oprichting van paleizen en ker ken in plaats van ze te investeren in de productie van goederen en uitbreiding van de handel.’ Van doorslaggevende betekenis was ook dat Spanje niet al leen boven maar ook onder de Pyreneeën versplinterd was. Castilië, Aragón en Navarra stonden weliswaar onder het gezag van één koning, maar dat betekende niet, zoals in het vorige hoofd stuk al is aangestipt, dat deze streken dezelfde rechten en plich ten hadden. De wortels van deze versplintering liggen eveneens in de Reconquista, die de macht op lokaal niveau - adel, steden, regio’s —alle kans gaf zich te consolideren en uit te breiden. In de immens populaire zevendelige romanreeks over kapitein Alatriste geeft Arturo Pérez-Reverte een dwarsdoorsnede van de Spaanse samenleving in de tijd van Filips iv, die van 1621 tot 1665
87
regeerde. In De zon van Breda - waarin het beleg van Breda in 1624 centraal staat, dat ook het onderwerp is van een van Velazquez’ beroemdste schilderijen: Las lanzas (De overgave van Bre da) - zet een van zijn personages op een rijtje wat er in die tijd al lemaal mis was met Spanje: daar komt nog bij het verval van Spanje zelf, waar een goed be doelende maar onbekwame koning, een intelligente maar eer zuchtige gunsteling, een steriele aristocratie, een corrupte ambtenarij en een al even domme als fanatieke clerus, ons halsoverkop naar de afgrond en de barre ellende voerden, met Catalonië en Portugal op het punt om zich van de Kroon af te scheiden, dat laatste gebied voor altijd. Wij Spanjaarden, vast geroest tussen al die koningen, aristocraten en priesters, met religieuze en civiele gebruiken die alleen maar minachting toonden voor mensen die eerlijk met hun handen hun brood wilden verdienen, gaven er de voorkeur aan fortuin te zoeken door in Vlaanderen te vechten o f Amerika te veroveren, op jacht naar het buitenkansje dat ons in staat zou stellen als grote heren te leven zonder belasting te betalen o f ook maar een klap uit te voeren. Dat was de oorzaak waardoor onze weefgetou wen en werkplaatsen stil kwamen te liggen, Spanje ontvolkte en verarmde; en waardoor wij eerst werden verlaagd tot een le gioen van avonturiers, vervolgens tot een volk van bedelende edellieden en ten slotte tot een gespuis van laaghartige Sancho Panza’s. En zo zou het reusachtige erfgoed dat onze heer de koning van zijn grootvaders had gekregen, dat Spanje waar de zon nooit onderging (...) blijven wat het geweest was alleen dankzij het goud dat de galjoenen uit Amerika meebrachten, en dankzij de pieken - de befaamde lansen die Diego Velazquez al spoedig zou vereeuwigen - van zijn doorgewinterde tercio’s. (vert.: Jean Schalekamp)
B L O E I EN VERVAL
Paradoxaal genoeg beleefden de Spaanse kunsten en literatuur een ongekende bloei in deze periode, die bekend zou worden als de Gouden Eeuw. Dat is overigens een enigszins misleidende term, want in feite beslaat de Gouden Eeuw bijna twee eeuwen: het grootste deel van de zestiende en van de zeventiende eeuw. Een van de verklaringen voor deze bloei is dat staatshoofden nu eenmaal statussymbolen nodig hebben om hun machtspositie te rechtvaardigen en bevestigen. Daarom investeerden de Habsburgers - het machtigste koningshuis van Europa in die tijd - veel in kunst en architectuur. Een andere verklaring is dat kunst en lite ratuur het best lijken te gedijen in onzekere tijden. Bovendien oe fende Spanje ook een grote aantrekkingskracht uit op buiten landse kunstenaars, zoals Domenikos Theotokopoulos, beter bekend als El Greco (Italiaans voor ‘de Griek’), die met Zurbaran, Murillo en Velazquez tot de grote schilders van de Spaanse Gouden Eeuw behoort. Ook wat de literatuur betreft gaf Spanje in deze periode de toon aan in Europa. In het toneel viel vooral de combinatie van populariteit, grote productiviteit en hoge artistieke kwaliteit op. Zo schreef Lope de Vega naar schatting zo’n 1800 toneelstukken voor een publiek dat net zo verslaafd aan het genre was als televi siekijkers dat nu aan soaps zijn. In de poëzie schreven vooral Góngora en Quevedo geschiedenis. In deze periode leverde Span je de wereldliteratuur ook twee van haar belangrijkste personages: Don Quichot en de schelm. De verschillen tussen de twee had den nauwelijks groter kunnen zijn: Don Quichot is met zijn rid derlijke idealen een residu van een voorbije tijd terwijl de schelm juist midden in zijn eigen tijd leeft. Hij koestert geen idealen, aanbidt niet op platonische wijze een verre geliefde, laat zich niet leiden door altruïstische impulsen en geeft zich niet over aan diepzinnige bespiegelingen over liefde, deugd, rechtvaardigheid en andere verheven zaken. Hij heeft wel wat anders aan zijn hoofd: ervoor zorgen dat hij te eten heeft, dat er voldoende kleren aan zijn lijf zitten, dat het ongedierte hem niet opvreet, dat hij
89
’s avonds een dak boven zijn hoofd heeft. Hij heeft er, kortom, een dagtaak aan om te overleven. Maar Don Quichot en schel menromans als Lazarillo de Tormes (1554, auteur onbekend) en De zwendelaar (1626) van Francisco de Quevedo hebben één ding gemeen (en dat maakt deze boeken tot grote literatuur): beide bieden een ironische visie op de werkelijkheid die nieuw was voor die tijd. Met name taalvirtuoos Quevedo spaart niets o f niemand in De zwendelaar. Hij was een geestelijke, zo mager als een blaaspijp, slechts royaal wat zijn lengte betrof, met een klein hc^ofd en rood haar (...); zijn ogen lagen bijna in zijn nek, zodat het leek als o f hij vanuit holen keek die zo diep en donker waren, dat ze een uitstekende plaats waren voor de winkels van kooplie den; zijn neus (...) was aangevreten door zweren die veroor zaakt waren door een verkoudheid en niet door uitspattin gen, want die kosten geld; zijn baard was bleek van angst voor de naburige mond, die hem van pure honger leek te wil len opslokken; zijn tanden, waarvan er ik weet niet hoeveel ontbraken, had hij er denk ik uitgezet omdat ze lui waren ge worden van het nietsdoen; zijn hals had de lengte van die van een struisvogel en zijn adamsappel stak zo ver uit, dat het leek alsof hij uit noodzaak op zoek ging naar voedsel; zijn ar men waren uitgedroogd en elke hand leek op een bosje ver dorde wijnranken. Van onderen bekeken, had hij met zijn lange, dunne benen iets van een vork o f een passer. Zijn gang was traag, maar wanneer hij wat meer in beweging kwam, rammelden zijn botten als een leprozenklepper. (vert.: So phie Brinkman) Maar net als Spanje en het Spaanse koningshuis waren ook de kunsten en de literatuur aan het eind van de zeventiende eeuw aan het einde van hun Latijn. Spanje had nog wel zijn koloniën in Amerika maar in Europa had het land zijn leiderspositie verloren. Symbolisch voor deze ontwikkeling was dat de ziekelijke koning Carlos 11 (bijgenaamd E l Hechizado oftewel De Betoverde) in 1700
90
kinderloos stierf. Spanje moest daarom op zoek naar een nieuw koningshuis. De belangrijkste machten in Europa - Frankrijk, Engeland, Oostenrijk - bemoeiden zich met deze opvolgingskwestie tijdens de zogenaamde Successieoorlog (1701-1713), die eindigde met de vrede van Utrecht. Daarin werd bepaald dat er een Bourbon op de Spaanse troon zou komen (en ook dat Spanje Gibraltar aan Engeland moest afstaan). De Bourbons brachten de moderne ideeën van de Verlichting uit Frankrijk mee, maar die stuitten op veel weerstand in een land dat de Middeleeuwen nog steeds niet van zich af had geschud. Toch schoot de Verlichting wel een beetje wortel in Spanje, met als gevolg dat er een schisma ontstond in de Spaanse samenleving die de loop van de geschiedenis in de eeuwen daarna zou bepalen: las dos Españas oftewel de twee Spanjes, dat wil zeggen de reactio nairen versus de liberalen o f progressieven, ook wel afrancesados (Verfransten’) genoemd. De negentiende eeuw stond in het teken van het conflict tus sen deze twee kampen, die onderling ook weer waren verdeeld. In deze chaotische periode verloor het koninklijk huis zo veel gezag dat de militairen zich met de politiek gingen bemoeien. Er von den tal van pronunciamientos (staatsgrepen, veelal zonder geweld) en twee burgeroorlogen plaats, die aan honderdduizenden men sen het leven kostten. De Restauración (1875-1902) bracht ten slotte politieke rust in het land. De stabiliteit in deze periode was evenwel kunstmatig, gebaseerd als zij was op de afspraak tussen conservatieve en liberale leiders dat zij vóór de verkiezingen al zouden vaststellen wie van hen regeringsmacht zou krijgen. R E P U B L IE K
In de eerste decennia van de twintigste eeuw beleefde Spanje op nieuw een grote bloei in de kunst en de literatuur. Dankzij Pablo Picasso, Juan Gris, Joan Miró en Salvador Dalí was Spanje uitste kend vertegenwoordigd in de voorhoede van de vernieuwingsbe wegingen die de beeldende kunsten voorgoed een ander gezicht zouden geven (kubisme, surrealisme), terwijl het werk van de sur
91
realistische cineast Luis Bunuel eveneens internationaal de aan dacht trok. In de literatuur vielen, naast de al eerder genoemde Generatie van ’98 en Ortega y Gasset, vooral de dichters van de Generatie van ’27 op. Na eeuwen afwezigheid telde Spanje inter nationaal eindelijk weer mee in de kunst en de literatuur, reden waarom deze periode wel wordt aangeduid als La Edad de Plata (de Zilveren Eeuw). Het bekendste lid van de Generatie van ’27 is Federico Garcia Lorca. Hij deelde het optimisme dat zich meester maakte van een groot deel van het Spaanse volk toen in april 1931 de republi keinen de verkiezingen wonnen en koning Alfonso x i i i (de grootvader van de huidige koning Juan Carlos) afstand deed van de troon nadat hem duidelijk werd dat het leger hem niet meer steunde. Met de komst van de Tweede Republiek (bijgenaamd La Nina Bonita oftewel Het Mooie Meisje, 1931-1939) meende het liberale (= progressieve) deel van de Spaanse bevolking dat de tijd van de grote veranderingen nu was aangebroken. Eindelijk zouden de eeuwenoude problemen van Spanje worden opgelost: geen zwakke koningen meer aan het hoofd van de staat; inper king van de macht van het leger; scheiding van kerk en staat; on derwijs uit handen van de clerus; zelfbestuur voor Catalonië en Baskenland; geen honger en armoede meer; meer en beter on derwijs; emancipatie van de vrouw; hervormingen in de indus trie en de landbouw. Deze hervormingen waren hard nodig, zo kan worden opgemaakt uit een reisbrief uit 1931 van de Neder landse dichter, beeldend kunstenaar en Spanje-aanbidder Hen drik de Vries. In hartstochtelijke bewoordingen beschreef hij de middeleeuwse wantoestanden op het platteland van Andalusië, de geboortegrond van Garcia Lorca: De toestanden daar zijn erger dan in veel gevallen de slavernij is; de paar heren die het hele land in eigendom hebben, zijn niet, zoals men wel meent, de trots, maar de schande en de vloek van de bevolking. Het halve etmaal wordt er gewerkt in een ontzettende zon, met als loon een beetje meest bedorven eten (waarvan heel Spanje vol schijnt) en een aalmoes waar-
92
voor men zelfs geen olijf kan kopen; in de winter dat laatste zelfs niet. Terwijl de heren zelfs hun eigen land niet kennen en de helft improductief laten (of productief voor de vechtstieren) is er een eindeloze honger en algemene tuberculose. Net als veel van zijn collega’s vond Garcia Lorca dat kunstenaars en schrijvers zich actief moesten inzetten voor de opbouw van het nieuwe Spanje dat met de republiek in zicht was gekomen. Met het toneelgezelschap La Barraca trok hij naar het Spaanse platte land om daar voor de plaatselijke bevolking toneelstukken op te voeren en gedichten voor te dragen. De republikeinse regering liep te hard van stapel. Ze zocht niet naar compromissen met het ‘oude’ Spanje (kerk, leger, oligarchie, grootgrondbezitters) en vervreemdde zelfs gematigde Spanjaar den van zich omdat zij niet o f nauwelijks optrad toen kerken en kloosters in brand werden gestoken. De kloof tussen de twee Spanjes kwam daarmee op scherp te staan. Rechts bundelde de krachten en wist in 1933 de verkiezingen te winnen. In het linksliberale kamp maakte optimisme plaats voor scepsis en teleurstel ling. Niemand was tevreden: links (anarchisten, communisten, socialisten) niet omdat de republiek niet de verwachte hervor mingen had gebracht en rechts (kerk, leger, oligarchie) niet om dat ze hun machtspositie niet wilden opgeven en het idee hadden dat het land tot anarchie aan het vervallen was. In de mooie ro man Geschiedenis van een schooljuffrouw (1990) volgt Josefina Aldecoa deze turbulente ontwikkelingen aan de hand van het le vensverhaal van een onderwijzeres: De formatie van de nieuwe regering halverwege december, de politieke onrust die volgde op de overwinning van rechts en de sociale ontevredenheid onder de arbeiders waren in een mijnwerkersdorp op een bijzondere wijze merkbaar. De sfeer was veranderd. Ondanks het feit dat we nog maar kort in Los Valles woonden, konden we merken hoe ingrij pend de veranderingen waren. Vooral in het hooggelegen deel, die bedrijvige, levendige buurt van het industriedorp. In het
93
laaggelegen deel, waar onze scholen stonden, woonden een voudige boeren en handwerkslieden, die de politieke schom melingen gelaten over zich heen lieten komen. Het waren twee werelden, zoals don Germán ons had verteld. Door de re acties van de ouders van onze leerlingen hadden we al gemerkt dat de onze beantwoordde aan de kenmerken van de landbouwdorpen: hij was apathisch, achtergebleven, en binnen ze kere grenzen eenvoudig onder controle te houden. ‘Hier is de pastoor de baas, daarboven de regering,’ zo had Marcelina de situatie samengevat, (vert.: Eugenie Schoolderman) BU RGERO O RLO G
De tegenstellingen tussen las dos Españas werden steeds groter en leidden tot steeds gewelddadiger reacties van beide kanten. Ker ken en kloosters werden in brand gestoken, opstanden van boe ren en mijnwerkers werden bloedig onderdrukt en er vonden moordaanslagen over en weer plaats. Geïnspireerd door een in de negentiende eeuw vele malen beproefd recept vonden hoogge plaatste militairen het tijd om in te grijpen. Spanje werd onbe stuurbaar en dreigde zijn ‘ware identiteit’ te verliezen, zo meen den zij. Met haar autonomiepolitiek bracht de republikeinse regering de nationale eenheid in gevaar, haar beleid ten aanzien van de kerk vormde een bedreiging voor ‘de katholieke essentie’ van Spanje terwijl de stakingen en ongeregeldheden lieten zien dat zij niet in staat was de orde te handhaven. Volgens de militai re opstandelingen - die zich nacionales noemden - ontbrak het de republiek daarom aan legitimiteit en was een opstand gerecht vaardigd. Op 18 juli ging deze in Spanje van start. De aanleiding was de moord op de extreemrechtse monarchistische leider José Calvo Sotelo op 13 juli 1936 door de guardias de asalto, een soort militia van de socialisten. Het was de bedoeling dat de opstand van de nacionales een paar dagen zou duren, waarna de militairen orde op zaken zou den stellen in het land. Het verzet van het republikeinse bevol-
94
kingsdeel was echter onverwacht groot, met als gevolg dat de op stand uitmondde in een burgeroorlog die bijna drie jaar duurde, een half miljoen doden kostte en nog eens een half miljoen Span jaarden dwong om in ballingschap te gaan. Het beroemdste do delijke slachtoffer van de Burgeroorlog is Federico Garcia Lorca, die in augustus 1936 in de buurt van Granada werd geëxecuteerd door de nacionales. Samen met Guernica - het schilderij dat Picasso maakte naar aanleiding van het Duitse bombardement op het Baskische stadje Guernica in 1937 - werd Garcia Lorca het symbool bij uitstek van de verschrikkingen van de Spaanse Bur geroorlog. Een van de redenen dat de nacionales onder leiding van gene raal Franco de oorlog wonnen was de steun die zij van Hitler en Mussolini ontvingen. Dat was tegen de afspraak in die GrootBrittannië, Frankrijk, Duitsland en Italië met elkaar hadden ge maakt om zich niet te bemoeien met het binnenlandse conflict in Spanje (het zogenaamde Non-Interventie Pact). Groot-Brittannië en Frankrijk hielden zich aan deze afspraak, zelfs nadat Duits land en Italië zich toch met het conflict gingen bemoeien. De kri tiek op dit passieve beleid wekte veel verontwaardiging binnen en buiten Spanje. De republikeinen kregen eveneens steun uit het buitenland maar die was minder effectief en brokkelde tot overmaat van ramp af in de loop van de oorlog. Allereerst waren er de Interna tionale Brigades, die uit vrijwilligers bestonden die uit alle delen van de wereld naar Spanje waren gekomen om tegen het fascisme te strijden. Aan inzet ontbrak het deze idealisten niet, aan doel treffendheid daarentegen wel. In de tweede plaats was er de steun van de Russische dictator Stalin, waarvan natuurlijk vooral de communisten profiteerden. Maar in 1938 werden de Internatio nale Brigades door de republikeinse regering naar huis gestuurd en trok Stalin zijn steun in omdat zijn bemoeienissen met de Bur geroorlog niet hadden geleid tot het gewenste bondgenootschap met Frankrijk en Groot-Brittannië - die zich, zoals gezegd, bui ten het Spaanse conflict hielden - tegen Hitler. Een belangrijke factor was ook dat het de republikeinen ontbrak
95
aan de militaire discipline en het sterke leiderschap waarover de na cionales wel beschikten. Op i oktober 1936 - nog geen drie maan den na het uitbreken van de Burgeroorlog dus —werd Franco door de militaire opstandelingen benoemd tot hoofd van de regering, staatshoofd en hoofd van de landmacht, de luchtmacht en de mari ne. Het republikeinse kamp daarentegen werd op alle niveaus ge plaagd door verdeeldheid. Zo had de republikeinse regering nau welijks vat op het versplinterde noorden (Baskenland, Cantabrië, Asturias) en op het sterk verdeelde Catalonië. Aan de ene kant had je daar de Generalitat, de officiële streekregering die onder leiding stond van Lluis Companys en die werd gesteund door linkse catala nistas en communisten. Daartegenover stond het machtige Comité Central de Milicias Antifascistas de Cataluña (Centrale Comité van Antifascistische Milities van Catalonië) dat bestond uit de anarchosyndicalistische vakbond c n t (Confederación Nacional del Tra bajo, Nationale Confederatie van de Arbeid) en de f a i (Federación Anarquista Ibérica, Iberische Anarchistische Federatie) die een an archistische revolutie voorstond en de beschikking had over fabrie ken, ziekenhuizen en gewapende milities. Toen de Generalitat in mei 1937 haar gezag wilde laten gelden en de door de anarchistische milities bezette gebouwen terug wilde vorderen ontstond er in Barcelona een burgeroorlog-in-de-Burgeroorlog. Daarbij kregen de anarchisten steun van de p o u m (Partido Obrero de Unificación Marxista, Arbeiderspartij van Marxistische Eenwording), een radicaal-linkse partij waarbij George Orwell - de schrijver van 1984 (1948) - zich vrijwillig had aangesloten. Orwell werd er door de communisten valselijk van beschuldigd als agentprovocateur voor de fascisten te werken. De leider van de p o u m , Andreu Nin, werd gemarteld en ten slotte vermoord door de com munisten, een bijna vergeten episode uit de Burgeroorlog waarvoor Javier Marías kort geleden weer aandacht vroeg in Koorts en lans (2002), het eerste deel van zijn schitterende roman in drie delen
Jouw gezicht morgen. En hoewel hij [Andreu Nin, m s] geen engel en geen heilige was en zelfs niet ongevaarlijk (wie kon dat wel zijn in die oorlog),
96
vormde de moord op hem en op zijn kameraden (een historicus stelde het aantal POUM-leden en anarchisten van de c n t die door O rlov [sovjetagent, m s] en zijn Spaanse aanhangers de dood in werden gejaagd op honderden en een ander op duizen den), evenals de alom verspreide laster die door te velen werd geloofd en waar zelfs geen einde aan kwam na zijn fysieke liqui datie en de vernietiging van zijn partij (...) de grootste en gru welijkste laaghartigheid die tijdens de O orlog door het ene kamp werd begaan tegen de eigen mensen, (vert.: Aline Glastra van Loon)
Het geval van Orwell, Nin en de p o u m stond niet op zichzelf. Ook op nationaal niveau schuwden de communisten - de enige partij in het republikeinse kamp die substantiële steun uit het buitenland (Sovjet-Unie) kreeg en zich daardoor steeds promi nenter manifesteerde - verdachtmakingen, marteling en moord niet bij hun pogingen om hun politieke en militaire macht bin nen de republiek te vergroten. Orwell zou er op verbitterde wijze verslag van doen in Aficheid van Catalonië (1938). Dit beroemde boek over de ervaringen in de Spaanse Burgeroorlog van de door idealisme gedreven Engelse schrijver heeft er mede toe bijgedra gen dat er grote gaten werden geslagen in het romantische aure ool rond The Last Great Cause, zoals de Burgeroorlog vaak is ge noemd. De communistische praktijken maakten op pijnlijke wijze duidelijk dat het Spaanse conflict niet simpelweg een kwes tie was van Goed (de arbeidersrevolutie) tegenover Kwaad (het fascisme). D IC T A T U U R
Franco’s beleid was onverzoenlijk en genadeloos. Voor hem be stond er maar één Spanje: de katholieke natie waarvoor de Ka tholieke Koningen de fundamenten hadden gelegd. Hij sprak dan ook niet van een burgeroorlog maar van een guerra de libe ración (bevrijdingsoorlog). Anarchisten, socialisten, communis ten, republikeinen: dat waren in de ogen van de dictator geen
97
echte Spanjaarden en dat zouden ze weten ook. Tegen het einde van de oorlog werd de Ley de Responsabilidades Politicus (Wet van Politieke Verantwoordelijkheden) ingevoerd, die Franco in staat stelde om iedereen die hij als staatsvijand beschouwde aan te pakken. En zo liet Franco honderdduizenden ‘foute’ Span jaarden executeren o f opsluiten in concentratiekampen, terwijl de republikeinen, joden, homoseksuelen, vrijmetselaars en an dere bevolkingsgroepen die door Franco als ‘vijanden van de staat’ werden beschouwd hun baan kwijtraakten o f op een an dere manier werden vernederd. Kort geleden is bovendien be kend geworden dat het Francoregime een gezinspolitiek voerde die doet denken aan de praktijken van de militaire dictatuur in Argentinië tijdens de Vuile Oorlog (1976-1983): kinderen uit re publikeinse gezinnen werden weggenomen bij hun ouders en ondergebracht bij nationalistische gezinnen. Spanje was niet betrokken bij de Tweede Wereldoorlog, afge zien van de 18.000 soldaten van de D ivisiónAzul{Blauwe Divisie, genoemd naar de kleur van de fascistische partij de Falange, ook wel blauwhemden genoemd) die Franco naar de Sovjet-Unie stuurde om Hitler bij te staan in zijn strijd tegen de Russen. De algemene opvatting luidt dat Franco Spanje buiten de oorlog wil de houden om het land de kans te geven te herstellen van de enor me schade die de Burgeroorlog had aangericht. De werkelijkheid was anders. Franco wilde wel degelijk meedoen met grote broer Hitler, in de hoop de koloniale macht van Spanje in het noorden van Afrika te vergroten. Dat verhaal ging echter niet door omdat Italië hier fel tegen was. Uiteindelijk bleek dit in Franco’s voor deel te zijn, want het is mede aan Spanjes non-interventie te dan ken dat de Spaanse dictator in 1945 in het zadel kon blijven zitten toen er een einde kwam aan de fascistische regimes van Mussolini en Hitler. Belangrijk in dit verband is ook het autarkische beleid o f ‘economisch nationalisme’ dat Franco had ingesteld: Spanje moest zo min mogelijk afhankelijk van het buitenland zijn en diende daarom zoveel mogelijk in zijn eigen behoeften te voor zien. Franco ontwikkelde zijn beleid binnen de kaders van la demo-
98
cracia orgdnica (de organische democratie), een democratie die al leen in naam democratisch was. Politieke partijen —ongeacht hun signatuur - waren uitgesloten van deze ‘democratie’, omdat zij volgens Franco verantwoordelijk waren geweest voor de chaos die Spanje voor de burgeroorlog in zijn greep had gehouden en een ernstige bedreiging voor de eenheid van Spanje vormden. Wat het land nodig had was één partij (die vanaf 1958 E l Movimiento Nacionalheette, de Nationale Beweging), één geloof (het katholieke) en één vakbond (los sindicatos verticales, de verticale vakbonden, waarin zowel werknemers als werkgevers waren vertegenwoor digd). Er was wel een parlement (de Cortes) maar de leden daarvan waren direct dan wel indirect door Franco benoemd. In feite ston den al deze instituties dus onder leiding van één man: Franco, die volgens eigen zeggen nog nooit iemand had vertrouwd en die, zo als wettelijk was vastgelegd, alleen verantwoordelijkheid verschul digd was aan ‘God en de Geschiedenis’. In een toespraak ter gelegenheid van het vijfentwintigjarige ju bileum van zijn regime zei Franco onder meer het volgende: ‘Ik weet uit eigen ervaring dat de Spanjaarden niet zo moeilijk zijn te regeren als zij zelf geneigd zijn te denken.’ In diezelfde toespraak karakteriseerde hij de periode na de Burgeroorlog als nuestrosprimeros 25 anos depaz (onze eerste 25 jaar van vrede). Na eeuwen van chaos en wanbeleid had Spanje zijn Redder dus gevonden. De impliciete boodschap was duidelijk: Spanje had een autoritair regime nodig. Van een liberale democratie kon dus geen sprake zijn. In een andere toespraak uit dezelfde periode peperde hij de Spanjaarden nog eens in hoe de zaken ervoor stonden in het land: De kwalen van volkeren duren eeuwen en hun genezing vele decennia. Met vallen en opstaan heeft Spanje drie eeuwen ach tereen heen en weer gezwalkt tussen dood en leven. Het land begint net van zijn ziekbed op te staan en maakt nu kleine wandelingetjes in het ziekenhuis. Wie het nu naar de sport school wil sturen om daar een koprol te maken, weet niet waar hij het over heeft (...).
99
In één opzicht kwamen de ideeën van Franco dus overeen met die van Unamuno en Ortega y Gasset: ook hij vond Spanje een ziek land.
ioo
3
S P A N JE NA I 9 7 5 : DE E U R O P E S E ROES
Franco associeerde het Spaanse koningshuis met twee zaken waar hij een grondige hekel aan had: lankmoedigheid en liberalisme. Toch kon hij niet helemaal om het koningshuis heen, omdat er in het eigen kamp van de nacionales veel monarchistische sympa thie bestond en omdat zijn fascistische regime een groot legitimiteitsprobleem had in de internationale orde die na de overwin ning van de geallieerden in 1945 was ontstaan. Franco’s dictatuur was een anomalie in Europa geworden. Om dit legitimiteitsprobleem het hoofd te bieden verkondig de Franco dat Spanje nog altijd een monarchie was en afficheerde hij zichzelf als een soort tussenpaus. Dat was slim bedacht, maar het zadelde de dictator wel op met een ander probleem: hij dien de rekening te houden met de wensen en ideeën van het Spaanse koningshuis, een factor die van doorslaggevende betekenis zou blijken te zijn tijdens de Transición (Overgang) in de jaren zeven tig, toen Spanje van een dictatuur veranderde in een constitutio nele parlementaire monarchie. Don Juan, zoals de oudste zoon van Alfonso xin werd genoemd, maakte vanuit zijn ballingschap aanspraak op de Spaanse troon. Met zijn overtuiging dat hij de koning van álle Spanjaarden wilde worden stond hij lijnrecht tegenover de onverzoenlijke Franco, voor wie alleen het oude, reactionaire, katholieke volksdeel meetel de. Het behoeft geen betoog dat Don Juan op zijn beurt niet om Franco heen kon. De twee waren dus tot elkaar veroordeeld en dat
101
leidde tot een jarenlang touwtrekken waarbij niet alleen Franco maar ook Don Juan het nodige opportunisme aan de dag legde. Zo probeerde de troonpretendent, die bij de Engelse marine had ge diend, tijdens de Tweede Wereldoorlog steun te vinden bij het naziregime terwijl hij na de Tweede Wereldoorlog zijn heil weer zocht bij de geallieerden en later ook contact zocht met oppositie groepen als de Spaanse socialisten en de Baskische en Catalaanse nationalisten. Het behoeft geen betoog dat de positie van Franco veel sterker was dan die van Don Juan, niet alleen omdat hij al was wat de an der graag wilde worden —staatshoofd van Spanje - maar ook om dat hij veel uitgekookter was. Franco’s kat- en muisspel was ver nederend voor Don Juan maar uiteindelijk kwamen de twee in 1948 tot een afspraak waarvan de gevolgen voor de toekomst van Spanje nauwelijks kunnen worden overschat: Don Juan zou zijn oudste zoon, de tienjarige prins Juan Carlos, naar Spanje sturen waar hij, ver weg van zijn familie, verder zou worden geschoold en opgeleid. De motieven van Franco worden door Paul Preston in zijn biografie Juan Carlos (2004) als volgt beschreven: [Juan Carlos’] aanwezigheid in Spanje zou de indruk wekken dat er koninklijke goedkeuring bestond voor Franco’s onbe paalde optreden als regent. Dat zou het de vroegere geallieer den makkelijker maken te accepteren dat er in Spanje een en ander aan het veranderen was. Bovendien zou de prins, als hij onder Franco’s toezicht stond, als instrument kunnen dienen om controle uit te oefenen op de activiteiten van Don Juan en op de hele politieke richting van een toekomstig herstel van de monarchie. Don Juan hoopte op zijn beurt via deze weg de Bourbons weer terug op de Spaanse troon te krijgen. Een belangrijk motief was voor hem ook dat zijn zoon - die nog nooit in Spanje was ge weest —op deze manier eindelijk zijn vaderland zou leren ken nen. Een en ander betekende overigens niet dat Don Juan zijn zoon als de eerstvolgende koning van Spanje zag. Hij ging ervan
102
uit dat hij dat zelf zou worden; daarna zou Juan Carlos pas aan de beurt komen. Don Juan liet de politiek-dynastieke belangen prevaleren bo ven het persoonlijke welzijn van zijn zoon. Preston overdrijft daarom niet wanneer hij spreekt van een offer. Nu was Juan Car los weliswaar al het een en ander gewend, omdat zijn ouders ook tot die tijd zijn opvoeding grotendeels uit handen hadden gege ven aan ‘mentoren’ en kostschooldocenten. Maar nu werd hij he lemaal aan zijn lot overgelaten, want in Spanje had hij niemand: geen familie, geen vrienden, geen kennissen. Het enige wat hij had was een opdracht: hij diende zich onder de hoede van Franco op te laten leiden tot koning van Spanje. TWEE TONGEN
Juan Carlos deed wat er van hem werd gevraagd en rondde de middelbare school af. Daarna volgde hij een opleiding bij het le ger, de marine en de luchtmacht. De militaire ervaringen en con tacten die hij daarbij opdeed zouden tijdens de Transición - de overgang van dictatuur naar democratie —van onschatbare waar de blijken te zijn. Naar de psychische gevolgen van de gedwongen verhuizing naar Spanje kan men alleen maar raden. Zeker is in elk geval dat ze ingrijpend waren. Naar alle waarschijnlijkheid vormen ze ook de verklaring voor Juan Carlos’ buien van zwijgzaamheid en zwaar moedigheid. Maar waarschijnlijk heeft deze ‘opvoeding er ook sterk aan bijgedragen dat Juan Carlos de voorbeeldige eigenschap pen ontwikkelde die hij als staatshoofd aan de dag zou leggen tij dens de complexe, risicovolle periode van de Transición: onafhan kelijkheid, flexibiliteit, sociale vaardigheid, discretie, prudentie, moed en doortastendheid. Juan Carlos had Franco geen toestemming gevraagd voor zijn huwelijk in 1962 met prinses Sofia van Griekenland en liet daar mee zien dat hij niet aan de leiband van de dictator liep. Franco was razend, maar het kwam al snel weer goed dankzij de charmes van Sofia. Zij aarzelde niet die volop in te zetten omdat ze, wijs
103
geworden door haar ervaringen als koningsdochter in haar ge boorteland, ervan overtuigd was dat de enige weg naar herstel van de monarchie via Franco liep. Don Juan was een stuk minder te spreken over zijn schoondochter, omdat zij met haar ideeën een wig dreef tussen hem en zijn zoon. Ook Juan Carlos’ eigen erva ringen in Spanje, die hemelsbreed verschilden van die van zijn va der, droegen bij aan deze verwijdering, zo schrijft Preston: Was voor Don Juan de caudillo een verrader, die hem bedro gen had met zijn troon, voor Juan Carlos scheen de vaderlijke Franco eer welwillend dan dictatoriaal. Aanvaarding van de troon zou onvermijdelijk een botsing met zijn vader beteke nen. De situatie waarin de prins verkeerde maakte een zeker conflict onontkoombaar. Don Juan was dan ook not amused toen zijn zoon in 1969 door Franco officieel als troonopvolger werd aangewezen (wat Franco er overigens niet van weerhield om ook nadien, wanneer hem dat uitkwam, onder het motto ‘verdeel en heers’ door te laten scheme ren dat er ook nog andere kandidaten op zijn lijstje stonden). Wat Don Juan ook buitengewoon stak was dat er geen sprake was van een dynastieke opvolging - hijzelf had immers nooit op de troon gezeten - maar van de installatie van de monarchie door Franco. Maar Juan Carlos was zijn vader in elk geval in één essentieel op zicht trouw gebleven: ook hij wilde een koning van alle Spanjaar den zijn. Over deze ambitie hield hij echter wijselijk zijn mond te genover Franco, van wie Juan Carlos had geleerd dat je in veel situaties maar beter niet het achterste van je tong kon laten zien en datje niet moest aarzelen om met twee tongen te spreken wanneer de situatie daarom vroeg (vandaar zijn bijnaam Prins Juan de Zwijger). Het is een eigenschap die Juan Carlos goed van pas kwam tijdens de complexe jaren van de Transición. Al met al blijft het een wonder dat Franco’s vertrouwen in Juan Carlos nooit we zenlijk is aangetast. Wellicht ging hij er te gemakkelijk van uit dat Juan Carlos hetzelfde temperament had als hijzelf. Kenmerkend voor Juan Carlos’ verzoeningsgezindheid, tact en
104
inzicht was dat hij zijn vader nooit de rug heeft toegekeerd. Daar van getuigen ook de indringende en tevens ontroerende woorden die hij na zijn benoeming tot opvolger van Franco tot zijn vader richtte: Papa, de situatie waarin ik me nu bevind, komt voort uit uw beslissing. Ik ben altijd een pion geweest. Objectief gezien heb ik een grotere kans op de troon te komen dan u. Maar ze ker ben ik er niet van. Franco kan van gedachten veranderen. Wat ik wel weet, is dat wij elkaar nodig hebben. Ik binnen en u buiten. Want hier, binnen, word ik permanent bewaakt en gadegeslagen, ik kan geen contacten onderhouden met de oppositie. U, buiten, kunt dat wel. En alleen zo kan ik bou wen aan een democratische monarchie voor alle Spanjaarden (...)· Maar voordat het zover was moest Juan Carlos nog heel wat manoeuvres tussen Scylla en Charibdis verrichten. Aan de ene kant moest hij het vertrouwen van het Francokamp zien te be houden, terwijl hij aan de andere kant het wantrouwen van de de mocratische oppositie moest zien te temperen. Bovendien had Juan Carlos een hardnekkig imagoprobleem. Hoewel hij steeds meer in de openbaarheid trad en daarbij de nodige sympathie wist te wekken bij de bevolking bleef het beeld bestaan dat de prins het buskruit niet had uitgevonden en dat hij de slippendrager van Franco was. Het werd er niet makkelijker op toen er binnen het Francoregime steeds meer verdeeldheid kwam naarmate de dictator ou der werd en steeds duidelijker tekens van aftakeling begon te ver tonen. De continuistas stond een franquistische monarchie onder leiding van Juan Carlos voor ogen. De inmovilistas waren echter tegen elke vorm van verandering terwijl de aperturistas ervoor pleitten het politieke systeem te hervormen. Problematisch was ook dat er aan de andere kant van het poli tieke spectrum —de democratische oppositie van socialisten en communisten - aanvankelijk niet werd gedacht aan een politiek
105
van verzoening maar aan een ruptura democrdtica (democratische breuk) waarbij de franquisten aan de kant zouden worden gezet. Van eensgezindheid tussen de socialisten en de communisten was verder overigens nauwelijks sprake. Daarvoor lag de herinnering aan de bloedige machtspolitiek van de communisten tussen 1936 en 1939 (‘de burgeroorlog-binnen-de-Burgeroorlog’) nog te vers in het geheugen. BRANDWEERMAN
Dat beide partijen na het overlijden van Franco in 1975 uiteinde lijk toch bereid waren tot een ruptura pactada (een breuk op basis van een overeenkomst) was niet in de laatste plaats te danken aan de doortastendheid die de nieuwe koning aan de dag legde en het gezag dat hij daarmee afdwong. Zijn keuze voor Torcuato Fernandez-Miranda als voorzitter van de Cortes (de Spaanse Tweede Ka mer) en de Consejo del Reino (Koningsraad) en president Adolfo Suarez als premier was bovendien buitengewoon gelukkig ge weest. Zij waren de geknipte personen om binnen de franquistische wetgeving de overgang van dictatuur naar democratie te be werkstelligen. Dat was de enige manier waarop de overgang naar een ander politiek bestel kans maakte door de franquisten te wor den geaccepteerd. Het eerste tastbare resultaat van dit kunststukje waren de par lementsverkiezingen op 15 juni 1977, die op hun beurt de basis vormden van de nieuwe Grondwet van 1978. De fout die de repu blikeinen in de jaren dertig hadden gemaakt werd niet herhaald. In de nieuwe grondwet was plaats voor alle Spanjaarden: links, rechts, Basken, Catalanen... De politieke rol van koning Juan Carlos was met deze historische gebeurtenis echter nog lang niet uitgespeeld. Daarvoor was de democratie nog veel te labiel. De franquistische onverzettelijken (‘de Bunker’, genoemd naar de kliek rond Hitler) waren weliswaar weggevaagd bij de verkiezin gen maar ze lieten zich niet kisten. Er werden diverse couppogin gen beraamd, terwijl extreemrechts ook achter de aanslagen van de g ra p o zou zitten, zogenaamd een marxistisch-leninistische
106
splintergroep maar in werkelijkheid waarschijnlijk een terreur groep van de politie. Het leger bleef een tijdbom onder de democratie. Er waren nog al wat hooggeplaatste militairen die Juan Carlos als een verrader van het gedachtegoed van Franco beschouwden, de legalisering van de communistische partij onaanvaardbaar vonden en het ETA-geweld niet konden dulden. Met dit laatste hadden ze wel een punt, want de politiek had geen adequaat antwoord op de toenemende ETA-activiteiten. Het was ook geen reclame voor de democratie dat de regeringspartij waarmee Adolfo Suárez de verkiezingen van 1977 had gewonnen —de u cd (Unión de Centro Democrático oftewel Centrum-Democratische Eenheid), een conglomeraat van gema tigde franquisten en gematigde opponenten van het franquisme — steeds meer uiteenviel in elkaar bestrijdende groeperingen. In com binatie met de economische stagnatie ontstond er door dit alles een gevoel van desencanto (ontgoocheling) onder de Spaanse bevolking. De tijdens demonstraties gescandeerde leuze ‘España mañana / será republicana’ (Spanje zal morgen / een republiek zijn) bewees dat de monarchie toch niet algemeen geaccepteerd was. Ook ex treemrechts roerde zich maar zat met een imagoprobleem, want Franco was met zijn onbeduidende uiterlijk, zijn zwakke, hoge stemmetje en zijn weinig mannelijke uitstraling bepaald niet het prototype van de autoritaire leider waarmee zijn afstammelingen goede sier konden maken. Toch deed de nieuwe partij Fuerza Nu eva (Nieuwe Kracht) een geruchtmakende poging om het franquis me nieuw leven in te blazen, vanuit de overtuiging dat liberalisering gelijkstond aan verloedering en dat Spanje alleen nog te redden was als er weer een autoritair gezag kwam. Con Franco vivíamos mejor (Onder Franco hadden we het beter), zo meenden zij. Het werd een bekende slogan waarop de linkse schrijver Manuel Vázquez Montalbán een variant muntte: Contra Franco vivíamos mejor (Te gen Franco hadden we het beter). Daarmee doelt hij ironisch op de kwalijke romantisering van ‘oud links’ van de periode waarin ze in de illegaliteit moesten opereren. Mede omdat Suárez zijn eigen gang ging en zich steeds meer in
107
een isolement manoeuvreerde en omdat Fernandez-Miranda tot verdriet van de koning de politieke arena verliet, kon Juan Carlos zich nog altijd niet terugtrekken in zijn ceremoniële rol van con stitutioneel vorst. Het meest flagrante bewijs hiervoor was de be ruchte couppoging op 23 februari 1981, toen kolonel Tejero het Spaanse parlement bezette en de tanks op diverse plaatsen in het land klaarstonden om de nieuwe democratie om zeep te helpen. Merkwaardig genoeg rechtvaardigden de militairen hun couppo ging met de bewering dat ze ‘in naam van de koning’ handelden. Dat dit een groot misverstand was, maakte Juan Carlos al snel duidelijk. Dankzij zijn doortastende optreden, waarbij hij zijn militaire ervaringen en zijn gezag als opperbevelhebber op superi eure wijze te gelde maakte, gaven de opstandige militairen zich ten slotte over na een nacht waarin Spanje de adem inhield, bang dat de klok weer teruggedraaid zou worden. In de mooie roman Een onverwachte wending (2002) roept Elvira Lindo deze traumatische gebeurtenis in herinnering in het verhaal van een jonge vrouw die voor een radiozender werkt die vroeger in handen van de franquistische Movimiento was. Haar vriendje Jorge is actief in de Communistische Partij, die inmid dels was gelegaliseerd maar die met de coup weer in de gevarenzo ne terecht was gekomen: Op 23 februari 1981 stonden ze op het punt het programma te beginnen toen ze hoorden dat Tejero het parlementsgebouw was binnengedrongen. Ze werden gebeld met de mededeling dat de uitzending werd uitgesteld, dat ze naar huis moesten gaan. Auserón begon zijn papieren bij elkaar te zoeken met handen die nog meer trilden dan gewoonlijk en angstig waren ze samen naar de lift gelopen, met de bedoeling om naar huis te gaan. Vanuit dat oude onding zonder deuren zagen ze de glimlach van een oude franquistische collega, die naar hen wuifde. ‘Ga naar huis,’ zei de oude man, ‘iedereen moet naar huis.’ Maar op de Paseo del Prado was Eulalia Jorge tegenge komen, hij zei dat hij beslist naar de Partij moest: ‘Misschien heeft niemand eraan gedacht dat de archieven verstopt moeten
108
worden, daar staan de namen en de adressen van iedereen in/ zei hij, ‘ga je mee?’ (vert.: Harriët Peteri) Met de verijdelde coup was het gevaar echter nog niet geweken. In de daaropvolgende jaren werden er opnieuw couppogingen beraamd. Die namen steeds extremere vormen aan, omdat de harde kern tot de overtuiging was gekomen dat terugkeer naar het franquistische model alleen maar mogelijk was als de koning zou worden vermoord. Dit kon niet verhinderen dat er naar aanleiding van de coup van 1981 een definitieve omslag plaatsvond. De desencanto onder de bevolking maakte plaats voor democratische strijdbaarheid ter wijl het algemene vertrouwen in de Spaanse koning verder toenam in een in sneltreinvaart geliberaliseerde samenleving die inmiddels over een goede, kritische schrijvende pers beschikte. De overwin ning van de psoe (Partido Socialista Obrero Español oftewel Spaanse Socialistische Arbeiderspartij) onder leiding ’van de cha rismatische Felipe González bij de verkiezingen van 1982 was een belangrijk symbolisch moment. Dat Spanje nu een linkse regering had zonder dat het land in chaos verviel - zoals in de jaren dertig tijdens de Tweede Republiek was gebeurd - bewees dat het land nu een stabiele democratie was. Vandaar dat 1982 in het algemeen wordt gezien als het jaar waarin de Transición was voltooid (al vin den sommigen dat 1978 - het jaar van de nieuwe Grondwet - het einde van de Transición markeert en menen anderen dat dit einde in 1986 werd bereikt, toen Spanje lid werd van de Europese Unie (toen nog Europese Gemeenschap geheten)). Maar ook in prakti sche zin betekende de verkiezingsoverwinning van de socialisten een grote stap voorwaarts. De problemen die de u c d had laten lig gen - waaronder de reorganisatie van het leger, de industrie en de landbouw - werden nu voortvarend aangepakt. Nu de Transición was voltooid hoefde de koning steeds min der vaak op te treden als brandweerman en had hij eindelijk een beetje tijd voor zichzelf. Als liefhebber van gevaarlijke sporten en charmant damesgezelschap bleef hij evenwel de voorpagina’s ha len. Daar maakte hij in de jaren negentig opnieuw zijn opwach-
109
ting maar nu vanwege vileine geruchten over betrokkenheid bij de grootschalige financiële schandalen waardoor Spanje in die ja ren werd opgeschrikt en die een tweede periode van desencanto zouden inluiden. Deze verdachtmakingen brachten Juan Carlos echter nauwelijks in diskrediet. Het is in hoge mate aan zijn door tastende en daadkrachtige optreden te danken dat Spanje op vreedzame wijze kon veranderen van een taaie dictatuur in een stabiele, moderne democratie. Daarmee heeft hij niet alleen zijn eigen imagoprobleem de wereld uit geholpen maar ook dat van het Spaanse koningshuis. DE WEG NAAR DE TRANSICIÓN
De Transición kwam niet uit de lucht vallen maar werd voorafge gaan door een reeks van veranderingen tijdens de Francoperiode die het land dichter bij de democratie bracht. Om te beginnen werd het internationale isolement van Spanje na de Tweede We reldoorlog langzaam maar zeker doorbroken. Spanje mocht geen lid worden van de Verenigde Naties toen deze organisatie in 1945 werd opgericht. In 1946 nam de VN een resolutie aan waarin het Spaanse regime werd veroordeeld en trokken de meeste landen op advies van deze organisatie hun ambassadeurs terug uit Span je. Franco probeerde van de nood een deugd te maken door te verkondigen dat Spanje het slachtoffer was van een internationale samenzwering en probeerde daarmee zijn autarkische politiek te rechtvaardigen. Dit beleid had echter niet het gewenste effect. Terwijl de rest van Europa na de oorlog voortvarend werkte aan de wederopbouw, bleef het geïsoleerde Spanje kampen met grote armoede, woningnood en werkeloosheid. Op de eerste pagina’s van zijn roman Blijspel in Barcelona (1996) brengt Eduardo Men doza deze moeilijke periode in herinnering: Hoe de autoriteiten zich ook inspanden om een oplossing te vinden voor de ernstige problemen met betrekking tot de be voorrading van de stad, brood, bonen, linzen, erwten, vlees, sui ker en olie bleven schaarse producten op de tafel van de armen,
110
en doordat het gebrek aan materiaal de bouw van nieuwe wo ningen in de weg stond, moesten de immigranten hun toe vlucht zoeken in krotten, opgetrokken uit in de zon gedroogde blokken klei en golfplaten, lukraak neergezet in wijken die ver stoken waren van voorzieningen, zonder scholen of ziekenhui zen, zonder water en licht, op braakliggende terreinen die onge schikt waren voor bewoning, stranden, droge rivierbeddingen of steile berghellingen, waar de hevige herfstbuien jaar na jaar overstromingen veroorzaakten waarbij vaak slachtoffers vielen te betreuren. Ook waren er de talloze ongelukkigen die geen werk hadden weten te vinden en zich daardoor niet eens een krot konden veroorloven - zij zwierven bedelend over straat en sliepen onder banken of in vrachtwagens die in de buitenwijken stonden geparkeerd, (vert.: Adri Boon en Mieke Westra) In deze roman is Barcelona alles behalve een stad der wonderen. De stad is zelfs nauwelijks als metropool te herkennen. Barcelona is hier een saaie, van het wereldgebeuren afgesloten stad die de le zer leert kennen aan de hand van de belevenissen van een oppor tunistische blijspelschrijver. In de jaren vijftig begon het tij te keren dankzij de Koude Oor log die was ontstaan tussen het communistische Oostblok onder leiding van de Sovjet-Unie en tussen het kapitalistische Westen onder leiding van de Verenigde Staten. Dit land had zijn oog la ten vallen op het strategisch gelegen Spanje en kwam in 1953 met het Francoregime tot een overeenkomst: in ruil voor economi sche hulp mocht de vs een aantal militaire bases installeren. Twee jaar later werd Spanje alsnog toegelaten tot de Verenigde Naties. Ook met andere landen werden de betrekkingen genormaliseerd, al mocht Spanje geen lid worden van de eeg (Europese Economi sche Gemeenschap), die in 1956 in het leven werd geroepen. In de jaren zestig kwam de Spaanse economie in een stroom versnelling terecht door toedoen van de technocraten van de ul traconservatieve katholieke lekenorganisatie Opus Dei (= Gods Werk), die in 1928 was opgericht door José María Escriva de Balaguer (die in 2002 tot veler verbazing heilig werd verklaard). Opus
III
Dei stond voor economische modernisering maar dan wel binnen de oude, conservatief-katholieke normen en waarden. De leden van de organisatie - die nog altijd goed vertegenwoordigd is in het Spaanse zakenleven en hoger onderwijs —leiden een sober, bijna kloosterlijk leven maar nemen wel deel aan het maatschap pelijk leven en hebben de plicht daarbinnen uit te blinken. Ze zoeken la salvación en el trabajo cotidiano (verlossing in het dage lijks werk). De Opus Dei maakte korte metten met de protectionistische politiek van de fascistische falangisten en voerde een neokapitalistisch beleid in. Tijdens los anos deldesarrollo die toen volgden (de jaren van de ontwikkeling, 1961-1973) werd niet alleen de Spaanse economie een stuk moderner maar ook de Spanjaarden. Dankzij de industrialisering verstedelijkte Spanje in snel tempo terwijl dankzij de sterk toenemende welvaart Europa een stuk dichter bij de Spanjaarden kwam. Het toerisme werd booming business en bracht massa’s buitenlanders naar de Spaanse stranden. De Span jaarden zelf werden een stuk mobieler omdat zij zich in steeds groteren getale een auto konden veroorloven. Ook de televisie deed massaal haar intrede en verruimde de blik van de Spanjaar den. Franco moet deze ontwikkelingen met lede ogen hebben aan gezien maar was sluw genoeg om - uiteraard op zijn eigen voor waarden - te proberen de tering naar de nering te zetten door zijn imago bij te stellen. Hij liet zijn generaalsuniform steeds vaker in de kast liggen. Liever dan als militair liet hij zich nu in burgerkle ding filmen en fotograferen, omringd door zijn vrouw en klein kinderen. De camera’s waren ook welkom wanneer Franco, ge kleed in vrijetijdskleding, uit jagen of vissen ging. De boodschap was duidelijk: het autoritaire staatshoofd van Spanje afficheerde zichzelf niet langer als een strenge vader maar als een lieve opa die van zijn oude dag geniet. Ook droeg hij via de schoolboeken een andere visie op de Burgeroorlog uit. Daarin werd de oorlog aan vankelijk als een heldhaftige strijd van goed tegen kwaad beschre ven maar in de loop der jaren maakte de oorlogstaal plaats voor een vredesboodschap. De tragische aspecten van het conflict tus-
112
sen de twee Spanjes werden benadrukt, alsmede de noodzaak een dergelijk conflict in de toekomst te vermijden. Maar in feite wa ren dit cosmetische veranderingen, want Franco bleef de baas en hij was er nog altijd van overtuigd dat zijn autoritaire aanpak het beste voor Spanje was. Intussen groeide de kloof tussen Franco’s autoritaire regime en de moderne samenleving die Spanje aan het worden was. Niet alleen de regio’s (Baskenland; Catalonië), arbeiders, stu denten, schrijvers en kunstenaars maakten hun onvrede ken baar maar zelfs de kerk deed dat. In 1971 bood zij publiekelijk haar excuses aan voor de partijdigheid die zij tijdens de Burger oorlog had betoond. Dat betekende de doodsteek voor Franco’s theorie van la Cruzada (de Kruistocht) waarmee hij zijn onver zoenlijke en autoritaire politiek legitimeerde. Dit weerhield de dictator er niet van om te volharden in zijn harde lijn. Berucht is de dood van de jonge Catalaanse anarchist Salvador Puig Antich aan de garrote vil (worgpaal) in 1974, een zaak die onlangs weer in de belangstelling kwam naar aanleiding van de speelfilm Salvador (2006). En op 12 september 1975 - ruim een maand voor Franco’s dood dus - werden onder luid internationaal pro test twee leden van de e t a en drie extreemlinkse activisten gefu silleerd. Binnen het franquisme was intussen een strijd losgebroken tussen de aanhangers van de harde lijn (inmobilismo oftewel on verzettelijkheid) en de voorstanders van aperturismo (van apertura oftewel opening). Ook binnen de gelederen van de psoe en de PCE (Partido Comunista de España, Communistische Partij van Spanje) waren de meningen verdeeld. Aanvankelijk overheerste de harde lijn van de rupturistas (van ruptura, breuk), zodat een nieuw conflict tussen las dos Españas allesbehalve denkbeeldig was. Het gevaar bestond ook dat binnen het linkse kamp de oude wonden opengehaald zouden worden en de socialisten en com munisten weer tegenover elkaar zouden komen te staan. Dat er ditmaal geen bloedig conflict ontstond is niet alleen te danken aan de grote tact en doortastendheid van koning Juan Carlos en de door hem benoemde bemiddelaars. Belangrijk was
113
ook dat de Burgeroorlog nog vers in het geheugen lag en dat Spanje in 1974, toen er een einde kwam aan de dictaturen in Grie kenland en Portugal, het enige overgebleven totalitaire regime in Europa was. Bovendien had het franquisme in de loop der jaren een zeker krediet opgebouwd in de Spaanse samenleving vanwege het feit dat er zich onder Franco bijna veertig jaar lang geen grote conflicten hadden voorgedaan in het land. Maar van grote bete kenis voor het succes van de Transición waren ook de sterk toege nomen welvaart tijdens los anos del desarrollo en de grote sociale veranderingen (groeiende middenklasse, verstedelijking). Weinig Spanjaarden waren bereid om de rust en de nieuwe welvaart op het spel te zetten. Er was, met andere woorden, weinig sociaal draagvlak voor een politieke polarisering die uit zou kun nen lopen op een nieuwe burgeroorlog. Getuige hun pragmati sche opstelling moeten de onderhandelaars en de politieke leiders die een hoofdrol hebben gespeeld in het democratiseringsproces zich hier maar al te zeer bewust van zijn geweest. Met name de jon ge, charismatische socialistische voorman Felipe Gonzalez en de oude communistische leider Santiago Carrillo mogen hier niet on vermeld blijven. Zij waren bereid een substantieel deel van hun ei senpakket van tafel te halen zodat er op basis van compromissen een parlementaire democratie kon worden ingevoerd. Het verschil met de opstelling van de republikeinen in de jaren dertig is he melsbreed. Zowel bij links als bij rechts overheerste de overtuiging dat het nieuwe Spanje een land voor alle Spanjaarden moest zijn. Beide kampen waren bereid daar de nodige offers voor te brengen. Vele jaren later zou duidelijk worden dat de verregaande com promissen die de socialisten en communisten met de franquisten hadden gesloten tijdens de Transición ook een prijs hadden. Maar daar wilden de Spanjaarden toen niet bij stilstaan. Het was, zo vonden ze, hoog tijd voor een feestje. DE MOVIDA
De jaren zestig waren niet onopgemerkt voorbijgegaan aan Span je. Maar een echt feestje kon de opstand der jongeren niet worden
114
tijdens de dictatuur. In de clandestiniteit ontvlamde het politieke vuur misschien nog wel feller dan elders in Europa maar voor seks, drugs en rock-’n-roll was toen nog onvoldoende brandstof in Spanje. Niet Woodstock maar Marx gaf de toon aan onder progressieve jongeren. De verwachting was dat na Franco’s dood in 1975 het feest dan eindelijk kon beginnen. Dat viel in politieke zin echter nogal te gen, zoals eerder in dit hoofdstuk al is aangegeven. Ook in artis tieke zin was de oogst minder rijk dan gedacht. O f het nu de film, de literatuur of het toneel betrof: de lang verwachte meesterwer ken die nu in alle vrijheid gemaakt konden worden bleven uit. Wel kreeg Spanje in 1976 met E l Pais een dagblad dat zich kon meten met de beste Europese kwaliteitskranten en dat met zijn prachtige zondagse tijdschriftbijlage E l País Semanal zelfs toon aangevend zou worden. Maar minstens zo kenmerkend voor het gebruik dat de Spanjaarden van de verse persvrijheid maakten waren seks- en sensatietijdschriften als Interviú, die als padden stoelen uit de grond schoten. De hoofdpersoon van Eduardo Mendoza’s hilarische Transiciónportret Het geheim van de be hekste crypte (1979) komt ze onvermijdelijk tegen wanneer hij na vijf jaar uit het gesticht komt en een totaal veranderd Barcelona aantreft: Onderweg bladerde ik in een tijdschrift dat ik uit de kiosk op het station had meegesnaaid en dat, te oordelen naar de bloe derige omslag, over misdaad en geweld ging. Ik zocht naar een bericht over de dood van de Zweed, met alle bijzonderheden die de verslaggever hierover zou hebben weten te verzamelen, maar ik kon niets vinden. Wel veel foto’s van blote dames. ‘li sa is gek op de zon’ luidde de kop van een hoofdartikel, dat meer illustraties dan tekst bevatte. De marmeren dijen, albas ten borsten en stenen billen van Ilsa deden het goed op een wonderbaarlijk lege Costa Brava. Ik vermoedde dat de foto in de winter was genomen of op een strand van papier-maché. Volgens Ilsa waren alle Spanjaarden geilaards, (vert.: Francine Mendelaar en Harriët Peteri)
115
Tegenover Mendoza’s uitgelaten portret van het nieuwe Spanje staat de ontgoocheling in José Luis Garci’s Asignatura pendiente (Herexamen, 1977), een van de succesvolste films uit de periode van de Transición. Kennelijk herkenden veel Spanjaarden zich zelf in het verhaal van José en Elena die elkaar twintig jaar na hun onvervulde romance weer ontmoeten in de vrijheid van het nieu we Spanje. Tevergeefs proberen ze in te halen wat ze in de jaren vijftig hadden gemist of niet af konden maken: liefde, seks, poli tiek. .. Maar daarvoor is het te laat, zo luidt de ontnuchterende boodschap van de film. Een boodschap die overigens, geheel con form de tijdgeest, op lichtvoetige wijze voor het voetlicht werd gebracht. Maar rond 1980 leek het dan toch eindelijk zo ver te zijn: Spanje zou de schade inhalen en het bevrijdende jarenzestiggevoel volop beleven. Ditmaal waren de rollen omgedraaid. Het was nu seks, drugs en rock-’n-roll wat de klok sloeg, zoals te zien is in de eerste films van Pedro Almodóvar, die zijn carrière begon als boegbeeld van la Movida (= de beweging, de happening, de scene), zoals deze periode wordt genoemd. Het begon allemaal in Madrid, de stad die al jaren stond te po pelen om Barcelona af te troeven in hipheid. Met la Movida - ook wel la Movida madrileña genoemd - leek dat eindelijk te lukken. Madrid was het helemaal. De stad had de hipste muziek (Alaska, Mecano, Radio Futura), de hipste wijk (Malasaña), de hipste clubs (Rock-Ola, La Vía Láctea), de hipste tijdschriften (.La Luna·, M adrid Me Mata), het hipste televisieprogramma (La bola de cristal)... En alsof dit allemaal nog niet genoeg was had Madrid ook nog eens de hipste burgemeester, de socialist Enrique Tierno Galván, bijgenaamd el viejo profesor (de oude professor) en bekend vanwege zijn steun aan het antifranquistische studen tenprotest in de jaren zestig, die hem in 1965 zijn baan aan de universiteit had gekost. Tierno Galván stal de harten van de Madrilenen met zijn bandos municipales, gemeentelijke verordeningen die overal in de stad werden opgehangen en die, zoals hij het zelf uitdrukte, debían ser como las minifaldas: cortos y que enseñaran mucho (als minirokjes moesten zijn: kort en veel laten zien). In
116
quasiarchaïsch Spaans riep Tierno Galvan in zijn bandos de Madrilenen op om goed op elkaar en op de stad te passen. Mede dankzij deze ludieke actie kreeg Tierno Galvan de bijnaam ‘de burgemeester van de Movida’. Bij de grootschalige terugblik op de Movida in 2007 werd el viejo profesor niet vergeten. Op de postzegel die ter gelegenheid van het vijfentwintigjarige jubileum werd uitgebracht prijkt een fragment uit een van zijn bandos te gen een knalroze achtergrond waarin ook el oso de M adrid (de beer van Madrid, symbool van de stad) te herkennen is. De Movida - die in Madrid tot halverwege de jaren tachtig duurde en in de rest van Spanje tot het eind van dat decennium was ‘een creatieve explosie’, aldus Nacho Cano van de popgroep Mecano. Maar waar bestond die creatieve explosie dan precies uit? Wie nu de balans opmaakt moet constateren dat deze hippe jaren niet veel substantieels hebben opgeleverd, met uitzondering van Pedro Almodóvar en Mecano, de enige twee artiesten uit de ze periode die over een lange adem bleken te beschikken en ook in het buitenland indruk wisten te maken. Maar zelfs wanneer je kwaliteit niet als uitgangspunt neemt is het moeilijk om precies uit te leggen waar de Movida in artistieke zin nu precies voor stond. Neem de popmuziek tijdens deze periode, die vaak wordt geassocieerd met de radicale tegencultuur van de punk. In de mu ziek en de videoclips van groepen als Dinarama & Alaska, Radio Futura en Mecano valt echter weinig punk te ontdekken. De mu ziek klinkt vlak of braaf zelfs, terwijl de uitstraling niet die van de tegendraadse lelijkheid van de punk is maar die van de glamrock met zijn zware make-up en exuberante outfits. Er lijkt geen spra ke te zijn van een authentieke innerlijke drang maar van een pose. De eerste films van Almodóvar maken dezelfde indruk. Ze zitten boordevol kinky seks en schoppen tegen de heilige huisjes van het franquisme aan (God, vaderland, familie), maar echt shockeren doen ze niet en echt grappig zijn ze ook niet. In feite was de hele Movida een tamelijk gemaakte bedoening. De fotoboeken waarin deze periode is vastgelegd laten één grote galerij van zwaar opgemaakte, opzichtig geklede mensen zien die proberen anders te zijn in plaats van anders te zijn. Als inhaal-
117
manoeuvre van de Europese jaren zestig overtuigt de Movida daarom niet helemaal. De politieke bezieling, zoals van de Parijse meirevolutie in 1968, schitterde door afwezigheid, terwijl er even min sprake was van een artistieke revolutie, zoals tijdens de Londense sixties wel het geval was. Maar als tijdsbeeld was de Movida wél authentiek: deze verkrampte poging tot extreme make-over was de uitdrukking van de hartstochtelijke wens van de nieuwe Spanjaarden om er helemaal bij te horen in Europa en de wereld. De Movida was wel degelijk hip maar om een heel andere reden dan Parijs in 1968 en Londen halverwege de jaren zestig. De Mo vida was hip omdat de Spanjaarden dat zo graag wilden. Als er iets was in deze periode dat bloeide dan was dat niet de po litieke bevlogenheid en ook niet de kunst maar het uitgaansleven. De Movida was vooral een hedonistische happening. Seks, drugs en drank. Feestvieren dus, véél feestvieren. Daarvan getuigen ook de eerste liedjes van Mecano, waarvan de lekker in het gehoor lig gende muziek sterk aan abba doet denken (waardoor de groep na tuurlijk al snel een commercieel etiket opgeplakt kreeg) maar waar van de teksten van een heel andere orde zijn. Vandaag kan ik mijn bed niet uitkomen, zo zingt Ana Torroja op hun eerste single ‘Hoy no me puedo levantar’, want het weekend heeft me gevloerd. De hele nacht niet geslapen maar gedronken, gerookt en aan een stuk door gelachen. Een kater van de champagne, bubbels die omhoog komen en daarna verdwijnen. En zo is er in elk liedje op de eerste elpee van de groep - simpelweg Mecano (1982) geheten - wel een typisch Movida-thema te vinden: verveling (‘Perdido en mi habitación’, Verdwaald in mijn kamer), opmaken (‘Maquillaje’, Makeup), versieren (‘Me colé en una fiesta, Ik sloop een feestje binnen). Leuke maar ook onschuldige liedjes die, net als de waarschuwing tegen harddrugs in ‘Barco a Venus’ (Boot naar Venus, de grote hit van hun tweede album), duidelijk maakte dat Mecano van een heel andere planeet kwam dan Lou Reed, Iggy Pop en de Sex Pistols. Moeten we daarom concluderen dat de Movida een lege huls was? Misschien wel voor een buitenstaander maar niet voor wie er toen bij was:
118
Het was 1984, we waren twintig, de wereld ging nog steeds vooruit, Madrid was de wereld en ik zat er middenin, bereid om het helemaal door te slikken zonder de moeite te doen eerst ieder hapje te kauwen. Tien jaar geleden had deze scène niet kunnen gebeuren. Tien jaar later zou het even onmogelijk zijn geweest. Maar het was 1984 en we waren twintig, Madrid was twintig jaar, Spanje was twintig jaar en alles was precies op zijn plaats, een duister verleden, een lichtend heden, en de pijl die in de juiste richting wees, naar dat waarvan wij toen geloof den dat het de toekomst zou zijn. Dat was ons risico, en ons voorrecht, (vert.: Jean Schalekamp) Dit citaat is afkomstig uit de roman Luchtkastelen (2004) van de Madrileense schrijfster Almudena Grandes. Naar aanleiding van een sterfgeval denkt vertelster Jose terug aan de euforische jaren toen alles leek te kunnen en te mogen. Haar liefdesleven was hele maal volgens Movida-recept: ze gaat een relatie aan met twee me destudenten van de kunstacademie. Binnen deze driehoeksver houding voelde ze zich helemaal in haar element als brug tussen de mooie, getalenteerde maar tobberige Marcos en de even joyeu ze als virtuoze Jaime. Maar deze onalledaagse relatie was geen lang leven beschoren omdat de liefde niet op dezelfde manier werd ge deeld en verdeeld. De symbolische betekenis van deze mislukking laat zich ge makkelijk raden: niet alleen deze relatie maar de tijdgeest waarin zij opbloeide was een luchtkasteel. Maar dan wel eentje waarop je niet met wrok terugkijkt maar met liefde. Voor zo lang het duur de was het mooi: als werkelijkheid én als herinnering. ECHTE EUROPEANEN
Terwijl hip Madrid feestvierde maakten de socialisten na de ver kiezingsoverwinning van 1982 flink werk van Spanjes modernise ring. Om te beginnen werd de economie grondig aangepakt. De verouderde, inefficiënte industrie onderging een ingrijpende her structurering, de landbouw werd gereorganiseerd, de peseta gede
119
valueerd en de belastingen verhoogd. Uiteraard was niet iedereen even opgetogen over deze maatregelen maar het werd al snel dui delijk dat ze hun vruchten afwierpen. Ook het buitenlandse be leid werd voortvarend aangepakt. Onder de socialisten werden er eindelijk diplomatieke betrekkingen aangeknoopt met Israël en kregen de relaties met Latijns-Amerika prioriteit. Spanje zag hier een taak voor zichzelf weggelegd. Vanwege de historische betrek kingen met het subcontinent was Spanje bij uitstek geschikt om een brug te slaan tussen Europa en Latijns-Amerika. Van doorslaggevende betekenis voor de consolidering van de democratie waren de grondige reorganisatie en professionalise ring van de strijdkrachten. Het voornaamste motief was natuur lijk dat ten koste van alles voorkomen moest worden dat er nieu we pogingen zouden worden ondernomen door de militairen om zich met de politiek te bemoeien. Maar belangrijk was ook dat het Spaanse leger uit zijn isolement werd gehaald en in interna tionaal verband ging meetellen en daarbinnen goed zou kunnen functioneren. De socialistische regering ging hierbij drastisch te werk. Zo werd het onevenredig grote aantal militairen met een hoge rang tot normale proporties teruggebracht, werden de be voegdheden van de militairen beperkt, het personeel verjongd en het materieel vernieuwd en gemoderniseerd. Om hun internatio nale pretenties waar te kunnen maken moesten de socialisten wel teruggekomen op een van hun verkiezingsbeloften van 1982. Ze hadden toen een punt gemaakt van de sjoemelige wijze waarop Spanje in 1981 door de u c d de n a vo binnen was geloodst. De so cialisten beloofden dat zij Spanje weer uit de n a v o zouden halen wanneer ze regeringsmacht zouden krijgen. Maar in 1986 organi seerden ze een referendum. Daarbij sprak een nipte meerderheid van de bevolking - 52,49 procent om precies te zijn - zich uit voor continuering van het lidmaatschap. Door hun verkiezingsbelofte niet na te komen lieten de socialisten wederom zien dat ze eerder pragmatisch dan principieel waren. Het hoogtepunt van de socialistische regeerperiode was zon der enige twijfel de toetreding van Spanje tot de Europese Ge meenschap op i januari 1986. Het lidmaatschap was niet alleen
120
van enorme economische betekenis voor Spanje maar ook in po litiek opzicht van grote waarde. De dreiging van een nieuwe dic tatuur was tot een minimum teruggebracht nu Spanje opgeno men was in de Europese Gemeenschap, omdat daar alleen maar democratieën lid van mogen zijn. Maar minstens zo belangrijk was de symbolische betekenis van de toetreding. Eindelijk was het zover: Spanje was nu officieel helemaal Europees. Het lid maatschap van de Europese Gemeenschap bezegelde een gevoel dat de Spanjaarden al jarenlang koesterden: het gevoel dat ze Eu ropeanen waren. Hoe belangrijk deze stap was werd enkele jaren geleden nog eens in E l Pats onderstreept door Javier Solana, oud-minister van de psoe, voormalig secretaris-generaal van de n a vo en thans werk zaam als secretaris-generaal van de Raad van de Europese Unie. De aanleiding was de omstreden uitbreiding van de Europese Unie die de gemoederen enkele jaren geleden bezighield. Enthou siast verklaarde Solana waarom hij voorstander was: De nieuwe leden zullen profiteren van de structurele hulp van de Europese Unie maar het lidmaatschap is veel meer dan al leen maar geld: de door mijn eigen land, Spanje, bereikte voor uitgang gedurende bijna twintig jaar lidmaatschap toont aan hoe het lidmaatschap positieve politieke, democratische, so ciale en economische veranderingen met zich mee kan bren gen. Er is voor mij geen enkele reden om te denken dat dit an ders zal zijn voor de tien nieuwe lidstaten. (ElPais 29-4-2004) De socialisten probeerden ook om de veranderde normen, waar den en praktijken in de samenleving te vertalen in wetgeving. Dat ging niet zonder slag of stoot in een land dat eeuwenlang was geïndoctrineerd door de katholieke kerk, wier orthodoxe opvat tingen tot in de verste uithoeken van het dagelijks leven waren doorgedrongen en tot de fundamenten van de dictatuur van Franco behoorden. De warme betrekkingen met Rome spraken al uit het felicitatietelegram dat paus Pius xn in april 1939 naar Franco stuurde vanwege diens overwinning op de republikeinen.
121
De generaties Spanjaarden die tijdens de dictatuur opgroeiden kregen vrijwel zonder uitzondering les van paters en nonnen, ter wijl de kerk wat de censuur betreft ook een stevige vinger in de pap had. Rond 1970 vond er een koerswijziging plaats in liberale richting - zie de spijtbetuiging in 1971 die eerder in dit hoofdstuk ter sprake kwam - maar die was van korte duur. Toen de liberale kerkelijk leider Vicente Enriquey Tarancón in 1982 met pensioen ging, keerde de kerk weer terug naar haar oude vaarwater en pro beerde ze op fanatieke wijze te redden wat er te redden viel. Ze maakte er geen geheim van dat ze tegen voorbehoedsmiddelen, echtscheiding en abortus was en dat bleef niet zonder gevolgen in de samenleving. In 1981 werd er een echtscheidingswet ingevoerd, maar het zou nog jaren duren voordat het echtscheidingspercentage in Spanje in de buurt zou komen van dat van de andere Eu ropese landen. De lange schaduw van de kerk was ook zichtbaar in de moeizame wijze waarop de abortuswet van 1985 tot stand kwam, die een stuk strenger was dan in andere West-Europese landen. Abortus was slechts in drie omstandigheden toegestaan: als de zwangerschap het gevolg was van verkrachting, als de zwan gerschap het leven van de moeder in gevaar bracht of als de foetus aangeboren afwijkingen vertoonde. 1992: TRIOMFJAAR VAN DE SOCIALISTEN? In 1992 wilde Spanje de hele wereld laten zien dat het land hele maal meetelde. Daarom werden er maar liefst vier grote feesten ge organiseerd. Om begrijpelijke redenen mocht Franco niet mee doen. Het was in 1992 weliswaar een eeuw geleden dat hij was geboren maar daar wilden de Spanjaarden liever niet aan herin nerd worden. Ze keken liever vooruit dan achterom. Voor de ge neraties die de dictatuur niet zelf hadden meegemaakt was Franco een vaag figuur uit een ver verleden die zo ongeveer tot de catego rie Karei v en Filips 11 behoorde. Om een andere historische gebeurtenis kon de Spaanse rege ring echter niet heen: het feit dat Columbus vijfhonderd jaar eer der voet aan wal had gezet in wat later Amerika zou gaan heten.
122
De herdenking paste mooi binnen het kader van de gereanimeer de betrekkingen met Latijns-Amerika maar onproblematisch was zij niet. De verovering van Amerika was immers een imperialisti sche actie geweest die miljoenen indianen het leven had gekost en die de onderdrukking en de vernietiging van hun culturen tot ge volg had gehad. Mede op verzoek van de Latijns-Amerikaanse broeders werd het taalgebruik daarom aangepast. De term ‘ont dekking’ zou politiek incorrect zijn vanwege het eurocentrische perspectief. Amerika en de bewoners daarvan bestonden immers ook al vóór de komst van Columbus en dat kwam in de gebruike lijke terminologie niet tot uitdrukking. ‘Ontmoeting’ zou daar om een beter woord zijn om de komst van de Spanjaarden in Amerika aan te duiden. Dankzij Columbus’ ontdekking van de Nieuwe Wereld werd Sevilla de belangrijkste havenstad van Spanje. Het was dus geen toeval dat de Wereldtentoonstelling van 1992 in de Andalusische hoofdstad werd georganiseerd. Dat de replica van Columbus’ schip in november 1991 zonk toen het te water werd gelaten was een slecht voorteken. Maar Expo ’92 werd desalniettemin een succes en bood een uitgelezen kans om het taaie clichébeeld van flamenco en stierenvechten onderuit te halen en om in plaats daarvan het moderne en internationale karakter van Spanje en, meer in het bijzonder, Andalusië en Sevilla voor het voetlicht te brengen. Goed voor het imago van Sevilla was ook dat het eerste AVE-traject (Alta Velocidad Española: Spaanse Hoge Snelheid) van Madrid naar Sevilla liep. Vanaf 1992 —toen de lijn onder veel publicitaire belangstelling werd geopend —duurde de reis tussen de twee steden dankzij de hogesnelheidstrein nog maar twee uur en vijftien minuten. Het derde feest vond plaats in Madrid, dat was uitverkoren tot Culturele Hoofdstad van Europa van 1992. Vanwege de oubollige aanpak van de conservatieve Partido Popular-burgemeester Alvarez del Manzano werd het geen onverdeeld succes. De toon werd gezet bij de opening, toen er pasodobles werden gedanst en zar zuelas (Spaanse operettes) en sainetes (kluchtige eenakters) wer den opgevoerd. Daar zat geen patriottische liefde voor de eigen
123
tradities achter maar een politieke agenda. Dat bleek uit de ma nier waarop Del Manzano uithaalde naar de Movida van de jaren tachtig, die hij als ‘een grote socialistische flop’ omschreef. Het werd hoog tijd, aldus de burgemeester van Madrid, voor een nieuwe Movida met traditionele Spaanse (volks)kunst. Gelukkig kwam er ook goed nieuws uit Madrid. Zo kreeg de stad er in 1992 met het Thyssen Bornemisza-museum (tegenover het Prado) een magnifieke kunstverzameling bij en werd het Reina Sofia-museum in dat jaar officieel geopend. Naar dit museum verhuisde in 1992 Picasso’s Guernica, dat in oktober 1981 - ruim een halfjaar na de coup van Tejero dus - in het Casa del Buen Retiro (een nevengebouw van het Prado) zijn eerste Spaanse on derkomen had gekregen nadat het schilderij volgens de wens van Picasso weer terug naar Spanje mocht omdat Franco dood was. Met de komst van het Reina Sofia en het Thyssen Bornemisza overschaduwde Madrid Barcelona nog meer als museumstad. Toch was 1992 niet het triomfjaar van Madrid maar van Barcelo na. De Catalaanse hoofdstad was erin geslaagd de Olympische Spelen binnen te halen en maakte daar serieus werk van. Maar de Spelen waren vooral een mooie aanleiding om de stad ingrijpend te verbouwen. De cijfers laten zien waar de prioriteiten lagen: niet meer dan 9 procent van het bouwbudget werd aan sportfacilitei ten uitgegeven. Met name rond de haven en langs de kust onder ging Barcelona een ware metamorfose. Oude loodsen werden omgebouwd tot luxe restaurants, er kwam een enorme boulevard, het Villa Olimpica werd uit de grond gestampt... De Generalitat maakte van de gelegenheid gebruik om de eigen identiteit van Barcelona en Catalonië voor het internationale voet licht te brengen en liet dure advertenties in buitenlandse kranten zetten waarin Barcelona werd omschreven als een stad ‘in Catalo nië, een land in Spanje met zijn eigen cultuur, taal en identiteit’. Kwaliteitskrant E l Pais benadrukte niet zozeer de Catalaanse als wel de Europese geest van de Olympische Spelen in Barcelona, die georganiseerd zouden zijn ‘met een Noord-Europese zakelijkheid, Duitse punctualiteit en Zwitserse precisie’ zonder dat dit ten koste was gegaan van het ‘overweldigende en hartstochtelijke enthou
124
siasme’ dat, aldus de kwaliteitskrant, de latinos van nature ken merkt. De boodschap was duidelijk: Barcelona was op en top Eu ropees. De stad verenigde het beste van alle Europese werelden. Het is een onbescheiden houding die de stad geen windeieren zou leggen: Barcelona werd na 1992 niet alleen dé toeristische trek pleister van Spanje maar geldt inmiddels als een van de hipste ste den ter wereld. Maar niet iedereen was blij met de voortvarende extreme makeover van Barcelona in 1992. Een van de stevigste mopperaars was schrijver Manuel Vázquez Montalbán, die het gevoel had dat hij de stad waaraan hij was verknocht kwijt was geraakt en dat Barce lona was beroofd van haar geschiedenis. In zijn roman Tango in Buenos Aires schrijft hij: Barcelona is opengebroken naar de zee en wordt doorkliefd door snelwegen, van de Barrio Chino is niets meer over, boven de stad vliegen vliegtuigjes met politiek correcte leuzen, die haar besproeien om haar te ontdoen van haar bacteriën, haar historische virussen, haar sociale strijd en het lompenproletariaat; de stad heeft geen liezen meer, haar liezen zijn verwijderd en ze is verworden tot een clean theater waar de klucht van de moderniteit kan worden opgevoerd, (vert.: Francine Mendelaar) DE GROTE KATER
De grote feesten van 1992 waren de kroon op tien jaar succesvol so cialistisch beleid. Het voornaamste doel was met glans bereikt: Spanje had, ondanks zijn nog altijd torenhoge werkeloosheid, een vooraanstaande plaats op de wereldkaart gekregen. De socialisten leken dus niet meer kapot te kunnen maar de werkelijkheid was anders: de neergang was toen al begonnen. De absolute meerder heid die de partij in de jaren tachtig in het parlement had pakte uit als een zegen voor de slagvaardigheid van de partij maar het ont breken van een substantiële oppositie bleek uiteindelijk een te gro te luxe te zijn voor veel socialistische politici. Begin jaren negentig
125
kwamen de eerste schandalen naar buiten en in de daaropvolgende jaren werden ze bijna dagelijks voorpaginanieuws. De steun en sympathie voor de psoe kwam hierdoor in een vrije val terecht. En ook - en dat was veel erger - het vertrouwen in de politiek. Dat de Spanjaarden destijds massaal op de socialisten hadden gestemd was niet alleen vanwege hun politieke ideeën maar ook omdat zij stonden voor een nieuwe, open, eerlijke, democratische politieke moraal. Achter de schermen bleken de socialisten - poli tiek symbool bij uitstek van het moderne Spanje - er echter prak tijken op na te houden die deden denken aan de politieke mores van het franquisme. Dat was een schok die de Spanjaarden nog altijd niet te boven zijn gekomen. De politieke euforie van de ja ren tachtig maakte plaats voor scepsis, wantrouwen, afkeer en on verschilligheid ten aanzien van de politiek. Wat was er aan de hand? Allereerst waren er de corruptieschan dalen. De bal begon te rollen toen de verdachte praktijken van Juan Guerra aan het licht kwamen, de broer van Alfonso Guerra, de man die de psoe samen met Felipe González groot had ge maakt. Hoewel Juan Guerra uiteindelijk werd vrijgesproken van de meeste beschuldigingen bleef hij in de ogen van de Spanjaarden schuldig omdat nooit duidelijk is geworden hoe hij zich in korte tijd had weten op te werken van een arme werkloze tot een puissant rijk man. Hij groeide uit tot een symbool van enchufe (kruiwagenpolitiek) en amiguismo (vriendjespolitiek). In 1991 kwam de psoe zelf onder vuur te liggen toen de rechtse krant E l Mundo ont hulde dat de socialisten hun partijkas op onwetmatige wijze had den gespekt met forse bedragen door middel van bedrijfjes die al leen op papier bestonden. Grote banken en bedrijven (waaronder de Banco Central) die lucratieve opdrachten hadden gekregen van de Staat hadden honderden miljoenen peseta’s betaald aan deze bedrijfjes voor adviesrapporten die veelal uit niet veel meer dan een verzameling krantenartikelen bestonden. Berucht is ook de zaak Roldán, een socialist die in 1986 hoofd van de Guardia Civil was geworden en in die hoedanigheid in een paar jaar tijd een for tuin van meer dan 3000 miljoen peseta bij elkaar wist te vergaren door overheidsgeld te verduisteren en smeergeld aan te nemen.
126
Toen dit aan het licht kwam, vluchtte Roldán het land uit, wat aanleiding was voor de minister van Binnenlandse Zaken om a f te treden. Grote politieke en maatschappelijke onrust werd ook veroorzaakt door el caso g a l oftewel de GAL-zaak, het schandaal rondom de vuile oorlog van Grupos Antiterroristas de Liberación (Antiterroristische Bevrijdingsgroepen), die met oogluikende toe stemming van enkele topfiguren van de psoe tussen 1983 en 1987 mensen uit de omgeving van de e t a hadden gemarteld en ver moord (zie ook hoofdstuk 1).
Het eigengereide optreden van Felipe González deed het ima go van de socialisten evenmin goed. Zijn minieme aanwezigheid in de Cortes was berucht en wekte de indruk dat de premier het niet zo nodig leek te vinden om het parlement te informeren over het regeringsbeleid en om daar serieus verantwoording voor af te leggen. Weinig chique en onnodig polariserend was ook Gonzá lez’ neiging om de grootste oppositiepartij - de centrumrechtse Partido Popular - om de haverklap te associëren met het franquisme. Het groeiende leger critici gaf hem een koekje van eigen deeg door González’ ondemocratische manier van doen (en die van de psoe in het algemeen) te karakteriseren als felipismo, een term waarvan niet alleen de klanken maar ook de betekenis aan franquismo deed denken. Op deze manier ontstond er een sfeer van onfatsoen en vuilbekkerij die groteske proporties zou krijgen tijdens de regeringsperiode van de Partido Popular. g e n e r a c ió n x
In 1994 - tien jaar na de Movida dus - verscheen de debuutroman van de jonge schrijver José Angel Mañas, Madrileense roulette. Kennelijk raakte het boek een gevoelige snaar want het ging niet alleen als warme broodjes over de toonbank maar deed ook veel stof opwaaien. Er zit nauwelijks verhaal in Madrileense roulette. Hetzelfde geldt voor de jonge Madrilenen die de roman bevol ken, want ook zij hebben geen ideeën, geen idealen, kortom: geen verhaal. Hun houding en levenspatroon zijn die van een no future-generatie maar dan wel van het verwende soort. De meesten
127
van hen wonen nog bij hun ouders en hoeven zich niet te bekom meren om hun huisvesting, hun eten, hun was en hun geld. Ze hebben daarom alle tijd om ’s ochtends in hun nest te blijven lig gen, ’s middags wat rond te hangen of naar films als American Psycho en Henry: Portra.it of'a Serial Killer te kijken en zich ’s avonds op te warmen voor de seks, drugs en rock-’n-roll van het Madrileense nachtleven. De meeste literaire critici zagen alleen maar platte literatuur in Madrileense roulette en deden de roman af als een oppervlakkig por tret van oppervlakkige jongeren. Veel jonge lezers leken zich daar entegen te herkennen in het consumptieve gedrag, het vreugdeloze hedonisme en uitzichtloze levenspatroon van Mañas’ personages. En waarschijnlijk ook in deze opmerkelijke passage, waarin de schrijver een rechtvaardiging aanvoert voor het weinig verheffende gedrag van de Madrileense jongeren: Daar hebben we de gebruikelijke preek weer. Pa begint te ver tellen hoeveel moeilijker zij het hebben gehad en hoe hard zij hebben moeten vechten om ons te kunnen geven wat we nu hebben. Democratie, vrijheid, enzovoort, enzovoort. De ge bruikelijke pseudoprogressieve jaren-zestigreutemeteut. Het zijn juist de ouderen die alles hebben: geld en macht. Voor ons is zelfs de rebellie niet meer weggelegd: daar hebben die ach terlijke hippies en marxisten zich al helemaal in uitgeleefd. Ik wil hem zeggen dat wij gewoon iets nodig hebben om voor of tegen te vechten. Maar ik heb geen zin om met hem in discus sie te gaan. (vert.: Doortje ter Horst) Seks, televisie, film, drank, drugs en rockmuziek: ook de eerste romans van Ray Loriga en Benjamín Prado zijn ervan vergeven. Naar aanleiding van hun werk werd er al snel van een nieuwe trend in de literatuur gesproken: Generación x, naar het voor beeld van de Amerikaans-Canadese Generation x (Douglas Coup land; Jay Mclnerney). Niet alle schrijvers die tot de Generación x werden gerekend herkenden zichzelf in deze term en waren er überhaupt weinig gelukkig mee om bij een bepaalde groep te
128
worden ingelijfd. Maar de eerste romans van Mañas, Loriga en Prado hebben in elk geval met elkaar gemeen dat ze een escapistische jongerencultuur laten zien waarin seks, televisie, film, drank, drugs en rockmuziek de toon aangeven. Kenmerkend voor deze schrijvers is ook hun gemeenschappelijke interesse in Kurt Cobain, de voorman van de grungegroep Nirvana die in 1994 zelf moord pleegde en die door de jonge Spaanse schrijvers als een soort martelaar werd gezien. Volgens Prado was Cobain ‘de laat ste Jezus Christus’ en Loriga beweerde het volgende in een inter view: ‘De zelfmoord van Cobain heeft een hele generatie verlost, heeft een stel mensen die werden beschuldigd van gebrek aan diepgang en van zwakke argumenten een certificaat van geloof waardigheid gegeven.’ EEN TWEEDE TRANSICIÓN
Met hun nihilistische en consumptieve levenshouding wezen de Generación x-jongeren het nieuwe Spanje af dat onder leiding van de socialisten was opgebouwd. Vanuit de politiek kwam een heel ander soort protest. In de aanloop naar de parlementsverkie zingen van 1996 verkondigde José María Aznar, de nieuwe leider van de Partido Popular, dat het tijd was voor una segunda Transi ción (een tweede Transición) onder leiding van de conservatie ven. Aznars oproep was niet aan dovemansoren besteed want de parlementsverkiezingen van 1996 maakten een einde aan het veer tienjarige regeringsmonopolie van de psoe. Met een miniem ver schil (30,3 procent van de stemmen, tegenover 29,2 procent voor de socialisten) won de Partido Popular de verkiezingen. Aznar kon aan het werk. Zoals zijn bijnaam el camarero (de ober) al aangeeft had de nieuwe premier (en voormalig belastingambtenaar) weinig cha risma. Toch zou Aznar vanaf 1996 hét gezicht van de Spaanse po litiek worden, net zoals González dat in de voorafgaande jaren was geweest. De socialistische periode had geleerd dat het groot ste deel van de Spaanse bevolking er gematigde politieke opvat-
129
tingen op nahield. Vandaar dat de pp zich aanvankelijk meer als een partij van het centrum presenteerde dan als een uitgesproken conservatieve partij. Een andere stimulans voor een gematigde koers was het feit dat de pp geen absolute meerderheid had en daarom gedwongen was om met andere partijen samen te wer ken. De belangrijkste hiervan was een partij waarmee de socialis ten in de vorige kabinetsperiode (1993-1996) ook al hadden sa mengewerkt: de CiU (Convergència i Unió, Convergentie en Eenheid), de centrumrechtse Catalaanse partij die onder leiding van Carlos Pujol al vanaf 1980 de baas was in de Catalaanse Gene ralität. De samenwerking met de pp was het zoveelste staaltje van Catalaans pragmatisme, want Pujol was alleen maar bereid om met de pp te regeren als daar flink wat toezeggingen tegenover stonden met betrekking tot de autonomie van Catalonië, met na me wat de financiën betrof. Daarnaast werd de regering van de pp ook gesteund door de Baskische pnv. De samenwerking van de pp met de pnv en CiU kon nauwe lijks een verstandshuwelijk worden genoemd. Een tegennatuur lijke relatie zou een betere omschrijving zijn met het oog op de uitgesproken nationalistische ideologie van de pp, die het regio nalisme eerder ziet als een aberratie dan als een historische werke lijkheid. Lang duurde de liefde tussen de pp en de twee regionalistische partijen dan ook niet. Aznars partij voerde een keihard beleid ten aanzien van de e t a en kon daarbij rekenen op brede maatschappelijke steun nadat e ta in 1997 het pp-raadslid Miguel Angel Blanco had ontvoerd en vermoord. Ook de Baskische na tionalistische politici moesten het ontgelden. De pp weigerde nog langer om via de dialoog te proberen een oplossing te zoeken voor de problemen in Baskenland. In plaats daarvan demoniseerde de pp alles wat naar Baskisch nationalisme riekte. De verhouding met de Catalanen bekoelde eveneens. Toen er eindjaren negentig nieuwe parlementsverkiezingen in het verschiet lagen waren Az nar en Pujol ‘not on speaking terms of any kind’, zoals John Hooper het formuleert in The New Spaniards. De pp kon het veel beter vinden met de kerk, die in Aznars partij een gewillig oor vond voor haar reactionaire opvattingen ten aan
130
zien van de moraal (voorbehoedsmiddelen, abortus, homohuwe lijk), voor haar ideeën over het godsdienstonderwijs en voor haar fi nanciële wensen. Kenmerkend voor de pp was ook de manier waar op de privatiseringen van grote staatsbedrijven (waaronder Telefónica en Iberia) werden uitgevoerd, een van de speerpunten van het neoliberale economische programma van de conservatieve regering. De privatiseringen waren op zichzelf geen slecht idee, want Spanje had (te) weinig internationale bedrijven vanwege het nationalistische (en aanvankelijk zelfs autarkische) economische beleid dat Franco had gevoerd. De veranderingen zouden, zo be loofde de regering, tot een efficiëntere bedrijfsvoering en betere concurrentiepositie leiden. Maar in plaats daarvan werden de zak ken gespekt van zakenmensen die aan de pp waren gelieerd, onder wie Juan Villalonga, al sinds de schoolbanken bevriend met Aznar en de peetvader van diens jongste zoon. Dat juist hij de nieuwe di recteur van Telefónica was kon daarom geen toeval zijn. Het schandaal werd voorpaginanieuws en bracht de regering in verle genheid. Ook het mediabeleid van de pp gaf aanleiding tot felle kritiek. Veel sterker dan de psoe toen deze partij het land regeerde had gedaan gebruikte de pp de Spaanse staatstelevisie (tv e oftewel Te levisión Española) om de eigen partij in het zonnetje te zetten en de oppositiepartij dood te zwijgen dan wel zwart te maken. Aan de noodzakelijke sanering bij t v e deed de pp echter niets, met als gevolg dat de schuld van het bedrijf in een paar jaar tijd verdrie voudigde tot astronomische proporties. Voeg hierbij het niet geringe aantal onbekwame politici in de gelederen van de pp en je zou zeggen dat Spanje met de pp van de regen in de drop kwam. Maar Aznars partij scoorde goed met haar neoliberale beleid en dat maakte haar populair. De overheidsuit gaven werden fors teruggebracht, de belastingen verlaagd en de prijzen geliberaliseerd. In Europees verband onderscheidde de pp zich door het huiswerk in verband met de invoering van de euro (waaronder beperking van de inflatie en van de staatsschuld) tegen alle verwachtingen in als een van de eersten in Europa af te heb ben. De Spaanse economie werd hierdoor een van de snelst groei
131
ende van Europa. De werkloosheid was weliswaar nog altijd ver boven het Europese gemiddelde maar deze was gedurende de eer ste kabinetsperiode van de pp beduidend afgenomen: van 23 pro cent in 1996 naar 15 procent in 2000. Deze daling was mede het ge volg van het sociale pact dat Aznars regering tot stand had weten te brengen. Dankzij de versoepelde ontslagregelingen waren werkge vers er nu minder huiverig voor om mensen in dienst te nemen. Dankzij dit breed gedragen pact bleef sociale onrust uit. De Spaanse kiezers wisten deze prestaties op economisch ge bied te waarderen, want bij de parlementsverkiezingen van 2000 verwierf de pp tamelijk onverwacht een absolute meerderheid. Dit betekende dat de partij geen steun meer hoefde te zoeken bij de Baskische en de Catalaanse nationalisten om te kunnen rege ren en dat was een luxepositie die de pp in het algemeen en Aznar in het bijzonder geen goed deed. Aznar veranderde van een politi cus die bereid was zijn oren open te houden en rekening te hou den met andere partijen in een arrogante of zelfs paranoïde nar eist. Hij trok zich niets aan van wat er zich buiten zijn denkraam afspeelde, zocht botweg de confrontatie en aarzelde niet om zijn fouten te bagatelliseren of ronduit te ontkennen, ook al moest hij daarvoor liegen dat het gedrukt stond. Ook verziekte hij het poli tieke klimaat door de oppositie te demoniseren en elke vorm van kritiek te Verklaren’ aan de hand van complottheorieën. Met de zogenaamde peterselierel maakte Aznar zich wereld wijd belachelijk. Het draaide allemaal om Perejil (letterlijk: peter selie), een minuscuul onbewoond eilandje op een paar honderd meter van de Marokkaanse kust. De soevereiniteit van dit stukje land dat alleen maar uit rots bestaat (en waar dus geen peterselie groeit) is een twistpunt tussen Spanje en Marokko. Toen Marok kaanse troepen in juli 2002 het eilandje bezetten stuurde Aznar soldaten naar het eilandje, die daar met veel vertoon de Spaanse vlag plantten. Deze overtrokken reactie wekte niet alleen de lach lust op maar verslechterde bovendien de relatie met Marokko. Van veel ernstiger aard waren de rellen rond de Prestige en de Yak-42. In november 2002 raakte de Griekse olietanker Prestige in de buurt van de Galicische kust in de problemen. Door een beoor
132
delingsfout en inadequaat optreden ontstond er een milieuramp die de grootste uit de Spaanse geschiedenis zou worden. Daarmee had de regering haar lesje kennelijk nog niet geleerd, want ook bij de afwikkeling van de milieuramp maakte zij de ene na de andere grove fout. Schandalig was ook het gedraai bij het ongeluk van de Yakolev 42, het vliegtuig dat eind mei 2003 Spaanse militairen vanuit Afghanistan naar Spanje moest brengen maar onderweg boven Turkije verongelukte. Daarbij vonden 62 militairen de dood. Twijfels over de staat waarin het militaire vliegtuig verkeer de en over de identificatie van de slachtoffers werden in de doof pot gestopt. Pas een paar jaar later, toen de pp niet meer in de rege ring zat, kwam het bedrog in zijn volle omvang aan het licht: het vliegtuig bleek inderdaad niet aan de veiligheidsvoorschriften te voldoen en het Spaanse medisch team had 22 lijken niet goed ge ïdentificeerd, met als gevolg dat even zovele families de verkeerde lichamen thuisbezorgd hadden gekregen. Veelzeggend voor de politieke en justitiële praktijk in Spanje is dat de pp deze schandalen stuk voor stuk overleefde. Dat leek aan vankelijk ook het geval te zijn voor haar ondemocratische opstel ling ten aanzien van de oorlog in Irak. In 2003 wilden de Verenig de Staten en Engeland Irak binnenvallen, omdat dictator Saddam Hoessein over massavernietigingswapens zou beschikken en daar om een gevaar was voor ‘de vrije wereld’, die zich na de terroristi sche aanslagen van 11 september 2001 met een schok realiseerde hoe serieus zij werd bedreigd door het islamistische terrorisme. De Verenigde Naties steunden deze plannen niet, omdat een door de ze organisatie ingestelde onderzoekscommissie geen enkel bewijs had kunnen vinden voor de aanwezigheid van massavernietigings wapens in Irak. Amerika en Engeland deden daarom naarstige po gingen om op een andere manier partners te vinden voor hun plannen. Frankrijk en Duitsland weigerden resoluut omdat zij een inval in Irak niet gerechtvaardigd vonden. Maar zo niet Aznar, die als een schoothondje achter Bush en Blair aanliep, zich niets aan trekkend van het feit dat zo’n 90 procent van de Spanjaarden te gen deelname aan de oorlog in Irak was. Aanvankelijk zag het ernaar uit dat Aznar ook hiermee weg
133
zou komen. Een absolute meerderheid zat er misschien niet meer in bij de parlementsverkiezingen in 2004, maar alle opiniepeilin gen wezen erop dat de pp de grootste partij zou blijven. De econo mische groei bleef met gemiddeld 3,2 procent per jaar boven het Europese gemiddelde terwijl de werkloosheid in de tweede kabi netsperiode opnieuw was afgenomen, al was de daling veel min der spectaculair dan tijdens de eerste periode (van 13 procent naar 11 procent). En er was niet alleen maar goed nieuws te melden op economisch gebied: zo’n 20 procent van de bevolking leefde op of onder de armoedegrens terwijl de pp in 2002 voor het eerst te ma ken kreeg met een algemene staking. Niemand had kunnen voorspellen dat het allemaal heel anders zou lopen. II M
Op 11 maart 2004 —drie dagen voor de parlementsverkiezingen werd Madrid rond tien over halfacht ’s ochtends opgeschrikt door tien bomontploffingen op vier forensentreinen die op weg waren naar de stad. 191 mensen vonden hierbij de dood en er vielen zo’n 1500 gewonden. Het was de grootste aanslag die sinds de Burger oorlog had plaatsgevonden in Spanje. De regering beschuldigde e ta van de terroristische aanslagen en probeerde uit alle macht dit standpunt door de strot van het Spaanse volk te duwen, ook al was al snel duidelijk dat het karak ter van de aanslagen en het gebruikte materiaal niet in de richting van de e t a wezen en ook al had de Baskische organisatie nog nooit een aanslag gepleegd van een dergelijke omvang. In het bui tenland en ook in Spanje zelf dacht men daarom al snel in een an dere richting, getuige bijvoorbeeld het redactionele commentaar dat E l Pais een dag na de aanslag publiceerde: Dit land heeft zojuist een vorm van terrorisme meegemaakt waarvan de dimensies en wreedheid hier tot nu toe onbekend waren. De mogelijkheid dat dit het werk van Al Qaida is en dat er een verband bestaat met de rol die de regering-Aznar heeft ge
134
speeld in de oorlog in Irak is een nieuw, zeer verontrustend ele ment. De publieke opinie in Spanje was totaal niet voorbereid op de terroristische hel waarin Madrid gisteren veranderde. Nooit had het land een terroristische actie meegemaakt van het soort dat fundamentalistische groepen plegen die het MiddenOosten en andere gebieden van de wereld in bloed dompelen. De aanslagen van gisteren lijken meer op die van afgelopen au gustus in de moskee van Najaf in Irak met 123 doden; op die van Bali in oktober 2002 met 187 doden of zelfs op de verschrikkelij ke aanslagen van 11 september in New York en Washington dan op de aanslag op de Hipercorsupermarkt in 1987, met 21 doden de ergste en wreedste aanslag van de eta. Het was meer dan waarschijnlijk dat de aanslagen het werk waren van Al Qaida, de islamistische paramilitaire organisatie die op 11 september 2001 - precies tweeënhalf jaar voor de aanslag in Madrid dus —terroristische aanvallen op het World Trade Center in New York en het Pentagon in Washington uitvoerde die aan bijna drieduizend mensen het leven kostten en de aanleiding zou den vormen tot de ‘War on Terrorism’ onder leiding van presi dent Bush. Onderdeel hiervan was onder meer de inval in Afgha nistan (2001), waar het Talibanregime werd afgezet, en in Irak (2003), waar Saddam Hoessein het veld moest ruimen. De pp bleef tegen beter weten in volhouden dat de e t a verant woordelijk was voor 1 1 m {el once de marzo, oftewel 11 maart), zo als de aanslagen in Madrid kortweg worden aangeduid in het Spaans. Op deze manier probeerde de partij de angst en afschuw voor de Baskische terroristische organisatie onder de Spanjaarden te vergroten en goede sier te maken met haar harde beleid ten aanzien van de Baskische terreurorganisatie. Toegeven dat Al Qaida achter de aanslagen zat zou de pp daarentegen stemmen gaan kosten vanwege het Irakbeleid dat zij tegen de uitdrukkelij ke wil van de overgrote meerderheid van het Spaanse volk had ge voerd. Al Qaida leek Spanje te hebben willen straffen door dit land uit te kiezen voor haar eerste grote slag in Europa. Twee dagen na de aanslagen —een dag voor de verkiezingen
135
dus - trokken de Spanjaarden massaal de straat op, niet alleen om de doden te herdenken en hun angst en verdriet te verwerken maar ook om uiting te geven aan hun grote verbijstering en woe de over de flagrante leugens van de pp. Ze zouden de partij duur komen te staan. Tegen alle voorspellingen in kreeg de psoe on der leiding van José Luis Rodriguez Zapatero meer stemmen dan de conservatieven: 42,6 procent tegenover 37,6 procent voor de pp. Dit laatste percentage was in overeenstemming met de voor spellingen. Het was dus niet zo dat pp-stemmers waren ‘overge lopen’ naar de psoe. De forse stemmenwinst voor de socialisten was te danken aan de mensen die oorspronkelijk niet van plan waren om te gaan stemmen maar dat uit verontwaardiging als nog deden en aan de nieuwe stemgerechtigden die om dezelfde reden voor de psoe kozen. BAMBI
Na acht jaar kregen de socialisten in 2004 weer regeringsmacht maar dat stemde niet iedereen gerust. De psoe had de verkiezin gen immers gewonnen dankzij proteststemmen. Bovendien zat de psoe, nadat Felipe Gonzalez zich in 1997 eindelijk had terug getrokken als leider van de socialisten, nog altijd met de brokken van de corruptieschandalen. Daar komt nog bij dat de partij er sindsdien niet in was geslaagd om een adequate opvolger te vin den voor de man die ruim twintig jaar lang het gezicht van het Spaanse socialisme was geweest. Ook van de jonge, relatief onbe kende Rodriguez Zapatero had men aanvankelijk geen hoge ver wachtingen. Nadat hij in 2000 tegen de verwachtingen in tot lei der van de psoe was gekozen kreeg hij vanwege zijn grote, lichtblauwe ogen en zijn spitse wenkbrauwen al snel de bijnaam Bambi. Zijn brave imago - hij drinkt zelden alcohol, is een zeer matige eter en gaat altijd vroeg weg op feestjes —leverde hem ook nog een andere populaire bijnaam op: Sosoman, de tegenpool van Superman (soso = saai). Na de verkiezingsoverwinning liet Zapatero zich, in tegenstel ling tot de socialisten van de oude stempel, niet leiden door ‘de wil
136
van het volk’ of door een welomschreven politiek project maar be toonde hij zich vooral een pragmaticus die weet wat hij wil. Zapa tero stak meteen de handen uit de mouwen. Na een maand was er al een nieuw kabinet geformeerd en maakte de nieuwe premier meteen werk van zijn verkiezingsbelofte om de Spaanse troepen uit Irak terug te trekken. Een van de speerpunten van zijn beleid was de vrouwenemancipatie. ‘Ik ben een radicale feminist,’ zo leg de hij in 2007 uit aan The New York Times. ‘Wat ik om me heen zie is dat van elke vier politici er drie echt goed zijn als het vrouwen zijn en slechts anderhalf of twee als het mannen zijn. Vrouwen zijn beter in staat om dingen te delen dan mannen.’ Dat dit geen holle frasen waren had hij toen al ruimschoots bewezen. Zo gaf hij zelf het voorbeeld met het kabinet dat na de verkiezingen van 2004 werd samengesteld, waarin evenveel vrouwen als mannen zitting hadden. De wijziging van de wet waarin de troonopvolging wordt geregeld had eveneens een voorbeeldfunctie: voortaan zouden niet alleen mannelijke maar ook vrouwelijke leden van de koninklijke familie de Spaanse troon kunnen bestijgen. Zapatero wilde ook de abortuswet verruimen en de echtscheidingswet moderniseren, en hij doorbrak de coulante houding ten aanzien van huiselijk geweld die gemeengoed was in de politiek en de rechtspraak. Spanje wordt meerdere malen per week opgeschrikt door nieuws over pa thologisch jaloerse (ex-)partners die hun (ex-)vrouw kapot snij den, in brand steken of op andere extreem gewelddadige wijze om het leven brengen of verminken. Het zijn de ergste excessen van een dolgedraaide machocultuur waarvoor de conservatieve politici liever de ogen sluiten en waartegen openbare aanklagers en rech ters niet altijd even daadkrachtig optraden, om het zachtjes uit te drukken. Zo wond schrijver Antonio Muñoz Molina zich een paar jaar geleden in een van zijn columns op over de veroordeling van een vrouw vanwege het feit dat ze een ander slot op haar voor deur had laten zetten om haar agressieve ex-man buiten de deur te houden. Nog veel flagran ter is het geval van een openbare aankla ger die slechts zes jaar en één dag gevangenisstraf had geëist tegen een man die zijn vrouw had gedwongen ammoniak te drinken al vorens haar een kogel door het hoofd te schieten, daarna met een
137
schep de twee handen van haar dode lichaam had geamputeerd, vervolgens de rest van haar hele lichaam had verminkt en het lijk ten slotte in een glasbak had gegooid. Zapatero’s emancipatiebeleid beperkte zich niet tot de vrou wen. Zo kregen transseksuelen nu de mogelijkheid om zelf te be palen of zij officieel als man of als vrouw geregistreerd wilden staan. Veel publiciteit kreeg de invoering van het homohuwelijk in 2006, die aanleiding vormde voor de bisschop van Ciudad Re al om Zapatero te vergelijken met Caligula, de Romeinse keizer die berucht is vanwege zijn seksuele uitspattingen, wreedheden en waanzin (zo benoemde hij een van zijn paarden tot priester en consul en gaf hij het beest een eigen woning). Pikant was de rel die het homohuwelijk binnen de pp veroorzaakte. De pp was de enige partij die zich tegen de invoering hiervan had uitgesproken maar dit belette Alberto Ruiz-Gallardón, de huidige burgemees ter van Madrid en vooraanstaand lid van de pp, er niet van om ho mohuwelijken te voltrekken toen dat legaal was geworden. Het leverde hem niet alleen veel publiciteit op maar ook flink wat kri tiek vanuit de eigen pp-gelederen. Typerend voor de progressieve signatuur van Zapatero’s beleid is ook dat hij de dialoog zocht met de regio’s en in oktober 2004 geschiedenis schreef door in Madrid een bijeenkomst van de ministers-presidenten van alle autonomías te organiseren. Ook pro beerde Zapatero de invloed van de kerk terug te dringen, onder meer door het godsdienstonderwijs op de openbare scholen niet langer verplicht te stellen. Ronduit revolutionair was het generaal pardon voor honderdduizenden illegalen dat hij in 2005 afkondig de (zie hoofdstuk 1). Het buitenlandse beleid ging Zapatero aanvankelijk minder goed af. Hij herstelde de betrekkingen met Marokko weliswaar maar de terugtrekking van de Spaanse troepen uit Irak was niet bevorderlijk voor de verhouding met de Verenigde Staten. Zapa tero’s gebrekkige talenkennis - hij beheerst geen enkele vreemde taal op acceptabel niveau - speelde hem eveneens parten in zijn betrekkingen met het buitenland. Maar ook in het binnenland legde de socialistische leider een zekere wereldvreemdheid aan de
138
dag. Toen hem op de televisie werd gevraagd wat een kopje koffie tegenwoordig kost, gaf hij een antwoord dat er ver naast zat. Van weinig werkelijkheidszin getuigde ook zijn optimisme over het vredesoverleg met de e t a en de oplossing van het terrorismeprobleem. Na de aanslag in Madrid had de e ta geen aanslag meer ge pleegd en in maart 2006 kondigde de terreurorganisatie officieel voor onbepaalde tijd een staakt-het-vuren aan. Dat stemde veel Spanjaarden hoopvol. Zapatero speelde daarop in door te ver kondigen dat er geheim vredesoverleg was tussen de regering en de e ta en te suggereren dat er dusdanige vorderingen werden ge maakt dat het einde van het Baskische terrorisme in zicht was. Eind december 2006 viel het vertrouwen in Zapatero’s ETA-beleid echter als een kaartenhuis in elkaar toen de e t a zonder dit aan te kondigen de wapenstilstand verbrak en een aanslag pleegde op een parkeergarage op Barajas, het vliegveld van Madrid, die aan twee mensen het leven kostte. Deze ontwikkelingen waren koren op de molen van de pp, die er in de oppositiebanken een gewoonte van had gemaakt om per definitie tegen elk standpunt en voorstel van de psoe te zijn, on geacht de concrete inhoud ervan. Van discussies waarbij concre te argumenten de hoofdrol speelden was steeds minder sprake, van verdachtmakingen en beledigingen des temeer. De demoniseringstactiek van de pp gaat zelfs zo ver dat zij de psoe verdacht heeft gemaakt van 11 m. Om de verkiezingen te winnen zouden de socialisten de aanslagen in samenwerking met de e t a en radi cale islamisten hebben beraamd. Deze beschuldiging is op zich zelf al te gek voor woorden maar nog veel erger is dat een krant als ElM undo en niet weinig Spanjaarden haar serieus nemen. Hoewel ook de psoe niet vrijuit gaat in dit opzicht, is het voor al de pp die verantwoordelijk moet worden gesteld voor de verde re verzieking van het politieke klimaat in Spanje. Met haar ma nier van doen legt ze een minachting voor de democratische mores aan de dag die sterk doet denken aan die van de franquisten. Ook de schaamteloze leugens en de nationaal-katholieke re toriek uit de Francotijd lijken weer uit de mottenballen te zijn ge haald. Zo vertelde Aznar, die zich achter de schermen nog altijd
139
' prominent laat gelden binnen zijn partij, aan studenten van de universiteit van Georgetown dat Al Qaida de aanslagen in Ma drid niet vanwege zijn Irakbeleid had gepleegd maar uit wraak omdat Spanje had geweigerd ‘het zoveelste stukje van de islamwereld te zijn’ en om ‘zijn identiteit te verliezen’ na aan het begin van de achtste eeuw te zijn ‘veroverd door de moren’. Een ridi cuul staaltje van atavistisch denken. Het gevoel dat de klok werd teruggezet speelde ook op toen de pp zich begin 2007 als enige partij achter de chef van de landmacht schaarde, generaal José Mena Aguado, nadat deze tijdens zijn nieuwjaarstoespraak had gezegd dat het leger het recht had in te grijpen wanneer de politiek het af liet weten. Aanleiding voor zijn uitspraak waren de eisen van de Catalanen om hun eigen belastin gen te mogen heffen en om zich een eigen natie te mogen noemen waarin het Catalaans de officiële taal zou zijn. Volgens de generaal gingen de Catalanen daarmee de grenzen van de grondwet te bui ten, waarin de territoriale integriteit van Spanje is vastgelegd. De Catalanen speelden ook een hoofdrol in een andere bizarre rel. Na de Burgeroorlog had Franco vijfhonderd dozen archief materiaal uit Catalonië over laten brengen naar Salamanca. De regering had bepaald dat deze zogenaamde archivos de Salamanca (archieven van Salamanca) terug naar Catalonië mochten. De ppburgemeester van Salamanca was het hier niet mee eens en had de gemeentepolitie opdracht gegeven om te verhinderen dat de na tionale politie de archiefdozen weg zou halen om ze naar Catalo nië te brengen. De brandjes waren snel geblust: generaal Mena werd onder huisarrest gesteld en kort daarna met pensioen gestuurd en de ar chivos de Salamanca zijn terug in Catalonië. De democratie was dus niet in het geding. Maar het waren wel de zoveelste inciden ten die lieten zien dat het conflict tussen de twee Spanjes weer in alle hevigheid was opgelaaid. Het is niet het enige spook uit het oude Spanje dat door het nieuwe Spanje waart.
140
4
DE SPO KEN VAN HET V ERLED EN : PO LITIEK, SAM EN LEVING, L IT E R A T U U R , FILM
De Transición stond jarenlang te boek als een succesverhaal. Met uitzondering van het ETA-geweld was Spanje erin geslaagd om zonder bloedvergieten de dictatuur die het land bijna veertig jaar lang in zijn greep had gehouden om te smeden tot een moderne democratie met een bloeiende economie en een vooraanstaande positie in de Europese Unie. Bij de onderhandelingen over het nieuwe Spanje hadden de betrokken partijen ervan afgezien om een halszaak te maken van hun politieke principes en hadden ze zich bereid getoond om de dialoog met elkaar aan te gaan en naar consensus te zoeken. En die was er in elk geval in één opzicht: het was wat beide partijen betreft nunca mas (nooit meer). Om een nieuw conflict tussen de twee Spanjes te voorkomen voerde de politieke elite tijdens en ook na de Transición een beleid van desmemoria (‘ontherinnering’). De franquisten en de linkse partijen sloten een pacto del olvido (pact van het vergeten, ook wel pacto delsilencio genoemd, stiltepact). De strijdbijl moest worden begraven om te voorkomen dat de oude wonden zouden worden opengehaald. Onderdeel van dit pact was de afspraak dat de franquistische politici en militairen geen verantwoording hoefden af te leggen voor hun daden, laat staan dat ze ervoor gestraft zouden worden. De andere kant van de medaille was dat er geen eerherstel zou komen voor de slachtoffers van de Burgeroorlog en de dicta tuur. Er kwam in het democratische Spanje zelfs geen officiële her denkingsdag van de Burgeroorlog terwijl die er tijdens de dicta
141
tuur nota bene wél was geweest. Bijna veertig jaar lang werd elk jaar op 18 juli met veel bombarie het begin van de militaire op stand van 1936 herdacht die Spanje had gered van ‘het rode ge vaar’. De linkse partijen - de erfgenamen van de republikeinen moesten dus een hoge prijs betalen voor de brug die ze samen met de franquisten bouwden om de kloof tussen de twee Spanjes te dichten. De franquisten hoefden zich daarbij alleen maar ak koord te verklaren met de komst van een nieuw politiek systeem waarin ze hun loopbaan konden voortzetten. De socialisten en communisten daarentegen moesten niet alleen hun voormalige onderdrukkers naast zich dulden maar ook nog eens hun eigen (oorlogs)trauma’s verloochenen. ME HUELE ESPANA
Merkwaardig genoeg bleven de herinneringen aan de Francotijd in het openbare leven veelal ongemoeid. Standbeelden van Fran co bleven staan waar ze stonden, straten en pleinen die naar Fran co waren genoemd of anderszins naar personen en gebeurtenissen uit de Burgeroorlog verwezen veranderden niet van naam en het symbool van de Falange (juk en pijlen) bleef na de dood van Franco prominent en ongeschonden op honderden dorpsmuren prijken. Waarom waren deze tastbare resten van de bijna veertig jarige dictatuur niet tegelijk met het oude politieke systeem ver dwenen? Gedurende de eerste, onzekere jaren van de democratie moet de angst om de aanhangers van Franco —en met name de militairen - te provoceren een rol hebben gespeeld. Maar waarom werden deze pijnlijke souvenirs dan na 1981 —het jaar waarin ko lonel Tejero het Spaanse parlement bezette - niet alsnog verwij derd, toen het gevaar van een nieuw militair ingrijpen zo goed als geweken was? Dat dit niet is gebeurd komt niet alleen voor rekening van de politici. Ook de houding van de Spanjaarden zelf speelde een cru ciale rol. Het desmemoriabeleid was weliswaar het product van een politiek onderonsje maar kon rekenen op een groot maat-
142
schappelijk draagvlak. Spanje was de politieke chaos van de Twee de Republiek en de Burgeroorlog niet vergeten. Bovendien had Franco in de jaren zestig zijn propaganda-apparaat ingezet om de samenleving in te peperen dat er dankzij hem nu een ander Spanje was: een land dat werd gekenmerkt door politieke stabiliteit, so ciale rust, nationale eenheid, economische vooruitgang en een stij gende levensstandaard. Helemaal ongelijk had de dictator niet met zijn propagandapraatjes: de meeste Spanjaarden hadden nu meer te verliezen dan veertig jaar eerder. De desmemoriapolitiek sloot ook in een ander opzicht aan bij ontwikkelingen die zich met name in de tweede, meer ‘open’ fase van de Francoperiode voordeden. Dankzij de film, de televisie, het toerisme en de popmuziek kregen de generaties die tijdens de dictatuur waren geboren en getogen zicht op een alternatief voor de grijze, repressieve werkelijkheid waarin ze leefden. Ze ontwik kelden een singuliere vorm van vrijheid-in-onvrijheid, die erin bestond neer te kijken op de vaderlandse cultuur en, in het ver lengde hiervan, een grote belangstelling en waardering aan de dag te leggen voor alles wat van over de grens kwam. Het motto was nu niet meer Me duele España (Spanje doet me pijn) maar een va riatie op dit beroemde citaat van Unamuno: Me huele España (Spanje stinkt). Deze houding komt sterk naar voren in Ruiter in de storm (1991) van Antonio Muñoz Molina, waarin Manuel —een alter ego van de schrijver - zich herinnert hoe hij zich in de laatste ja ren van de Francoperiode als adolescent wilde ontworstelen aan zijn geboortegrond en droomde van een avontuurlijke toekomst buiten Spanje: Ik wilde naar believen van naam veranderen, van stad, van land en van taal, en wanneer ik in m’n eentje door de straten van Mágina liep of zwijgend met mijn vader in de tuin werkte, verzon ik onophoudelijk verledens en toekomsten voor me zelf, en ik was hele dagen en zelfs weken bezig met het gedetail leerd uitwerken van één specifiek bestaan, in Parijs bijvoor beeld, op mijn negentiende, waar ik een vriendinnetje uit het
143
noorden had en fruit loste op de markten en op een zolderka mertje absurdistische toneelstukken schreef; of in San Francis co, waar ik drumde bij een rockband en samenwoonde met Marina, die in Spanje een ongelukkig huwelijk achter de rug had en verscheurd door heimwee op een intercontinentale vlucht was gestapt en me zocht tussen de hippies in de stad en honger leed tot ze me gevonden had, en uiteindelijk zag ze me toevallig ergens, en ze herkende me bijna niet met mijn lange haar en mijn baard die leek op die van de drummer van Creedence... (vert.: Ester van Buuren) Javier Marías liet het niet bij dromen en vertrok eind jaren zestig naar Parijs, waar hij logeerde in het appartement van zijn oom Jesús Franco (ook wel bekend als Jess Frank), die een niet onver dienstelijke internationale reputatie had opgebouwd als regisseur van horror- en pornofilms, ’s Avonds hing de jonge Marías een gi taar om zijn nek en trok langs de terrasjes van de Champs Elysées om een paar centen te verdienen met zijn vertolkingen van Bob Dylan-liedjes. Marías was echter niet naar Parijs getrokken om daar de bohémien uit te hangen maar vanwege het enorme filmaanbod in de Lichtstad. Zo kwam het dat hij in anderhalve maand tijd vijfentachtig films zag uit de jaren dertig, veertig en vijftig die bijna allemaal in Amerika waren gemaakt. Op basis van deze kijk ervaringen schreef hij zijn debuutroman Los dominios del lobo (De domeinen van de wolf, 1971) die zich helemaal in de Verenigde Staten afspeelt en gaat over niets en niemand ontziende gangsters, fatale vrouwen en welgestelde families die zichzelf naar de ver dommenis helpen. Een ‘Amerikaanse’ roman, kortom, die alleen als Spaans te herkennen is vanwege de taal waarin hij is geschre ven. Met deze werkwijze nam Marías duidelijk stelling. Hij had een diepe afkeer van het repressieve klimaat en de verstikkende at mosfeer waarin Franco Spanje - zo dicht bij Europa, zo ver van de vrijheid —had opgesloten. Deze allergie betrof niet alleen het regime en de verlengstukken ervan maar al het Spaanse, dat door Marías en veel van zijn generatiegenoten - die geen ander Spanje
144
kenden dan het Spanje van Franco - werd vereenzelvigd met het franquisme. Een dergelijke ontwijking of verloochening van het recente ver leden zien we ook in de eerste romans van Eduardo Mendoza, die met Marías en Muñoz Molina tot de belangrijkste Spaanse schrij vers van na de dood van Franco behoort. Zijn debuut De zaak Savolta (1975) wordt beschouwd als de eerste belangrijke Spaanse ro man van de postfranquistische periode. De roman heeft deze reputatie vooral te danken aan het feit dat Mendoza het verhaal weer terugbracht in de Spaanse roman, die in de jaren daarvóór werd gedomineerd door een nogal geforceerde poging om in de pas te lopen met de taalexperimenten van de Spaans-Amerikaanse ¿oo?72-schrijvers (García Márquez, Vargas Llosa, Fuentes, Cortá zar) met als gevolg dat veel lezers hun interesse hadden verloren. Mendoza’s eersteling is echter ook nog om een andere reden repre sentatief voor de eerste literatuur van het nieuwe Spanje: de roman speelt zich niet af in de Franco tijd. Dat geldt ook voor de volgende vier romans die Mendoza schreef, waaronder De stad der wonderen (1986), zijn magistrale kroniek van Barcelona in de periode 18881929, toen de stad veranderde van een in zichzelf gekeerde ge meenschap in een moderne metropool. Deze roman over een ar me plattelandsjongen die naar Barcelona trekt en zich daar weet op te werken tot de rijkste man van Spanje is een feest van avon tuur, humor en fantasie. Dat geldt ook voor Het geheim van de be hekste crypte (1979) en Het labyrint van de olijven (1982), de twee detectiveromans die aan De stad der wonderenvoorafgingen. Daar in portretteert Mendoza op hilarische wijze de wilde jaren van de destape (‘blootlegging’) na de dood van Franco, toen het openbare leven in Spanje een spectaculaire inhaalmanoeuvre inzette en zich in razend tempo liberaliseerde. De pacto del silencio was dus veel méér dan een politieke af spraak. Het was een breed maatschappelijk en cultureel feno meen. De Spanjaarden hadden het veel te druk met hun toe komst om zich nog druk te maken over het verleden. Spanje was nu eindelijk vrij, eindelijk Europees, eindelijk modern. Aan het oude Spanje wilden ze liever niet herinnerd worden. Het eigen
145
verleden - en met name de Francoperiode - was iets waarvoor de nieuwe Spanjaarden zich schaamden. O f iets waar je lekker pube raal tegenaan kon trappen, zoals Pedro Almodóvar deed in zijn eerste films. KENTERING
De provocerende films van Almodóvar - waarover hieronder meer —hoorden bij de euforische vernieuwingsroes van de jaren tachtig. Met de schandalen rond de psoe die in de jaren negentig aan het licht kwamen ontnuchterde Spanje, zoals we in hoofd stuk drie hebben gezien. De socialisten - voortrekkers én sym bool van het nieuwe Spanje —hielden er praktijken op na die veel weg hadden van wat in de Francoperiode gebruikelijk was: cor ruptie, vriendjespolitiek, geheime gewelddadige operaties (de GAL-affaire), autoritair politiek optreden... Ook over de recht spraak —waarin geen schoon schip was gemaakt, zoals in het le ger - bleef het franquisme zijn schaduw werpen. De groeiende polarisering tussen de psoe en de pp bracht ook nog een andere pijnlijke parallel naar voren: het conflict tussen de twee Spanjes behoorde kennelijk nog altijd niet tot het verleden. In internationaal verband had de Spaanse Transición intus sen zijn voorbeeldfunctie verloren omdat andere landen hadden laten zien dat je niet per se het traumatische verleden hoefde weg te moffelen om het land een nieuwe, gezonde toekomst te geven. Als eerste land ter wereld, had Argentinië in 1984 een waarheidscommissie ingesteld, die onderzoek deed naar de desaparecidos, de duizenden mensen die spoorloos waren ver dwenen tijdens de vuile oorlog van de militaire dictatuur (19761983) die het gemunt had op iedereen die ervan werd verdacht een gevaar te zijn voor de nationale veiligheid. Nadien heeft men met wisselend succes geprobeerd om de hoofdverantwoor delijken van de ontvoeringen, martelingen en moorden te straf fen voor hun daden. In 1991 kreeg in Chili een Nationale Com missie voor Waarheid en Verzoening de opdracht de moorden en verdwijningen te documenteren die tijdens en na de coup
146
van generaal Pinochet in 1973 waren gepleegd. In Zuid-Afrika ging in 1995 de Waarheids- en Verzoeningscommissie aan het werk. Alleen wie de commissie de volle waarheid had verteld over de door hem of haar begane misdaden tegen de menselijk heid tijdens het apartheidsregime zou in aanmerking komen voor amnestie. In deze landen werden de misdaden die door of namens dicta toriale of racistische regimes waren gepleegd in kaart gebracht en openbaar gemaakt vanuit de gedachte dat een minimale voorwaar de voor de collectieve verwerking van een nationaal trauma is dat bekend is (en dat erkend wordt) wat er precies is gebeurd. Spanje was deze confrontatie uit de weg gegaan. Het is dan ook geen toe val dat de standaardwerken over delicate onderwerpen uit de re cente geschiedenis niet door Spanjaarden maar door buitenlan ders zijn geschreven, zoals de monumentale studie The Spanish Civil Warvan de Engelse historicus Hugh Thomas, de boeken van de Ierse hispanist Ian Gibson over de toedracht rond de moord op Federico Garcia Lorca en de vuistdikke biografie van Franco die de Engelse historicus Paul Preston in 1993 afleverde (simpelweg Franco getiteld). Confronterend voor de Spaanse desmemoriapolitiek was ook het optreden van de Spaanse onderzoeksrechter Baltasar Garzón, die geschiedenis schreef als de man die een internationaal arresta tiebevel uitvaardigde tegen Pinochet in verband met de marteling en moord op Spaanse burgers tijdens zijn dictatuur. Dat leidde in 1998 tot de geruchtmakende arrestatie van Pinochet in Engeland, waarna de ex-dictator ruim een jaar werd vastgehouden totdat de Britse rechters uiteindelijk besloten dat Pinochet te ziek was om aan Spanje te kunnen worden uitgeleverd. Met het kordate optre den van Garzón —die verder onder meer werk maakte van de hoofdpersonen van de vuile oorlog in Argentinië en die zich be moeide met de onrechtmatige detentie van de gevangenen in Guantanamo - kreeg het internationaal recht er een dimensie bij en wisten criminele politici zich voortaan op geen enkele plek op de wereld meer veilig. De vele publiciteit die het werk van Garzón kreeg maakte hem
147
populair onder de Spanjaarden en miste haar uitwerking niet op het Spaanse collectieve bewustzijn. Wat decennia lang binnens kamers moest blijven kreeg nu steeds meer aandacht in het open bare leven: het onverwerkte verleden van de Burgeroorlog, de Francoperiode en ook de Transición, die niet meer werd gezien als een volbloed succesverhaal maar als een periode waarop met gemengde gevoelens werd teruggeblikt omdat de collectieve trau ma’s toen niet waren verwerkt maar onder het tapijt waren ge veegd. Toch stak de politiek - de eerste verantwoordelijke voor de desmemoria na de dood van Franco - de hand niet in eigen boezem, getuige bijvoorbeeld de pluim die de voormalige socia listische leider Felipe González zichzelf gaf in een stuk voor E l Pais waarin hij terugkijkt op het beleid dat mede onder zijn ver antwoordelijkheid tot stand was gebracht tijdens de Transición: Wij besloten niet over het verleden te praten. Als ik het moest overdoen, vanuit het perspectief van deze 25 jaar na het ver dwijnen van de dictator, dan zou ik het weer zo doen. Met an dere woorden, het saldo van ons model van overgang lijkt mij in historisch perspectief bevredigend (...). {E l Pais 22-4-2001) FOSAS COMUNES
Het hoeft met het oog hierop niet te verbazen dat de pogingen die werden gedaan om de trauma’s van het recente verleden uit de privésfeer te halen en op de nationale agenda te zetten niet te dan ken waren aan de politiek maar aan particuliere initiatieven. Het bekendste voorbeeld is de Asociación para la Recuperación de la Memoria Historica of kortweg de arm h (Vereniging voor het Herstel van de Historische Herinnering, http://www.memoriahistorica.org), die eind 2000 werd opgericht door de journalist Emilio Silva. De aanleiding was Silva’s zoektocht naar het massa graf (fosa común) waar zijn grootvader door de falangisten was achtergelaten nadat zij hem in 1936 samen met twaalf andere re publikeinen hadden vermoord. Van dit soort massagraven liggen er in Spanje naar schatting nog zo’n achthonderd. Franco had na
148
de Burgeroorlog alleen de fosas comunes waarin nationalisten be graven lagen open laten maken zodat de lijken konden worden geïdentificeerd en ze een fatsoenlijke laatste rustplaats konden krijgen. De republikeinen werd deze laatste eer niet gegund. De dictator ging zo ver in zijn pogingen om de republikeinse sporen van de Burgeroorlog uit te wissen dat hij sommige republikeinse fosas liet opblazen en het terrein daarna als vuilnisbelt in gebruik liet nemen. Franco deed dus meer dan de republikeinse slacht offers vernederen: hij schrapte hen uit de geschiedenis. Dat deed hij ook met de meer dan honderd concentratiekampen waarin tussen 1936 en 1947 naar schatting zo’n vierhonderdduizend re publikeinen (en ook homoseksuelen en ‘gewone’ misdadigers) gevangen werden gehouden en dwangarbeid verrichtten: ze wer den stuk voor stuk vernietigd omdat ze als lieux de mémoire een smet op het blazoen van het franquisme zouden vormen. In de eerste jaren na de dood van Franco had de regering het initiatief genomen om deze graven te lokaliseren en uit te graven maar dat was na de couppoging van 1981 ineens afgelopen. Vol gens Emilio Silva is de Transición daarom nog altijd niet vol tooid. In het dagblad La Crónica de León deed Silva in oktober 2000 uitgebreid verslag van de zoektocht naar het graf van zijn grootvader. Met de titel van zijn tekst - M i abuelo también fue un desaparecido (Mijn grootvader was ook een desaparecidó) - zin speelde hij op het feit dat er niet alleen in het verre Chili en Ar gentinië maar ook in Spanje zelf desaparecidos waren. Aan het einde onderstreept hij nog eens dat het de hoogste tijd is dat dit wordt onderkend en dat er actie wordt ondernomen: Mijn geschiedenis is een klein deel van een grote geschiedenis. Er zijn veel massagraven vol naamloze mannen. (...) Er zijn veel mensen die het niet verdragen om terug te denken maar dat wil niet zeggen dat ze het niet meer weten. Daarom is ruchtbaarheid noodzakelijk, opdat de herinnering opnieuw ontwaakt en de droom verlaat die haar gedurende zo veel jaren in slaap heeft gehouden.
149
Met behulp van vrijwilligers —onder wie een aantal Nederlandse studenten - werd op verschillende plaatsen in Spanje begonnen met het lokaliseren van massagraven en identificeren van de lij ken van republikeinse slachtoffers. Dat gebeurde zonder een cent overheidssteun. De pp-regering vond het een slecht en onnodig initiatief. Slecht omdat het onrust zou veroorzaken in de samen leving en onnodig omdat ‘het allemaal al zo lang geleden was en het nou maar eens afgelopen moest zijn met die Burgeroorlog’. Dit standpunt was méér dan een botte ontkenning van de be hoefte van de nabestaanden die nooit de kans hadden gekregen om hun broer, vader, oom of grootvader een fatsoenlijke laatste rustplaats te geven. Het was bovendien een hypocriet standpunt, want de pp-regering was niet te beroerd om de Fundación Francisco Franco (Stichting Francisco Franco) te subsidiëren, die zich tot doel stelde de kennis te bevorderen van de dictator ‘in zijn menselijke, politieke en militaire dimensies, alsmede van de ver diensten en prestaties die tijdens zijn politieke regime tot stand zijn gebracht’, (http:www.fnff.org) Naast het opsporen vanfosas comunes stelde de a rm h zich ten doel om informatie te verzamelen en te verspreiden over de activi teiten en discussies rond de memoria historica (historische herin nering). Nadat de pp in 2004 het veld moest ruimen voor de psoe konden organisaties als de arm h en het Foropor la Memoria (Fo rum voor de Herinnering) eindelijk aankloppen bij de regering met hun uitgebreide wensenpakket. In de eerste plaats wilden ze dat de regering nu eindelijk eens verantwoordelijkheid zou ne men voor de fosas comunes, niet alleen om morele redenen maar ook omdat het identificeren van de naar schatting 30.000 lijken de capaciteiten van de particuliere organisaties ver te boven ging. Ook eisten ze de verwijdering van alle franquistische symbolen uit het openbare leven (standbeelden, straatnaambordjes, namen van scholen, ziekenhuizen en zelfs dorpen). Alleen al in Madrid waren er in 2005 nog 167 straten met namen die verwezen naar de franquistische tijd terwijl er in Extremadura een dorpje ligt dat nog altijd Tiétar del Caudillo heet. In Duitsland, zo merkte een verontwaardigde schrijver van een ingezonden brief in E l Pais ten
150
paar jaar geleden op, is geen standbeeld van Hitler meer te vin den, in Rusland staan geen standbeelden van Stalin meer en in Cambodja zijn de beelden van Pol Pot verdwenen maar in Spanje staan die van Franco er nog altijd en trekken ze elk jaar op zo no vember weer een handjevol mensen dat daar bij elkaar komt om de sterfdag van de dictator te herdenken. De grootste steen des aanstoots is de Valle de los Caídos (Val lei van de Gevallenen), het mastodontische mausoleum dat Fran co zo’n tien kilometer ten noorden van El Escorial liet bouwen. Het was geen toeval dat Franco zijn lieu de mémoire zo dicht bij El Escorial liet bouwen, het immense, vierkante klooster dat Filips II - aan wie Franco zich graag spiegelde - midden in het kale, weerbarstige landschap van hartje Castilië had laten optrekken en dat al sinds eeuwen de laatste rustplaats van de Spaanse koningen is. De Valle de los Caídos heeft een abdij, een basiliek en is dank zij het immense kruis van honderdvijftig meter al van grote af stand te zien. Het decreet uit 1940 waarin de oprichting was vast gelegd — geschreven in de pompeuze retoriek waarin fascisten zich graag uitdrukken - liet geen misverstand bestaan over de functie van het immense monument. De Valle de los Caídos moest de herinnering doen voortleven van de slachtoffers van onze glorieuze Kruistocht (...). De dimensie van onze Kruistocht, de heroïsche opofferingen die de Overwinning vraagt en de grote betekenis die deze heldendaad heeft gehad voor de toe komst van Spanje komen onvoldoende tot hun recht in de eenvoudige monumenten waarmee in dorpen en steden de buitengewone feiten van onze geschiedenis en de glorieuze episoden van haar zonen doorgaans worden herdacht. De bouw duurde van 1940 tot 1958 en kwam tot stand met de in zet van twaalfhonderd republikeinse gevangenen. Bijna twintig jaar lang werden zij gedwongen om in omstandigheden die de sla ventijd in herinnering brachten te werken aan een monument ter meerdere glorie voor hun onderdrukker. Later, toen Franco om
151
opportunistische redenen de Burgeroorlog meer als een tragisch conflict dan als een Kruistocht voorstelde aan de Spanjaarden, verschoof de functie die hij de Valle de los Caídos toedichtte: die was niet alleen een lieu de mémoire voor de nationalisten maar óók voor de republikeinen. Niemand nam deze retorische facelift serieus: de Valle de los Caídos was en bleef het franquistische monument bij uitstek, de plaats waar José Antonio Primo de Rivera, de grote man van de Fa lange, begraven lag en waar later ook Franco zijn laatste rustplaats zou vinden. Het megalomane monument was geen herinneringsplaats voor alle Spanjaarden maar alleen voor de franquisten. Daar naast is het ook een trekpleister voor buitenlandse toeristen, die zich er niet alleen over verbazen dat dit monument voor het franquisme er nog altijd staat maar er ook nogal van zouden opkijken als ze zouden weten dat het onderhoud nog altijd wordt gefinan cierd door de overheid. De a r m h wil niet dat de Valle de los Caídos wordt vernietigd maar dat het, net als bijvoorbeeld het vernietigings- en concentratiekamp Auschwitz, wordt ingericht als lieu de mémoire die niet het franquisme verheerlijkt maar de herinnering levend houdt aan de slachtoffers van de Francotijd en in het bijzon der natuurlijk de twaalfhonderd republikeinse gevangenen die door de dictator waren gedwongen om het monument te helpen bouwen. De a r m h en verwante organisaties vonden ook dat er een waarheidscommissie diende te komen die grondig onderzoek moest doen naar de Burgeroorlog. Doel hiervan was om tot één waarheid te komen: het officiële, door het parlement goedgekeur de Verhaal’ van de Burgeroorlog. Dit was des te noodzakelijker vanwege het historische revisionisme van rechts dat veel aandacht kreeg in de door de Partido Popular gedomineerde media en voor veel maatschappelijke onrust zorgde. De belangrijkste vertegen woordiger van dit revisionisme is Pío Moa, die tijdens de dicta tuur actief had deelgenomen aan het antifranquistische verzet en daarbij geweld niet had geschuwd, maar die na de dood van Fran co een enorme ruk naar rechts had gemaakt en zich in de bestsel lers Los mitos de la Guerra C ivil (De mythen van de Burgeroorlog,
152
2003) en Franco: un balance histórico (Franco: een historische ba lans, 2005) zelfs ontpopte als een fanatieke pleitbezorger van een visie op de Burgeroorlog die als twee druppels water lijkt op die van Franco. Volgens Moa had de republiek vanaf 1934 haar legiti miteit verloren vanwege de radicale, antidemocratische houding van de anarchisten, de communisten en een deel van de socialis ten, die de republiek als een tussenstap naar een algehele sociale revolutie zouden hebben beschouwd. De militairen móesten daarom wel ingrijpen, anders was Spanje een tweede Sovjet-Unie geworden. Franco was, met andere woorden, geen onderdrukker maar een bevrijder. ‘De meerderheid van de Spanjaarden zou Franco dankbaar en erkentelijk moeten zijn,’ zo schrijft Moa in
Franco: un balance histórico. De historia oficial van de Burgeroorlog die het onderzoek van de waarheidscommissie zou moeten opleveren moest bovendien een gezicht krijgen in een museum van de Burgeroorlog, aldus de organisaties die de memoria historica op de kaart van het openba re leven willen zetten. Daarnaast zou er meer aandacht in het on derwijs moeten komen voor de Burgeroorlog. In de afgelopen de cennia was zij in het kader van het pacto del silencio nauwelijks aan bod gekomen in het geschiedenisonderwijs, met als gevolg dat hele generaties nauwelijks iets van die periode weten. Het meest heikele onderdeel van de wensenlijst betreft de rech terlijke uitspraken die tijdens de Francoperiode zijn gedaan, met name de veroordelingen in het kader van de Ley de Responsabili dades Políticas, die het wettelijk mogelijk maakte om iemand al leen al vanwege het feit dat hij of zij republikein was te straffen. Dit soort veroordelingen zijn nooit herroepen noch onwettig o f nietig verklaard. Vele onschuldige Spanjaarden staan officieel nog altijd te boek als plegers van misdrijven of misdaden. LEY DE M EM O RIA H ISTO R ICA
De socialistische regering onder leiding van Zapatero - kleinzoon van een republikeinse militair die tijdens de Burgeroorlog werd geëxecuteerd —nam al deze wensen serieus en zette een paar we
153
ken na haar installatie al de eerste stappen naar een Ley de Memoria Historica (Wet Historische Herinnering). Die liet echter veel langer op zich wachten dan verwacht. Het was de bedoeling dat deze wet ertoe zou bijdragen de oude wonden te helen en in ‘de geest van de hereniging en de eendracht van de Transición’ zou zijn. Het eerste zichtbare effect van het wetsvoorstel was daaren tegen dat de oude wonden werden opengehaald. De p p was van meet af aan mordicus tegen elk initiatief dat ‘het verleden over hoop zou halen’ . Volgens de conservatieven was er tijdens de Transición afdoende afgerekend met het franquistische verleden en zaaiden de socialisten onnodig verdeeldheid door de memoria historica op de politieke agenda te zetten. Maar ook de andere linkse partijen en de Catalaanse nationalisten waren het niet in al le opzichten eens met de socialisten, met als gevolg dat er pas in het voorjaar van 2007 zicht kwam op overeenstemming tussen deze partijen. De p p bleef echter volharden in haar verzet tegen het wetsvoorstel. Intussen waren de socialisten begonnen met het weghalen van de symbolen uit de Francotijd. De reactie van de conserva tieven was furieus. Mariano Rajoy, de nieuwe leider van de p p , sprong uit zijn vel toen in maart 2005 het beeld van Franco op de Plaza San Juan de la Cruz in Madrid werd weggehaald. Zapatero zou lijnrecht tegen ‘de geest van de Transición’ in gaan met zijn maatregel. ‘Laat hij maar eens gaan regeren en niet meer van die idiote dingen zeggen en geen verdeeldheid meer zaaien onder de Spanjaarden,’ aldus de opvolger van Aznar. Zoals alleen al de toon van dit soort uitspraken duidelijk maakt verwijt de pot de ketel dat hij zwart ziet. De socialisten hadden hun best gedaan om in het wetsvoorstel tegemoet te komen aan de kritiek van de conservatieven dat de republikeinse oorlogsslachtoffers werden bevoordeeld, ook al waren de pp’ers kennelijk vergeten dat de nationalistische slachtoffers tijdens de Francoperiode al waren herdacht, geëerd en schadeloos gesteld. De bereidheid tot com promissen van de socialisten schoot zelfs door en nam ridicule proporties aan toen minister van Defensie José Bono in 2004 een vertegenwoordiging van de División Azul - de troepen die Fran
154
co naar Rusland had gestuurd om Hitler te helpen - had uitge nodigd om deel te nemen aan de jaarlijkse optocht ter gelegen heid van de día de la H ispanidad (Dag van de Hispaniteit) op twaalf oktober. En dat was, zo luidde de honende kritiek op deze uitglijder, net zoiets als de e t a uitnodigen. LA G U E R R A D E LA S E S Q U E L A S
De rellerige sfeer rond de memoria historica is representatief voor het huidige politieke klimaat in Spanje, dat de bestuurbaarheid van het land behoorlijk in de wielen rijdt. Het conflict tussen de twee Spanjes —progressief en conservatief - is weer helemaal te rug. De vele ingezonden brieven over dit onderwerp die de laatste jaren in de kranten worden gepubliceerd laten zien dat het onder werp niet alleen in de politiek maar ook in de samenleving nog erg gevoelig ligt. Dat bewijst ook de zogenaamde guerra de las es quelas (oorlog van de overlijdensberichten) die in de zomer van 2006 losbarstte. Het begon met een advertentie van een halve pa gina in E l Pais op 17 juli die de dochter van Virgilio Letret voor bijna 7500 euro had laten plaatsen om te herdenken dat zeventig jaar eerder haar vader, de republikeinse commandant Letret, in de Spaanse enclave Melilla aan de noordkust van Afrika was geëxecuteerd door militairen die vanuit Afrika deelnamen aan de opstand tegen de republiek. Familieleden en sympathisanten van de nationalisten lieten dit niet op zich zitten en zo ontstond er een overlijdensadvertentieoorlog tussen de twee Spanjes die vooral werd uitgevochten in het progressieve dagblad E l Pais en in de conservatieve kranten E l Mundo en Abc. In de laatste twee was de franquistische retoriek weer helemaal terug van weggeweest: Vil mente asesinados por las hordas rojas (Op laaghartige wijze ver moord door de marxistische hordes); dieron su vida por Dios y por España (ze gaven hun leven voor God en voor Spanje). Maar de herdenkingsadvertenties voor de republikeinse slachtoffers in E l Pais logen er ook niet om: asesinados por las fuerzas de ocupación franquistas (vermoord door de franquistische bezettingsmacht); abatidos por las balas asesinas de la represión franquista (verwoest
155
door de moordenaarskogels van de franquistische repressie). Zijn dit de laatste stuiptrekkingen van het eeuwenoude conflict tussen de twee Spanjes? Dat lijkt niet erg waarschijnlijk als je mag afgaan op de felheid waarmee de herinneringsoorlog in het parle ment en in de media wordt gevoerd. In tegenstelling tot Duitsland —waar de bevolking na de Tweede Wereldoorlog het boetekleed aantrok en het nazisme collectief veroordeelde - en ook Frankrijk en Italië, zijn de Spanjaarden het na drie generaties nog altijd niet eens over een collectief verhaal van de Burgeroorlog. Dat zou een heel eenvoudig verhaal kunnen zijn, aldus schrijver Javier Cercas: Er was eens in Spanje een democratische republiek die, zoals alle republieken, voor verbetering vatbaar was maar waartegen een militair die Franco heette een staatsgreep pleegde. Aange zien sommige burgers de staatsgreep niet accepteerden en be sloten de rechtsstaat te verdedigen, volgde er een oorlog van drie jaar. Die werd gewonnen door Franco, die een onrecht vaardig en onwettig regime zonder vrijheden oplegde, dat een vervolg van de oorlog met andere middelen was en dat veertig jaar duurde. Er valt, aldus Cercas, niets af te dingen op dit verhaal. En toch kan een aanzienlijk deel van de Spaanse bevolking zich hier niet in vinden. De meest in het oog springende groep vormt de con servatieve aanhang van de p p . Maar ook in Baskenland en Catalonië ligt het onderwerp gevoelig, vanwege de complexe verhou ding van deze regio’s met de Spaanse Staat en vanwege het feit dat veel Basken en Catalanen liever niet herinnerd worden aan de in terne verdeeldheid in deze regio’s tijdens de Burgeroorlog. Zo haalde een substantieel deel van de Catalaanse bourgeoisie - bang voor de sociale revolutie waarvoor de communisten en de anar chisten op de bres stonden - opgelucht adem toen de nationalisti sche troepen in 1939 Barcelona binnen marcheerden. De memoria historica is dus, net als het regionalisme, een splijt zwam in de Spaanse samenleving die de nation building van het land in de weg staat. Omdat er geen consensus is over het verleden
156
(,la historia) en ook niet over de omgang met het verleden {la memo ria) is er nog altijd geen nationale herdenkingsdag van de Burger oorlog. Wel nam de socialistische regering een rare sprong door met ingang van 2005 27 januari aan te merken als D ía O ficial de la Memoria del Holocausto y la Prevención de los Crímenes contra la Humanidad (Officiële Herdenkingsdag van de Holocaust en de Preventie van de Misdaden tegen de Menselijkheid). Spanje her denkt nu dus wel elk jaar de Holocaust maar niet zijn eigen Burger oorlog. AN TO N IO M U Ñ O Z M O LIN a ’ s T R A D IT IE VAN DE NEDERLAAG
In de literatuur was de aandacht voor het traumatische verleden al eerder zichtbaar. Opvallend hierbij is dat niet zozeer het verleden zelf centraal staat als wel de herinnering daaraan en de verwerking ervan. Een vroeg voorbeeld is Ruiter in de storm, de al eerder ge noemde autobiografisch getinte roman van Antonio Muñoz M o lina. Ruiter in de storm bevat een keur aan verhalen en anekdotes over de bewoners van Mágina, een fictieve provinciestad die veel weg heeft van Ubeda, de stad in het binnenland van Andalusië waar Muñoz Molina is geboren en getogen. Bij elkaar omvatten ze zo’n honderdvijfentwintig jaar lokale geschiedenis. De Burger oorlog en de Francotijd maken daar deel van uit. De Burgeroor log krijgt vooral reliëf via het personage Nadia, de geliefde van hoofdpersoon en verteller Manuel. Nadia is de dochter van een republikeinse militair die na de Burgeroorlog moest uitwijken naar het buitenland. Van de Francoperiode krijgen vooral de laatste jaren veel aan dacht, de periode waarin de jonge Manuel - alter ego van de schrijver —zich los wil maken van Spanje. In Ruiter in de storm staat het verleden in dienst van het ‘absolute heden’ dat de twee geliefden Manuel en Nadia proberen te scheppen. Beiden zijn halverwege de dertig en voelen zich ontworteld. De tradities en verhalen van Mágina die hun voorouders nog in het bloed zaten, zijn voor hen geen vanzelfsprekendheid meer maar een verlan gen. De klok kan echter niet worden teruggedraaid, niet alleen
157
omdat de twee dertigers zelf zijn veranderd maar ook omdat hun stad van herkomst intussen is gemoderniseerd. Dat is de reden dat ze hun toevlucht nemen tot de verbeelding en, aan de hand van een oude fotoverzameling die ze vinden, het verleden probe ren te (re)construeren. De talrijke verhalen en anekdotes die dit oplevert, laten met elkaar op imposante wijze zien dat wat voor goed verleden tijd lijkt, nog wel degelijk van grote betekenis kan zijn voor wie de overstap naar de global village heeft gemaakt. In Ruiter in de storm kan de lezer op de voet het verzoeningsproces met Spanje volgen van een representant van een generatie Span jaarden die zich had afgekeerd van het Spanje waarin ze waren opgegroeid. De hoofdpersoon in E l dueño del secreto (De eigenaar van het geheim, 1994) is zo ongeveer Manuels tegenpool. Deze ten on rechte veel minder bekende roman van Muñoz Molina speelt zich af in de winter en lente van 1974 en draait om een samenzwering die moet leiden tot de omverwerping van het franquistische re gime. Een jonge, zojuist vanuit Andalusië in Madrid gearriveerde student raakt tot zijn stomme verbazing betrokken bij deze sa menzwering en ziet daarmee in één klap zijn grote verlangen naar een groots en meeslepend bestaan verwezenlijkt. Maar korte tijd later wordt de samenzwering ontdekt omdat deze ‘schuchtere en tamelijk onwerkelijke marxist’ zijn mond voorbij heeft gepraat. Z o ’n twintig jaar later ziet de man, voorgoed teruggeworpen in de kleurloosheid waar hij vandaan kwam, om naar deze sleutelperiode in zijn leven. Er is daarbij veel aandacht voor het grijze, uitzichtloze, repressieve klimaat van de laatste Francojaren. Ook zijn er gedachten als deze: ‘Wij (...) waren de laatste antifranquistische generatie, en wij erfden op ons achttiende de traditie van de nederlaag van de vorige generaties (...).’ Net als Manuel ruilde de hoofdpersoon van E l dueño del secreto kort voor de dood van Franco het oude in voor het nieuwe maar in zijn geval mondde dat uit in een mislukking waarvan hij in de loop van zijn verdere leven niet meer zou herstellen.
158
JO SE FIN A A LD EC O a ’ s B E T E R E W ERELD
In haar trilogie Geschiedenis van een schooljuffrouw (1990), Vrou wen in het zwart (1994) en D e kracht van het lot (1997) brengt Jose fina Aldecoa bijna de hele twintigste-eeuwse geschiedenis van Spanje tot leven aan de hand van het leven van Gabriela López. Door belangrijke episoden uit haar leven te verstrengelen met sleutelmomenten uit de geschiedenis van Spanje maakt de schrijf ster duidelijk dat Gabriela’s leven niet op zichzelf staat maar een symbolische, collectieve betekenis heeft. In 1923 - het jaar waarin dictator Miguel Primo de Rivera de macht van koning Alfons x i i i overneemt - heeft Gabriel haar opleiding voltooid en gaat ze vol van idealisme als onderwijzeres werken in arme, geïsoleerde en achtergebleven dorpjes in het Spaanse binnenland. Haar ontwik kelingshulp slaat echter veel minder aan dan ze had verwacht bij mensen die al eeuwenlang in hetzelfde patroon leven en daarom niet anders weten en ook niet anders willen. Op 14 april 1931 - de dag waarop de republikeinen de verkiezingen winnen - wordt haar dochter Juana geboren. Met de komst van de republiek her leeft Gabriela’s idealisme. Met haar man - een onderwijzer van zeer eenvoudige komaf - neemt ze deel aan de grote republikeinse onderwijscampagne maar wederom wordt ze teleurgesteld wan neer ze geconfronteerd wordt met de verdeeldheid onder de repu blikeinen en de radicalisering van de rechtse oppositie. Haar hoop op een betere wereld krijgt de genadeslag wanneer haar man aan het begin van de Burgeroorlog wordt gefusilleerd door de nationa listen. In Vrouwen in het zwart neemt haar dochter Juana het woord van haar moeder over. Ze vertelt hoe Gabriela haar aan het einde van de Burgeroorlog naar Mexico heeft meegenomen in het ge zelschap van een rijke Mexicaanse weduwnaar met wie ze in het huwelijk treedt. Op de haciënda waar ze komen te wonen voelt Gabriela het opnieuw kriebelen en gaat ze onderwijs geven aan de kinderen van de ongeschoolde indianen die daar werken. In De kracht van het lot neemt Gabriela weer het woord. Ze had zichzelf voorgenomen om pas weer naar Spanje te gaan wan-
159
neer Franco dood zou zijn. Wanneer het zover is, blijkt de terug keer niet een nieuw begin maar het begin van het einde te zijn. Haar dochter en schoonzoon zijn actief betrokken bij de Transi ción maar Gabriela kan nauwelijks belangstelling opbrengen voor de opwindende veranderingen die om haar heen plaatsvin den. Ze valt terug in haar gedachten, herinneringen en dromen, tot ze ten slotte sterft in 1982, het jaar waarin de socialisten de ver kiezingen wonnen en werk gingen maken van waar Gabriela haar hele leven voor had gestreden: een beter, moderner en rechtvaar diger Spanje. Z o ’n tien jaar later werd duidelijk dat dit iets anders uitpakte dan iedereen had verwacht. Die teleurstelling is Gabriela dus bespaard gebleven. RAFAEL C H IR B E S ’ IN T R A H IST O R IA
De romans van Rafael Chirbes staan meer op zichzelf dan die van Aldecoa. Maar met elkaar vormen ze een breder en veelzijdiger panorama van de recente geschiedenis van Spanje, die in Chirbes’ visie bitterder en tragischer is dan in Aldecoa’s romans. Waar bij Aldecoa bijna altijd weer sprake is van hoop, daar ontpoppen Chirbes’ personages zich stuk voor stuk als verliezers van de ge schiedenis. In de eerste helft van De lange mars (1996) lopen verschillende verhaallijnen parallel aan elkaar. Zo is er het verhaal van een schoen poetser uit Salamanca die na een mislukte zelfmoordpoging beide benen verliest, het verhaal van een boerengezin in Galicië dat vanwege de aanleg van een stuwmeer het dorp uit moet, het ver haal van een jonge vrouw die in haar naïeve radeloosheid trouwt met een louche maar welgestelde fascist, het verhaal van een repu blikeinse arts die tot de bedelstaf is veroordeeld... Met elkaar ge ven deze kleine geschiedenissen een indringend en ontluisterend beeld van de eerste jaren na de Burgeroorlog, waarin armoede, onzekerheid, angst, vernederingen en traumatische herinnerin gen het leven bepaalden. Vrijwel iedereen - ook de mensen die aan nationalistische zijde hadden gevochten - was door de oorlog een verliezer zonder toekomst geworden.
160
In de tweede helft, waarin de verhaallijnen bij elkaar komen in het Madrid van de jaren zestig, blijkt dat voor deze naoorlogse ge neratie in zekere zin toch nog mee te vallen. De meesten hebben nu in elk geval een min o f meer fatsoenlijk dak boven hun hoofd en kunnen zich de luxe van een ijskast en een televisie permitte ren. Ook voor hun kinderen lijkt er wat meer toekomstperspec tief te zijn. Ze hebben tijd en gelegenheid om zich te ontwikke len, ook in politieke zin. Dat leidt ertoe dat ze in het diepste geheim actief worden in het verzet. Dat komt hun echter duur te staan wanneer ze worden ontdekt: ze eindigen in de martelka mers van de Veiligheidsdienst. De val van M adrid (2000) borduurt voort op dit stramien. Ook deze roman wil aan de hand van een aantal uit het leven ge grepen verhalen een tijdsbeeld geven. Ditmaal staat het einde van de Francoperiode centraal. Uitgangspunt is één dag - 19 novem ber 1975, de dag voordat Franco stierf - en één plaats: de hoofd stad van Spanje. In de verschillende verhaallijnen figureren onder meer een dienstmeisje, een arbeider, verschillende studenten, een ondernemersfamilie, een commissaris, een kunstenares... Al deze personages krijgen niet alleen gestalte aan de hand van hun bele venissen op die ene dag maar ook aan de hand van de talrijke te rugblikken die in hun verhalen zijn verweven. Op deze manier krijgen ze allemaal een context en wordt des te duidelijker welke ideeën en verwachtingen ieder van hen heeft ten aanzien van de nabije, onzekere toekomst. Bij links overheerst de radicale strijd baarheid maar ook is er cynisme en ontgoocheling. Aan de rech terzijde van het politieke spectrum is sprake van angst en agressie maar ook van pragmatisch opportunisme. De Spaanse economie had immers grote sprongen voorwaarts gemaakt gedurende de laatste fase van het franquisme en dat moest vooral zo blijven. Maar wat hun politieke ideeën ook zijn, alle personages leven en denken in de schaduw van Franco. Daarom zou je Franco als de eigenlijke hoofdpersoon van de roman kunnen beschouwen, ook al komt hij als personage zelf niet voor in De val van Madrid. Het historische decor in de novelle Een fraai handschrifi (1992) is veel minder duidelijk dan dat van De lange mars en De
161
val van M adrid. Meer nog dan in deze twee romans staat in Een fraa i handschrift niet de historia maar de intrahistoria (de kleine geschiedenis van de gewone man en vrouw) van de Burgeroorlog en de moeilijke naoorlogse jaren centraal. Aan het woord is een oude, eenvoudige vrouw die terugkijkt op een leven dat maar weinig mooie momenten en des temeer ‘armoede, dood en oor log’ heeft gekend, om drie kernbegrippen uit het boek te citeren. De oorlog is ontegenzeggelijk een breekpunt in dit vrouwenle ven, niet alleen vanwege de ontberingen maar ook vanwege de onzekerheid rond het lot van haar zwager, een linkse republikein die gevangen is genomen. Toch zijn het niet in de eerste plaats de concrete historische en sociaaleconomische omstandigheden die de aandacht vragen, maar algemeen menselijke gevoelens als angst, schaamte, jaloezie en verlangen. Wat het ingetogen ver haal van dit vrouwenleven eveneens laat zien, is dat een mens het aan het einde van zijn leven met zijn herinneringen moet doen, hoe triest en tragisch deze ook zijn. Het is een ervaringsfeit dat de vertelster van Een fra a i handschrift op waardige wijze onder ogen ziet. Dat maakt haar sterk, sympathiek en bewonderens waardig in al haar verdriet. De hoofdpersoon in de novelle Het schot van dejager (1994) is complexer. Het gaat om een bejaarde weduwnaar die vrijwel he lemaal is teruggeworpen op zichzelf. Zijn vrouw en zijn dochter zijn dood, het contact met zijn zoon is moeizaam en met de ver zorger die bij hem in huis woont wisselt hij nauwelijks een woord. De enige met wie hij nog een zekere verwantschap voelt is zijn kleinzoon. In deze omstandigheden is leven vooral herinneren geworden. De spoken van het verleden laten zich nu niet meer onderdrukken door de dadendrang die het leven van deze man tot dan toe had bepaald. Zijn vader, een republikeinse onderwij zer die na de Burgeroorlog een van wrok en vernedering vervuld bestaan leidde, was een schrikbeeld voor hem. Daarom verliet hij zijn geboortestreek en trok naar Madrid, waar hij fortuin maakte in de booming business van de bouw. Haaks op het maatschappelijk succes dat deze selfmade man weet op te bouwen tijdens de Francodictatuur staat zijn schrale
162
huwelijk met de dochter van zijn vaders baas. Haar goede smaak, haar ingetogenheid en haar beschaving: ze willen maar niet de zij ne worden. Mede daarom zoekt hij soelaas buiten het huwelijk, waar hij niet alleen ongebreidelde seks vindt maar ook, paradoxaal genoeg, wat hij bij zijn vrouw juist leek te willen ontvluchten: ver nederingen. En zo zijn er nog meer onaangename herinneringen die het op de gemoedsrust van de oude man hebben voorzien, zoals de ont dekking van het overspel van zijn echtgenote en de onverwachte dood van hun dochter. Je zou daarom denken dat de man zich aan het eind van zijn leven misschien wel even verslagen voelt als zijn vader. Toch is deze existentiële vernedering maar één kant van de zaak. De oude man blijkt wel degelijk nog in staat te zijn om de deur zo niet dicht dan in elk geval op een kier te houden voor ongewenste herinneringen. Zo wordt niet duidelijk wat de precieze toedracht van de dood van zijn dochter was. Ook vraag je je af o f de band met zijn zwager zuiver opportunistisch was o f dat er sprake was van echte vriendschap. En speelden daarin mis schien ook homo-erotische gevoelens een rol, zoals ook het geval lijkt te zijn in zijn verhouding met zijn verzorger? Het zijn dit soort grijze plekken die Het schot van de jager een mooie sugges tieve lading geven. In Oude vrienden (2003) komen het panoramische perspectief van De lange mars en De val van M adrid en de individuele herin nering van Een fraa i handschrift en Het schot van de jager samen. Een reünie in Madrid kort na de verkiezingsoverwinning van de pp in 1996 brengt een groep vijftigers bij elkaar die eind jaren zes tig, begin jaren zeventig het heilige geloof in de communistische revolutie deelden. De roman legt de herinneringen bloot die het weerzien bij elk van de oude vrienden oproept. Er is bij ieder van hen een ontluisterend contrast tussen vroeger en nu: idealisme te genover ontgoocheling. Sommigen verdienen nu goed geld met banen die ze vroeger verfoeid zouden hebben (hoge functies in de bouw en bij de Europese Unie) en maken zichzelf met behulp van drank en gekochte liefde wijs dat ze nog volop in het leven staan. Anderen zitten met de brokken van een artistieke carrière die
1:63
nooit goed van de grond is gekomen o f kampen met een doodziek lijf (aids, kanker). Maar geen van allen heeft echt iets van zijn o f haar leven gemaakt. Het bittere is bovendien dat zelfs de idealisti sche gevoelens van vroeger het moeten ontgelden: ze worden ge nadeloos ontmaskerd. ‘Antifranquisme was een vrijbrief voor bij na alles,’ zo schiet het door het hoofd van een van hen tijdens de onverkwikkelijke reünie. Oftewel: achter de mooie ideeën en idealen gingen machtshonger, opportunisme, jaloezie, verraad en wellust schuil. JA V IE R C E R C A S ’ O N B E K E N D E SOLDAAT
De grootste verrassing binnen deze herinneringsliteratuur is Sol daten van Salamis (2002), de derde roman van Javier Cercas. Zijn eerste twee romans hadden alleen in kleine kring de aandacht ge trokken. De uitgever verwachtte dan ook weinig van Soldaten van Salamis en bracht het boek zonder publiciteitscampagne op de markt. Het pakte allemaal heel anders uit. N a de eerste positieve re censies volgden al snel euforische beschouwingen van coryfeeën als Mario Vargas Llosa, waarna het boek en de schrijver een be langrijke rol gingen spelen in de discussies rond de trauma’s van het recente verleden. Soldaten van Salamis bleek ook bij het grote publiek een gevoelige snaar te hebben geraakt, want het boek stond bijna een jaar lang onafgebroken op de eerste plaats van de boekentoptien. Waarom sloeg Soldaten van Salamiszo aan? Niet omdat de ro man over de Spaanse Burgeroorlog gaat, zoals ten onrechte op de achterflap van de Nederlandse vertaling staat. Het onderwerp van het boek is namelijk niet het verleden zelf, maar de obsessie met het verleden van een journalist die de Burgeroorlog niet en de Francoperiode nauwelijks heeft meegemaakt. Het gaat om een mislukte schrijver die, net als de auteur van Soldaten van Salamis, Javier Cercas heet maar die om verschillende redenen niet hele maal met hem mag worden vereenzelvigd. Zo is de echte Javier Cercas geen journalist van beroep maar literatuurdocent, heeft
164
hij geen dellerige vriendin maar is hij keurig getrouwd en is hij bovendien iets jonger dan zijn alter ego in de roman. Cercas - de verteller en hoofdpersoon van het boek - heeft aanvankelijk geen bijzondere interesse voor de Burgeroorlog. Hij weet er, zoals hij op een van de eerste pagina’s van zijn verhaal op merkt, bijna net zoveel van als van de slag van Salamis, de zeeslag tussen de Grieken en Perzen die in 480 v.Chr. plaatsvond. Dat heeft hij gemeen met de schrijver Cercas, die in een interview heeft opgemerkt dat hij op zijn vijfentwintigste nooit aan de Bur geroorlog dacht. ‘Dat was iets ouds, iets van heel vroeger. We wil den Europees zijn, postmodern, ironisch. Nu kunnen we er op een andere manier tegenaan kijken.’ Het is een omslag die vol gens Montse Armengou - de maakster van de indrukwekkende Catalaanse documentaires Els nensperduts delfranquisme (De ver loren kinderen van het franquisme, 2002) en Les fosses del silenci (De graven van de stilte, 2003) - als volgt kan worden verklaard: ‘Nu (...) vragen veel jonge mensen in Spanje zich af waarom ze meer over de misdaden tegen de menselijkheid in nazi-Duitsland, Bosnië, Argentinië en Chili weten dan over hun eigen land.’ Voor het personage Cercas komt de omslag tijdens een ont moeting met Rafael Sánchez Ferlosio (een bekende schrijver en essayist) die hem het wonderbaarlijke verhaal vertelt van de twee voudige ontsnapping aan de dood van zijn vader Rafael Sánchez Mazas tegen het einde van Burgeroorlog. Sánchez Mazas was als oprichter van de Falange een van de kopstukken van het fascisti sche kamp. Toen Barcelona nog niet in handen was gevallen van de Francotroepen, werd hij daar door de republikeinen gevangen genomen en ter dood veroordeeld. Maar tijdens de rommelige executie werd hij wonder boven wonder niet dodelijk getroffen door een kogel en wist hij in de verwarring te ontkomen. Na een tijd lang in de bossen van Catalonië te hebben rondgezworven, werd hij ontdekt door een republikeinse soldaat. Maar in plaats van hem aan te houden, liet deze hem gaan. Wie was deze soldaat? En waarom liet hij Sánchez Mazas ont snappen? Deze twee vragen haken zich diep vast in het hoofd van de verteller, die alles op alles zet om de antwoorden te vinden. Sol-
165
daten van Salamis is het verslag van deze lange, frustrerende en met zelfspot gelardeerde zoektocht, die hem uiteindelijk naar een bejaardentehuis in de buurt van Dijon brengt. Daar zou de sol daat die hij zoekt zijn laatste dagen slijten. De oude man blijkt inderdaad een gepensioneerde militair te zijn, maar ontkent de soldaat te zijn die Sánchez Mazas’ leven had gespaard. Dit betekent echter niet dat alle moeite voor niets is ge weest. Met het verslag van zijn speurtocht en van de intense ont moeting met deze onbekende soldaat heeft Cercas een klein monu ment opgericht voor alle republikeinse soldaten die door Franco massaal waren afgeserveerd als rojos en die daarna ook door de nieu we democraten van de Transición het zwijgen was opgelegd. Misschien is dit wel het belangrijkste wat Soldaten van Sala mis WA zeggen: dat het verleden onbereikbaar is maar dat dit feit een zinvol o f zelfs noodzakelijk contact met het verleden niet in de weg hoeft te staan. En ook dat de literatuur hierbij van grote betekenis kan zijn. Dit laatste openbaart zich niet alleen in het uitgesproken literaire karakter van de zoektocht naar de onbe kende soldaat —de roman staat bol van de (meta)literaire over denkingen - maar ook in de andere rode draad die door de ro man loopt: de fascinatie voor Rafael Sánchez Mazas, die niet alleen politicus maar ook schrijver was. Misschien was Sánchez Mazas dat zelfs wel in de eerste plaats, zo mijmert de verteller, en lagen aan zijn politieke project in wezen dichterlijke ambities ten grondslag. Misschien wilde hij de Voorbije, bedachte en onmo gelijke wereld van het paradijs’ die zijn poëzie kenmerkt tot wer kelijkheid maken. Het spectaculaire succes van Soldaten van Salamis in Spanje moet in belangrijke mate te danken zijn aan Cercas’ aandacht voor beide kampen van de Burgeroorlog. Het boek zou daarmee bij uit stek de behoefte aan verzoening uitdrukken waarnaar veel Span jaarden verlangen. Toch is Cercas’ roman in dit opzicht minder eenduidig dan op het eerste gezicht lijkt. In de eerste plaats omdat Sánchez Mazas veel meer aandacht in de roman krijgt dan de on bekende soldaat, in tegenstelling tot wat de verteller aan het begin van zijn verhaal suggereert. In de tweede plaats vanwege de vergoe
166
lijkende houding van de verteller ten aanzien van de politieke standpunten van Rafael Sánchez Mazas. Hij was weliswaar een fas cist maar hij was ook een naïeve idealist die allergisch was voor ge weld, zo redeneert de verteller. Wat ook in het voordeel van de falangist pleit was dat hij in wezen geen politicus maar schrijver was. Geen groot schrijver, maar toch: een schrijver. Een schrijver bo vendien van wie de verteller en ook de echte Javier Cercas de titel ‘Soldaten van Salamis’ leenden, een nooit gepubliceerd werk van Sánchez Mazas. Ook de verteller zelf lijkt in moreel opzicht niet helemaal zuiver op de graat te zijn, getuige bijvoorbeeld de slotpas sage van de roman, waarin zijn tastende, twijfelende manier van schrijven ineens plaatsmaakt voor ronkend, om niet te zeggen fas cistoïde soldatenproza: en dan kijkt de journalist naar zijn droevige oude spiegelbeeld in het raam waaraan de nacht likt tot het spiegelbeeld langzaam oplost en in het raam een eindeloze brandende woestijn ver schijnt en een eenzame soldaat met een vlag van een land dat niet zijn land is, van een land dat alle landen is en dat alleen be staat omdat die soldaat de afgeschafte vlag omhooghoudt, jong, halfnaakt, stoffig en anoniem, oneindig klein in die vlammen de zee van oneindig zand, voortlopend onder de zwarte zon van het raam, zonder goed te weten waar hij heen gaat noch met wie noch waarom, zonder dat het hem veel kan schelen zolang het maar voorwaarts is, voorwaarts, voorwaarts, steeds maar voorwaarts, (vert.: Adri Boon) Ten slotte is er de twijfel die de verteller oproept over het motief van zijn zoektocht: gaat het eigenlijk wel om een abrupte fascina tie voor de Burgeroorlog o f is zijn diepste drijfveer wellicht zijn behoefte aan een goed onderwerp voor zijn roman? Het gaat mis schien te ver om Soldaten van Salamis op grond van dit alles een roman te noemen die goed wil zijn maar in wezen fout Ís, maar ambigu is hij in elk geval wel.
167
DE V A D ER VAN JA V IE R MARÍAS
‘Men zou nooit iets moeten vertellen.’ Met deze woorden lijkt Ja vier Marías te vloeken in eigen kerk want het zijn de eerste woor den van het vuistdikke eerste deel van de trilogie Jouw gezicht mor gen, Koorts en lans (2002) getiteld. Maar ook al vertelt Marías breeduit in zijn romantrilogie, toch meent hij het want, zo schrijft hij, vertellen betekent vervormen, verdraaien, liegen, kortom: de werkelijkheid geweld aandoen. Dit ondervond ook Marías’ vader, de bekende Spaanse filosoof Julián Marías. Kort na de Burgeroor log werd hij aangegeven door iemand die hij voor een vriend hield omdat hij voor het communistische sovjet dagblad Pravda zou werken en nog zo het een en ander op zijn kerfstok zou hebben. Vanwege deze valse beschuldigingen scheelde het niet veel o f Marías’ vader was tegen de muur gezet. Julián Marías kreeg uitein delijk een paar maanden gevangenisstraf en daarna werd het hem een tijd lang onmogelijk gemaakt om zijn brood in Spanje te ver dienen, reden waarom hij een tijd lang aan Amerikaanse universiteiten heeft gedoceerd. In tegenstelling tot zijn vader, die nooit veel woorden vuil heeft willen maken aan het verraad van zijn ‘vriend’, vertelt Jacques Deza —de verteller van Jouw gezicht morgen, in wie veel van Javier Marías is te herkennen - met naam en toenaam hoe de vork in de steel zat. Het zijn niet de enige passages in de trilogie die naar de Burgeroorlog verwijzen. Zo roept Marías in Koorts en lans uitvoe rig het wrange einde van Adreu Nin in herinnering, de leider van de radicaal linkse partij p o u m die tijdens de Burgeroorlog door de communisten werd ontvoerd, gemarteld en vermoord. En in het tweede deel Dans en droom (2004) vertelt Marías een aantal gru welijke voorvallen uit de Burgeroorlog die hem via zijn vader ter ore waren gekomen. De schrijver bespaart daarbij de lezer de gru welijke details niet en dat is kenmerkend voor de manier waarop hij omziet naar het traumatische verleden van Spanje. Net als Ja vier Cercas problematiseert Marías de (on) mogelijkheid om pre cies te weten wat er in het verleden is gebeurd en stelt hij vast dat je geen moreel oordeel kunt vellen over handelingen van mensen in
168
extreme situaties, al was het maar omdat je niet weet hoe je zelf in dergelijke omstandigheden zou handelen. Maar in tegenstelling tot Cercas is dit voor Marías geen aanleiding om te pleiten voor vergeven o f vergeten. In postume verontschuldigingen ziet Marías ook niets. Misdaden tegen de menselijkheid kunnen niet ‘gerepa reerd’ worden. De enige mogelijke gerechtigheid voor de slacht offers is hen en het onrecht dat hun is aangedaan niet te vergeten. En er is nog een belangrijk verschil met Cercas: in tegenstelling tot de schrijver van Soldaten van Salamis is Marías allergisch voor alles wat naar fascisme en franquisme riekt. Een terugkerende zorg in Marías’ werk is de fictionalisering van het verleden. Uiteindelijk, aldus de Madrileense schrijver, wordt ons beeld van het verleden niet bepaald door ooggetuigen verslagen en geschiedkundige studies maar door romans en films. Door fictie, kortom. Dat is onvermijdelijk maar moeilijk te ver kroppen wanneer het om het verleden van je eigen familie en je eigen land gaat, zo schrijft hij in Koorts en dans·. Iets wat voor mij zo reëel en nog zo dichtbij was, was in een an der, niet al te ver verwijderd land al jaren zoiets als Wuthering Heights, dat wil zeggen, fictie, en bovendien romantische fic tie, die werd gelezen door de meest norse o f woedende studen ten om zich in hun fantasieën verliezers en pure en misschien heldhaftige wezens te voelen. Dat is ongetwijfeld het lot van elke verschrikking en van elke oorlog, dacht ik, uiteindelijk verfraaid en geabstraheerd te worden door de herhaling van het verhaal, en na verloop van tijd de fantasieën van jongeren o f volwassenen te voeden, sneller wanneer het een oorlog in het buitenland betreft, misschien is de onze voor velen al even literair en lang geleden als de Franse Revolutie en de napo leontische veldtochten, o f wie weet als het beleg van Numancia en zelfs dat van Troje. En toch had mijn vader op het punt gestaan tijdens die oorlog te sterven in het uniform van de Republiek in onze belegerde stad, en na het einde ervan had hij een franquistisch schijnproces en gevangenschap moeten doorstaan, en een zeventienjarige oom van mij was in koelen
bloede gedood door (...) de ongecontroleerde republikeinse vrijwilligers zonder uniform die wie dan ook het hoekje om hielpen, ze hadden hem voor niets gedood op de leeftijd waar op je bijna alleen fantaseert en er niets meer dan dromen zijn, en zijn oudere zuster, mijn moeder, had zijn lijk gezocht in diezelfde belegerde stad zonder het te vinden (...). (vert.: Aline Glastra van Loon) De autobiografische elementen in Jouw gezicht morgen zijn opval lend, omdat Spanje - en in het bijzonder de Burgeroorlog en de Francoperiode - voor Marias, net als voor veel van zijn generatiege noten, in de postfranquistische periode aanvankelijk een thema was waarop een literair taboe rustte. Pas tegen 1990 kwam hier ver andering in en verleende hij het recente verleden van Spanje toe gang tot zijn werk. Het is een ontwikkeling die ook is te zien in het werk van Pedro Almodóvar, de spraakmakende regisseur die dank zij films als Todo sobre mi madre (Alles over mijn moeder, 1999), Hable con ella (Praat met haar, 2002) en Volver (Teruggaan, 2006) veranderde van boegbeeld van de Movida in de Spaanse knuffel beer van de internationale cinema. P ED RO A LM O D Ó V ARS LOF VAN H E T N IE U W E SP A N JE
De eerste speelfilms van Almodóvar doen nogal kinderachtig aan. Ze lijken gemaakt te zijn door een stout jongetje dat een lange neus naar Franco trekt. Alle waarden waar de strenge vader van Spanje voor stond werden door Almodóvar beschimpt en alles wat Franco had verboden liet de provocerende regisseur meer dan levensgroot zien. De plot, de aankleding, het tempo, de muziek, de humor, de kleuren: alles was anders dan tijdens de grijze dicta tuur. In de eerste vijftien minuten van Almodóvars eerste lange speelfilm Pepi, Luci, Bom y otras chicas del montón (Pepi, Luci, Bom en andere gewone meisjes, 1980) legde Almodóvar meteen zijn kaarten op tafel. We zien Pepi, een vrouw van een jaar o f twin tig, een strip lezen in een rommelige kamer waar marihuanaplant-
170
jes op de vensterbank staan. Er wordt aangebeld. Het is een poli tieagent die de plantjes achter het raam heeft opgemerkt en ver haal komt halen. Pepi kijkt hem uitdagend aan, doet haar rok om hoog en vraagt wat hij van haar poesje vindt. De man bespringt haar maar zij zegt kordaat dat hij alleen van achteren bij haar naar binnen mag want ze is nog maagd en wil dat graag zo houden tot ze iemand vindt die er 60.000 peseta voor over heeft om haar te ontmaagden. De man gelooft niet dat Pepi nog maagd is, dringt bruut bij haar binnen en ontdekt dan tot zijn verbazing dat ze de waarheid sprak. Pepi zint op wraak en laat de man op straat aftuigen door haar vrienden. Zij kijkt daarbij in onmiskenbare staat van seksu ele opwinding toe. Maar dan blijkt dat ze zijn tweelingbroer te grazen hebben genomen en moet Luci een nieuwe list verzinnen om zich te wreken. Ze papt aan met de vrouw van haar verkrach ter, een traditionele, onderdanige huisvrouw. In het gezelschap van Pepi ontpopt deze zich echter al snel als een masochiste die niet aan haar trekken komt bij haar man, want zijn eigen vrouw respecteert hij wél. Maar Pepi is niet te beroerd om de honneurs waar te nemen en geeft Luci met zichtbaar plezier een paar fikse tikken. Wanneer de twee vrouwen even later bezoek krijgen van een vriendin van Pepi, krijgt ze een nóg leuker idee: ze vraagt haar vriendin om op Luci te plassen. Deze kan haar geluk niet op wan neer er een royale straal vrouwenplas op haar gezicht neerdaalt. Almodóvar provoceert hier niet alleen door de ene na de ande re kinky seksscène aan elkaar te rijgen maar ook door deze in een alledaagse ambiance te situeren (gewone kamers, op straat), door de vrouwen ongegeneerd te laten genieten van zichzelf en van el kaar en, ten slotte, door nergens dramatisch over te doen. Inte gendeel. Almodóvar liet de onderbuik van jong Madrid zien en het was nog om te lachen ook. Ook het oude Spanje werd bela chelijk gemaakt in de persoon van de corrupte politieman. Als diens tweelingbroer zich afvraagt waarom en door wie hij is afge tuigd vertelt Pepi’s verkrachter hem niet de waarheid maar zoekt hij de boosdoeners in de hoek waar Franco ze ook altijd zocht: Es-
te pais con tanta democracia no sé donde vamos a llegar. Hay que
171
darles un escarmiento a estos comunistas. (Met al die democratie gaat dit land naar de verdommenis. Die communisten moeten een lesje krijgen.) Ook het Spanje dat Almodóvar in films als Laberinto de pasio nes (Labyrint van hartstochten, 1982) en Entre tinieblas (In duis ternis, 1983) liet zien was alles wat Spanje tijdens Franco niet was o f niet mocht zijn: banaal, speedy, chaotisch, hedonistisch en bo venal: vrij. Mujeres a l borde de un ataque de nervios (Vrouwen op de rand van een zenuwaanval, 1988) bezegelde Almodóvars doorbraak in het buitenland, die hem de bijnaam Almodólar zou opleveren. Het nieuwe Spanje had zich nauwelijks een beter visitekaartje kunnen wensen dan deze speelfilm. De daadkrachtige vrouwen, de ingewikkelde relatieproblemen die ze zich op de hals halen, de hippe ambiance waarin ze wonen, de kalmeringsmiddelen die ze nemen om hun opgefokte leven nog een beetje in de hand te hou den, de hilarische wijze waarop Almodóvar een en ander in beeld brengt: dit was hip, dit was modern. De film geeft een dikke knip oog naar Pepi, Luci, Bom y otras chicas del montón door de hoofd personen namen te geven als Pepa en Lucía. Ze hebben bovendien vergelijkbare rollen. Pepa (net als Pepi gespeeld door Carmen Maura, Almodóvars muze uit zijn eerste periode) is zelfstandig en vrijgevochten en Lucía lijkt, net als Luci, een traditionele vrouw die echter ook nog een andere persoonlijkheid blijkt te hebben. Dankzij deze overeenkomsten komen de verschillen tussen de twee films des te scherper naar voren. Beide vrouwen zijn aanmer kelijk ouder dan hun (bijna)naamgenoten uit Pepi, Luci, Bom en zitten flink in de penarie. Pepa is helemaal van de kaart nadat haar minnaar haar voor een ander in de steek heeft gelaten en Lucía kan het nog altijd niet verkroppen dat haar man haar jaren geleden heeft laten zitten. Ook Pepa’s vriendin Candela zit diep in de pro blemen. Ze heeft een verhouding gehad met een buitenlandse ter rorist die gezocht wordt door de politie. Acht jaar na Pepi, Luci, Bom zien Almodóvars vrouwenlevens er dus anders uit. Het verschil wordt mooi samengevat door Pepa tijdens een fraaie balkonscène: ‘Jullie jongeren kunnen niet vech
172
ten voor de dingen. Jullie denken dat het leven alleen maar plezier is. Nee dus, het is ook lijden. En flink ook.’ Dat zijn zware, om niet te zeggen dramatische woorden. Maar de context waarin ze worden gezegd doet daar nogal wat afbreuk aan, want ook M ujeres a l borde de un ataque de nervios is een hilarische film waarin aan het moderne vrouwenleven op hyperbolische wijze gestalte wordt gegeven. Maar toch: alléén maar om te lachen is deze comedy oferrorsztkzr niet. PEDRO A LM O D Ó V AR K E E R T T ER U G
Kleine jongetjes worden groot en het kon dus bijna niet anders o f er zou een moment komen waarop Almodóvar de provocatie zou inruilen voor de confrontatie en serieus zou omzien naar het Spanje waarin hij was opgegroeid. Dat gebeurt in Carne trémula (Trillend vlees, 1997), zijn twaalfde speelfilm, die begint met een zwart beeld waarin een tekst uit 1970 oplicht die onmiddellijk de Francotijd in herinnering brengt op een manier die van elke iro nie is gespeend: In het hele nationale territorium wordt de uitzonderingstoe stand afgekondigd. De verdediging van de vrede, de vooruit gang van Spanje en de rechten van de Spanjaarden dwingen de regering ertoe om de wetsartikelen van de Spanjaarden op te schorten die betrekking hebben op de vrijheid van uitdruk king, vrijheid van vestiging, vrijheid van vereniging en verga dering, evenals artikel 18, waarin staat dat men in Spanje alleen kan worden aangehouden in de gevallen en op de wijze die bij wet zijn vastgelegd. Deze maatregel verklaart waarom er geen hond te bekennen is in de straten van Madrid in de nacht waarin een jonge prostituee (gespeeld door Penélope Cruz) met hevige weeën de smoezelige hoerenkast waarin ze woont verlaat en de straat op gaat, op zoek naar vervoer naar het ziekenhuis. Ze wordt geholpen door haar madame, die een lege gemeentebus aanhoudt. Vanwege de toe-
173
stand van de moeder moet de bus korte tijd later wederom stil houden. En dan, in de bijna lege bus midden in het verlaten cen trum van nachtelijk Madrid, wordt Víctor geboren. Almodóvars aankleding van Victors geboorte heeft een sym bolische lading die prominent in beeld wordt gebracht. Allereerst is er de religieuze symboliek: er hangt een grote ster van lampen boven de straat, de madame laat zich als een kruis voor de bus val len, de bus doet in de gewijde stilte van de straten van Madrid denken aan de stal van Bethlehem terwijl het beeld van de vrijheidsgodin Victoria op het beroemde Metrópolisgebouw aan het begin van de Gran Vía door de kersverse moeder wordt aangezien voor een engel.* In werkelijkheid is het beeld op het Metrópolisgebouw een symbool van de vrijheid. Iets dergelijks geldt ook voor de Puerta de Alcalá, die eveneens prominent in beeld wordt gebracht vlak nadat Víctor is geboren en de madame hem toeschreeuwt: ¡M ira, Víctor: M adrid! (Kijk, Víctor: Madrid!) De Puerta de Alcalá is de grote poort vlak bij het Retiropark die was gebouwd in opdracht van koning Carlos m, de Bourbonkoning die had geprobeerd om de Verlichting en de Vooruitgang in Spanje te brengen. Ook de naam van de pasgeborene is hier natuurlijk niet zonder betekenis: Víctor (van victoria, overwinning). Het begin van de film wordt gespiegeld in het slot. Het is 1996 en we zijn een generatie verder. Víctor haast zich met zijn zwan gere vrouw naar het ziekenhuis en vertelt in voice-over dat zijn kind beter af is dan hij bij zijn geboorte: de straten zijn vol men sen y hace ya mucho tiempo que en España hemos perdido el miedo (het is alweer lang geleden dat we in Spanje onze angst kwijt zijn). Er zijn nog meer verschillen: het nieuwe kind heeft een moeder én een vader, de moeder is geen prostituee maar een respectabele weldoenster en de aanstaande moeder gaat niet per bus maar per taxi naar het ziekenhuis. De boodschap lijkt er dus duimendik bovenop te liggen: onder *
Een anachronisme, want dit beeld werd pas in 1975 op het gebouw geplaatst.
174
Franco was Spanje een arm en onderdrukt land, nu is Spanje een vrij, rijk en gelukkig land. Je zou daarom zeggen dat het verhaal van Victor dat is ingeklemd tussen het begin en het einde van de film de rechte lijn laat zien die loopt van slecht naar goed. Maar zo eenvoudig is het verhaal van Carne trémula niet. De scène die volgt op de beloftevolle geboorte van Victor speelt zich twintig jaar later af. In het nieuwe, vrije Spanje dus. Maar erg blij word je niet van het straatbeeld vol dealers, prostituees en rit selaars. ‘Ze behandelen ons als honden,’ zo merkt politieman Sancho op terwijl hij met zijn maat David door deze verloederde stra ten rijdt. ‘We zijn de hoeders van een zieke kudde.’ Maar Sancho zelf is ook geen frisse jongen. Hij slaat zijn vrouw Clara omdat hij haar van overspel verdenkt, drinkt als een tempelier - ook tijdens het werk - en schiet David lam omdat hij hem ervan verdenkt het met zijn vrouw te doen. Het schietincident vindt plaats wanneer de twee politiemannen Victor proberen te overmeesteren die in paniek Elena in gijzeling heeft genomen, de punkjunk op wie hij verliefd is maar die niets meer van hem moet weten na hun eerste, onvoltooide vrijpartij. Voor Victor was die ontmoeting de hemel op aarde maar voor Elena nog minder dan een tussendoortje. Dan is het twee jaar later: 1992, het grote Spanjejaar. Victor zit in de gevangenis omdat hij op David zou hebben geschoten. Da vid viert triomfen als basketbalspeler in het Spaanse gehandicaptenteam. Ook privé lacht het geluk hem toe: hij heeft Elena aan zijn zijde, die helemaal van de drugs af is en is veranderd in een lieve, toegewijde partner. Maar Victor is Elena nog niet vergeten en wordt daarom stinkend jaloers wanneer hij het stel op televisie ziet. Als Victor weer op vrije voeten is ontspint zich in dit krachten veld van verlangens, verdenkingen en wrok een drama dat uitein delijk drie slachtoffers eist: Clara (die gedood wordt door haar man Sancho nadat deze door toedoen van David heeft ontdekt dat zij een verhouding heeft met Victor), Sancho (die zichzelf na de moord op Clara van het leven berooft) en David (die door Ele na wordt ingeruild voor Victor nadat zij Davids sinistere rol in deze geschiedenis heeft ontdekt).
175
Het nieuwe, vrije Spanje is dus niet per se gelukkiger, aardiger of menselijker dan het oude Spanje waarin, om maar iets te noe men, een hoerenmadam alles op alles zet om de bevalling van een van haar werknemers tot een goed einde te brengen en waar een buschauffeur niet botweg doorrijdt als er om hulp gevraagd wordt en hij geen dienst meer heeft. Het nieuwe Spanje is zelfs niet per se een rechtvaardiger Spanje, zo suggereert het nadrukkelijk in beeld gebrachte contrast tussen de Kiotorens en —aan de voet hiervan — La Ventilla, de krottenwijk waar Víctor woont. De Kiotorens zijn het symbool bij uitstek van het moderne, Europese Spanje. Ze zijn dat in de eerste plaats omdat het de eerste scheve wolkenkrabbers ter wereld zijn. In de tweede plaats vanwege hun bijnaam: laspuer tas de Europa (de poorten van Europa), een naam die op zijn beurt weer verwijst naar de Puerta de Alcalá (de Poort van Alcalá) die aan het begin van de film prominent in beeld was gebracht. En ze zijn dat ten slotte ook vanwege de plaats waar ze liggen: aan het noordelijke uiteinde van de Castellana (= de centrale noord-zuidader van Madrid). Waarom eindigt Carne trémula ondanks deze misère dan toch zo optimistisch? Wat heeft het nieuwe Spanje voor op het oude Spanje? Het antwoord luidt kortweg: vrijheid. In het nieuwe Spanje heeft de mens de vrijheid om te zijn wie en wat hij is. En dat betekent bij Almodóvar - bij wie het menselijk handelen veel meer door het hart dan door het hoofd wordt gestuurd - dat de meest elementaire gevoelens en drijfveren van de mens —jaloezie, gewelddadigheid, wellust, haantjesgedrag, dranklust, altruïsme, kinderverlangen - de vrije loop krijgen. In vrijheid leven betekent dus niet per se gelukkiger leven. Alhoewel? Het feit dat Víctor en Elena als winnaars uit de strijd komen is misschien toch niet hele maal toevallig. Zij krijgen elkaar uiteindelijk en zij zijn het enige vruchtbare stel want in tegenstelling tot Clara/Sancho en Elena/David krijgen zij wél een kind. Dat kan geen toeval zijn wan neer je bedenkt dat zij de enige twee van de v ijf zijn die altijd eer lijk en oprecht zijn geweest tegenover zichzelf en tegenover hun omgeving en zich bovendien nooit hebben verlaagd tot nodeloos geweld. Elena bedriegt weliswaar David door een hele nacht met
176
Victor te neuken maar zij vertelt hem dat meteen, terwijl David Elena pas over zijn verhouding met Clara vertelt wanneer de om standigheden hem daartoe dwingen. En Victor maakt er onder geen enkele omstandigheid een geheim van dat Elena zijn grote liefde is. Vrijheid wordt in combinatie met oprechtheid dus wél beloond, zo zou je de moraal van Carne trémula kunnen samenvatten. Daar mee ontpopt de film zich uiteindelijk toch als een lofzang op het nieuwe Spanje. Een lofzang die dankzij de intrigerende omweg die Almodóvar in deze film bewandelt veel indrukwekkender is dan de lofzang die hij in de spektakelstukken van zijn eerste films ten beste gaf. In films als La mala educación (De slechte opvoeding, 2004) en Volver (Teruggaan, 2006) zou Almodóvar laten zien dat de ‘terugkeer’ naar het Francoverleden in Carne trémula geen incident in zijn oeuvre is maar een trend die, net als zijn ‘wilde’ Movidaperiode, niet op zichzelf staat maar correspondeert met sociale, culturele en politieke ontwikkelingen in de Spaanse samenleving. Net als in Carne trémula gaat Almodóvar in La mala educación terug in de tijd. Nieuw is dat dit nu niet vanuit het heden gebeurt - het Spanje van nu dus —maar vanuit het Spanje van 1980. Het kan bijna geen toeval zijn dat 1980 ook het jaar is waarin Pepi, Luci, Bom y otras chicas del montón werd gemaakt en waarin het ver haal van deze film zich afspeelt. Maar het beeld dat La mala edu cación van de wilde jaren van de Transición geeft ontbeert het laconieke karakter van Almodóvars eersteling. Seks speelt ook in deze film een prominente rol maar vanzelfsprekend en vrijmoe dig is zij niet meer. Voor seks moet nu betaald o f geboet worden. Ook het drugsgebruik en de artistieke vrijheid hebben hun on schuld verloren. La mala educación laat, met andere woorden, een veel minder vrolijke kant van het nieuwe, vrije Spanje zien dan
Pepi, Luci, Bom. Opvallend is ook dat het contrast met de Francoperiode dat
La mala educación naar voren brengt minder scherp is dan in Car ne trémula. De terugblik op de kostschooltijd waartoe een onver wacht bezoek de hoofdpersoon van de film dwingt (net als Al-
177
modóvar in die tijd een succesvolle undergroundregisseur) brengt een prototypische misstand uit die tijd voor het voetlicht: een pa ter misbruikt een leerling die verliefd is op een ander jongetje (de latere regisseur) en bereid is de pater ter wille te zijn als deze zijn vriendje niet van school stuurt. Geheel in de lijn met eerder werk van Almodóvar is dat de personages worden gedreven door onbe heersbare verlangens. Maar onschuldig zijn deze verlangens zel den o f nooit, zo lijkt de regisseur in La mala educación te willen zeggen, zelfs niet in de wilde jaren van de Movida die hij in zijn eerste films zo rooskleurig had afgebeeld. Het verhaal van het misbruikte kostschooljongetje krijgt op vallend veel ruimte in La mala educación en vormt in feite een film in een film. Het kon dus bijna niet anders o f het gerucht ging in Spanje dat dit deel van de film autobiografisch zou zijn. Al modóvar heeft dat niet helemaal tegengesproken. Hij is naar ei gen zeggen zelf nooit misbruikt op kostschool (net zo min als zijn alter ego in de film trouwens, het vriendje dat later regisseur zou worden) maar had in zijn directe omgeving op school wel het een en ander gezien en gehoord. Zoals altijd bij Almodóvar valt er ook in La mala educación het nodige te lachen en veel te genieten van de prachtige vormgeving. Toch is dit Almodóvars ‘meest desolate en donkere film’, zoals schrijver Gustavo Martín Garzo La mala educación typeerde. Dat mannen de hoofdrol spelen in deze film kan nauwelijks toeval zijn. Almodóvars laatste film, Volver, onderstreept dit nog eens. Kwetsbare, gevoelige maar sterke vrouwen hebben het hier weer voor het zeggen. Opnieuw grijpt Almodóvar terug naar zijn jeugd door de film te laten beginnen in een dorpje in zijn geboorte streek La Mancha. We zien de vrouwen van het dorp de graven van hun dierbaren schoonmaken en dat is een symbolisch begin: vrouwen gaan de spoken van het verleden niet uit de weg. Inte gendeel: ze koesteren ze.
178
5 SPA IN R O C K S: DE C U LTU U R EX PO R T
f il m
: d e g r o t e d r ie
Almodóvar is waarschijnlijk de bekendste Spaanse kunstenaar van dit moment. Hij is ook de meest Spaanse. De snel aangebran de machomannen in hun strakke lijven, de gedreven en gevoelige vrouwen in hun felkleurige jurken, de liedjes die overlopen van sentiment, de balkons vol planten en bloemen, de eettafels met paella en gazpacho in films als Mujeres al borde un ataque de nervios, Todo sobre mi madre en Volver zijn onmiddellijk herkenbaar als Spaans, met hoeveel ironie ze ook zijn gelardeerd. Ook het blij beleden hedonisme van zijn films hoort helemaal bij Spanje, waar de mensen volgens Rik Zaal - de schrijver van de voortreffelijke reisgids Spanje (2002) —meer dan waar elders dan ook van het le ven weten te genieten. In de films van Alejandro Amenabar, het andere wonderkind van de Spaanse cinema, schittert het folkloristische juist door af wezigheid. De angstaanjagende speurtocht naar de maker van snuffmovies &ie een filmstudente in Tesis (1996) onderneemt had zich net zo goed in Frankrijk, Engeland of de Verenigde Staten kunnen afspelen. Hetzelfde geldt voor het beklemmende spel met droom, werkelijkheid en tijd dat Amenabar in Abre los ojos (1997) speelt, zijn tweede speelfilm. De Amerikaanse remake die bewonderaar Tom Cruise van Abre los ojos liet maken — Vanilla Sky (2001), geregisseerd door Cameron Crowe — onderstreept
179
nog eens dat Amenábars werk niet aan de grenzen van Spanje is gebonden. Dat werd nog duidelijker in Amenábars derde speelfilm, The Others, een in Amerika gemaakte griezelthriller á la The Sixth Sense waarin Nicole Kidman de hoofdrol speelde. De film bracht meer dan 200 miljoen dollar op. Ook Mar adentro (2004) was een groot succes. In deze euthanasiefilm keerde de geniale Amenábar —die niet alleen zijn films schrijft en regisseert maar ook de muziek ervan componeert - weer terug naar Spanje. Voor deze verfilming van het waargebeurde verhaal van Ramón Sampedro — de verlamde Galiciër die tientallen jaren streed voor zijn recht op zelfbeschik king en in 1998 uiteindelijk met behulp van een vriendin zelfmoord pleegde - kreeg Amenábar in 2005 de Oscar voor de beste niet-Engelstalige film. Met de dramatische en tegelijkertijd speelse films Vacas (Koei en, 1992), La ardilla roja (De rode eekhoorn, 1993) en Tierra (Aar de, 1995) bewees Julio Medem dat hij het derde grote cinematalent van het nieuwe Spanje is, al heeft deze reputatie de laatste jaren een paar kleine deuken opgelopen. De visuele vormgeving in films als Los amantes del círculo polar (De geliefden van de pool cirkel, 1998) en Lucía y el sexo (Lucía en de seks, 2000) is oogver blindend maar laat de plot te weinig tot zijn recht komen. l it e r a t u u r
: de bestsellers
Carlos Ruiz Zafón woonde elf jaar in Los Angeles, waar hij zijn brood verdiende met het schrijven van jeugdboeken en film scripts. In Los Angeles schreef hij ook De schaduw van de wind (2001), het boek dat tot ieders verrassing een megaseller werd. In de elf jaar dat Ruiz Zafón in California woonde lijkt hij nog Amerikaanser dan een Amerikaan te zijn geworden. Hij spreekt de taal accentloos en ziet er met zijn mastodontische postuur en noncha lante outfit (slobberige vrijetijdskleren, sportschoenen, baseballpetje) uit als een prototypische Amerikaan. Vandaar dat hij nogal eens in het Engels wordt aangesproken wanneer hij in het cen trum van zijn geboortestad Barcelona aan het winkelen is. Zon-
18 0
der Zafóns Amerikaanse ervaringen was De schaduw van de wind waarschijnlijk een heel ander boek geworden en had het niet uit kunnen groeien tot een internationale bestseller die inmiddels De Da Vinei Code-achtige proporties heeft aangenomen. Op het eerste gezicht wekt De schaduw van de wind de indruk een ode te zijn aan de literatuur en aan het boek als lieu de mémoire. Het verhaal begint in 1945 wanneer een weduwnaar uit Barce lona zijn tienjarige zoon Daniel meeneemt naar het Kerkhof der Vergeten Boeken. Volgens een oude gewoonte dient iedereen hier tijdens zijn eerste bezoek een boek uit te kiezen en dit vervolgens voor de vergetelheid te behoeden. De jongen weet meteen wat zijn boek is: De schaduw van de wind van een zekere Julián Carax. Da niels nieuwsgierigheid naar het leven en het werk van J ulián Carax zal de verdere koers van zijn leven bepalen. Maar ondanks deze plot en de verwijzingen naar het werk van grote negentiendeeeuwse vertellers als Charles Dickens en Victor Hugo en naar Umberto Eco’s De naam van de roos doen de structuur, het verhaal, de vertelstijl en de beelden van De schaduw van de wind vooral den ken aan de films uit de Hollywoodfabriek. Er is een jonge held die van de ene in de andere hachelijke situatie belandt maar het er steeds weer goed van afbrengt, er zijn goodguys en badguys, er is geile seks maar ook echte liefde, er is veel dialoog en er zijn cliffhangers die voor de spanning en oneliners die voor de humor zor gen.. . Meer nog dan een ode aan het boek, de literatuur en het le zen is De schaduw van de wind ten ode aan de Hollywoodfilm. Dat De schaduw van de wind zo n groot internationaal succes zou worden had niemand kunnen voorzien, om te beginnen de schrijver niet. Toen het boek in 2001 in Spanje verscheen baarde het nauwelijks opzien. Ruiz Zafón was met een vijftal jeugdboe ken die nauwelijks de aandacht hadden getrokken een onbekende schrijver. Vandaar dat zijn uitgever niet veel verwachtte van zijn eerste boek voor volwassenen en weinig werk maakte van de pu bliciteit. De eerste kopers van het boek waren echter aangenaam verrast en staken dat niet onder stoelen o f banken. Dankzij de mond-tot-mondreclame die ze maakten werd De schaduw van de langzaam maar zeker een enorme bestseller in Spanje.
181
In het buitenland begon de triomftocht in oktober 2003 tijdens de Frankfurter Buchmesse. Daar biechtte Joschka Fischer, de toenmalige Duitse minister van Buitenlandse Zaken, op dat hij Ruiz Zafóns boek niet meer had kunnen laten liggen nadat hij eenmaal was begonnen te lezen. Vervolgens gingen ook Frankrijk, Engeland en de Verenigde Staten voor de bijl. In Nederland duur de het, net als in Spanje, een tijdje voordat het succes goed op gang kwam. Maar ook hier werd De schaduw van de w ind dankzij mond-tot-mondreclame een enorm succes. Na een nogal moeiza me start werd het boek dé zomerhit van 2005 en sindsdien vliegt het onafgebroken met duizenden per week de boekwinkels uit. In middels nadert de verkoop van de Nederlandse vertaling de 500.000 en dat is waarschijnlijk méér dan de totale verkoop van al le andere romans uit Spanje die de laatste tien jaar in het Neder lands zijn vertaald bij elkaar. Het succes van De schaduw van de w ind staat niet op zichzelf. Het startschot werd gegeven door Arturo Pérez Reverte, die in Nederland nooit veel heeft gedaan maar in Frankrijk, Italië en de Verenigde Staten met romans als Het paneel van Vlaanderen (1990) en De club Dumas (1993) de status van bestsellerauteur kreeg. Zijn werk had internationale uitstraling, zo vonden ook Jim McBride en Roman Polanski, die romans van de Spanjaard verfilmden. Maar met De schaduw van de windwas het hek pas goed van de dam en is er sprake van een ware hausse van Spaanse thraculs die overal als warme broodjes over de toonbank gaan. Thracul staat voor thriller-histórico-religioso-aventurero-cultural oftewel cultureel-historisch-religieuze avonturenthriller. In de kernachtige be woordingen van Gerrit Komrij gaat het om ‘een mengeling van thriller en vertoon van geleerdheid’. In Spanje wordt ook wel ge sproken van novelas de revelación (openbaringsromans). Thraculauteur Javier Sierra begrijpt wel waarom daar nu zo veel belang stelling voor is: ‘Het is het gevoel van een openbaring, een plot die de grijze, veelal depressieve wereld overstijgt die om een be paald soort literatuur hangt.’ Het draait meestal om een boek, schilderij o f document waarin een religieus mysterie is vervat dat
18 2
eeuwenlang dankzij complotten, samenzweringen en verborgen genootschappen geheim is gebleven maar dat nu door de held(in) met gevaar voor eigen leven en met veel vertoon van (pseudo) cul tuur en (pseudo)geleerdheid wordt ontdekt en onthuld. De Da Vinei Code zette de toon. Maar kort nadat de gekte rondom Dan Browns megaseller was losgebarsten was daar in eens een handjevol Spaanse schrijvers die uitstekend uit de voeten konden met het nieuwe genre. Zo schreef de doorgewinterde journaliste Julia Navarro in korte tijd twee vuistdikke thraculs {Het Sindone Complot [2004] en De verborgen kleitabletten [2005]) die overal gretig aftrek vonden. Matilde Asensi, die elke roman weer in een andere historische periode en setting situeert, is al een jaar o f tien bezig. Haar werk is nog niet in het Nederlands vertaald maar wel in meer dan tien andere talen. Massaal doorge broken is ze nog niet buiten Spanje maar dat zal niet lang meer duren. Ook Javier Sierra had een wat langere aanlooptijd nodig. Maar met Het geheime avondmaal (2004) - zijn vierde roman - schreef hij een van de beste en ook een van de succesvolste thraculs uit Spanje. Het boek is nu in veertig landen verschenen en heeft zelfs Groenland en China bereikt. Met name de Verenigde Staten wis ten het boek te waarderen. Het geheime avondmaal haalde in de Engelse vertaling van Alberto Manguel zelfs de boekentoptien van The New York Times en dat was nog geen enkele Spaanse ro man ooit eerder gelukt. En zojuist heeft ook Ildefonso Falcones zich in het rijtje gevoegd met De kathedraal van de zee (2006), een pil van ruim 650 pagina’s waar de lezer doorheen gaat als een mes door de boter. In Spanje is het nu al bijna een jaar het best ver kochte boek, in het buitenland is de opmars onlangs van start ge gaan. Moeten we Carlos Ruiz Zafón, Javier Sierra, Matilde Asensi, Julia Navarro en Ildefonso Falcones beschouwen als goede ambachts lieden of, minder nog, als gewiekste imitators? Dat is een te ge makkelijk oordeel over deze auteurs, al was het alleen maar omdat ze al thraculs hadden geschreven of al druk bezig waren met hun
183
eersteling toen De Da Vinci Code in 2003 verscheen. Veel interes santer dan de vraag o f auteurs als Navarro, Sierra en Falcones in de sporen van Brown lopen is de vraag waarom er juist in Spanje zo veel schrijvers zijn die dit genre zo goed in de vingers hebben. Dat heeft in elk geval te maken met de sterk vercommercialiseerde uitgeverscultuur in Spanje. Neem de literaire prijzen. In tegenstelling tot wat er in Nederland gebeurt worden belangrijke en lucratieve literaire prijzen als de Premio Nadal en de Premio Planeta aan on gepubliceerde manuscripten toegekend. De oorspronkelijke be doeling hierachter was dat goede romans van relatief onbekende auteurs zo een flinke duw in de rug zouden krijgen. Dit nobele li teraire motief speelt nu hooguit nog een rol als schaamlapje voor ordinaire financiële motieven. De grote literaire prijzen worden nu niet meer gegeven aan interessante romans die een groot pu bliek verdienen maar aan romans waaraan uitgevers zoveel moge lijk denken te verdienen. Als de bekroonde roman literair gezien interessant is dan is dat mooi meegenomen, maar een voorwaarde is dat al lang niet meer. Een ander voorbeeld van deze veramerikanisering is dat uitge vers graag een handje helpen als schrijvers niet in staat zijn om op eigen houtje een professioneel product af te leveren. Dat het hierbij niet alleen maar om redactioneel vijl- en slijpwerk gaat moge blij ken uit de manier waarop De kathedraal van de zee tot stand is ge komen. Falcones is advocaat van beroep en schreef in zijn vrije tijd zijn eerste roman met de hulp van een Barcelonese schrijfschool. Hij stuurde het manuscript naar zes uitgeverijen. Geen hiervan toonde belangstelling. Via een vriend van een vriend kwam Falco nes’ tekst ten slotte in handen van Sandra Bruna, een gerenom meerde literair agente, die het boek bij uitgeverij Grijalbo wist te plaatsen. Maar Bruna en ook Ana Liarás, de verantwoordelijke re dactrice van Grijalbo, vonden dat het manuscript fors ingekort en grondig herschreven moest worden. Falcones was het daarmee eens, waarna Bruna en Liarás samen met de auteur de klus klaar den. Dat het uitgeversvak in korte tijd zo sterk is veramerikaniseerd is typerend voor de cultuuromslag die de afgelopen decennia in
184
Spanje heeft plaatsgevonden. De geslotenheid, zelfgenoegzaam heid en behoudzucht uit de Francotijd hebben plaatsgemaakt voor openheid, flexibiliteit en een bijna onverzadigbare nieuws gierigheid. Deze mentaliteit van de nieuwe Spanjaarden heeft veel weg van die van de Amerikanen. Beiden hebben een niet afla tende drang om zich te bewijzen vanwege het knagende gevoel dat er iets mis is met hun Europese wortels. Amerikanen vinden dat ze er te weinig van hebben en Spanjaarden dat ze vanwege Filips ii, de Inquisitie en Franco niet de goede hebben. Het verschil met de culturele arrogantie en zelfgenoegzaamheid van de Fran sen is hemelsbreed en verklaart waarom Spanjaarden veel minder moeite hebben met de globalisering dan Frankrijk. Ze blaken van optimisme, zelfvertrouwen en ambitie en durven in het groot te denken. Maar de nieuwe Spanjaarden zijn méér dan gretige Amerika nen. Spanje bungelde weliswaar eeuwenlang aan de onderkant van Europa maar dankzij de ouderwets degelijke scholing is het land gepokt en gemazeld in de Europese cultuur. De vernieuwin gen zijn er in het onderwijs veel trager op gang gekomen dan in de economie en de samenleving. Schrijvers als Sierra, Falcones en Navarro behoren daarom nog tot een generatie Spanjaarden die de hele Europese geschiedenis en cultuur met de paplepel ingego ten heeft gekregen. Ze profiteren dus van the best ofboth worlds. In Spanje wordt vanuit de hoek van de ‘serieuze’ literatuur nogal neergekeken op de thraculs. Begrijpelijk, want het interna tionale succes van Ruiz Zafón en collega’s staat in schril contrast met de magere belangstelling voor de échte Spaanse literatuur in het buitenland. De enige grote uitzondering is Javier Marias, die zelfs in de moeilijk toegankelijke Angelsaksische wereld is om armd als een van de grote Europese schrijvers van nu. Schrijver en uitgever Enrique Murillo is minder negatief over de Spaanse thracul. Laten we blij zijn met onze bestsellerauteurs, zo schreef hij in E l Pais. Ze betekenen een forse stap vooruit om dat Spaanse schrijvers eeuwenlang literatuur hebben verward met mooischrijverij. Hierdoor zijn we een van de saaiste en minst ver taalde literaturen van de wereld geworden. De nieuwe bestseller-
185
auteurs, aldus Murillo, mogen dan voorspelbaar zijn en het de le zer niet al te moeilijk maken maar één ding kunnen ze wel: verha len vertellen. m o d e
: custo
Amerika speelt ook een sleutelrol in het succesverhaal van mo deontwerper Custo Dalmau. Na een reis door Amerika besloot hij zijn architectuurstudie eraan te geven en samen met zijn broer David T-shirts te gaan ontwerpen. In 1996 richtten de twee broers het modehuis Custo Barcelona op, dat niet alleen T-shirts maar ook andere kledingstukken verkoopt. Met hun drukke, stripach tige prints doen de ontwerpen van Custo erg Amerikaans aan. Maar kennelijk zijn ze toch net weer anders dan wat de Amerika nen gewend zijn, getuige het grote succes van Custo in de Ver enigde Staten. Daar wordt hun kleding onder meer gedragen door Madonna en door de grote sterren van televisieseries als Friends en Sex and the City. K O K E N ALS K U N S T : EL B U L L I
Dat Spanje zich nu ook op culinair gebied in de internationale voorhoede bevindt is vooral te danken aan de eigenzinnige Cata laanse kok Ferran Adria. Hij is de eigenaar van El Bulli, een in al le opzichten bijzonder restaurant. Het is maar zes maanden per jaar (van april tot september) open, en dan alleen nog maar ’s avonds. De rest van het jaar reizen Adria en zijn medewerkers de wereld af om nieuwe ideeën op te doen en nieuwe gerechten uit te proberen. Opmerkelijk is ook dat El Bulli in een druk toe ristisch kustplaatsje aan de Costa Brava ligt (Rosas), niet meer dan vijftig gasten per dag ontvangt terwijl er zo’n twintigduizend mensen per dag zouden willen eten, voor dit kleine aantal gasten maar liefst dertig man personeel in dienst heeft en met verlies draait omdat een diner (inclusief wijn) in dit misschien wel meest exclusieve restaurant ter wereld slechts 250 euro kost. Om El Bul li te kunnen bekostigen schrijft Adria daarom dikke kookboeken,
186
heeft hij een eigen lijn van keukengerei en heeft hij een hambur gerketen op poten gezet, die zoals de naam al aangeeft (Fast Good) eten wil verkopen dat niet alleen snel klaar en betaalbaar is maar ook van goede kwaliteit. In 2001 en 2006 werd El Bulli door Restaurant Magazine - de Rolls-Royce onder de gastronomische tijdschriften - uitverkoren tot het beste restaurant van de wereld. In de tussenliggende jaren stond Adriá’s restaurant nooit lager dan op de derde plaats. Time zette de Catalaanse kok in 2004 zelfs op zijn lijst van de honderd meest invloedrijke mensen ter wereld. Adriá’s internationale prestige is zó groot dat hij zelfs werd uitgenodigd om een kunst werk te maken voor de aflevering van 2007 van Documenta, de belangrijkste beeldendekunsttentoonstelling van West-Europa die elke vijfjaar Ín Kassei wordt georganiseerd. Als de essentie van kunst het doorbreken van bestaande gren zen en het verkennen van nieuwe terreinen is dan zou je Adriá in derdaad een kunstenaar kunnen noemen. O f preciezer nog: een avant-gardistische kunstenaar, want de Catalaan lapt alle klassie ke regels aan zijn laars en doet dat met zo veel verve en originali teit dat hij vaak met Picasso wordt vergeleken. Alle producten hebben voor hem dezelfde gastronomische waarde, o f ze nu ex clusief, exotisch en duur o f alledaags en goedkoop zijn. Wel heeft Adriá een uitgesproken voorkeur voor zeeproducten en gebruikt hij niet graag rood vlees en gevogelte in zijn gerechten. Revolutio nair is ook zijn opvatting dat er geen strenge scheiding hoeft te bestaan tussen de soorten gerechten die je met zoete ingrediënten en de gerechten die je met zoute producten maakt. Wie erin slaagt om een tafel te reserveren in El Bulli moet er daarom niet van opkijken als hij als toetje een ijsgerecht van Parmezaanse kaas voorgeschoteld krijgt. Verrassend is ook Adriá’s ravioli, die niet van pasta is gemaakt maar van inktvis en die gevuld wordt met een gel van kokosnoot, mint en gember. Adriá noemt zijn kookopvattingen deconstructivistisch. Hier mee bedoelt hij dat een bekend gerecht wordt teruggebracht tot zijn basisingrediënten, die hij op een nieuwe manier bereidt en tot elkaar laat verhouden. Ze vormen zo, om Adriá’s terminologie
18 7
te gebruiken, een nieuwe textuur, maar zonder dat de essentie van het oorspronkelijke gerecht geweld wordt aangedaan. Ook dit is een techniek of methode die sterk doet denken aan de avant-gardekunst die de eerste decennia van de twintigste eeuw de wereld op zijn kop zette: het oude wordt ontmanteld en krijgt een nieu we context en betekenis. Bij een oersimpel gerecht als de tortilla española (aardappelomelet) gaat dat als volgt. Adriá kookt de drie basisingrediënten - eieren, aardappelen, uien - en maakt daar sa bayon, aardappelschuim en uienpuree van, die hij vervolgens in laagjes op elkaar legt en waarover hij ten slotte kruimels van gefri tuurde aardappels drapeert. De manier waarop Adriá’s versie van de tortilla española wordt opgediend is ook helemaal anders: in een sherryglas. Koken is voor Adriá meer dan koken. Het is een ervaring of, zo als hij zelf zegt, theater. ‘De decontextualisering, de ironie, het spektakel, de performance zijn volledig toegestaan zo lang ze niet oppervlakkig zijn maar beantwoorden aan o f in verband staan met een gastronomische filosofie,’ zo schrijft de befaamde kok in num mer 2i van de lijst van 23 punten waarin hij zijn kookopvattingen heeft samengevat. De laatste hiervan onderstreept nog eens dat Adriá grenzen wil verleggen en er een uitgesproken interdiscipli naire opvatting over zijn vak op nahoudt: De kennis en/of samenwerking met experts op diverse gebie den (gastronomie, geschiedenis, industriële vormgeving, etc.) is essentieel voor de vooruitgang van de kookkunst. Met name de samenwerking met de voedselindustrie en de wetenschap is een fundamentele impuls geweest. A R C H IT E C T U U R : SA N TIA G O CALATRAVA
Ook op het gebied van de architectuur staat Spanje nu aan de we reldtop dankzij onder meer Rafael Moneo, Ricardo Bofill en Oriol Bohigas. Maar de grootste starchitectvssi Spanje is Santiago Calatrava. Overal ter wereld staan nu bruggen, musea, treinsta tions, stadions en vliegvelden die door deze van oorsprong Valen-
188
ciaanse architect zijn ontworpen. De komende jaren zullen er nog heel wat volgen, want Calatrava wordt overspoeld met opdrach ten. Tot zijn bekendste ontwerpen behoren de torenflat Turning Torso in Malmö (Zweden), de overkapping van het Olympisch Stadion in Athene, het nieuwe trein- en metrostation op Ground Zero (New York) en de Chicago Spire, een torenflat die aan de rand van Lake Michigan wordt gebouwd en die met 610 meter en 115 verdiepingen bij voltooiing in 2010 het hoogste gebouw van de Verenigde Staten zal zijn. Ook Nederland heeft werk van Ca latrava. In de Haarlemmermeer liggen drie bruggen die Harp, C i ter en Luit zijn genoemd vanwege de gelijkenis van de tuien met snaarinstrumenten. Net als Adria is Calatrava een uitgesproken multidisciplinaire kunstenaar. ‘De architectuur is een kunst waarin alle kunsten sa menkomen,’ zo meent hij. Calatrava’s veelzijdigheid is niet alleen in zijn bouwwerken te zien maar ook in zijn achtergrond (hij stu deerde zowel voor architect als voor ingenieur) en in zijn andere activiteiten, want Calatrava is ook schilder, tekenaar, beeldhou wer, meubelontwerper en keramist. Er zijn nog meer overeen komsten met Adria. Zo heeft ook Calatrava lak aan de tradities binnen zijn vak en is zijn werk spectaculair, om niet te zeggen thea traal. Dat verklaart wellicht waarom hij bij nogal wat collega’s niet erg in de smaak valt. Zij doen Calatrava’s werk af als mega lomaan en kitscherig. Ook als persoon heeft de architect geen goede naam in vakkringen. Verwonderlijk is dat niet, want Cala trava kan slecht tegen zijn verlies. Zo laat hij het er niet bij zitten wanneer een andere architect wordt uitverkoren voor een op dracht die hij zelf graag had willen hebben. In plaats van zich neer te leggen bij de keuze van de opdrachtgevers beschuldigt hij de uitverkorene van plagiaat en dreigt hij zelfs om hem voor de rech ter te slepen. Calatrava heeft ook geen goede naam bij de aanne mers die zijn ontwerpen moeten bouwen omdat deze hen voor schier onoplosbare technische problemen stellen. Ook met zijn opdrachtgevers krijgt Calatrava het vaak aan de stok omdat de uitvoering vaak veel meer tijd kost dan was beraamd en omdat de kosten van de bouw de begrotingen altijd ruimschoots overschrij
189
den. Zo waren de kosten van de drie bruggen in de Haarlemmer meer bijna twee keer zo hoog als de ruim zestien miljoen euro die op de begroting stond. Bij de bouw van de nieuwe vleugel van het Milwaukee Art Museum - Calatrava’s eerste Amerikaanse op dracht, die in 2001 werd voltooid - leidde Calatrava’s gigantische overschrijding van het budget tot het vertrek van de directeur van het museum en tot een gigantische stijging van de onderhouds kosten, met als gevolg dat er fors gesneden moest worden in het personeelsbudget. Maar bij het grote publiek kan Calatrava niet kapot. Overal vergapen de mensen zich massaal aan de onwaar schijnlijke dimensies en proporties van het werk van de Valenciaan. Het verschil in waardering van collega’s en publiek is niet de enige overeenkomst tussen het werk van Calatrava en dat van Gaudi. Calatrava is een groot bewonderaar van de Barcelonese ar chitect en daar maakt hij geen geheim van. Net als voor Gaudi zijn niet de tradities en de regels van het eigen vak inspiratiebron en richtsnoer voor Calatrava maar de natuur en het menselijk li chaam. Niet de strakke lijnen, rechte hoeken en statische figuren van het logisch denken maar de grillige curves, rondingen en be wegingen van bomen, planten, dieren en mensen domineren zijn werk: vliegvelden die op zwevende vogels lijken, stadions die aan een insect doen denken, musea in de vorm van een walvisstaart... Een bijzonder staaltje van Calatrava’s organische architectuur is Turning Torso, de torenflat in Malmö in de vorm van een draaiende mensentorso. Een ander spectaculair voorbeeld is het trein- en metrostation op Ground Zero waaraan nu wordt ge werkt. Het glazen dak hiervan heeft de vorm van een vogel die opvliegt uit een kinderhand. Andere imposante voorbeelden zijn te vinden in de Ciudad de las Artes y de las Ciencias (Stad van de Kunsten en de Wetenschappen) die Calatrava in zijn geboorte stad Valencia ontwierp en inmiddels is uitgegroeid tot dé toeristi sche trekpleister van de derde stad van Spanje, die enorm haar best doet een tweede Barcelona te worden en dolblij is in Calatra va nu haar eigen Gaudi te hebben gevonden. De Ciudad de las Artes y de las Ciencias bestaat uit vijf onderdelen: L ’Hemisfèric
190
(een planetarium plus bioscoop) in de vorm van een oog, een we tenschapsmuseum in de vorm van een dinosaurusskelet, een tuin met beeldhouwwerken van onder meer Yoko Ono, L ’Oceanografic (het grootste aquarium van Europa) en een operagebouw. Maar waar Gaudi’s gebouwen nogal eens een oubollige indruk maken o f zelfs doen denken aan het werk van Anton Pieck, daar oogt Calatrava’s werk altijd ultramodern. Dat is niet alleen te danken aan het materiaal dat hij gebruikt - vrijwel uitsluitend staal, glas en beton —maar ook aan het bijna alles overheersende wit van zijn gebouwen. In tegenstelling tot Gaudi heeft Calatrava een internationaal elan dat zijn gelijke nauwelijks kent. Calatra va’s werk getuigt van een schier grenzenloze onbescheidenheid, lef, ideeënrijkdom, megalomanie en genialiteit die Amerikaans aandoen. Zijn lichtgeraaktheid en de afgunst ten opzichte van zijn collega’s zijn daarentegen weer erg Spaans. Zo ook de chaoti sche manier waarop de uitvoer van zijn projecten steevast ver loopt. Overal op de wereld raken Calatrava’s opdrachtgevers en uitvoerders daarvan van slag. Zo niet de Spanjaard zelf, die er al tijd alle vertrouwen in heeft dat alles uiteindelijk op zijn pootjes terecht zal komen. Het is dit zelfvertrouwen waaraan ook het nieuwe Spanje veel van zijn succes heeft te danken.
191
BE K N O P T E B IB L IO G R A F IE
Balfour, Sebastian (red.), The Politics o f Contemporary Spain. Londen/New York: Routledge 2005. Beevor, Antony, De strijd om Spanje. De Spaanse Burgeroorlog 1936-1939. Amsterdam: Anthos 2006. Diverse auteurs, E l Pais 10.000. Madrid: Diario El Pais s l 2004. Diverse auteurs, The New Conquistadores. Special Report. Time 8-3-2004. Faber, Sebastiaan, ‘The Price o f Peace. Historical Memory in Post-Franco Spain’. In: Revista Hispánica Moderna 2005, nr. 1-2, p. 205-219. Faber, Sebastiaan, ‘Revis(it)ing the Past. Truth, Justice, and Recon ciliation in Post-Franco Spain’. In: Revista Hispánica Moderna 200 6, nr. i, p. 141-154. Fusi, Juan Pablo en Jordi Palafox, España: 1808-1996. E l desafio de la modernidad. Madrid: Espasa Calpe 1997. Gibbons, John, Spanish Politics Today. Manchester/New York: Manchester University Press 1999. Gies, David T., The Cambridge Companion to Modern Spanish Culture. Cambridge: Cambridge University Press 1999. González, Juan Jesús en Miguel Requena (red.), Tres décadas de cambio social en España. Madrid: Alianza 2005. Graham, Helen en Jo Labanyi (red.), Spanish Cultural Studies. The Strugglefor Modernity. Oxford: Oxford University Press 1995. Heijden, Chris van der, Zwarte renaissance. Spanje en de wereld
193
1492-1536. Amsterdam/Antwerpen: Contact 1998. Hooper, John, The New Spaniards. Londen: Penguin 2006 (com pleet herziene editie). Jordan, Barry en Rikki Morgan-Tamosunas (red.), Contemporary Spanish Cultural Studies. Londen: Arnold 2000. Kamen, Henry, Philip o f Spain. New Haven/Londen: Yale Uni versity Press 1997. Kamen, Henry, Alva. Een biografie. Antwerpen/Amsterdam: Houtekiet 2005. Marias, Javier, ‘Glosario español para extranjeros (o palabras cla ve al terminar el año que ya terminó)’. In: Vida delfantasma. Cinco años más tenue. Madrid: Alfaguara 2001. Marín, José María, Carme Molinero en Pere Ysàs, Historia políti ca de España. Madrid: Istmo 2001. Martín, José-Luis, Carlos Martínez Shaw en Javier Tusell, Histo ria de España 2. La Edad Contemporánea. Madrid: Taurus 1998. Miguel, Amando de, Los españoles. Sociología de la vida cotidiana. Madrid: Temas de Hoy 1990. Miguel, Amando de, Autobiografía de los españoles. Como nos ve mos. ¿Somos así? Barcelona: Planeta 1997. Nooteboom, Cees, De omweg naar Santiago. Amsterdam/Ant werpen: Atlas 1992. Ortiz-Griffin, Julia L. en William D. Griffin, Spain and Portugal Today. New York etc.: Peter Lang 2003. Pereira-Muro, Carmen, Culturas de España. Boston/New York: Houghton Mifflin Company 2003. Preston, Paul, Franco. A Biography. Londen: HarperCollins 1993. Preston, Paul, Juan Carlos. Van dictatuur naar democratie in Span je. Amsterdam/Antwerpen: Atlas 200 6. Prior, Juan (red.), La sociedad española. Granada: Comares 2001. Resina, Joan Ramon (red.), Disremembering the Dictatorship. The Politics o f Memory in the Spanish Transition to Democracy. Am sterdam/Atlanta : Rodopi 2000. Richardson, Bill, Spanish Studies. An Introduction. Londen: Ar nold 2001. Ross, Christopher J., Contemporary Spain. Londen: Arnold 1997.
194
Ross, Christopher J., Spain 1812-2004. Londen: Arnold 2004 (twee de, herziene druk). Smeets, Joris, De Spaanse Burgeroorlog. Amsterdam: Babel Boe ken 1997. Smith, Paul Julián, Contemporary Spanish Culture, t v , Fashion, Art and Film. Cambridge: Polity Press 2003. Steenmeijer, Maarten, Spanje is anders. Amsterdam: Wereldbiblio theek 1992. Storm, Eric, Hetperspectiefvan de vooruitgang. Denken over poli tiek in het Spaansefin de siècle. Baarn: Agora 1999. Thomas, Hugh, De Spaanse Burgeroorlog. Amsterdam: Anthos/ Antwerpen: Standaard Uitgeverij 2006. Valdeón, Julio, Joseph Pérez en Santos Juliá, Historia de España. Madrid: Espasa Calpe 2003. Zaal, Rik, Spanje. Een reisgids. Amsterdam/Antwerpen: De Ar beiderspers 2002.
195
R E G IS T E R
Adrià, Ferran 186-189 Aldecoa, Josefina 93,159-161 Alfonso X I I I 92, 101,159 Almodovar, Pedro 116-117, 146, 170-174, 176-179 Alva, hertog van 73-74 Alvarez del Manzano, José Maria 123-124 Amenäbar, Alejandro 179-180 Anderson, Benedict 29 Anderson, Lauri 41 Arana, Sabino 47-51 Aristoteles 81 Armengou, Montse 165 Arzalluz, Xavier 51 Asensi, Matilde 183 Atxaga, Bernardo 14, 52-53 Augustinus 29 Aznar, José Maria 129-134, 139, 154 Balcells, Carmen 35-37 Blair, Tony 133 Blanco, Miguel Angel 45, 130
196
Bofill, Ricardo 188 Bohigas, Oriol 188 Bonilla, Juan 60 Bono, José 154 Brown, Dan 183-184 Bruna, Sandra 184 Buñuel, Luis 18, 92 Burckhardt, Jacob 71 Bush, George 133, 135 Calatrava, Santiago 188-191 Calderón de la Barca, Pedro 68 Caligula, keizer 138 Calvo Sotelo, José 94 Cano, Nacho 117 Capmany, Antoni de 33 Carlos i zie Karel v Carlos II 32, 72, 90 Carlos n i 33, 174 Carrero Blanco, Luis 44 Carrillo, Santiago 114 Castro, Américo 78 Cercas, Javier 156, 164, 166-169 Cervantes, Miguel de 67
Chirbes, Rafael 160 Cid, El 8o-8x Cobain, Kurt 129 Columbus, Christoffel 84, 122123 Companys, Lluís 35, 96 Constantijn, keizer 75 Cortázar, Julio 145 Coupland, Douglas 128 Crowe, Cameron 179 Cruise, Tom 179 Cruz, Penélope 173 Dalí, Salvador 91 Dalmau, Custo 186 Dalmau, David 186 Delibes, Miguel 85-86 Díaz de Vivar, Rodrigo zie El Cid Dickens, Charles 181 Don Juan de Borbón 101-104 Don Julián, graaf 76-77 Eco, Umberto 181 Erasmus, Desiderius 86 Escrivá de Balaguer, José María III Falcones, Ildefonso 183-185 Fernández-Miranda, Torcuato 106, 108
Filips v 32 Fischer, Joschka 182 Franco, Jesús zzVFrank, Jess Franco y Bahamonde, Francis co, 23-24, 35, 42, 44, 49, 6465, 78, 96-107,110,112-115, 121-122,124,131,140,142-143, 145,147-149,151-154» 156,158, 160,166,170-172,175, 185 Frank, Jess 144 Fuentes, Carlos 145 Fusi, Juan Pablo 70 Garci, José Luis 116 García Lorca, Federico 92-93,
,
95 147
García Márquez, Gabriel 35-36, 145
Garzón, Baltasar 147 Gaudí, Antoni 190-191 Gibson, Ian 147 Girard, René 26 Gongora, Luis de 89 González, Felipe 109, 114, 126127, 129,136, 148 Goytisolo, Juan 76-78, 83, 87 Grandes, Almudena 119 Greco, El 89 Gris, Juan 91 Guerra, Alfonso 126 Guerra, Juan 126
Fernando de Aragón 16, 32, 8284 Filips i i 17, 70, 72-73,122,151, 185 Filips IV 87
Heijden, Chris van der 71-72 Hereu, Jordi 39 Hitler, Adolf 50, 95, 98, 106,
151» 155 197
Hoessein, Saddam 133, 135 Hooper, John 130 Hugo, Victor 181
Juan Carlos, koning 92, 102108, no, 113
Medem, Julio 180 Mena Aguado, José 140 Mendoza, Eduardo 15, 40, no, 115-116,145 Miguel, Amando de 53-57 Miró, Joan 91 Moa, Pío 152-153 Moneo, Rafael 188 Montero, Rosa 39, 63 Monzó, Quim 40 Muñoz Molina, Antonio 15,
Kamen, Henry 70, 73 Karel v 72, 77, 84, 86, 122
46, 137, 143,145, 157-158 Murillo, Enrique 89, 185-186 Mussolini, Benito 98
Ibarretxe, Juan José 27,58 Irazu Garmendia, Joseba zie Bernardo Atxaga Isabel la Católica 16, 32, 82-84
Kidman, Nicole 180 Komrij, Gerrit 182 Letret, Virgilio 155 Lindo, Elvira 39,108 Llamazares, Julio 15, 20 Liarás, Ana 184 Loriga, Ray 128-129 Luther, Maarten 85 Madonna 186 Mañas, José Ángel 127-129 Manguel, Alberto 183 Marias, Javier 16, 56-58, 96, 144-145, 168-170, 185 Marías, Julián 168 Martín Garzo, Gustavo 178 Marx, Karl 29, 115 Maura, Carmen 172 Maximiliaan, keizer 84 McBride, Jim 182 McInerney, Jay 128
198
Navarro, Julia 183-185 Nin, Andreu 96-97, 168 Nooteboom, Cees 13, 76 Oranje, Willem van 72-73 Orlov, Alexander 97 Ortega y Gasset, José 68-70, 92, 100 Orwell, George 96-97 Palafox, Jordi 70 Palol, Miquel de 40 Pérez-Reverte, Arturo 87, 182 Peter de Grote 33 Picasso, Pablo 42, 91, 124, 187 Pieck, Anton 191 Pinochet, Augusto 147 Pius X I I 121 Plato 81 Polanski, Roman 182 Pop, Iggy 118
Pot, Pol 151 Prado, Benjamin 128-129 Preston, Paul 102-104, H 7 Primo de Rivera, José Antonio
,
Solana, Javier 121 Stalin, Joseph 95, 151 Storm, Eric 21, 71 Suárez, Adolfo 106-107
152 159 Puig Antich, Salvador 113 Pujol, Carlos 130 Quevedo, Francisco de 89-90 Rajoy, Mariano 154 Reed, Lou 41, 118 Rivas, Manuel 14 Rodrigo, koning 76 Rodríguez Zapatero, José Luis 27, 59, 62, 81, 136-139, 153-154 Roldán, Luis 126-127 Rosales, Emili 34 Rovira, Carod 58 Ruiz-Gallardón, Alberto 138 Ruiz Zafón, Carlos 15, 180-183, 185 Sampedro, Ramón 180 Sánchez Ferlosio, Rafael 165 Sánchez Mazas, Rafael 167 Sánchez Piñol, Albert 40-41 Savater, Fernando 30 Seneca 76 Sierra, Javier 182-185 Silva, Emilio 148-149 Smith, Patti 41 Sofía van Griekenland, prinses 103
T arancón, Vicente Enrique y 122 Tariq ibn Ziyad 76-77 Tejero, Antonio ro8, 124, 142 Theotokopoulos, Domenikos zie El Greco Thomas, Hugh 147 Tierno Galván, Enrique 116-117 Torroja, Ana 118 Unamuno, Miguel de 66-68, 100, 143 Vargas Llosa, Mario 21, 36, 145, 164-165 Vázquez Montalbán, Manuel 107, 125 Vega, Lope de 89 Velázquez, Diego 88 Verdonk, Rita 59, 62 Vespucci, Amerigo 84 Vicent, Manuel 14 Villalonga, Juan 131 Vries, Hendrik de 92 Zaal, Rik 179 Zurbarán, Francisco de 89
Spanje is in korte tijd een modern, vitaal land geworden. Het heeft een van de snelst groeiende economieën van Europa en is nu toonaangevend op het gebied van de mode, de design, de architectuur, de film en de literatuur. Het nieuwe Spanje - het hipste lid van de Europese Unie - heeft weinig op met wat het land vroeger was. Maar het oude Spanje bestaat nog steeds. Daarvan getuigen bijvoorbeeld de onbetamelijke politieke mores, de sterke verdeeldheid onder de bevolking over het recente verleden (Burgeroorlog; Francodictatuur] en de niet-aflatende machtsstrijd tussen Madrid en de regio's Baskenland en Catalonië. Het nieuwe Spanje kan daarom alleen maar begrepen worden door het oude Spanje daarin zichtbaar te maken. Maarten Steenmeijer (1954) is hoogleraar Spaanse letterkunde en cultuur aan de Radboud Universiteit Nijmegen en schreef onder meer Spanje is anders, Mythenbouwers van de Nieuwe Wereld en Golden Earring. Rock die niet roest.
ISBN 978
90 351 3079 1
Uitgeverij Bert Bakker www.uitgeverijbertbakker.nl
9 789035 1307