PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen
This full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/30000
Please be advised that this information was generated on 2014-11-20 and may be subject to change.
Een eeuw van crisis. Het Romeinse rijk in de derde eeuw na Christus a f s c h e i d s r e d e d o o r p ro f . d r . l . d e b l o i s
a f s c h e i d s r e d e p ro f . d r . l . d e b l o i s De eerste helft van de derde eeuw na Christus was in het Romeinse rijk een periode van toenemende spanningen, opkomende crises en erosie van de keizerlijke macht onder een oppervlak van doorgaande continuïteit. De echte crisis kwam na 249, met name in de jaren 260-284. De keizers werden steeds meer afhankelijk van hun legers, waarover zij echter geregeld maar weinig gezag hadden. Er waren regelmatig gevaarlijke oorlogen aan verschillende grenzen, troonstrijd werd een endemisch verschijnsel, vanaf 250 heersten epidemieën en streken die door een combinatie van tegenslagen getroffen werden, kregen te kampen met bevolkingsdaling, toenemende armoede, honger en banditisme. Luuk de Blois analyseert in zijn afscheidscollege als hoogleraar Geschiedenis en staatsinstellingen der Grieken en Romeinen in hoeverre ons beeld van deze eeuw van crisis door wetenschappelijk werk in de laatste tachtig jaar is bijgesteld. Luuk de Blois (Vlaardingen, 1944) heeft talrijke publicaties op zijn naam staan, met name over de periode van de Romeinse burgeroorlogen (133-30 v.Chr.), de crisis in het Romeinse rijk in de derde eeuw na Chr., historiografische onderwerpen (studies over Sallustius, Tacitus, Plutarchus, Cassius Dio en Herodianus) en de geschiedenis van Grieks Sicilië in de vierde eeuw v.Chr. De Blois heeft, naast artikelen in Nederlandse en internationale tijdschriften en bundels, ook vijf boeken geschreven, onder meer het handboek Kennismaking met de oude wereld (Bussum 2001, 6e druk), dat inmiddels in het Engels, Duits, Koreaans en Iraans vertaald is.
e e n e e u w va n c r i s i s h e t ro m e i n s e r i j k i n d e d e r d e e e u w n a c h r i s t u s
Een eeuw van crisis Het Romeinse rijk in de derde eeuw na Christus Rede uitgesproken bij het afscheid als hoogleraar Geschiedenis en staatsinstellingen der Grieken en Romeinen aan de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit Nijmegen op vrijdag 22 juni 2007
door prof. dr. L. de Blois
4
e e n e e u w va n c r i s i s
Vormgeving en opmaak: Nies en Partners bno, Nijmegen
Mijnheer de rector magnificus, zeer gewaardeerde toehoorders,
Drukwerk: Thieme MediaCenter Nijmegen
In de afgelopen maanden is mij met enige regelmaat gevraagd of ik in mijn afscheidsrede een terugblik ga geven, met daarin lof, blaam en amusementsrijke afrekeningen, of dat ik mij ga wagen aan een hoogdravend theoretisch verhaal, met nieuwe vergezichten op de beoefening van de Oude Geschiedenis in Nederland en de wereld. Ik kan de vragenstellers geruststellen: zoiets ga ik hier zeker niet doen, ik ga gewoon een lezing houden over iets dat ik interessant vind. Deze rede gaat over de crisis van de derde eeuw na Chr. in het Romeinse rijk, een onderwerp waarmee ik mij vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw met regelmaat heb beziggehouden.1 ‘Crisis’ wordt hier verstaan als een opeenstapeling van problemen op meerdere levensgebieden, die zo ingrijpend zijn, dat een blijvende verandering van het politiek-cultureel-maatschappelijke systeem plaatsvindt. het traditionele beeld Vanaf de jaren twintig van de twintigste eeuw hebben vakspecialisten en andere beschouwers de derde eeuw vooral gekenschetst als een langgerekte crisisperiode, echt een breukvlak tussen tijdperken, een eeuw waarin de bloeiende Romeinse wereld van de tweede eeuw plaats maakte voor de steeds meer in verval rakende dwangstaat van de late oudheid. In de late tweede eeuw kreeg men al bange voorgevoelens. In een mooie retorische zin zegt Robert Latouche, op pagina 11 van zijn Les origines de l’économie occidentale: Les prévisions pessimistes se sont réalisées au IIIe siècle, siècle sinistre, le plus mal connu du passé romain. Après le règne des Sévères on éprouve la sensation de pénétrer dans un long tunnel dont on ne sortira qu’au début du Bas empire, sous Dioclétien, et lorsqu’on revient à l’air libre, l’impression qu’on ressent est celle de découvrir un paysage inconnu.2
isbn 978-90-9022026-0 © Prof. dr. L. de Blois, Nijmegen, 2007 Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar worden gemaakt middels druk, fotokopie, microfilm, geluidsband of op welke andere wijze dan ook, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van de copyrighthouder.
Vanaf 230 na Chr. werd het Romeinse rijk bezocht door oorlogen tegen sterke tegenstanders, troonstrijd, epidemieën en andere plagen. Aan de noordelijke grenzen had het rijk te maken met Germanen en steppevolken, aan de oostkant met het nieuwe Perzische rijk der Sassaniden. Het was niet meer gegarandeerd dat de Romeinse legers zouden winnen; regelmatig werden nederlagen geleden en vielen vijanden het rijk binnen. In 260 werd zelfs een Romeinse keizer gevangen genomen door de Perzen. Volgens een onwaarschijnlijke legende werd hij gevild en werd zijn vel daarna steeds met enig triomfalisme getoond aan Romeinse gezanten die op bezoek kwamen.3 De jaren 235284 vormden de periode der zogenoemde soldatenkeizers: na 235 waren er geen algemeen aanvaarde dynastieën meer en konden allerlei succesvolle generaals een gooi
5
6
p ro f . d r . l . d e b l o i s
naar de macht doen. De ene soldatenkeizer buitelde over de andere en er was geen stabiliteit in de leiding van het rijk. Uit wanhoop gingen keizers in het midden van de eeuw de oude goden gunstig stemmen en de christenen vervolgen, omdat dezen aan zulke smeekbeden niet mee wilden doen. Zo ziet het traditionele beeld van de derde eeuwse crisis in het Romeinse rijk eruit. Behoorlijk somber dus, een teneur die in belangrijke mate ontleend is aan een aantal vaak geciteerde literaire teksten, het type bronnen dat nog tot ver in de twintigste eeuw domineerde in het derde eeuw-onderzoek. Sommige van die teksten liegen er niet om. De geschiedschrijver Herodianus merkt in 1.1.4 op dat er in de lange periode van keizer Augustus tot en met Marcus Aurelius (27 v.Chr.-180 na Chr.) niet zoveel gewelddadige regeringswisselingen, gevaarlijke oorlogen, ordeverstoringen, verwoestingen van steden, epidemieën en aardbevingen geweest zijn als in de zestig tot zeventig jaar daarna. Herodianus schijnt tussen 250 en 253 na Chr. gestorven te zijn en kon er dus iets van weten.4 De christelijke schrijver Cyprianus, die van 248 tot zijn martelaarsdood in 258 of 259 bisschop van Carthago was, beschrijft in Ad Demetrianum 3 de Romeinse wereld van zijn eigen tijd in de volgende bewoordingen: De wereld is al oud geworden. Zij staat niet meer zo stevig overeind als eerst, zij kent niet meer de veerkracht en sterkte van voorheen. Ook al zwijgen wij, ook al halen wij geen argumenten uit de Heilige Schrift en de goddelijke voorzeggingen, de wereld zelf spreekt boekdelen. Zij getuigt van haar ondergang: het algemeen verval is het bewijs. Des winters is er niet voldoende overdaad aan regen om het zaad te voeden, geen normale hitte ’s zomers om de gewassen te doen rijpen, geen lente-mildheid die alles aangenaam maakt en ook de opbrengst aan vruchten in de herfst is niet meer zo rijk. Afgegraven, uitgeputte bergen leveren al minder marmerplaten op, minder zilver en goud onttrekt men aan de leeggehaalde mijnen: de aders zijn al arm en worden dunner, dag na dag. En op de akkers zien we de boeren verminderen en verdwijnen, op zee de zeelui, soldaten verlaten het kamp, onschuld het forum en gerechtigheid de rechtbank, uit vriendschappen gaat de saamhorigheid weg, uit kunsten het vakmanschap, uit de zeden de tucht. (vert.: Vincent Hunink) Kortom, alles raakt op, de normen en waarden zijn zoek en demografisch staat de ondergang voor de deur. Toch is dit echt geschreven in de derde eeuw en niet in de krant van gisteren. Beschouwingen over degeneratie en verval, vanaf de goede oude tijd tot de eigen periode van ijzer en roest, behoren overigens tot het standaard-arsenaal van antieke literaire gemeenplaatsen, al moet erbij bedacht worden dat Cyprianus voor zijn lezers niet een geheel verzonnen beeld kan hebben weergegeven. Dat zou hem ongeloofwaardig gemaakt hebben.
e e n e e u w va n c r i s i s
o n d e r z o e k n a a r d e d e r d e e e u w s e c r i s i s i n h e t ro m e i n s e r i j k Na de eerste wereldoorlog zijn interessante studies over de derde eeuw verschenen, met nu en dan ideologisch geïnspireerde bevlogen theorievorming, maar de wetenschappelijke productie van derde eeuw- kenners viel en valt in kwantitatief opzicht in het niet bij de grote stroom van publicaties over eerdere en latere eeuwen van de Romeinse keizertijd. De bestudering van de crisis van de derde eeuw in het Romeinse rijk is in de decennia na de eerste wereldoorlog op gang gebracht door publicaties van onder meer Michael Rostovtzeff, Andreas Alföldi, Wilhelm Ensslin en H.P. L’Orange.5 Voor Rostovtzeff was de derde eeuw een voorafschaduwing van de Russische revolutie van 1917-1920: boeren in militaire uitrusting keerden zich tegen de stedelijke bourgeoisie der curiales in het Romeinse rijk en verwoestten de fraaie Grieks-Romeinse beschaving, die zo lang in de steden geschitterd had. Andreas Alföldi, een kenner bij uitstek van de derde eeuwse geschiedenis, zag deze eeuw als de grote tijd van Illyricum, van het Pannonische genie, dat het rijk op de punten van zijn zwaarden door de crisis droeg. (Illyricum en Pannonië = ongeveer Hongarije en delen van voormalig Joegoslavië.) Vooral Pannoniërs vulden immers de belangrijkste legers die de barbaren uit het rijk hielden. Militairen uit de noordelijke grenslegers, vooral uit die van de Donaugrens, kregen bovendien steeds meer kansen op loopbanen in het Romeinse rijksbestuur. Wilhelm Ensslin zat ook wel in dit spoor, maar vroeg net als L’Orange vooral aandacht voor ideologische aspecten, voor de ontwikkeling naar godkeizerschap die in de derde eeuw te onderscheiden was. Ideeën over de derde eeuw, die in de eerste helft van de twintigste eeuw ontstaan zijn, hebben hun weg gevonden naar enkele samenvattende overzichtswerken, die lang gezag gehad hebben, bijvoorbeeld de eerste druk van het twaalfde deel van Cambridge Ancient History, waarin onder meer Alföldi en Ensslin gepubliceerd hebben, en het werk van Raoul Rémondon, La crise de l’empire de Marc-Aurèle à Anastase, Parijs 1964 (1e druk).6 In de jaren zeventig van de vorige eeuw verschenen opnieuw twee algemeen gebruikte publicaties: een artikel van Géza Alföldy en een boek van Ramsay McMullen. In het tijdschrift Greek, Roman and Byzantine Studies karakteriseerde Géza Alföldy in 1974 de crisis van de derde eeuw in het Romeinse rijk in negen punten.7 Zij werd volgens hem gekenmerkt door een degeneratie van het keizerschap tot een militaire despotie, algemene onstabiliteit, een groeiende macht van de legers, toenemende invloed van militaire provincies zoals die langs de Donau, sociale verschuivingen, economische problemen, een afname en ongelijker wordende distributie van de rijksbevolking, een religieuze en morele crisis en invallen van vreemde volken in het rijk. De discussie over het onderwerp leek in 1976 een voorlopig eindpunt te bereiken door een boek van Ramsay MacMullen, Roman Government’s Response to Crisis, die de jaren 235 tot 284 uitlegde als een “… period of protracted emergency”, een oorlogstijd waarin literaire en juridische conventies minder begonnen te tellen, christenen als een soort dissidenten
7
8
p ro f . d r . l . d e b l o i s
vervolgd werden en de keizers vooral geld en andere middelen ophaalden, om de verdediging van het rijk maar vol te kunnen houden.8 Vooral de middengroepen werden volgens hem de dupe (p. 209). In de laatste vijftien jaar is de derde eeuwse crisis echter opnieuw een populair onderwerp geworden, vooral door het voortreffelijke werk van Fergus Millar, Christian Witschel en enige anderen, die meer nog dan voorheen accent legden op resultaten van archeologisch onderzoek.9 Zij zagen in dat in grote delen van het Romeinse rijk in de derde eeuw een sterke continuïteit bestond in bewoning en materiële cultuur en dat het begrip crisis wellicht ietwat genuanceerd en met name geregionaliseerd zou moeten worden. wa t h e b b e n w e i n t a c h t i g j a a r b e r e i k t ? De vraag dringt zich op: hebben we iets bereikt in tachtig jaar geleerde arbeid? Het antwoord moet natuurlijk zijn: ja, veel. Het zou wat zuur zijn als we alleen elkaar met heen en weer praten en schrijven van de straat gehouden hadden, zonder veel aan kennis en inzicht toe te voegen. Concreet kunnen we de volgende zaken vermelden. (Bij elk item dat ik nu ga noemen kan ik uiteraard een reeks namen van voortreffelijke vakgenoten opsommen, maar die informatie zet ik vrijwel geheel in de voetnoten.) Om te beginnen zijn veel bronnen, zowel teksten als vondsten, toegevoegd aan het corpus dat tachtig jaar geleden bestond, en zijn veel bronnen veel beter ontsloten. Alleen al de opeenvolgende jaargangen van het Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik, het Supplementum Epigraphicum Graecum en de Année Épigraphique bieden een rijke oogst aan nieuwe epigrafische en papyrologische teksten en aan nieuwe inzichten over bestaand tekstmateriaal. Numismatische tijdschriften, corpora, artikelen en monografieën bieden veel nieuws op het gebied van munten, niet alleen met betrekking tot hun gewicht, gehalte en verspreidingsgebied, maar ook over beelden en teksten die op munten staan.10 Epigrafische teksten worden steeds beter ontsloten via dataverzamelingen als de Epigraphische Datenbank Heidelberg en andere databases. Literaire teksten worden steeds beter hanteerbaar door nieuwe edities, commentaren en vertalingen. Ik noem hier slechts Bleckmanns verzameling van laatgriekse teksten, Potters werk over de Oracula Sibyllina en het nieuwe boek van Martin over Dexippus.11 Archeologisch vondstmateriaal wordt steeds belangrijker en neemt in studies over de derde eeuw een steeds belangrijkere plaats in. Soms komen compleet nieuwe bronnen door opgravingen of toevallige vondsten de grond uit, bijvoorbeeld de befaamde inscriptie van Augsburg, die in de Année Épigraphique van 1993 gepubliceerd is en waarin te lezen staat dat in april 260 in die buurt een Romeins leger Germaanse invallers – genoemd worden Semnones ofwel Juthungi - verslagen heeft en hun de buit heeft afgepakt. Deze buit bestond onder meer uit duizenden gedeporteerden die door de invallers meegenomen waren uit Italië. Dit deden invallers in die tijd vaker, om aan vakbekwa-
e e n e e u w va n c r i s i s
me mensen te komen. Deze Juthungi moeten we niet zien als een stam, in etnische zin, maar als een conglomeraat van aanzienlijke krijgers, elk met hun achterban. Ze waren waarschijnlijk afkomstig uit de Elbestreek. Het waren geen volksverhuizers, maar roofbendes, die het Romeinse rijk binnenvielen en dan weer naar huis terugkeerden.12 Dit leidt bijna automatisch tot een tweede resultaat van onderzoek, dat vooral in de laatste decennia behaald is, de veel grotere kennis van lokale en regionale ontwikkelingen in de derde eeuw. Het gaat daarbij niet alleen om economische en sociale veranderingen, maar ook om godsdienst en cultuur. In deze afscheidsrede is de godsdienst niet mijn eerste focus, maar ik wil hier wel stellen dat we juist op dit terrein nog maar aan het begin staan van vele ontdekkingen. Eén conclusie kan al wel getrokken worden: op het gebied van de pagane godsdiensten was er geen verval. In een terecht befaamd artikel heeft Géza Alföldy dat al in 1989 gesteld en hij krijgt van dag tot dag meer gelijk.13 De studie van epigrafische teksten, munten, papyri, monumenten, ander vondstmateriaal en nederzettingspatronen heeft ons in staat gesteld meer dan voorheen te zien hoe de derde eeuw in afzonderlijke delen van het Romeinse rijk verliep. Meer dan iets anders heeft dit het uniforme beeld van een algemene derde eeuwse crisis van bijna honderd jaar bijgesteld en aangetoond dat crisis – zeker tot halverwege de eeuw – in grote delen van het rijk een relatief begrip was. In een brede zone achter de grenzen van de Rijn en de Donau bestonden vooral in de tweede helft van de derde eeuw grote problemen; in Romeins Nederland was het zelfs in het begin van de eeuw al niet best meer, misschien door een verslechtering van het klimaat.14 Vroeger zouden we verwacht hebben, dat enkele achterlanden van belangrijke oorlogsgebieden, zoals Syrië aan de oostgrens en Noord-Italië achter de Romeinse legers van de boven- en midden-Donau, wel zwaar getroffen en overbelast zouden zijn, maar het beeld dat uit materiële vondsten naar voren komt, toont dat niet aan. In die gebieden bestond in allerlei materiële overblijfselen een sterke continuïteit, net als in Egypte, Griekenland, Italië, Sicilië, Noord-Afrika en de Romeinse provincie Britannië.15 Syrië was volgens Millar in de vierde eeuw, dat wil zeggen in de periode na de derde eeuwse crisis, een gebied vol bloeiende grote dorpen en steden. Egypte werd steeds zwaar belast, maar was er in de derde eeuw niet per se slechter aan toe dan in de tijd van keizer Augustus. Andersom lijkt Spanje, waar relatief weinig oorlog was, wel problemen gehad te hebben, al beweert Witschel dat daar wel een transformatie gaande was – in de richting van een concentratie van bezit – maar dat van crisis niets te merken is.16 In Klein-Azië hadden de steden het moeilijk, met name in de tweede helft van de derde eeuw, maar hield het platteland zich goed. De meeste steden kenden er overigens wel continuïteit in de gebouwde omgeving en de materiële cultuur.17 Het kan echter zijn, dat landstreken en steden met een dergelijke continuïteit toch wel lastenverzwaring, verarming en stijgende sociale spanning gekend hebben.18 Een indicatie in die richting kan zijn, dat ook in zulke streken na circa 220 het aantal inscripties, dat wil zeggen de gewoonte om teksten in steen te beitelen,
9
10
p ro f . d r . l . d e b l o i s
achteruitging.19 Wellicht vonden plaatselijke aanzienlijken het geen eer meer om iets voor de gemeenschap te moeten doen, maar een ondraagbare last, en spraken ze er dus ook minder over in openbare teksten. Het derde onderwerp waarover we veel meer te weten zijn gekomen in de laatste tachtig jaar is de ontwikkeling van het geldwezen. De pest, die van circa 166-185 in het rijk woedde, schijnt voor een prijsstijging gezorgd te hebben; de vraag naar goederen en diensten daalde minder dan wat de overgebleven producenten konden leveren. Septimius Severus (193-211) verhoogde daarop de soldij met vijftig procent, mede om in een tijd van oorlog en oorlogsgevaar, na sterfte door de pest, voldoende rekruten van goede kwaliteit aan te kunnen trekken. De gevolgen voor de schatkist waren groot. Volgens een redelijke schatting van Richard Duncan-Jones besloegen militaire uitgaven immers driekwart van het keizerlijke budget. Severus compenseerde zijn gestegen uitgaven door de zilveren munten te verslechteren. Minder zilver en meer goedkoop ander metaal erin. Zijn zoon Caracalla, keizer van 211-217, ging op dit pad verder en met name na 238 nam de muntverslechtering aanzienlijke vormen aan. Toch schijnt dit pas na 274 tot een algemene, rijksbrede, hollende inflatie geleid te hebben. Tot dat jaar bleef men kennelijk de keizerlijke munten nog wel vertrouwen. Een probleem is hierbij, dat gegevens over lonen en prijzen vooral te vinden zijn in papyrusteksten uit Egypte. De vraag is dan hoe het in andere delen van het rijk in elkaar zat. Voorlopig gaan we ervan uit dat Egypte niet zozeer uniek was dat de gegevens uit die regio totaal niet bruikbaar zouden zijn voor de rest van het Romeinse rijk.20 In de vierde plaats kunnen we de prosopografie noemen, dat wil zeggen de beschrijving van personen en hun loopbanen. Van steeds meer senatoren, ridders en andere aanzienlijken uit het Romeinse rijk weten we geleidelijk aan steeds meer. Dat betekent dat het steeds beter mogelijk wordt om bij bestudering van de hogere standen in het Romeinse rijk in de derde eeuw continuïteiten, vaste patronen en veranderingen op te sporen en de verhouding tussen statusrelaties en reële machtsverhoudingen in kaart te brengen. In deze deeldiscipline is in de afgelopen halve eeuw zeer veel gedaan.21 Als vijfde item noemen we de bestudering van bestuur en rechtspraak. De ontwikkeling hiervan in het Romeinse rijk van de derde eeuw is bijzonder moeilijk vast te stellen, door een funest gebrek aan relevante bronnen die gedetailleerde informatie zouden kunnen verschaffen. Jammer, want juist op dit terrein laat de derde eeuw belangrijke transformaties zien, die het begin geweest zijn van het laat-antieke bestuurssysteem. Er zijn enkele grote raadsels. Hoe kan het toch bestaan, dat de Romeinse rechtsgeleerdheid en de machtspositie van geleerde juristen een hoogtepunt bereikten in de eerste veertig jaar van de derde eeuw, om daarna vrijwel van de aardbodem te verdwijnen? Zijn de juristen zo snel en radicaal ingekapseld in een groeiende bureaucratie, dat zij geen gelegenheid of lust meer hadden zelf te schrijven en teruggegrepen hebben naar werken van goede voorgangers van nog niet lang geleden? Of hebben zij
e e n e e u w va n c r i s i s
snel aan macht en status ingeboet door de spectaculaire opkomst van militairen aan de hoven der keizers? Hier moeten we vooral het werk van Peter Eich noemen. De laatstgenoemde heeft in een lijvig en uiterst interessant boekwerk de bureaucratisering en militarisering van het Romeinse bestuur in de derde eeuw aan een onderzoek onderworpen.22 Er zijn langzamerhand net genoeg bronnen ontsloten die het mogelijk maakten dat zijn werk tot stand kwam. Als Eich gelijk heeft, zijn er reeds in de tweede helft van de derde eeuw aanzetten tot een sterker centraal bestuur en een grotere bureaucratie, en werden lang niet alle belangrijke functies door militairen bezet. Hierover zal echter nog heel wat discussie gevoerd moeten worden. Dat brengt ons bij het zesde item, de impact van het militaire apparaat. Vroeger is nogal eens, in navolging van berichten van contemporaine auteurs als Cassius Dio en Herodianus, aangenomen dat het hele Romeinse rijk geregeld te lijden had onder wangedrag van groepen soldaten en dat militairen een ongehoorde invloed uitoefenden op bestuur en politiek.23 Petities, die ons op steen zijn overgeleverd en dateren uit de eerste helft van de derde eeuw, dus nog vóór de grote oorlogen van 249-284, lijken het beeld te bevestigen. Boerendorpen vragen daarin de keizers om bescherming tegen de willekeur van groepen soldaten die langs de grote militaire doorgangswegen marcheren, van het ene oorlogsterrein naar het andere.24 Toch moet het beeld genuanceerd worden. Doortrekkende legers konden een grote last zijn, maar vaste kampen langs de grenzen waren goede klanten en leverden productie, bijvoorbeeld in de vorm van bouwmaterialen, wegen en bruggen. Misschien kan hierdoor verklaard worden dat Syrië en Noord-Italië het relatief zo goed deden in de derde eeuw. Het hogere en middelbare militaire kader moet in de derde eeuw goede carrièrekansen gekregen hebben, maar de senatoren en civiele bureaucraten waren er ook nog en bekleedden belangrijke posten. In de meest recente jaren, ongeveer sinds 2000, staan ook keizerideologie en keizerlijke machtsrepresentatie weer in het middelpunt van de belangstelling.25 Bronnen zijn er genoeg, neem alleen al de opschriften en beelden op de vele duizenden beschikbare munten, keizerlijke titels in inscripties en papyri en de teneur van keizerlijke antwoorden op verzoekschriften. Als keizers minder vast op de troon zaten en minder concreet militair presteerden, dan moest er compensatie komen. Men moest af zien te komen van de afhankelijkheid van concrete prestaties. In de derde eeuw zien we dan ook een belangrijke ontwikkeling van persoon naar instituut en naar een verheffing tot bovennatuurlijke hoogte van keizer en keizerschap. s a m e n va t t i n g : d e d e r d e e e u w n u Samenvattend, hoe ziet het beeld van de derde eeuwse ontwikkelingen in het Romeinse rijk er nu uit? De eerste helft van de derde eeuw na Chr. was in het Romeinse rijk een periode van toenemende spanningen, opkomende crises en erosie van de keizerlijke macht onder een oppervlak van doorgaande continuïteit. De echte crisis kwam pas na
11
12
p ro f . d r . l . d e b l o i s
249, met name in de jaren 260-284 en had zelfs toen in de ene regio veel meer impact dan in de andere. Veel meer dan vroeger moeten we derde eeuwse problemen en crises regionaliseren. In de derde eeuw werden keizers steeds meer afhankelijk van hun legers, waarover zij echter geregeld maar weinig gezag hadden. De telkens uitbrekende oorlogen aan verschillende grenzen, vooral in het noorden en oosten, maakten dikwijls troepenverplaatsingen noodzakelijk. Bevolkingsdelen die woonden langs de grote militaire heirwegen of in oorlogsgebieden en hun directe achterlanden, hadden regelmatig te lijden onder plunderingen en wilde rekwisities, zonder vergoedingen te ontvangen. Dit heeft zonder enige twijfel hun vertrouwen in de Romeinse overheden ondermijnd. Oorlogszones, waarin langer gestreden werd, hadden te maken met deportaties, banditisme en voedseltekorten, die epidemieën met zich mee brachten. Dit was reeds onder Marcus Aurelius (161-180 na Chr.) het geval en het werd weer zo in de periode na 230. Boeren in getroffen gebieden hadden echter niet alleen maar nadelen te verwachten. Door de bevolkingsvermindering werd hun onderhandelingspositie misschien sterker. Landheren hadden hen nu echt nodig voor allerlei soorten arbeid. Parallel onderzoek naar gebieden die in de pre-industriële periode door epidemieën getroffen zijn, leert ons dat na een epidemie de lonen stijgen, terwijl pachten en landprijzen dalen.26 In de jaren na 230, en vooral na 249, werd de keizerlijke overheid in ernstige financiële problemen gebracht door de alsmaar terugkerende oorlogen en de geregeld eruit voortkomende troonstrijd (legers wensten hun commandanten op de troon te zien, al was het maar om keizerlijke middelen naar zich toe te trekken). Geldverslechtering was het gevolg, mede doordat tevens de mijnbouw in enkele provincies terugliep. Tegenwoordig wordt wel gedacht dat dit pas vanaf 274 tot een rijksbrede sterke inflatie geleid heeft. De problemen van de derde eeuw brachten een geleidelijke wijziging van het keizerlijke benoemingsbeleid met zich mee. Ouderwetse senatoren moesten zich meer en meer tevredenstellen met statusrijke, maar militair machteloze posities (zoals voorheen nogal eens met patriciërs het geval was geweest) en concentreerden hun loopbanen meer op het oude kernland Italië, bijvoorbeeld in functies als curator civitatis. Praesides uit de ridderstand kregen geleidelijk aan en vanaf 260 structureel meer posities van provinciestadhouders en alle posten van legioenscommandanten in handen, terwijl militaire commando’s steeds vaker grotere gebieden dan één provincie besloegen en in handen vielen van duces. Mogelijk kwamen er in de loop van de derde eeuw vastere en meer structurele bureaucratische apparaten aan de hoven van keizers en provinciale gouverneurs tot stand. In de representatie van de keizerlijke macht voltrokken zich geleidelijk veranderingen. De oude prestatie-ideologie – het winnen van legitimatie van de macht via res gestae - was niet meer mogelijk en dynastieke continuïteit kwam na 235 te vervallen.
e e n e e u w va n c r i s i s
Ervoor in de plaats kwam een koppeling aan allerlei goden en een ideologische verheffing van het keizerschap. Vanaf circa 253 werden vooral de oude goden Jupiter en Hercules belangrijk als machten achter de troon, maar met andere godheden werd in dit opzicht ook geëxperimenteerd, onder meer met de onoverwinnelijke zonnegod. Al met al kan volgens mij het volgende geconcludeerd worden: de na 249 tot crises escalerende problemen hebben in het Romeinse rijk een transformatie bewerkt in de bestuursorganisatie, het benoemingsbeleid, het belastingstelsel, het muntwezen en de keizerlijke machtsrepresentatie, die de Romeinse wereld een ander aanzien gegeven heeft. Deze transformatie was er één naar zwaardere lasten voor de bevolking, meer bemoeienis van de centrale overheden en militaire leiders, meer specialisatie in het bovenlokale bestuur, uitbreiding van de bureaucratie, meer institutionele verheffing van het keizerschap en meer latente dreiging van over de rijksgrenzen, die de keizers dwong tot militaire aanpassingen. Er was echter niet zoiets als een laat-antieke dwangstaat; dat is een anachronistisch construct uit de eerste helft van de twintigste eeuw. Het beeld van de derde eeuw is in tachtig jaar dus veel gedetailleerder geworden, gedifferentieerder en minder algemeen zwart. Er is veel meer kennis en inzicht gekomen in oorzaak, verloop en gevolg van politieke ontwikkelingen, militaire krachtsverhoudingen, economische en sociale veranderingen, fiscale en bureaucratische structuren en grote ideologische en religieuze verschuivingen die zich in de derde eeuw aankondigden. Waar vroeger algemene vermoedens bestonden op basis van vooral literaire bronnen, is nu toch meer vast komen te staan, op een veel bredere basis van bewijsmateriaal. nijmeegse bijdr agen aan het derde eeuw-onderzoek Vanuit de Nijmeegse leerstoelgroep Oude Geschiedenis zijn met regelmaat bijdragen geleverd aan het onderzoek naar de periode 180-284 na Chr. in de Romeinse geschiedenis. Reeds in 1989 verscheen Paul Leunissen, Konsul und Konsulare in der Zeit von Commodus bis Severus Alexander (180-235 n.Chr.), waarop hij in dat jaar met lof gepromoveerd is. In 1993 is Jaap-Jan Flinterman gepromoveerd op Politiek, paideia en pythagorisme. Griekse identiteit, voorstellingen rond de verhouding tussen filosofen en alleenheersers en politieke ideeën in de Vita Apollonii van Philostratus.27 In 2002 verscheen de met het iudicium ‘met lof’ bekroonde dissertatie van Olivier Hekster, Commodus. An Emperor at the Crossroads (Amsterdam 2002). Het jaar 2006 zag de voltooiing van het proefschrift van Janneke de Jong, Emperors in Egypt. The Representation and Perception of Roman Imperial Power in Greek Papyrus Texts from Egypt, A.D. 193-284 (Nijmegen 2006). In 2006 verscheen de vijfde band van het netwerk Impact of Empire, waarin zes Nijmeegse oudhistorici (Lukas de Blois, Olivier Hekster, Martijn Icks, Janneke de Jong, Inge Mennen en Danielle Slootjes) bijdragen over de derde eeuw gepubliceerd hebben.28 In juni 2007 verscheen Impact of Empire VI, uitgegeven door Lukas de Blois en Elío lo Cascio, waarin een sectie van vier bijdragen de derde eeuw behandelt. Binnen-
13
14
p ro f . d r . l . d e b l o i s
kort verschijnt een overzichtswerk over de derde eeuw van de hand van Olivier Hekster. Ondergetekende, Lukas de Blois, heeft aan de bestudering van de derde eeuwse crisis in het Romeinse rijk een aantal publicaties gewijd: zijn dissertatie29, zijn inaugurele rede30, 24 andere wetenschappelijke bijdragen, vier populairwetenschappelijke artikelen en vier recensies. Op stapel staan nog twee boeken van zijn hand: de titel van het ene wordt The Reign of the Emperor Severus Alexander en het andere is het sluitstuk van een klein programma van n wo en zal heten Image and Reality of Roman Imperial Power, A.D. 193-284. In dit kleine programma, dat deze zelfde titel draagt, lopen daarnaast de volgende projecten: Patronen en ontwikkelingen in de representatie van de keizerlijke macht (Erika Manders), Status en macht. Bestuur, benoemingsbeleid en sociale hiërarchie (Inge Mennen) en Lokale elites in een overgangstijd (Danielle Slootjes). Een derde eeuwproject dat daarnaast uitgevoerd wordt is dat van Martijn Icks over de geschiedenis en het voortleven van keizer Elagabalus (218-222 na Chr.). Deze vier onderzoekers hebben allen reeds artikelen en voordrachten over derde eeuwse onderwerpen gepubliceerd. Daarmee is niet alles vermeld, maar dit zijn toch de belangrijkste zaken die in juni 2007 genoemd kunnen worden. s l o t wo o r d Aan het einde van dit afscheidscollege wil ik graag enkele woorden van dank uitspreken. Het Stichtingsbestuur, het College van Bestuur en het bestuur van de Faculteit der Letteren van de Radboud Universiteit Nijmegen ben ik erkentelijk voor het in mij gestelde vertrouwen. Mijn dank gaat ook uit naar mijn eerdere werkgevers, de Vrije Universiteit en de Vrije Leergangen te Amsterdam. Uitdrukkelijk wil ik ook n wo Geesteswetenschappen bedanken. Ik heb aan financiële steun van die kant zeer veel te danken. Uiteraard gaat ook dank uit naar de collega’s binnen de onderzoekschool oikos, die in Nederland classici, oudhistorici, archeologen en kenners van de antieke wijsbegeerte samenbrengt. En met succes. Er zijn op dit ogenblik niet veel onderzoekscholen die zo goed draaien. Voorts noem ik met genoegen het netwerk Impact of Empire, dat op 2 juli 1999 hier te Nijmegen door mij opgericht is en thans vakgenoten uit twaalf landen en 28 universiteiten omvat. Wie had kunnen denken dat dit netwerk, dat zich richt op het Romeinse rijk van 200 v.Chr. tot 476 na Chr., zo snel zo’n vlucht zou nemen. Vanaf 2000 hebben we jaarlijks workshops gehouden en de resultaten ervan gepubliceerd in bundels. Sinds vorig jaar hebben we een eigen serie bij de uitgeverij Brill, voor dissertaties, monografieën en bundels uit binnen- en buitenland. Het netwerk heeft nu een uitvoerend secretariaat, een internationaal samengesteld managementteam en een even internationale academische adviesraad. Bijzondere dank gaat uit naar de collega’s en studenten binnen de twee afdelingen waar ik aan de Nijmeegse universiteit het meeste mee te maken gehad heb, Geschiedenis en Klassieken en bovenal naar de collega’s Oude Geschiedenis en de stu-
e e n e e u w va n c r i s i s
denten die in dat vak afgestudeerd zijn of toch tenminste aardig wat cursussen Oude Geschiedenis meegepikt hebben. Het is een bijzonder voorrecht binnen zo’n dynamische, plezierige groep te mogen werken. In de laatste jaren zijn we bij Oude Geschiedenis uitgebroken in menigte, door een reeks succesvolle aanvragen die vanaf 2000 gedaan zijn. Vooral in 2003 hebben we aardig wat binnengehaald. De mensen die sedert 2001 bij Oude Geschiedenis zijn gaan werken zijn niet alleen goede onderzoekers, maar kunnen ook prima college geven, een zeer gunstige combinatie, die belangrijk is voor de continuïteit van de leerstoelgroep. Eén van de aanvragen van 2003 betrof een Van der Leeuw-leerstoel. Zoiets wordt betaald door n wo en maakt een dakpanconstructie mogelijk, met andere woorden, mijn opvolger kon al benoemd worden drie jaar voordat ik zou vertrekken en zou in die drie jaar mijn collega zijn. De aanvrage is toegekend en heeft per september 2004 geleid tot de benoeming van Olivier Hekster tot Van der Leeuw-hoogleraar Oude Geschiedenis, wat in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het uitstekende klimaat dat bij ons heerst. Het is echt een succes geworden. Dank gaat ook uit naar de collega’s met wie ik heb gewerkt in de medezeggenschap, eerst in het overlegorgaan personeelszaken katholieke universiteit, het opku, daarna in de ondernemingsraad en tenslotte in de onderdeelcommissie letteren. En dan het niet-wetenschappelijk personeel. Ik heb veel te danken aan de secretariaten van de faculteit, het instituut voor Historische, Literaire en Culturele Studies (hlcs), de afdeling Geschiedenis en de afdeling Griekse en Latijnse Taal en Cultuur (gltc). Ik heb aardig wat fondsen geworven, voor allerlei doeleinden en heb plezierig samen kunnen werken met de staven die daarmee te maken hebben. Voorts wil ik mijn gezin – en dan vooral mijn vrouw Neeltje – danken voor steun en begrip. Mijn vrouw en kinderen zullen wel eens gedacht hebben dat ik huisarrest had in het hok dat studeerkamer heet. Men heeft mij wel eens gevraagd wat ik leuker vind om te doen, onderwijs, onderzoek, fundraising of organiseren en besturen. Daar heb ik eigenlijk geen antwoord op kunnen geven, want al deze activiteiten heb ik met inzet gedaan. Twee dingen wil ik toch graag apart noemen. Ik heb het bedenken van onderzoekprojecten, het begeleiden van promovendi en het publiceren van wetenschappelijk werk fascinerend werk gevonden en ik hoop er nog mee verder te gaan. Ik heb nu tien promoties achter de knopen en er moeten er toch nog wel zes tot acht volgen. De kansen staan goed, want het betreft uitstekende mensen. En dan het onderwijs. Het geven van een goed voorbereid hoorcollege, dat gaat over relevante stof en gebaseerd is op goed bewijsmateriaal, dat netjes in een syllabus aangeboden wordt, behoort echt tot de leukste dingen die men als docent kan doen. Maar goede werkgroepen zijn evenmin te versmaden. Het is heel aardig om derde- of vierdejaars studenten, die in begin september nog niet veel van een onderwerp wisten, in december als meesters in het vak te zien presenteren en discussiëren. Het begeleiden van scripties is ook een belangrijke onderwijstaak. Meestal loopt
15
16
p ro f . d r . l . d e b l o i s
het goed en zie je een mooi stuk werk voor je ogen ontstaan. Ik heb 132 doctoraal hoofdvakscripties begeleid en tot een goed einde zien komen, en dan reken ik bachelorwerkstukken en bijvakscripties niet mee. Ik ken collega’s bij Rechten en andere grote studierichtingen die dat een heel normaal of zelfs gering aantal vinden, maar voor een eenvoudige oudhistoricus lijkt het me best veel. Last but not least wil ik studiereizen vermelden, een uiterst nuttige onderwijsvorm, waarbij studenten pal bij de resten van de Grieks-Romeinse oudheid colleges krijgen en referaten houden. Ik heb er met groot plezier aan deelgenomen. Ik had mij voorgenomen mij in deze rede zoals altijd bescheiden en voorzichtig op te stellen, en u ziet, dat gaat mij goed af. Dank u voor uw aandacht, ik heb gezegd.
e e n e e u w va n c r i s i s
noten 1
Over de crisis van de derde eeuw in het Romeinse rijk zie G. Alföldy, ‘The Crisis of the Third Century as Seen by Contemporaries’, Greek, Roman, and Byzantine Studies 15 (1974), 98-103 (= idem, Die Krise des römischen Reiches. Geschichte, Geschichtsschreibung und Geschichtsbetrachtung. Ausgewählte Beiträge [Stuttgart 1989], 328-333); M. Christol, L’ empire romain du troisième siècle (Paris 1997); Chr. Witschel, KriseRezession-Stagnation? Der Westen des Römischen Reiches im 3. Jahrhundert n.Chr. (Frankfurt a.M. 1999); idem, ‘Re-evaluating the Roman West in the 3rd c. A.D.’, Journal of Roman Archaeology 17 (2004), 251-281; J.-M. Carrié & A. Rousselle, L’ empire romain en mutation des Sévères à Constantin, 192-337 (Paris 1999); L. de Blois, ‘The Crisis of the Third Century AD in the Roman Empire: A Modern Myth?’, in: L. de Blois & J. Rich, The Transformation of Economic Life under the Roman Empire. Proceedings of the Second Workshop of the International Network Impact of Empire, Nottingham, July 4-7, 2001 (Amsterdam 2002), 204-217; D.S.
L. de Blois Nijmegen, juni 2007
Potter, The Roman Empire at Bay AD 180-395 (London/ New York 2004), 3-298; P. Eich, Zur Metamorphose des politischen Systems in der römischen Kaiserzeit. Die Entstehung einer “personalen Bürokratie” im langen dritten Jahrhundert (Berlijn 2005), 338-383; A.K. Bowman, P.D.A. Garnsey & A. Cameron, eds., Cambridge Ancient History XII2 (Cambridge 2005) (= CAH XII2) en K.-P. Johne, Th. Gerhardt & U. Hartmann, eds., Deleto paene imperio Romano. Transformationsprozesse des Römischen Reiches im 3. Jahrhundert und ihre Rezeption in der Neuzeit (Stuttgart 2006). Daarin onder meer L. de Blois, ‘The Onset of Crisis in the First Half of the Third Century A.D.’, pp. 25-36. 2
R. Latouche, Les origines de l’économie occidentale (Parijs 1956), 11. Cf. R. MacMullen, Roman Government’s Response to Crisis, AD 235-337 (New Haven 1976), 1 v.
3
Zie Lactantius, De mortibus persecutorum 5; Aurelius Victor, De caesaribus 32; Zosimus 1.36. Vgl. F.J. Meijer, Keizers sterven niet in bed (Amsterdam 2004), 124-126.
4
Zie G. Alföldy, ‘Herodians Person’, Ancient Society 2 (1971), 204 vv. = idem, Krise 1989, op.cit. (n.1), 240 vv.; A.R. Polley, ‘The Date of Herodian’s History’, Antiquité Classique 72 (2003), 203-208.
5
M.I. Rostovtzeff, Social and Economic History of the Roman Empire I (Londen 1957), 464 vv.; 495 vv.; 501 vv.; A. Alföldi, Studien zur Geschichte der Weltkrise des dritten Jahrhunderts n.Chr. (Darmstadt 1967), 1-430; 436-440; W. Ensslin, ‘The End of the Principate’, in: CAH XII1 (Cambridge 1939), ch. X, 352-383; idem, ‘Gottkaiser und Kaiser von Gottesgnaden’, SBAW 1943, 6, 6-53; H.P. L’Orange, ‘Sol Invictus Imperator. Ein Beitrag zur Apotheose’, Symbolae Osloenses 14 (1935), 86-114; idem, Studies on the Iconography of Cosmic Kingship in the Ancient World (Oslo 1953).
6
R. Rémondon, La crise de l’empire de Marc-Aurèle à Anastase (Parijs 1964).
7
Zie Alföldy, Crisis 1974, op.cit. (n.1), 89-111 = idem, Krise 1989, op.cit. (n.1), 319-342.
8
MacMullen 1976, op.cit. (n.2), 195-213. Citaat op p. 202.
9
F. Millar, The Roman Near East, 31 BC – AD 337 (Londen/ Cambridge MA 1993); Witschel 1999, op.cit. (n.1); idem 2004, op.cit. (n.1), 251-281.
10
In Nijmegen wordt op dit gebied goed werk geleverd door Erika Manders, in haar project over Patronen en ontwikkelingen in de representatie van de keizerlijke macht en door Fleur Kemmers. Zie haar dissertatie Coins for a Legion. An Analysis of the Coin Finds of the Augustan Legionary Fortress and Flavian canabae legionis at Nijmegen (Nijmegen 2005).
17
18
p ro f . d r . l . d e b l o i s
11
12
e e n e e u w va n c r i s i s
Zie b.v. D.S. Potter, Prophecy and History in the Crisis of the Roman Empire. A Historical Commentary on the
1990), 288 v., 295 v., 304, 311, 320, 329, 337-340. In het Noordwesten van het rijk, in Raetia en de Agri
Thirteenth Sibylline Oracle (Oxford 1990); B. Bleckmann, Die Reichskrise des III. Jahrhunderts in der spätantiken
Decumates (= het zuidwesten van Baden-Württemberg met een stukje Rijnland en de zuidrand van Hessen)
und byzantinischen Geschichtsschreibung. Untersuchungen zu den nachdionischen Quellen der Chronk des
waren reeds vanaf de Alamannenveldtocht van Caracalla problemen, die verergerden tegen 253. Tussen 260
Johannes Zonaras (München 1992); G. Martin, Dexipp von Athen. Edition, Übersetzung und begleitende
en 265, toen dit gebied tussen de twee machtsterritoria van Gallienus en de tegenkeizer Postumus viel, werd
Studien (Tübingen 2006).
het gebied tussen Bovenrijn en Bovendonau overgelaten aan Germaanse binnendringers, die als Alamannen
Zie AE 1993, nr. 1231. Cf. L. Bakker, ‘Der Siegesaltar zur Juthungenschlacht von 260 n. Chr.’, Antike Welt
bekendstaan. Zie Drinkwater 2007, op.cit. (n.12), 43-71. Dacia (= Transsylvanië) werd opgegeven door keizer Aurelianus (271-275). Zie CAH XII2, op.cit., 53.
24 (1993), 274-277; I. König, ‘Die Postumus-Inschrift aus Augsburg’, Historia 46 (1997), 341-354; Potter 2004, op.cit. (n.1), 256 v. en vooral J.F. Drinkwater, The Alamanni and Rome, 213-496 (Oxford 2007),
16
Raetia en Germania Superior plus een regonale militie. 13
14
17
S. Mitchell, Anatolia: Land, Men, and Gods in Asia Minor I (Oxford2 2001), 227-240. Cf. J. Nollé, ‘Bronzene
G. Alföldy, ‘Die Krise des Imperium Romanum und die Religion Roms’, in: idem, Krise 1989, op.cit. (n.1),
Reflexe einer Krise. Das städtische Münzwesen Kleinasiens als Indikator von Phänomenen der Reichskrise
349-387.
des 3. Jahrhunderts und von zeitgenössischem Krisenempfinden’, in: Johne 2006, op.cit. (n.1), 271-287. H.
Zie W.A. van Es, De Romeinen in Nederland (Bussum2 1981), 44-49; H.-J. Schalles, ‘Die Wirtschaftskraft
Brandt, Gesellschaft und Wirtschaft Pamphyliens und Pisidiens im Altertum (Bonn 1992), 99 vv.; 149 vv.; 159
städtischer Siedlungen am Niederrhein: Zur Frage der wirtschaftlichen Beziehungen des römischen Xanten mit seinem Umland’, in: Th. Grünewald, ed., Germania inferior. Besiedlung, Gesellschaft und Wirtschaft an
15
Zie S.J. Keay, Roman Spain (Londen 1988), 173-178; J.S. Richardson, The Romans in Spain (Oxford 1998), 231-256. Zie Witschel 2006, op.cit. (n.15), 162 v.
53-70. Het betreffende Romeinse leger bestond volgens deze tekst uit geregelde eenheden uit de provincies
vv. ziet weinig van crisis in de Kleinaziatische steden die hij onderzocht heeft. 18
Zie b.v. J.-M. Carrié, ‘Developments in Provincial and Local Administration’, in: CAH XII2, op.cit. (n.1),
der Grenze der römisch-germanischen Welt (Berlijn/ New York 2001), 453 v.
269-312. Een mooi voorbeeld is te vinden bij L. Robert, ‘Trois oracles de la théosophie et un prophète
Over de grensgebieden en provincies van het Romeinse rijk in de derde eeuw zie J. Wilkes, J.-M. Carrié &
d’Apollon’, Comptes rendus de l’Académie des Inscriptions 1968, 568-599, met name 585 v. = idem, Opera Minora Selecta V (Amsterdam 1989), 584-615, met name 601 v.
A.K. Bowman, in: CAH XII2, op.cit. (n.1), 212-326. Over Italië en andere westelijke rijksdelen zie Witschel 1999, op.cit. (n.1); idem 2004, op.cit. (n.1) en idem ‘Zur Situation im römischen Africa während des 3.
19
Jahrhunderts’, in: Johne 2006, op.cit. (n.1), 145-221 (met aanhangsel over Spanje in de derde eeuw, pp. 162 v.). Over Britannië zie P. Salway, Roman Britain (Oxford 1981), 263-280; over Noord-Afrika C.
Zie R. MacMullen, ‘The Epigraphical Habit in the Roman Empire’, American Journal of Philology 103 (1982), 233-246.
20
Zie voor de gevolgen van de pestepidemie van circa 166-185 na Chr. R.P. Duncan-Jones, ‘The Impact of the
Lepelley, Aspects de l’Afrique romaine. Les cités, la vie rurale et le christianisme (Bari 2001), passim; over Syrië
Antonine Plague’, Journal of Roman Archaeology 9 (1996), 108-136. Verdere literatuur bij De Blois 2006, op.cit.
Millar 1993, op.cit. (n.9), 127-173, N. Pollard, Soldiers, Cities and Civilians in Roman Syria (Ann Arbor
(n.1), noot 3. Zie over de muntverslechtering R.A.G. Carson, Coins of the Roman Empire (London/ New York
2003), passim en K. Butcher, Roman Syria (Londen 2003), passim; over Egypte A.K. Bowman, The Town
1990), 61 vv.; R. Bland, ‘The Development of Gold and Silver Coin Denominations, AD 193-253’, in: C.E.
Councils of Roman Egypt (Toronto 1971), 121 vv.; idem, Egypt after the Pharaohs, 332 BC-AD 642 (Londen
King & D.G. Wigg, eds., Coin Finds and Coin Use in the Roman World. The Thirteenth Oxford Symposium on Coinage
1986), 67-164 passim en CAH XII2, op.cit., 313-326; over Griekenland: S. Alcock, Graecia capta. The
and Monetary History, 25.-27.3.1993 (Berlin 1996), 63-100; K.W. Harl, Coinage in the Roman Economy, 300
Landscapes of Roman Greece (Cambridge2 1994), 33-92, met name 38 v., 48 en 72; Martin 2006, op.cit.
B.C.to A.D. 700 (Baltimore/ London 1996), 126-148; L. de Blois, ‘Monetary Policies, the Soldiers’ Pay, and
(n.11), 15-24 ; over Sicilië R.J.A. Wilson, Sicily under the Roman Empire (Warminster 1990), 183 vv. Er
the Onset of Crisis in the First Half of the Third Century A.D.’, in: P.P.M. Erdkamp, ed., The Roman Army
waren ook gebieden die meer crisisverschijnselen vertoonden en waar meer oorlogshandelingen en -ver-
and the Economy (Amsterdam 2002), 90-107; De Blois 2006, op.cit. (n.1), 31 vv. Over het relatieve gewicht
woestingen waren, zoals Noord-Gallië, de Rijn- en Donauprovincies, Dacia (= Transsylvanië) en Romeins
van militaire uitgaven in het keizerlijke budget zie R.P. Duncan-Jones, Money and Government in the Roman
Mesopotamië. Zie Witschel 1999 en 2004, hierboven geciteerd. Zie over oorlogen in en om Romeins Meso-
Empire (Cambridge 1994), 47 vv. Over lonen en prijzen zie H.-J. Drexhage, Preise, Mieten, Pachten, Kosten und
potamië Millar 1993, op.cit. (n.9), 121-173. Zie over Noricum G. Alföldy, Noricum (Londen/ Boston 1974),
Löhne im römischen Aegypten bis zum Regierungsantritt Diokletians (St. Katharinen 1991); E. Lo Cascio, ‘Dall’
152-197; over Pannonië en Moesië A. Mócsy, Pannonia and Upper Moesia. A History of the Middle Danube
antoninianus al ‘laureato grande’: l’ evoluzione monetaria del III secolo alla luce della nuova documentazione
Provinces of the Roman Empire (Londen/ Boston 1974), 183-265; over Dalmatië D. Davison, Dalmatia. Research
di età diocleziana’, Opus 3 (1984), 135-201; E. Lo Cascio, ‘Dinamiche economiche e politiche fiscali fra I Severi
in the Roman Province 1970-2001 (Oxford 2006), passim; zie over Gallië in het algemeen J.F. Drinkwater,
ed Aureliano’, in: A. Schiavone, ed., Storia di Roma III 1 (Turijn 1993), 276ff.; idem, ‘How did the Romans view
Roman Gaul. The Three Provinces, 58 BC-A.D 260 (Londen 1983) en in het bijzonder The Gallic Empire.
their Coinage and its Function?’ , in: C.E. King & D.G. Wigg 1996, op.cit., 273-287,met name 281; D. Rathbone,
Separatism and Continuity in the North-Western Provinces of the Roman Empire, AD 260-274 (Stuttgart 1987).
‘Monetisation, not Price-inflation, in Third Century AD Egypt?’, ibidem 321-339; idem, ‘Prices and Price-
Zie ook E.M. Wightman, Gallia Belgica (Londen 1985), 191-201 en R. Brulet, La Gaule septentrionale au
Formation in Roman Egypt’, in: J. Andreau et al., eds., Economie antique: prix et formation des prix dans les eco-
Bas-Empire: occupation du sol et défense du territoire dans l’arrière-pays du Limes aux IVe et Ve siècles (Trier
nomies antiques (Saint Bertrand de Comminges 1997), 183-244; Carrié & Rousselle 1999, op.cit. (n.1), 127 vv.
19
20
p ro f . d r . l . d e b l o i s
21
In deze deeldiscipline moeten we voor de derde eeuw vooral denken aan het geduldige en tijdrovende werk
e e n e e u w va n c r i s i s
28
L. de Blois, P. Funke & J. Hahn, eds., The Impact of Imperial Rome on Religions, Ritual and Religious Life in the
van Werner Eck (zie b.v. zijn talloze artikelen in het Zeitschrift für Papyrologie und Epigraphik), Anthony
Roman Empire. Proceedings of the Fifth Workshop of the International Network Impact of Empire (Roman Empire,
Birley, Paul Leunissen, Hubert Devijver, Michel Christol, Ségolène Demougin en voor specifieke perioden
200 BC-AD 476), Münster, June 30- July 4, 2004 (Leiden/ Boston 2006). L. de Blois & E. lo Cascio, eds.
binnen de derde eeuw aan Christian Körner en Karin Haegemans. Zie M. Christol, Essai sur l’ évolution des
The Impact of the Roman Army. Proceedings of the Sixth Workshop of the International Network Impact of Empire, Capri, March 29-April 2, 2005 (Leiden/Boston 2007), 496-582
carrières sénatoriales dans la deuxième moitié du IIIe siècle ap. J.-C. (Paris 1986); H. Devijver, Prosopographia militiarum equestrium quae fuerunt ab Augusto ad Gallienum I-III (Leuven 1976-1980); idem, The Equestrian
29
L. de Blois, The Policy of the Emperor Gallienus (Leiden 1976).
Officers of the Roman Imperial Army (Amsterdam 1989); P.M.M. Leunissen, Konsuln und Konsulare in der
30
L. de Blois, De crisis van de derde eeuw na Chr. en de Griekse elite, inaugurele oratie KU Nijmegen, 22 mei
Zeit von Commodus bis Severus Alexander (180-235 n. Chr. (Amsterdam 1989); S. Demougin, ‘Considérations
1981 (Amsterdam 1981).
sur l’avancement dans les carrières procuratoriennes équestres’, in: L. de Blois, Adminstration, Prosopography and Appointment Policies in the Roman Empire (Amsterdam 2001), 24-34; Chr. Körner, Philippus Arabs. Ein
l i j s t va n p u b l i c a t i e s va n l . d e b l o i s
Soldatenkaiser in der Tradition des antoninisch-severischen Prinzipats (Berlijn/ New York 2002), 329-385; A.R.
N.B.: Meestal blijkt uit de titel van een publicatie of van een publicatiemedium al in welke taal deze geschreven is.
Birley, The Roman Government of Britain (Oxford 2005); K. Haegemans, Imperial Authority and Dissent.
Waar dit niet uit de titel blijkt, bij voorbeeld bij boekbesprekingen, is het erbij vermeld.
The Roman Empire in AD 235-238 (diss. Leuven 2005), 422-439. 22
Zie M. Peachin, Iudex vice Caesaris. Deputy Emperors and the Administration of Justice during the Principate (Stuttgart 1996) en Eich 2005, op.cit. (n.1), 338-383. Zie verder B.P.M. Salway, ‘Equestrian Prefects and
19 6 9 - 19 9 6 -
Per jaar vier bibliografieën Oudheid voor het Tijdschrift voor Geschiedenis.
the Award of Senatorial Honours from the Severans to Constantine’, in: A. Kolb, ed., Herrschaftsstrukturen und Herrschaftspraxis. Konzepte, Prinzipien und Strategien des Administration im römischen Kaiserreich. Akten
23
19 74
der Tagung an der Universität Zürich 18.-20.10.2004 (Berlijn 2006), 115-131.
-
Militair wangedrag neemt een ruime plaats in in literaire bronnen van de eigen tijd. In al zijn tachtig boeken,
-
‘Gallienus, keizer in een woelige tijd’, Spiegel Historiael 9, 9, 450-457
die hij waarschijnlijk schreef tussen 211 en 235, is Cassius Dio zo ongeveer geobsedeerd door de risico’s van
-
‘De persoon van Tacitus en de senaat van Rome in zijn tijd’, Lampas 7, 5, 340-348
-
Artikelen in de Grote Spectrum Encyclopedie, Utrecht 1974-1980: Alcibiades, Anabasis, Alexandrië,
De politiek van keizer Gallienus, Academische Pers, Amsterdam, 287 blz., geen ISBN, (diss. VU Amsterdam)
militaire macht en wangedrag. In Dio’s voetspoor beschouwt Herodianus de hebzucht en wandiscipline van de soldaten als de wortel van het kwaad. Zie L. de Blois, ‘Emperor and Empire in the Works of Greek- speaking Authors of the Third Century AD’, in: H. Temporini & W. Haase, eds., Aufstieg und Niedergang der Römischen
19 74 - 19 8 0
Welt II 34, 4 (Berlijn / New York 1998), 3405-3423; De Blois 2006, op.cit. (n.1), 27-29. 24
Christenvervolgingen, Hannibal, Punische Oorlogen en Zeeroverij. In het Nederlands.
Zie T. Hauken, Petition and Response. An Epigraphic Study of Petitions to Roman Emperors 181-249. Monographs from the Norwegian Institute at Athens 2 (Bergen 1998), 74-139 (tekst uit Skaptopare); 140-161 (tekst uit Aragoe); 215 v. (tekst uit Euhippe); 217-243 (tekst uit Takina);. Zie ook F. Millar, The Emperor in the Roman
19 7 5 -
‘Odaenathus and the Roman-Persian War of 252-264 A.D.’, TALANTA 6, 7-23
World (Londen2 1992), 646 (= SEG 37 [1987], 1186). Cf. Eich 2005, op.cit. (n.1), 121; 299-307. 25
Zie b.v. C. Ando, Imperial Ideology and Provincial Loyalty in the Roman Empire (Berkeley/ Los Angeles/ Londen
19 76
2000); I.Gradel, Emperor Worship and Roman Religion (Oxford 2002), met name 349-362; L. de Blois et al.,
-
The Policy of the Emperor Gallienus, Brill, Leiden, 242 blz. (handelseditie van de dissertatie van 1974)
The Representation and Perception of Roman Imperial Power. Proceedings of theThird Workshop of the International
-
Caesar en Pompeius. Bespreking van K. Raaflaub, Dignitatis contentio. Studien zur Motivation und politischen
Network Impact of Empire, Rome, March 20-23, 2002 (Amsterdam 2003). Zie O.J. Hekster & E.E.J. Manders,
Taktik im Bürgerkrieg zwischen Caesar und Pompeius, München 1974, Tijdschift voor Geschiedenis 89, 1976, 550-552 (in het Nederlands)
‘Kaiser gegen Kaiser: Bilder der Macht im 3. Jahrhundert’, in: Johne 2006, op.cit. (n.1), 135-144. 26
S.K. Cohn jr., 'Triumph over Plague: Culture and Memory after the Black Death', in: T. van Bueren & A.
-
van Leerdam, eds., Care for the Here and the Hereafter. Memoria, Art and Rituals in the Middle Ages (Turnhout
Bespreking van F. Paschoud, Zosime, Histoire Nouvelle I-II, Collection Budé, Parijs 1971, Mnemosyne 29, 2, 1976, 200-202 (in het Engels)
2005), 35-54. 27
De Engelstalige editie: J.J. Flinterman, Power, paideia, & Pythagoreanism. Greek Identity, Conceptions of the Relationship between Philosophers and Monarchs and Political Ideas in Philostratus’ Life of Apollonius (Amsterdam 1995).
19 76 - 19 8 1 -
Artikelen in de 7e druk van de Oosthoek Encyclopedie , De Grote Oosthoek, Utrecht 1976-1981: Abgar, Alexander Iannaeus, Antigonos Maccabaeus, Archelaos (koning van Iudaea), Aristoboulos (een Maccabeeër),
21
22
p ro f . d r . l . d e b l o i s
e e n e e u w va n c r i s i s
Artaxias, Arsakiden, Armeniërs, Atargatis, Attalos, Amathus, Attis, Baktrië, Berenike, Berosos, Bessos,
19 8 1
Bithynië, Emesa, Galatië, Galilea, Galli, Gerasa, Hiërapolis, Heliopolis, Herodes Agrippa I en II, Herodes
-
‘Het Romeinse leger en de politiek in de eerste eeuw voor Chr.’, Tijdschrift voor Geschiedenis 94, 177-193
Antipas, Herodes de Grote, Herodianen, Herodias, Kappadocië, Klein-Azië, Kolchis, Kolofon, Kroisos,
-
De crisis van de derde eeuw na Chr. en de Griekse elite, inaugurele oratie KU Nijmegen, 22 mei 1981, Gieben, Amsterdam, 24 blz.
Ktesifon, Kunaxa, Kybele, Lykaonië, Mandeeërs, Masada, Mithridates VI Eupator, Milinda (= Menandros van Baktrië), Nabataeërs, Odaenathus van Palmyra, Oerfa, Palmyra, Pamfylië, Parthen, Pergamon, Petra,
-
‘Kanttekeningen bij de wet op de tweefasenstructuur’, Ex Tempore 1, 1, 8-14
Pisidië, Pontus, Priëne, Nisibis, Res Gestae Divi Saporis, Seleukeia, Seleukiden, Tetrarch(ie), Tigranes I de
-
‘Afscheid van de VU, begin aan de KU’, Galapas. Orgaan van geschiedenisstudenten aan de VU 2, 34-35
Grote, Tissafernes, Tocharen en Zenobia (in het Nederlands)
-
Handboek oude geschiedenis. Bespreking van H.M. Beliën, F.J. Meijer en K.A.D. Smelik, Een geschiedenis van de oude wereld, Haarlem 1980, Tijdschrift voor Geschiedenis 94, 1981, 254-255 (in het Nederlands)
19 7 8 -
‘Dionysius II, Dion and Timoleon’, Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome 40, 113-149
-
‘De Syracusaanse tyrannis in de vierde eeuw voor Chr.’, Spiegel Historiael 13, 7-8, 496-500
-
‘De Romeinse revolutie’, Lampas 11, 2, 109-127
-
-
Handreiking bij het oprichten en herstructureren van werkgemeenschappen, publicatie van de Commissie
-
19 8 2
-
‘The Reign of the Emperor Philip the Arabian’, TALANTA 10-11, 1978-1979, 11-43 Historische overzichten over de eerste, tweede, derde en vierde eeuw na Chr. in de Grote Winkler Prins,
-
achtste druk, Elsevier, Amsterdam/ Brussel, deel I, 32-48; deel II, 6-24; deel III, 6-30; deel IV, 6-26 (in het Nederlands) -
-
Bespreking van R. Syme, History in Ovid, Oxford 1978, Mnemosyne 35, 3-4, 1982, 412-415 (in het Engels)
19 8 3 -
Met R.J. van der Spek, Een kennismaking met de oude wereld, Coutinho, Bussum (1e druk 1983, 2e druk 1987,
‘Some Notes on Plato’s Seventh Epistle’, Mnemosyne 32, 3-4, 268-283
3e druk 1988, 4e druk 1992, 5e druk 1996, 6e, grondig herziene druk 2001 + 2004), 242 blz. (6e druk: 335
‘De beleidsnota Universitair Onderzoek en de geesteswetenschappen’, Universiteit en Hogeschool 26, 3, 141-
blz.). Duitstalige editie: Einführung in die Alte Welt, Steiner, Stuttgart 1994, 235 blz. Engelstalige editie:
149
Introduction to the Ancient World, Routledge, Londen/ New York 1997, 321 blz. (ieder jaar herdrukt). Er zijn inmiddels ook Koreaanse en Iraanse edities.
De vooruitgangsgedachte in het oude Griekenland. Bespreking van W. den Boer, Progress in the Greece of Thucydides. Mededelingen der Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen, afdeling letterkunde,
-
n.r. 40, 2, 1977, Tijdschrift voor Geschiedenis 92, 2, 1979, 207-209 (in het Nederlands) -
De graanvoorziening in het oude Rome. Bespreking van G. Rickman, The Corn Supply of Ancient Rome, Oxford 1980, Tijdschrift voor Geschiedenis 95, 1, 1982, 97-98 (in het Nederlands)
19 7 9
-
Bespreking van A. Giardina, Aspetti della burocrazia nel Basso Impero, Rome 1977, Mnemosyne 35, 1-2, 1982, 205-206 (in het Engels)
Algemene Vraagstukken Wetenschappelijk Onderzoek van de Academische Raad, Voorburg 1978, 14 blz.
-
‘Het bankwezen in de oudheid’, Spiegel Historiael 17, 3, 156-161
3, 6, 7, 10, 12, 16, 17 en 18 van de in totaal 18 hoofdstukken.
Handboek Oudheid. Bespreking van M.A. Wes, H.S. versnel en E.Ch.L. van der Vliet, De wereld van de Oudheid, Groningen 1978, Tijdschrift voor Geschiedenis 92, 4, 1979, 596-598 (in het Nederlands)
Met J.S. Boersma, T.L. Heres, A.J.L. van Hooff en S.L. Wynia, De Romeinse wereld, Terra/ Teleac, Utrecht/ Zutphen, 240 blz. (tweede druk 1986, derde herziene druk 1988). Daarin geschreven: de hoofdstukken 1, 2,
-
Bespreking van G.A. Lehmann, Reformvorschläge in der Krise der späten römischen Republik. Cicero, De legibus III und Sallusts Sendschreiben an Caesar, Meisenheim am Glan 1980, Mnemosyne 36, 3-4, 1983, 421-424 (in het Engels)
19 8 0 -
Met A.H. Bredero Kerk en Vrede in Oudheid en Middeleeuwen, Kok, Kampen, 202 blz.
-
‘De erfenis van de Romeinse burgeroorlogen en de opbouw van de monarchie van Augustus’, Lampas 13, 1, 23-39
-
‘Het bankwezen in de Oudheid’, Rabobank 10, 31-34 De Romeinse republiek. Bespreking van K. Christ, Krise und Untergang der römischen Republik, Darmstadt 1979, Tijdschrift voor Geschiedenis 93, 1980, 276-277 (in het Nederlands)
-
Spengler toegepast op de Oudheid. Bespreking van F.-K. Kienitz, Völker im Schatten. Die Gegenspieler der Griechen und Romer, München 1981, Tijdschrift voor Geschiedenis 96, 1, 1983, 90-91 (in het Nederlands)
-
Met K.A.D. Smelik, Reviewartikel over H. Temporini & W. Haase, eds., Aufstieg und Niedergang der Römischen Welt II 8, Berlijn/ New York 1977, Bibliotheca Orientalis XL, 3-4, 1983, 338-345 (in het Engels)
23
24
p ro f . d r . l . d e b l o i s
e e n e e u w va n c r i s i s
19 8 4 -
‘The Third Century Crisis and the Greek Elite in the Roman Empire’, Historia 33, 3, 358-377
-
‘De perceptie van schaalvergroting in de werken van Sallustius’, Lampas 17, 4, 318-334
19 8 8 - 19 9 5 d a g b l a d a r t i k e l e n i n : -
Haagsche Courant. Onderwerpen: ‘Speerpuntonderzoek en wetenschapsbeleid’, 17-12-1988, p. 2; ‘Op de werkvloer van de wetenschap’, 25-1-1989, p. 2; ‘Wat kan zo’n doctor eigenlijk?’, 25-3-1989; ‘Raakt Nederland achterop in kennis en wetenschap?’, 23-6-1989, p. 2; ‘Wordt de school een bedrijf?’, 3-1-1990,
-
-
19 8 5
p.2; ‘Top-instituten en toeleveranciers. Kern- en randgebied in de wetenschap’, 3-4-1990, p. 2; ‘Het voort-
‘Ps.-Aelius Aristides’ EIS BASILEA’,in G.J.M. Bartelink & J.H. Brouwers, eds., Noctes Noviomagenses.
gezet basisonderwijs moet heel goed vervolg krijgen’, 14-9-1990; ‘Na het V.Ba.O. het lyceum?’, 22-8-1990,
Feestbundel J.C.F. Nuchelmans, Paul Brand, Weesp, 29-42 (in het Nederlands)
p. 2; ‘Naar een internationale taakverdeling in het alfaonderzoek?’, 3-10-1990, p. 2; ‘Studieduur te lang?’,
Catilina en Clodius. Bespreking van F.J. Meijer, De verliezers. De rol van Catilina en Clodius in de politiek
6-12-1990, p. 2; ‘De nieuwe wet op het hoger onderwijs en de onderzoekscholen’, 15-6-1991, p. 2; ‘Hoger
van de late Romeinse republiek, Leiden 1984, Tijdschrift voor Geschiedenis 98, 2, 1985, 232-233 (in het
onderwijs voor velen, maar niet voor iedereen evenveel’, 19-10-1991, p. 2; ‘Studentenrellen nu geen spel,
Nederlands)
maar bittere ernst, 5-12-1991; ‘Hoger onderwijs loopt nog achter’, 2-11-1991, p. 2; ‘De burger had in het antieke Athene meer te zeggen’, 24-2-1992, p. 5; ‘Kwaliteit van de studie gaat achteruit door bijbaantjes van de student’, 27-5-1993, p. 9.
19 8 6 -
Met G.H. Kramer, Kerk en vrede in de Oudheid, Kok, Kampen, 82 blz.
-
‘The Eis Basilea of Ps.-Aelius Aristides’, Greek, Roman and Byzantine Studies 27, 3, 279-288
-
‘De christenen in het Romeinse rijk van de tweede tot de vierde eeuw’, Hermeneus 58, 2, 70-79
-
Bespreking van G. Müller, Die Konzeption des Fortschritts im antiken Geschichtsdenken, Sitzungsberichte
-
De Volkskrant. Onderwerp: ‘Nederlands wetenschapsbeleid is verkwistend zuinig’, 8-9-1992, p. 9
der Akademie der Wissenschaften der DDR, Klasse der Gesellschaftswissenschaften 1983, 5G, Berlijn (O.)
-
Trouw. Onderwerpen: ‘Positie aio’s dient te worden versterkt, 28-1-1994, p. 11; ‘De vorming van nieuwe
-
‘Plaatselijke politiek is gevoelig voor modes’, 28-8-1993, discussiepagina; ‘Investeren in de nieuwe generatie’, 29-1-1994, discussiepagina; ‘Studie en arbeidsmarkt’, 4-6-1994, discussiepagina.
1983, Theoretische Geschiedenis 13, 4, 1986, 544-547 (in het Nederlands) -
De Gelderlander. Onderwerpen: ‘Geld voor student die iets presteert, 19-6-1993, discussiepagina;
wetenschappers – een voorstel, 9-5-1995, p. 11.
‘Een toekomst zonder geschiedenis?’, Intermediair 22e jaargang, nr 35, 29-8-1986, p. 59
19 8 9 19 8 7 -
The Roman Army and Politics in the First Century B.C., Gieben, Amsterdam, 112 blz.
-
‘Price en McMullen. De botsing tussen de overheden en de christenen in het Romeinse rijk’, Bulletin van de Vereniging van Classici in Nederland 12, 1, 13-15
-
-
69-82 -
‘Van republiek naar monarchie. Het Romeinse bestel onder keizer Augustus’, in P.W. de Neeve & H. Sancisi-Weerdenburg, eds., Kaleidoskoop van de Oudheid, Wolters-Noordhoff, Groningen, 191-201
‘Oorlog en vrede bij de Grieken en Romeinen’, in L. de Blois, A.G. Weiler en L. Wecke, eds., Rechtvaardiging van de oorlog van de oudheid tot in de twintigste eeuw. Studiecentrum voor Vredesvraagstukken cahier 39,
-
‘Sicilië: een heel ander land en toch niet ver weg’, Natuur & techniek 57, 2, VII-XI
Jan Mets, Amsterdam, 7-24
-
Bespreking van J.N. Bremmer, ed., Interpretations of Greek Mythology, Londen 1987, Theoretische
-
‘Ten geleide’ in het themanummer Herodotus, Lampas 20, 3, 141
-
Bespreking van A.Th. van Deursen, K.L. Poll, H. Ulrich en H.J.L. Vonhoff, Geschiedenis, een hoofdvak,
Geschiedenis 16, 3, 1989, 350-353 (in het Nederlands) -
Leiden 1985, BMGN 102, 1, 1987, 114-115 (in het Nederlands) -
-
‘The Perception of Expansion in the Works of Sallust’, Latomus 47, 3, 604-619
-
‘Het christendom en de Romeinse staat’, in A. Eppink, ed., Cultuurcontact en cultuurconflict, Coutinho, Muiderberg, 70-77 Met W. van Loon. Bespreking van M.H. Hansen, Demography and Democracy. The Number of Athenian Citizens in the Fourth Century B.C., Gjellerup 1986, Mnemosyne 41, 3-4, 1988, 461-464 (in het Engels)
Bespreking van M. Beard & M.H. Crawford, Rome in the Late Repubic, Londen 1985, Mnemosyne 42, 1-2, 1989, 248-251 (in het Engels) Bespreking van J.M. Alonso-Nuñez, Die politische und soziale Ideologie des Geschichtsschreibers Florus Bonn 1983, Mnemosyne 42, 3-4, 1989, 564-565 (in het Engels)
19 8 8
-
‘Plotinus and Gallienus’, in A.A.R. Bastiaensen e.a., eds., Fructus Centesimus. Mélanges offerts à Gerard J.M. Bartelink à l’ occasion de son soixante-cinquième anniversaire, Sint Pieter/ Kluwer, Steenbrugge/ Dordrecht,
-
‘De klassieken in het gymnasiale en universitaire onderwijs’, in De moeite waard. Beschouwingen over nut en waarde van het Latijn en Grieks en de antieke cultuur voor vwo en universiteit, Amsterdam 1989
25
26
p ro f . d r . l . d e b l o i s
19 9 0 -
e e n e e u w va n c r i s i s
-
North-Western Provinces of the Roman Empire, A.D. 260-274, Stuttgart 1987, Tijdschrift voor Geschiedenis
Met J.J. Flinterman, Bespreking van C.P. Jones, Culture and Society in Lucian, Londen/ Cambridge MA 1986, Mnemosyne 45, 2, 1992, 252-255 (in het Engels)
Imperium Galliarum. Bespreking van J.F. Drinkwater, The Gallic Empire. Separatism and Continuity in the -
Bespreking van W. Adler, Time Immemorial. Archaic History and its Sources in Christian Chronography from Julius Africanus to Georgius Syncellus, Washington DC 1989, Bibliotheca Orientalis XLIX, 3-4, 1992,
103, 1, 1990, 89-91(in het Nederlands)
577-580 (in het Engels)
19 91 -
-
‘The Perception of Politics in Plutarch’s Roman Lives’, in H. Temporini & W. Haase, eds., Aufstieg und
Bespreking van A.E. Samuel, The Promise of the West. The Greek World, Rome and Judaism, Londen/ New York 1988, Theoretische Geschiedenis 19, 1, 1992, 71-74 (in het Nederlands)
Niedergang der Römischen Welt II 33, 6, De Gruyter, Berlijn/ New York, 4568-4615 -
‘Tacitus, Suetonius en Cassius Dio over Nero’s laatste jaren’, Lampas 24, 5, 359-374
-
Met P.J.J. Vanderbroeck, ‘Leiderschap en collectief gedrag in de Late Romeinse Republiek in de eerste eeuw
19 9 3 -
voor Chr.’, in H.J.M. Claessen & P. van de Velde, Dynamiek in discussie, CNWS, Leiden, 9-22 -
Bespreking van R. Lane Fox, Pagans and Christians in the Mediterranean World from the Second Century
-
Nederlands)
-
‘Oorlog en vrede bij de oude Grieken’, Hermeneus 65, 4, 227-234
Bespreking van R. Drexhage, Untersuchungen zum römischen Osthandel, Bonn 1988, Latomus 50, 1991,
-
Bespreking van Chr. Habicht, Cicero the Politician, Londen/ Baltimore 1990, Mnemosyne 46, 3, 1993, 409-412 (in het Engels)
729-730 (in het Engels) -
Romeinse letteren. Bespreking van R. MacPherson, Rome in Involution. Cassiodorus’ Variae in their Literary
-
Met E.A. Hemelrijk, Vrouwen in het Nieuwe Testament en de vroegchristelijke gemeenten. Bespreking van B. Witherington, Women in the Earliest Churches, Cambridge 1988, Tijdschrift voor Geschiedenis 104, 2, 1991, 315-316 (in het Nederlands)
-
19 94 -
-
‘Sueton, Aug. 46 und die Manipulation des mittleren Militärkaders als politisches Instrument’, Historia 43, 3, 324-345
Archeologisch vakwerk. Korte bespreking van Mededelingen van het Nederlands Instituut te Rome 50, Assen/ Maastricht 1991, Tijdschrift voor Geschiedenis 104, 3, 1991, 467 (in het Nederlands)
‘Traditional Virtues and New Spiritual Qualities in Third Century Views of Empire, Emperorship and Practical Politics’, Mnemosyne 47, 2, 166-176
Teksten uit het oude Etrurië. Korte bespreking van R.S.P. Beekes & L.B. van der Meer, De Etrusken spreken, Muiderberg 1991, Tijdschrift voor Geschiedenis 104, 3, 1991, 467 (in het Nederlands)
-
Bespreking van P. Herrmann, Hilferufe aus römischen Provinzen. Ein Aspekt der Krise des römischen Reiches im 3. Jahrhundert n.Chr., Hamburg/ Göttingen 1990, Latomus 52, 1993, 448-449 (in het Engels)
and Historical Setting, Poznan 1989, Tijdschrift voor Geschiedenis 104, 1, 1991, 62-64 (in het Nederlands) -
‘Oorlog en het denken over oorlog en vrede bij de oude Grieken’, Splijtstof. Tijdschrift van de Faculteit der Wijsbegeerte van de KU Nijmegen 21 (129/5), 31-44
A.D. to the Conversion of Constantine, Londen 1988, Theoretische Geschiedenis 18, 1, 1991, 66-70 (in het
-
‘Schaalvergroting als factor in de ontwikkeling van de Romeinse republiek’, Antropologische Verkenningen 12, 4, 42-58
-
‘Problems of Scale as an Agent of Change in the Late Roman Republic’, in M. van Bakel, R. Hagesteijn en P. van de Velde, eds., Pivot Politics. Changing Cultural Identities in Early State Formation Processes, Het Spinhuis, Amsterdam, 121-129
19 9 2 -
Met J.A.E. Bons, ‘Platonic Philosophy and Isocratean Virtues in Plutarch’s Numa’, Ancient Society 23, 159-188 Met G.J.D. Aalders H.Wzn., ‘Plutarch und die politische Philosophie der Griechen’, in H. Temporini & W. Haase, eds., Aufstieg und Niedergang der Römischen Welt II 36, 5, De Gruyter, Berlijn/ New York, 3384-3404
-
19 9 5 -
Drexhage & J. Sünskes-Thompson, Laverna. Beiträge zur Wirtschafts- und Sozialgeschichte der Alten Welt III, Scripta Mercaturae Verlag, St Katharinen, 104-128 -
-
-
Met J.A.E. Bons, ‘Platonic and Isocratean Political Concepts in Plutarch’s Lycurgus’, in I. Gallo & B. Scardigli, eds., Teoria e prassi politica nelle opere di Plutarco. Atti del V convegno Plutarcheo, D’ Auria, Napels,
‘Roman Officers and Politics. The Manipulation of the Military Cadre in the Period 44-36 B.C.’, in H.-J.
99-106 -
‘De communicatie tussen de Romeinse keizers en de Griekstalige steden in Klein – Azië in de tweede en
‘Het begin van het einde. De crisis van de derde eeuw na Chr. in het Romeinse rijk’, in H.J.M. Claessen, ed.,
derde eeuw na Chr. als voorbeeld van de communicatie tussen heersers en onderhorigheden in het
De ondergang van de vroege staat, CNWS, Leiden, 37-48
Romeinse rijk’, in H.J.M. Claessen e.a., eds., Over de weg. De betekenis van infrastructurele voorzieningen in en voor vroege staten, CNWS, Leiden, 9-16
Met E.A. Hemelrijk, ‘Een eenzijdige benadering van een belangrijk probleem: B. Witherington en de positie van vrouwen in de vroege christelijke kerk’, Theoretische Geschiedenis 19, 3, 366-375
-
‘Aio’s of bursalen? De toekomst van nieuwe generaties universitaire onderzoekers’, VAWO-visie 27, 2, 8-10
Met E.A. Hemelrijk, Bespreking van B. Witherington, Women in the Earliest Churches, Cambridge 1988,
-
Bespreking van K. Strobel, Das Imperium Romanum im ‘dritten Jahrhundert’. Modell einer historischen
Mnemosyne 45, 2, 1992, 279-281 (in het Engels)
Krise?, Stuttgart 1993, Antiquité Classique 64, 1995, 489-491 (in het Frans)
27
28
p ro f . d r . l . d e b l o i s
e e n e e u w va n c r i s i s
19 9 6 -
‘Themanummer Antropologie en Geschiedenis, Inleiding’, Tijdschrift voor Geschiedenis 109, 3, 323-325
-
‘Complexe interactie in de late Romeinse republiek’, in Tijdschrift voor Geschiedenis 109, 3, 392-406
-
Bespreking van Ph.A. Stadter, ed., Plutarch and the Historical Tradition, Londen/ New York 1992,
19 9 9 -
-
Mnemosyne 49, 4, 476-478 (in het Engels) -
-
Plutarch Society, Madrid/ Cuenca, 4-7 de Mayo de 1999, Ediciones Clásicas, Madrid, 299-304 -
Dio‘s Vocabulary. Bespreking van M.-L. Freyburger-Galland, Aspects du vocabulaire politique et institutionnel de Dion Cassius, Parijs 1997, Classical Review 49, 1, 1999, 36-37 (in het Engels)
De periode der Antonijnen. Bespreking van M. Grant, The Antonines. The Roman Empire in Transition, Londen/ New York 1994, Tijdschrift voor Geschiedenis 109, 4, 1996, 539-540 (in het Nederlands)
‘Plutarch’s Perception of Plato’s Political Activities in Syracuse’, in A. Pérez Jiménez, J. García López en R.M. Aguilar, eds., Plutarco, Platón y Aristóteles. Actas del V Congreso Internacional de la Iinternational
Thucydides. Bespreking van C. Orwin, The Humanity of Thucydides, Princeton N.J. 1994, Tijdschrift voor Geschiedenis 109, 4, 1996, 536-537 (in het Nederlands)
‘The Perception of Emperor and Empire in Cassius Dio’s Roman History’, Ancient Society 29, 1998-1999, 267-281
-
Bespreking van J.A. Harrill, The Manumission of Slaves in Early Christianity, Tübingen 1995, Theologische Revue 95, 5, 1999, 386-387 (in het Engels)
19 9 7 -
-
‘Volk und Soldaten bei Cassius Dio’, in H. Temporini & W. Haase, eds., Aufstieg und Niedergang der Römischen Welt II 34, 3, De Gruyter, Berlijn / New York, 2650-2676
-
‘Political Concepts in Plutarch’ s Dion and Timoleon’, Ancient Society 28, 209-224
-
‘De reis naar Israel van de GSV, een impressie’, Ex Tempore 16, 1, 37-45
-
De geschiedenis van de angst in de Romeinse oudheid. Bespreking van A. Kneppe, Metus temporum. Zur
Konflikte in der römischen Politik, Stuttgart 1995, Latomus 58, 1999, 454-455 (in het Engels) -
Geschiedenis 112, 307-308 -
Heerfühertraditionen in der vorstaatlichen und frühstaatlichen Zeit und die Joabgestalt in II Samuel
v.Chr., Stuttgart 1994, Tijdschrift voor Geschiedenis 110, 1, 1997, 106-107 (in het Nederlands)
2-20 und I Könige 1-2, Göttingen 1998, Tijdschrift voor Geschiedenis 112, 504
Bijdragen aan ORkonde, publicatiemedium van de ondernemingsraad van de KU Nijmegen (columns,
2000 -
‘Emperor and Empire in the Works of Greek- speaking Authors of the Third Century A.D., in H. Temporini
3-6, Peeters, Leuven, 131-139 -
‘The World a City: Cassius Dio ‘s View of the Roman Empire’, in L. Aigner Foresti e.a., eds., L’Ecumenismo Politico nella Coscienza dell’ Occidente, Atti del Congresso Bergamo 18-21 settembre 1995, L’ Erma di Bretschneider, Rome, 359-370
-
2 0 01 -
Uitgave van Administration, Prosopography and Appointment Policies in the Roman Empire. Proceedings of the First Workshop of the International Network Impact of Empire (Roman Empire, 27 B.C.-A.D. 406), Leiden, June
‘Catilina: revolutionair of avonturier?’, Lampas 31, 1, 56-70 Burgersoldaten en huurlingen in Athene. Bespreking van L.A. Burckhardt, Bürger und Soldaten. Aspekte der
28-July 1, 2000, Gieben, Amsterdam 2001; daarin van L. de Blois: ‘Introduction’, V-VII en ‘Roman Jurists
politischen und militärischen Rolle athenischer Bürger im Kriegswesen des vierten Jahrhunderts v.Chr.,
and the Crisis of the Third Century A.D. in the Roman Empire, 136-153.
Historia Einzelschriften 110, Stuttgart 1996, Tijdschrift voor Geschiedenis 111, 2, 289-291 (in het
-
De politiek van Publius Clodius. Bespreking van W.J. Tatum, The Patrician Tribune: Publius Clodius Pulcher, Chapel Hill/ Londen 1999, Tijdschrift voor Geschiedenis 113, 4, 570-572
3391-3443
-
‘Traditional Commonplaces in Plutarch’s Image of Timoleon’, in L. van der Stockt, ed., Rhetorical Theory and Praxis in Plutarch. Acta of the IVth International Congress of the International Plutarch Society, Leuven July
19 9 8
& W. Haase, eds., Aufstieg und Niedergang der Römischen Welt II 34, 4, De Gruyter, Berlijn / New York,
‘Army and Society in the Late Roman Republic. Professionalism and the Role of the Military Middle Cadre’, in G. Alföldy, B. Dobson, W. Eck, eds., Heer, Kaiser und Gesellschaft im Römischen Reich, Steiner, Stuttgart, 1-21
-
-
Koningen en veldheren in het oude Israel. Bespreking van S. Bietenhard, Des Königs General. Die
Bedeutung von Angst in Politik und Gesellschaft der römischen Kaiserzeit des 1. und 2. Jahrhunderts
artikelen), 4 tot 6 per jaar.
-
Geleerde vrouwen in de Romeinse bovenlaag. Bespreking van E.A. Hemelrijk, Matrona docta. Educated Women in the Roman Elite from Cornelia to Julia Domna, dissertatie KU Nijmegen 1998, Tijdschrift voor
19 9 7 - 2 0 0 3 -
Bespreking van M. Kostial, Kriegerisches Rom? Zur Frage von Unvermeidbarkeit und Normalität militärischer
-
‘The Political Significance of Friendship in the Letters of Pliny the Younger’, in M. Peachin, ed., Aspects of
Nederlands)
Friendship in the Graeco-Roman World. Proceedings of a conference held at the Seminar für Alte Geschichte,
Een nieuwe visie op de vroege Romeinse geschiedenis. Bespreking van B. Linke, Von der Verwandtschaft
Heidelberg, on 10-11 June, 2000, Journal of Roman Archaeology, Supplementary Series Nr. 43, Portsmouth RI, 129-134
zum Staat. Die Entstehung politischer Organisationsformen in der frührömischen Geschichte, Stuttgart 1995, Tijdschrift voor Geschiedenis 111, 2, 292-294 (in het Nederlands)
-
‘Octavian and the Restoration of the Republic’, in A.P. Orbàn & M.G.M. van der Poel, eds., Ad Litteras. Latin Studies in Honour of J.H. Brouwers, Nijmegen University Press, 79-86
29
30
p ro f . d r . l . d e b l o i s
-
‘Christians and Roman Imperial Politics. The Changing Position of Christians in the Third Century A.D.’, Het Christelijk Oosten. Tijdschrift van het Instituut voor Oosters Christendom 53, 1-2, 105-123
-
2 0 04 -
daarin van L. de Blois, ‘Introduction’, 1-3 en ‘Classical and Contemporary Statesmen in Plutarch’s Praecepta’, 57-66
Bespreking van M. Hose, Erneuerung der Vergangenheit. Die Historiker im Imperium Romanum von Florus -
für Gerhard Dobesch zum fünfundsechzigsten Geburtstag am 15. September 2004,Wiener Humanistische
Jaarboek van de Maatschappij der Nederlandse Letterkunde, Leiden 1999-2000, 89-94
Gesellschaft, Wenen, 559-562
2002 ‘De crisis van de derde eeuw na Chr. in het Romeinse rijk’, Tijdschrift voor Geschiedenis 115, 1, 7-25
-
Met J. Rich uitgave van The Transformation of Economic Life under the Roman Empire. Proceedings of the Second
2005 -
July 4-7, 2001, Gieben, Amsterdam; daarin van L. de Blois, H.W. Pleket & J. Rich, ‘Introduction’, IX-XX en
‘Introduction’, 1-4 -
-
in P.P.M. Erdkamp, ed., The Roman Army and the Economy, Gieben, Amsterdam, 90-107
Plutarch Society, Logan (Utah)/ Málaga, 145-154 -
Bespreking van Th. Schmitz, Bildung und Macht. Zur sozialen und politischen Funktion der zweiten Sophistik in der griechischen Welt der Kaiserzeit, München 1997, Gnomon 74, 2002, 493-497 (in het Engels)
-
di Pompei 9, Electa, Napels, 310-314 -
Bespreking van P. Swan, The Augustan Succession. An Historical Commentary on Cassius Dio’s Roman History, Books 55-56 (9 B.C.-A.D. 14), Oxford 2004, Classical Journal 101, 2, 2005-2006, 213-215 (in het
Bespreking van M. Zimmermann, Hrsg., Geschichtsschreibung und politischer Wandel im 3. Jahrhundert n.Chr. Kolloquium zu Ehren von Karl-Ernst Petzold (Juni 1998) anlässlich seines 80. Geburtstags. Historia Einzelschriften, Nr. 127, Stuttgart 1999, Antiquité Classique 71, 2002, 393-395 (in het Engels)
‘Titus Suedius Clemens and Pompeian loca publica’, in S.T.A.M. Mols & E.M. Moormann, eds., Omni pede stare. Saggi architettonici e circumvesuviani in memoriam Jos de Waele Studi della Soprintendenza archeologica
International Series 1084 (I), Oxford 2002, 13-17 -
‘Two Important Commonplaces in Plutarch’s Lycurgus’, in A. Pérez Jiménez & F. Titchener, eds., Historical and Biographical Values of Plutarch’s Works: Studies Devoted to Professor Philip A. Stadter, International
‘Monetary Policies, the Soldiers’ Pay and the Onset of Crisis in the First Half of the Third Century A.D.’,
‘The Onset of Crisis: The Reign of the Emperor Severus Alexander (AD 222-235)’, in: Limes XVIII, BAR
‘Plutarch’s Lycurgus: A Platonic Biography’, in K. Vössing, ed., Biographie und Prosopographie. Internationales Kolloquium zum 65. Geburtstag von Anthony R. Birley. Historia Einzelschrift 178, Steiner, Stuttgart, 91-102
van L. de Blois, ‘The Crisis of the Third Century A.D. in the Roman Empire: A Modern Myth?’, 204-217.
Met J.A.E. Bons, A.H.M. Kessels & D.M. Schenkeveld uitgave van The Statesman in Plutarch’s Works. Volume 2: The Statesman in Plutarch’s Greek and Roman Lives, Brill, Leiden/ Boston; daarin van L. de Blois,
Workshop of the International Network Impact of Empire (Roman Empire, 200 B.C. – A.D. 476), Nottingham,
-
‘A Conflict in Rome, A.D. 238: Herodian 7.11-12’, in H. Heftner & K. Tomaschitz, eds., Ad Fontes. Festschrift
Gerhard J.D. Aaalders H.Wzn., Rotterdam 26 november 1914 – Baarn 17 oktober 1987, levensbericht in
-
-
Met J.A.E. Bons, A.H.M. Kessels & D.M. Schenkeveld uitgave van The Statesman in Plutarch’s Works. Volume I: Plutarch’s Statesman and his Aftermath. Political, Philosophical and Literary Aspects, Brill, Leiden/ Boston;
‘Geld in de Oudheid’, Schrift 193, 1, 2001, 3-9.
bis Cassius Dio, Stuttgart- Leipzig 1994, Gnomon 73, 2001, 133-136 (in het Engels) -
e e n e e u w va n c r i s i s
Engels) -
Een geschiedenis van de Germaanse krijger. Bespreking van M.P. Speidel, Ancient Germanic Warriors. Warrior Styles from Trajan’s Column to Icelandic Sagas. Londen/ New York 2004, Tijdschrift voor Geschiedenis 118, 3, 2005, 499-500 (in het Nederlands)
2003 -
Met P.P.M. Erdkamp, O.J. Hekster, G. de Kleijn en S.T.A.M. Mols uitgave van The Representation and Perception of Roman Imperial Power. Proceedings of the Third Workshop of the International Network Impact of Empire (Roman Empire, 200 B.C. – A.D. 476), Rome, March 20-23, 2002, Gieben, Amsterdam; daarin van
-
2006 -
in the Roman Empire. Proceedings of the Fifth Workshop of the Inetrnational Network Impact of Empire (Roman
Authority in Herodian’s Work’, 148-156
Empire, 200 B.C.-A.D. 476), Münster, June 30- July 4, 2004, Brill, Leiden/ Boston; daarin L. de Blois,
‘Ulpian’s Death’, in P. Defosse, Hommages à Carl Deroux III – Histoire, épigraphie et droit, Brussel/Parijs
‘Emperorship in a Period of Crisis. Changes in Emperor Worship, Imperial Ideology, and Perceptions of Imperial Authority in the Roman Empire in the Third Century A.D.’, 268-278
2003, 135-145 -
Rebellion and Reconstruction. Bespreking van Ch.L. Murison, Galba to Domitian. An Historical Commentary
-
on Cassius Dio’s Roman History 64-67, Atlanta 1999, Gnomon 75, 80-82 (in het Engels) -
Bespreking van K. Bringmann, Geschichte der Römischen Republik. Von den Anfängen bis Augustus,
‘Geld voor de arme tak. Netwerken en congressubsidies in de geesteswetenschappen’, Business in Meeting 17, 1, 18-20
‘Demos and Leaders in Plutarch’s Solon, in A.P.M.H. Lardinois, M.G.M. van der Poel en V.J.C. Hunink, eds., Land of Dreams. Greek and Latin Studies in Honour of A.H.M. Kessels, Brill, Leiden/ Boston, 280-290
-
München 2002, Tijdschrift voor Geschiedenis 116, 4, 576-577 (in het Nederlands) -
Met P. Funke & J. Hahn uitgave van The Impact of Imperial Rome on Religions, Ritual and Religious Life
L. de Blois & O.J. Hekster, ‘Introduction’, VIII-XI en van L. de Blois, ‘The Perception of Roman Imperial
‘Plutarch’s Solon : a Tissue of Commonplaces or a Historical Account?’, in J.H. Blok & A.P.H.M. Lardinois, eds., Solon of Athens: New Historical and Philological Approaches, Brill, Leiden/ Boston, 429-440
-
‘Plutarchus’ biografie van Solon: een weefsel van gemeenplaatsen of een historisch verslag?’, Lampas 39, 2, 153-162
31
32
p ro f . d r . l . d e b l o i s
-
‘Administrative Strategies of the Emperor Severus Alexander and his Advisers’, in A. Kolb, ed., Herrschaftsstrukturen und Herrschaftspraxis. Konzepte, Prinzipien und Strategien des Administration im römischen Kaiserreich. Akten der Tagung an der Universität Zürich 18.-20.10.2004, Akademie Verlag, Berlijn, 45-52
-
‘The Onset of Crisis in the First Half of the Third Century A.D.’, in K.-P. Johne, Th. Gerhardt en U. Hartmann, eds., Deleto paene imperio Romano. Transformationsprozesse des Römischen Reiches im 3. Jahrhundert und ihre Rezeption in der Neuzeit, Franz Steiner Verlag, Stuttgart, 25-36
-
Bespreking van Chr. Körner, Philippus Arabs. Ein Soldatenkaiser in der Tradition des antoninisch-severischen Prinzipats, Berlijn/ New York 2002, Latomus 45, 2006, 498-500 (in het Engels)
2007 -
‘Army and General in the Late Roman Republic’, in P.P.M. Erdkamp, ed., The Blackwell Companion to the Roman Army, Blackwell, Oxford, 164-179
-
Met E. Lo Cascio uitgave van The Impact of the Roman Army (200 BC – AD 476): Economic, Social, Political, Religious and Cultural Aspects. Proceedings of the Sixth Workshop of the International Network Impact of Empire (Roman Empire, 200 B.C.-A.D. 476), Capri, March 29-April 2, 2005, Brill, Leiden/ Boston; daarin van L. de Blois, ‘Introduction’, XVII-XXII en ‘The Military Factor in the Onset of Crises in the Roman Empire in the Third Century A.D.’, 494-507