PDF hosted at the Radboud Repository of the Radboud University Nijmegen
The following full text is a publisher's version.
For additional information about this publication click this link. http://hdl.handle.net/2066/78743
Please be advised that this information was generated on 2015-12-19 and may be subject to change.
LIVIER HEKSTEHÉ
ROMEINSE
KEIZERS DE MACHT VAN HET IMAGO UITGEVERIJ BERT B A K K E R
Over Ooggetuigen van het Romeinse Rijk:
‘De auteurs tonen met hun selectie aan dat de Romeinen niets menselijks vreemd was.’ Erik Mattie, de Volkskrant
‘Een mooie selectie van antieke teksten uit het Romeinse Rijk, zodat het boek garant staat voor veel bloemleesplezier. Fans van Asterix zullen met herkenning de beschrijving lezen van de opbouw van een legerkamp. Bourgondiërs kunnen smullen van de decadentie bij Trimalchio’s dinerpartij.’ Siward Tacoma, Kleio
‘De samenstellers verdienen alle lof dat ze naast teksten van de “grote auteurs” ook minder bekende fragmenten, kleine gedichten, inscripties en papyri in hun verzameling hebben opgenomen. Door dit gevarieerde aanbod wordt een beeld van Rome opgeroepen dat verrassend modern aandoet.’ Fik Meijer, n r c Handelsblad
Romeinse keizers
Productgroep uit goed beheerde bossen, gecontroleerde bronnen en gerecycled materiaal. ww.fsc.org Certno.CU© 1996 Forest Stewardship Council
Uitgeverij Prometheus stelt alles in het werk om op milieuvriendelijke en duurzame wijze met natuurlijke bronnen om te gaan. Bij de pro ductie van dit boek is gebruikgemaakt van papier dat het keurmerk van de Forest Stewardship Council (f s c ) mag dragen. Bij dit papier is het zeker dat de productie niet tot bosvernietiging heeft geleid.
OLIVIER HEKSTER
ROMEINSE
KEIZERS DE MACHT VAN HET IMAGO
2 0 10 Uitgeverij Bert Bakker Amsterdam
I EX LiBRiS ;! UNIVERSITATIS INOVIOMAGENSIS
Eerste druk november 2009 Tweede druk januari 2010 © 2009 Olivier Hekster Omslagontwerp Suzan Beijer Foto omslag The Art Archive /Archeological Museum Venice/Alfredo Dagli Orti Foto auteur Bob Bronshoff Vormgeving binnenwerk Perfect Service www.uitgeverijbertbakker.nl I S B N 978 90 351 3444 7 Uitgeverij Bert Bakker is onderdeel van Uitgeverij Prometheus
ínhoud
Proloog: Caesar en het risico van macht Inleiding 1 2 3 4
7
13
Augustus en de constructie van Romeins keizerschap De navolgers van Augustus 69 Drie 'gekke’ keizers van Rome 119 De crisis van het Romeinse keizerschap 168 Epiloog: Constantijn en een christelijk keizerschap Noten 205 Bibliografie 215 Illustratieverantwoording 221 Regeerjaren van Romeinse keizers van Augustus tot Constantijn 223 Register 225
25
193
Proloog: Caesar en het risico van macht Gaius Julius Caesar stierf op 15 maart 44 v.Chr.1 Met drieën twintig dolkstoten werd hij om het leven gebracht door sena toren die hoopten dat zijn dood het herstel van de Romeinse Republiek zou betekenen. Dat viel tegen. De moord op Caesar zou een proces in gang zetten dat leidde tot de opkomst van Au gustus, de eerste keizer van Rome. Achteraf gezien was dat misschien onvermijdelijk, maar dat wil niet zeggen dat het indertijd te voorzien was. Caesar was weliswaar alleenheerser geworden, maar daarvoor was het Ro meinse Rijk eeuwenlang een republiek geweest. Sterker nog: die republiek was volgens de Romeinse overlevering expliciet opgericht om een einde te maken aan de heerschappij van één man. De historicus Livius (59 v.Chr.-i7) meldt in zijn beroemde geschiedenis van Rome Ab urbe condita (Vanaf de stichting van de stad) zelfs dat nadat de inwoners van Rome hun laatste koning, Tarquinius Superbus (534-510 v.Chr.), uit de stad hadden ver bannen, zij zwoeren dat ze nooit meer een alleenheerser zou den accepteren.2 Het idee dat een republiek vrijheid betekende tegenover onderdrukking en een monarchie zou lang blijven bestaan. Nog ver in de keizertijd begon de historicus Tacitus (ca. 56-ca. 120) zijn meesterwerk de Annales (Annalen) met de zin: ‘Over de stad Rome hebben aanvankelijk koningen gere geerd; de vrije Republiek met zijn consuls heeft Lucius Brutus ingesteld.’3 Een Romein die zich als koning (rex) presenteerde had de geschiedenis tegen zich. En Caesar had zijn macht niet verhuld. In de burgeroorlog van 49-48 v.Chr. had Caesar zijn tegen strever Pompeius de Grote (106-48 v.Chr.) weten te verslaan.
7
Door zijn grote militaire achterban was hij daarmee alleenheer ser over het Romeinse Rijk geworden. Dat op zich was al m oei lijk te accepteren voor de senatoren, een groep rijke mannen die in de Republiek de macht over het rijk gehad hadden. De groep bestond vooral uit ex-magistraten en adviseerde de zit tende magistraten en de volksvergaderingen van Rome. Hun advies (senatus consultum) was in praktijk een wet. Bijna alleen mannen met ervaring in de senaat hadden kans om gekozen te worden als een van de twee consuls - de hoogste functionaris sen van Rome. Senatoren hadden dus onder een alleenheerser het meest te verliezen. Eerdere machthebbers in Rome erken den dat. Zo had Sulla (138-78 v.Chr.), die van 82 tot 79 v.Chr. dictator was (een tijdelijke positie, waarin een magistraat voor een beperkte periode uitzonderlijke bevoegdheden kreeg), sena toren in ieder geval nog veel eer betuigd. „ Dat deed Caesar nauwelijks. Een enorme reeks eerbewijzen benadrukte de superieure positie van de nieuwe heerser. Hij mocht altijd de speciale kleding van een overwinnaar dragen, die andere grote generaals enkel tijdens een officiële triomf tocht aan mochten hebben. Al even opvallend is dat zijn por tret op Romeinse munten werd afgebeeld; het was de eerste keer dat het gezicht van een levende Romein daar te bewonde ren was. V anaf begin 44 v.Chr. werd hij daarnaast tot dictator pcrpetuo uitgeroepen, wat wilde zeggen dat zijn dictatorschap niet na een afgebakende periode afliep, maar onbegrensd was. Deze buitengewone status leidde niet tot (vermeende) beschei denheid. Integendeel. Meerdere antieke auteurs vertellen dat toen de voltallige senaat Caesar eerbewijzen kwam brengen (op zichzelf al een buitengewone eer), hij tegen alle tradities in niet voor hen opstond, maar wat nors bleef zitten.4 Dit was al een duidelijke belediging, maar de gebeurtenissen op 15 februari 44 v.Chr. gingen nog verder. Tijdens het zogeheten feest van de Lupercalia (een van de oudste Romeinse feesten) zat Caesar in de kleding van een triomfator op een gouden troon. Vervolgens kwam zijn rechterhand Marcus Antonius naar hem toe, met in
zijn armen een met lauweren omvlochten diadeem. Die reikte hij Caesar aan. Plutarchus, die in het begin van de tweede eeuw een biografie van Caesar schreef, vertelt het verhaal verder: Er klonk een zwak, vooraf georganiseerd applaus. Toen Cae sar de krans echter afwees, applaudisseerde het hele volk. Antonius bood de krans opnieuw aan onder applaus van enke len, en Caesar weigerde opnieuw onder applaus van allen. Na deze mislukte proef stond Caesar op en beval de krans naar het Capitool te brengen. Daar zag men dat al zijn beelden met koninklijke diademen getooid waren.5 De diademen, o f volgens een andere antieke bron een lauwer krans omwonden met een witte band (het onderscheidingste ken van de vroegere koningen), werden weggehaald door twee volkstribunen, waarna Caesar in woede zou zijn uitgebarsten. O f dit was ‘omdat de suggestie van het koningschap zo slecht werd ontvangen of, zoals hij zelf beweerde, omdat hem de eer ontnomen was het koningschap te weigeren’ blijft onduidelijk.6 In ieder geval was de weigering om de lconingskrans aan te ne m en niet voldoende om het vermoeden weg te nemen dat hij de koningstitel ambieerde. Het volk begroette hem als rex, en hoewel hij dat afdeed als een grap - ‘Mijn naam is niet Rex maar Caesar’7 - zal het de onrust onder senatoren nog versterkt heb ben. De situatie zou voor senatoren nog erger worden. In de laat ste maanden van zijn leven kreeg Caesar zelfs goddelijke status toegekend. Dit is minder extreem dan het misschien lijkt. De Romeinen hadden geen eindig aantal goden, en niet alle goden waren even belangrijk. Iemand die zo ver boven de andere Ro meinen leek te staan als Caesar kon eigenlijk alleen met hel den en goden vergeleken worden, zoals ook Alexander de Grote (336-323 v.Chr.) in zijn tijd als bovenmenselijk was gezien. Wel was dit uniek in de geschiedenis van de Romeinse Republiek. Ook ging Caesars status ver. Hij kreeg een priester (flameri),
9
een tempel, een cultusbeeld (simulacrum) en zelfs een nieuwe naam: de vergoddelijkte Julius, Divus lulius. Hoewel bijna alle antieke auteurs deze goddelijkheid noemen, is er toch discussie o f Caesar de eer postuum o f al tijdens zijn leven kreeg. Maar een passage uit een rede die Caesars tijdgenoot Cicero op 19 september 44 v.Chr., vrij kort na de moord op Caesar, tegen Marcus Antonius richtte, lijkt weinig twijfel te laten: En hou jíj Caesars nagedachtenis dan zo in ere? Ben jíj hem zo toegedaan nu hij dood is? Wat was de hoogste eer die hij be reikt had? Een godendivan, en een beeld, een timpaan en een eigen priester. Goed, zoals Jupiter een eigen priester heeft, en Mars en Quirinus, zo heeft de vergoddelijkte Julius er ook een: Marcus Antonius! Waar wacht je nog op? Waarom word je niet gewijd? Kies maar een dag uit, kijk of iemand je kan inwijden. We zijn col lega’s, niemand zal ‘nee’ zeggen. O jij, afschuwelijke kerel, juist als priester van Caesar. Of van een dood mens.8 Volgens Cicero was Marcus Antonius dus nog tijdens Caesars leven als flamen benoemd. Kort daarop, nog voordat Antonius als priester was gewijd, werd Caesar vermoord, waarna Anto nius om politieke redenen wachtte om dat alsnog te laten doen. In combinatie met de verhalen van antieke historici is er geen reden tot twijfel. In de laatste maanden van zijn leven werd Cae sar goddelijk. Waarschijnlijk was dit een belangrijke aanleiding tot de moord op de Ides van maart: Caesar had zijn macht te nadrukkelijk gepresenteerd. De moord was bedoeld om de Republiek te herstellen. Dat lukte niet. Bij de begrafenis van Caesar las Marcus Antonius de lijkrede voor, waarin hij ook bekendmaakte dat Caesar in zijn testament zijn park aan de Tiber aan het volk van Rome achter liet ‘en aan iedere burger afzonderlijk driehonderd sestertiën’.9 Dat was een enorm bedrag, en spontaan staken omstanders het praalbed waarop Caesars lichaam lag aan en maakte er een gro
10
te brandstapel van. Met de vlammen staken velen uit het volk fakkels aan om wraak te gaan nemen op Caesars moordenaars. Na zijn dood werd Caesars goddelijkheid onomstreden. Bij begrafenis spelen die zijn erfgenaam Octavianus liet houden werd een komeet gezien, die zeven dagen aan de hemel bleef. Daarvan werd al snel de ziel van Caesar gemaakt, die in de he mel werd opgenomen. Octavianus buitte vervolgens de reputa tie van Caesar uit om zelf politiek carrière te maken. Als Au gustus zou hij de eerste keizer van Rome worden. Daarbij zou Caesar als voorbeeld dienen. Diens dictatorschap maakte het belang duidelijk van een militaire machtsbasis, terwijl zijn dood liet zien wat de gevolgen waren van een al te duidelijk vertoon van die macht. Zijn begrafenis, ten slotte, toonde de invloed van het volk van Rome. Die drie groepen - de soldaten, de senatoren en het volk van Rome - zouden tijdens de Romeinse keizertijd belangrijk blijven voor het succes van latere heersers en voor hun imago.
II
Inleiding
Het Romeinse keizerrijk was een buitengewoon succesvolle staat. Op zijn hoogtepunt omvatte het een gebied van ZuidSchotland tot Noord-Mesopotamië. Van ongeveer 150 v.Chr. tot de late vijfde eeuw werd dit enorme territorium, met een grote verscheidenheid aan volkeren, zonder al te veel onlusten bijeen gehouden. Daarbij was, vanaf rond het begin van de moderne jaartelling, een grote rol weggelegd voor Romeinse keizers, die door hun gedrag en zelfpresentatie de focus voor Romeinse identiteitsvorming konden worden. Onderdanen in Rome en in de provincies konden zich in hun keizer herkennen. Maar ver schillende keizers'zonden een heel ander beeld uit. Onderdanen konden zich beter vinden in het imago van sommige heersers dan in dat van andere. Steun van die onderdanen was nodig. Hoewel het Romeinse Rijk bekendstaat om zijn goed getrainde legioenen en indrukwekkende wegennet, zouden Romeinse m i litairen niet in staat zijn geweest het rijk onder controle te hou den als er veel verzet was. Tijdens de heerschappij van de keizers waren er ongeveer 150.000 legionairs (soldaten met Romeins burgerschap), die werden ondersteund door rond de 20 0 .0 0 0 auxilia (slechter betaalde niet-Romeinen die aan het eind van een vijfentwintigjarige diensttijd burgerrechten kregen). Voor de omvang van het te beheersen rijk was een krijgsmacht van 350.000 man bijzonder klein. Ter vergelijking: modern Italië heeft een staand leger van meer dan 2 0 0 .0 0 0 soldaten, dat met reserves aangevuld kan worden tot ruim 50 0.000 man. Ook het bestuurlijke apparaat van Rome was zeer beperkt. Het rijk was ingedeeld in een aantal provincies dat beheerd werd door Romeinse magistraten, de belangrijkere door leden !3
1
van de belangrijkste Romeinse klasse, de senatoren. Deze 'gou verneurs’ waren geen specialisten met kennis van het gebied waaraan zij leiding gaven, maar 'beroepspolitici’ die in hun car rière (de zogenoemde cursus honorum) een reeks aan verschil lende militaire en administratieve functies moesten vervullen waarvoor zij niet specifiek getraind waren. Z o’n functie o f op dracht (provincia) kon van alles zijn - van het beheer van een afgebakend gebied (zoals bijvoorbeeld Sicilië o f Asia), tot het neerslaan van een opstand o f de controle op de financiën van de stad Rome. ‘Gouverneur’ was dus geen formele positie, maar in de loop der tijd werd een opdracht wel steeds vaker het be heer van wat wij nu onder een provincie zouden verstaan. Deze magistraten werden in hun ‘provincie’ ondersteund door een kleine groep ondergeschikten - vaak zonder kennis van het ge bied dat ze moesten besturen. Een belangrijke rol in het daad werkelijk bestuur van het rijk lag daarom bij de lokale elites, die als dank voor hun rol in het beheren van het rijk het Romeins burgerrecht konden krijgen. Uiteindelijk lag de ultieme autoriteit bij de keizer. Individu en, groepen en zelfs sommige bijna-autonome steden (vooral in het oosten van het rijk) konden zich met verzoeken altijd tot hem richten. De keizer ontving continu brieven en gezant schappen waarin om zijn oordeel in een controversiële zaak werd gevraagd. Het oordeel van de keizer was bindend. Het ant woorden op al dit soort verzoeken was een belangrijk onderdeel van het takenpakket van de keizer en legde grote druk op het keizerlijke secretariaat. De mensen (familie, vertrouwelingen en vrijgelaten slaven) die de keizer direct omringden, hadden er invloed op voor wie de keizer wel en voor wie hij niet bereikbaar was. Dat g a f hun veel macht. Aan het hof, in de directe aanwe zigheid van de keizer, werden de meeste belangrijke beslissin gen genomen. In tegenstelling tot tijdens de Republiek, toen de belangrijkste politieke gebeurtenissen in de volksvergaderingen en senaat plaatsvonden, werden in de keizertijd belangrijke be slissingen over bijvoorbeeld opvolging, oorlog en vrede achter
14
gesloten deuren genomen, zonder dat discussies daarover of ficieel werden vastgelegd. De derde-eeuwse historicus Cassius Dio (zie p. 19) beklaagt zich expliciet over het gevolg hiervan voor historici. ‘En dat betekent dan weer dat er over een heleboel gebeurtenissen wordt gepraat die niet eens plaatsgevonden heb ben en dat veel dingen die wel degelijk gebeurd zijn onbekend blijven, en dat er in nagenoeg alle gevallen een variant in om loop komt die niet klopt.’1 Het is inderdaad waar dat antieke his torici het hofleven vaak in een roddelachtige sfeer beschrijven en dat veel van het politieke gekonkel niet meer te achterhalen is. En ondanks het belang van niet-literaire bronnen voor ons begrip van de Romeinse keizertijd (zie p. 19-21) is veel van wat de keizers deden simpelweg niet met zekerheid vast te stellen. Dat is ook niet het doel van dit boek. Het wil geen algemeen overzicht geven van de geschiedenis van Romeinse keizers, of analyseren wat keizers van dag tot dag deden. In plaats daarvan gaat de aandacht uit naar de zelfpresentatie van en de beeldvor m ing rondom een aantal verschillende keizers. De reputaties van die keizers verschillen nogal. Er is een wereld van verschil tussen het beeld van bijvoorbeeld Trajanus, die als een van de best mogelijke keizers gezien wordt, en Nero, die als een slechte keizer bekendstaat. Die reputaties stammen al uit de Romeinse tijd zelf en werken nog steeds door. Zo is er op een centraal bas reliëf in het Hooggerechtshof van Washington, d c , sinds de já ren dertig van de twintigste eeuw een afbeelding van Trajanus als voorbeeld van rechtvaardigheid te zien, terwijl Nero als het vleesgeworden kwaad te zien is in een aantal Hollywood-films. Sommige keizers lijken bewust met de reputatie van na hun dood bezig geweest te zijn, maar het imago van een keizer bij zijn verschillende groepen onderdanen (arm en rijk, in Rome en in de provincies, soldaat en ‘politicus’) was ook van groot be lang voor zijn positie tijdens zijn leven. De manier waarop een keizer zich presenteerde bepaalde voor een groot deel hoe hij gezien werd, en dat beïnvloedde weer o f bij voorbeeld senatoren
15
o f het volk van Rome hem bijstonden. Het verschil tussen het beeld dat een keizer uitzond (en het beeld dat tegenwoordig van een keizer bestaat) en de realiteit van de heerschappij van die keizer is daarbij vaak opvallend. Zelfpresentatie bepaalde soms nog m eer dan eigenlijke ac ties o f een keizer geaccepteerd en gesteund werd. En keizers hadden die steun nodig. Ze waren weliswaar oppermachtige al leenheersers, maar konden zonder steun het rijk moeilijk rege ren. Zonder steun van soldaten duurde heerschappij niet lang; zonder steun van senatoren werd het lastig belangrijke bestuur lijke functies in te vullen; zonder steun van de provinciale elites waren provincies slecht te besturen; en als het volk van Rome zich tegen een keizer keerde werd het onprettig toeven in de hoofdstad. Het imago van de keizer bepaalde gedeeltelijk zijn machtsbasis. Het probleem was daarbij voor veel keizers dat de verschillende groepen die van belang waren voor machtsuitoe fening (soldaten, senatoren en het volk van Rome) verschillende verwachtingen hadden van wat hun keizer moest doen, en hoe hij zich moest presenteren. Hoe sommige keizers erin slaagden aan die verschillende (en elkaar soms uitsluitende) verwach tingspatronen te voldoen en anderen niet, is een onderwerp dat in dit boek veel aandacht krijgt. Dat maakte vaak het verschil tussen wie als ‘goede’ en wie als ‘slechte’ keizer de geschiedenis is ingegaan. Het belangrijkste voorbeeld van een keizer die goed in staat was alle verschillende groepen van het Romeinse Rijk tevreden te houden was Augustus, de eerste keizer. Hij heeft onder an dere daardoor een goede reputatie weten te krijgen, zowel in de Oudheid als in de moderne tijd. Op hem wordt uitgebreid inge gaan. Sommige latere keizers probeerden - met wisselend suc ces - zijn acties en zelfpresentatie na te volgen om een (even) goed imago te krijgen, terwijl andere heersers het augusteïsche voorbeeld bewust links lieten liggen. De keuze om al dan niet Augustus als voorbeeld te nemen en de mate waarin keizers in staat waren dat voorbeeld te evenaren lijken van groot be 16
lang geweest te zijn bij het (latere) imago van keizers. Daarom bespreekt dit boek vooral de heersers die het best de verschil lende manieren illustreren waarop Romeinse keizers in hun zelfpresentatie met het voorbeeld van Augustus omgingen, en de gevolgen die dat heeft gehad voor de beeldvorming rondom die keizers. Dat betekent dat een aantal interessante heersers helaas onbesproken blijft. Voor het gemak van de lezer is een lijst met Romeinse keizers met hun regeerjaren bij gevoegd (zie p. 223-224).
Bronnen De keizer was met afstand de belangrijkste man in het Romein se keizerrijk. Het is daarom niet verrassend dat hij centraal staat in veel antieke teksten. Van elke Romeinse keizer in de eerste drie eeuwen van de keizertijd, met uitzondering van Nerva en Trajanus (zie hoofdstuk 2), is er ten minste één biografie be waard gebleven. De belangrijkste auteurs van die biografieën zijn Suetonius en de onbekende auteur van de zogeheten Historia Augusta. Gaius Suetonius Tanquillus (ca. 70-ca. 130) was de zoon van een ridder (eques; de stand onder senatoren) en nam in zijn carrière belangrijke posities in binnen de keizerlijke ad ministratie onder de keizers Trajanus en Hadrianus (zie hoofd stuk 2). Om onbekende redenen raakte hij uit de gratie. Zijn beroemdste werk is De vita Caesarum, dat bestaat uit twaalf le vens van de heersers van Caesar tot en met Domitianus (81-96). Deze levensbeschrijvingen zijn steeds thematisch ingedeeld en staan vol met (vaak zeer suggestieve) anekdotes. Dat maakt Suetonius vaak onbetrouwbaar. Tegelijk citeert hij veelvuldig eerdere auteurs, o f officiële documenten en de correspondentie van keizers, die inmiddels verloren zijn gegaan, wat hem een belangrijke bron maakt. De kwaliteiten van de verschillende kei zers stonden voor hem centraal, en hij deed geen moeite zijn waardeoordeel over een keizer verborgen te houden. Daarbij
17
1 nam hij steeds de standpunten van de elite van Rome in. Nog sterker gericht op de (senatoriale) elite van Rome en vaak veel onbetrouwbaarder dan Suetonius was de ombekende au teur van de Historia Augusta, een serie keizerslevens van Hadrianus tot Numerianus (282-284). Er is nog steeds discussie over wie precies de auteur van deze tekst was en wanneer die leefde. De tekst zelf vermeldt dat zes verschillende auteurs in de late derde eeuw de verzameling schreven, maar allerlei inconsisten ties binnen de leven s’ van de verschillende keizers maken dat onwaarschijnlijk. De meeste historici gaan er inmiddels van uit dat er één auteur was die leefde tegen het einde van de vierde eeuw. De bronnen die hij gebruikte voor zijn biografieën ver schilden nogal van kwaliteit, zodat de ‘vroege’ levens (tot Septimius Severus, zie hoofdstuk 4) veel betrouwbaarder zijn dan de latere. Nog meer dan bij Suetonius is er een verschil tussen goede en slechte keizers, waarbij vooral de beschrijvingen van die laatste categorie vol staan met sappige verhalen over seks en geweld. Naast deze twee biografen komen in dit boek ook de antie ke historici Tacitus en Cassius Dio veelvuldig aan het woord. Publius Cornelius Tacitus (ca. 56-ca. 120) was volgens velen de beste historicus van Rome. Vooral zijn (vaak lastige) stijl en dwingende retoriek zijn beroemd geworden. Hij was niet alleen historicus, maar vervulde daarnaast belangrijke politieke posi ties, waaronder een consulschap in 97. Zijn belangrijkste over gebleven werken zijn de Historiac en de Annaks, die oorspron kelijk de geschiedenis van het Romeinse rijk beschreven van 69 tot 96 en van 14 tot 66. Van beide teksten is veel verloren gegaan, zodat de Historiae maar tot het jaar 70 lopen en in de Annales grote gaten zijn gevallen. Tacitus staat bekend als een auteur met een hang naar de Republiek. Inderdaad beschrijft hij het keizerrijk vaak cynisch, en hij geeft daarbij commentaar op de te grote macht en de willekeur van keizers. Toch had hij zijn politieke carrière aan de keizers te danken en was hij zich dat zeker bewust. Hij vermeldt (misschien juist wel daarom) 18
met regelmaat hoe belangrijk het is om het Romeinse Rijk te dienen - zelfs onder een slechte keizer. Ook de Griekstalige senator Lucius Cassius Dio (ca. 164-na 229) had een prominente politieke carrière, waarin hij m aarliefst twee keer consul was (in 204 en 229). De tweede keer was hij dat zelfs samen met keizer Severus Alexander (zie hoofdstuk 4), een bijzondere eer. Aan het begin van de derde eeuw schreef hij een prachtige (en soms onderschatte) Geschiedenis van Rome, die de periode behandelde vanaf de oorsprong van Rome tot aan Dio’s eigen tijd. Als (succesvol) senator schonk hij veel aandacht aan het belang en de status van de senaat, maar hij was in te genstelling tot Tacitus niet negatief over het keizerschap als zo danig - wel over specifieke keizers. Het grootste probleem van de tekst van Dio is dat het merendeel alleen is overgeleverd in Byzantijnse samenvattingen, vooral van de hand van de elfdeeeuwse monnik Johannes Xiphilinus. Voor de regeerperiode van Augustus (waarvan de oorspronkelijke tekst behouden is gebleven) is Dio een belangrijke auteur, hoewel hij natuurlijk wel schrijft met kennis over wat er in de eeuwen daarna zou komen. Er passeren in dit boek ook veel andere antieke historici (en filosofen, oratoren en dichters) de revue. Die worden waar het relevant is ter plaatse kort ingeleid. Omdat dit boek gaat over de zelfpresentatie van en beeld vorming rondom keizers bij de verschillende lagen van de be volking van het Romeinse Rijk haalt het vaak (en soms uitge breid) antieke auteurs aan. De verhalen die zij vertellen zijn soms historisch onbetrouwbaar, maar dat maakt ze niet minder waardevol voor een beeld van het imago van een heerser. Door de teksten kunnen we de m ensen uit de Oudheid zelf horen spreken. Dat geldt nog sterker voor een aantal bewaarde inscrip ties waarop de woorden van keizers zijn overgeleverd. Dit soort teksten werd soms door het keizerlijk gezag opgesteld om een boodschap te verspreiden, maar meestal door een individu of groep die een positieve reactie had gekregen op een verzoek
19
aan de keizer en dat wilde laten zien. In de inscripties is de kei zer zelf aan het woord - een unieke mogelijkheid om te weten te komen hoe sommige keizers zich presenteerden. Voor de beeldvorming rondom keizers zijn niet alleen geschreven bron nen van belang. Keizers gebruikten munten en beelden als een vorm van massamedia, waarmee zij zich konden tonen aan de vele bewoners van het rijk die de keizer nooit persoonlijk zou den ontmoeten. De inwoners van het rijk bekeken die munten ook. Beroemd is een passage uit het evangelie van Marcus: ‘Laat me eens een geldstuk zien.’ Ze gaven hem een munt en hij vroeg hun: ‘Van wie is dit een afbeelding en van wie is het opschrift?’ ‘Van de keizer,’ antwoordden ze. Toen zei Jezus: ‘Geef wat van de keizer is aan de keizer, en geef aan God wat God toebehoort.’2 De passage laat zien dat mensen keken naar wat er op een munt te zien was. Soms verbonden ze daar zelfs waardeoordelen aan. Nadat Hadrianus de zogeheten Bar-Kokhba-opstand had neer geslagen in Judea (zie p. 109-111) werd er een rabbijnse wet uit gevaardigd die Joden verbood munten te gebruiken waar Hadri anus op te zien was, en de tweede-eeuwse (militair) historicus Arrianus stelt expliciet dat mensen liever munten hadden waar het portret van Trajanus op te zien was dan dat van Nero.3 Men sen gingen er daarnaast van uit dat de keizer zelf besloot wat op een munt werd afgebeeld. O f keizers daadwerkelijk zo gede tailleerd met de muntslag bezig waren valt niet met zekerheid te stellen, maar het is duidelijk dat de beeltenissen op munten in ieder geval niet tegen de wens van de heerser ingingen. En opvallend nieuwe boodschappen op munten moeten haast wel als een soort ‘propaganda’ door de keizer o f zijn vertrouwelin gen zijn bepaald. Iets vergelijkbaars gold voor standbeelden en portretten van de keizer. Het gezicht van de keizer was overal in het rijk te vinden. Zoals de beroemde orator Marcus Aurelius Fronto (ca. 95-ca. 166) aan zijn leerling de keizer Marcus 20
Aurelius schreef: ‘Weet dat in alle kraampjes van geldwisse laars, kantoren, winkels en kroegen, onder alle afdakken en in alle voorhoven en ramen; overal en altijd staan uw beelden in zicht.’4 De (nog steeds in grote aantallen bewaard gebleven) por tretten van de keizer werden in het centrum ontworpen, waarna kopieën in hele rijk dat centrale model volgden. Privéportretten uit het hele rijk begonnen in de loop der jaren vaak te lijken op de keizerlijke ontwerpen, wat opnieuw laat zien hoe goed velen het beeld van de keizer bekeken, en hoe ze zich aan het keizer lijke voorbeeld aanpasten. Het spreekt voor zich dat ook die navolging iets zegt over de populariteit van een heerser. Daarbij moet wel een laatste punt in het achterhoofd gehouden worden. Romeinse keizers baseer den hun macht uiteindelijk op de steun van de legioenen. De keizer was in praktijk boven de wet verheven. Met enig recht kan het keizerrijk als een militaire dictatuur worden omschre ven. Lovende woorden voor o f zichtbare steun aan een dicta tor hoeven geen tekenen van oprecht enthousiasme te zijn. Bij bronnen voor het imago van Romeinse keizers moet continu in de gaten worden gekouden wat de auteur van een tekst o f de maker van een kunstwerk van een keizer kon verwachten. De hierboven vermelde opmerking van Arrianus over de impo pulariteit van munten van Nero had hij wellicht tijdens het le ven van die keizer niet kunnen maken. Openlijke kritiek op een keizer die niet tegen kritiek kon zal zeldzaam zijn, terwijl het minder gevaarlijk was commentaar te geven op een heerser van wie mensen wisten dat hij tegenspraak accepteerde. Dat wil niet zeggen dat mensen enthousiaster waren over de eerste dan over de tweede. Ook hier blijven de bronnen onvolledig. Zekerheid valt niet te geven. Dat is een van de dingen die de Oudheid zo fascinerend maken.
21
Woord van dank Bij het schrijven van dit boek was de steun van twee goede colle ga’s en vrienden onontbeerlijk. Eric Moormann heeft hoofdstuk na hoofdstuk (steeds per kerende post) de hele tekst van kant tekeningen voorzien en mij zo voor een aantal flaters behoed. Vincent Hunink voorzag mij vol enthousiasme (in een verba zingwekkend tempo) van prachtige vertalingen en wist van mijn eigen gebrekkige vertalingen mooier Nederlands te maken, dat beter overeenkwam met het originele Grieks o f Latijn. Dat ik dit boek überhaupt geschreven heb komt voor een groot deel door Mai Spijkers, die mij enthousiast wist te maken voor een alge mener boek over ‘goede’ en ‘slechte’ Romeinse keizers, en door Job Lisman, ook van uitgeverij Prometheus/Bert Bakker, die mij met volharding bleef bellen met de vraag wanneer ik zou beginnen met schrijven en daarna met grote 'aandacht en kri tische opmerkingen het manuscript las. Ik dank hen voor hun geduld. Hopelijk is het boek het wachten waard. Zeer veel dank gaat naar m ijn redactrice, Erica van Rijsewijk, die mij met oog voor detail op grammaticale blunders en inhoudelijke onduide lijkheden in de tekst wees. Dat ik uiteindelijk tijd voor schrijven vrij kon maken is dankzij een onderzoeksverlof dat het college van bestuur en het bestuur van de faculteit der letteren van de Radboud Universiteit Nijmegen mogelijk hebben gemaakt. Dit boek bestaat voor een deel uit stukken die ik (in een an dere vorm) al elders publiceerde. Het gaat daarbij om m ijn in augurele rede Bedden van macht ( 2 0 0 5 ) , de artikelen ‘God, gek en gladiator: Com m odus’ in Hermeneus. Tijdschrift voor Antieke Cultuur 7 5 ( 2 0 0 3 ) , 2 0 - 2 8 en ‘Nero’s zelfpresentatie en reputatie’ in E T . V T 2 6 ( 2 0 0 7 ) , 1 6 5 - 1 7 5 , en het boek Rome and its Empire, a d 193-284 (Edinburgh University Press 2 0 0 8 ) . Ik ben de uitgevers erkentelijk voor hun toestemming om hier van deze teksten ge bruik te maken. Een groot deel van de rest van de tekst zal mijn (oud-)studen ten en collegae uit Nijmegen, Oxford en Nottingham bekend 22
voorkomen. In hoor- en werkcolleges - regelmatig dankzij vra gen van studenten - hebben m ijn ideeën over het Romeinse keizerschap in de afgelopen jaren vorm gekregen. Zonder hen had ik dit boek niet kunnen schrijven. Maar mijn grootste dank gaat zoals altijd uit naar Birgit, Hannah en Leonie, die mij vaker dan hun en mij lief was naar m ijn werkkamer zagen verdwij nen. Daarbij hield ik tot grote frustratie van Hannah de compu ter bezet, zodat zij geen Barbapapa-filmpjes kon kijken. Dat ik dit boek aan hen opdraag is voor haar waarschijnlijk maar een schrale troost.
23
i Augustus en de constructie van Romeins keizerschap Toen Augustus stierf, in de zomer van het jaar 14, waren er nog nauwelijks mensen in leven die zich de normale Romeinse Re publiek konden herinneren. Augustus was 76 jaar oud gewor den, en had daarvan bijna zestig jaar, vanaf de moord op Caesar in 44 v.Chr., een vooraanstaande rol gespeeld in de Romeinse politiek. V anaf 31 v.Chr. was hij in praktijk alleenheerser ge weest. Maar waar de alleenheerschappij van Caesar tot diens moord leidde, wist Augustus steeds populairder te worden. Bij zijn begrafenis rouwden vele duizenden, en hij zou net als Cae sar voor hem postuum tot god worden uitgeroepen. Daarmee zou Augustus het modelbeeld vormen voor latere keizers. Een model dat sommigen wel, maar anderen niet zouden kunnen navolgen.
De onweerstaanbare opkomst van Octavianus Toch was Gaius Octavius (Augustus’ oorspronkelijke naam) een tamelijk onopvallend juniorlid van de senatoriale orde geweest, tot zijn oudoom Gaius Julius Caesar hem, bijna zeventien jaar oud, op 13 september 45 v.Chr. in zijn testament adopteerde. Toen Caesar vermoord werd, reageerde Octavius snel en wierp zich op als diens opvolger, waarmee hij de belangrijke steun van Caesars veteranen wist te krijgen. In de machtsstrijd die na de dood van Caesar was uitgebroken, dachten velen dat ze de oner varen jongen voor hun eigen doelen konden inzetten. Zo zou de ervaren politicus en redevoerder Marcus Tullius Cicero probe ren om Octavius aan de kant van de senaat te krijgen. Formeel
25
heette deze sinds zijn adoptie Gaius Julius Gaii filius Caesar, en om deze reden wordt hij in antieke bronnen vaak Caesar ge noemd. Om hem van zijn adoptiefvader te onderscheiden kreeg hij de bijnaam Octavianus, een naam die hijzelf niet hanteerde, maar die moderne auteurs (gevolgd in dit hoofdstuk) meest al gebruiken voor de periode vanaf zijn adoptie tot 27 v.Chr. Daarna kreeg hij de erenaam Augustus, waaronder hij het be kendst is geworden. Cicero dacht dat hij de jonge Octavianus wel onder controle kon houden, en zou zelfs gezegd hebben dat hij moest worden ‘geprezen, onderscheiden, en opgehemeld’ (laudandum, omandum, tolkndum) waarbij dat laatste woord in het Latijn ook 'vernietigd’ kan betekenen.1 Uiteindelijk zou niet Octavianus degene zijn die vernietigd werd. De moordenaars van Caesar hadden gehoopt dat met zijn dood ook de normale praktijk van de Republiek kon terugkeren. Het zou anders lopen. Een reeks van wisselende allianties volg de, steeds eindigend met de vernietiging van de mannen die te gen Caesar hadden samengezworen. Op 26 november 43 v.Chr. besloten de drie belangrijkste overgebleven aanhangers van Caesar samen te werken. Marcus Antonius, Caesars belangrijk ste generaal, Marcus Aem ilius Lepidus, Caesars tweede man in Rome, en Octavianus vormden toen het zogeheten tweede tri umviraat. Het doel van deze officiële, door de Romeinse volks vergadering voor een periode van v ijf jaar ingestelde functie was het herstellen van de res publica, ofwel ‘de publieke zaak’ - vaak ten onrechte vertaald als ‘republiek’. In praktijk gaf het bijna ab solute macht aan de drie mannen. Een van hun eerste acties was de liquidatie van Cicero, die zich niet alleen negatief over Octa vianus, maar ook over Marcus Antonius had uitgelaten. Daarna verdeelden ze het rijk in drie invloedssferen. Marcus Antonius kreeg de oosterse delen van het rijk, waar hij verwachtte eer volle oorlog te kunnen voeren. Lepidus kreeg het bewind over Gallië en Spanje (en later Romeins-Afrika). Octavianus moest de problemen oplossen die tijdens de burgeroorlog waren ont staan op het Italische schiereiland, waaronder het vestigen van 26
rond de 4 0 .0 0 0 veteranen. Problemen op zee en op Sicilië met Sextus Pompeius, de zoon van Caesars voormalige tegenstan der Pompeius, maakten Octavianus’ positie nog lastiger. Marcus Antonius was duidelijk het best bedeeld, maar wist in de volgende jaren niet de grote overwinning te behalen waar hij op hoopte. Strubbelingen met Sextus Pompeius en daarna met Lepidus werden, grotendeels dankzij de belangrijke generaal Marcus Agrippa, door Octavianus gewonnen. Het hoogtepunt (of dieptepunt) was een confrontatie tussen Lepidus en Octavianus op Sicilië in 36 v.Chr., waar Lepidus door zijn soldaten verlaten werd toen Octavianus met zijn troepen naar diens kamp m ar cheerde. Inmiddels was het triumviraat officieel vernieuwd, maar nu Lepidus (en Sextus Pompeius) uit de weg waren geruimd was het rijk vanaf 36 v.Chr. in de praktijk verdeeld in oost en west. Een confrontatie tussen de twee overgebleven triumviri werd langzaam maar zeker onvermijdelijk. Marcus Antonius stond nog steeds het sterkst dankzij zijn veel grotere militaire erva ring, de grote hoeveelheid troepen onder zijn commando en zijn relatie met de Egyptische koningin Cleopatra v u , de voor malige minnares van Caesar. Die relatie gaf Marcus Antonius beschikking over de vloot en rijkdom van Egypte. Die had hij nodig omdat zijn campagne tegen het grote oosterse Parthische Rijk geen succes was. De strategische voordelen waren duide lijk, maar de relatie kon Antonius in Rome ook in de problemen brengen. Hij was namelijk getrouwd met Octavia, de zus van Octavianus, met wie hij ook twee dochters had. Octavianus kon zichzelf hierdoor in Rome presenteren als de verontwaardigde broer en Marcus Antonius neerzetten als een onbetrouwbare echtbreker, die de voorkeur gaf aan een oosterse prinses boven een Romeinse matrona. Dat beeld werd nog versterkt toen Mar cus Antonius in 34 v.Chr. na een succesvolle, met Egyptisch geld betaalde campagne tegen Armenië in Alexandrië een soort militaire triom f vierde. Hij zette zichzelf daarbij neer als een absoluut heerser, een hellenistische koning, en misschien zelfs 27
als de nieuwe Dionysus - de god van de wijn. Op die manier paste hij zich aan de lokale gebruiken aan. Daarbij hoorden ook de zogeheten ‘donaties van Alexandrië’, waarin hij stukken van het rijk uitdeelde aan zijn kinderen bij Cleopatra: Alexander He lios, Selene en Ptolemaeus Philadelphus. Cleopatra zelf werd tot Koningin der Koningen (Cleopatra Regina Regum) uitgeroe pen. Marcus Antonius stelde ook dat niet Octavianus maar Caesarion, de zoon van Cleopatra en Caesar, de wettige erfgenaam van de vermoorde dictator was. Als Marcus Antonius de steun van Egypte wilde houden, kon hij misschien niet anders; dit was hoe heersers zich in het oosten presenteerden. Maar de breuk met Octavianus was een feit geworden. Octavianus zat niet stil. Door de belangen die Marcus Anto nius in het oosten had, kon Octavianus hem neerzetten als een man wiens loyaliteit aan het westen dubieus was. Zo kon hij zichzelf opwerpen als verdediger van het westen. Er begonnen geruchten de ronde te doen dat Cleopatra koningin van Rome wilde worden, en dat Marcus Antonius in continue dronken schap bij haar onder de plak zat. Het werd een wedstrijd vuilspuien, waarin Marcus Antonius zich verdedigde in een (helaas) verloren gegaan werk met de titel Over zijn eigen dronkenschap. Tegelijkertijd bekommerde Octavianus’ rechterhand Marcus Agrippa zich om de waterleidingen en riolen van Rome. Octavi anus, zo werd gesuggereerd, droeg zorg voor Rome, Antonius niet. Toen aan het eind van 33 v.Chr. het triumviraat weer afliep, werd het niet vernieuwd. Octavianus hield meteen op de titel triumvir te gebruiken, Antonius niet. Opnieuw toonde Octavianus dat hij zich aan de Romeinse normen en waarden hield. Wel iswaar was zijn juridische positie nu verzwakt, maar hij bleef als een van de twee consuls de belangrijkste positie in het rijk bekleden. Kort daarop kwam het nieuws dat Antonius in Alexandrië een nieuwe senaat had opgericht met de senatoren die zijn kant hadden gekozen en uit Rome gevlucht waren. Daarnaast scheidde hij van Octavia. Zij en haar kinderen moesten hun 28
huis verlaten. Dit g a f Octavianus het excuus om een volstrekt illegale, maar zeer geslaagde pr-actie uit te halen. Hij haalde het testament van Marcus Antonius uit de tempel van de Vestaalse Maagden (waar testamenten veilig werden opgeborgen) en las het voor in het senaatsgebouw. Volgens Octavianus stond erin dat Marcus Antonius naast Cleopatra in Alexandrië begraven wilde worden. Sterker nog, zo stelden aanhangers van Octavi anus, Antonius wilde van Alexandrië de nieuwe hoofdstad van het rijk maken. Rond dezelfde tijd begon Octavianus aan de bouw van het kolossale mausoleum op het Marsveld in Rome, waarvan de indrukwekkende resten nog steeds te bezichtigen zijn. De boodschap was duidelijk: in tegenstelling tot Antonius zou Octavianus in Rome blijven, zelfs na zijn dood. Een burgeroorlog kon niet uitblijven. Maar opnieuw liet Oc tavianus een subliem gevoel voor beeldvorming zien. De oorlog werd verklaard aan Cleopatra, een buitenlandse koningin, waar door dit geen burgeroorlog was, maar een strijd tegen Egypte. Daarnaast zwoeren de inwoners van het Italische schiereiland, en daarna ook van de westerse provincies, een persoonlijke eed van trouw aan Octavianus. Spontaan, zo zou hij later beweren. Maar het lijkt duidelijk dat hij en de aan hem trouwe veteranen van Caesar een belangrijke rol hebben gespeeld in deze plotse linge loyaliteitsbetuiging. Juridisch maakte de eed geen verschil, maar de symbolische steun van het hele westen gaf Octavianus wel het mandaat om als verdediger van Rome de oorlog te lei den. Dat beeld van westerse waarden tegen het gedegenereerde oosten, en van Marcus Antonius als verliefde dwaas die achter Cleopatra aan liep, bleef Octavianus benadrukken. Zo verhaalt de geschiedschrijver Cassius Dio (ca. 164-na 229) dat aan de vooravond van wat de beslissende zeeslag bij Actium zou wor den, Octavianus zijn m annen aanspoorde niet bang te zijn voor iemand ‘die de manier van leven van al zijn voorouders negeert, en vreemde en buitenlandse gewoonten heeft aangenomen’. ‘Laat niemand hem ,’ zo ging hij door, ‘als Romein beschouwen, maar als een Egyptenaar, en noem hem geen Antonius maar 29
Serapeion.’2 Op die manier maakte Octavianus duidelijk dat hij Romeinser was dan de gedegenereerde dronkenlap Antonius, en dat hij de redder van de maatschappij was, degene die nor men en waarden zou herstellen. De Slag bij Actium aan de westkust van Griekenland, op 2 september 31 v.Chr., werd overtuigend gewonnen door Octa vianus’ troepen. Marcus Antonius en Cleopatra vluchtten naar Egypte, waar ze korte tijd later zouden sterven. Octavianus had Cleopatra graag in leven willen houden, omdat hij dacht ‘dat zijn triomftocht veel aan roem zou winnen als hij haar daarin mee zou voeren’.3 Maar met een beroemd geworden slangen beet wist Cleopatra zelfmoord te plegen. Overigens was de overwinning bij Actium grotendeels aan Marcus Agrippa te danken. Octavianus zelf was, op z’n best, een zeer middelmatig generaal, en zijn militaire successen zijn vaak de successen van zijn rechterhand Agrippa. Maar in het bedenken van geslaagde beeldvorming was Octavianus ongeevenaard. Hij gedroeg zich zoals m ensen hem wilden zien. Niet voor niets zou de veel latere keizer Julianus de Afvallige - vooral bekend omdat hij in 361 probeerde het gechristianiseerde Ro meinse Rijk weer heidens te maken - het volgende over hem schrijven: ‘Octavianus kwam binnen, aanhoudend van kleur veranderend, als een kameleon, nu eens bleek, dan weer rood. Het ene moment was zijn gelaatsuitdrukking mistroostig, som ber en overtrokken, het volgende moment ontspande hij zich en toonde hij de charme van Aphrodite en de Gratiën.’4
Alleenheerser in een republiek Dat talent voor beeldvorming zou Octavianus nodig hebben, want hij bevond zich nu in de positie waarin Caesar zich eerder had bevonden. Hij had de militaire strijd gewonnen en er was niemand m eer om zich tegen a f te zetten. Sinds Actium was het helder dat het rijk één heerser kende, en wie die heerser 30
was. Een veel latere anekdote, uit de Satumalia, die rond 400 door de filosoof en schrijver Macrobius zijn geschreven, illus treert de situatie, hoewel het verhaal waarschijnlijk apocrief is. Macrobius laat zien hoe sommige inwoners van Rome meteen duidelijk wilden maken dat zij altijd aan de kant van de overwin naar hadden gestaan. Volgens hem was er onder de m ensen die Octavianus verwelkomden in Rome na de overwinning in Actium een man die zijn raaf had leren zeggen: ‘Gegroet, Caesar, zegevierende overwinnaar.’ Octavianus was hier erg blij mee, en kocht de raaf voor een aanzienlijk bedrag. Onhandig genoeg hield de man in kwestie het volledige bedrag zelf, waarop zijn zakenpartner in woede aan Octavianus verklapte dat er nóg een raaf was. Toen bevolen werd ook die raaf te halen, bleek dat deze vogel geleerd had andere woorden te zeggen: ‘Gegroet, Antonius, zegevierende overwinnaar.’ Octavianus bleef rustig, en beval alleen dat de twee vogeltrainers het geld moesten delen.5 Het verhaal gaat nog verder met andere mensen die, onvermij delijk, vleiende vogels produceerden, en Octavianus die pape gaai na ekster aanschafte. Niet alle vogels leerden even goed. Zo hoorde een minder taalgevoelige raaf zijn eigenaar keer na keer verzuchtten: ‘Verdwenen al dat werk en al die uitgaven.’ Maar uiteindelijk lukte het hem om de vogel Octavianus te laten groe ten, waarop de keizer antwoordde dat hij al vele vergelijkbare vogels thuis had. De vogel herhaalde hierop: ‘Verdwenen al dat werk en al die uitgaven’, en zijn eigenaar kreeg meer geld dan alle eerdere trainers. Het verhaal, waar o f niet waar, maakt twee dingen duidelijk. Het eerste is dat er voor velen weinig verschil leek te zijn tus sen Marcus Antonius en Octavianus, ondanks hun propagandastrijd. Beiden waren militaire overwinnaars, die de burger maar het best kon prijzen. Dat, was de verwachting, zouden ze allebei op prijs stellen. Het tweede punt, hieraan verwant, is dat ondanks Octavianus’ beeldvorming als een hersteller van Ro meinse normen en waarden, hij toch vooral gezien werd als een navolger van zijn adoptiefvader. De verwachting was dat ook hij
3i
zich expliciet boven alle lagen van de bevolking zou plaatsen. Datzelfde beeld komt naar voren uit een veel betrouwbaarder bron dan Macrobius. In 21 o f 20 v.Chr. werd namelijk in Athe ne een standbeeld opgericht, waarvan het voetstuk is terugge vonden. Daarop staat in het Grieks dat het beeld voor de nieuwe Romeinse heerser is, die expliciet ‘de nieuwe Apollo’ wordt genoemd.6 In Griekenland was er blijkbaar een groep m ensen die verwachtte dat de nieuwe machthebber graag met de goden vergeleken wilde worden, zoals ook Caesar had gewild. In de burgeroorlog had Octavianus weliswaar afstand genomen van de goddelijke aspiraties van Marcus Antonius, maar lang niet iedereen was ervan overtuigd dat dit niet zou veranderen nu Oc tavianus de macht over het hele rijk had gekregen. Octavianus had zijn les geleerd. De te expliciete machtspo sitie van Caesar had geleid tot diens dood. Hoewel veel inwo ners van het rijk verwachtten dat Octavianùs alleenheerser zou worden, moet hij geweten hebben dat dit ook veel weerstand zou oproepen, onder verschillende lagen van de bevolking. Zijn oplossing was ingenieus. Vanaf de Slag bij Actium zou Octavi anus stapsgewijs een systeem bouwen waarin hij duidelijk de baas was, maar tegelijkertijd zijn macht verhulde achter een ‘republikeinse façade’. Dat systeem zou eeuwenlang het model blijven voor het Romeinse keizerschap. Maar het werd niet in één keer ingesteld. Er was geen blauwdruk die systematisch werd uitgewerkt. De jaren na 31 v.Chr. zagen Octavianus expe rimenteren met verschillende manieren om zijn macht in te kleden. Sommige dingen gingen mis, andere bleken te werken. Maar steeds opnieuw bleek Octavianus’ ongelofelijke talent om de juiste toon te vinden - om zich zo te presenteren dat hij het minste weerstand opriep. Zo werd hij uiteindelijk van de zo veelste militaire overwinnaar de eerste keizer van Rome, en wist hij ongekend populair te worden. Die ontwikkeling is op twee belangrijke gebieden misschien wel het best te zien: in Octavia nus’ juridische positie en in zijn omgang met het goddelijke.
32
Van Octavianus tot Augustus In de directe nasleep van de Slag bij Actium waren er eerst m ili taire en organisatorische zaken te regelen, met name in Egypte en het oosten van het rijk. Dat betekende dat Octavianus weg van Rome bleef, en senatoren niet direct geconfronteerd wer den met hun nieuwe heerser. Omdat hij de overwinnaar was van de burgeroorlogen, en de persoon die vrede had gebracht, was het niet verrassend dat Octavianus consul bleef. Daarnaast was er nog zijn informele machtsclaim: de eed van trouw die de bewoners van de westerse provincies vóór Actium hadden ge zworen. Maar uiteindelijk was Octavianus’ macht vooral geba seerd op de loyaliteit van soldaten en veteranen. Daaraan herin nerde hij senatoren ook met enige regelmaat. Brieven van hem die tijdens zijn afwezigheid in de senaat werden voorgelezen hadden als standaardopening: 'Ik verkeer in goede gezondheid, evenals het leger.’ In augustus van 29 v.Chr. kwam Octavianus terug naar Ro me. Zijn aankomst werd gevierd met een grootse driedaagse triomf, over Actium, Egypte en Dalmatië. Slechts weinigen in de geschiedenis van Rome hadden een drievoudige triom f kun nen vieren (maar Caesar hield in 46 v.Chr. in april een extra vagante viervoudige triomftocht), waarvan die van Romulus het meest tot de verbeelding sprak. Zo plaatste Octavianus zich in de traditie van de succesvolle Romeinse veldheren. Al daarvoor, in januari van hetzelfde jaar, had de senaat tot Octavianus’ grote vreugde besloten om ‘de poorten van Janus te sluiten, met de implicatie dat alle oorlogen afgelopen waren’7, hoewel er op dat moment nog allerlei onrust in het rijk was. In hoeverre het se naatsbesluit was ingefluisterd door getrouwen van Octavianus is niet te achterhalen. De senaat stelde in 29 v.Chr. een groot aantal eerbewijzen voor, waarvan Octavianus er maar een paar accepteerde. Datzelfde systeem - gedeeltelijke acceptatie van al dan niet door Octavianus ingefluisterde voorstellen van senato ren - zou de basis vormen van het juridische kader van de positie
33
van de eerste keizer. De maatregelen die leidden tot die nieuwe juridische constructie staan bekend als de staatshervormingen. Als consul had Octavianus weliswaar een belangrijke positie, maar zijn daadwerkelijke macht als legerleider ging het consulschap ver te boven. V anaf zijn terugkeer in Rome begon hij te werken aan een constructie die recht zou doen aan zijn superi eure plaats in het rijk, zonder de elite van datzelfde rijk, en voor al van de stad Rome, tegen het hoofd te stoten. Het uitgebreidste en meest geciteerde verhaal over hoe Octavianus zijn positie zeker stelde is te vinden in Cassius Dio. Die vertelt hoe op 13 januari 27 v.Chr. Octavianus na een lange speech tegenover de senatoren afstand lijkt te doen van zijn machtspositie. Dit was een belangrijk moment in de Romeinse geschiedenis, en bepa lend voor de vorm die het keizerschap zou krijgen. Keer op keer zou er door opvolgers naar Augustus terugverwezen worden. Daarom is het de moeite waard om de tekst weer te geven zoals die in de derde eeuw nog steeds geciteerd werd: Ik ben tot de keuze gekomen, collega-senatoren, die sommi gen van u, daar ben ik mij zeer van bewust, ongeloofwaardig zal voorkomen. Wat iemand van mijn toehoorders nooit zelf zou doen, dat wil hij ook niet geloven van een ander, ook al be weert die dat hij het wél gaat doen. En dat geldt temeer omdat iedereen het maar moeilijk kan hebben dat een ander boven hem staat, en dus ook maar moeilijk uitspraken kan geloven die boven zijn eigen niveau uitgaan. Bovendien weet ik dat je als je iets beweert wat ongeloofwaardig overkomt anderen niet gauw zult overtuigen, integendeel, ze zullen je als een fantast beschouwen. Als ik nu inderdaad iets zou beloven wat ik niet van plan ben meteen uit te voeren, dan had ik heel lang geaarzeld het aan te kondigen: ik wil liever geen infame beschuldigingen naar mijn hoofd krijgen in plaats van dankbaarheid. Maar nu ik de uitvoering van wat ik van plan ben direct, vandaag nog, zal laten volgen op de aankondiging ervan, heb ik er het volste
34
vertrouwen in dat mij in geen enkel opzicht bedrog kan wor den verweten; sterker nog, ik vertrouw erop dat mijn reputatie die van ieder ander zal overleven. U hoeft maar om u heen te kijken om te zien dat het in mijn macht ligt om zo lang als ik wil het gezag over u uit te oefenen. Immers, alle opstandige elementen zijn, op legitieme wijze, uitgeschakeld of tot be tere gedachten gekomen doordat ik hen met clementie heb behandeld. En mijn medestanders stellen zich nog loyaler op dan vroeger omdat ik hen heb beloond voor hun diensten en hun een steviger positie heb gegeven, want ze maken nu deel uit van de regering. Daarom zit niemand op revolutie te wach ten. En mocht zoiets toch gebeuren, dan zullen onze aanhan gers zich meer dan ooit voor ons inzetten: mijn soldaten zijn in optimale conditie, zowel moreel als fysiek, ik heb geld en bondgenoten tot mijn beschikking, en - het belangrijkste van allemaal - u en het volk zijn zo loyaal jegens mij dat er geen twijfel mogelijk is dat u door mij wilt worden geregeerd. Ondanks dit alles wil ik niet langer uw leider zijn! Laat ook niemand kunnen beweren dat alle beslissingen die ik tot nu toe heb genomen als doel hadden de absolute macht in han den te krijgen. Welnu, ik doe afstand van al mijn bevoegdheden en geef let terlijk alles aan u terug: leger, wetgevende macht, provincies - niet alleen die u aan mij hebt toevertrouwd, maar ook die ik later zelf voor u erbij heb gewonnen. Hieruit mag u opmaken dat ik al vanaf het begin van mijn optreden niet een eigen dy nastie wilde opbouwen maar echt alleen maar de gruwelijke moord op mijn vader wilde wreken en Rome bevrijden van groot en steeds terugkerend onheil.8 De boodschap leek duidelijk. Alleen door specifieke omstan digheden was Octavianus in een positie gekomen die hij niet ambieerde. Maar volgens Dio waren de rede van Octavianus en de reactie van de senaat eigenlijk een vooropgezette poging om de macht te houden. Sommige senatoren wisten dat Octavia-
35
nus alleen in schijn de macht terug wilde geven; anderen had den zo hun twijfels. Maar voor hun reactie maakte het niet uit. Want die senatoren die dachten dat Octavianus de waarheid sprak durfden niet te laten zien dat zij verheugd waren, terwijl de senatoren die wisten (of meenden) dat Octavianus loog daar ook niets over durfden te zeggen. Dus accepteerde de senaat als geheel de speech, en hoewel ze hem niet te sterk wilde prijzen, vielen alle senatoren Octavianus al tijdens de rede bij. Daarna noemden ze zo veel voordelen van de monarchie op dat Octavi anus met (gespeelde) tegenzin de macht wel moest accepteren. De beschrijving vervolgt met de manier waarop deze ‘m onar chie’ vorm zou krijgen. Daarbij was het essentieel dat Octavi anus kon doen alsof hij de macht niet wilde. Hoewel hij, met ogenschijnlijke tegenzin, de tegenwerpingen van senatoren accepteerde, g a f hij aan dat hij niet het hele rijk onder direct bestuur zou brengen: Hij wilde niet zelf het bewind over alle provincies voeren, maar waar hij dat wél deed zou hij dat niet ten eeuwige dage blijven doen, zei hij. Inderdaad gaf hij het gezag over de min der belangrijke provincies terug aan de senaat ‘omdat er vrede heerste en geen conflicten waren’. Maar de echt belangrijke gebieden behield hij zelf, ‘omdat die onveilig waren, en er van alles kon gebeuren en er bovendien nog vijanden aan de gren zen stonden’. Ook zouden ze zelf massaal in opstand kunnen komen.9 In praktijk betekende dit dat Octavianus de legers onder zijn bevel kon houden. De senaat vroeg hem formeel om, in eerste instantie voor een periode van tien jaar, de ‘gevaarlijke provin cies’ van het rijk rustig te houden. Voor een dergelijke opdracht bestond een precedent. Een provincia was in Rome strikt gesproken geen ‘provincie’ in de mo derne betekenis van het woord, maar een opdracht die senato ren voor een beperkte periode aan een magistraat verstrekten en 36
die vaak, maar zeker niet altijd, het bestuur van een afgebakend gebied betekende (zie p. 14). Het konden ook andersoortige op drachten zijn. Zo had de senaat geprobeerd de invloed van Cae sar te beperken door hem na het consulaat als opdracht toezicht op ‘de bossen en weidegronden’ in het vooruitzicht te stellen.10 Maar ook uitgebreide opdrachten waren mogelijk. In de late Republiek had Pompeius bijvoorbeeld een veelomvattende ‘pro vincie’ gekregen om de piraten te kunnen verslaan die vanuit de landstreek Cilicië voor de kust van Zuid-Turkije de hele Mid dellandse Zee terroriseerden. De provincie van Pompeius had daarom het hele Middellandse Zeegebied beslagen en een veel heid aan legers waarvan hij de aanvoerders zelf kon benoemen. Octavianus’ provincie om de onveilige gebieden te bewaken paste binnen Romeinse gebruiken. Met die enorme provincie en zijn consulschap was Octavianus duidelijk de belangrijkste man van het rijk. Maar zijn positie kon verdedigd worden als traditioneel Romeins. De nieuwe heerser presenteerde zich niet als rex (koning) o f dictator (zoals Caesar had gedaan), maar als belangrijkste senator, als eerste onder gelijken, als princeps. Dio beschrijft vervolgens een tweede vergadering, op 16 janu ari. Hierin kreeg de nieuwe princeps allerlei symbolische eerbe wijzen, zoals de corona civica (burgerkroon), een van de hoogste militaire onderscheidingen, die werd uitgereikt voor het redden van de levens van Romeinse burgers. Daarnaast werd voor hem een gouden ereschild opgericht, waarop de belangrijkste deug den die Octavianus zou hebben werden vermeld: virtus (moed), dementia (genade), iustitia (gerechtigheid), pietas (vroomheid). M isschien wel het belangrijkste was de nieuwe naam die Oc tavianus vanaf 16 januari zou voeren. Opnieuw geeft Dio meer informatie, waarin hij stelt dat de naam Augustus door de se naat en het volk van Rome aan Octavianus werd aangeboden. Eigenlijk zou Octavianus zijn zinnen hebben gezet op de naam Romulus, maar al snel begreep hij dat die te veel koninklijke connotaties had. In plaats daarvan accepteerde hij Augustus, dat de ‘verhevene’ o f ‘eerbiedwaardige’ betekende, en waarin de
37
subtiele suggestie besloten lag dat de drager van de naam meer dan menselijk was.11 Die naam bleek een briljante keuze. Zonder negatieve his torische connotaties kon ‘Augustus’ uitgroeien tot de titel van alle Romeinse keizers. Het lijkt onwaarschijnlijk dat Augustus (zoals hij vanaf nu verder in dit hoofdstuk genoemd zal wor den) de senatoren hierin volledig vrij had gelaten. Waarschijn lijker is dat Dio gelijk heeft, en senatoren zich voegden naar een (tamelijk dwingende) suggestie van hun nieuwe heerser. Dio vertekent de historische gang van zaken ook. Uit zijn beschrij vingen van de zogenoemde ‘eerste staatshervorming’ komt het beeld naar voren van een goed voorbereide heerser, die binnen een week de fundamenten van het keizerschap legt. Maar de constructie van het keizerschap als een ‘republikeinse fagade’, waarin Augustus van de senaat een aantal traditionele functies, eerbewijzen en opdrachten krijgt, moet een veel langduriger proces zijn geweest. De latere keizer zegt het zelf als volgt, in zijn postuum publiek gemaakte Res Gestae Divi Augusti (‘De da den van de Goddelijke Augustus’, een lijst van verrichtingen). De tekst is door Augustus zelf opgesteld, en zou na zijn dood in twee bronzen platen voor zijn mausoleum geplaatst worden. In de onderstaande tekst spreekt de keizer dan ook zelf. Dit is het imago dat hij wilde achterlaten: In mijn zesde en zevende consulschap [28-27 v.Chr.] heb ik het bestuur over de staat weer overgedragen, vanuit mijn macht in handen van ae senaat en het volk van Rome. Als dank voor deze weldaad heb ik bij senaatsbesluit de titel ‘Au gustus’ gekregen, zijn van staatswege de deurposten van mijn huis met lauriertakken versierd, is boven mijn deur de bur gerkroon [corona civica] bevestigd en is er een gouden schild in het senaatsgebouw van Julius geplaatst. De inscriptie op dit schild zegt dat het mij is aangeboden door de senaat en het volk van Rome vanwege mijn dapperheid, zachtzinnigheid, rechtvaardigheid en plichtsbetrachting. Na dit tijdstip stond ik 38
in invloed [auctoritas] ver boven ieder ander, maar ik heb niet meer macht [potestas] gehad dan de mensen die in de verschil lende ambten mijn collega waren.12 O f de beroemde laatste zin van deze passage klopt is discutabel. Door het ‘stapelen' van ambten en door zijn enorme provincie (met daarin bijna alle Romeinse militairen) had Augustus veel macht. Maar het lijkt wel zo te zijn dat Octavianus al in 28 v.Chr. belangrijke onderdelen van het bestuur daadwerkelijk weer aan de senaat en het volk van Rome had teruggegeven. Die claim uit de Res Gestae wordt gesteund door relatief nieuw bewijs. Het gaat daarbij om een zeer zeldzame gouden munt, waarvan een exemplaar sinds 1995 te vinden is in het British Museum. Op de voorkant staat het gezicht van Octavi anus, en uit de tekst valt op te maken dat de munt geslagen is in diens zesde consulschap (28 v.Chr.). Op de achterkant is een afbeelding van Octavianus te zien terwijl hij in toga op een curulische zetel zit (die was voorbehouden aan magistraten) en een wetstekst deponeert. De tekst maakt duidelijk wat hij doet: ‘Hij heeft aan het volk van Rome hun wetten en rechten terug gegeven’ ( l e g e s e t i v r a p [ o p u l o ] r [ r o m a n o ] r e s t i t v i t ).
a f b e e ld i n g i
Dat bewijst dat de staatshervorming, veel meer dan Dio sug gereert, een kwestie van geven en nemen was, een geleidelijk proces waarin senaat en heerser zochten naar een nieuwe om gangsvorm. De regelingen van 28-27 v.Chr. vormden weliswaar een be langrijke stap in de manier waarop Augustus zijn macht vorm zou geven, ze waren niet het eindpunt. De biografie van Augus tus door Suetonius vertelt hoe onduidelijk het was o f senatoren
39
de nieuwe machtsbalans zouden accepteren: ‘In deze tijd zat hij de senaat voor, zo gelooft men, met een borstpantser onder zijn kleed en met een zwaard aan zijn gordel, terwijl de tien sterkste vrienden die hij onder senatoren had om zijn stoel heen ston den.'13 Daarnaast bracht Augustus veel tijd buiten Rome door. De angst was niet ongegrond. De dominante positie van Au gustus, en ook het feit dat hij steeds m aar weer een van de twee consulschappen bezette, waarmee hij de carrières van senato ren belemmerde, zorgde voor onvrede. In 23 v.Chr. kwam die tot uiting. In dat jaar werd er een complot tegen Augustus’ leven ontdekt. Daarnaast was Augustus ernstig ziek, en leek het er zelfs op dat hij zou sterven. In die situatie gaf hij zijn zegel ring aan Agrippa, maar de staatspapieren aan zijn medeconsul Piso. Staatszaken, met andere woorden, hoorden in 23 nog bij de consul. Als Augustus was gestorven, is het lang niet zeker dat hij zou zijn opgevolgd door Agrippa, o f zelfs door een andere alleenheerser. Precies in dat jaar vond de ‘tweede staatshervor m ing’ plaats, hoewel het vanwege verwarring over data ondui delijk is hoe de hervorming zich verhoudt tot complot en ziekte. Wel is duidelijk dat in 23 v.Chr. Augustus zijn macht in de stad Rome zag verminderen. Het lijkt erop dat de princeps geschrok ken was van de gespannen situatie. In reactie daarop legde Augustus het consulschap neer. Daarmee verloor hij, buiten zijn eigen provincie, veel rechten. Natuurlijk stond daar wel iets tegenover. In ruil kreeg hij de bevoegdheden van een volkstribuun (tribunicia potestas). Deze volkstribunen waren de m annen die in de Republiek officieel de belangen van het volk verdedigden. Die bevoegdheden wa ren handig. Zo kon Augustus de senaat bijeenroepen en bleef hij im m uun voor rechtsvervolging. Maar waarschijnlijk was de symbolische betekenis even belangrijk. Augustus kon zich pre senteren als de verdediger van het volk. Daarnaast kreeg hij in de provincies zogeheten imperium maius (opperbevel). Zo bleef hij de macht over de legers houden, al was hij geen consul meer. Maar in Rome was zijn macht nu officieel aan die van de con40
suis ondergeschikt. Mogelijke problemen werden omzeild. V anaf 23 tot de volgende (en definitieve) staatshervorming van 19 v.Chr. verbleef Augustus buiten Rome, officieel om m i litaire campagnes te leiden. Wat er vervolgens tussen 23 en 19 v.Chr. in Rome gebeurde is onduidelijk. Het zou kunnen dat de senatoren niet meer gewend waren aan het recht om zelf beslissingen te nemen, o f dat ze bang waren voor repercussies als ze beslissingen zouden nemen die Augustus niet bevielen. Hoe dan ook, de situatie in de hoofdstad was chaotisch. Dat werd versterkt door een graantekort. Augustus werd gevraagd om terug te komen naar Rome en de leiding weer over te ne men. Dit weigerde de princeps. Wel nam hij het op zich om de graanprijs weer naar beneden te brengen. Dat deed hij zo snel en effectief dat een cynicus kan vermoeden dat hij misschien wel betrokken was geweest bij (zo niet verantwoordelijk voor) de stijgende graanprijzen. Het was in Augustus’ belang dat de zaken in zijn afwezigheid niet te goed gingen; dat maakte dui delijk dat hij onmisbaar was. Toen hij in 19 v.Chr. eindelijk naar Rome terugkwam, kreeg hij ook in de stad Rome weer alle maeht. Zijn imperium maius gold nu ook in de hoofdstad. Daarnaast werd zijn superieure positie ook zichtbaarder. Hij kreeg alle consulaire eretekenen, en zat in de senaat tussen de twee consuls in. Daarmee was, twaalf jaar na de Slag bij Actium, de juridische constructie van het keizerschap af. Augustus was geen consul en geen volkstribuun, maar hij had de macht van beiden. Alle relevante troepen waren gelegen in zijn provincie, die na de af gesproken tien jaar natuurlijk verlengd werd. Senatoren kon den gewoon hun carrière volgen, en zelfs consul worden en een provincie leiden. De zaken van staat werden besproken onder senatoren. Sterker nog: de positie van de senaat leek versterkt. Tijdens de Republiek g a f de senaat suggesties, die in de volks vergaderingen wet werden. Augustus zorgde ervoor dat senaats besluiten wetten werden. In de loop der jaren zou hij nog een paar eerbewijzen aan-
41
nemen, maar wel pas veel later, toen zijn positie op geen enkele m anier meer ter discussie stond. In 8 v.Chr. werd de maand Sextilis hernoemd tot Augustus, en in 2 v.Chr. werd de princeps uitgeroepen tot pater patriae (vader des vaderlands). Maar ook bij die eerbewijzen presenteerde Augustus zich als de passieve partner, die schoorvoetend accepteerde wat anderen hem aan boden. Zo presenteerde hij continu de formele constructie van zijn heerschappij als een leiderschap dat de princeps alleen na lang aandringen op zich wenste te nemen. Vanaf de persoon lijke eed van trouw tot de latere explicietere eerbewijzen waren het anderen - senatoren en het volk van Rome - die hem macht en eer wilden geven. Dat benadrukte Augustus ook in zijn Res Gestae, waarin hij stelt: Ik heb geen enkel ander ambt dat mij aangeboden werd en dat in strijd was met de gewoonten van onze voorouders aange nomen, toen de senaat en het volk van Rome gezamenlijk van mening waren dat ik, zonder collega, gekozen moest worden als hoogste autoriteit voor de controle op wetten en zeden.14 Augustus accepteerde lang niet alle functies die werden voorge steld, en dan ook nog vaak tijdelijk. Hij nam daarmee continu een superieure positie in Rome in, maar zorgde er desalniet temin voor dat (vooral) senatoren konden negeren dat ze niet meer de macht hadden. Volgens de overlevering was Augustus een uitgesproken tegenstander van roekeloosheid: ‘Zo citeerde hij dikwijls de bekende uitspraken: “Haast u langzaam ”, “ Be ter een voorzichtige dan een overmoedige generaal” en “Goed genoeg is vlug genoeg” [...] Want, zo verklaarde hij, m ensen die m inieme voordelen met grote gevaren najoegen, waren als vissers die een gouden haak gebruikten. Het verlies als de lijn zou breken zou door geen enkele vangst goedgemaakt kun nen worden.’15 Voorzichtigheid en geduld bepaalden de manier waarop zijn heerschappij vorm kon krijgen. Ze bepaalden ook zijn verhouding tot het goddelijke. Daarbij kreeg hij, veel meer 42
nog dan bij de staatshervormingen, te maken met verschillende verwachtingspatronen.
Augustus en de goden Caesar had geflirt met goddelijke status (zie proloog). Mis schien had hij zelfs geprobeerd om tijdens zijn leven als een god gezien te worden. Zo uitgesproken zou Augustus niet wor den. Maar in de Romeinse samenleving was politiek niet los te zien van het goddelijke. Alleen de goden konden voorspoed garanderen. De steun van de goden had Rome groot gemaakt, en de pax dtorurn (door goden gecreëerde vrede) was van funda menteel belang om die grootheid te handhaven. Augustus had daarmee de moeilijke taak om duidelijk te maken dat de goden aan zijn kant stonden, en dat alleen hij duurzame voorspoed kon brengen, terwijl hij tegelijkertijd afstand moest nemen van de (te) goddelijke aspiraties van zijn adoptiefvader. Ook in dit opzicht was er geen kant-en-klare oplossing, en Augustus zou in de loop der jaren experimenteren om de juiste balans te vinden. Maar al vanaf de periode vóór zijn overwin ning bij Actium was Octavianus tamelijk terughoudend in de presentatie van zijn verhouding tot de goden. Een voorbeeld van die voorzichtige politiek is een serie van zes munttypen. Op de voorzijde van drie van de munten stond de toekomstig princeps met op de achterzijde respectievelijk de godinnen Pax (vrede), Venus (volgens mythen de voorouder van Caesar) en Victoria (overwinning). Op de andere drie munten was de situatie omge draaid, met de godinnen op de voorzijde en hun beschermeling op de achterzijde (afbeelding 2 en 3).
afbeelding 2
afbeelding 3
43
'
De goden zouden aan Octavianus de overwinning en de daar opvolgende vrede brengen, maar Octavianus bleef duidelijk de beschermeling. Opvallende afwezige in deze serie munten is de god Apollo, die waarschijnlijk al van jongs a f aan Octavianus’ schutspatroon was. Er gingen zelfs verhalen rond dat Apollo de vader van Octavianus zou zijn. Zijn moeder Atia zou (zo vermel den Suetonius en Cassius Dio) zwanger zijn geraakt van de god in een vorm van een slang.16 Dat er inderdaad een band tussen Octavianus en Apollo gezien werd, wordt duidelijk uit een epi sode tussen 39 en 37 v.Chr., toen de zeestrijd tussen Octavianus en Sextus Pompeius de graantoevoer naar Rome belemmerde: In die tijd werd er veel gesproken over een geheim banket dat hij [Octavianus] gegeven had en dat in de volksmond de ‘tafel der twaalf goden’ genoemd werd. Daaraan zouden de gasten verkleed als goden en godinnen hebben aangelegen, en Au gustus zelf in het gewaad van Apollo. Die beschuldiging werd niet alleen geuit in brieven van Antonius, die de gasten stuk voor stuk met bijtende spot opnoemt, maar ook door het be kende anonieme gedicht: Toen het edele tafelgezelschap zich een regisseur had gekozen, en Mallia zes goden aanschouwde en even zo vele godinnen, toen Caesar [Octavianus] de euvele moed had de rol van Apollo te spelen, zijn vrienden vergastte op menig bewijs van de ontucht der goden toen wendden alle goden zich af van de aarde en Jupiter zelf vluchtte weg uit zijn zetel van goud. Het schandaal van dit banket werd nog verergerd door het nij pende gebrek en de hongersnood die er toen in Rome heers
44
ten. Zodoende werd er de volgende dag geroepen: ‘Al het ko ren hebben de goden opgegeten en Caesar is zonder twijfel Apollo, maar dan Apollo de Folteraar.’ Onder die naam werd de god namelijk vereerd in een bepaalde wijk in Rome.17 Het verhaal is waarschijnlijk apocrief, en zou goed door Antonius in de wereld kunnen zijn gebracht om Octavianus in diskre diet te brengen. Wie zou bij het banket de oppergod Jupiter heb ben mogen spelen? Maar somm ige m ensen in Rome moeten de beschuldigingen geloofd kunnen hebben; anders zouden ze niet de moeite waard zijn geweest om in de wereld te brengen. Het is dus waarschijnlijk dat velen in ieder geval dachten dat Octavianus Apollo als zijn beschermgodheid zag. De relatie tussen man en god zou nog verstrekt worden. In 36 v.Chr. had Octavianus al flink wat land en huizen opgekocht op de Palatijn - de heuvel in Rome waar de belangrijkste senatoren woonden. Vervolgens bleek er een blikseminslag te zijn op een deel van Octavianus’ privégrond. Bliksem werd gezien als een goddelijk teken en Octavianus vroeg relevante priesters om het teken te interpreteren. Dat waren in dit geval de haruspices, oor spronkelijk Etruskische priesters, die stelden dat de bliksem schicht betekende dat Apollo de locatie voor zichzelf wilde heb ben. O f deze interpretatie een suggestie van Octavianus was is onbekend, maar Octavianus had veel Etruskische vrienden (van wie de belangrijkste zijn adviseur Maecenas was), en zou in zijn regeerperiode de haruspices een paar duidelijke gunsten schen ken. Wel is duidelijk dat de Etrusken elf verschillende blik semschichten onderscheidden, die ze aan negen verschillende goden koppelden. Enkel de namen van Jupiter, Juno, Minerva, Vulcanus, Mars en Saturnus zijn overgeleverd en het is goed mogelijk dat een van de andere drie Apollo (door de Etrusken vereerd als Aplu) was. De interpretatie van Apollo lijkt dus niet ongepast te zijn geweest. Voor Octavianus kwam de duiding in ieder geval goed uit. Hij kon zijn gulheid tonen door land weg te geven aan de god en had daarbij een uitgelezen mogelijkheid
45
om gekoppeld aan zijn eigen huis een tempel voor Apollo te laten bouwen. De constructie van bouwwerken kostte ook in Rome enige tijd, zeker in het midden van een burgeroorlog. Uiteindelijk zou Octavianus pas op 9 oktober 28 v.Chr. de tempel kunnen wij den.18 In de tussentijd had de Slag bij Actium plaatsgevonden. Een slag die - toeval o f niet - was gehouden in de nabijheid van een oud heiligdom van Apollo. Na zijn overwinning liet Octavi anus het heiligdom herbouwen, en stichtte daarnaast een grote nieuwe stad - Nicopolis (Overwinningsstad) - ten noorden van de baai waar gevochten was. Deze stad, zo blijkt uit opgravin gen die nog steeds aan de gang zijn, werd gedomineerd door een groot nieuw heiligdom voor Apollo met daarin een overwinningsmonument. Zo kon ook de tempel op de Palatijn, die oor spronkelijk gesticht was naar aanleiding van een donderslag, meteen gebruikt worden als een overwinningsmonument in Rome. Dat verband wordt, bijvoorbeeld, expliciet gelegd door de dichter Propertius, die schrijft: ‘Op Palatinus, de heuvel van Phoebus [Apollo], patroon van de zeeslag.’ Later stelt hij: ‘Pa latinus, uw tempel voor Phoebus ga ik nu bezingen’, waarna hij uitgebreid (en vol lof) de Slag bij Actium beschrijft, waarin Apollo een belangrijke rol speelt.19 Dankzij een bliksemschicht en een gelukkige locatie van de beslissende slag in de burgeroorlog kreeg Octavianus een overwinningsmonument voor zijn favoriete god letterlijk in de achtertuin van zijn grootse nieuwe wooncomplex, waarin de scheidslijn tussen privé en openbaar lastig te trekken was. Dat was politiek handig. Maar de latere keizer lijkt ook daadwerke lijk geïnteresseerd te zijn geweest in voortekenen, en angst ge had te hebben voor onweer. Het toeval dat tot de stichting van de tempel had geleid, zou hij goed als steun van Apollo gezien kunnen hebben. Dat zou dan weer een verklaring kunnen zijn voor het bericht uit twee veel latere bronnen dat in een biblio theek in Augustus’ Palatijn-complex een standbeeld stond van Apollo met de gelaatstrekken van de keizer.20 Zo’n sterke as 46
sociatie tussen Augustus en de god begint te lijken op Caesars gedrag. Als het verhaal waar is, is het goed om te onthouden dat het hier om een privébeeld gaat. Misschien nam Augustus privé m eer goddelijke trekken aan dan hij in het openbaar durfde te vertonen. Daarop wij stook de beroemde GemmaAugustea (afbeelding 4). Deze grote en zeer gedetailleerde camee is waarschijnlijk nog tijdens Augustus’ leven gemaakt, voor het hof. De afbeelding laat Augustus zien, getroond en bekranst en omringd door gó den. Hij is - letterlijk - boven de gewone mensen verheven; de onderste helft van de camee laat augusteïsche overwinningen en krijgsgevangenen zien. Dit beeld van de keizer is fundam en teel anders dan het publieke imago van de bescheiden princeps, hoewel dat imago, zowel in de Oudheid als nu, het bekendst is. Dat wil niet zeggen dat er geen andere ideeën over Augus tus circuleerden en door de keizer zelf naar voren geschoven werden. De verschillende representaties van Augustus zouden er goed op kunnen wijzen dat de Romeinse bevolking, en ook de princeps zelf, lange tijd niet precies wisten hoe ze met dit nieuwe idee van een Romeins keizerschap moesten omgaan. Niet iedereen had problemen met goddelijke aanspraken door de keizer. Eerder al is de groep Atheners genoemd die in 2120 v.Chr. - ruim na de eerste staatsregeling - nog verwachtte dat Augustus als ‘nieuwe Apollo’ gepresenteerd wilde worden. Een andere groep, die veel dichter bij de keizer stond dan de Atheners, suggereerde ook goddelijke aspiraties: de beroemde augusteïsche dichters.
a f b e e ld in g 4
47
Veel van deze dichters werden financieel ondersteund door Maecenas (en dus indirect door Augustus zelf), maar dat wil niet zeggen dat wat zij schrijven keizerlijke propaganda is. Beter is het beeld van Augustus als een patroon die ‘zijn’ kunstenaars onderhoudt. Waarschijnlijk verwachtte hij positieve reacties, maar dat betekent nog niet dat hij directe opdrachten gaf. En kunstenaars zijn lang niet altijd idolaat van degenen die hen onderhouden (hoewel kritiek vaak minder en in ieder geval ge vaarlijker wordt in militaire dictaturen, waaronder Augustus’ regime ook geschaard kan worden). De manier waarop de be roemde dichters Horatius, Ovidius en Vergilius de princeps beschreven zegt veel over hoe zij dachten dat Augustus beschre ven en gezien wilde worden. Misschien zegt het minder dan vaak gesteld wordt over zijn daadwerkelijke wensen en beeld vorming. De expliciete vergelijking van Augustus met de goden tegenover de veel indirectere manier waarop de keizer zichzelf publiekelijk tegenover de goden presenteerde maakt duidelijk dat de dichters in ieder geval niet simpelweg Augustus’ ‘woord voerders’ waren. Zo vergeleek Horatius de nieuwe heerser heel expliciet met verschillende godheden. Daarbij lijkt hij een bewuste keuze gemaakt te hebben welke goden het meest geschikt waren. Zo dicht h ij: Die kracht heeft Pollux, de zwervende Hercules Omhooggestuwd naar de vurige hemelburcht Waar ook Augustus wordt verwacht Om nectar met purperen mond te drinken. Dankzij die geestkracht hebben uw tijgers u Gedragen, Bacchus, en met getemde nek Uw juk getrokken, is Romulus Op de wagen van Mars aan de dood ontkomen21 De goddelijke tweeling (Castor en Pollux), Hercules, Bacchus en Romulus - dit zijn geen toevallig bij elkaar gezette goden. 48
Allemaal waren ze mens voordat ze dankzij grootse daden god delijkheid verkregen. De boodschap die Horatius wil overbren gen is dat ook Augustus een god zal worden. Dat wordt nog helderder uit een beroemd geworden (fictieve) brief van deze dichter, die in ieder geval na 12 v.Chr. geschreven is. Hierin wordt de keizer eerst vergeleken met de belangrijkste Griekse en Romeinse helden, en boven hen geplaatst, waarna Horatius vervolgt: Wij eren U reeds bij Uw leven, zweren eden op altaren die aan U gewijd zijn, en erkennen: dit is nog nooit gebeurd en zal nooit meer gebeuren.22 Spreekt Horatius hier de hoop uit dat bij een altaar voor Augus tus geofferd wordt, o f was dit daadwerkelijke praktijk? Het blijft onduidelijk. Duidelijk is wel dat dit soort teksten niet op directe voorspraak van Augustus tot stand hoefde te komen. Een be kend gedicht van Horatius is geschreven terwijl de keizer niet in Rome, maar op campagne in Spanje was. Juist zijn afwezigheid is de aanleiding van de tekst: Telg van genadige goden, van Romulus’ volk de bescherm heer, Al te lang bent u afwezig; de heilige scharen der vaderen Hebt u immers beloofd om spoedig weer huiswaarts te ko men: [...] U wordt genoemd in vele gebeden, men plengt uit de schalen Zuivere wijn u ter ere en verenigt uw godlijke macht met Die van de Laren in huis, zoals Hellas Castor herdenkt en Hercules’ grootheid23 Om Augustus te prijzen vergelijkt Horatius zijn belang voor Ro me met dat van Castor en Hercules voor Griekenland. Sterker nog: ter ere van Augustus wordt onaangelengde wijn geofferd, en de princeps wordt samen met de huisgoden (Laren) aange
49
roepen. Dit is ver verwijderd van het beeld van Augustus als een van de senatoren, die weliswaar goddelijke steun krijgt, maar zelf geen goddelijkheid ambieert. Horatius was niet de enige. Ook Ovidius gebruikt vergelijk bare taal. Hij noemt Augustus: ‘Vader van de wereld. Want u hebt op aarde de naam die Jupiter in de hoge hemel heeft: van mensen bent u de vader, hij van de goden. Romulus, maak plaats.’24 Dat Augustus uiteindelijk na zijn dood de Olympus zou betreden maakt Ovidius ook duidelijk aan het eind van zijn meesterwerk, de Metamorphosen: Laat ver zijn en pas na mijn dood de dag waarop Augustus Zijn wereldrijk verlaten moet en opstijgt naar de hemel, En moge hij vandaar zijn biddend volk genadig zijn25 Ovidius vergelijkt de keizer zelfs nog explicieter met de opper god: Terwijl ik zo geniet, zie ik deurposten, stralend Door wapens, een paleis een godheid waard. ‘Woont hier dan Jupiter?’ vroeg ik - dat ik dat aannam Werd door een krans van eikenblad verklaard. Hij noemt de eigenaar; en ik: ‘Dus goed geraden! Die grote god heeft hier zijn huis en haard.’26 Het huis van Augustus op de Palatijn, met de corona civica van eikenblad, wordt gelijkgeschakeld met het huis van Jupiter. Ovi dius schrijft dit in het jaar 8, vanuit zijn ballingschap in Tomi aan de Zwarte Zee. Dat de dichter de goedkeuring van de vorst zocht is duidelijk; hij wilde terug naar Rome. Dat hij dat deed door diens goddelijke status te benadrukken is opvallend, maar zeker niet uniek. Wellicht de meest heroïsche verheffing van Augustus is te vinden bij Vergilius. Een laatantieke bron stelt: ‘De bedoe ling van Vergilius is om Homerus na te volgen en Augustus
5°
via zijn voorouders te prijzen.’27 Dat op zich past nog in repu blikeinse tradities. Uiteindelijk gaat Vergilius veel verder. Zijn Aeneas wordt een spiegel van Augustus - en de princeps zelf wordt in Aeneas’ subliem beschreven tocht naar de onderwe reld het hoogtepunt van de Romeinse geschiedenis: ‘Hij is het die u telkens wordt beloofd, Augustus, zoon van Divus Julius: hij zal weer een gouden eeuw in Latium doen heersen.'28 Deze beschrijving staat ver a f van de senatoriale traditionalist die de res publica hersteld had. Zowel de dichters in de (relatieve) nabijheid van Augustus als de inwoners van Athene die het ‘nieuwe Apollo’-beeld wilden oprichten, verwachtten dat de keizer graag met de goden verge leken wilde worden. Maar de hierboven genoemde munten van Octavianus, met de godinnen Pax, Venus en Victoria, beeldden iemand uit die door de goden beschermd werd. Dat is signifi cant anders. Octavianus had wellicht ook weinig keuze. In de jaren waarin de munten geslagen werden presenteerde hij zich expliciet als de verdediger van Romeinse tradities en hij bespot te Marcus Antonius om de manier waarop die zichzelf als god delijk presenteerde. V anaf zijn alleenheerschappij kon Augus tus meer. De naam ‘Augustus’ (de Verhevene) geeft al aan dat de keizer zichzelf - in ieder geval tot op zekere hoogte - als bo venmenselijk neerzette. Maar Augustus bleef voorzichtig. Als hij zichzelf publiekelijk al expliciet boven de mensen plaatste, dan was dat vooral als een intermediair tussen m ensen en go den. Zijn huis, dat door Ovidius met het paleis van Jupiter werd vergeleken, lag op hetzelfde terrein als de tempel van Apollo. Uit opgravingen blijkt dat de gebouwen zelfs met elkaar verbon den waren. Desalniettemin waren het twee gebouwen - en Au gustus benaderde keer op keer hoe bescheiden zijn eigenlijke woonhuis was. Dat was ten dele waar. Met een oppervlakte van ongeveer 350 vierkante meter was het een pand van middelma tige grootte, in ieder geval in vergelijking met de gebouwen die uit Pompeji bekend zijn. Maar waarschijnlijk had het huis meer verdiepingen. Het was ook niet het enige gebouw van de huis-
5i
houding van Augustus op de Palatijn. De luister van Augustus’ woning viel nauwelijks te ontkennen. Toch was het vooral de hechte band met de god die opviel. En die band kon Augustus verdedigen door te wijzen op de goddelijke interventie, in de vorm van een bliksemflits, die had geleid tot de tempelbouw. De keizer leefde samen met een god, maar voor wie wilde, was het duidelijk waar het huis van de mens eindigde en dat van de god begon. Tegelijkertijd was de locatie van Augustus’ woning, nog los van de tempel van Apollo, goed gekozen. Direct naast zijn huis stonden de tempel van Magna Mater (de Grote Moedergodin), die de Romeinen had geholpen in de strijd tegen Hannibal, en de hut waar volgens de overleveringen Romulus geleefd zou hebben. Daarnaast lagen dichtbij de trappen van Cacus, genoemd naar het monster dat Hercules volgens de legendes moest verslaan om de oudste tempel van Rome te stichten, en de Tempel voor Victoria uit 294 v.Chr. A lsof dat nog niet ge noeg was, plaatste Augustus na de wijding van de tempel van Apollo er een altaar van Vesta voor (de godin van de huiselijke haard, en ook van de veilige staat), en bracht hij in 12 v.Chr. de Sibyllijnse boeken naar het heiligdom - legendarische profe tische uitspraken die in noodsituaties werden geraadpleegd. Zo leefde de keizer in de directe nabijheid van bijna alle gó den die verantwoordelijk waren voor het welzijn van de staat. Hun status straalde op hem af. Maar toch zorgde hij ervoor dat zijn eigen huis geen goddelijke maat had, en ‘niet opviel door grootte o f pracht [...] Meer dan veertig jaar gebruikte Augustus dezelfde slaapkamer, niet alleen 's zomers, ook 's winters, al voelde hij wel dat de winter in Rome, waar hij dat jaargetijde in de regel doorbracht, bepaald nadelig was voor zijn gezond heid [...] Aan grote en luxueuze landhuizen had hij een hekel [...] De soberheid van zijn huisraad en meubilair is duidelijk te zien aan de bedden en tafels die tot de dag van vandaag bewaard zijn gebleven. De meeste zouden nu voor een gewone burger nauwelijks fraai genoeg zijn. Zelfs het bed waar hij op sliep was
52
volgens de verhalen laag en eenvoudig opgemaakt.’29 Ook op andere manieren wist Augustus na de burgeroorlogen duidelijk te maken hoe hij de pax deorum garandeerde, zonder overmoedig te lijken. Het meest zichtbaar waren de bouwacti viteiten. In zijn Res Gestae bespreekt Augustus deze zo uitge breid dat het de moeite waard is een deel van zijn eigen woor den te citeren: Ik heb het volgende laten bouwen: het senaatsgebouw en aan palende Chalcidicum, de tempel van Apollo op de Palatijn met zuilengalerijen, de tempel van de vergoddelijkte Julius, de Lupercal, de zuilengalerij bij het Circus Flaminius, die met mijn goedkeuring de galerij van Octavius genoemd werd naar de man die op dezelfde plaats eerder een zuilengalerij had ge bouwd, de keizerlijke loge bij het Circus Maximus, de tempels van Jupiter Feretrius en Jupiter de Donderaar op het Capitool, de tempel van Quirinus, de tempels van Minerva, Juno de Ko ningin en Jupiter van de Vrijheid, de tempel van de staatsgoden op het hoogste punt van de Heilige Weg, de tempel van de stadsgoden op de Veliahoogte, de tempel van de Jeugd en op de Palatijn de tempel van de Grote Moeder. Het Capitool en het theater van Pompeius heb ik allebei voor veel geld gerestaureerd zonder er mijn naam op te zetten. Door ouderdom vervallen kanalen van aquaducten heb ik her steld en ik heb het vermogen van het aquaduct van Marcius verdubbeld nadat ik een nieuwe bron op zijn kanaal had aan gesloten. Het Forum van Julius en de tussen de tempels van Castor en van Saturnus gelegen basilica - een werk waarmee mijn vader was begonnen en dat hij grotendeels voltooid had heb ik afgebouwd. Deze basilica is door een brand verwoest en na uitbreiding van de vloeroppervlakte ben ik, in naam van mijn zoons, begonnen met de herbouw. Ik heb bevel gege ven dat mijn erfgenamen haar af moeten bouwen, mocht ik niet meer in leven zijn. Tijdens mijn zesde consulaat heb ik in Rome door invloed van de senaat tweeëntachtig tempels van
53
de goden laten restaureren, zonder er één die het nodig had te vergeten. In mijn zevende consulaat heb ik de Via Flaminina [van Rome tot aan Rimini] laten herstellen benevens alle brug gen, behalve de Milvius- en Miniciusbrug. Op privéterrein heb ik met geld van de krijgsbuit de tempel van Mars de Wreker en het Forum van Augustus gebouwd. Ik heb op grond, die ik voor het grootste deel van particulieren heb gekocht, bij de tempel van Apollo een theater gebouwd, dat naar mijn schoonzoon Marcus Marcellus genoemd moet wor den. Geschenken uit de krijgsbuit heb ik plechtig op het Capitool, in de tempel van de vergoddelijkte Julius, in de tempel van Apollo, in de tempel van Vesta en in de tempel van Mars de Wreker geplaatst. Dit heeft mij ongeveer 100.000.000 ses tertiën gekost.30 Er is veel over Augustus’ ‘renovatie’ van Rome geschreven, en zijn door Suetonius overgeleverde opmerking dat ‘hij een stad van baksteen had aangetroffen en een stad van m armer naliet’ is vaak geciteerd.31 Opvallend in de lijst is echter de enorme aan dacht die Augustus geeft aan de bouwwerken voor de goden. Hij noemt twaalf nieuwe tempels die hij in zijn regeerperiode heeft laten bouwen bij naam, en benadrukt daarnaast de enor me activiteit in zijn zesde consulaat (28 v.Chr.), het jaar waarin hij ook ‘aan het volk van Rome hun wetten en rechten terug gegeven’ had, en daarmee begon met het definiëren van zijn macht. In één jaar werden 82 tempels gerestaureerd. Zelfs als de restauratie alleen het herstellen van stuc- en schilderwerk in hield (en waarschijnlijk gebeurde er meer), moet het resultaat indrukwekkend zijn geweest en het stadsbeeld hebben veran derd. Augustus liet op duidelijke wijze zien dat hij er zorg voor zou dragen dat de goden steun aan Rome zouden blijven geven. Krijgsbuit, zo benadrukt de tekst, werd in de tempels van voor Rome belangrijke goden gezet. De vrede die volgde kon dan ook als een direct resultaat van de pktas (vroomheid) van de keizer gezien worden.
54
Misschien wel de belangrijkste manier waarop een lid van de Romeinse elite zijn verhouding tot de goden kon uitdrukken, was door het bekleden van priesterschappen. In de Romeinse samenleving, waar politiek en de wereld van de goden nauwe lijks te scheiden waren, was het priesterschap een magistratuur. Augustus noemt in de Res Gestae zijn priesterschappen dan ook samen met zijn andere functies: Tien jaar onafgebroken ben ik een van de drie leden van de commissie tot inrichting van de staat geweest. Veertig jaar ben ik princeps senatus geweest tot op de dag waarop ik dit schreef. Verder ben ik Pontifex Maximus geweest, lid van het priestercollege van de augures, lid van het priestercollege van vijftien, lid van het priestercollege van zeven, lid van het pries tercollege van de Fratres Arvales, lid van het priestercollege van Titus Tatius en lid van het priestercollege van twintig.32 Alleen al de opsomming is indrukwekkend. Het maakt meteen duidelijk hoeveel sterker Augustus’ positie was dan die van an dere Romeinen. Hij was lid van de vier belangrijkste groepen priesters, te weten de pontijices, augures, x v viri sacris faciundis (vijftienmannen) en v iiv ir i epulonum (zevenmannen). Lidmaat schap van een van die groepen gaf al enorme status, lidmaat schap van twee was uitzonderlijk. Alle vier te combineren was uniek, en munten van de keizer laten met enige trots zien hoe hij de attributen van vier priesterschappen voert. De verdere po sities in priestercolleges maken de boodschap overduidelijk: de keizer draagt op alle mogelijke manieren zorg voor communica tie met de goden. Toch laat ook deze stapeling van priesterfuncties weer geduld zien. De belangrijkste positie in het rijtje was zonder meer die van Pontifex Maximus, de voorzitter van het college van pontifices, en in praktijk de opperpriester van Ro me. Maar die positie kreeg Augustus pas in 12 v.Chr. Tot die tijd was de positie in handen geweest van Lepidus - de voormalige triumvir en tegenstander van de keizer. Na zijn overwinning be
55
sloot Augustus om Lepidus in leven te laten. Het ter dood bren gen van de opperpriester paste niet in het beeld van Romeinse normen en waarden. Augustus wachtte na Actium bijna twintig jaar tot de positie vacant kwam, en voerde ook daarna pas die maatregelen door die alleen de Pontifex Maximus kon nemen, zoals de benoeming van dejlam en Dialis (een belangrijke pries ter van Jupiter). Ook de hierboven al genoemde verplaatsing van de Sibyllijnse boeken naar de tempel van Apollo op de Palatijn vond vrijwel meteen na de dood van Lepidus plaats. Kalender hervormingen vielen eveneens onder het mandaat van de Ponti fex Maximus, en het is geen toeval dat de maand Sextilis pas na de dood van Lepidus (in 8 v.Chr.) tot Augustus vernoemd werd. Zijn rol als priester gaf Augustus ook de mogelijkheid om een visueel beeld neer te zetten dat zijn superieure positie liet zien zonder senatoren te zeer tegen de haren in te strijken. On geveer vanaf de tweede staatshervorming in 23 v.Chr. liet een groot deel van de portretten van de keizer op munten, stand beelden en reliëfs Augustus zien in de traditionele Romeinse toga, met het hoofd bedekt (capite velato) - symbool van de of ferende priester, beschermer van de staat (afbeelding 5). Maar traditioneel als dat beeld was, de uitzonderlijke status van de keizer werd ook duidelijk gemaakt. Zo werd de keizer in zijn portretten nooit ouder. Op het beroemde Altaar voor de Vrede (Ara Pacis), dat in 9 v.Chr. gewijd werd, wordt de keizer nog neergezet als een geïdealiseerde jongeling, terwijl hij de vijftig al was gepasseerd. Daarnaast bestaan er beelden van Augustus die meer dan levensgroot zijn - een voorrecht dat tot dan toe was voorbehouden aan goden en helden. Op sommige beelden is de keizer nog explicieter als een eeuwig jonge held neergezet. Het beroemdste voorbeeld is het meer dan levensgrote beeld dat in de villa van Augustus’ vrouw Livia in het plaatsje Prima Porta ten noorden van Rome is teruggevonden (afbeelding 6). De keizer is afgebeeld als een mythische overwinnaar: de Cu pido aan zijn voeten verwijst naar Venus, de mythische voorou der van de Julii. Misschien is het een postuum beeld, maar het 56
a f b e e ld in g 5
a f b e e ld i n g 6
gevonden exemplaar was in ieder geval niet bestemd voor een groot publiek. Er waren letterlijk verschillende beelden van de keizer voor verschillende doelgroepen. Augustus keek naar wat bepaalde groepen konden accepteren, en paste zijn presentatie aan.
Het beeld van een princeps Het geheim van Augustus’ succes lijkt een combinatie geweest te zijn van geduld en flexibiliteit. Daarmee lukte het hem om zijn onontkoombare almacht achter meer traditionele Romein se bestuursvormen en gedragcodes te verbergen. Iedereen die het wilde zien, kon de veranderde machtsverhoudingen herken nen. Maar de keizer g a f senatoren alle ruimte om te doen alsof zij nog steeds de dienst uitmaakten. Zo kwam Augustus steeds
57
verder a f te staan van de negentienjarige consul die met behulp van Caesars veteranen een machtspositie had weten te verkrij gen. Daaraan gekoppeld veranderde ook de manier waarop A u gustus naar zijn adoptiefvader verwees.
Geboren als Gaius Octavius neemt hij na de adoptie door Caesar de naam van zijn adoptiefvader aan en wordt Gaius Iulius Gaii filius Caesar.33 Als Caesar vergoddelijkt wordt, geeft dat zijn adoptiefzoon de mogelijkheid om officieel Divi filius (zoon van de god) te worden, en hij noemt zich Gaius Iulius Divi filius Caesar. Waarschijnlijk in 38 v.Chr. krijgt hij het recht zich impe rator (overwinnaar) te noemen, en gebruikt die term vervolgens (uitzonderlijk genoeg) als onderdeel van zijn naam, waarmee hij Imperator Caesar Divi filius wordt. De directe verwijzing naar zijn adoptiefvader is duidelijk, evenals de dwingende su perioriteit die de naam uitstraalt. ‘Overwinnaar Caesar zoon van de God’ was, ook voor Romeinen, een opvallende naam. Vanaf het moment dat de senaat hem de erenaam Augustus geeft, wordt de nadruk op zijn adoptiefvader iets minder sterk. Op zijn munten presenteert hij zich nu vooral als Imperator Caesar Augustus (nog steeds een weinig subtiele naam) en is Divi fi lius nog maar zelden te zien. Misschien is dit onderdeel van het proces waarin Augustus kiest voor zijn republikeinse façade, in plaats van Caesars openlijk dictatuur. Toch blijft Divi filius te rugkomen, vooral ook op munten die de autonome steden in het Grieks sprekende oosten van het rijk sloegen (de zogeheten provinciale munten). Het is goed te onthouden dat ondanks alle terughoudendheid van de princeps zijn naam boekdelen moet hebben gesproken over zijn daadwerkelijke status. Maar verwij zingen naar Caesar worden in de loop der jaren minder. Ze pas sen ook niet meer bij de nieuwe positie van de keizer. Een goed voorbeeld is de imposante tempel van Mars Ultor (de Wreker) in het Forum van Augustus waarvan de resten nog steeds in het centrum van Rome te bewonderen zijn.34 Volgens verschillende overleveringen beloofde de latere Augustus al in 42 v.Chr. deze tempel voor Mars te zullen bouwen als de oor58
logsgod hem zijn adoptiefvader zou laten wreken door diens moordenaars te doden. Tegen de tijd dat de tempel (eindelijk) gewijd kon worden, in 2 v.Chr., was de situatie veranderd. Au gustus legde minder nadruk op zijn adoptiefvader, en probeerde de burgeroorlogen te negeren. De tempel werd daarom gebruikt om de militaire standaarden te huisvesten die in 53 v.Chr. in een veldslag tegen de Parthen verloren waren gegaan en die Augus tus door diplomatie had weten terug te krijgen. Mars was niet meer de wreker van Caesar, maar die van de Romeinse staat te gen zijn aartsvijand. Dat wil niet zeggen dat mensen Caesar ver geten waren. De Julii, Augustus’ voorouders, waren met stand beelden aanwezig in de zuilengalerij links van de tempel, met rechts, tegenover hen, belangrijke Romeinen uit het verleden in de andere galerij. Waarschijnlijk was er ook een beeld van de vergoddelijkte Julius zelf. Maar door Caesar als het ware in te kapselen in het Romeinse verleden, gekoppeld aan andere gro te Romeinen, werd duidelijk dat Augustus boven zijn familie was uitgestegen. In het jaar van de wijding van de tempel werd Augustus uitgeroepen tot ‘vader des vaderlands’. Zijn Forum maakte verder duidelijk wat dat inhield. Een groot standbeeld van Augustus in vierspan stond voor de 35 meter hoge tempel. Achter hem, in de tempel zelf, stonden beelden van Mars, Venus en Romulus. Mars zou zich wreken op de vijanden van Ro me - maar het was Augustus die de wraak zou uitvoeren. In een dergelijk Forum was nauwelijks meer ruimte voor bescheidenheid. Waarschijnlijk was dat ook niet meer nodig. Bijna dertig jaar na Actium was de positie van Augustus onom streden geworden. Rome was gewend geraakt aan een monarch - of in ieder geval aan het feit dat Augustus de facto monarch was. Daarbij moet niet vergeten worden dat Augustus daad werkelijk vrede had gebracht in een maatschappij die een halve eeuw lang steeds maar weer burgeroorlogen had gezien. Velen in het rijk zullen Augustus daar oprecht dankbaar voor geweest zijn en hem bewonderd hebben. Maar los daarvan zal gewen ning een rol gespeeld hebben. Toen Caesar als eerste levende 59
persoon in de stad Rome zijn hoofd op een munt liet afbeelden was dat haast goddelijke overmoed (hoewel hij niet de eerste levende Romein was wiens hoofd op een provinciale munt werd afgebeeld). De veelheid aan munten met Augustus’ portret er op, of met dat van leden van de keizerlijke familie, werden later haast zonder commentaar geaccepteerd. De laatste jaren van Augustus’ regeerperiode was de princeps onomstreden, maar hij bleef zich verhullen in republikeinse functies en titels. Het was niet nodig om zijn macht explicieter te maken. De constructie werkte. Eén probleem bleef: als er of ficieel geen keizer was, hoe zou die dan ooit kunnen worden opgevolgd? De oplossing van dat probleem zou Augustus lang bezighouden.
Opvolging Het lukte Augustus in de loop der jaren om zijn macht te conso lideren en de belangrijkste groepen van het rijk aan zich te bin den. De soldaten prezen hun overwinnende veldheer (hoewel hijzelf zelden verantwoordelijk was voor militair succes), het stadsvolk van Rome juichte de vredebrenger toe die hun stad verfraaide (en gratis voedsel uitdeelde), en de senatoriale elite was tevreden met een leider die hen, in ieder geval in naam, in hun waarde liet. Maar de steun was onlosmakelijk persoonsge bonden. Het hele punt van de staatshervormingen was om in ieder geval de illusie te laten dat er geen keizer was - Augus tus domineerde door zijn invloed (auctoritas) en niet door zijn macht (potestas). Maar auctoritas is niet overerfbaar. Daarbij ver bood Romeins recht expliciet het erven van politieke functies. Als Augustus het systeem dat hij gecreëerd had permanent wil de maken, moest hij deze problemen zien te omzeilen. Dat zou hem lukken, en daarmee wist hij de basis te leggen van een van de meer succesvolle rijken uit de wereldgeschiedenis. Het risico is dat dit, met terugwerkende kracht, een vanzelfsprekendheid 60
wordt. Dat was het niet. Als Augustus in 23 v.Chr. gestorven zou zijn, is het onwaarschijnlijk dat Agrippa naast de zegelring van de princeps ook diens positie zou hebben gekregen - en zeker niet zonder slag of stoot. En wat als Augustus helemaal de ambitie niet gehad zou hebben om opgevolgd te worden door iemand van zijn keuze? De constructie van het principaat liet ruimte voor een nieuwe princeps, maar (in theorie) ook tot te rugkeer naar de Republiek. Uiteindelijk bleek Augustus een op volger te wensen. Suetonius spreekt zelfs van een edict waarin de keizer gesteld zou hebben: ‘Ik hoop dat het mij vergund zal zijn de staat een krachtig en veilig fundament te geven en daar voor de beloning te ontvangen die ik na jaag, de grondlegger te worden genoemd van de beste staatsinrichting, en te sterven in de hoop dat de fundamenten die ik heb gelegd onaangetast zul len blijven.’35 Het was daarnaast een ongeschreven regel dat leden van de senatoriale stand zorgden voor een erfgenaam die de familie naam en bezittingen kon garanderen. In de praktijk betekende dat een zoon. Dat compliceerde de situatie van Augustus nog verder. Hij zou drie keer trouwen, met achtereenvolgens Claudia (de stiefdochter van Marcus Antonius), Scribonia en Livia, maar geen zonen krijgen. Scheidingen waren normaal in de Ro meinse maatschappij, waar huwelijken vaak werden aangegaan wegens politieke allianties. Zo was het huwelijk met Scribonia in 40 v.Chr. een manier voor Octavianus om een tijdelijk ver bond te sluiten met haar oom Sextus Pompeius. Dat verbond zou niet lang duren, en het huwelijk dus ook niet. In 39 v.Chr., op de dag dat hun dochter Julia geboren werd, vond de schei ding al plaats.36 Julia zou Augustus’ enige kind blijven. Met zijn derde en laatste vrouw, Livia Drusilla, had hij geen kinderen, terwijl zij wel twee zonen, Tiberius en Drusus, uit een eerder huwelijk had gekregen. Dit maakte Julia een belangrijke factor in het zoeken naar een erfgenaam. Julia’s (beoogde) echtgenoten geven een goed idee over Augustus’ gedachten over een eventuele opvolger. Haar 61
eerste verloofde, de zeven jaar oude zoon van Marcus Antonius, kreeg zij toen ze twee was - een huwelijk dat om duidelijke re denen nooit zou plaatsvinden. Haar eerste huwelijk was met haar neef Claudius Marcellus, de zoon van Augustus’ zus Octavia, die op hetzelfde moment door Augustus geadopteerd werd. Over Marcellus schreef diens bijna-tijdgenoot Velleius Paterculus: ‘Mensen geloofden dat, als er iets met Caesar [Augustus] zou gebeuren, hij zijn opvolger in de macht zou zijn, hoewel ze tegelijkertijd meenden dat hij die niet zonder tegenstand van Marcus Agrippa zou bereiken.’37 Toen Marcellus op twintig jarige leeftijd stierf, werd Julia in 21 v.Chr. uitgehuwelijkt aan Agrippa, die daarmee zijn belangrijke positie versterkte. Zij kre gen samen vijf kinderen, onder wie drie zonen: Gaius, Lucius en Agrippa Postumus, van wie de laatste kort na het overlijden van zijn vader, in 12 v.Chr., werd geboren. Direct na Agrippa’s dood trouwde Julia met Livia’s zoon Tiberius, die daarvoor op zijn beurt moest scheiden van zijn vrouw Vipsania Agrippina, de dochter van Agrippa. Daarvóór al, in 17 v.Chr., had Augustus Gaius en Lucius geadopteerd, hoewel hun vader Agrippa toen nog leefde. Lucius stierf in 2 v.Chr., en Gaius in 4. In datzelfde jaar adopteerde Augustus Tiberius, die daarmee zijn definitieve erfgenaam werd. Een ietwat soapopera-achtig lijstje, en de literaire bronnen staan dan ook vol van ruzies, liefdesverdriet en vermeende moordaanslagen. Ook maakt de opeenvolging van mogelijke erfgenamen duidelijk dat Augustus een weinig gelukkige hand had in het aanwijzen van opvolgers; ze stierven allemaal veel eerder dan de princeps. Maar dit waren problemen die niet uniek waren voor Augustus. Wat de benoeming van zijn erf genaam bijzonder maakte, was de mogelijkheid dat niet alleen de naam en bezittingen van Augustus geërfd zouden worden, maar ook diens politieke positie. Bezit van het enorme vermo gen dat Augustus in de loop der jaren verkregen had zou zijn erfgenaam hoe dan ook een belangrijke positie hebben gege ven (Caesar betaalde troepen van zijn eigen geld, en Augustus 62
was uiteindelijk veel rijker dan zijn adoptiefvader was geweest). Daarnaast werd (via het zogeheten ius patronatus) de loyaliteit van bepaalde groepen mensen geërfd. De loyaliteit van Caesars veteranen had op een vergelijkbare manier Octavianus’ carrière gestart. Met andere woorden, de suprème positie van Augustus’ erfgenaam was maar gedeeltelijk gekoppeld aan de juridische constructie van het Romeinse ‘keizerschap’. Augustus lijkt besloten te hebben om een transitie van de macht zo makkelijk mogelijlc te maken. Dit deed hij op dezelfde manier waarop hij zijn eigen macht had vormgegeven. Door weloverwogen pr zorgde hij dat zijn beoogde opvolgers popula riteit kregen, waarna hij het aan anderen liet om met voorstel len te komen om hun status te verhogen. Daarbij werd weinig aan het toeval overgelaten. Op allerlei manieren werd het belang van de Julii benadrukt. Zo bouwde Augustus aan de oostkant van het Forum Romanum, het politieke hart van Republikeins Rome, een tempel voor de vergoddelijkte Caesar, en een mo numentale hal die ook naar Julius Caesar verwees: de Basilica Julia. Caesar zelf was met het herstel begonnen van de Curia, het senaatsgebouw dat in 52 v.Chr. door brand verwoest was. In 29 v.Chr. werd deze als de Curia Julia door Augustus ingewijd. De fragmenten van een grote inscriptie uit het jaar 2 maken dui delijk dat vanaf dat moment de onontkoombaarheid van Augus tus’ familie aan het Forum volledig was.38 In dat jaar werd voor de hal die tegenover de Basilica Julia gelegen was een porticus geplaatst die aan Gaius en Lucius was opgedragen. Daarmee de den alle belangrijke bouwwerken aan het Forum Romanum aan de familie van de keizer denken. Ook werden beoogde opvolgers op munten afgebeeld: Agrippa en Tiberius zelf met hun portret ten op de voorkant van munten, Gaius en Lucius in eerste in stantie samen op de achterzijde, met de tekst principes iuventutis (princepsen van de jeugd) om hun positie duidelijk te maken. De suggestie dat dit toekomstige leiders van Rome waren leek duidelijk. De bevolking van Rome pakte de boodschap op, en eiste al in 6 v.Chr. dat Gaius consul moest worden - hoewel hij
toen pas 14 was. Augustus, als altijd, accepteerde het voorstel slechts met klaarblijkelijke tegenzin, en stelde in ieder geval dat Gaius pas op zijn twintigste consul mocht worden. Tot dat mo ment mocht hij wel al het senaatsgebouw betreden, en voerde hij de titel consul designatus (aankomend consul), die ook op munten (hier te zien als c o s d e s i g ) werd genoemd (afbeelding 7). De tegenzin van Augustus om Gaius al eerder consul te laten worden kan er misschien ook mee te maken hebben dat hij zo zelf de jongste consul uit de Romeinse geschiedenis bleef.
afb eeld in g 7
Naast het zichtbaar maken van zijn erfgenamen was er nog een manier waarop Augustus zijn mogelijke opvolging vergemak kelijkte. Bij de staatshervormingen had hij het recht gekregen om mensen aan te wijzen die in zijn provincie orde op zaken konden stellen, en dat recht gebruikte hij om te zorgen dat leden van zijn familie een militaire reputatie konden opbouwen. In de sterk militaristische Romeinse samenleving was dat van groot belang. De mannen die hij naar voren schoof kregen zo grote militaire commando’s. Zij konden door hun successen loyaliteit van soldaten en steun van de rest van de bevolking krijgen. Een laatste stap die Augustus nam, was dat hij al tijdens zijn leven specifieke functies en eretitels aan familieleden gaf (waar bij het meestal senatoren waren die het voorstel deden). Zo kre gen Agrippa en Tiberius voor een specifieke periode tribunicia potestas. Deze ‘macht van de volkstribuun’, leverde van alle kei zerlijke functies misschien de minste praktische voordelen op, maar was van groot symbolisch belang. Het werd voor de rest van de keizertijd de beste indicatie voor wie opvolger zou zijn. 64
Toen Augustus in het jaar 14 stierf, was Tiberius als enige echte opvolger over. Hij was de adoptiefzoon van Augustus, ge trouwd met diens dochter (hoewel die in de tussentijd na een groot schandaal verbannen was) en had alle relevante functies, het imperium en de status om de nieuwe princeps te worden. Stap voor stap had Augustus voor een opvolger gezorgd, op een manier die de staatshervormingen (en daarmee de waardigheid van de senaat) in waarde liet.
Van princeps tot god Tijdens zijn leven had Augustus steeds de juiste toon weten te treffen om de verschillende groepen van het Romeinse Rijk te vreden te houden. Zelfs tegenstanders, zoals de latere histori cus Tacitus, die kritisch tegenover het keizerschap stond (zie de inleiding), erkende de voordelen van Augustus’ heerschappij: Toch had hij de staatsvorm niet met een koningschap gere geld noch met een dictatuur maar onder de titel ‘princeps’; het rijk had hij afgegrendeld met de Oceaan of verafgelegen rivieren; legioenen, provincies, vloten, alles was onderling in een georganiseerd verband gebracht; de burgers leefden in een rechtsstaat, de bondgenoten wisten hun plaats; Rome zelf kende een schitterende pracht; slechts weinig was maar ge welddadig geregeld en dat dan nog om op andere gebieden voor rust te zorgen.39
Op vergelijkbare wijze wilde hij zijn dood regelen. Dat wordt duidelijk in een beschrijving van zijn sterfscène: Op zijn sterfbed vroeg hij keer op keer o f zijn toestand bij het publiek al onrust wekte. Nadat hij een spiegel had gevraagd, gaf hij opdracht zijn haar te kammen en zijn mond, die open viel, te sluiten. Aan de vrienden die aanwezig waren stelde hij
65
de vraag ‘of zij vonden dat hij zijn rol in de komedie die leven heet bevredigend gespeeld had’ en voegde daaraan de regels toe waarmee komedies vaak besloten worden: En als het u goed is bevallen, klap dan voor het stuk en doe ons allen uitgeleide met applaus.40 Tot het einde toe probeerde Augustus, volgens Suetonius, nog te regisseren. Het is veelzeggend dat hij expliciete aanwijzingen over zijn begrafenis lijkt te hebben opgesteld.41 Maar natuurlijk had hij over de situatie na zijn dood minder te zeggen. Er lijkt dan ook onduidelijkheid te zijn geweest over de manieren waar op Augustus geëerd moest worden, waarbij in eerste instantie de wildste ideeën de ronde deden. Zo zouden zijn botten verza meld moeten worden door de belangrijkste priesters, of de hele duur van zijn leven officieel in de kalender gezet als het tijdperk van Augustus. Senatoren wisten niet wat Tiberius (wiens ver houding tot Augustus niet onproblematisch was geweest) ver wachtte, en wat het volk van Rome wilde. Uiteindelijk werden buitenissige voorstellen - in goed augusteïsche traditie - afge wezen. De begrafenis volgde in grote lijnen de ceremonie van de late Republiek, met een publieke redevoering (laudatio funebris) en een lijkstoet waarin maskers van beroemde voorouders (imagines) meegevoerd werden, om zo het belang van de familie van de overledene te benadrukken. Natuurlijk waren er verschillen. De voorouders die in de lijk stoet werden getoond waren de grote helden van de Romeinse geschiedenis, helemaal terug tot Romulus. En zelfs die helden waren van minder belang dan de princeps - hun imagines volg den zijn draagbaar, terwijl normaal gesproken de draagbaar de voorouders volgde. De draagbaar zelf was volgens Cassius Dio gemaakt van goud en ivoor, en versierd met purper. In die draagbaar lag het lichaam van de keizer in een doodskist. Maar verschillende beelden van Augustus werden ook meegevoerd: een wassen beeld (als triomfator), een gouden beeld, en nog een 66
beeld op een triomfwagen. Daarna kwamen de imagines van de voorouders van de keizer, onder wie Caesar (omdat hij een god was geworden) pontificaal ontbrak.42 Augustus’ beelden werden gedragen op de schouders van de hoogsten van de samenle ving: de senatoren. In de grafstoet liepen verder alle geledingen van de Romeinse maatschappij mee, in een strakke volgorde, waarmee ze de sociale en politieke orde bevestigden. Met deze voorstellen kon Tiberius akkoord gaan, hoewel hij bezorgd was over mogelijke ordeverstoringen (de begrafenis van Caesar was vreselijk uit de hand gelopen): Met hooghartige bescheidenheid stemde de keizer [Tiberius] daarmee in en hij vermaande het volk bij edict om niet, zoals zij eens de begrafenis van de goddelijke Iulius door al te grote genegenheidsbetuigingen in een chaotische gebeurtenis ver keerd hadden, zo ook bij Augustus te verlangen dat hij liever op het Forum gecremeerd zou worden in plaats van op het Marsveld, de plaats die Augustus zelf gekozen had.43 Augustus’ resten zouden begraven worden in zijn eigen Mau soleum op de Campus Martius, waar vóór hem zijn beoogde opvolgers Marcellus, Marcus Agrippa, en Gaius en Lucius al waren bijgezet. Nu de keizer dood was, was hij niet langer een bedreiging voor de macht van de senatoren. De verwachtingen die al tij dens zijn leven waren uitgesproken door de dichters, en door veel inwoners van het rijk (vooral in het oostelijke deel) kon den worden waargemaakt: de keizer werd een god. De senaat erkende vergoddelijking van de gestorven keizer, en een getuige die stelde dat hij het lichaam van Augustus na de verbranding had zien opstijgen bevestigde de apotheose. De nieuwe keizer, die zich door de deïficatie van zijn voorganger ‘zoon van de god’ mocht noemen, benadrukte de nieuwe status van Augustus in zijn laudatio funebris - een van de twee heidense grafredevoeringen die uit de Romeinse tijd zijn overgeleverd: 67
~
Het waren allemaal evenzovele redenen voor u om hem tot uw princeps te maken, en tot Vader des Vaderlands, en hem te vereren met vele blijken van hoogachting, hem vele malen tot consul te benoemen, en hem tenslotte onsterfelijk te ver klaren. Daarom is het ook juist dat we niet om hem rouwen maar dat we nu, aan het eind, zijn lichaam teruggeven aan de natuur, en zijn geest, als die van een god, voor altijd vereren.44 Tijdens zijn leven had Augustus zijn macht vormgegeven door zich niet in één beeld te laten vangen. Hij was tegelijkertijd de meest prominente senator en een absoluut leider. Afhankelijk van de context en zijn publiek was hij mens of goddelijk. Hij was traditioneel en innovatief. Na zijn dood was die veelzijdig heid niet meer nodig. De vergoddelijkte Augustus was nu daad werkelijk verheven boven zijn onderdanen. Ook op dit punt vormde hij het voorbeeld dat latere keizers zouden proberen te volgen.
68
2 De navolgers van Augustus
Grootsheid navolgen is niet makkelijk. Augustus had een einde gemaakt aan jaren van burgeroorlog en was vervolgens bijna een halve eeuw aan de macht. Daarnaast was Augustus een bui tengewoon tactisch persoon geweest, die in staat was om meer dere (soms zelfs tegenstrijdige) imago’s te creëren die geaccep teerd werden door de verschillende relevante groepen in het Romeinse Rijk. Zijn directe opvolgers waren niet in staat hem daarin te evenaren, of zelfs maar te benaderen. Twee keizers uit de zogenoemde Julio-Claudische dynastie (verre en minder verre familieleden van Augustus) deden pogingen om het ge drag en de uitstraling van de eerste keizer te kopiëren, maar met beperkt succes. Enkele latere keizers bleken wel in staat om een imago te ontwerpen waarin de verschillende groepen van het rijk zich konden vinden.
Tiberius en de grenzen aan navolging Het moment waarop de macht wordt overgedragen is het ogen blik bij uitstek om te zien waaruit die macht bestaat. Augus tus had gedurende zijn heerschappij geprobeerd zijn macht te maskeren, en had er zelfs voor gezorgd dat hij een overduide lijke opvolger had, terwijl de republikeinse façade toch overeind bleef. Tiberius verkreeg op deze manier in het jaar 14 alle func ties die de eerste princeps ook had bezeten, plus het overgrote deel van diens immense fortuin. Maar - waarschijnlijk in navol ging van Augustus die altijd pas na (gespeelde) twijfel titels en eerbewijzen had aanvaard - de nieuwe heerser was terughou 69
dend in het accepteren van zijn keizerschap. In het eerste debat met de senaat, op 17 september van het jaar 14, ging Tiberius expliciet in op zijn eigen positie, en sprak in (al dan niet valse) bescheidenheid ‘op omslachtige wijze over de enorme omvang van de heerschappij en zijn bescheiden capaciteiten. Alleen de geest van de goddelijke Augustus was opgewassen tegen een zo grote opgave.’1 Tiberius miste Augustus’ charme en flair. Het debat werd een fiasco. Enkele senatoren leken hem serieus te nemen, en vroegen welk deel van zijn machtspositie hij wilde afstaan. Dat was niet de bedoeling, en een wat pijnlijk terug krabbelen volgde. Overigens is dit verhaal overgeleverd door Tacitus, die een bijzonder negatief beeld van Tiberius geeft en hem als huichelachtig en slinks portretteert. Maar ook andere bronnen beschrijven Tiberius als een wat norse en achterdoch tige man. Zo noemt Plinius de Oudere (23-79) hem de ‘treurig ste aller mensen’.2 Toch lijkt de nieuwe keizer daadwerkelijke twijfels gehad te hebben over zijn rol. Misschien had hij geen zin om op zijn 55® nog alle staatstaken op zich te nemen. Tiberius lijkt zelfs pogin gen te hebben gedaan om meer macht aan de senatoren terug te geven, maar na vele jaren Augustus probeerden die vooral te anticiperen op wat de princeps zelf het liefst wilde. In frustratie zou de keizer (in het Grieks) hebben geroepen: ‘O mannen, be reid tot slavernij!’3 Dat was niet de manier om een goede relatie met de senaat te krijgen. Naast de natuurlijk charme van zijn voorganger miste Tibe rius ook het prestige dat Augustus had gekregen door een einde te maken aan de burgeroorlogen van de late Republiek. Tiberius was weliswaar de meest succesvolle generaal van zijn generatie, maar hij kon niet zeggen dat hij universele vrede had gebracht. Voorts begon zijn regeerperiode met onrust bij de legioenen in Pannonia en Germania. Eigenlijk was dit vooral een discussie over arbeidsvoorwaarden (lengte van diensttijd en soldij). Legio nairs hadden tegenover Augustus een eed van trouw gezwo ren, en konden dus pas na diens dood hun omstandigheden 70
opnieuw bespreken. Door onhandig manoeuvreren mondde dit uit in een bijna-opstand. Interventie van Tiberius’ zoon Drusus en adoptiefzoon Germanicus was nodig om de orde te herstel len. De nieuwe heerschappij had beter kunnen beginnen. Om de continuïteit toch te benadrukken, probeerde Tiberius het gedrag van zijn voorganger in veel zaken te kopiëren. De ze imitatio Augusti is vaak opvallend. Zo had Augustus met de traditie gebroken door als hij gebouwen restaureerde niet zijn eigen naam, maar die van de oorspronkelijke bouwer te vermel den - een vernieuwing die hij belangrijk genoeg vond om in zijn R ös Gestae op te voeren.4 Tiberius deed hetzelfde, waarbij hij de nadruk legde op gebouwen die door de eerste princeps begonnen waren en die hij onder Augustus’ naam liet afmaken. De keuze voor de gebouwen die de nieuwe keizer liet restaure ren en bouwen maakt nog duidelijker hoe belangrijk Tiberius het vond om eer te bewijzen aan zijn vergoddelijkte voorgan ger. Hij liet in Capua en Nola twee tempels oprichten die aan Augustus gewijd werden. Ook in Rome liet hij een tempel van Augustus bouwen, die bij hoge uitzondering uit de staatskas betaald werd.5 In praktische zaken volgde hij het voorbeeld van Augustus ook: hij nam net zomin als Augustus erfenissen aan van onbekenden, en betaalde (nieuwjaars)geschenken in gelijke waarde terug. Het verhaal gaat zelfs dat Augustus het bedrag van giften verviervoudigd teruggaf, wat het bijzonder aantrekkelijk gemaakt moet hebben de keizer dure geschenken te geven. Die gewoonte zette Tiberius dan ook niet voort.6 Evenals Augustus vergoedde de nieuwe keizer de schade na rampen als branden of aardbevingen, niet alleen in Rome, maar ook in de provin ciën. Dat zorgde voor populariteit buiten Rome, zoals blijkt uit Griekstalige inscripties met dankbetuigingen, en een kolossaal beeld van Tiberius dat in het j aar 30 in Rome werd opgesteld, en dat betaald was door veertien steden uit de provincie.7 Ook wat betreft de manier waarop Tiberius met de (bijna) goddelijke status van het keizerschap omging, lijkt hij goed naar Augustus gekeken te hebben. Als mensen in de provin71
ciën hem wilden eren accepteerde hij dat, maar verder bleef hij terughoudend. Toen de mensen uit Pergamon (in Klein-Azië) voor keizer en senaat een tempel wilden bouwen, accepteerde Tiberius dit, omdat ook Augustus daar een tempel voor zichzelf had geaccepteerd. Maar meer godenbeelden zouden te veel zijn. Volgens Tacitus verwoordde Tiberius het als volgt: Omdat de vergoddelijkte Augustus niet verhinderd had dat er voor hem en de stad Rome een tempel in Pergamon gebouwd werd, heb ik, die al zijn daden en woorden als wet beschouw, dit al goedgekeurde voorbeeld nog extra makkelijk nagevolgd omdat aan de cultus van mij de verering van de senaat verbon den werd. Maar ook al valt het te vergeven dat ik dit eenmaal geaccepteerd heb, het zou toch aanmatigend en arrogant zijn om in alle provincies met godenbeelden vereerd te worden. Bovendien zal de eer voor Augustus verbleken als die gebanaliseerd wordt door vleierijen die iedereen ten deel vallen.8 Een belangrijk punt waarop Augustus’ woorden en daden als een wet door Tiberius werden nagevolgd was de buitenlandse politiek. Op dit gebied was Augustus expliciet geweest. In de senaat had Tiberius direct na de dood van Augustus een over zicht voorgelezen dat de eerste princeps zelf had opgesteld, en waarin openbare middelen stonden, de hoeveelheid mensen in de legers, en daarbij het aantal ‘vloten, vazalstaten, provincies, oorlogsschattingen of belastingen en de gedwongen en vrijwil lige schenkingen. Dit alles had Augustus eigenhandig op papier gezet en hij had er het advies aan toegevoegd om het rijk be perkt te houden binnen de bestaande grenzen.’9 Onder Tiberius vond geen verdere expansie van het rijk plaats. Dat hoefde ook niet, omdat de nieuwe keizer zijn militaire kwaliteiten al eerder had aangetoond. Ten slotte waren er evenmin echte innovaties in de manier waarop de keizer zich liet afbeelden. Ook Tiberius was op zijn munten ‘zoon van de god’, hoewel dat nu niet Caesar maar 72
Augustus was. En de standbeelden en portretten van Tiberius volgden duidelijk het augusteïsche voorbeeld, met als belang rijk verschil dat Tiberius wél zichtbaar ouder werd in de loop der jaren (afbeelding 8). Zoals zo veel aspecten van Tiberius’ regering laat ook zijn visuele presentatie zien dat hij de opvolger van Augustus was, zonder te willen claimen de status van zijn voorganger te hebben. De positie van de keizer werd niet aangevochten door de sol daten, die na de eerste onrust een eed van trouw hadden ge zworen. In de provincies was Tiberius zelfs vrij populair door zijn financiële steun, en omdat hij geen dure en ontregelende oorlogen voerde. Daarentegen bleef de relatie van de keizer met senatoren problematisch ondanks de pogingen augusteïsch te lijken - en ook het volk van Rome was verre van tevreden. Die laatste groep had te lijden onder de keuze van Tiberius om geen spelen meer te sponsoren. Waarom Tiberius hier afstand nam van Augustus is onduidelijk, hoewel veel antieke teksten zijn gierigheid noemen. Het verschil met Augustus was opvallend. De Res Gestae noemt expliciet de spelen die Augustus organi seerde. Daarbij hadden, zo stelt hij, ‘ongeveer 10.000 mensen voor hun leven gevochten’ en bij de door hem georganiseerde ‘jachtpartijen met Afrikaans wild in het circus, op het forum o f in het amfitheater’ waren ongeveer 3500 dieren gedood. Hij vermeldt zelfs hoe bij een nagespeelde zeeslag (naumachia) in een groot kunstmatig meer 3000 mannen met dertig gro tere (en nog veel meer kleinere) schepen de Slag bij Salamis naspeelden.10 Daarbij stak Tiberius schril af. Suetonius schrijft dat hij geen openbare voorstellingen gaf en dat hij de inwoners van Trebia adviseerde om geld dat bestemd was voor de aanleg van een theater te besteden aan een nieuwe weg.11 Natuurlijk werden er nog steeds spelen gegeven, maar veel minder dan voorheen. Zo schreef Seneca in 64: ‘Met eigen oren hoorde ik de kampvechter Triumphus ten tijde van keizer Tiberius klagen over het feit dat er zo weinig spelen gegeven werden. “Wat een prachtige tijd gaat verloren,” waren zijn woorden.’12 73
a fb eeld in g 8
Ondanks zijn pogingen Augustus te imiteren bleek Tiberius niet in staat van alle groepen binnen het rijk of in de hoofdstad steun te krijgen. Wellicht als een gevolg daarvan zou Tiberius in de latere jaren van zijn heerschappij steeds vaker wegtrekken uit Rome. Vanaf het jaar 26 (op een leeftijd waarop Romeinen zich met enige regelmaat terugtrolcken uit het publieke leven) tot aan zijn dood in 37 verbleef de keizer zelfs permanent op Capri. Ironisch genoeg maakte juist de afwezigheid van Tiberius duidelijk hoe onontkoombaar zijn macht was. Bij belangrijke beslissingen wilden senatoren zeker weten dat ze niet tegen de wensen van de princeps ingingen. Het gevolg was een belang rijke rol voor Sejanus, de prefect van de pretorianen (de enige soldaten die op het Italische schiereiland gelegerd waren) en een van de weinigen met wie de keizer contact onderhield. Een ander gevolg van de onzekerheid over de wensen van de keizer was dat vele senatoren op allerlei manieren bij Tiberius in de gunst probeerden te komen - onder andere door elkaar ervan te beschuldigen dat ze níet achter de keizer stonden. Een gebrek aan steun voor de keizer werd gezien als een misdaad tegen de waardigheid (maiestas) van het Romeinse volk. De straf daarop was oorspronkelijk verbanning, maar steeds vaker werd een doodvonnis uitgevaardigd, waarbij bezittingen aan de keizer toekwamen. Senatoren besloten daarop met regelmaat om te genstanders aan te klagen, ook uit angst dat ze anders zelf aan geklaagd zouden worden. In deze omstandigheden konden pro fessionele verklikkers carrière maken. Dat verbeterde de sfeer in Rome niet. Deze maiestasprocessen hebben de reputatie van Tiberius geen goed gedaan (het is een belangrijke reden voor Tacitus’ negatieve houding), hoewel hij voor het grootste deel alleen indirect verantwoordelijk was - door zijn afwezigheid. Om het principaat goed te laten functioneren bleken de aan wezigheid en aanspreekbaarheid van de keizer een vereiste. De absentie van Tiberius veroorzaakte allerlei roddels, vooral over de perversiteiten die hij in Capri zou uithalen. Toen hij uitein delijk op 6 maart 37 stierf, was de ontlading enorm. Tiberius in 75
de Tiber!’ was een veelgehoorde kreet. In tegenstelling tot zijn voorganger zou Tiberius niet vergoddelijkt worden. Zijn res ten werden in stilte bijgezet in het mausoleum van Augustus. Eerder had de keizer de wens uitgesproken dat de Romeinen ‘wanneer ik zal zijn heengegaan, mijn daden en de reputatie van mijn naam begeleiden met lofprijzing en een goede nage dachtenis’.13 Het mocht niet zo zijn. De enige reden dat het pos tume imago van Tiberius niet zo slecht is als in 37 verwacht had kunnen worden, is dat zijn (toen hartstochtelijk toegejuichte) opvolger Caligula voor veel lagen van de bevolking een nog gro ter probleem bleek (zie hoofdstuk 3).
Claudius en het belang van vrienden De tweede keizer uit de Julio-Claudische dynastie die (tot op ze kere hoogte) probeerde om de eerste princeps na te volgen was Claudius, die van 24 januari 41 tot 13 oktober 54 regeerde. Meer nog dan Tiberius heeft hij door het contrast met een beruchte opvolger (in zijn geval Nero) een beter postuum imago gekre gen dan hij anders zou hebben gehad. Maar Claudius’ pogingen om zich als opvolger van Augustus te presenteren kwamen niet goed van de grond. De nieuwe keizer kwam aan de macht na de dood van Caligula, de eerste openlijke moord op een keizer. In een beroemd verhaal wordt Claudius, als laatste overgebleven lid van de Julio-Claudische dynastie, achter de gordijnen ver stopt gevonden door pretoriaanse soldaten die het paleis plun derden. Toen ze doorhadden wie hij was, riepen ze hem spon taan tot keizer uit en namen hem mee naar hun kamp. In een andere overlevering waren de pretorianen actief op zoek naar Claudius, van wie ze wilden dat hij de keizer werd.14 In werke lijkheid riepen ze Claudius overigens niet uit tot keizer, maar maakten hem het hoofd van de Julio-Claudische familie, met alle status en bezittingen die daarbij hoorden. Wat de precieze details ook waren, de troonsbestijging van Claudius maakte on 76
ontkoombaar duidelijk dat het principaat gevestigd was op mi litaire macht. Senatoren hadden na de dood van Caligula nog even gespeeld met de gedachte om de Republiek te herstellen, maar waren zelf al tot de conclusie gekomen dat ze een nieuwe princeps moesten aanwijzen. Daarbij hadden ze niet gedacht aan Claudius. Hoewel hij via moederskant de kleinzoon was van Augustus’ zus Octavia, en via vaderskant van Livia, was ‘zijn geestelijke en lichamelijke gezondheid zo ernstig geschaad dat hij zelfs op latere leeftijd ongeschikt geacht werd om hetzij in het openbaar, hetzij als privépersoon enige officiële functie te vervullen’.15 De pretorianen dachten daar anders over, en von den zijn afkomst een afdoende argument om Claudius tot kei zer te verheffen. Deze beslissing maakte aan alle beraadslagin gen een einde. Een dag na de moord op Caligula accepteerde de senaat de nieuwe heerser van het rijk, die de naam Tiberius Claudius Caesar Augustus Germanicus kreeg. Claudius was keizer dankzij de pretorianen. Goud en zilver munten - belangrijk voor het betalen van soldaten - van Clau dius’ eerste regeringsjaren maakten dat ook duidelijk. Op veel munten was de keizer te zien die werd ontvangen door de pre torianen, terwijl op andere het pretoriaanse kamp stond afgebeeld. Teksten maakten nog verder duidelijk dat Claudius pu bliekelijk zijn dank uitsprak voor het keizerschap.16 Dit is al vaak opgemerkt, maar meestal wordt daarbij over het hoofd gezien dat op munten van lagere waarde de pretorianen afwezig waren. Op die munten, die vooral gericht waren op de armere burgers van Rome, stond Ceres afgebeeld, de godin van het graan, of Annona (de personificatie van publieke graanuitdelingen). Clau dius was verantwoordelijk voor de bouw van een nieuwe haven in Ostia (vlak bij Rome), die de graantoevoer voor de hoofdstad garandeerde en ook op munten staat afgebeeld. Het lijkt alsof de nieuwe keizer met sommige munten aan het volk van Rome duidelijk wilde maken dat hij goed voor hen zorgde, terwijl hij op andere munten (die gebruikt werden om soldaten mee te be talen) liet zien dat hij goed wist dankzij welke groep hij keizer 77
was geworden. Het veiligstellen van graan was niet de enige manier waarop Claudius liet zien hoe belangrijk het volk van Rome voor hem was. Hij nam ook maatregelen die de regelma tige overstromingen van de oevers van de Tiber tegengingen, en toen er in 53 een grote brand uitbrak in de Romeinse Aemilianawijk bleef de keizer daar twee dagen in de buurt en ron selde brandweermannen die hij ter plaatse betaalde. Bekender nog zijn de aquaducten die Claudius liet aanleggen - misschien wel het duurste type bouwwerk uit de Romeinse Oudheid. Hij bouwde de bijna 7 kilometer lange Aqua Claudia en maakte de 87 kilometer lange Anio Novus af. Zo zorgde hij voor genoeg drink- en badwater in Rome; een activiteit die doet denken aan Agrippa’s werk aan de riolering (zie p. 28). De aandacht voor pretorianen en het volk van Rome was geen volledig vrije keus. Claudius had voor hij keizer werd nauwelijks officiële functies gehad, en was buiten de senatoriale netwerken van de keizerlijke familie gehouden. Volgens verschillende ver halen had hij zijn tijd gebruikt om de geschiedenis van Rome te bestuderen - niet iets waar een keizer zich op kon laten voor staan. Het resultaat hiervan was dat hij in tegenstelling tot zijn voorgangers een bijna onbekende was voor de elite van Rome. Hij had nauwelijks senatoriale ‘vrienden’ (amici; in Rome een ruime term, die ook politieke medestanders omvatte) en kon in de senaat weinig mensen vertrouwen. Tijdens zijn regeerpe riode zou dat regelmatig duidelijk worden. Hij moest daarom steun zoeken bij de andere lagen van de bevolking. Daarbij was het ook lastig dat hij nog geen militaire ervaring had. Militaire overwinningen brachten populariteit en prestige. Het was waar schijnlijk om zijn positie te versterken dat Claudius in 43 Britannia binnenviel. De invasie kon makkelijk plaatsvinden, om dat Caligula al voorbereidingen had getroffen voor een inval. Zo maakt recent dendrochronologisch onderzoek (de datering van hout door onderzoek naar jaarringen) duidelijk dat er in 40-41 een fort werd gebouwd bij Alphen aan den Rijn, en het lijkt er sterk op dat de forten bij Valkenburg en De Meern in dezelfde
tijd zijn gebouwd. In het veel eerder gebouwde Vechten zijn op vallend veel munten uit de tijd van Caligula gevonden en ook wijnvaten met de naam van die keizer erop gestempeld. Verge lijkbare vaten zijn in Valkenburg gevonden. Er waren dus onder Caligula drukke werkzaamheden aan de Rijn. Natuurlijk is de oversteek naar Britannia veel korter bij Bourgogne dan aan de Rijn-monding, maar er was geen militaire logistieke route door Gallië naar de kust, terwijl over de Rijn al tientallen jaren tien duizenden soldaten bevoorraad werden. Waarschijnlijk vond de militaire staf het daarom een beter idee om voorraden via de Rijn naar het noorden te vervoeren, om dan langs de Noordzee kust zuidwaarts te varen naar een punt waar de oversteek kort was.17 Hoewel deze poging van Caligula om Engeland te veroveren uiteindelijk op niets uitliep (zie p. 127), zorgden de logistieke werkzaamheden ervoor dat Claudius snel actie kon onderne men. De Romeinse overwinning was relatief makkelijk, al was Claudius’ eigen bijdrage minimaal. Pas nadat de Romeinse le gioenen (waarvan één geleid werd door de latere keizer Vespasianus) het verzet gebroken hadden, kwam de keizer zelf naar Britannia. In zijn entourage bevond zich een groot aantal voor name senatoren, die veilig op het vasteland werden gelaten (zo dat ze niet in de militaire glorie van de keizer konden delen) en op deze manier ook Claudius’ positie in Rome niet in gevaar konden brengen. Hoe gevaarlijk de keizer het vond om belang rijke senatoren in Rome te laten, blijkt uit het verhaal van Suetonius dat Claudius de expeditie naar Britannia uitstelde omdat Galba (die later keizer zou worden) ziek was en niet mee zou kunnen reizen.18 Maar de overwinning was het risico waard. Op alle mogelijke manieren liet Claudius na zijn terugkeer zijn nieuwe militaire status zien. Grote inscripties door het hele rijk heen roemden dat hij de eerste was ‘die barbaarse volkeren van over de Oceaan onder heerschappij van het Romeinse volk bracht’. Daarbij kon makkelijk de parallel getrokken worden met Augustus, die zich er in zijn Res Gestae op liet voorstaan dat 79
zijn vloot ‘vanaf de monding van de Rijn over de Oceaan geva ren [is] naar het oosten tot aan het gebied van de Cimbren; een gebied waarheen voor die tijd nog nooit één Romein, te land of ter zee, was gegaan’.19 Gedurende zijn regeerperiode zou Claudius zevenentwintig keer tot imperator worden uitgeroepen - vaker dan alle keizers tot Constantijn (Augustus kreeg de titel eenentwintig keer). Claudius (over)compenseerde zijn gebrek aan eerdere ervaring. Het was niet genoeg. Om zijn positie helemaal zeker te stel len had de keizer ook meer steun in de senaat nodig. Om die reden nam hij in 48 een revolutionair besluit: leden van de elite van noordelijk Gallië zouden worden toegelaten tot de senaat. Een inscriptie die in 1528 in Lyon is gevonden geeft de speech weer die Claudius indertijd hield. Daarin zegt hij onder meer: Het is niet zonder enige aarzeling, senatoren, dat ik de gren zen overschrijd van die provincies die u goed kent, maar het moment is gekomen dat ik openlijk voor Gallië moet pleiten. Misschien benadrukt iemand dat Gallië tien jaar tegen de god delijke Julius [Caesar] vocht. Maar daar tegenover staan hon derd jaar trouwe toewijding en een loyaliteit die zich in vele lastige tijden meer dan heeft bewezen.20 De reactie van senatoren was vijandig. Tacitus citeert hun reac ties: Welk ereambt zou er nog overschieten voor de overige adel, of als een of andere armlastige uit Latium soms eens sena tor werd? [...] Alles zouden die buitenlandse patsers in bezit nemen, wier grootouders en overgrootouders als aanvoerders van vijandige stammen de onzen met wapengeweld in de pan gehakt hadden.21 Maar de keizer hield voet bij stuk. Zijn belang was duidelijk. De nieuwe leden van de senaat zouden hem uit dankbaarheid in 80
alle omstandigheden steunen. Ook gaf Claudius, net als Cae sar al eerder had gedaan, een groot aantal provincialen Romeins burgerrecht, waarmee hij hen aan zich wist te binden. Omdat Claudius hierin Caesar navolgde, en ook Caesar geprobeerd had Britannia te veroveren, wordt wel beweerd dat de ‘geschiedkun dige’ Claudius vanuit historische voorbeelden probeerde om Caesar na te doen. Maar zelfs als dit waar is, was de nadruk op Augustus als voorbeeld even groot. Zo zwoer Claudius zijn eden het meest ‘bij Augustus’, en vergoddelijkte hij zijn grootmoeder Livia, iets wat haar zoon Tiberius had nagelaten. Een inscriptie die aan het begin van 42 gedateerd kan worden maakt melding van een flaminica (priesteres) van de Diva Augusta. Daarnaast liet Claudius munten slaan met d i v u s a u g u s t u s op de voor zijde en d i v a a u g u s t a op de achterzijde.22 Vanaf het begin van zijn heerschappij benadrukte hij zo zijn afstamming. Claudius probeerde aan alle groepen tegemoet te komen, maar het lukte hem niet om op die manier senatoren te vriend te houden. Hoewel de nieuwe Gallische senatoren hem steun den, had hij vele leden van de oude elite van zich vervreemd. Dat deed hij nog meer door misschien wel het bekendste as pect van zijn heerschappij: de belangrijke positie in zijn hof voor vrijgelaten slaven. De Romeinse wereld was uitzonderlijk door de (relatief) makkelijke manier waarop slaven vrijgelaten konden worden, en daarna vaak een goede positie wisten te krijgen. Vooral slaven met nuttige vaardigheden (zoals boek houden) konden na hun vrijlating soms zelfs rijk worden. Hoewel zijzelf waren uitgesloten van politieke posities, kon den hun kinderen volledige burgerrechten krijgen. Maar vrij gelatenen bleven via het ius patronatus (zie p. 63) loyaliteit verschuldigd aan hun voormalige eigenaren. De keizerlijke huishouding, met haar enorme kapitaal, omvatte veel hoogge kwalificeerde vrijgelatenen. Met hen was Claudius vanaf zijn jeugd omringd en zij vormden een uitermate loyale groep ge trouwen. Zij waren uiteindelijk ook van de keizer afhankelijk en konden het zich niet veroorloven om hem te laten vallen. 81
Hij vertrouwde hun dan ook meer dan zijn voorgangers be langrijke taken toe.
Claudius’ zwakke positie bij zijn troonsbestijging zorgde dat hij steeds bang bleef voor complotten, en een groot aantal sena toren uit de weg liet ruimen. Die reactie zorgde onvermijdelijk voor onvrede bij senatoren, waarop de keizer hen nog minder vertrouwde en zijn vrijgelatenen meer verantwoordelijkheden gaf, wat vervolgens voor nog grotere senatoriale onvrede zorgde. Dit is een van de redenen waarom Tacitus, die de status van de senaat van groot belang vond, een negatief portret van Claudius schetst. Daarin schenkt hij ook veel aandacht aan de afhanke lijkheid van de keizer aan diens vrouwen - eerst Messalina, ver volgens Agrippina de Jongere. Tacitus zet Claudius neer als een wat passieve onbenul, die door zijn vrijgelatenen en vrouwen gemanipuleerd wordt. Maar Messalina had indrukwekkende se natoriale familieconnecties en Agrippina was een achterklein dochter van Augustus zelf. De huwelijken hadden aantoonbaar politiek belang. De relatie van Claudius met de elite van Rome heeft het beeld van zijn keizerschap vertekend. Voor het volk van Rome, en voor veel onderdanen in de rest van het rijk, was hij een goede keizer - maar zij schreven geen geschiedenis. Direct na Claudius’ dood in 54 begon de senatoriale karakter moord. Senatoren konden de vergoddelijking van de keizer op instigatie van Agrippina niet tegenhouden, maar Claudius wel postuum belachelijk maken. Zelfs aan het hof, waar zijn adop tiefzoon Nero de nieuwe keizer was, werden spotdichten voor gedragen. Daarvan is er een, de ‘Verpompoening’ (in het Grieks: apocolocynthosis, een woordgrap op apotheose, vergoddelijking) overgeleverd. De waarschijnlijk door de filosoof en staatsman Seneca geschreven tekst beschrijft een debat in de hemel tus sen de goden en de vergoddelijkte Augustus over het al dan niet toelaten van de net gestorven keizer. Op allerlei punten wordt Claudius als onbekwaam en wreed neergezet, maar vooral het toelaten van de Gallische senatoren en het weids verstrekken van Romeins burgerschap wordt hem kwalijk genomen. Zo ant 82
woordt aan het begin van de tekst een van de schikgodinnen op de vraag waarom ze Claudius niet eerder heeft laten sterven: ‘Ik wilde hem nog een tijdje geven, zodat hij die paar overge bleven buitenstaanders ook nog Romeins burger kon maken.’ De duidelijkste reactie is van Augustus: ‘Als jullie zulke lui tot god maken, zal niemand denken dat jullie goden zijn.’23 In de ‘Verpompoening’ weet Augustus de vergoddelijking van Clau dius tegen te houden. In werkelijkheid werd Claudius na Caesar en Augustus als derde Romein tot god uitgeroepen. Maar dat is niet de reden voor zijn relatief positieve moderne reputatie. Veel belangrijker was dat Claudius achteraf ontzettend bleek mee te vallen in vergelijking met zijn voorganger én opvolger. Hij stak wellicht schraal af in vergelijking met Augustus, maar naast Caligula en Nero was hij het toonbeeld van goed keizer schap.
Vespasianus: een nieuw begin Tiberius en Claudius bleken niet in staat om Augustus’ suc cesvolle imago te kopiëren - Caligula en Nero deden daar niet eens pogingen toe (zie hoofdstuk 3). De eerste heerser wiens reputatie die van Augustus benaderde was Titus Flavius Vespa sianus (69-79), de stichter van de Flavische dynastie, die op de Julio-Claudische dynastie volgde. Ook de manier waarop Ves pasianus aan de macht kwam deed aan Augustus denken. Net als zijn illustere voorganger maakte Vespasianus een einde aan een burgeroorlog, in dit geval de opvolgingsstrijd die na de dood van Nero losbarstte. Omdat Vespasianus kort daarvoor samen met zijn zoon Titus in praktijk de eerste Joodse Oorlog (66-70) had beëindigd kon hij zich - alweer net als Augustus - na zijn machtsverheffing presenteren als de man die orde en vrede in het rijk wist te herstellen. Natuurlijk waren er ook grote ver schillen. Augustus kwam als jongeling zonder veel militaire er varing aan het hoofd te staan van wat officieel nog een republiek 83
was. Vespasianus was bijna zestig jaar toen hij als gelauwerde militair als vierde man in minder dan een jaar (het zogeheten ‘vierkeizerjaar’) een gooi deed naar de troon van het keizerrijk, die door de dood van Nero, en daarmee het einde van de JulioClaudische dynastie, vacant was geworden. Ondanks de verschillen liet Vespasianus, net als Augustus, vanaf het begin een gevoel voor pr zien dat hem tijdens zijn keizerschap goed van pas zou komen. Zo werd de claim die hij op i juli 69 op het keizerschap legde meteen neergezet als een reactie op een verzoek van anderen. Tacitus beschrijft een si tuatie waarin een paar soldaten, zonder stimulans van Vespa sianus, hem ineens imperator noemen, waarna de rest van het leger hem als ‘Caesar en Augustus’ aanspreekt.24 Nog helderder is het verhaal van Flavius Josephus (37/38-na 98) - een joodse generaal die gevangengenomen werd en vervolgens Vespasia nus voorspelde dat hij keizer zou worden. Uit dank zou de zeer bijgelovige Vespasianus hem mee naar Rome nemen en Ro meins burgerrecht geven (daarom heet Josephus ook ‘Flavius’), waarna Josephus een uitgebreide en pro-Flavische geschiedenis van de Joodse Oorlog schreef. Daarin staat het moment waarop Vespasianus tot keizer werd uitgeroepen als volgt beschreven. Volgens Josephus vonden de soldaten in Judea dat: die soldaten in Rome maar een luxe leventje leidden [...] Zelf waren ze veel beter dan die soldaten van Vitellius [een van de andere troonpretendenten in 69]. Vespasianus zou dus ook een navenant betere keizer zijn [...] Dat was ongeveer wat de soldaten elkaar voorhielden. De volgende stap was dat ze al lemaal gezamenlijk bijeenkwamen, elkaar aanmoedigden en Vespasianus tot keizer uitriepen en een beroep op hem deden om het rijk in de ure des gevaars te redden. Hij had zich al langer zorgen gemaakt over de algehele situatie, maar hij had er nooit ook maar één moment aan gedacht zelf keizer te wor den.25
84
Het is bijzonder onwaarschijnlijk dat deze verhalen kloppen. Binnen een week riepen soldaten in ver van elkaar afgelegen delen van het oosten van het rijk (allemaal geleid door aanhan gers van de nieuwe keizer) Vespasianus ‘spontaan’ tot keizer uit, wat op een goede planning wijst. Maar het beeld van de ‘onwillige’ heerser, die onder druk en voor het welzijn van de staat de macht op zich nam, was aantrekkelijk. Vespasianus probeerde daarnaast te voorkomen dat zijn heerschappij te zeer zou worden gekoppeld aan de strijd op het Italische schier eiland waarin hij aan de macht kwam. Hij stuurde zijn troepen naar het noordwesten onder leiding van zijn generaal Primus Antonius Primus (ca. 30-na 81), die hij samen met zijn rech terhand Mucianus verantwoordelijk had gemaakt voor de in vasie, met de uitdrukkelijke opdracht een mars op Rome (die veel schade en kwade wil zou opleveren) te voorkomen. Zelf ging Vespasianus naar Alexandrië - een strategische locatie van waaruit hij de graantoevoer naar Rome kon blokkeren (in het geval dat Primus of Mucianus zelf ambities kregen), maar vooral een plaats die ver verwijderd was van het strijdtoneel. De strijd op Italische bodem (en uiteindelijk ook in Rome) bleek er bloedig aan toe te gaan. Zo werd de bloeiende stad Cremona (aan de oever van de Po in Noord-Italië) na een hevige strijd in brand gestoken. Ook in Rome gingen verschillende monu mentale bouwwerken in vlammen op. De schuld voor dit al les schoof Vespasianus achteraf in de schoenen van Antonius. Echo’s van Flavische propaganda vallen waarschijnlijk te lezen in Tacitus: Terwijl wereldwijde schokken markeerden hoe het lot van het rijk verschoof, gedroeg Antonius Primus zich na Cremona geenszins even onberispelijk. Genoeg gedaan voor de oorlog, vond hij, de rest kwam wel aanwaaien. Of misschien bracht succes in zo’n karakter wel hebzucht, hoogmoed en andere verborgen kwaden naar boven. Doorkruising van Italië als ging het om bezet gebied, populariteit zoeken bij de legioenen
85
als waren ze van hem, met ieder woord en iedere daad een weg banen naar macht.26 Antonius knapte het vuile werk op voor Vespasianus, maar moest daarna van het toneel verdwijnen. Niemand kon de nieu we keizer ervan betichten dat hij Romeinse burgers doodde. Na Vespasianus’ intocht in Rome in de late zomer van 70 was Pri mus’ politieke rol uitgespeeld. Vespasianus waste zijn handen in onschuld. Herstel van de schade aan de hoofdstad door de strijd gaf Vespasianus een mogelijkheid om zijn reputatie als een keizer die de belangen van Rome vooropzette uit te bouwen. Zo ver tellen Suetonius en Dio dat hij persoonlijk begon ‘met de her bouw van het Capitool door eigenhandig puin te ruimen en het een en ander op zijn schouders weg te dragen'.27 Een prachtige combinatie van daadkracht en bescheidenheid waar de keizer zich op kon laten voor staan. Maar de bekendste bouwactiviteit van Vespasianus was ongetwijfeld de start van de constructie van het Amphitheatrum Flavium, beter bekend onder de middel eeuwse naam Colosseum, betaald ex manubiis, dat wil zeggen uit de opbrengsten van de Joodse Oorlog. Dit bouwwerk werd met grootse spelen in 80 geopend door Vespasianus’ zoon en opvolger Titus. Opvallend genoeg suggereerde Vespasianus bij aanvang van de bouw dat Augustus al van plan was geweest om een amfitheater in het hart van Rome te bouwen.28 Hoe het ook zij, de propagandistische waarde was al vanaf de eerste steen duidelijk. Op het terrein dat Nero voor de bouw van een groot paleis van de burgers van Rome had ‘afgenomen' (zie p. 140141) bouwde Vespasianus een groots gebouw voor het vermaak van het volk. En het kostte Rome niets - de vrede die Vespasia nus en Titus hadden afgedwongen dekte alle bouwkosten. Daar mee werd het Colosseum ook een van de vele monumenten die de oorlog in Judea onder de aandacht brachten. De belangrijkste daarvan was de zogenoemde Templum Pacis, een enorme Tem pel voor de Vrede, waarin Vespasianus ‘tal van oude meester86
werken van schilder- en beeldhouwkunst’ verzamelde. In deze tempel stelde de keizer ‘ook het gouden vaatwerk uit de Tempel van de joden op, want daar was hij erg trots op’.29 Over de beschrijving van deze tempel beschikken we dank zij het ooggetuigenverslag van Josephus, die ook de glorieuze triomftocht beschreven heeft die Vespasianus in 71, na de terug komst van Titus uit Judea, samen met zijn twee zonen hield (zijn jongste zoon Domitianus was de hele burgeroorlog in Ro me geweest). Het moet een geweldig spektakel zijn geweest, zo stelt Josephus, in de meest volledig overgeleverde beschrijving van een Romeinse triomftocht: Niemand van de talloze inwoners van de stad bleef in zijn huis zitten. Iedereen ging de straat op, de mensen stonden overal waar men maar een plaatsje kon vinden, de stoet kon er nau welijks door komen [...] Bij het aanbreken van de dag begaven Vespasianus en Titus zich naar de porticus van Octavia. Ze hadden een lauwerkrans om het hoofd, en ze droegen de tra ditionele purperen mantel [...] Vespasianus nam hun hulde betoon in ontvangst. Ze wilden van geen ophouden weten, maar hij gebaarde tot stilte. Er volgde diepe stilte. Hij stond op, bedekte het hoofd vrijwel helemaal met zijn mantel, en sprak het traditionele gebed uit. Ook Titus sprak het gebed uit [...] Het is ondoenlijk een adequate beschrijving te geven van alles wat er te zien was en van de pracht en praal die zich manifesteerde in alles wat men zich maar kan voorstellen, van kunstwerken en uiteenlopende vormen van rijkdom tot zeldzame producten van de natuur. Bijna alles wat mensen in tijden van voorspoed her en der aan bezienswaardigheden en kostbaarheden in hun bezit hebben gehad, werd op die dag in zijn totaliteit aan het volk getoond als tastbaar bewijs van de grootheid van het Romeinse Rijk [...] Vervolgens kwam, te paard, Vespasianus, gevolgd door Titus, met Domitianus aan zijn zijde, in een oogverblindend tenue en op een schitterend mooi paard [...] Die dag werd er door Rome feestgevierd van-
87
wege de overwinning in de buitenlandse oorlog en het einde van de binnenlandse problemen alsmede het begin van hoop volle verwachtingen van een gelukkige toekomst.30 Net als Augustus met zijn grote driedaagse triomf kon Vespa sianus aan het begin van zijn heerschappij laten zien wat hij voor Rome had gedaan. Net als Augustus, ook, sloot Vespasia nus de poorten van Janus - hoewel Vespasianus dat persoonlijk deed, samen met Titus.31 De acties van de Flaviërs hadden vrede in het rijk gebracht. Het feit dat de zestigjarige Vespasianus zo nen had - met militaire ervaring - die hem te zijner tijd zouden kunnen opvolgen, maakte de verwachtingen op een gelukkige toekomst nog hoopvoller. Dezelfde boodschap van vrede door overwinning en dynastie ke stabiliteit werd uitgezonden op de munten. Vanaf het begin van Vespasianus’ keizerschap roemden munten van alle waar den de overwinning in Judea (afbeelding 9) en waren afbeel dingen van Titus en Domitianus te vinden, soms met de tekst p r i n c i p e s i u v e n t u t i s , evenals van Augustus’ kleinzonen Gaius en Lucius. Voor mensen die het nog steeds niet begrepen werden munten geslagen met teksten als r o m a r e s u r g e n s (Rome herrezen), r o m a p e r p e t u a (eeuwig Rome), of p a c i s e v e n t u m (gerealiseerde vrede).32 Vespasianus gebruikte alle middelen om zichzelf positief te presenteren.
Niet alles was even makkelijk. Vespasianus was de eerste keizer die niet van Augustus afstamde. Sterker nog: zijn beide ouders kwamen niet uit senatoriale kringen maar uit de lagere ridder stand. Zijn vader was belastingophaler geweest. Vespasianus’
vrouw, Flavia Domitilla, was ook van tamelijk bescheiden kom af. Na haar dood had hij voor de rest van zijn leven een relatie met Caenis, die een vrijgelatene was van Antonia (de moeder van Claudius). Dit zal een van de redenen zijn geweest voor Vespasianus’ carrière onder Claudius (voor wie hij in Britannia vocht), maar zijn militaire kwaliteiten zullen een belangrijkere rol hebben gespeeld. Ondanks zijn militaire ervaring had de nieuwe keizer dus weinig traditionele status. In een breuk met de traditie probeerde hij dat niet te compenseren, maar liet hij zich er zelfs op voorstaan. Hij gedroeg zich als een normale burger, en liep met zijn eenvoudige afkomst te koop. ‘Dat ging zover dat hij mensen die probeerden de oorsprong van de Flavische familie te herleiden tot de stichters van Reate en een met gezel van Hercules in hun gezicht uitlachte.>33 De lagere standen zullen dit hebben kunnen waarderen, maar het was een beledi ging voor veel senatoren. Toch wist hij ook hen aan zijn kant te krijgen. Voor een deel lukte dat doordat hij de senaat, die door de regimes van Caligula en Nero en vooral door de burgeroorlog was uitgedund (net als Claudius) met medestanders aanvulde. Daarnaast stelde Vespasianus zich ten opzichte van de senaat inschikkelijk op. Met grote regelmaat nodigde hij senatoren uit om met hem te dineren, en al tijdens de burgeroorlog, in de cember 69, had hij een brief geschreven waarin hij zich volgens Tacitus keizerlijk opstelde. Tacitus is onkarakteristiek positief: Zijn reputatie had hij meteen verworven in de vergadering waar hij zich na voorlezing van Vespasianus’ brief niet zoals de meesten op de vlakte had gehouden om het later zus of zo uit te leggen, al naar het opportuun zou zijn. Hij leek on dubbelzinnig partij te hebben gekozen. Woog daarom des te zwaarder bij de soldaten als deelgenoot in schuld of glorie.34
Zelfs Tacitus moet toegeven dat Vespasianus zich als machtheb ber verbeterde.35 En uit fragmenten van een belangrijke maar erg lastige k x de imperio Vespasiani (wet over de heerschappij 89
van Vespasianus) blijkt dat de senaat officieel aan de nieuwe keizer alle rechten gaf die heersers vanaf Augustus hadden uit geoefend, en dat zijn heerschappij gold vanaf i juli 69 - het mo ment waarop hij in de burgeroorlog was getreden.36 Vespasia nus erkende daarmee dat alleen de senaat het recht had om een keizer te benoemen. De man die meer dan wie ook in de vroege keizertijd duidelijk had gemaakt dit de steun van soldaten bui ten Rome essentieel was voor de macht, accepteerde die macht formeel uit handen van de elite van Rome. Senatoren wisten dat te waarderen. Zelfs de onvermijdelijke strubbelingen met in dividuele senatoren (met de even onvermijdelijke executie van die senatoren als resultaat) kon de verhouding tussen keizer en senaat niet verstoren. Een laatste manier waarop Vespasianus senatoren te vriend hield, was zijn al eerder genoemde bescheidenheid. De relatief lage afkomst van de keizer was voor senatoren niet prettig, om dat die duidelijk maakte dat ook leden uit niet-senatoriale fami lies de toppen van de macht konden bereiken. Maar senatoren waren wel verheugd over de manier waarop hij zich als een nor male burger opstelde. In tegenstelling tot de luxe van Nero is Vespasianus’ zuinigheid beroemd geworden. Zoals Dio vertelt: Zijn eigen levensstijl was ver van duur, en hij gaf niet meer uit dan absoluut noodzakelijk was. Daarom stond hij zelfs in kroegen niet toe dat er iets gekookts werd verkocht, met uit zondering van peulvruchten. Op die manier maakte hij duide lijk dat hij niet voor zijn eigen genot, maar in het belang van het volk geld bij elkaar haalde.37 Daarnaast bracht hij nauwelijks tijd door in het Gouden Huis van Nero, maar koos er in plaats daarvan voor om mensen te ontvangen in de veel bescheidener Horti Sallustiani, het tuin complex dat ooit van de historicus Sallustius was geweest, en waarschijnlijk via diens adoptiefzoon in keizerlijke handen kwam. 90
Het imago van Vespasianus werd niet alleen bepaald door zijn gedrag. Ook in het portret waarmee hij zichzelf liet afbeelden was er een opvallende wijziging ten opzichte van zijn voorgan gers. Augustus had zichzelf als continu jong en met een geïdea liseerd gezicht laten zien, en de andere Julio-Claudiërs hadden dat beeld grotendeels overgenomen. Nero’s portret had uitein delijk zelfs goddelijke trekken aangenomen (zie p. 143 en af beelding 20). Vespasianus nam daarvan afstand. Zijn beeltenis ging terug op de traditioneel republikeinse manier van mensen tonen, waarbij ervaring en gravitas (waardigheid) van belang wa ren. Hij was een oude kale generaal met rimpels, en liet dat ook zien (afbeelding 10). Dit was een heel ander beeld dan Augus tus presenteerde, maar net als de eerste princeps was er bij Vespasianus variatie mogelijk. Hij was niet alleen de vrien delijke en ietwat vrekkige oudere man, maar ook de overwinnende generaal. Op sommige van zijn muntportretten ziet de keizer er veel dominanter uit dan op zijn standbeelden. Daarnaast was het beeld van Vespasianus zo gevormd dat het voor alle lagen van de bevolking acceptabel was. De nieuwe keizer lijkt a fb ee ld in g i o zelfs enigszins rekening gehouden te hebben met lokale gevoeligheden. Een gouden munt, voor de troepen geslagen in Judea, heeft een wat vreemde achterkant (afbeelding 11). De daar afgebeelde vrouwenfiguur is slecht her kenbaar, maar moet volgens de tekst i u s t i t i a uitbeelden. Bij
a fb eeld in g
het beter bekijken van de munt blijkt dat op de mal waarmee de munten geslagen zijn eerst niet i u s t i t i a (gerechtigheid) maar p i e t a s (vroomheid) gestaan heeft. De munt werd geslagen in 70, hetzelfde jaar waarin tijdens het neerslaan van de Joodse Oorlog ook de Tempel in Jeruzalem vernietigd werd. Een moge lijke verklaring voor de verandering is dan ook dat het Vespasia nus niet meer gepast leek om zijn vroomheid te benadrukken nadat hij een van de grotere tempels van het rijk verwoest had.38 Gerechtigheid was veel gepaster. Vespasianus richtte zich in zijn beeldvorming effectief op de verschillende lagen van de Romeinse samenleving. De gro te bouwwerkzaamheden (en zeker het populaire amfitheater) hielden het volk tevreden. De bewust gecultiveerde bescheiden heid van de keizer en de zorgvuldige aandacht die hij aan de positie van de senaat schonk zorgden in ieder geval voor een goede werkverhouding met de elite van Rome. Soldaten, zowel in Rome als daarbuiten, waren onder de indruk van Vespasia nus’ militaire prestaties, die de keizer zo vaak mogelijk onder de aandacht bracht. En daarbij benadrukte Vespasianus zijn belangrijke rol in het herstellen van rust en vrede - waarbij zijn zonen garandeerden dat dynastieke stabiliteit een nieuwe burgeroorlog zou voorkomen. Het patroon is augusteïsch, zon der dat Vespasianus de politiek van de eerste princeps slaafs had nagevolgd. Net als Augustus had Vespasianus ook geluk: hij zou achtereenvolgens worden opgevolgd door zijn oudste en jongste zoon (Titus en Domitianus), die beiden voor de wetti ging van hun macht terug moesten grijpen op de status van hun vader. Vespasianus was de stichter van een dynastie, en het was voor zijn opvolgers van belang dat zijn reputatie glansrijk bleef. De eerste keizer van Rome en de eerste Flavische keizer waren zeer verschillende heersers. Maar beiden waren in staat om diverse boodschappen uit te zenden naar de uiteenlopende groepen van Rome. Augustus bleef in zijn kameleontisch gedrag ongeevenaard. Toch voegde Vespasianus aan het repertoire van de 92
keizers een belangrijke eigenschap toe: zelfspot. Meermalen maakte hij grappen over zijn eigen gierigheid en over zijn lage afkomst. En waar Augustus’ laatste woorden betrekking hadden op de rol die hij had gespeeld, zei Vespasianus toen hij de dood voelde naderen: ‘Helaas, ik geloof dat ik een god word.’39 Het bleken profetische woorden. Hoewel Vespasianus veel minder dan sommige voorgangers zijn superieure status had bena drukt, was zijn postume vergoddelijking slechts een formaliteit. De goddelijke Vespasianus zou een voorbeeld voor goed keizer schap blijven.
Trajanus, Optimus Princeps In dezelfde tekst waarin Julianus de Afvallige Octavianus als een kameleon omschrijft (zie p. 30), gaat de laatste heidense kei zer ook in op Trajanus (98-117). De tekst in kwestie is ‘de Caesaren’ - een satirische ‘keizerswedstrijd’, waarin de goden op de Olympus de verschillende heersers van het rijk vergelijken om zo de beste princeps te kunnen bepalen. Trajanus komt ver, hoewel hij uiteindelijk net als Augustus, zijn meerdere moet er kennen in Marcus Aurelius (zie p. 116-118). Julianus’ goden roe men vooral de militaire kwaliteiten van Trajanus, en hij is dan ook als een van de grote veroveraars van Rome de geschiedenis ingegaan. Onder Trajanus’ heerschappij zou het Romeinse Rijk zijn maximale omvang bereiken. Nog in de late vierde eeuw (in de Byzantijnse tijd) werden nieuwe keizers ingehuldigd met de wens gelukkiger dan Augustus en beter dan Trajanus te zijn (felicitor Augusto, melior Traiano).40 Trajanus werd zelfs een voorbeeld voor christenen. Volgens een aantal laatantieke teksten was paus Gregorius zo bewogen door Trajanus’ keizer schap dat deze toekomstige heilige bad om de heerser uit de hel te bevrijden. Het gebed werd verhoord en Trajanus mocht korte tijd opnieuw op aarde leven, om daarna naar de hemel te gaan. Dante plaatst de heerser in zijn Goddelijke komedie dan 93
ook in het vagevuur en het paradijs.41 In de jaren dertig van de twintigste eeuw werd zelfs besloten Trajanus, als voorbeeld van rechtvaardigheid, af te beelden op een centraal bas-reliëf in het hooggerechtshof van Washington, d c . Daar is hij nog steeds te zien. Het is dan ook duidelijk dat Trajanus door de tijden heen door velen als een goede keizer is beschouwd. Toch valt er op zijn daden wel het een en ander af te din gen. Dat begint al bij zijn machtsverheffing. Trajanus werd geadopteerd door Nerva (96-98), een keizer die door de steun van senatoren aan de macht was gekomen na de dood van de laatste Flaviër, Domitianus (81-96). Nerva wist de soldaten niet aan zijn kant te krijgen en moest al snel actie ondernemen om niet afgezet te worden. Zijn adoptie van Trajanus, een jaar nadat hij aan de macht was gekomen, moet in dat licht worden gezien. Trajanus was in 97 gouverneur van Germania Superior, en daardoor de generaal wiens troepen het snelst Rome kon den bereiken. Het lijkt er sterk op dat de onrust die Nerva ertoe dwong te handelen ten minste met medeweten (en misschien zelfs op verzoek) van Trajanus ontstaan is. De 'spontane’ adop tie van Trajanus lijkt zo meer op een machtsgreep. Dat beeld wordt versterkt doordat Trajanus na zijn adoptie weliswaar de naam Nerva overnam, maar zijn eigen familienaam, Ulpius, aanhield, in plaats van Nerva’s naam Cocceius. Voor Rome was dit het equivalent van een belediging.42 Daarnaast presenteerde Trajanus zich als een soort godheid een van de karaktertrekken waarop 'slechte’ keizers als Caligula, Nero en Commodus werden afgerekend (zie hoofdstuk 3). Het verschil was dat Trajanus zijn godheid indirect claimde door zijn natuurlijke vader, adoptiefvader en zuster te laten deïficeren. Trajanus was op die manier de zoon van twee goden, en de broer van een godin. Daarnaast ‘accepteerde’ hij dat de se naat hem de titel optimus gaf, wat niet alleen 'beste’ betekent, maar ook verwijst naar Jupiter Optimus Maximus, de oppergod van Rome. De keizer was in Rome wat Jupiter in de hemel was. De status van de keizer was daarmee ook duidelijk zonder dat
94
<
hem megalomanie verweten kon worden. Op een vergelijkbare manier verbloemde Trajanus’ goede relatie met de senaat dat de keizer zonder enig overleg de status van provinciën veran derde, persoonlijk amici aanwees voor belangrijke en minder belangrijke sénatoriale functies, en steeds vaker ‘nieuwe’ sena toren de taken gaf die voorheen vaak door de traditionele sé natoriale families waren vervuld. De politieke activiteiten van Trajanus waren die van een absolute autocraat. Maar voor veel van zijn beslissingen gaf Trajanus senatoren de mogelijkheid om ermee in te stemmen voor hij ze uitvoerde, en hij was altijd aanspreekbaar voor en beleefd tegen senatoren. Aan het begin van de tweede eeuw n.Chr., met meer dan tien keizers voor hem (van wie een aantal de senaat nog minder ruimte had gegeven) was dat genoeg om de senaat te vriend te houden. Zelfs Traja nus’ vermeende voorliefde voor ‘de laagste en meest beruchte vormen van plezier’ konden zijn reputatie niet deren.43 Openlijke eerbied voor een senaat die precies deed wat de keizer wilde, lijkt sterk op Augustus’ republikeinse façade. Ook op andere punten deed de manier waarop Trajanus zijn positie presenteerde sterk denken aan het (aantoonbaar effectieve) ge drag van de eerste princeps. Daarnaast waren er het onvermij delijke graan en de grootse spelen voor de bevolking van Rome, en nieuwe openbare baden, de Thermae Traiani, met hun eigen aquaduct, de Aqua Traiani - dat ook de watertoevoer naar Trans Tiherim (het moderne Trastevere) veiligstelde. Een nieuwe ha ven in Ostia, ten noorden van de haven die Claudius had aan gelegd, maakte eens te meer duidelijk hoeveel Trajanus om zijn bevolking gaf. Ook in zijn uiterlijke presentatie refereerde Trajanus aan Augustus. Waar Vespasianus, om afstand te nemen van de ex cessen van zijn voorgangers, zijn portret liet teruggaan op re publikeinse voorbeelden, lijkt het bloempotkapsel van Trajanus sterk op de kapsels van de Julio-Claudiërs (zie afbeelding 12) en zijn beelden werden duidelijk ontworpen met Augustus in het achterhoofd. Munten roemden de publieke werken van de 95
afb ee ld in g 12
keizer (zoals de Aqua Traiani) en benadrukten ook op andere manieren dat de keizer klaarstond voor zijn volk. Een munt met PROVIDENTIA
AUGUSTI
-
SENATUS
POPULUSQUE
ROMA-
(de voorzienigheid van de keizer - de senaat en het volk van Rome) is daarvan een mooi voorbeeld.44 Nog explicieter terug op Augustus gaat een type met de legende s ( e n a t u s ) p ( o p u l u s ) q ( u e ) r ( o m a n u s ) o b c i v ( e s ) s e r v ( a t o s ) , dat al eerder onder Augustus geslagen was en refereert aan de eer die de eerste princeps had gekregen omdat hij de staat gered had van burgeroorlog.45 Hetzelfde beeld, van een keizer die de belangen van zijn onderdanen vooropstelt, komt naar voren uit de - waarschijnlijk fictieve - anekdote waardoor St. Gregorius zo werd bewogen. Tijdens een van zijn vele veldtochten werd Trajanus aangeklampt door een vrouw, die hem verzocht op te treden tegen de moordenaars van haar onschuldige zoon. ‘Mijn plicht zegt me verder te gaan, maar mijn medelijden dwingt me hier te stoppen,’ stelde de keizer, en hij onderbrak zijn mars.46 Trajanus presenteerde zich op een manier die aan Augustus deed denken, maar net als bij Vespasianus was er geen sprake van slaafse navolging. Hij liet zich zien als een ware ‘vader des vaderlands’, een titel die hij al in 98 accepteerde. Hoewel dit alles van belang is geweest voor het (latere) imago van Trajanus, is de keizer vooral beroemd geworden om een andere reden. Julianus de Afvallige rekent hem, net als vele an deren, met Alexander de Grote en Caesar tot de grootste veld heren van de klassieke Oudheid. Een aanzienlijk deel van zijn keizerschap was Trajanus op campagne. Zijn titulatuur alleen al maakt duidelijk hoe succesvol de keizer daarin was. Aan het eind van zijn heerschappij stond hij bekend als t r a i a n u s n u s
OPTIMUS
AUGUSTUS
GERMANICUS
PONTIFEX MAXIMUS T R IBU N IC IA
DACICUS
PARTHICUS
POTESTATE CO NSUL PA
(Trajanus de beste Augustus, overwinnaar van de Germanen, Daciërs, Parthen, opperpriester, met de bevoegdhe den van volkstribuun, consul, vader des vaderlands). Er schuilt een zekere ironie in het feit dat deze heerser, die als keizer over
TER
pa tr i ae
97
winningen behaalde op Dacië, Armenië veroverde en zelfs het Parthische Rijk binnentrok, in negentien jaar minder vaak de titel imperator ontving dan Claudius in de dertien jaar dat die regeerde. Vooral de overwinningen op het terrein van aartsvij and Parthië, waar Trajanus de roemrijke steden Babylon, Seleucia en Ctesiphon wist te veroveren, maakten indruk. Augustus zelf had alleen door diplomatie de legerstandaarden (die Crassus eerder in een vernietigende nederlaag had verloren) weten terug te krijgen. En ook dat was als een overwinning gevierd. Trajanus lukte het om gebied van de Parthen tot een Romeinse provincie te maken, die hij Mesopotamia noemde. De talrijke zeges werden op allerlei manieren onder de aandacht gebracht. Zo noemde Trajanus twee nieuwe legioenen naar zichzelf: de Legio Secunda Traiana en Legio x x x Ulpia Victrix. De meest imposante manier waarop de militaire kwaliteiten van de keizer werden benadrukt was het Forum van Trajanus, een kolossaal complex dat in 112 direct naast het Forum van Augustus was gebouwd en de overwinningen over de Daciërs vierde (101-102 en 105-107). Het hele Forum was een monu ment voor Trajanus en zijn legioenen. Overal waren afbeeldin gen te zien van overwonnen vijanden, Romeinse legerstandaar den en de zegevierende keizer. Net als Vespasianus’ Colosseum was het Forum ex manubiis betaald, wat door een groot aantal inscripties duidelijk werd gemaakt. Andere inscripties noem den zelfs de specifieke eenheden die in de oorlogen gevochten hadden. Het beroemdste onderdeel van het Forum is de bijna veertig meter hoge Zuil van Trajanus, waarop met reliëfs in groot detail (er zijn 155 verschillende scènes ^n 2500 figuren afgebeeld) de campagnes van beide Dacische oorlogen worden naverteld, met de keizer als een wijze generaal die de troepen leidt. Bovenop stond een heroïsch beeld van Trajanus.47 Op een verder onbekende plaats op het Forum was nog een groot re liëf te zien, dat later is ingebouwd (en nu nog steeds te zien is) in de boog van Constantijn (zie afbeelding 13). Daarop voert de keizer zelf zijn troepen aan en verslaat hij persoonlijk de 98
Dacische vijanden. De realiteit van het strijdtoneel, waarin Ro meinse keizers van een afstand hun troepen dirigeerden, was minder belangrijk dan het symbolische beeld van de overwin nende heerser.
a fb e e ld in g 13
Zelfs deze indrukwekkende overwinningen waren niet hele maal probleemloos. Trajanus vierde kort na elkaar twee overwin ningen op Dacië (in 102 en in 107), wat suggereert dat de eerste triomf wat voorbarig was. Daarnaast bleek de nieuwe provin cie Mesopotamia al tijdens de laatste jaren van Trajanus’ leven slecht verdedigbaar. Verzet van de Noord-Irakese vestingstad Hatra en grote opstanden van de joden in Cyrenaica, Cyprus, Egypte en Syria gaven de Romeinen problemen. Een herhaal de opstand in Mesopotamia maakte duidelijk dat de overwin 99
ningen op de Parthen waarschijnlijk niet blijvend waren. Traja nus’ opvolger Hadrianus zou het gebied dan ook opgeven. Het beeld tekent zich af van Trajanus als een heerser die vooral voor zijn eigen roem ten strijde trok en zich minder afvroeg wat goed was voor het rijk. Dat wordt het mooiste verwoord in het fictieve Hadrianus’ gedenkschriften uit 1951, door Marguerite Yourcenar. Zij plaatst Trajanus aan het einde van zijn levemhuilend aan de rand van de Perzische Golf, gebroken omdat er nog zo veel lan den zijn die hij nooit zal kunnen veroveren. Daarmee geeft deze roman misschien een zorgvuldigere beschrijving van de keizer dan veel antieke teksten. Want dat is een laatste reden voor het buitengewoon goede postume imago van Trajanus. Terwijl er van andere Romeinse keizers uitgebreide biografieën over zijn van Suetonius of diens opvolger, de laatantieke (en vaak onbetrouwbare) anonieme au teur van de Historia Augusta (zie de inleiding), zijn van de re gering van Trajanus alleen uittreksels van het historische werk van Cassius Dio over. Veel van de informatie over Trajanus komt uit een heel ander soort bronnen: de briefwisseling tussen de keizer en diens vertrouweling Plinius de Jongere (ca. 61-ca. 112) en het lofdicht dat deze in het jaar 100, in aanwezigheid van de keizer, in de senaat hield toen hij consul werd. Het is weinig verrassend dat hierin geen negatieve informatie over de keizer te vinden is. Volledige levensbeschrijvingen geven ook aan dacht aan de negatieve karaktereigenschappen van een heerser, diens tekortkomingen in de politiek of privésfeer. Een lofdicht doet dat niet. Zo beschrijft Plinius het moment dat Trajanus als keizer Rome binnenkomt als volgt: Bij allen viel het in goede aarde dat u de senatoren begroette met een kus. Zo hadden zij ook van u afscheid genomen. Men was u er eveneens dankbaar voor dat u de vooraanstaande le den van de ridderstand eerde door hen bij hun naam aan te spreken zonder dat iemand u hoefde voor te zeggen. Evenzeer viel het in de smaak dat u uw cliënten welhaast vóór was met 100
uw begroeting en dat u daarbij van uw genegenheid blijk gaf. Maar nog meer indruk maakte het dat u langzaam en kalm voortschreed waar de menigte van toeschouwers dat mogelijk maakte, dat de toestromende menigte ook u, ja juist u, dicht omstuwde en dat u direct op de eerste dag in Rome u aan de massa toevertrouwde. U was immers niet omringd door een escorte van lijfwachten, maar werd nu eens vergezeld door de bloem van de senaat, dan weer van de ridderstand, al naar het aantal volgelingen uit beide standen om u heen.48 Plinius beschrijft hier het gedrag van de volmaakte heerser. De aandacht voor de verschillende lagen van de bevolking en het di recte contact met de mensen doen sterk aan Augustus denken. De lofrede maakt duidelijk hoezeer de eerste princeps de norm was geworden. Om uit deze tekst af te leiden dat Trajanus zich ook daadwerkelijk zo ideaal opstelde is iets heel anders. Plinius kon in het gezicht van de nieuwe keizer geen kritiek uitoefenen. Van dezelfde Plinius is ook een groot aantal brieven overge bleven. Daarvan is vooral het tiende boek van zijn verzamelde brieven relevant voor de beeldvorming rond Trajanus. In dit boek is namelijk de briefwisseling bewaard tussen Trajanus en Plinius, die de keizer rond n o als een speciale gevolmachtigde naar Bithynië-Pontus (het noordwesten van modern Turkije) stuurde. Dat was een bijzondere situatie. Normaal gesproken bepaalde niet de keizer, maar de senaat wie de bestuurder van Bithynië-Pontus was. Plinius was een ‘interim-manager avant la lettre', die de (vooral financiële) problemen van de regio moest oplossen.49 De brieven zijn een unieke bron die prach tig laat zien hoezeer de keizer persoonlijk betrokken kon wor den bij het dagelijkse bestuur van het rijk. Met grote regelmaat vraagt Plinius de keizer om advies, en bijna altijd geeft Traja nus antwoord - hoewel soms zeer kort. De brieven zijn van onschatbare waarde voor onderzoek naar het bestuur van het Romeinse Rijk. Daarom is dat onderdeel van Trajanus’ heer schappij vaak beschreven, waarbij de keizer positief opvalt door I OI
zijn aandacht voor details. In hoeverre Trajanus net zo veel aan dacht aan ‘normale’ gouverneurs schonk blijft onduidelijk. Het is ook onbekend of hij meer aandacht aan de provincies gaf dan zijn voorgangers, van wie geen vergelijkbaar dossier is overge leverd. Opnieuw helpt het toeval van de overlevering Trajanus’ positieve reputatie. Van groot belang is de brief waarin Plinius aan Trajanus vraagt hoe hij met christenen moet omgaan, en het antwoord van Trajanus daarop. Door te weigeren te oiferen voor Romeinse goden en de keizer plaatsten zij zich buiten de Romeinse samenleving - met als straf de dood. Plinius stelt in zijn brief aan de keizer een vrij gematigde manier van handelen voor, en de keizer gaat akkoord: Opsporen moet men hen niet. Als ze worden aangebracht en schuldig bevonden, moeten ze worden gestraft, maar dan zo dat iemand die ontkent christen te zijn en dit met feiten over tuigend bewijst, dat wil zeggen door aan onze goden te offeren, op grond van zijn inkeer vergeving krijgt ook als zijn verleden verdacht is. Aanklachten die anoniem worden ingediend, mo gen echter bij geen enkele strafzaak een rol spelen. Dat schept een verwerpelijk precedent en is niet van onze tijd.5° De keizer stemde in met een voorstel van Plinius. Hij is daarom regelmatig persoonlijk als een voorvechter van christenen tegen vervolging beschreven, mede in de al vermelde anekdotes. Dat gaat natuurlijk te ver. Toch is dit een belangrijke reden waarom ook latere christelijke auteurs positief over Trajanus schrijven, hoewel Trajanus zelf ongetwijfeld verbaasd geweest zou zijn als een vriend van christenen te worden beschouwd. ‘Gelukkiger dan Augustus, en beter dan Trajanus’: voor het imago van Trajanus zou de wens ook omgedraaid kunnen wor den. Trajanus’ reputatie heeft duidelijk voordeel gehad van de teksten die bewaard zijn gebleven. Tegelijkertijd wist hij net als Augustus en Vespasianus een balans te vinden tussen legers, de senaat en het volk van Rome. Ook maakt de heerschappij 102
van Trajanus eens te meer duidelijk hoe belangrijk militaire overwinningen voor de reputatie van de keizer waren. Augustus hamerde er keer op keer op dat hij de burgeroorlogen had beeindigd. Vespasianus’ machtsgreep had duidelijk gemaakt dat met legers uit de provincie de macht in Rome verworven kon worden51 - maar hij had vooral zijn overwinning in de Joodse Oorlog benadrukt. Trajanus’ talrijke overwinningen gaven hem een ongeëvenaard prestige, dat hij met regelmaat uitbuitte. Met de Optimus Princeps leek duidelijk geworden te zijn hoe succesvol keizerschap tot stand moest komen. En toch zou zijn opvol ger het op een totaal andere manier aanpakken.
Hadrianus: een keizer voor het rijk Het is verbazingwekkend dat Hadrianus (117-138) als goede kei zer de geschiedenis in is gegaan. Zijn adoptie was omstreden, aan het begin van zijn regering werd een aantal belangrijke se natoren om het leven gebracht, hij gaf Romeins grondgebied weg, was het grootste deel van zijn heerschappij niet in Rome, en leek vaak meer in kunst en architectuur dan in ‘normaal’ volksvermaak geïnteresseerd. Desalniettemin staat hij bekend als een bekwaam heerser. Dat is gedeeltelijk het gevolg van moderne auteurs, die de ‘vredelievende’ en intellectuele keizer sympathiek vinden. Maar ook al in de Oudheid was het beeld van Hadrianus veel beter dan op het eerste gezicht verwacht zou worden. Toen Trajanus op 8 augustus 117 overleed, zal het voor wei nigen een verrassing zijn geweest dat Hadrianus zijn opvolger werd. Hij was Trajanus’ meest nabije mannelijke verwant, en was daarbij sinds 11 o getrouwd met Trajanus’ achternicht Vibia Sabina. Ook was hij door de keizer zelf benoemd als legatus (gouverneur) van Syria, en daarmee verantwoordelijk voor de legioenen die daar gelegerd waren. Desalniettemin was er nog geen formele adoptie geweest. De dag na de dood van Trajanus 103
werd door Plotina, de weduwe van de keizer, en zijn pretoriaanse prefect Attianus, die eerder als voogd van Hadrianus was op getreden, bekendgemaakt dat de keizer op het laatste moment Hadrianus geadopteerd had. Het zal altijd onduidelijk blijven of dit de waarheid was, of dat de keizer al dood was en de adoptiepapieren werden getekend door Plotina, met wie Hadrianus een buitengewoon goede verhouding had.52 Hoe het ook zij, op ii augustus accepteerden de legioenen in Syria Hadrianus als de nieuwe keizer, waarna de formele acceptatie van de senaat niet kon achterblijven. Maar Hadrianus ging in eerste instan tie niet naar Rome. De opstanden die de laatste periode van de heerschappij van Trajanus hadden geteisterd, moesten eerst worden neergeslagen. Dat deed de nieuwe keizer voorspoedig, maar het moet hem al snel duidelijk geworden zijn dat de con tinue expansie onder Trajanus het Romeinse Rijk zo groot had gemaakt dat verdediging moeilijk werd, en dat de kosten voor het handhaven van de nieuw verworven gebieden niet door eco nomische baten werden gecompenseerd. Hadrianus nam daar om het ingrijpende besluit om de legioenen terug te trekken uit Mesopotamia en Dacië. Hij gaf daarmee aan dat het rijk geen imperium sinefme (rijk zonder eind) was, maar een gebied met heldere grenzen. Hij zou er vervolgens veel tijd aan besteden die grenzen helder te maken en te verstevigen en de mensen die binnen die grenzen woonden samen te brengen. Dat betekende onder andere dat de keizer niet meteen naar Rome terugkeerde. Hij zou daar pas ergens in de vroege zomer van 118 aankomen. Intussen nam de pretoriaanse prefect At tianus het bewind in de hoofdstad de facto voor de keizer waar. In die periode vond de zogeheten ‘affaire met de vier consulaire senatoren’ plaats. Er werd een complot ‘ontdekt’ waarbij vier se natoren die onder Trajanus belangrijke rollen hadden gespeeld betrokken waren. Het ging om de voormalige legati van Syria, Cornelius Palma (die in 109 voor de tweede keer consul was ge weest), en Dacia, Avidius Nigrinus (consul in 110), en daarnaast Publilius Celsus (die in 113 voor de tweede keer consul was ge
weest) en Lusius Quietus, de consul van 117 en een van Tra janus’ belangrijkste generaals. Zij waren allen zeer invloedrijk onder Trajanus. Het zou kunnen dat ze tegenstanders waren van Hadrianus’ beslissing om gebied op te geven, of dat zij pro blemen hadden met de in ieder geval niet helemaal duidelijke adoptie van de nieuwe keizer (en misschien had een aantal van hen ook zelf ambities gehad). Hun executie maakte Hadrianus’ positie beter, maar was slecht voor zijn imago. Het besluit tot executie was weliswaar tijdens de afwezigheid van de keizer in de senaat genomen, maar onder dwang van Attianus. Het lukte de nieuwe keizer niet om zich van de beslissing te distantiëren, hoewel hij alle verantwoordelijkheid ontkende.53 De relatie tus sen Hadrianus en de senaat zou nooit herstellen. Dat valt ook op te maken uit de regelmatige negatieve beschrijvingen in de Historia Augusta en die van latere zeer prosenatoriale auteurs, die onder andere stellen dat de keizer nooit kinderen had gekregen omdat zijn vrouw Sabina niet nog een monster ter wereld wilde brengen.54 Een andere - en veel vaker geciteerde - reden dat Hadrianus kinderloos zou zijn gebleven, was zijn interesse in de knappe Antinous, die waarschijnlijk ruim vijftig jaar jonger was dan de keizer. Deze favoriet van de keizer verdronk in 130 in de Nijl en het ongebreidelde verdriet van de keizer dat daarop volgde wijst op hun nauwe band. De Historia Augusta stelt sensatiebelust: Toen hij op de Nijl voer verloor hij zijn Antinous, voor wie hij weende als een vrouw. Hierover bestaan verschillende geruch ten; sommigen zeggen dat hij zich voor Hadrianus opofferde, en anderen zeggen dat wat zijn schoonheid en de overmatige lust van Hadrianus suggereren.55
Wat hun relatie ook behelsde, de keizer reageerde obsessief. An tinous werd vergoddelijkt, en op de plaats waar hij verdronken was stichtte Hadrianus de nieuwe stad Antinopolis. Tempels ter verering van de nieuwe god waren te vinden in diens geboorte105
streek Bythinië, en daarnaast in ieder geval in het Griekse Mantineia en Athene. De cultus werd duidelijk gestimuleerd door de keizer zelf, en nam vooral buiten Rome een hoge vlucht de hoeveelheid portretten van Antinous, vaak geassocieerd met andere jonge goden, is indrukwekkend. Hij is daarin steeds afgebeeld als een ideaalbeeld van jeugdige schoonheid. Hoewel homoseksuele relaties voor de Romeinen probleemloos konden zijn, paste de openlijke manier waarop Hadrianus zijn verdriet toonde niet binnen de Romeinse tradities. En ook op andere manieren stelde Hadrianus zich als ‘Griek’ op, wat hem de spotnaam Graeculus (Griekje) opleverde. In breuk met de traditie liet hij (misschien in navol ging van Griekse intellec tuelen) een baard staan, en daarmee is hij ook op zijn (munt)portretten te zien (zie afbeelding 14). Zijn bewondering voor de Griekse cultuur kende a fb eeld in g 14 nauwelijks grenzen, en ook als keizer hield hij zich zeer actief bezig met filosofie, li teratuur en architectuur. Er is een matig gedicht (hoewel beter in het Latijn dan in vertaling), dat de keizer vlak voor zijn dood geschreven zou hebben, overgeleverd: Animula vagula blandula hospes comesque corporis quae nunc abibis in loca païlidula rigida nudula nec ut soles dabis iocos
106
Kleine ziel, zwervend en bleek, vriend en makker van het lichaam, jij die nu vertrekt naar plaatsen die bleek, hard en kaal zijn, en geen grappen meer zult maken...56
Van veel betere kwaliteit was zijn architectuur, hoewel ook die niet onomstreden was. Toen Trajanus overlegde met de beroem de architect Apollodorus van Damascus, die verantwoordelijk was voor het Forum Traiani, interrumpeerde Hadrianus met ei gen ideeën, om door Apollodorus genadeloos terechtgewezen te worden. Later, tijdens zijn eigen keizerschap, benaderde Hadria nus Apollodorus opnieuw, nu om hem de tekeningen te laten zien van de nieuwe tempel voor Venus en Roma, die Hadrianus in Rome liet bouwen. Hij zocht de goedkeuring van de archi tect, maar kreeg opnieuw kritiek - op de tempel zelf, maar voor al op de standbeelden, die te groot waren voor de hoogte van de tempel, zodat de goden niet zouden kunnen opstaan.57 Apol lodorus werd niet lang daarna ter dood veroordeeld. Inmiddels wordt de tempel van Venus van Roma, de grootste tempel uit de hoofdstad, met een lengte van meer dan 100 meter, en een van de rijkst versierde, als een architectonisch meesterwerk gezien. Dat geldt minstens zo sterk voor het Pantheon, dat oorspron kelijk gebouwd was door Agrippa, maar verwoest was in een brand. Hadrianus liet het waarschijnlijk herbouwen (hoewel er ook wetenschappers zijn die de herbouw ten tijde van Trajanus dateren) in de vorm die altijd nog in Rome te bewonderen is, met de beroemde koepelconstructie waarvan de hoogte en dia meter, met 43 meter identiek zijn. De inscriptie op de tempel verwijst nog steeds naar Marcus Agrippa. Hadrianus had name lijk, net als Augustus en Tiberius voor hem, de gewoonte om bij gebouwen die hij liet herstellen niet zijn eigen naam maar die van de oorspronkelijke bouwer te laten staan - een bescheiden heid die hij regelmatig onder de aandacht bracht. Deze ‘Griekse’ keizer maakte ook op andere manieren dui delijk dat Rome voor hem minder centraal stond dan voor zijn voorgangers. Dat zou te maken kunnen hebben met zijn ge boorteplaats. Hadrianus was geboren in Italica, een Romeinse kolonie in Hispania Baetica (ongeveer het huidige Andalusië) en was dus zelf een ‘provinciaal’. Het belang daarvan moet niet worden overdreven. Trajanus was ook in Hispania Baetica gebo 107
ren, zonder dat dit zijn houding tegenover Rome beïnvloed lijkt te hebben. Voor Hadrianus was dat wellicht anders. De veran derde positie van Rome valt in ieder geval op te maken uit de be roemde rondreis van de keizer door het rijk, en uit de beslissing van Hadrianus om na zijn terugkeer niet in Rome, maar in het nabijgelegen Tivoli te resideren. De reizen zijn het opvallendst. Van de eenentwintig jaar die Hadrianus regeerde, bracht hij de helft buiten het Italische schiereiland door (van 121 tot 125, van 128 tot 132 en van 134 tot 136). Daarbij ging het niet om een militaire tour (hoewel Hadrianus veel legioenen persoonlijk be zocht), maar ook om meer ‘toeristische’ verblijven. Zo woonde hij in Eleusis de lokale mysteriën bij en bracht hij veel tijd door in Athene - waarvan hij zelfs burger was. De reizen dienden ook een hoger doel. In veel van de gebieden waar de keizer ver bleef - zoals Britannia, Mauretania en Anatolia - loste hij lokale problemen op, en bijna overal richtte Hadrianus nieuwe publie ke gebouwen op en verbeterde hij de infrastructuur. Daarmee bevorderde hij de binding tussen hemzelf en de miljoenen on derdanen van het Romeinse Rijk die in de provinciën woonden. Tegenover Trajanus, die het rijk wilde versterken door het uit te breiden, koos Hadrianus voor een versterking door consolida tie. De provincies werden - ook in Rome - niet langer afgebeeld als onderworpen gebieden, maar als vreedzame onderdelen van het rijk. Daarmee werd het verschil tussen kerngebied en periferie van het rijk teruggebracht. Alle inwoners waren ver gelijkbare onderdanen van de keizer. De nieuwe status van de provincies (en de rol van de keizer daarin) werd duidelijk ge maakt door een reeks gouden en zilveren munten waarin de keizer als r e s t i t u t o r (hersteller) van verschillende provin cies wordt gepresenteerd. Daarop zijn de betreffende regio’s gepersonifieerd door vredige figuren met specifieke attributen - een groot verschil met de onderdrukte personificaties onder zijn voorgangers. Opvallend genoeg vallen onder de provincies niet alleen Griekenland, Afrika, Gallië, Spanje en Macedonië, maar ook Italië. Een duidelijker signaal dat alle provincies gelijk 108
waren onder hun heerser kon nauwelijks worden afgegeven.58 Beroemde gedecoreerde bases van zuilen uit de tempel van Hadrianus waarop de verschillende provincies door vergelijkbare zelfstandige personificaties werden afgebeeld bevestigden de nieuwe positie van de grensgebieden van het rijk (zie afbeel ding 15). Onder Hadrianus werd het rijk daadwerkelijk ‘multi cultureel’. Dat bleek ook uit een laatste beroemd bouwcomplex van Hadrianus, de Villa Hadriana te Tivoli, waar hij de laatste jaren van zijn leven zou doorbrengen. In deze villa van ongeveer 120 hectare is het (oosterse deel van het) rijk nagebouwd. De Historia Augusta maakt de relatie tot zijn reizen expliciet: Zijn villa bij Tivoli was wonderbaarlijk gebouwd, en hij be titelde verschillende delen met de namen van provincies en beroemde plaatsen, zoals bijvoorbeeld Lyceum, Academia, Prytaneum, Canopus, Poiciles, en Tempe. En om niets over te slaan bouwde hij zelfs een onderwereld.59
Maar de villa, boordevol met kunstwerken, benadrukte niet al leen de voorliefde van de keizer voor de Griekse en Egyptische cultuur. Door niet in Rome, maar op ruim 30 kilometer afstand te gaan wonen, was de keizer veel minder benaderbaar voor het volk van Rome, en voor senatoren. Om de keizer te spreken, moest moeite gedaan worden. Zo werd de minder centrale rol van de hoofdstad opnieuw bevestigd. Hoe sterk Rome voor de keizer op de achtergrond lag, wordt duidelijk door op een mooie dag naar de overblijfsels van het villacomplex te gaan. Vanuit de residentie van de keizer zie je Rome liggen - letterlijk een ach terliggend decor in de miniatuurkosmos van Hadrianus’ paleis. Hadrianus vervreemdde zich dus van de senaat, zette Rome op de achtergrond en voerde nauwelijks oorlogen. De enige imperatortitel die hij aannam was na de zogeheten Bar-Kokhba-opstand in Judea (132-135), een opstand die slechts met de grootste moeite werd neergeslagen. De Romeinen vernietigden 50 be109
gm
J
a fb e e ld in g 15
F
langrijke joodse vestigingen en 985 dorpen. Er vielen 580.000 slachtoffers aan joodse zijde, maar ook het aantal slachtoffers onder de Romeinse soldaten was dermate hoog dat Hadrianus zijn brief aan de senaat niet begon met de standaardformule: ‘Ik en de legioenen verkeren in goede gezondheid.’ Desalniet temin was de keizer bij verschillende groepen populair. Gedeel telijk kwam dat doordat Hadrianus, op zijn eigen manier, toch de ‘regels’ van Augustus navolgde. Dat hij Agrippa’s naam op het Pantheon liet staan maakt deel uit van een bescheidenheid die ook blijkt uit Hadrianus’ muntslag. In 117, toen Hadrianus net aan de macht was, maar nog niet in Rome was teruggeko men, werden er voor hem munten geslagen die hem als ‘vader des vaderlands’ aanduidden. Maar de tweede serie munten, ge slagen nadat Hadrianus weer in de hoofdstad was gearriveerd, vermeldt de eretitel pater patriae niet. Pas ruim tien jaar later, in 128, wordt de eretitel opnieuw genoemd. Blijkbaar gingen muntontwerpers er in afwezigheid van de keizer van uit dat hij pater patriae genoemd wilde worden, maar Hadrianus draaide dat op het moment dat hij in Rome aankwam terug. Hij sloeg de titel af, totdat hij die veel later ‘onder druk’ alsnog kon accep teren.60 De vergelijking met Augustus is makkelijk te maken. Die bevorderde Hadrianus ook. Waar zijn voorganger t r a i a NUS OPTIMUS AUGUSTUS GERM ANICUS
DACICUS PARTHI-
CUS P O N T IF E X M A X I M U S T R I B U N I C I A POTESTATE CONSU L
was geweest, presenteerde de nieuwe keizer zich vanaf 123 simpelweg als h a d r i a n u s a u g u s t u s , honderdvijftig jaar nadat de eerste princeps de naam Augustus had aangenomen.61 De associatie met de eerste princeps is duidelijk. Die benadrukte hij nog verder door op de Pax Augusta te wij zen. Ten slotte probeerde ook Hadrianus het volk van Rome, ondanks zijn afwezigheid, tevreden te houden, onder andere door bouwwerkzaamheden in Ostia om de graantoevoer te ver beteren en de obligate spelen. Belangrijker nog voor populari teit bij een groot deel van de bevolking was een van zijn eerste acties na aankomst in Rome in 118. Toen bleek dat de schatkist p a te r
p a t r ia e
III
over de afgelopen vijftien jaar nog 900.000.000 sestertiën aan invorderingen van privépersonen te goed had, besloot hij die schulden kwijt te schelden en met een schone lei te beginnen.62 Daarnaast besteedde Hadrianus veel aandacht aan popula riteit onder de soldaten. Zij waren en bleven de basis van Ro meinse macht. Zo antwoordde de retoricus Favorinus toen vrienden hem verweten dat hij Hadrianus ten onrechte gelijk gaf op een grammaticaal punt: ‘De wijste man is hij met der tig legioenen.’63 De keizer realiseerde zich dit en besefte waar schijnlijk dat zijn vredespolitiek hem problemen kon opleveren. Het was in ieder geval geen toeval dat hij tijdens zijn reizen een veelheid aan legioenen bezocht en specifieke eenheden op zijn munten prees. Al in de Oudheid werd de koppeling tussen de reizen van de keizer en diens relatie met de legioenen gelegd. Zo stelt Cassius Dio expliciet dat Hadrianus op zijn reizen ‘alle legioenen en forten bezocht’ en daarbij alles en iedereen per soonlijk inspecteerde. Daarnaast leidde hij in de provincies een energiek leven, waarbij hij zelf steeds blootshoofds wandelde of paardreed, zodat de soldaten ‘van zijn voorbeeld konden leren’. Een aantal bewaard gebleven speeches tot de i n legio Augusta, die in Lambaesis (Algerije) was gelegerd, bevestigt het beeld van een keizer die zich in alle details van het militaire leven meng de.64 Ondanks de vredespolitiek van de keizer (of misschien wel juist daarom) liet Hadrianus zich vaak in militair kostuum voor stellen (zie afbeelding 14) en benadrukte hij in verhalen en af beeldingen zijn voorliefde voor de jacht - waarmee hij liet zien dat hij een strijder kon zijn, maar voor vrede koos. Dat Hadria nus aandacht schonk aan de manier waarop hij werd afgebeeld, blijkt uit een beroemd geworden passage uit een brief van de historicus Arrianus van Nicomedia aan Hadrianus. Daarin schrijft deze vriend van de keizer dat hij een standbeeld van Ha drianus had gezien aan de oever van de Zwarte Zee: ‘Er staat daar een beeld van u, mooi van houding, kijkend naar de zee, maar wat de uitvoering betreft, lijkt het niet en is het ook niet erg mooi. Stuurt u daarom een ander beeld met dezelfde hou
112
ding, een dat het waard is om uw naam te dragen.’65 Hadrianus bekommerde zich om zijn imago, en zal zelf de keuze hebben gemaakt om in militair tenue neergezet te worden. Een laatste manier om te zorgen dat de soldaten zich niet van de keizer vervreemdden was hen aan het werk te houden. Weinig is slechter voor de moraal dan verveling, en het lijkt er sterk op dat Hadrianus de soldaten regelmatig inzette voor bouwwerkzaamheden in het hele rijk. Het beroemdste voor beeld daarvan is de Muur van Hadrianus, de bijna 120 kilome ter lange versterking van de noordelijkste grens van het rijk, die van 122 tot 128 werd gebouwd. De muur was waarschijnlijk van meer symbolische dan praktische waarde, en zou omschreven kunnen worden als de meest uitgebreide bezigheidstherapie van de Romeinse tijd. Naast de stadsbevolking van Rome en de soldaten wist Hadria nus nog een groep aan zich te binden: de inwoners van de pro vincies van het rijk, en dan met name de lokale elites. Het belang van deze groep voor de organisatie van het rijk is niet te onder schatten (zie de inleiding). De verhoudingsgewijs beperkte hoe veelheid Romeinse troepen zou nooit een langdurige opstand in meerdere delen van het rijk hebben kunnen onderdrukken. De Bar-Kokhba-opstand gaf al aan hoe problematisch één opstand kon zijn. Het Romeinse Rijk kon - grof gezegd - bestaan omdat de bovenste lagen van de bevolking door het hele rijk heen aan de kant van Rome stonden. Recent onderzoek heeft aangegeven dat deze groep zich voornamelijk op Rome richtte omdat het Romeinse gezag als terecht en vanzelfsprekend geaccepteerd werd. Het ‘charisma’ van Rome was dusdanig dat inwoners van het rijk geloofden dat de Romeinse overheersing rechtvaardig was en dat die hun situatie verbeterd had.66 De keizer speelde daarbij een grote rol. Zoals leden van de Atheense lokale elite Augustus als een ‘nieuwe Apollo’ hadden erkend (zie p. 32), zo werd ook Hadrianus hartstochtelijk toegejuicht, en de ‘nieuwe Dionysos’, ‘nieuwe Asklepios’ en ‘nieuwe Helios’ genoemd. Hadrianus gaf aandacht aan alle onderdanen van het rijk en 113
nieuwe status aan de mensen die buiten het Italische schier eiland woonden. Hij gaf hun zelfs nieuwe bouwwerken en festi vals. In reactie steunden zij de keizer en, via hem, het Romeinse Rijk waar hij leiding aan gaf. Niets van dit alles maakte de keizer populairder onder se natoren, en als zij hun zin hadden gekregen, was het postume imago van Hadrianus een stuk slechter geweest dan het nu is. Na de dood van de keizer probeerde de senaat zijn besluiten te rug te draaien en stelden voor hem niet te vergoddelijken. Maar Antoninus, de man die Hadrianus in 137 kort voor zijn dood had geadopteerd, had belang bij een goede reputatie van zijn voorganger. Zijn positie als keizer zou beter zijn als hij door een goede heerser als opvolger was benoemd. Hij eiste dat zijn adoptiefvader tot god uitgeroepen werd (en hijzelf tot ‘zoon van de god’) en kreeg zijn zin. Waarschijnlijk is dat de reden dat deze keizer als Antoninus Pius (de vrome) bekendstaat.67 Antoninus bouwde ook het grootse mausoleum in Rome dat Hadrianus begonnen was af. Dit werd later omgewerkt tot de Engelenburcht. Daar, in zijn eigen mausoleum, werden de res ten van Hadrianus bijgezet met de as van Vibia Sabina. Zijn opvolgers zouden daar ook bijgezet worden. Zo werd Hadria nus misschien nog wel meer dan Trajanus de stichter van een nieuwe dynastie. Het zal geen verrassing zijn dat de leden van die dynastie allemaal positief over hun voorganger waren, en dat senatoren niet tegen de keizerlijke voorkeur ingingen. Het voorbeeld van Hadrianus maakt daarmee duidelijk hoe belang rijk dynastieke continuïteit kan zijn voor een goed imago. Het is geen toeval dat bijna alle ‘slechte’ keizers de laatste leden van een dynastie waren.
De goede keizers van Rome? Augustus had getoond dat het mogelijk was om verschillende groeperingen in Rome te vriend te houden. Daarmee werd het 114
niet makkelijk voor zijn opvolgers hem daarin na te volgen. De heersers die na Augustus de troon overnamen werden elk opnieuw geconfronteerd met vergelijkbare problemen: hoe konden ze tegelijkertijd hun militaire machtsbasis tevreden houden, de stadsbevolking van Rome te vriend houden, en het prestige van senatoren erkennen? Vooral de laatste groep bleek problematisch. Alleen heersers met een zekere (mili taire) machtsbasis konden het zich permitteren om daadwer kelijk invloed weg te geven. Vespasianus en Trajanus konden net als Augustus stellen dat zij persoonlijk de veiligheid van de staat waarborgden, en kregen daarom alle eer zonder daarom te hoeven vragen. Vervolgens konden zij een deel van die eer 'bescheiden’ afwijzen, om zo te laten zien dat het hun niet om het keizerschap, maar om het welzijn van het rijk te doen was. Zelfs dat was niet genoeg. Daarnaast moest een heerser nog in staat zijn om zich ook verschillend te gedragen op verschillende momenten: populair naar het volk, dominant naar soldaten, en waardig in de senaat. Ook moest de keizer zichtbaar zijn. De norse Tiberius kreeg veel minder steun van senatoren dan Tra janus, hoewel de eerste de senaat veel meer vrijheden liet dan de laatste. Maar Trajanus speelde het spel beter, was aanspreek baar en kon zo Optimus Princeps worden. In de loop der jaren bleek uiteindelijk dat Augustus geen handleiding had gegeven voor goed keizerschap, maar wel de spelregels had laten zien. De eerste keizer klakkeloos navolgen werkte slecht, maar zijn voorbeeld negeren zou ook problematisch blijken (zie hoofd stuk 3). Een zeker ‘kameleonachtig’ gedrag kon geen kwaad. Veelzijdigheid was een teken van kracht. Op die manier kon de keizer het best voldoen aan de (vaak tegenstrijdige) verwach tingen die zijn onderdanen van hem hadden. Vespasianus kon met zijn zelfspot superieur en nederig zijn, Trajanus liet zich afhankelijk van de situatie door de ridderstand, senatoren of grote aantallen soldaten omringen. Zo lieten ze zich ook afbeel den. Militaire triomfen werden gevierd, maar bescheidenheid werd ook geëtaleerd. Het belang van de subtiele verschillen in
115
de keizerlijke afbeeldingen, en van die afbeeldingen in het alge meen, was enorm. Het gezicht van de heerser, op munten o f in busten, was overal zichtbaar (zie de inleiding). Mensen keken er goed naar, en vormden hun eigen beeltenissen vaak naar die van de keizer. Staatsportretten van vazalkoningen en privéportretten uit de provinciën en Italië zelf volgden continu de laatste mode zoals uitgedragen in keizerlijke prototypen. Soms lijken portretten van anonieme personen zo sterk op die van de keizer dat moderne musea de bustes ten onrechte als keizersbeelden etaleren.68 De Republikeinse gravitas van Vespasianus, de augusteïsche haardracht van Trajanus, en de baard van Hadrianus droegen een duidelijke en herkenbare boodschap uit. Die boodschap was soms belangrijker voor het (latere) imago van de keizer dan zijn werkelijke regeringsstijl.
Andere zaken waren ook van groot belang om het (latere) imago van een 'goede’ keizer te krijgen. Steun van een opvolger was essentieel. Soms kon ook een vergelijking met een opvolger o f voorganger gunstig of ongunstig uitpakken. En geen keizer kon tijdens zijn leven weten hoe invloedrijk de historici zouden worden die zijn regeerperiode onder de loep zouden nemen, noch waar zij nadruk op zouden leggen. De briefwisseling van Plinius en Trajanus over christenen is veel belangrijker gewor den voor het beeld van de keizer dan hij ooit zou hebben kun nen denken. Dat wordt bijzonder helder bij de beschrijvingen van Marcus Aurelius (161-180), de winnaar van Julianus’ fictie ve ‘keizersverkiezing’. De reden voor deze overwinning was niet zozeer het succes van Marcus als keizer, maar vooral het karak ter van de keizer. Marcus Aurelius werd gezien als een filosoof op de troon - een heerser die aan alle verleidingen weerstand wist te bieden. De redenen voor dat beeld zijn bovenal toevallig overgebleven geschriften van de keizer. Bijna elke biografie van Marcus wordt door deze geschriften gedomineerd: de brieven van en naar zijn leermeester Fronto, en vooral zijn Geschriften aan zichzelf (ook vertaald als Meditaties of Overpeinzingen). Dat laatste is een soort filosofisch dagboek dat de keizer bijhield tij 116
dens zijn lange veldtochten. Dit boek is, meer dan wat ook, de reden dat Marcus Aurelius bekendstaat als de filosoof-keizer, het voorbeeld van een rechtvaardig en deugdzaam heerser, de perfecte prins. Dankzij de zelfreflecties en de vaak zeer persoon lijke brieven hebben zowel antieke als vooral ook moderne au teurs andere informatie over Marcus dan over verdere keizers. Van geen enkele overige Romeinse heerser weten we wanneer hij verkouden was, hoe hij daarop reageerde, en wat hij op een specifieke dag voor de lunch nam,69 laat staan wat zijn diepste zielenroerselen waren. Het bewijsmateriaal is spectaculair, en dat alleen al maakt dat Marcus uitzonderlijk lijkt. Ironisch ge noeg was het nooit de bedoeling om de teksten te publiceren. Desalniettemin zijn er al snel na de dood van Marcus verwij zingen naar zijn overpeinzingen te vinden in de teksten van an tieke geschiedschrijvers. In de vierde eeuw zijn de geschriften in ieder geval vrij algemeen bekend. Zo schrijft de filosoof en politicus Themistius kort na de dood van Julianus de Afvallige (360-363) aan een van diens opvolgers, de keizer Valens (364378): ‘Jij hebt de instructies van Marcus niet nodig.’70 Verdere verwijzingen uit de negende, tiende, twaalfde en veertiende eeuw geven aan dat het werk bekend bleef. De echte populariteit begint in 1559, als Guilielmo Xylandro de eerste vertaling uit het Grieks naar het Latijn publiceert. Sindsdien zijn de meditaties van Marcus in bijna alle moderne talen vertaald - en ze worden nog steeds gelezen. Dit heeft het imago van de keizer in grote mate bepaald. Niet iedereen ging daarin zover als de Franse po litiek filosoof Ernest Renan (1823-1892), die de opvattingen van Marcus expliciet vergeleek met die van Jezus, Socrates en Franciscus van Assisi.71 Toch zijn de filosofische denkbeelden van Marcus bepalend voor zijn latere imago, hoewel ze zijn regeerstijl nauwelijks lijken te hebben beïnvloed. Uit zijn teksten blijkt een afkeer van strijd, maar zijn regeerperiode was vol oorlog, waarin hij persoonlijk legioenen leidde. Marcus gedroeg zich als een keizer, niet als een filosoof. Dat hij in zijn regeerperiode de troepen tevreden wist te houden en senatoren ruimte gaf was 117
van invloed op zijn reputatie als een goede keizer - maar niet de doorslaggevende factor voor zijn latere voorbeeldfunctie. Er was veel wat een keizer kon doen om als een goede keizer gezien te worden - maar er was ook veel wat hij niet zelf in de hand had. Voor de zogenoemde slechte (of gekke) keizers was dat anders. Een negatief postuum imago was makkelijk te krij gen, en een keizer was meestal zelf in sterke mate verantwoor delijk voor dat latere beeld. Toch wil dat niet zeggen dat deze heersers tijdens hun leven door iedereen verafschuwd werden. Sterker nog: het lijkt er sterk op dat veel gekke keizers van Rome tijdens hun leven mateloos populair waren. Alleen niet bij ie dereen.
118
3 Drie ‘gekke’ keizers van Rome
Veel van Augustus’ navolgers probeerden de successen van de eerste princeps te kopiëren. Zij reageerden op de wensen van verschillende onderdanen, die op hun beurt vaak trachtten te anticiperen hoe de keizer graag gezien wilde worden. De suc cesvolste heersers waren degenen die het best aan de verwach tingspatronen van verschillende groepen uit het Romeinse Rijk wisten te voldoen. Vooral Vespasianus en Trajanus luk te het om tegelijkertijd verschillende beelden uit te zenden, waarschijnlijk omdat hun machtsbasis, net als die van Augus tus, sterk genoeg was om deze niet te hoeven benadrukken. Werkelijke macht kenmerkt zich door de afwezigheid van de noodzaak om die macht te laten gelden. Als een machtspositie onontkoombaar was, hoefde die de onderdanen niet onder de neus gewreven te worden. Die luxe had een groot aantal heer sers niet. Zo hadden heersers als Claudius en zelfs Hadrianus al problemen gehad om hun keizerschap te legitimeren. Dat gold in nog veel sterkere mate voor de vaak piepjong aan getreden keizers die het voorbeeld dat Augustus had gesteld niet konden navolgen. Misschien juist wel daarom kregen zij al in de Oudheid een negatieve reputatie, die nog steeds door werkt. Dat wil niet zeggen dat zij tijdens hun leven bij al hun onderdanen impopulair waren. Toch staan zij vaak bekend als de ‘gekke’ keizers van Rome, van wie Caligula, Nero en Commodus de bekendste zijn.
119
Caligula Op 1 6 maart 37, direct na de dood van Tiberius, leek de 24-jarige Gaius Caesar Augustus Germanicus (37-41) de ideale kandidaat voor de troon. Hij was de zoon van Germanicus, de adoptiefzoon van Tiberius, en Agrippina, de kleindochter van Augustus. Als kind had hij zijn ouders vergezeld op militaire campagne en daarbij was hij populair geworden bij de troepen, onder andere omdat hij een militair tenue in miniuitvoering met soldatenlaar zen (caligae) droeg. De soldaten gaven hem de bijnaam Caligula (soldatenlaarsje), waaronder hij nog steeds bekendstaat, hoewel in de Oudheid zelf de naam Gaius vaker gebruikt werd.1 Popu lariteit bij de soldaten, en vanwege zijn jeugdigheid en afkomst ook populariteit onder het volk, maakten het makkelijker voor hem Tiberius op te volgen. Ook senatoren waren blij om van de impopulaire Tiberius (zie hoofdstuk 2) af te zijn. Antieke teksten beschrijven de blijdschap bij zijn troonsbestijging op 28 maart: Zo kwam hij aan de macht en vervulde daarmee de harten wens van het Romeinse volk, misschien moet ik zeggen van de hele mensheid. Want voor het grootste deel van de provinciebewoners en soldaten, die hem nog als kind hadden gekend, was hij de ideale keizer [...] Drommen dolgelukkige mensen kwamen hem tegemoet en riepen hem allerlei ge lukswensen toe.2 Inwoners van Rome drongen zelfs het senaatsgebouw binnen om de aanstaande keizer steun te betuigen. Senatoren kenden hem daarop unaniem ‘alle rechten en bevoegdheden’ toe die Tiberius ook had gehad. Dat is een belangrijk moment in de geschiedenis van de Romeinse keizertijd, waaraan vaak te mak kelijk voorbijgegaan wordt. Augustus en Tiberius hadden stap voor stap hun functies gekregen op basis van aantoonbare er varing. Augustus kon zelfs met enige rechtvaardiging beweren dat hij niet meer macht gehad had dan zijn directe collega’s.3 120
Caligula kreeg in één keer alle macht en eretitels van zijn voor gangers, simpelweg omdat hij als de beoogde troonopvolger werd gezien. Vanaf 28 maart 37 kon niemand meer ontkennen dat Rome een keizer had. De eerste periode van de nieuwe keizer lijkt positief te zijn geweest, met het kwijtschelden van schulden, het terugroepen van ballingen, en grote nadruk op verbeteringen in het juridi sche systeem.4 Maar al na korte tijd begon Caligula openlijk au toritair gedrag te vertonen. Er is veel over gediscussieerd wat de reden voor zijn gedrag geweest zou kunnen zijn. Suetonius noemt een ‘geestesziekte’ en Seneca stelt dat hij gek werd, maar geeft geen oorzaak, terwijl Josephus ook meent dat hij waanzin nig werd, maar de schuld legt bij zijn vrouw Milonia Caesonia: Ze had hem namelijk drugs gegeven met de bedoeling zijn ge dachten en gevoelens helemaal onder controle te krijgen, en middelen om zijn seksuele verlangens dusdanig te stimuleren dat hij helemaal aan haar was overgeleverd. Daardoor had hij zijn verstand verloren.5 De schaarse verwijzingen in de antjgke teksten hebben tot wilde speculaties geleid bij moderne auteurs, die variëren van alcoho lisme tot epilepsie, of simpele machtscorruptie. De werkelijke reden is niet te achterhalen, maar het is opvallend dat veel anek dotes over Gaius’ gekte benadrukken hoe de keizer keer op keer zijn superieure positie ten opzichte van senatoren benadrukte. Dat deed hij door zichzelf een goddelijke status aan te meten (zie p. 124-126), maar hij vond ook andere manieren om sena toren te kleineren. De suggestie om zijn paard Incitatus consul te maken is daar een voorbeeld van, net als het verhaal van Sue tonius dat de keizer tijdens een diner ineens in schaterlachen uitbarstte, en toen de ook aanwezige consuls beleefd vroegen wat er zo grappig was het antwoord te horen kregen: ‘Dat ik met één hoofdknik jullie allebei zou kunnen laten kelen.’6 De humor waarvan Caligula ten opzichte van senatoren blijk gaf
121
was wreed en benadrukte de almacht van de keizer - en het liep slecht af met die mensen die hem daarin tegenspraken. Maar daartegenover stond veel minder autoritair gedrag van de keizer jegens de onderste lagen van de bevolking. Illustratief is een verhaal van Cassius Dio waarin een eenvoudige Galliër moest lachen toen de keizer gekleed als Jupiter orakels verkondigde. Caligula vroeg wie hij wel dacht dat hij aan het uitlachen was, waarop de man antwoordde: ‘Een grote praatjesmaker.’ Maar, zo gaat Dio verder, de man was maar een schoenmaker en dus overkwam hem niets, omdat de keizer weliswaar geen kritiek kon accepteren van mensen van hoge komaf, maar wel van een voudige mensen.7 De anekdotes zijn uiteindelijk niet te verifiëren, maar het lijkt er sterk op dat Caligula niet continu wreed handelde. Zijn gru welijkste gedrag richtte zich vooral op senatoren. Anderen had den het veel minder moeilijk tijdens de regering van deze kei zer. Dat wil echter niet zeggen dat er geen verhalen over meer algemene wreedheden bestaan: Vaak werden er voor zijn ogen terwijl hij zat te eten of feest te vieren mensen in alle ernst onder folteringen ondervraagd of onthoofdde een soldaat die daar meester in was willekeurige personen die uit de gevangenis waren gehaald. Ook de humor van de keizer zou zo wreed geweest zijn: Altijd wanneer hij zijn vrouw of een vriendin in haar hals kus te, merkte hij op: ‘Wat een prachtige hals! Zodra ik het beveel, zal hij afgesneden worden.’ Hij liet zich zelfs meer dan eens ontvallen ‘dat hij niet zou aarzelen Caesonia op de pijnbank te leggen om erachter te komen waarom hij zo dol op haar was’.8 Dat laatste voorbeeld doet denken aan regelmatige anekdotes over de vermeende seksuele perversiteiten van de keizer. Zo zou hij verliefd geweest zijn op de godin Luna (de maan). Va 122
ker nog stellen auteurs dat hij een ongezonde voorliefde voor zijn drie zussen aan den dag legde, in het bijzonder voor Drusilla. Met haar zou hij van jongs af aan het bed gedeeld hebben, en hij zou haar na verloop van tijd zelfs van haar man Cassius Longinus vandaan gehaald hebben om zelf met haar samen te leven.9 Drusilla mocht bij publieke diners ook aanliggen op de plaats die voor echtgenoten bestemd was. Of de zussen van Caligula ook figureerden in het bordeel dat hij (opnieuw volgens anekdotes) in het paleis geopend zou hebben en waar Romeinse vrouwen en hun dochters gehuurd konden worden is onduide lijk. De anekdotes kunnen goed apocrief zijn en doen in hun extreemheid denken aan gemeenplaatsen over gekke heersers door de tijden heen.10 Dat wil niet zeggen dat er geen basis in de werkelijkheid was. Recente verhalen uit absolute dictaturen maken duidelijk dat absolute macht daadwerkelijk absoluut kan corrumperen. Het extreme gedrag van Caligula kan best een historische realiteit geweest zijn. De hoge status van de zussen van de keizer wordt in ieder geval bevestigd door munten waar op de achterzijde Drusilla, Agrippina, en Julia Livilla te zien zijn (zie afbeelding 16): een breuk met Romeinse traditie, want tot dan toe werden nog le vende vrouwen nauwelijks, en nog nooit met naam en toenaam, op munten afgebeeld. Alleen van Augustus’ echtgenote Livia was al eerder een portret op de keerzijde van munten getoond. De jonggestorven Drusilla (ze stierf in 38 op 21-jarige leeftijd) werd door de keizer zelfs tot godin verheven, zoals niet alleen antieke historici, maar ook inscripties duidelijk maken. Alleen Caesar en Augustus waren al eerder bij senaatsbesluit vergod delijkt. Caligula maakte duidelijk dat zijn familie ver boven de rest van het volk verheven was.
afb eeld in g
123
Op een vergelijkbare manier zou de keizer zichzelf als god gepresenteerd hebben. Opnieuw zijn er vooral veel negatieve verhalen uit (prosenatoriale) antieke teksten. Zo gaf Caligula: opdracht godenbeelden die om hun heiligheid of kunstzin nige waarde beroemd waren - onder andere het Zeusbeeld uit Olympia - uit Griekenland over te brengen, waarna hij de hoofden eraf haalde en ze verving door het zijne. Hij breidde een vleugel van het paleis uit tot aan het Forum, en bouwde de tempel van Castor en Pollux om tot voorportaal [...] Ook liet hij een tempel voor zichzelf als god bouwen, wees priesters aan en schreef de meest uitgelezen offers voor. In de tempel stond een levensgroot beeld, dat elke dag net zo’n gewaad aan kreeg als hijzelf droeg.11 Recent archeologisch onderzoek heeft aangetoond dat de tem pel van de goddelijke tweeling Castor en Pollux inderdaad tij dens de regering van Gaius werd opgenomen in een wooncom plex waarvan de tempel een soort hal was. Opnieuw bevestigen onbevooroordeelde bronnen daarmee de strekking (maar ui teraard niet alle details) van de literaire teksten. Het lijkt dan ook verstandig om niet simpelweg alle teksten met senatoriale sympathieën als volledig overdreven neer te zetten, maar te ac cepteren dat Caligula zichzelf en zijn familie als goddelijk pre senteerde. In de klassieke wereld, met een polytheïstisch go denbeeld, was dat niet uitzonderlijk. Het aantal goden was niet beperkt, niet alle goden waren even machtig, en er waren ge noeg mythologische verhalen bekend over helden die door hun daden (na hun dood) goddelijke status kregen, van wie Hercules de bekendste is. Daarnaast waren hellenistische heersers zoals Alexander de Grote (336-323 v.Chr.) in hun tijd al tijdens hun leven als onaantastbaar en bovenmenselijk beschouwd. De stap naar een goddelijke Romeinse keizer was niet zo heel groot, zo als ook blijkt uit de regelmatige pogingen van Romeinse onder danen om Augustus als een god te eren (zie hoofdstuk 1). Waar 124
Augustus, vooral om de senatoren niet tegen het hoofd te sto ten, die status steeds weigerde (en pas na zijn dood kreeg), lijkt Gaius juist tijdens zijn leven al goddelijke eer geëist te hebben. Dit alles wil op zich niet zeggen dat Caligula krankzinnig was. Het enige echte ooggetuigenverslag van het gedrag van de keizer lijkt dit beeld van een uitgesproken arrogante keizer, die graag bovenmenselijke status wil hebben, te bevestigen, zonder dat van gekte sprake lijkt. Daarbij gaat het om een tekst van Philo van Alexandrië (ca. 15-50), een joods lid van de politieke elite in Alexandrië. Hij was leider van een gezantschap dat na conflic ten in 38 tussen Grieken en joden in zijn stad door de laatsten naar de keizer werd gestuurd, terwijl ook de Griekse Alexandrij nen afgezanten (onder leiding van ene Isodorus) naar Caligula stuurden. De keizer koos de kant van de Grieken en beledigde de joden, wat de negatieve toon van Philo’s tekst verklaart. Het is opvallend dat Philo geen melding maakt van het soort gedrag dat andere bronnen de keizer verwijten. De gezanten konden zelfs zonder al te grote persoonlijke consequenties over de al dan niet goddelijke positie van de keizer spreken, hoewel Ca ligula daarbij duidelijk graag gevleid werd. Toen Philo na lang wachten in de hoofdstad eindelijk door de keizer gehoord werd, bleek vervolgens dan ook snel dat zijn missie kansloos was: Toen we bij hem werden gebracht, bogen we naar de grond zodra we hem zagen, en groetten hem met respect en eerbied, hem aansprekend als keizer Augustus. En hij beantwoordde onze groet zo ingetogen en vriendelijk dat we niet alleen onze zaak, maar ook ons leven opgaven. Want sarrend en grijnzend zei hij: 'Zijn jullie de godenhaters die menen dat ik geen god ben, terwijl ik door alle anderen als zodanig word beschouwd? En ík word door jullie niet zo aangesproken?’ [...] Ziende dat hij ingenomen was met de boven de menselijke natuur verhe ven titels, zei de felle bedrieger Isodoros: ‘Heer, u zult die lui hier plus hun stamgenoten nog meer haten, als u weet hebt van hun vijandschap jegens u en hun goddeloosheid. Want 125
terwijl alle mensen voor uw heil dankbaar offers brengen, konden alleen zij hier het niet over hun hart verkrijgen offers te brengen.’12 Philo wist dat laatste verwijt te ontzenuwen, maar het was voor Caligula niet goed genoeg dat de Alexandrijnse joden wel bereid waren om voor de keizer (en zijn welzijn) te offeren, maar niet aan hem. Desalniettemin konden Philo en zijn medereizigers zonder problemen Rome weer verlaten, hoewel Philo zelfs zegt expliciet geprotesteerd te hebben tegen de plannen van Caligula om een standbeeld van zichzelf in de joodse tempel van Jeru zalem te plaatsen. Toch besluit de keizer dat de leden van het gezantschap van Philo niet zozeer ‘verdorven’ als wel ‘ongeluk kig en dom’ zijn omdat ze de goddelijke status van Gaius niet accepteerden, en stuurt ze weg. Een tamelijk gematigde reac tie, die Philo verklaart door ingrijpen van de joodse god. In het enige eigentijdse voorbeeld dat is overgebleven benadrukt de keizer zo zijn goddelijke status, zonder verder te voldoen aan het waanzinnige beeld dat elders van hem is overgeleverd. Waanzin is dan ook niet de enige mogelijke verklaring voor het gedrag van de keizer. Als eerste ‘onontkenbare’ keizer was Caligula’s positie anders dan die van Augustus of Tiberius. Hij kon zich niet verschuilen achter de republikeinse fagade die Au gustus had opgeworpen. Het was duidelijk dat hij keizer was geworden omdat hij de populaire erfgenaam van Tiberius was. Hij was het hoofd van de domus Augusti (het keizerlijk huis) en daarom de heerser van het rijk. In tegenstelling tot zijn voor gangers kon hij niet doen alsof de senaat hem had aangewezen om hen te leiden vanwege zijn aantoonbare kwaliteiten en erva ring. Dat maakte de verhouding tussen Caligula en senatoren vanaf het begin onduidelijk. De nieuwe keizer kon zichzelf niet neerzetten als een ervaren senator, omdat hij dat overduidelijk niet was. Een aantal anekdotes uit Suetonius’ leven van Caligula wijst op vroege pogingen van de keizer om ter compensatie militaire 126
glorie te behalen. De meest concrete aanwijzingen hebben te malcen met een geplande invasie van Britannia. Er is - vooral in Nederland - veel bewijs te vinden dat die invasie ten tijde van Caligula logistiek werd voorbereid (zie p. 78-79). Dit past goed bij een opmerking van Suetonius dat de keizer de overgave van een voor zijn vader gevluchte zoon van een van de koningen van de Britanniërs vierde als een overwinning op het hele eiland.13 Daarna zou Caligula zelfs hele legers naar de kust gebracht heb ben, om op het laatste moment het bevel te geven ‘schelpen te verzamelen, die hij de “krijgsbuit van de Oceaan, verschuldigd aan Capitool en Palatijn” noemde, en daarmee hun helmen en zakken te vullen’.14 O f de anekdote waar is of niet, de invasie werd afgelast. Het risico om militair gezichtsverlies te lijden was groot. De keizer ging (misschien daarom) nooit verder dan een paar symbolische acties die hij te uitgebreid vierde - met senatoriale kritiek als gevolg. Caligula lijkt vervolgens gekozen te hebben voor een ander soort, veel openlijker monarchale heerschappij. Hij nam af stand van de senatoren, en toonde hun keer op keer zijn supe rieure positie. Volgens Cassius Dio weigerde hij zelfs expliciet eerbetoon van de senaat te ontvangen, omdat de keizer daar zo ver boven stond dat senatoren op geen enkele manier eer aan hem konden bewijzen. Zijn keizerschap paste niet meer bin nen de traditionele Romeinse aristocratie, maar leek veel meer op dat van een hellenistische heerser. Aloys Winterling heeft in zijn prachtige recente biografie van Caligula zelfs geopperd dat de keizer van plan was om Rome in the ruilen voor Alexandrië, en stelt dat dit Alexandrijnse alternatief de reden was voor de moord op de keizer.15 Hij zou goed gelijk kunnen hebben, hoe wel ook deze suggestie uiteindelijk onbewijsbaar blijft. De bronnen voor de heerschappij van de eerste echt ‘slechte’ Romeinse keizer zijn zo misleidend dat het bijna onmogelijk is om de werkelijke verhalen te ontdekken. Maar hoewel de in terpretaties van de literaire teksten ontzettend negatief en be drieglijk zijn, blijkt een aantal feiten dat ze noemen wel te klop127
pen. Die feiten wijzen op een heerser die het keizerschap niet volgens het augusteïsche model kon of wilde invullen. Dat sluit waanzinnigheid niet uit, maar bevestigt die ook niet. Een keizer die zijn absolute bovenmenselijke macht tot kern van zijn ima go maakt, hoeft zich niet aan de normen van normale mensen te houden. Zelfs als er maar een paar van de wreedheden waar van Gaius beticht wordt waar waren, moet het leven tijdens zijn heerschappij voor de elite onmogelijk geweest zijn. Op 24 ja nuari 41 werd hun leven een stuk makkelijker. Op die dag werd eerst de keizer vermoord tijdens publieke spelen in Rome, en daarna zijn vrouw Milonia Caesonia en hun nog geen jaar oude dochtertje. Er waren geen senatoren betrokken bij de dood van deze ab solute vorst, maar leden van de keizerlijke garde die Caligula van zich vervreemd had. De aanwezigen bij de spelen en de rest van de bevolking van Rome waren verbijsterd. Dit was de eerste (openlijke) moord op een keizer, precies een eeuw na het eerste consulaat van zijn naamgenoot Gaius Julius Caesar, en ruim tachtig jaar na diens gewelddadige dood. Na een tijd van onrust werd Claudius de nieuwe keizer (zie hoofdstuk 2). Zijn enige aanspraak op de troon was zijn afstamming, en hij kon dus niet gemakkelijk afstand nemen van zijn familieleden. Hoewel Gaius bij velen impopulair was geweest, nam Claudius daarom formeel geen afstand van de vermoorde heerser. Desalniettemin deed hij niets om te voorkomen dat veel van Gaius’ standbeel den vernietigd werden. Er was alleen geen sprake van een offi ciële damnatio memoriae (vervloeking van de herinnering, door vernietiging van beelden en het verwijderen van iemands naam uit inscripties en archieven). De moordenaar van de keizer, Cassius Chaerea, werd zelfs ter dood veroordeeld - niet vanwege de moord op zich, maar omdat hij daarmee zijn eed van trouw geschonden had. Na zijn executie lijkt Chaerea bij een deel van de bevolking populair te zijn geworden. Josephus vermeldt dat veel Romeinen tijdens de Parentalia, het jaarlijkse feest waarop gestorven familieleden werden herdacht, ook Chaerea ‘eer be128
wezen door offergaven voor hem in het vuur te leggen’.16 En hoewel de senaat als geheel geen formele straf kon opleggen, namen individuele senatoren de kans waar om wraak te nemen op de dode keizer. Met een soort literaire karaktermoord zorg den zij ervoor dat de reputatie van de keizer zo negatief zou worden dat hij voor altijd als een toonbeeld zou gelden van de corruptie van macht. Daarin slaagden ze wonderwel.
Nero en zijn adviseurs Caligula mag het toonbeeld geworden zijn van de corruptie van macht, maar het is hem niet gelukt de beruchtste Romeinse kei zer te worden. Die twijfelachtige eer is weggelegd voor Nero (5468). Door de jaren heen is hij gepresenteerd als een gevaarlijke gek, die ondanks de goede adviezen van zijn leermeester Seneca de waardigheid van het ambt volledig verkwanselde. Zijn mo derne reputatie is zelfs zo negatief dat hij als enige Romeinse keizer met regelmaat in kruiswoordraadsels ten tonele wordt gevoerd als ‘wrede Romeinse heerser, vier letters’. Meer nog dan bij Caligula zijn er vraagtekens te zetten bij die kwalijke reputatie, die vooral door negatief gekleurde senatoriale teksten tot stand is gekomen. Zoals zo vaak in de vroege keizertijd zijn Tacitus, Suetonius en Cassius Dio - geen van allen tijdgeno ten van de keizer - de belangrijkste geschreven bronnen (zie de inleiding). Alle drie hadden ze een eigen agenda waarbij de be langen van de senatoren vooropstonden. Daarbij lijken alle drie de auteurs met regelmaat dezelfde bronnen gebruikt te hebben, waaronder de zeer negatieve teksten van Nero’s tijdgenoten Plinius de Oudere en Fabius Rusticus (een historicus die ten tijde van Claudius en Nero leefde, waarschijnlijk na 108 stierf, en door Tacitus ‘de meest welbespraakte van moderne geschied schrijvers’ wordt genoemd).17 De onbetrouwbaarheid van som mige beschrijvingen van het leven van Nero viel in de Oudheid al op. Zo schrijft Flavius Josephus: 129
Er zijn immers veel historici die over Nero geschreven heb ben. Sommigen van hen hebben het daarbij met de waarheid niet erg nauw genomen, uit erkentelijkheid voor de goede behandeling die ze van hem hebben ondervonden. Ande ren daarentegen zijn zich, onder invloed van hun gevoelens van haat en vijandschap jegens hem, dermate schaamteloos te buiten gegaan aan leugens, dat ze het verdienen daarvoor scherp veroordeeld te worden.18 Opvallend in het citaat is dat er in de tijd van Josephus blijkbaar ook nog een traditie bestond om Nero positief te beschrijven. Daar is uiteindelijk weinig van overgebleven. Bij Nero’s aantreden zag het er allemaal nog zo goed uit, in ieder geval voor senatoren. Na hun dramatische relatie met Caligula en de wat omslachtige relatie die veel senatoren met Claudius hadden, leek Nero alleen maar te kunnen meevallen. Het zal geen toeval zijn dat kort na de dood van zijn voorganger het schampdicht de ‘Verpompoening’ (zie p. 82) aan het hof van Nero circuleerde. De tekst is waarschijnlijk kort na de dood van Claudius geschreven door Seneca (1 v.Chr.-Ö5), die kort daarvoor nog publiekelijk steun had betuigd aan de vergodde lijking van dezelfde heerser die hij nu zo negatief beschreef. De voordelen voor Nero om, net als Augustus, Divi filius te zijn, lijken duidelijk. Tegelijkertijd wilde de keizer ook afstand kun nen nemen van zijn niet onomstreden adoptiefvader. Toch is Seneca in zijn tekst niet alleen negatief. Er is vooral veel kritiek op Claudius, maar bijna aan het begin van het spotdicht is een passage ingesloten die afwijkt van de rest van het werk. Het is in feite een lofdicht op de níeuwe keizer, die vergeleken wordt met Morgenster, Avondster en zon: Zoals Lucifer, het vluchtend gesternte uiteenslaand, of ook Hesperus opkomt als 't gesternte terugkeert, en ook, zodra Aurora 't duister heeft verdreven en de dag blozend dagen laat, de Zon de wereld 130
stralend aanschouwt en zijn wagen bij de start brengt, zó ook is Caesar present, zo ook zal Rome Nero zien: een kalme schittering gloeiend op 't sereen gelaat, de welgevormde hals door lokken omstuwd.19 Seneca had goede redenen om Nero te prijzen. Als leermeester en amicus van de nieuwe keizer kon Seneca grote invloed op hem uitoefenen; met zijn zestien jaar was hij de jongste heerser die Rome ooit had gezien. Toch was er weinig twijfel dat hij na de dood van Claudius de nieuwe machthebber zou worden. Kort na zijn huwelijk met Agrippina (een van de zussen van Caligula) had de keizer Nero geadopteerd en hem laten trouwen met Octavia (39-62), de dochter uit zijn eerdere huwelijk met Messalina. Britannicus (41-55), de jongere zoon uit datzelfde huwelijk, werd hiermee in praktijk buitenspel gezet. Direct na de dood van Claudius accepteerden de pretorianen Nero dan ook als kei zer, waarna de senatoren volgden. Britannicus was nog minder jarig. In Rome werd een jongen meerderjarig als zijn vader hem toestond de toga virilis te dragen, wat meestal plaatsvond tussen de vijftiende en zestiende verjaardag en ceremonieel gevierd werd. Britannicus was daarvoor nog te jong en alleen daarom al nog geen serieus alternatief. Nog geen jaar later stierf hij onder dubieuze omstandigheden. Het lijkt er sterk op dat Nero met de dood van zijn adoptiefbroer een mogelijke bedreiging voor de troon uitschakelde, hoewel de officiële doodsoorzaak een epi leptische aanval was. Het zal niemand verrassen dat diepgaand onderzoek uitbleef. De keizer hield (in ieder geval publiekelijk) schone handen. Seneca kon doen alsof hij van niets wist, en zo bleef voorals nog de fictie in stand dat Nero zich zou houden aan de mooie woorden die zijn leermeester voor hem had geschreven bij zijn ambtsaanvaarding in de senaat. Daar stelde hij expliciet dat de senaat zijn traditionele bevoegdheden zou houden, dat hij het voorbeeld van Augustus zou volgen en niet zou handelen uit haat of wrok. Daarnaast zou hij staat en huishouden gescheiden 131
houden, in tegenstelling tot zijn voorganger.20 Het lijkt erop dat Nero in eerste instantie de ideeën van zijn leermeester daadwerkelijk volgde - zelfs negatieve bronnen ac cepteren dat de eerste jaren van de regering van Nero voor se natoren positief waren. De keizer bewees de senaat daarnaast publiekelijk eer: de eerste tien jaar van zijn regeerperiode ston den, voor de eerste keer sinds het begin van de keizertijd, op de zilveren en gouden munten de letters e x s c (ex senatus consulto, volgens senaatsbesluit). Hoewel dit niet betekent dat de senaat daadwerkelijke controle over de muntslag kreeg, was de symbo liek duidelijk: de nieuwe keizer wilde met senatoren samenwer ken. Seneca versterkte die suggestie in zijn De Clementia (over mildheid), hoogstwaarschijnlijk nog net in 55 geschreven. Deze filosofische verhandeling lijkt bedoeld om aan Romeinse sena toren te laten zien dat het principaat als staatsvorm positieve kanten had, en om tegelijk aan Nero duidelijk te maken hoe een goede keizer zou moeten regeren. Het werk vormt daarmee een vorstenspiegel die aan de jonge keizer omzichtig toont waarom mildheid beter werkt (en in filosofische zin beter is) dan wreed heid.21 Dat tussen droom en daad praktische bezwaren staan, werd meteen al duidelijk. Seneca benadrukt in De Clementia, nog geen jaar na de dood van Britannicus, de totale onschuld van Nero. Dat laat de lastige positie zien van Nero’s meest voor aanstaande adviseur. Hoe valt een almachtige jongeling, van wiens positie Seneca volledig afhankelijk was, te sturen zonder hem af te vallen? Seneca deed dat in ieder geval niet alleen. Met hem wordt altijd Sextus Afranius Burrus (1-62), sinds 51 pretoriaanse prefect, als mentor van Nero genoemd. Tacitus beschrijft hun rol in enig detail: Dezen hadden, als begeleiders van de keizer in zijn jeugd en bovendien eendrachtig, iets wat bij een deling van de macht toch zelden voorkomt, even veel invloed: Burrus door zijn militaire verantwoordelijkheden en sobere levenspraktijk, Seneca door zijn onderwijs in de welsprekendheid en voorko 132
L_
mende vriendelijkheid; ze boden elkaar hulp om de vorst op zijn wispelturige leeftijd met een liberaal gedoogbeleid in het gareel te houden als zijn gedrag de perken te buiten dreigde te gaan.22 Maar Burrus en Seneca waren niet de enigen die invloed uitoe fenden op de jonge keizer. Een derde persoon speelde een nog veel grotere rol: Agrippina, de moeder van Nero. Zonder haar steun en huwelijk met Claudius zou Nero nooit aan de macht zijn gekomen, en via haar was hij een rechtstreekse afstamme ling van Augustus zelf. Zij had aan het hof van Claudius al een belangrijke rol, en versterkte die nog verder aan het hof van haar zoon. Antieke auteurs beschrijven talrijke situaties waarin Agrippina expliciete invloed probeerde uit te oefenen op het be leid van de keizer. Zo zou zij aan het eind van 54 geprobeerd hebben om in aanwezigheid van Armeense ambassadeurs naast Nero te gaan zitten - absoluut geen plaats voor een vrouw in de Romeinse visie op politiek. Alleen de snelle suggestie van Seneca aan Nero om zijn moeder tegemoet te lopen en te groe ten voorkwam een blamage.23 Het belang van Agrippina voor haar zoon wordt ook duidelijk door de anekdote dat het nieuwe wachtwoord (dat de keizer aan het begin van zijn heerschappij aan een militair tribuun doorgaf) ‘de beste moeder' was.24 Voor de traditionele geschiedenisschrijvende senatoren was de positie van Agrippina onacceptabel, en het zou goed kunnen dat ze - met terugwerkende kracht - de verhalen over haar rol hebben aangezet. Maar de dominante positie van Agrippina wordt ook duidelijk uit onverdachtere bron. Zo vermeldde Nero in de aanhef van zijn brieven en inscripties zijn afstamming van vaders- en moederszijde, wat geen van zijn voorgangers gedaan had. Inscripties door het hele rijk heen volgden hem daarin snel.25 Overal werd zo duidelijk hoe belangrijk (de fami lie van) zijn moeder voor de nieuwe keizer was. De belangrijke rol van Agrippina zelf is nog beter te herken nen in de muntslag. Kort na Nero’s machtsverheffing was ‘de 133
beste moeder’ namelijk te zien op de voorzijde van een buiten gewone gouden munt (zie afbeelding 17). Het was de eerste keer dat een vrouw op die plaats te zien was. Eerder was ze al, samen met haar zussen, te zien geweest op de achterzijde van Gaius’ muntslag. Dit ging nog verder. De keizer en zijn moeder kijken elkaar aan, maar de tekst rondom beide hoofden luidt: Agrippina Augusta. Echtgenote van de goddelijke Claudius, moeder van keizer Nero. De naam van de keizer zelf was naar de ach terzijde van de munt verbannen.26 Agrippina was prominenter afgebeeld dan de princeps. Dit was revolutionair en ging velen ongetwijfeld te ver. Een paar maanden later werd dan ook een iets aangepaste versie geslagen, waarop Agrippina nog steeds te zien was op de voorzijde (zie afbeelding 18), maar deze keer half verscholen achter het portret van haar zoon, en met de ti tels van Nero rondom hun hoofden.27 Hoewel daarmee de kei zer deze keer duidelijk superieur was, blijft het een munt die voor veel mensen nog steeds onacceptabel geweest moet zijn. Doordat het hier om gouden munten ging, was de omloop be perkt. Alleen de rijkere Romeinen, onder wie natuurlijk sena toren, zullen de munt in handen gehad kunnen hebben. Juist voor hen zal het verschil met Nero’s acceptatierede in de senaat,
afb ee ld in g
a fb ee ld in g
134
waarin de keizer stelde dat hij staat en huishouden gescheiden zou houden, opvallend geweest zijn. Die rede gaf een ideaal beeld voor senatoren weer, onmiskenbaar de wens van Seneca. Agrippina had duidelijk andere wensen. Voor de zestienjarige Nero zal het haast onmogelijk geweest zijn om daartegen in te gaan. Zijn moeder had als zus van één keizer en echtgenote van een andere al jarenlang een belangrijke positie in het Keizerlijk Huis gehad. Daarnaast was ze zijn moeder. Maar de al te voor aanstaande positie van Agrippina maakte het lastig voor Nero om zich te presenteren als een nieuwe Augustus, die de belan gen van staat en senaat boven alles plaatste. De relatie tussen moeder en zoon werd in latere jaren steeds problematischer, en zou uiteindelijk (in 59) zelfs leiden tot Nero’s beruchte moeder moord. De positie van Agrippina was op zichzelf al lastig, maar illus treerde daarnaast een ander probleem, dat voor Nero’s zelf presentatie minstens zo belangrijk was. Net als Caligula, en in iets mindere mate Claudius, was Nero keizer geworden zonder enige ervaring, simpelweg omdat hij de voor de hand liggende erfgenaam van de vorige keizer was. In een maatschappij waar in politieke functies juridisch niet overerfbaar waren en het keizerschap officieel niet bestond (hoewel die fictie na Caligula nauwelijks te handhaven bleef) was dat ongemakkelijk. In te genstelling tot heersers als Vespasianus, Trajanus en Marcus Aurelius kon Nero niet bogen op militaire of administratieve ex pertise. Hij kon niet wijzen op bewezen kwaliteiten. Tegelijker tijd probeerde hij, in ieder geval in de eerste jaren, met Burrus en Seneca als adviseurs, Augustus als voorbeeld aan te houden - een vergelijking die Seneca expliciet maakt in De Clementia.zS Dat viel weer niet te rijmen met een te sterke nadruk op de kei zerlijke familie, of met een belangrijke positie voor Agrippina. Het verhaal gaat dat zij teleurgesteld dreigde Britannicus op de troon te zetten. Diens ‘epilepsieaanval’ volgde snel. Ook na de dood van Britannicus hield Agrippina invloed, hoewel veel be-
*35
perkter dan daarvoor. In de hele vroege regeerperiode van Nero valt dezelfde tegenstrijdigheid te zien. Hij was een heerser die enerzijds probeerde (of in ieder geval zei) veel ruimte aan se natoren te laten, en niet als zijn adoptiefvader privéleden van het hof (onder wie vrijgelatenen) belangrijke functies te laten verrichten, maar vestigde tegelijkertijd de aandacht op zijn af komst en bijzondere status, omdat hij alleen daarmee zijn posi tie als keizer kon wettigen. Het was een onmogelijke combinatie, die nog moeilijker werd doordat veel senatoren in de afgelopen decennia geleerd hadden hun mond te houden. Hun rol bleef belangrijk bij het bestuur van het rijk, waar voor een aantal bestuurlijke posities de status (en het netwerk) van senatoren (nog) vereisten waren. Maar Nero’s directe voorgangers hadden duidelijk gemaakt dat hoewel senatoren als groep nog belangrijk waren, dat niets garandeerde voor individuele senatoren. Tiberius, Caligula en Claudius hadden er niet voor teruggedeinsd velen van hen om te brengen. Weinigen durfden dan ook nog de keizer tegen te spreken. De dood van Britannicus, die officieel niets met Nero te maken had, leidde haast vanzelfsprekend niet tot senatoriale kritiek. In zo’n omgeving was het lastig om, als Augustus, de senaat te blijven eren. Zo zal de jonge heerser in de loop der jaren de totaalheid van zijn macht zijn gaan begrijpen. Hij was de absolute heerser van de ‘beschaafde’ wereld. Het zal weinig verrassen dat hij in de loop der jaren steeds vaker de grenzen van het advies van zijn leermeesters en zijn moeder opzocht. Volgens de verhalen was Nero eenentwintig toen hij de stap zette die zijn heerschappij - en in grote mate zijn latere imago - zou bepalen. De aanleiding was volgens antieke anek dotes, zoals zo vaak, een vrouw. De persoon in kwestie was Poppaea Sabina, volgens de verhalen een van de mooiste vrouwen uit Rome, met wie Nero een relatie was begonnen. Haar eerste echtgenoot was de latere keizer Otho (15 januari-17 april 69), die Nero in 58 naar Lusitania (Portugal) gestuurd zou hebben zodat hij zelf een relatie met zijn vrouw kon beginnen. Een affaire was 136
tot daaraan toe, maar Poppaea zou haar zinnen op een huwelijk hebben gezet en van de belemmerende invloed van Agrippina af hebben gewild. Dat zou de dood van Agrippina hebben in geluid. De directe rol van Nero’s minnares lijkt overigens een antieke fictie. Na de moord op Agrippina zou het immers nog drie jaar duren voor de keizer Octavia wegstuurde en hertrouw de met Poppaea.29 Dat Nero persoonlijk de executie van zijn moeder beval trekt geen enkele antieke auteur in twijfel. Daarbij wordt ook benadrukt dat Seneca en Burrus in eerste instantie niet van de aanslag op de hoogte waren. De spectaculaire be schrijvingen van de uiteindelijke moord doen twijfelen aan hun betrouwbaarheid: Nero liet op advies van zijn oude leermeester Anicetus, inmiddels prefect van de vloot, een schip bouwen dat passagiers zou laten ‘verongelukken’, maar Agrippina wist door een combinatie van toevalligheden toch de kust bij Napels te be reiken, en stuurde vervolgens een boodschapper naar haar zoon om hem te informeren over het ongeluk. Nero raakte in paniek en vroeg aan Burrus en Seneca om Agrippina uit de weg te laten ruimen. Burrus weigerde hiervoor de pretoriaanse garde in te zetten, dus in plaats daarvan vroeg Nero aan Anicetus een of ficier van de vloot het vuile werk te laten doen. Agrippina zou uiteindelijk die officier gevraagd hebben zijn zwaard op de buik te richten waarin zij Nero gedragen had. Suetonius schrijft nog smeuïg dat Nero vervolgens naar het lijk van zijn moeder zou zijn gesneld om zeker te zijn dat ze echt dood was.3° Het valt niet te bepalen in hoeverre de verhalen apocrief zijn, maar het lijkt duidelijk dat Nero na de dood van zijn moeder verwoede pogingen deed om Agrippina in diskrediet te brengen - waarbij Seneca hem volledig van dienst was en zelfs een brief aan de se naat schreef waarin Agrippina van een moordaanslag op Nero beschuldigd werd.31 De dood van Britannicus was nog als na tuurlijk te zien; de dood van Agrippina toonde echter alle teke nen van keizerlijke inmenging. Weer zweeg de senaat. Officiers van de pretoriaanse garde feliciteerden (ongetwijfeld op advies van Burrus) de keizer met zijn ontsnapping aan de aanslag. 137
Niet alleen de rol van Agrippina was hiermee uitgespeeld, ook de positie van Burrus en Seneca was verzwakt. Zonder hun advies, of zelfs daartegenin, was Nero weggekomen met moe dermoord, een van de ernstigste misdaden in het oude Rome. Veroordeelden daarvan werden in een dichtgenaaide leren zak in zee geworpen (wat meeviel in verhouding tot de straf op va dermoord, waarbij in diezelfde zak met de veroordeelde een levende hond,’haan, adder en aap werden ingesloten).32 Nero bleef ongestraft. Het zal zijn gevoel van een onaantastbare po sitie wellicht hebben versterkt. Toch bleven Burrus en Seneca een belangrijke rol spelen. Tacitus gaat zelfs zover om de dood van Burrus in 62 als een keerpunt in de regering van Nero te beschrijven: Maar terwijl van dag tot dag de misstanden in de staat toena men, namen de steunpilaren af want Burrus stierf, misschien door ziekte, misschien door vergiftiging, dat is onzeker.33 Seneca probeerde zich kort daarop terug te trekken uit het pu blieke leven. Uiteindelijk zou hij in 65 beschuldigd worden van deelname aan een complot tegen Nero en zelfmoord ple gen, maar zijn politieke rol was al veel eerder uitgespeeld. De belangrijkste vertegenwoordigers van een op de senaat gericht keizerschap verdwenen daarmee uit de directe kring rondom de keizer. Nu ontdeed Nero zich ook van Octavia. Dat was een vergaande actie, want het huwelijk met de dochter van zijn voor ganger speelde een belangrijke rol in de wettiging van zijn po sitie. Het zal geen toeval zijn dat Nero zich vóór de scheiding ontdeed van Cornelius Sulla en Rubellius Plautus, twee sena toren die de keizer als mogelijke usurpatoren vreesde. Octavia was daarnaast populair bij het volk. Toen Nero van haar wilde scheiden op grond van haar vermeende onvruchtbaarheid en zogenaamd overspel met een slaaf braken er protesten uit in Rome. Daarop beschuldigde de keizer haar van overspel met Anicetus (die hem geholpen had bij de moord op Agrippina) 138
en een complot om met hem de macht over te nemen. Verdere protesten bleven uit. De keizer hield de steun van het volk, maar had volledig afstand genomen van de figuren op wie hij aan het begin van zijn regering had vertrouwd. Het lijkt er sterk op dat hij daarmee ook voor een andere vorm van keizerschap koos.
Nero als absoluut monarch Het was altijd al lastig voor Nero geweest om zijn keizerschap vanuit de senaat te legitimeren. Hij was keizer door afkomst, en niet door andere verdiensten. Een keuze om zijn machtsaan spraken meer op de andere inwoners van het Romeinse Rijk te richten is daarmee begrijpelijk. Er zijn veel aanwijzingen dat dit inderdaad was wat Nero deed. Net zomin als bij Caligula be tekent dit dat Nero een goed en geestelijk gezonde leider was, maar het zou wel duidelijk kunnen maken waarom juist senato ren zo fel op zijn keizerschap reageerden. Wanneer Nero in staat zou zijn geweest om succesvol te zijn met een vorm van keizer schap die geen senatoriale goedkeuring nodig had, zou dat hun positie ernstig verzwakken. Drie terreinen waarop te zien is hoe een dergelijk keizerschap vorm kreeg zijn de bouwpolitiek van de keizer, zijn houding tegenover het goddelijke en, daaraan ge koppeld, de participatie van de keizer in theater ênspelen. Wat antieke auteurs ook van Nero vinden, ze zijn het"erover eens dat hij enorme hoeveelheden tijd en geld besteedde aan \ de gebouwen van Rome. Sommigen prezen Nero daarvoor. Zo vermeldt de vierde-eeuwse Aurelius Victor dat in een periode van vijf jaar met name Nero’s bouwpolitiek in Rome zo goed was dat Trajanus met reden stelde dat geen enkele keizer be ter was dan Nero in die vijf jaar.34 Beroemd geworden is ook een uitspraak van de dichter Martialis (38/41-ca. 104), die ten tijde van de Flavische dynastie schreef (toen Nero’s reputatie al zeer negatief was): ‘Wat is slechter dan Nero? Wat is beter dan zijn badhuizen?’35 Claudius had in de jaren direct voor 139
Nero’s regeerpe^ode al veel voor het volk van Rome gebouwd (zie hoofdstuk 2). Nero ging daarop door. Hij maakte de haven van Ostia af, en beeldde die haven zelfs af op een prachtig ge detailleerde munt uit 64 (afbeelding 19). Daarnaast opende hij in 59 al het Macdlum Magnum (een nieuwe markthal) en een badencomplex op de Campus Martius, met bijbehorend gym nasium (sportterrein). Ook het Macellum staat op munten afgebeeld. Het volk van Rome zal ook verheugd zijn geweest met de bouw van een amfitheater in 57, en met het circus van Caligula, dat Nero eindelijk afbouwde. Dit wijkt allemaal niet erg af van bouwwerkzaamheden onder ‘goede’ keizers. Toch is dit niet het bekende beeld van Nero’s bouwpolitiek. Bijna alle auteurs, an tiek en modern, richten de aandacht vooral op het bouwwerk waarmee Nero afweek van het merendeel van zijn voorgangers en opvolgers: zijn ‘Gouden Huis’ (Domus Aurea).
De meeste auteurs laten de werkzaamheden aan de Domus Au rea volgen op de grote brand van Rome die op 19 juli 64 begon en vijf dagen duurde. Aan het eind van die periode waren elf van de veertien districten van Rome verwoest of zwaar bescha digd. Nero was tijdens de brand in zijn geboorteplaats Antium, maar haastte Zich na afloop naar Rome, waar hij op eigen kos ten een hulpactie organiseerde, vergelijkbaar met de acties van Claudius in 53 (zie p. 78). Grootse reconstructiewerkzaamheden volgden, waarbij Nero nieuwe bouwregels doorvoerde die een volgende grote brand moesten voorkomen. Naast deze herstelwerkzaamheden kreeg ook Nero’s nieuwe paleis in deze periode vorm. De meest uitgebreide omschrijving van het com plex valt te vinden in Suetonius: 140
Hij liet een paleis bouwen dat zich uitstrekte van de Palatijn tot de Esquilijn. Hij noemde het eerst De Passage, later, toen het bij de brand van Rome verwoest en herbouwd was, Het Gouden Huis. Ik wil ermee volstaan over de oppervlakte en de inrichting ervan het volgende te vertellen. De voorhal was zo groot dat daarin een kolossaal beeld van hemzelf kon staan van veertig meter hoog. Het paleis was zo immens dat het een driedubbele galerij bevatte van een mijl lengte, verder een vij ver die wel een zee leek, omgeven door gebouwen die voor ste den konden doorgaan. Er waren ook landelijke gedeelten met een afwisseling van akkers, wijngaarden, weilanden en bos sen met allerlei tamme en wilde dieren. In de overige gedeel ten was alles met bladgoud bedekt en versierd met edelstenen en parelmoer. De eetzalen hadden zolderingen met ivoren vakken die draaibaar waren, zodat er bloemen doorheen ge strooid konden worden, en van gaten voorzien, zodat van bo venaf reukwerk kon worden gesprenkeld. De belangrijkste eetzaal was rond en draaide onafgebroken dag en nacht in het rond net als het hemelgewelf. In zijn baden stroomde water uit zee of uit de Albula. Zo zag het paleis eruit waarvoor hij, toen hij het na de voltooiing inwijdde, niet meer waardering over had dan dat hij zei nu eindelijk een mens waardig verblijf te hebben gekregen. Tacitus bevestigt in een kortere passage hetzelfde beeld.36 Ook hij beschrijft een groots park in het centrum van de stad. Vaak wordt op grond hiervan gesteld dat Nero burgers van Rome liet wijken voor zijn paleis. Dat is in ieder geval de indruk die Suetonius wekt als hij een epigram van een tijdgenoot citeert: ‘Heel Rome één paleis. Burgers wijk naar Veii uit. / O f zou misschien dat huis ook Veii gaan beslaan?’37 Vergelijkbaar is Martialis, die spotte: ‘Een huis nam heel Rome in beslag.’38 Maar het is belangrijk te onthouden dat in het (omvangrijke) deel van de stad dat de Domus Aurea in beslag nam voor de brand al veel keizerlijke bezittingen gelegen waren. In deze be-
141
zittingen op de Paiatijn en Esquilijn had Nero voor 64 al uitge breid aan een nieuw paleis gebouwd. In het gebied dat deze be zittingen met elkaar zou verbinden waren voornamelijk villa’s met grote tuinen te vinden. Die waren voor het volk van Rome niet toegankelijk geweest, en hun onteigening na de brand om de bouw van het Gouden Huis mogelijk te maken was voor de elite van Rome daarmee veel ingrijpender dan voor de andere lagen van de bevolking. Sterker nog: het lijkt erop dat Nero al ruim vóór de brand bezig was de gebieden in zijn bezit te krijgen, vaak door senatoren af te persen of tot zelfmoord te . dwingen, waarna hun bezittingen aan de kroon toekwamen. De plannen voor het Gouden Huis lijken dus aan 64 vooraf te zijn gegaan. De brand maakte het alleen veel makkelijker om ze uit te voeren. Dit voordeel voor Nero verklaart de vele onterechte geruchten dat Nero zelf voor de brand verantwoordelijk was. Om die geruchten de kop in te drukken heeft Nero volgens Tacitus ‘schuldigen verzonnen en hen met de meest geraffineerde straffen laten boeten; dat waren degenen die, gehaat om hun schanddaden, het volk “christenen” noemde’.39 Deze christen vervolgingen hebben Nero’s latere reputatie geschaad, maar zullen voor het overgrote deel van het volk van Rome volledig acceptabel geweest zijn. Archeologische vondsten bevestigen de omvang van Nero’s nieuwe paleiscomplex en de rijkdom waarmee de verschillende gebouwen gedecoreerd werden. Net als Caligula benadrukte Nero met het paleis zijn superieure status. Als een Versailles" avant la lettre maakte de Domus Aurea duidelijk dat de keizer in alle aspecten het centrum van het rijk was. De aandacht dië ' Suetonius aan de eetzalen in het complex schenkt is in die con text interessant. Publieke diners vormden een spiegel van de Romeinse sociale hiërarchie. De manier waarop keizers zich bij dergelijke evenementen presenteerden gaf vaak aan wat hun regeerstijl was. Caligula’s bovengenoemde gedrag tegen twee consuls bij zo’n diner was bijvoorbeeld illustratief voor zijn om gang met senatoren in het algemeen. De luxe eetzalen in het 142
Gouden Huis doen dan denken aan de overdaad van de paleizen van hellenistische heersers. Dit was een affront voor senatoren, maar geen probleem voor het volk van Rome. Het is zelfs moge lijk dat een deel van het complex publiek toegankelijk was. Als dat waar is, nam Nero niet een deel van Rome van hen af, maar gaf hij hun zelfs toegang tot gebieden die tot dan toe in senatoriale handen waren. Een onderdeel van de Domus Aurea waarop veel kritiek is gekomen is het door Suetonius genoemde kolossale beeld van de keizer zelf. Meer informatie over dat beeld valt te vinden bij Plinius de Oudere, die beschrijft hoe Nero de kunstenaar Ze^ nodorus naar Rome haalde om het bijna 32 meter hoge stand beeld te maken.40 Het beeld was nog niet klaar bij de dood van de vorst, en Vespasianus koos er vervolgens voor om het beeld niet af te bouwen met de gelaatstrekken van Nero, maar er een beeld van de zonnegod van te makefn. Dat zal de reden zijn dat velen menen dat het beeld Nero als de zonnegod afbeeldde. Zo ver ging Nero’s identificatie met de zonnegod niet, maar het for maat van het beeld benadrukte wel de bovenmenselijke status van de keizer. De beroemde Colossus van Rhodos was een beeld van de Zon, en voor Zenodorus naar Rome kwam, had hij voor de Arverniërs in Gallië een kolossaal beeld van hun oppergod Lugh gemaakt (vergelijkbaar met de Romeinse Mercurius). Hoe dan ook kregen voor de keizertijd alleen goden meer dan menshoge beelden. Dat van vele keizers, onder wie ‘goede’ heersers, meer dan levensgrote portretten en standbeelden over zijn, be nadrukt de glijdende schaal waarop de menselijkheid of god delijkheid van een keizer werd uitgedrukt. Wel lijkt Nero een ander punt op die schaal gekozen te hebben dan veel andere keizers. Zijn portretten benadrukken veel sterker dan die van zijn directe voorgangers heroïsche en bovenmenselijke trekken. Er is zelfs discussie over de vraag of Nero’s portretten - met geïdealiseerde haarstijl - de keizer als god presenteerden (zie afbeelding 20). Ook is het onduidelijk of munten uit de tijd van Nero die de lierspelende Apollo laten zien, de keizer als Apollo 143
afb eeld in g 2 0
afbeeldden of niet, maar de associatie tussen keizer en god was in elk geval veel nauwer dan hij voorheen ooit was geweest. Net als Caligula voor hem en Commodus na hem benadrukte Nero dat hij ver boven de rest van de mensheid uitsteeg. Voor zijn heerschappij was hij niet van senatoren afhankelijk. Aanbid ding was voldoende legitimatie. Volgens Suetonius verwarde de keizer zijn onderdanen soms zelf door als god verkleed publiek op te treden: Hij zong ook tragische aria’s van helden en goden en eveneens van heldinnen en godinnen, terwijl de maskers die hij droeg zijn eigen gelaatstrekken vertoonden of die van de vrouw die op dat moment zijn voorkeur genoot.41 Nero speelde (in ieder geval in deze postume reconstructie), zichtbaar voor zijn onderdanen de rol van helden en goden, van wie de gelaatstrekken gemodelleerd waren naar die van de kei zer zelf. Zo was de scheiding tussen heerser en held haast on mogelijk. Suetonius vervolgt dan ook met een anekdote waarin een jonge lijfwacht tijdens een toneelstuk waarin Nero als Her cules in de boeien werd geslagen het toneel op stormde om de keizer bij te staan. Nero trad niet alleen op als acteur, maar ook als zanger en dichter en presenteerde zich zelfs als wagenmenner (zie onder). Dit theatrale gedrag van Nero is een laatste aspect van de zelf presentatie die zijn ‘nieuwe keizerschap’ laat zien. Volgens een recente biografie van Ted Champlin is het theatrale gedrag van Nero zelfs het meest cruciale onderdeel van zijn keizerschap.42 Champlin beschrijft een Nero die het keizerschap ‘presenteer de’. De keizer is daarin een acteur op de troon, een kunstenaar die mythologie gebruikte om zijn positie te wettigen. Nero pre senteerde zichzelf (in Champlins ogen) als een mythologisch fi guur, buiten de normale orde. Zijn misdragingen en zelfs mis daden, zoals de moord op Agrippina, waren binnen bekende mythologische vertellingen te plaatsen. Mythologische verha 145
len waren bij allen bekend, en vormden daardoor een mogelijk communicatiemiddel om de grote massa te bereiken. Champlins Nero is een propagandistisch-manipulatief kunstenaar. Of dat klopt of niet, het is opvallend dat een theatraal heroïsche presentatie ook bij andere antieke heersers (hellenistisch en Ro meins) te bespeuren valt. Misschien vallen Nero’s acties in het theater daarmee te beschouwen als een manier om zichzelf cen traal binnen de maatschappij te plaatsen, als zichtbaar ijkpunt aan wie niemand voorbij kon gaan, maar die tegelijk binnen de context van het theater aan niemand verantwoording verschul digd is. Het zou ten slotte ook nog kunnen dat Nero’s optredens als een vorm van compensatie dienden voor zijn gebrek aan militai re successen. Op het toneel kon Nero de overwinnende generaal zijn die hij in werkelijkheid niet was. De ambigue houding van Nero tegenover zijn grote generaal Gnaeus Domitius Corbulo (ca. 7-67), die hij dwong om zelfmoord te plegen nadat Corbulo belangrijke overwinningen had gehaald en Nero diens popula riteit bedreigend ging vinden, maakt duidelijk hoe belangrijk militaire roem voor een keizer bleef. Andersoortige roem was wellicht een alternatief. In dat licht kan ook de beroemde reis naar Griekenland van Nero gezien worden. De keizer deed als dichter, muzikant en wagenrenner mee aan alle belangrijke Griekse festivals. De Olympische Spelen werden daarvoor zelfs speciaal uitgesteld, waarna Nero (in al dan niet beschonken staat) de wagenren nen wist te winnen - vooral omdat niemand de keizer durfde te verslaan. Op deze en vergelijkbare manier wist Nero als eerste persoon in één jaar in alle Griekse ‘kernfestivals’ te winnen, een overwinning die hij volgens Suetonius en Dio als een militaire triomf gevierd zou hebben. Daarbij werd hij door de stadsbevol king van Rome toegejuicht: Heil u, Olympische overwinnaar, heil Pythische overwinnaar! Augustus! Augustus! Heil Nero, onze Hercules! Heil Nero,
146
onze Apollo! De enige wereldkampioen, de enige vanaf het begin der tijden!43 Opnieuw wordt Nero’s superieure status benadrukt, en wor den de daden van de keizer direct aan die van goden gekoppeld. Daarnaast zorgde het belang dat Nero aan deze Griekse acti viteiten hechtte ervoor dat de keizer in de oosterse provinciën buitengewoon populair werd. In die regio’s van het Rijk was al sinds Alexander de Grote en de latere hellenistische koningen de goddelijke status van een heerser hoe dan ook minder pro blematisch dan in Rome. Met zijn grootse paleispark in het cen trum van Rome, zijn ondersteuning van en deelname aan de kunsten en atletiek, en de bovenmenselijke trekken waarmee hij zichzelf presenteerde lijkt Nero op een hellenistisch vorst, van wie een eenduidig bovenmenselijke presentatie niet verras send was. Deze bovenmenselijke presentatie was voor bepaalde groe pen in de Romeinse maatschappij geen enkel probleem. De be volking van de stad Rome werd tevreden gehouden met 'brood en spelen’ en geënthousiasmeerd door een heerser die aan beden kon worden. Voor de senatoriale klasse (waaruit de ge schiedschrijvers voortkwamen) was de hellenistisch-heroïsche Nero lastiger te accepteren. Door bovenmenselijk te zijn was hij imm ers niet langer princeps, maar werd hij dominus. In dit nieuwe keizerschap was de heerser zelfs niet langer symbolisch verantwoording verschuldigd aan de senaat. Mogelijkerwijs was dat het hele punt van deze nieuwe vorm van zelfpresentatie. De jeugdige Nero kon niet langer getoetst worden aan de gebruike lijke kwaliteiten die van keizers werden verwacht. Zoals Caligula voor en Commodus na hem compenseerde Nero zijn gebrek aan ervaring door zichzelf als bovenmenselijk te presenteren. Dit alles zegt niet noodzakelijkerwijze iets over de persoon Ne ro, maar wel over de manier waarop hij het keizerschap vorm probeerde te geven.
147
De dood en reputatie van Nero Nero koos ervoor om een heldere en eenduidige boodschap uit te zenden. Hij bepaalde zijn eigen imago. De flexibele zelfrepresentatie die Augustus zo goed gediend had en waarin deze reageerde op de verwachtingen van verschillende groepen on derdanen liet Nero helemaal los. Onder hem was de keizer een bovenmenselijke, spectaculaire (en populistische) alleenheer ser. Als zodanig was Nero populair bij verschillende groepen in het Romeinse Rijk, maar niet bij senatoren. Tijdens zijn regeer periode hadden ze weinig tegen Nero’s absolute machtsaanspra ken kunnen doen. Maar in april 68 kwam Gaius Julius Vindex, de gouverneur van Gallia Lugdunensis (de kern van het huidige Frankrijk), in opstand. Hij kon op geen enkele manier instem men met het nieuwe keizerschap en dacht in de gouverneur van Hispania Tarraconensis (bijna heel huidig Spanje en een deel van Portugal) Servius Sulpicius Galba een goed alternatief ge vonden te hebben. De opstand werd snel neergeslagen en hoe wel Galba op Rome marcheerde, was zijn situatie penibel. Maar Nero was angstig. Senatoren zagen hun kans en verklaarden de keizer op 8 juni 68 totf staatsvijand (hostis). Waarschijnlijk zouden de legers van Rome achter de keizer zijn blijven staan, maar die raakte in paniek en pleegde zelfmoord. Na zijn dood werd Nero vervolgens als enige van de Julio-Claudische keizers niet bijgezet in het Mausoleum van Augustus. Toch werd met het lichaam van Nero veel zorgvuldiger omgegaan dan met dat van Caligula. Diens lijk werd, waarschijnlijk om misbruik er van te voorkomen, direct na zijn dood door getrouwen 'op een geïmproviseerde brandstapel half verbrand, en toen onder een dunne laag plakken begraven’.44 Weliswaar lijkt Caligula later door Claudius te zijn bijgezet in het Mausoleum van Augustus, maar dat was vooral dankzij Caligula’s zussen, in combinatie met spookverhalen over de geest van de keizer. Nero werd door zijn voedsters Ecloge en Alexandria en zijn maitresse Acte ge huld in prachtige gewaden meteen bijgezet in het familiegraf 148
van de Domitii. Suetonius schrijft: ‘Zijn sarcofaag in dat graf monument is van porfier, erboven staat een altaar van marmer uit Luna en de balustrade eromheen is van Thasisch marmer.’45 Nero werd in alle pracht en praal begraven bij zijn familieleden, zoals dat een afstammeling van een prominente senatoriale familie toekwam. De kosten die voor de begrafenis genoemd worden, maken het onwaarschijnlijk dat de eervolle begrafenis volledig georganiseerd en betaald was door loyale minnen. Wel wordt de trouw van die minnen bevestigd door de grafsteen van Ecloge. Haar begraafplaats is bijna zeker de locatie waar Nero zelfmoord pleegde, met een helder grafschrift: ‘Voor Claudia Ecloge, de meest vrome.’46 Ook anderen bleven de keizer trouw in de dood. Velen zouden tot lang na Nero’s dood bij zijn graf eer aan hem hebben bewezen.47 In dezelfde context moet een opmerking geplaatst worden van de bijna contemporaine Griekse orator Dio Chrysostomos (ca. 40-na 112), die schreef dat: [Nero’s volgelingen] tegen hem in opstand kwamen, en hem dwongen zichzelf te doden, op welke manier dan ook. De precieze waarheid daarover is nog steeds niet bekend; want als het aan zijn andere onderdanen lag, mocht hij gerust voor altijd keizer blijven - ja, zelfs nu hoopt iedereen nog dat hij leeft. En de grote meerderheid gelooft dat ook, hoewel hij - op een bepaalde manier - niet één keer maar meerdere malen gestorven is, samen met de mensen die er zo zeker van waren dat hij nog leefde.48 De laatste opmerking verwijst naar de mannen die zich na de dood van Nero als de keizer voordeden en daarmee grote po pulariteit wisten te winnen. Er lijken na 9 juni 68 ten minste drie van dergelijke Nero-messiassen geweest te zijn.49 Dat het uiteindelijk slecht met hen afliep is hier minder relevant dan de grote steun die ze meteen kregen van de mensen die geloofden dat de betreffende lierspelende Nero-loolcalike de werkelijke keizer was. 149
Senatoren verklaarden Nero hostis, maar delen van de stadsRomeinse bevolking lijken op zijn graf geofferd te hebben. Voor andere groepen was de status van de gestorven keizer niet duidelijk. Zo werd in het Sebasteion (de tempel voor de keizer) van Aphrodisias in Klein-Azië na de dood van Nero een aan tal neroonse reliëfs heel verschillend behandeld. Eén werd van de muur gehaald, omgedraaid en als vloertegel gebruikt; één bleef hangen, maar Nero’s titulatuur werd verwijderd van de begeleidende inscriptie; één bleef intact en in situ; en van een laatste reliëf is slechts de inscriptie nog over, met Nero’s naam nagenoeg onleesbaar gemaakt.50 Zelfs binnen een gebouw was de omgang met het beeld van Nero niet eenduidig. Het lijkt dan ook onjuist om alleen het negatieve beeld van Nero te benadruk ken. De dominantie van dat beeld is gedeeltelijk het gevolg van de overgebleven literaire beschrijvingen van Nero. Die zijn, zoals hierboven al aangegeven, negatief. Nero’s sterfscène is geen uit zondering. Suetonius’ beschrijving daarvan is nauwelijks meer dan een farce. De keizer rent van de ene plaats naar de andere, steeds op zoek naar de beste manier om zelfmoord te plegen, waarbij vergif, het zwaard van een gladiator en verdrinken in de Tiber de revue passeren, voordat hij besluit zichzelf met een dolk te doden. Dan volgt een hele reeks van ‘laatste woor den’ waarvan ‘qualis artifex pereo’ (welk een kunstenaar sterft in mij) weliswaar de beroemdste zin is, maar zeker niet de laatste. De beschrijving van Cassius Dio is nauwelijks vleiender. Nero speelt zijn laatste, tragische, rol, en doet dit slecht. Zelfs bij zijn zelfmoord moet hij geholpen worden.51 Tacitus’ beschrijving van Nero’s dood is niet overgeleverd, maar het is onwaarschijn lijk dat hij veel positiever was. De literaire beschrijvingen zullen gedeeltelijk ook zo negatief zijn geweest omdat Vespasianus en zijn dynastie belang hadden bij een ‘monsterlijke’ voorganger. Met Nero eindigde de Julio-Claudische dynastie. Opvolgers konden hun machtsaanspraken niet langer herleiden tot Au gustus (hoewel het opvallend is dat Galba, de eerste van de kei150
zers uit het vierkeizerjaar, zich expliciet aan Livia koppelde). Er moesten dus gegronde redenen geweest zijn waarom de laatste Julio-Claudiër was afgezet. Op vergelijkbare manier hadden de directe opvolgers van Domitianus (81-96) en Commodus (180192) er belang bij dat die laatste heersers uit respectievelijk de Flavische en Antonijnse dynastie negatief werden gepresen teerd. Veel literaire teksten over Nero zijn geschreven door se natoren die leefden in een periode waarin heersers niet onge lukkig waren met een negatief Nero-beeld. Maar dat negatieve beeld is niet alleen door senatoren gevormd. Er bestaat even eens een sterk afwijzende christelijke visie, voornamelijk een gevolg van de manier waarop Nero probeerde de schuld van de grote brand van Rome op de christenen te schuiven. Er bestaat zelf een traditie over de ‘terugkomst’ van Nero op aarde waarin Nero de antichrist zou zijn. Hierin speelt Openbaringen 13:18 een belangrijke rol: Laat ieder die inzicht heeft het getal van het beest ontcijferen; er wordt een mens mee aangeduid. Het getal is zeshonderdzesenzestig. Als het Griekse ‘Neron Caesar’ getranslitereerd wordt naar het Hebreeuws, is het numerieke equivalent daarvan 666. Een aan tal auteurs heeft in de loop der jaren hieruit geconcludeerd dat Nero het tweede beest van Openbaringen zou zijn. Het moet duidelijk zijn dat deze koppeling van Nero aan de duivel zijn reputatie geen goed heeft gedaan. Nero’s poging om een nieuw keizersbeeld neer te zetten zou zo een belangrijke oorzaak kunnen zijn voor een voornamelijk negatieve literaire traditie, die op veel punten wordt genuan ceerd of zelfs tegengesproken door andere antieke bronnen. Als verschillende bevolkingsgroepen verschillend dachten over de veranderingen die Nero in het keizerschap probeerde in te voe ren, konden vanuit die bevolkingsgroepen verschillende histo rische tradities ontstaan. Daarbij is het heel goed mogelijk dat I 51
het antagonisme van de bovenlaag van de Romeinse bevolking versterkt werd naarmate Nero’s nieuwe keizerschap bij de on derlaag van de samenleving populairder werd. Keizerlijke legiti matie die berustte op populariteit bij het volk zou een directe be dreiging vormen voor de geprivilegieerde positie van de hoogste politieke klasse van Rome, de ordo senatorius. Hoe succesvoller een dergelijke legitimatie leek te zijn, des te sterker daar afstand van genomen moest worden. Zo zou het kwalijke imago van Nero er ironisch genoeg op kunnen wijzen hoe dicht hij bij een succesvol nieuw type keizerschap was gekomen.
Commodus ‘Liederlijker dan Nero.’52 Zo vervloekte de senaat Commodus na diens dood in 192, althans volgens de laatantieke Historia Augusta. De auteur van die tekst is zelf nog negatiever en om schrijft de laatste keizer van de Antonijnse dynastie (vernoemd naar Antoninus Pius, de opvolger van Hadrianus, zie hoofdstuk 2) als ‘zedeloos, boosaardig, wreed en wellustig, en ook nog verdorven en onterend’.53 Cassius Dio, die senator was tijdens Commodus’ regering, is bijna net zo negatief en stelt dat de kei zer er ‘wrede en moorddadige gewoonten op na hield’.54 Senatoriale geschiedschrijving was eensgezind in de omschrijving van Commodus. Ook Herodianus, een tijdgenoot die zelf geen senator was, maar in zijn werk vaak de standpunten van de elite deelde, verfoeide Commodus, die hij ‘waanzin en krankzinnig heid’ verweet.55 In tegenstelling tot de regeerperioden van Caligula en Nero zijn voor Commodus twee van de drie belangrijkste literaire tek sten van tijdgenoten. Dat maakt ze aan de ene kant betrouwbaar der dan latere teksten. In ieder geval een deel van hun lezers had zelf de gebeurtenissen meegemaakt en kon dus controleren of de auteurs geen klinkklare onzin verkondigden. Daarmee is het waarschijnlijker dat de feiten die in de teksten genoemd staan 152
kloppen. Aan de andere kant waren Dio en Herodianus deelge noten aan de gebeurtenissen, en is het waarschijnlijk dat hun mening daardoor gekleurd is. Ze missen daarmee de noodzake lijke afstand om de zaken die ze noemen met enige objectiviteit te interpreteren. Daarbij zijn de teksten van Dio voor deze perio de alleen overgeleverd in Byzantijnse samenvattingen (zie de inleiding) waarin de nadruk vooral op sappige details ligt. Maar opnieuw, net als bij Nero, valt uit andere bronnen een positiever verhaal op te maken. Commodus is op een aantal punten goed met Nero (en Caligula) te vergelijken. Net als Nero kwam hij jong en met weinig bestuurlijke en militaire ervaring aan de macht. Net als Nero ook nam Commodus afstand van zijn adviseurs en toonde wei nig respect voor de senaat. Het lijkt er zelfs op dat Commodus na pogingen om als ‘augusteïsche heerser’ aan verwachtingspa tronen te voldoen, er uiteindelijk voor koos om zijn superieure machtspositie met ongekende directheid te presenteren.
Een jonge keizer op de troon Commodus had een betere startpositie als keizer dan Nero. Toen Marcus Aurelius op 17 maart 180 stierf, was Commodus al ruim drie jaar medekeizer. De op 31 augustus 161 geboren Commodus werd op 27 november 176 door zijn vader in rang verheven, een paar jaar na de dood van Lucius Verus, die als ‘adoptiefbroer’ van Marcus daarvoor deze rol vervuld had. De directe aanleiding voor de promotie lijkt een opstand in 176 van Avidius Cassius geweest te zijn, een van de belangrijkste gene raals van Marcus. De opstand vond weinig steun in het rijk en van de befaamde Atheense redenaar en politicus Herodes Atticus (101-177) is zelfs bekend dat hij een brief van maar een paar woorden aan Avidius Cassius stuurde toen hij ervan hoorde: ‘Herodes aan Cassius: je bent gek.’5<5 Het was een kortstondige rebellie, maar de gebeurtenissen zullen aan Marcus Aurelius
:53
duidelijk hebben gemaakt dat de opvolging door zijn zoon nog niet zeker was. Na de vier achtereenvolgende ‘adoptiefkeizers’ Trajanus, Hadrianus, Antoninus Pius en Marcus Aurelius (zie hoofdstuk 2) was het rijk gewend geraakt aan heersers met militaire en bestuurlijke ervaring. Marcus bereidde zijn zoon voor op de alleenheerschappij. Commodus werd door zijn vader meege nomen op een reis door het rijk en kreeg, zoals gesteld, bij de terugkeer op 27 november de naam Augustus. Op 1 januari 177 werd Commodus consul. Met zijn nog geen zestien jaar was hij de jongste consul die het Romeinse Rijk ooit gezien had. Ruim drie jaar later stierf Marcus Aurelius. Op zijn sterfbed bena drukte hij expliciet zijn wens dat zijn zoon keizer zou worden, hoewel hij volgens Herodianus (in een passage met vooruitwij zingen naar het latere gedrag van Commodus) benadrukte dat Commodus goede adviseurs nodig had: Hier is mijn zoon, die jullie zelf hebben opgevoed, een jonge ling die mensen nodig heeft om hem de goede koers te wij zen in het noodweer en de stormen van het leven, zodat hij niet door nog gebrekkige kennis van zijn plichten in verkeerd vaarwater terecht zal komen en zich zal verliezen in minder waardige praktijken. Ik hoop dat jullie, die met zo veel zijn, zijn vader zullen zijn, in plaats van ik alleen [...] Jullie moeten mijn zoon adviseren, en hem herinneren aan wat hij nu hoort. Dan zullen jullie hem de beste keizer maken voor jullie zelf en voor iedereen verder. Dan ook zullen jullie mijn nagedachte nis op de best mogelijke manier eren. Het is zelfs de enige manier waarop jullie mijn nagedachtenis voor altijd levend kunnen houden.57 Commodus had alle keizerlijke volmachten. Hij was nu de ‘in het purper geboren’ heerser: de eerste keizer die geboren was toen zijn vader al keizer was, en uiteindelijk die vader wist op te volgen. Vanaf zijn geboorte had hij geweten dat hij (waarschijn154
lijk) keizer zou worden. Nu was het zover. Commodus’ positie was onomstreden. Zijn eerste beslissing als keizer was dat niet. Hij besloot af te wijken van de adviezen van zijn militair adviseurs en vrede te sluiten met een aantal noordelijke stammen waarmee Rome al enkele jaren in oorlog was. Zo kon de keizer naar de hoofdstad terugkeren. Dit besluit valt prima te verdedigen. De oorlog kostte geld en mankracht, waaraan toch al een tekort was door de zogenoem de Antonijnse pest (waarschijnlijk de pokken) die in de tweede helft van de tweede eeuw aan tallozen het leven had gekost. Daarnaast diende de strijd geen duidelijk belang. Belangrijker in de context van het keizerlijk imago is dat een mogelijke ne derlaag waar hij geen door hem behaalde overwinningen tegen over kon plaatsen veel prestige zou kosten. Ten slotte was het voor de jonge keizer van belang zo snel mogelijk in Rome zijn gezicht te laten zien. Zijn afkomst en uiterlijk garandeerden hem een enthousiast onthaal door het volk van Rome - en dus een versterking van zijn positie. Al was er veel voor Commodus’ terugkeer naar Rome te zeggen, dat betekende niet dat alle mi litairen tevreden waren met zijn beslissing de oorlog te beëin digen. Dat de vrede die Commodus sloot tot diep in de derde eeuw stand zou houden, maakte die militaire onvrede niet min der problematisch. Steun van soldaten was en bleef de zekerste manier om aan de macht te blijven. Onvrede bij een deel van de soldaten werd nog een urgenter probleem omdat Commodus’ terugkeer in Rome niet zo gemak kelijk was als hij gehoopt zal hebben. Een (relatief) onervaren jongeling had minder autoriteit dan de ervaren keizers die hem waren voorgegaan. Commodus onderschatte dit, en verzwakte zijn positie verder door een ongeïnspireerde rede in de senaat bij zijn ambtsaanvaarding. De aandacht die de nieuwe keizer gaf aan zijn kamerdienaar Saoterus, een vrijgelaten slaaf, verer gerde de situatie nog verder. Commodus liet hem zelfs delen in de festiviteiten rondom de terugkeer van de keizer in Rome. De redenen voor deze keuze zijn niet meer te achterhalen, maar een 155
van de gevolgen was een verslechterende relatie tussen keizer en senatoren. Tussen december 181 en het einde van de zomer van 182 kwam het tot een crisis. Lucilla, de oudere zus van Com modus, was daarin de hoofdrolspeelster. Over de directe aanlei ding van dit ‘Lucilla-complot’ is onduidelijkheid. Herodianus meende dat Lucilla bang was voor haar politieke positie en sta tus, nadat Commodus’ jonge echtgenote Crispina, met wie hij sinds 178 getrouwd was, zwanger zou zijn geworden (het huwe lijk zou overigens kinderloos blijven), terwijl Dio een ware soapopera van minnaars, minnaressen en liefdesintriges aan het hof als achtergrond van het complot zag. Maar over de uitvoering van het complot zijn de bronnen eenduidig. Claudius Pompeianus Quintianus, een jonge senator, verborg zich in de schaduw van de ingang van het Colosseum. Toen Commodus langs kwam, trok Quintianus zijn dolk en riep: ‘De senaat stuurt je de ze dolk.'58 Helaas voor hem gaf deze korte speech de lijfwachten van de keizer de tijd om in te grijpen en hij werd overmeesterd voor hij Commodus kwaad kon doen. Vanaf dat moment was de verhouding tussen keizer en senaat volledig verstoord. Als reactie schoof Commodus vanaf Lucilla’s samenzwering ‘secondanten’ naar voren. De politieke macht kwam meer en meer bij Commodus’ persoonlijke favorieten te liggen. Hoe wel Commodus in elk van zijn eigen consulschappen een oude vriend van zijn vader als collega koos, had deze oude garde van notabelen steeds minder in te brengen. De ware macht lag vanaf de mislukking van het Lucilla-com plot tot 185 bij de nieuwe prefect van de pretoriaanse garde, Tigidius Perennis, en na diens ‘val’ tot 190 bij de vrijgelatene Marcus Aurelius Cleander. Daarmee maakte Commodus expliciet dat de keizer aan iedereen die hij wilde de macht kon geven, en voor het bewind van het rijk niet afhankelijk was van de sena toren die van oudsher veel belangrijke functies vervulden. Wei nig verrassend hebben Herodianus en Dio dan ook geen goed woord voor deze twee mannen over. Vooral Cleander komt er slecht vanaf. Volgens Herodianus 156
zorgden zijn ‘hebzucht en hoogmoed ervoor dat hij zelfs naar de positie van de keizer verlangde’.59 Dit laat overigens meteen de beperkingen van Herodianus als bron zien. Een voormalig slaaf zou het Romeinse Rijk niet kunnen leiden. Het zou nog meer dan vijfentwintig jaar duren voor de legerleider Macrinus in 217 keizer kon worden, hoewel niemand in zijn familie sena tor was (zie hoofdstuk 4). Cleander kan nooit werkelijk gedacht hebben dat het keizerschap voor hem bereikbaar was - het is waarschijnlijker dat Herodianus hier wil benadrukken hoe mis plaatst de positie van Cleander in zijn optiek was. Al ambieerde hij het keizerschap niet, Cleander was wel een doorn in het oog van de traditionele Romeinse elite. Een aantal executies van pro minente senatoren, misschien verbonden met dynastieke peri kelen - het huwelijk van Commodus en Crispina bleef kinder loos - maakte zijn positie nog controversiëler. Het was dan ook te verwachten dat een aantal senatoren in 190 in actie kwam. Vooral Papirius Dionysius, die verantwoor delijk was voor de logistiek van het graan van Rome, speelde daarbij een kardinale rol. Hij liet een graantekort bewust uit de hand lopen en zorgde vervolgens voor onrust bij het volk, dat Cleander de schuld gaf. Commodus kon de steun van het volk niet missen en executeerde zijn secondant. Cleander was de laatste persoonlijke favoriet die Commodus tussen zichzelf en de senaat plaatste. Vanaf 190 koos hij een andere manier om steun te krijgen van het volk en een groot deel van de legers.
Commodus-Hercules Die steun van het volk was inmiddels namelijk een belangrijke machtsbasis voor Commodus geworden. Net als Caligula en Nero voor hem presenteerde Commodus het keizerschap als gebonden aan hem persoonlijk en legde hij de nadruk op zijn uitverkoren en bovenmenselijke status. Als de keizer door de gó den op zijn plaats was gezet en zelf goddelijke kwaliteiten had,
!57
deden zijn gebrek aan ervaring en jonge leeftijd er niet meer toe. Niet senatoren, maar de goden die de veiligheid van Rome zelf verdedigden garandeerden de positie van de keizer. Mun ten met de tekst p r o v i d e n t i a d e o r u m (voorzienigheid van de goden) benadrukten dat het de wil van de goden was geweest dat Commodus als enige van de acht zonen van Marcus Aurelius was overgebleven. Na de samenzwering van Lucilla maakte dezelfde boodschap duidelijk dat de goden in dat complot aan de kant van de keizer gestaan hadden, en daarom zijn féven had den gered. Commodus werd daarnaast op munten en in inscrip ties geroemd om zijn pietas (vroomheid), félicitas (voorspoed) en nobïlitas (hoge geboorte). Deze laatste aanspraak kon zowel terugwijzen naar het feit dat hij ‘in het purper’ geboren was, als naar de Antonijnse dynastie waar Commodus de laatste telg van zou zijn. Commodus was de zoon van een vader die via adopties een rechtstreekse afstammeling was van Nerva, die bijna een eeuw eerder had geheerst (96-98). Hij was daarmee de zesde heerser in een directe lijn, terwijl de Julio-Claudische dynastie maar vijf heersers had gekend. Niemand - zo kon Commodus met enig recht stellen - had ooit een nobeler afkomst gehad dan hij. Dat, in combinatie met de andere eigenschappen, zo sugge reerden munten en standbeelden, maakte het de keizer moge lijk de problemen van het rijk op te lossen. Van alle kanten werd duidelijk gemaakt dat Commodus de enige persoon was die een nieuw Gouden Tijdperk kon inluiden. Alleen deze keizer kon voor vrede en overvloed zorgen. Door zichzelf zo te presenteren nam Commodus afstand van de manier waarop zijn directe voorgangers in meer of minder sterke mate Augustus gevolgd hadden. Commodus probeerde op geen enkele manier een republikeinse façade te handhaven. Sterker nog: hij legde er met zijn hoge geboorte de nadruk op dat hij het keizerschap geërfd had. Hem kwam de hoogste po sitie van het rijk toe, meer nog dan wie van zijn voorgangers ook. In de laatste jaren van zijn regeerperiode, na de val van Cleander, ging hij zelfs nog een stap verder. Hij omarmde de 158
goddelijke aspecten die al vanaf het begin in het keizerschap ingesloten waren. Terwijl Augustus het beeld van de keizer als superieure heerser maar mondjesmaat accepteerde en (in ieder geval publiekelijk) afstand nam van expliciete vergoddelijking, koos Commodus ervoor om zich met de halfgod Hercules te identificeren. Niet alleen literaire teksten, maar ook inscripties, munten en standbeelden maken duidelijk hoezeer de keizer zich aan Hercules verbond. Het bekendste voorbeeld is een beel dengroep die nu in de Capitolijnse Musea te Rome te zien is (zie afbeelding 21). Het portret van de centrale buste is direct her kenbaar als dat van de keizer, maar het leeuwenvel en de knup pel maken meteen duidelijk dat Commodus zich als Hercules presenteert. De appels in zijn linkerhand zijn de mythologische gouden appels van de Hesperiden die onsterfelijkheid verschaf ten. Aan weerszijden van de buste staan twee tritonen (begelei ders van de zeegod Poseidon/Neptunus), die de macht van de keizer over de zee symboliseerden. De buste rust op een bol met zodiakale tekens en twee hoorns van overvloed. Zo zijn zee, he mel en aarde het domein van Commodus-Hercules geworden. De kleine en beschadigde knielende amazone (er waren er oor spronkelijk twee) belichaamt waarschijnlijk een overwinning over barbarisme. De buste maakt daarmee op allerlei manieren duidelijk dat de god-keizer overal voorspoed zou brengen. Andere centraal verspreide portretten van de keizer met de attri buten van Hercules benadrukken dat de keizer deze boodschap aan een breed publiek overbracht. Op een aantal munten staat Commodus ook nog nadrukkelijk als de Romeinse Hercules afgebeeld. Hercules, de godgeworden mens die door zijn daden op aarde de mensheid welvaart gebracht had en zelf daarmee de onsterfelijkheid had verworven, was in essentie niet ver verwij derd van de goddelijk uitverkoren keizer Commodus wiens da den een Gouden Tijdperk inluidden. Het beeld van Commodus als goddelijke heerser was onontkoombaar. Een grote brand in Rome in 191, met de bijbehorende herstelwerkzaamheden, lijkt
159
afb ee ld in g 21
Commodus zelfs de gelegenheid gegeven te hebben om Rome als ‘de kolonie van de goddelijke Commodus’ te hernoemen. Volgens de literaire bronnen veranderde hij vervolgens ook maanden, legioenen, vloten en de senaat van naam. Inscripties bevestigen dit. Iedereen en alles werd Commodianus genoemd; waar de keizer als een god heerste, moest alles en iedereen aan hem verbonden zijn. Dit zijn niet noodzakelijkerwijs de acties van een geestelijk gezond persoon, maar het is opvallend dat munten die geslagen werden door de autonome steden in het oosten van het rijk zonder enige aarzeling de notie van de keizer als Hercules overnamen. Daarbij werden in datzelfde oosten veel festivals door lokale bewoners omgedoopt tot Kommodeia, een Griekse naam die ze ook na de dood van de keizer aanhiel den. Blijkbaar was Commodus ook postuum nog populair in de oosterse provincies. Ook militairen wisten hun superieure heerser te waarderen. Zo schrijft Herodianus dat Didius Julianus, die na de dood van Commodus het keizerschap ambieerde, de pretorianen aan zijn 160
kant kreeg door te beloven ‘dat hij de herinnering aan Commodus in eer zou herstellen, zijn eretitels zou hernieuwen en de standbeelden weer opstellen, die de senaat omver had laten ha len’ (hoewel de hoeveelheid geld die hij hun bood ook meehielp hun loyaliteit te krijgen).60 Een aantal kleinere privébeelden van (waarschijnlijk) Commodus als Hercules is daarnaast gevonden in legerkampen te Köngen (Duitsland), Volubilis (Mauretanië) en in de buurt van de Muur van Hadrianus, en in een villa van een Romeinse veteraan te Ajka (Pannonia). Voor sommige mi litairen was het imago van Commodus-Hercules aantrekkelijk. Net als bij Nero lijken er dan ook naast de senatoriale kritiek positievere verhalen over Commodus gecirculeerd te hebben. Een passage uit het werk van de vijfde-eeuwse Dracontius stelt: Een andere princeps, dichter Commodus Augustus, vroom, goed man, zegt in bescheiden taal: ‘Hanteer na mij, bestuurders, deze edele regel: Wilt u god zijn? Wees bij leven goed.’61
Ook de Byzantijnse Johannes Malalas (ca. 491-578) beschrijft een veel latere positieve reputatie van de laatste Antonijnse kei zer in de provincies.62 Het beeld dat Commodus uitzond was weliswaar weinig flexibel, maar sprak een aantal groepen in het rijk kennelijk aan.
Commodus de gladiator Het is waarschijnlijk dat ook de stadsbevolking van Rome tot de doelgroepen behoorde die Commodus probeerde te bereiken. Of dat lukte door zich als Hercules voor te doen is onduidelijk, maar grote groepen in Rome lijken in ieder geval het gedrag gewaardeerd te hebben waarmee Commodus waarschijnlijk het beruchtst geworden is (in ieder geval voor iedereen die Ridley Scotts Gladiator gezien heeft): zijn gevechten in de arena. Dit 161
gedrag wordt vaak als ‘bewijs’ voor keizerlijke krankzinnigheid aangehaald. Inderdaad was het ongebruikelijk dat de keizer als gladiator vocht, hoewel er precedenten waren. Hadrianus en Lucius Verus hadden als gladiator getraind, en Caligula had persoonlijk in de arena opgetreden. Ook leden van de senaat wa ren soms in het amfitheater actief, wat door Commodus’ opvol ger, Septimius Severus (193-211), gebruikt werd om het gedrag van zijn voorganger te verdedigen: ‘Het was al schandelijk,’ zei hij, ‘dat hij [Commodus] met zijn eigen handen wilde beesten doodde. Maar gisteren en kort ge leden worstelde in Ostia een van jullie groep, een oude man die consul was geweest, publiekelijk met een prostituee die als luipaard was uitgedost.’63 Gladiatorenspelen waren bijzonder populair. Het is al te mak kelijk ze te veroordelen vanwege hun bloederigheid, maar voor de Romeinen waren de spelen een mogelijkheid om militaire moed (virtus) te tonen als er geen oorlog was. De ex-consul die Severus berispte was niet de enige senator (of ridder) die in de arena vocht, hoewel dat eigenlijk verboden was. Uit de steeds maar weer aangepaste wetgeving valt op te maken dat de wetten die de hogere standen verboden als gladiator op te treden be perkt effect hadden. Als een wet veranderd moest worden, hiel den mensen zich niet voldoende aan de vorige wet. Er was zelfs een categorie gladiatoren die de equites (ridders) genoemd werd. In de arena konden deze Romeinen van exotisch genaamde strijders winnen (onder wie ‘Thraciërs’ en ‘Samnieten’) en zo de almacht van Rome tonen. Ook als de barbaren onder elkaar vochten (zonder Romeinse strijders in de arena) deden ze dit in een context die door Rome bepaald werd, met altijd een Romein se organisator die besloot of de verliezer in een gevecht mocht blijven leven o f moest sterven. In de arena vocht de Romeinse beschaving tegen chaos en barbarij - en Rome won steeds. In de arena ook zetten vrijwillige strijders, van wie er veel meer 162
waren dan vaak wordt aangenomen, hun leven op het spel; bijna alsof ze de dood zelf uitdaagden. De graffiti in Pompeji uit de eerste eeuw maken al duidelijk hoe populair winnende gladia toren konden worden - populariteit die Juvenalis in zijn Satiren belachelijk maakt: Kijk, kijk, ’t is Sergius. Nauwelijks meer baard en ook al ongeschikt verklaard, sinds hem een arm werd afgeslagen bij het vechten. En er mankeert veel meer aan hem: zijn schedel is door zijn helm gedeukt, er zit een wrat voorop zijn neus tussen twee iifimer natte en roodontstoken ogen. Maar hij was ooit gladiator en dat geeft zo’n glans dat vaderland, familie, huis en haard haar onverschillig zijn; zij is verliefd op 't ijzer van zijn zwaard, want als die sukkel dat zwaard niet had, had ze hem nooit gebliefd!64 Het charisma van een gladiator kwam Commodus goed van pas. Daarnaast kon hij in de arena de daden van Hercules na spelen. Door in de arena nagebootste mythologische vertellin gen liet de keizer aan de inwoners van Rome zien dat hij, net als de god met wie hij zich identificeerde, een heroïsche win naar was. Commodus compenseerde daarnaast zijn gebrek aan militaire ervaring door de virtus van een gladiator te tonen. Dit valt te vergelijken met Nero, die atletische overwinningen als een triomf had gevierd, en Hadrianus die expliciet zijn jachtkwaliteiten tentoonspreidde (zie p. 112). Het is misschien geen toeval dat de Historia Augusta het verband expliciet legt: ‘Hij nam zelfs deel aan gladiatorengevechten en accepteerde gladiatorennamen met net zo veel genoegen alsof hem een triomf was toegekend.’65 Als gladiator toonde Commodus moed en be schermde hij het rijk symbolisch tegen de barbaren. Om dat te kunnen doen presenteerde hij zich direct aan het volk dat in het 163
amfitheater verzameld was. Herodianus beschrijft hoe dat in de praktijk ging: Commodus gaf nu opdracht voor het geven van openbare voorstellingen, en hij beloofde dat hij alle wilde dieren per soonlijk zou doden, en met de sterkste mannen gladiatorengevechten zou houden. Toen dat nieuws rondging, kwamen mensen vanuit heel Italië en de omliggende streken naar Ro me om toeschouwer te zijn bij iets wat zij nog nooit gezien of gehoord hadden [...] Eindelijk kwam de dag van de show, en het amfitheater was volledig gevuld.66
Inwoners van het rijk zagen hoe hun keizer symbolisch voor hen vocht. Hij verkeerde niet in werkelijk levensgevaar. De wil de dieren doodde hij van een veilige afstand, en volgens de laat antieke auteur Aurelius Victor liet de keizer zijn tegenstanders met loden zwaarden vechten, terwijl hij zelf ijzeren wapens kreeg.67 Toch stond de keizer daar wel en toonde hij zijn mili taire vaardigheden aan een hem toejuichend publiek. Commo dus ‘beschermde’ persoonlijk zijn onderdanen en benadrukte daarmee zijn heroïsche kwaliteiten. De gladiator CommodusHercules maakte duidelijk wie voor het rijk van belang was. Op 31 december 192 zou die boodschap extra benadrukt wor den. Commodus was volgens de literaire bronnen van plan om zijn superioriteit ten opzichte van de senaat nog explicieter te maken. Hij wilde de consuls die normaal gesproken het jaar mochten inluiden laten executeren en zelf verkleed als Hercu les en begeleid door gladiatoren die taak op zich nemen. Dat zou zijn positie overduidelijk gemaakt hebben - maar voor het zover was, werd hij vermoord. De achtergronden van deze laat ste samenzwering zijn, zoals zo veel aspecten van Commodus’ leven en zoals zo veel samenzweringen (die nu eenmaal per de finitie heimelijk zijn), moeilijk te achterhalen. Senatoren lijken daarbij nauwelijks een rol gespeeld te hebben, net zomin als bij de dood van Caligula. Commodus werd vermoord door degenen 164
die het dichtst bij hem stonden: zijn maitresse Marcia, zijn ka merheer Eclectus en de prefect van de pretorianen, Laetus. De daders zijn daarmee duidelijk, al zijn hun redenen dat niet. Mis schien vonden ze dat Commodus (eindelijk) te ver ging of mis schien vreesden ze voor hun eigen leven. Misschien ook was Commodus’ directe opvolger Pertinax bij de samenzwering be trokken. Hoe dan ook, Marcia was degene die Commodus een beker vergiftigde wijn toediende. Toen dat niet afdoende bleek, werd de atleet Narcissus naar Commodus’ kamers gestuurd om hem in bad te wurgen. De keizer was dood en de senaat ver vloekte zijn nagedachtenis. Maar nog geen drie jaar later werd deze damnatio memoriae door Septimius Severus teruggedraaid. Severus noemde zich zelfs divi Commodi frater, de broer van de goddelijke Commo dus. Hij presenteerde zich soms ook als Hercules, hoewel niet op dezelfde schaal als Commodus. De aandacht die Severus aan Commodus gaf, maakt opnieuw duidelijk dat de coherente boodschap die Commodus had uitgezonden bij relevante groe pen was aangekomen. Waarom zou zijn opvolger proberen zich te koppelen aan een heerser die alom verafschuwd zou worden? Net als zijn ‘goddelijke broer’ regeerde Septimius Severus ove rigens zonder veel aandacht aan de senaat te schenken. Een nieuwe fase voor het Romeinse keizerrijk was ingegaan.
Het imago van de slechte keizers De drie ‘gekke’ keizers die hierboven aan bod zijn gekomen, vertonen veel overeenkomsten in de manier waarop zij zichzelf presenteerden. Augustus had de verschillende groeperingen binnen het rijk tevreden gehouden door zich tegelijkertijd op verscheidene wijzen te (laten) presenteren. Keer op keer is in teksten, inscripties, beelden, munten en aan keizerlijke archi tectuur te zien hoe flexibel Augustus in zijn zelfrepresentatie was, en hoe hij daarin steeds constructief wist te reageren op de 165
beeldvorming rondom zijn keizerschap. Analyse van dezelfde typen bronnen in de tijd van met name Nero en Commodus roept een heel ander beeld op. In tegenstelling tot Augustus lieten deze keizers hun zelfrepresentatie niet afhangen van de groepen aan wie zij zich presenteerden. Wat heersers als Caligula, Nero en Commodus (en in mindere mate ook andere keizers als Domitianus en Heliogabalus, zie p. 87-88 en 169) gemeen gehad lijken te hebben is dat zij een heel specifiek en eenduidig beeld presenteerden. Dit zou een gevolg van waanzin kunnen zijn, maar het lijkt ook te maken te hebben met de ma nier waarop de heersers aan de macht kwamen. Doordat ze zich niet als keuze van de senaat konden presen teren, was het augusteïsche model voor hen geen optie. Zij kon den zich niet plaatsen in een 'productieproces’ waarin de keizer zijn best deed om een beeld te creëren dat voldeed aan de ver wachtingspatronen van zijn onderdanen (die op hun beurt weer probeerden te anticiperen op wat de keizer wilde). Nero zette zich zo duidelijk als theatrale alleenheerser neer, en Commo dus als goddelijke gladiator, dat voor andere beelden nauwelijks meer ruimte was, vooral ook omdat de heersers met daad en gebaar persoonlijk dat beeld naar voren schoven. Door een der gelijk centraal geconstrueerd en eenduidig beeld van de macht hebber werd het lastiger om tegelijkertijd parallelle machtsbeelden te laten bestaan. Dit gold voor bijna alle aspecten van hun heerschappij. Zo legde Nero er dermate de nadruk op dat hij in zijn titulatuur zijn afstamming van vaders- en moederszijde noemde - iets wat geen van zijn voorgangers gedaan had - dat inscripties door het hele rijk heen hem gauw daarin volgden.68 Toen Commodus, als Hercules gekleed, begeleid door gladiato ren het consulaire jaar opende, was er weinig ruimte om hem daarnaast als welwillende senator neer te zetten. De afwezigheid van een flexibel ‘productieproces’ ergerde vooral de senatoren. Hun vooraanstaande positie verslechterde onder een heerser die zelfs niet meer pro forma van hen afhan kelijk was, maar ervoor koos om goddelijke steun en status als 1 66
machtslegitimatie te gebruiken. Na de dood van de keizer na men diezelfde senatoren wraak door vooral negatieve levensbe schrijvingen in omloop te brengen. Dat konden ze ook, omdat deze heersers regelmatig de laatste van een dynastie bleken (zo als Nero, Commodus en Domitianus, die de laatste van de Flavische keizers was). Het was vervolgens vaak in het belang van de stichters van nieuwe dynastieën om afstand te nemen van hun directe voorgangers, en terug te gaan naar het augusteïsche mo del. De gewelddadige dood die de meer hellenistisch georiën teerde heersers stierven maakt duidelijk dat er goede redenen waren om het soepelere keizersbeeld van de eerste princeps te verkiezen boven het inflexibele imago van de ‘gekke’ keizers. Maar het negatieve postume imago van deze keizers zegt veel meer over hun reputatie onder senatoren dan over hun popula riteit tijdens het leven.
167
4 De crisis van het Romeinse keizerschap In de eerste twee eeuwen van het keizerschap ontwikkelden zich de manieren waarop een keizer zijn imago kon vormen. Op ba sis daarvan wordt redelijk duidelijk waarom sommige heersers als goed en andere als slecht beschreven werden. Daarbij valt vooral de rol van de senatoriale elite van het rijk op. Deze elite had genoeg geld om niet voor hun primaire levensbehoeften te hoeven werken. Daardoor had zij de tijd om haar mening op te schrijven en zo in ieder geval de postume reputatie van heersers die negatief tegenover senatoren stonden te bepalen. Maar het systeem van keizerschap zou grondig veranderen in de zoge noemde derde-eeuwse crisis - een periode waarin de grenzen van het rijk steeds meer onder druk kwamen te staan en Rome regelmatig grensoorlogen moest voeren. Een belangrijk gevolg hiervan was dat legioenen zich sterker begonnen te binden aan generaals onder wie zij lange tijd moesten vechten, en die ze na verloop van tijd regelmatig tot keizer uitriepen. Daarnaast waren er lokale ‘helden’ die hun streek wisten te verdedigen waar Rome het liet afweten en soms ook keizerlijke aspiraties kregen. Onder andere hierom waren er in de periode van 193 tot 284 binnen het rijk bijna vijftig keizers en usurpatoren (waarbij de scheidslijn tussen legitieme en niet-legitieme keizers soms lastig te trekken is). In een dergelijke tijd van zogenoemde sol datenkeizers nam de rol van senatoren door de vergrote invloed van de troepen sterk af. In april 217 werd de eerste man die zelf geen senator was keizer (Macrinus). Hij regeerde veertien maanden maar liet zich niet in Rome zien. Bijna twintig jaar later werd de eerste professionele soldaat keizer. In de ongeveer drie jaar dat deze Maximinus Thrax regeerde (235-238) wist hij 168
Rome te vermijden. Nog ongeveer een halve eeuw later liet de keizer Carus (282-283) zelfs het laatste gebaar naar senatoren achterwege; hij vroeg de senaat bij zijn troonsbestijging niet eens meer zijn gezag formeel te accepteren. Zijn macht was al leen op zijn troepen gebaseerd. Kort daarna zou Diocletianus (284-305) met vergaande hervormingen niet alleen enige mate van vrede herstellen, maar ook het keizerschap volledig pro beren te veranderen. In zijn tetrarchie regeerden twee augusti (keizers) samen met hun caesares (onderkeizers). Hetprincipaat was voorbij.
De keizers van de derde eeuw Na de dood van Commodus op 31 december 192 (zie hoofd stuk 3) hadden senatoren nog zo veel hoop gehad dat hun situ atie beter zou worden. Het tegendeel bleek het geval. Het jaar 193 werd, net als de periode na Nero’s dood, een jaar van vier keizers, van wie de overwinnaar een nieuwe dynastie zou ves tigen. Deze winnaar, Septimius Severus (193-211), had weinig respect voor traditionele senatoren, wat onder meer blijkt uit zijn laatste woorden tegen zijn zoons: ‘Wees eensgezind, maak de soldaten rijk, en veracht verder iedereen.’1 Eensgezindheid was ver te zoeken. De oudste van de twee zoons, Caracalla (211217) vermoordde zijn jongere broer Geta. Ook de rest van de Severische dynastie was opmerkelijk. Zelfs als de prosenatoriale antieke teksten Heliogabalus (218-222) net zo misleidend neergezet hebben als andere ‘gekke’ keizers (en waarschijnlijk is dat zo), blijft het toch opmerkelijk een Romeinse keizer te zien die een oosterse godheid in de vorm van een zwarte steen tot oppergod probeerde te maken, en zelf met regelmaat in tra vestie rondwandelde. Niet veel minder problematisch was zijn opvolger Severus Alexander (222-235) die als veertienjarige op de troon belandde en onder de plak van zijn moeder gezeten lijkt te hebben. 169
Vanaf 235 lukte het niemand meer om een stabiele dynastie te vestigen, hoewel bijna alle keizers dat probeerden. Zo waren er drie keizers die Gordianus heetten, maar de eerste twee daar van waren vader en zoon, die tegelijkertijd in 238 tot keizer wer den uitgeroepen. Hun heerschappij duurde drie weken. De der de Gordianus (238-244) besteeg kort daarop de troon, toen hij dertien was. Zes jaar later stierf hij in een veldslag, waarschijn lijk na een complot, maar misschien ook in een slag tegen de nieuwe aartsvijand van Rome, de sterk expansionistische Sassaniden, die in 226 de Parthen overwonnen hadden en daarna onder leiding van koning Shapur 1 (241-272) Romeins grondge bied begonnen binnen te vallen (dit Nieuw-Perzische rijk zou uiteindelijk tot 651 standhouden). Er waren in de derde eeuw nog meer Romeinse kindkeizers, zoals de ongelukkige Philippus 11 die nog vóór zijn zevende verjaardag in 244 coregent gemaakt werd van zijn vader Philippus Arabs (244-249) en na diens dood snel vermoord werd. De enige derde-eeuwse heer ser die zijn vader gedurende substantiële tijd wist op te volgen was Gallienus (253-268) die langer zónder dan mét zijn vader Valerianus (253-260) regeerde. Toch leefde hij niet onder een gelukkig gesternte: Valerianus was de eerste Romeinse keizer die gevangen werd genomen. In 260 verloor hij een veldslag van Shapur 1, die de keizer de rest van zijn leven als opstapje gebruikt zou hebben als hij zijn paard of wagen wilde bestij gen. Na zijn dood werd de keizer gevild, en zijn huid werd als trofee opgehangen om als waarschuwing aan Romeinse ambas sadeurs te laten zien.2 De problemen ten tijde van Gallienus’ regeerperiode waren zo ernstig dat grote delen van het rijk zich afsplitsten onder lei ders van wie ze meer verwachtten dan van Rome. Zo ontstond, aangevoerd door Postumus (260-269), die waarschijnlijk van Bataafse afkomst was, het Gallische deelrijk dat bestond uit Britannia, de Gallische en Belgische provincies (inclusief delen van Nederland) en Spanje. Na zijn dood zou dit gebied nog tot 274 onafhankelijk van Rome blijven. Ook in het oosten van het 170
rijk vormde zich een zelfstandig deelrijk rondom het Palmyra van koningin Zenobia (270-272). Gallienus wist in ieder geval zijn gezag in de centrale delen van het rijk te waarborgen, en werd opgevolgd door een groep Illyrische keizers (268-282) (ge noemd naar de regio in de huidige Balkan waarin ze geboren waren), die iets van orde wisten te herstellen. Keizer Aurelianus (270-275) lukte het om het rijk weer bijeen te brengen. Hij is ook verantwoordelijk voor de imposante stadsmuren van Rome, waarvan grote delen nog steeds te bezichtigen zijn. Ondanks hun indrukwekkende monumentaliteit waren die vooral een teken van onmacht, want zelfs in het gebied direct rondom de hoofdstad kon niet langer vrede gegarandeerd worden. Na de Illyrische keizers probeerde Carus opnieuw een dynas tie te vestigen, maar zonder succes. Zonder zijn heerschappij door de senaat te laten bevestigen, gaf hij zijn beide zonen, Carinus en Numerianus, de titel caesar. Vervolgens liet hij Carinus in Rome, om met Numerianus tegen de Sassaniden ten strijde te trekken. Wat er precies gebeurde is onduidelijk. Of Carus had zo veel pech dat hij door de bliksem werd getroffen, of een tegenstander gebruikte een onweersstorm als afleiding om de keizer uit de weg te ruimen. Carinus en Numerianus zouden hun vader niet erg lang overleven. Vooral de tragische dood van de laatste valt op: nadat hij in stilte was vermoord, werd hij nog een paar dagen in een afgesloten reiswagen rondgedragen, tot dat de soldaten zich begonnen af te vragen waar toch die vrese lijke stank vandaan kwam.3 Niettemin geven de steeds terugkerende pogingen om dynas tieën te vestigen - en het bestaan van kindkeizers - aan dat velen in Rome dynastieke continuïteit nog steeds als normaal zagen, al waren er geruime tijd geen voorbeelden van geslaagde vor stenhuizen geweest. Door het enorme aantal usurpatoren lukte het heersers niet meer om lang genoeg hun eigen positie (en die van hun familie) aan het rijk op te leggen. In plaats daarvan ging de macht naar generaals die voldoende troepen achter zich wisten te krijgen, onafhankelijk van hun status, afkomst, of ver 171
dere talent. Natuurlijk waren militaire kwaliteiten ook in de eer ste twee eeuwen van het keizerschap van groot belang geweest. Keizers vóór de derde eeuw benadrukten hun capaciteiten als strijder - zelfs heersers als Hadrianus en Commodus die een vredespolitiek voerden (zie p. 112 en 158-159). Maar pas in de sterk gemilitariseerde derde eeuw ging krijgskunst de absolute boventoon vormen. Bijna elke succesvolle generaal was nu een potentieel keizer. Dat wil niet zeggen dat individuele keizers als ‘soldatenkeizer’ gezien wilden worden, noch dat de verwach tingen die de verschillende groepen in het rijk van hun keizers hadden, mee veranderden met de nieuwe dagelijkse praktijk. Als we willen weten hoe keizers zich aan hun onderdanen wilden tonen is het goed om te kijken naar de manier waarop ze zichzelf op hun munten lieten afbeelden. Zoals duidelijk werd uit de munten van Hadrianus met p a t e r p a t r i a e erop (zie p. in) controleerden keizers de boodschappen op munten, en pasten die waar nodig aan. Hoe veranderde de keizerlijke afbeelding in de periode van continue onrust? In veel gevallen werden militaire kwaliteiten sterker benadrukt. Dit was altijd al een belangrijk onderdeel van keizerlijke beeldvorming geweest. Kwantitatief onderzoek naar de deugden die keizers toonden op denarii (zilveren munten) die tussen 69 en 238 geslagen werden laat zien dat virtus (dapperheid, militaire moed) en providentia (de vooruitziende blik die nodig is om de veiligheid van de staat te garanderen) samen ongeveer een kwart van alle deugden uitmaakten. Virtus alleen vormde ongeveer 13 procent van de deugden. Maar van 238 tot 284 steeg het aantal virtusmunten enorm, terwijl het percentage munten dat de aequitas (gelijkmatigheid/gerechtigheid) van de keizer benadrukte sterk terugviel.4 Tegelijkertijd werd in de derde eeuw op alle munten de afbeelding van de keizer in militair tenue (zie afbeelding 22) dominant. Dat type munt was ten tijde van Nero ontstaan en in de tijd van Hadrianus gebruikelijk geworden, maar werd nu veel meer geslagen. Een keizer wilde zichzelf vooral als ge slaagd militair neerzetten. Een recente analyse van alle 8227 172
munttypen die in de derde eeuw geslagen zijn maakt een on derscheid in twaalf verschillende representatiecategorieën (zo als dynastieke boodschappen, keizerlijke deugden, of associatie met de goden), waarvan de militaire categorie met ruim 20 pro cent van alle munttypen duidelijk de grootste is.5 Vanwege de nadruk op militaire kwaliteiten in de deugdencategorie, en het feit dat de munten die verwezen naar de Gouden Tijd die de kei zer zou brengen (bijna onvermijdelijk door militaire overwin ningen) nog eens bijna 20 procent uitmaakten, lijkt het erop dat ongeveer de helft van de munten verwees naar de keizer als overwinnaar of brenger van vrede (wat vaak weinig van elkaar verschilde).
afb ee ld in g 22
Een vergelijkbare nadruk valt op bij bestudering van de keizer lijke bustes uit de derde eeuw. Het merendeel daarvan beeldt de keizer uit met een kort soldatenkapsel en een korte baard. Dit waren generaals in plaats van senatoriale heersers. De veran dering ging stap voor stap. Caracalla (zie afbeelding 23) was de eerste die zich met korte baard en gefronste wenkbrauwen liet zien - waarmee hij zoals zijn vader hem had geadviseerd de sol daten plezierde. Macrinus (zie afbeelding 24) bouwde voort op het nieuwe beeld, maar combineerde een kort kapsel met een ‘klassiekere’ baard. Het zal geen verrassing zijn dat Maximinus Thrax zijn kwaliteiten als professioneel soldaat benadrukte en vooral kracht wilde uitstralen. Niet alle keizers deden hetzelfde. Gallienus - wiens regeer periode zo problematisch was - koos ervoor zich niet alleen als generaal te presenteren (misschien om niet te vaak naar zijn ge vangen vader te verwijzen), maar verschillende boodschappen 173
tegelijk uit te zenden. Aan de ene kant keek hij terug naar de goede tijden voor Rome, bijvoorbeeld in de vorm van een kolos saal beeld uit het oosten van het rijk waarin de keizer zich als een soort nieuwe Hadrianus liet zien (zie afbeelding 25). Aan de andere kant verwees hij naar het goddelijke. Sommige van de munten tonen goden die beschreven worden als conservator Augusti - beschermer van de keizer. Een beroemde ‘dierenreeks’ laat de goden Diana, Jupiter, Sol en Apollo zien, allemaal met hun symbolische dieren. Ook het militaire was niet helemaal af wezig. Zo laat een munt die in 263-264 in Rome geslagen werd zien hoe Gallienus, in militair tenue, de veiligheid van de we reld (securitas orbis) zou herstellen (zie afbeelding 22). Hoewel de keizers zich veel sterker dan vóór de derde eeuw als soldaten presenteerden, bleef er dus variatie mogelijk.
afb ee ld in g 23
afb ee ld in g 2 4
a fb e e ld in g 25
De keizers en hun onderdanen In de derde eeuw kregen soldaten duidelijk genoeg aandacht van de keizers. Die moesten wel. Een tegenkeizer was al te mak kelijk uitgeroepen. Senatoren, en onder veel keizers ook het stadsvolk van Rome, kregen minder aandacht dan in de eerste 174
twee eeuwen van het principaat. Al over de troonsbestijging van Vespasianus stelde Tacitus: ‘Een politiek geheim was nu geopenbaard: keizer worden kan ook buiten Rome.’6 Pas tij dens de problemen van de derde eeuw werden de consequen ties daarvan duidelijk. Keizers konden redelijk goed zonder de steun van Rome. Daar stond tegenover dat de steun van mensen in de provincies steeds belangrijker werd voor heersers die een groot deel van hun regeerperiode aan het front doorbrachten. Toch veranderde het imago - en de dagelijkse activiteit - van de keizers in het rijk minder dan op grond van dit alles te ver wachten was. Zo lijken soldaten die tijdelijk de macht verove ren door complotten en rebellie niet de meest voor de hand lig gende individuen voor de niet-militaire onderdanen van het rijk om verzoeken naartoe te sturen. Desalniettemin bleven die ver zoeken bij de keizers binnenkomen. Het Romeinse keizerschap was een ‘passief keizerschap, waarin de heerser veel bezig was te reageren op petities uit het hele rijk. De keizer was opper rechter, en werd ook in die hoedanigheid aangesproken. Het verhaal van Trajanus die een veldtocht onderbrak om een indi viduele vrouw te helpen (zie p. 97) is minder vergezocht dan ge dacht zou kunnen worden. Een vergelijkbare anekdote bestaat ook over Hadrianus: een vrouw vroeg zijn aandacht, maar de keizer zei geen tijd te hebben. ‘Hou dan op keizer te zijn,’ rea geerde de vrouw.7 Wie de keizer was, en hoe hij aan de macht kwam, was minder belangrijk voor veel onderdanen dan hoe aanspreekbaar hij was, en of hij in staat was hun directe pro blemen op te lossen. De hoeveelheid petities die bij een keizer terechtkwam kon enorm zijn. Een papyrus uit maart 209 maakt duidelijk dat een hoge beambte in Egypte binnen drie dagen 1804 zaken ontving.8 Slechts een klein deel van die kwesties zal door mensen tot de keizer gebracht zijn, maar het gaat hier om een beperkte regio binnen Egypte. Voor het hele rijk moeten de getallen enorm geweest zijn. Door de problemen in de derde eeuw zal dat aantal zeker niet zijn teruggelopen. Het is misschien ook geen toeval dat de enige
175
inscriptie die een volledige keizerlijk petitie bevat uit de derde eeuw komt. In 238 hadden de inwoners van Skaptopara, een prachtige plaats met warmwaterbronnen in het huidige Bul garije, er genoeg van dat soldaten en de militaire politie steeds maar zonder betaling goederen confisqueerden en gratis over nachtingen eisten. Ze wendden zich tot de gouverneur, maar zijn verbod op verdere overlast had geen effect. Dus brachten de inwoners een directe petitie naar de keizer, Gordianus 111: Aan keizer Caesar Marcus Antonius Gordianus, vroom en gelukkig, Augustus, een petitie van de bewoners van Skapto para, ook bekend als de Grestitai. U hebt regelmatig aangekondigd bij het beantwoorden van petities dat dorpen in deze gelukkige en eeuwige tijd van uw regering op orde gebracht en verbeterd zouden moeten worden - in plaats van dat hun inwoners geruïneerd worden. Dit zorgt voor zekerheid van de mensen, en is ook goed voor uw heilige schatkist. Daarom brengen wij een rechtmatige petitie voor uwe goddelijkheid, erop hopend dat u ons genadig goedkeuring zult geven, nu wij op deze manier een beroep op u doen.9
Het Latijnse antwoord van de keizer, dat in dezelfde (Griekstalige) inscriptie bewaard is, zal een teleurstelling zijn geweest. De keizer verwijst de klachten kortweg weer terug naar het ‘hof van de gouverneur’ omdat daar, zoals hij stelt, ‘een betere ken nis van zaken’ over de klachten aanwezig is. Of dit de inwoners van Skaptopara verder heeft gebracht is onduidelijk. De petitie maakt veel lokale derde-eeuwse problemen duidelijk, en geeft tegelijk aan dat ook de soldatenkeizers direct door hun onderda nen werden benaderd. De veelvuldige keizerlijke aanwezigheid in de grensstreken maakte het voor mensen uit die regio’s mak kelijker om de petities persoonlijk aan de keizers te overhandi gen. Daarnaast zijn de formuleringen interessant: de nadruk op de goddelijke eigenschappen van de keizer, en de formulering ‘gelukkige en eeuwige tijd’ voor een periode van (op z’n minst) 176
aantoonbare enorme problemen voor grote delen van het rijk. Petities zijn niet de enige bronnen uit de derde eeuw die dui delijk maken hoe (sommige) inwoners van het rijk de keizers zagen. Nieuwe heersers werden ook toegejuicht bij hun aantre den. V a n a f de late tweede eeuw werden dit soort lovende be groetingen steeds vaker letterlijk in inscripties weergegeven, en som s zelfs door steden (natuurlijk in sterk verkorte vorm) op lokaal geslagen m unten gezet. Dat toont dat het steeds belangrijker werd om te laten zien dat iem and een keizer steunde. Dit soort toejuichingen (of kritiek op bijvoorbeeld magistraten) werd uiteindelijk aan de keizer ze lf doorgegeven.10 Door een be sluit om de keizer te feliciteren met zijn troonsbestijging direct aan hem toe te zenden, maakte een stad haar loyaliteit duidelijk, iets waar keizers duidelijk prijs op stelden. Zij stuurden vaak re acties naar de loyale steden en gaven die bepaalde voorrechten.
Hoe dit werkt is mooi te zien in Aphrodisias, een stad in het westen van het moderne Turkije. De muur van de noordelijke parodos (de toegangsweg voor de acteurs) van het theater van die stad werd gebruikt als een ‘archiefmuur’, waarop Griekstalige inscripties te vinden zijn die voor de stad belangrijk waren zoals positieve reacties van keizers (of negatieve reacties van keizers naar buursteden, met wie er felle competitie was). Een van die inscripties is een brief van Gordianus in , die in het tweede jaar van zijn keizerschap, dat wil zeggen in 239, Aphro disias bedankt voor de moeite die de stad had gedaan om hem formeel met zijn troon te feliciteren en dat bericht vervolgens (via ene Claudius Hegemoneus) aan hem door te geven. In zijn reactie prijst de keizer de bewoners van de stad en erkent alle rechten, inclusief belastingvrijstellingen, die eerdere heersers aan Aphrodisias geschonken hadden. Elf jaar later gebeurde iets vergelijkbaars: twee ambassadeurs van de stad gingen naar de nieuwe heersers Trajanus Decius (249-251) en zijn zoon Herennius Etruscus om te laten weten dat Aphrodisias hen offici eel feliciteerde met de heerschappij. Opnieuw erkenden de kei zers alle oude rechten, en beloofden zelfs welwillendheid in de 177
toekomst.11 Er waren echter ook risico’s. De snelheid waarmee keizers elkaar afwisselden was zo hoog en de hoeveelheid troon pretendenten zo groot dat een stad de verkeerde keizer kon prij zen - en daarmee diens tegenstander ergeren. Een veelgevolgde oplossing bestond eruit de keizer met vertraging te feliciteren. Als de nieuwe machthebber zijn macht ook echt gevestigd had, kon je hem alsnog geluk wensen, en dan het liefst zo groots mogelijk, om duidelijk te maken dat de vertraging niets met oorspronkelijke twijfels te maken had. Ironisch genoeg zorgt dit ervoor dat in de derde eeuw, met veel zwakke keizers, de lofprijzingen voor die keizers steeds glansrijker worden. Tussen beeld en realiteit van keizerschap kwam steeds meer afstand.
Keizers en goden
Van keizers werd verwacht dat ze de problemen van hun onder danen konden oplossen. Tegelijkertijd hadden de derde-eeuwse heersers steeds minder controle over het rijk. Dat wordt goed geïllustreerd door keizer Domitianus 11. Deze usurpator regeer de rond 271, maar in zo’n beperkt deel van het rijk en voor een dermate korte periode dat er alleen een paar losse opmerkingen in de Historia Augusta naar hem verwijzen.12 Pas in 2003 wer den die opmerkingen bevestigd. Een dertigjarige metaaldetectorfanaat uit Chipping Norton, een plaatsje in de buurt van Ox ford, vond een bronzen munt met Domitianus als keizer op de voorzijde, en de tekst c o n c o r d i a m i l i t u m (eendracht van de soldaten) op de achterzijde. Er bestond al één eerdere munt met Domitianus erop, maar die was in 1900 onder dubieuze om standigheden in Zuidwest-Frankrijk (Romeins Aquitanië) ge vonden en werd als een vervalsing ingeschat. De vondst van de nieuwe munt maakte Domitianus’ troonsbestijging nagenoeg zeker, maar hij heeft wel zeer kort geregeerd. Bronzen munten werden in grote aantallen geslagen en worden dan ook in gro ten getale gevonden; één o f twee overgebleven munten implice178
·
ren daarmee een heel kort keizerschap. Ter vergelijking: van de niet al te bekende usurpator Laelianus, gedurende twee of drie maanden in 269 de tegenstander van de Gallische tegenkeizer Postumus - ook al een keizer met dubieuze legitimiteit - zijn nog ruim tweehonderd munten over. Er was dus geen sterke machtsbasis voor deze Domitianus. Het lijkt er bijna op dat deze troonpretendent met een paar soldaten de munterij veroverde, om er vervolgens achter te komen dat hij geen troepen overhad om zich mee te verdedigen. Blijkbaar vond hij het zo belangrijk munten te kunnen slaan dat de muntslag de hoogste prioriteit had, iets wat lijkt op het bezetten van radio- en televisiezenders in een hedendaagse coup. Voor de inwoners van het rijk moeten dit soort machtspogingen helder hebben gemaakt dat er geen onontkoombare machthebber meer was. Wanneer figuren als Domitianus eigen munten gaan slaan is er geen sprake meer van heldere machtsverhoudingen die door iedereen begrepen kunnen worden. Er bestond dus een kloof tussen een realiteit met beperkte keizerlijke macht en een beeld van absoluut gezag. Om die te overbruggen benadrukten derde-eeuwse keizers steeds meer hun goddelijke status, vergelijkbaar met de manier waarop de ‘slechte’ keizers uit de eerste twee eeuwen hadden geprobeerd een problematische machtspositie te compenseren met godde lijkheid (zie hoofdstuk 3). Natuurlijk hadden ook ‘goede’ keizers met bovenmenselijkheid geflirt. De naam Augustus was geko zen vanwege religieuze connotaties, en Trajanus had bijna zijn hele familie vergoddelijkt. Aanbidding van keizers en hun fami lie was niet nieuw. Vanaf de tijd van Augustus bouwden mensen in het hele rijk tempels en altaren voor de keizers - alleen al in Asia Minor zijn er meer dan 150 gedocumenteerd. Deze zoge noemde keizercultus was een belangrijke manier waarop de be woners van het rijk hun levende heerser eer bewezen. In een periode waarin de reputatie van keizers problematischer werd, omdat hun gebrek aan almacht al te zichtbaar was, veranderde dat. De keizercultus stopte niet, maar de keizer werd steeds va17 9
ker gekoppeld aan een specifieke god. Welke god dat was hing van de keizer af. Een heerser kon daar te ver in gaan, zoals de kei zer Marcus Aurelius Antoninus (beter bekend als Heliogabalus, zie p. 169) deed toen hij de Syrische god El Gebal, die in de vorm van een zwarte steen aanbeden werd, naar Rome bracht. Hij pro beerde de god Elagabalus zelfs als Deus Sol Invictus tot de nieuwe oppergod van het rijk te maken en presenteerde zichzelf expli ciet als hogepriester en dienaar van deze god. Dit ging voor het vroegderde-eeuwse Rome te ver, en de keizer kreeg het imago van een typisch gekke keizer. Toch verschilde zijn gedrag niet sterk van dat van Aurelianus. Die hield in 274 een triomf omdat hij het rijk weer verenigd had. Direct daarna bouwde hij een ko lossale tempel voor zijn favoriete god Sol Invictus, en liet zich op zijn munten zien met de zonnekroon. Ook Sol staat vanaf 274 op munten afgebeeld, en de overwinningen van de keizer wor den aan de steun van de god gekoppeld. De dominante positie van Sol Invictus lijkt sterk op die van Deus Sol Invictus, maar Aurelianus leed geen reputatieschade - misschien dankzij zijn grote overwinningen, of misschien doordat de tijden veranderd waren. De notie van de keizer als een dienaar van een opper machtige god zou uiteindelijk een hoge vlucht nemen na Constantijns omarming van het christendom (zie epiloog) Naast de levende keizers werden ook de na hun dood vergod delijkte heersers (zoals Augustus) aanbeden. Deze divi kregen in de vroege derde eeuw nog veel aandacht van Romeinse bur gers. Dat valt onder andere te zien in een unieke papyrus, af komstig van een cohort hulptroepen uit Dura Europos, een stad aan de Eufraat die de oosterse grens van het rijk vormde. Dit zogenoemde Feriale Duranum is een religieuze kalender uit de regeerperiode van Severus Alexander. De aandacht voor de divi erin is opvallend. Het grootste aantal offers in de lijst is voor ver goddelijkte keizers en keizerinnen. De laatsten ontvingen enkel een publiek gebed, maar voor de keizers werd een os geslacht - een duur offer, zeker in tijden van militaire en economische problemen. Hoe de vergoddelijking van een keizer tot stand 180
·
kwam, is prachtig beschreven door Herodianus. Die beschrijft de begrafenis van Septimius Severas, waarvan hij waarschijn lijk ooggetuige was. Hij legt de gebeurtenissen uit voor m ensen die ze niet zelf hebben meegemaakt: De Romeinen hebben de gewoonte keizers, die bij hun dood kinderen hebben, die hen kunnen opvolgen, te vergoddelij ken. Dat eerbewijs noemen ze de ‘Apotheose’. Bij deze plech tigheid, een mengeling van feest en eredienst, is heel de stad betrokken. Het lichaam begraven ze met een kostbare rouwceremonie op dezelfde wijze als andere doden. Daarna maken ze een nauwkeurig gelijkend beeld van de overledene in was en plaatsen dat op een enorm rustbed van ivoor, op hoge po ten. Het wordt in de poort van het paleis tentoongesteld en daarbij liggen er met goud bestikte kleden onder uitgespreid. Dit wassen beeld van de keizer werd vervolgens in processie m eegenom en naar het Forum Rom anum , en daarna naar de Cam pus Martius, waar een grote houten constructie was ge bouwd. Daar werden de laatste rituele eerbewijzen aan de dode keizer bewezen: Na deze ceremonie neemt de troonopvolger een brandende fakkel en houdt deze bij de toren. Ook de overige aanwezigen steken overal rondom het vuur aan. Het hele bouwwerk wordt gemakkelijk en snel een prooi van de vlammen, omdat er een massa rijshout en reukwaren in opgestapeld is. Tegelijkertijd wordt uit de hoogste en kleinste verdieping, die eruitziet als een soort ommuurd terras, een adelaar losgelaten om met de vlam op te stijgen in de lucht. De Romeinen nemen aan dat deze adelaar de ziel van de keizer naar de hemel voert. Daar om geniet hij ook dezelfde verering als de andere goden.13
Dit is met de teksten over de begrafenisceremonie van Augus tus (zie p. 66-67) de belangrijkste overgeleverde beschrijving 181
van een Romeinse apotheose. Het is opvallend hoe sterk de plechtigheden met elkaar overeenkomen. Toch waren er ook verschillen. De nieuwheid van Augustus’ vergoddelijking was er in de derde eeuw af. Elf vergoddelijkte keizers waren Septimius Severus al voorgegaan. Nog los daarvan waren veel keizer lijke familieleden divus of diva geworden. Het aantal zou in de derde eeuw steeds verder toenemen - maar dat deden twijfels over vergoddelijking ook. De laatste keizer die een eigen staatstempel kreeg was Marcus Aurelius, en kort nadat het Feriale Duranum was opgesteld lijken de divi een enorme klap te heb ben gekregen. In Herodianus’ (zeer negatieve) beschrijving van Maximinus Thrax stelt hij dat de keizer uit alle tempels geld roofde, en uit de tempels voor de divi de eer (dat wil hier zeg gen, de cultusactiviteiten) wegnam, zodat de tempels moesten sluiten.14 Pas keizer Tacitus (275-276) lijkt weer een nieuwe tempel gereedgemaakt te hebben voor de vergoddelijkte keizers met een goede reputatie.15 Na hun dood moesten ook de keizers met de beste reputatie beschermd worden tegen usurpatoren en soldatenkeizers. De realiteit was in de derde eeuw zelfs voor goddelijke keizers soms niet makkelijk.
Diocletianus en de tetrarch ie
Op 20 november 284 werd de voormalige aanvoerder van Numerianus’ keizerlijke lijfwacht tot keizer uitgeroepen. Deze Diocles was waarschijnlijk verantwoordelijk voor de dood van zijn voorganger, maar hij stelde dat de werkelijke schuldige de pretoriaanse prefect Aper was, die hij ter plaatse doodde. De legioenen accepteerden deze ‘bewijsvoering’ en juichten de nieuwe keizer onder de naam Diocletianus toe. Tot zover niets bijzonders voor de derde eeuw. Maar Diocletianus zou niet zo maar een soldatenkeizer blijken te zijn. Nadat hij de andere zit tende keizer Carinus in augustus of september 285 verslagen had en door de senaat erkend was, besloot hij enige maanden 182
later een medeheerser te benoemen. Hij verhief zijn 35-jarige strijdmakker Maximianus (285-310), die hij adopteerde, eerst tot onderkeizer (caesar), en in april 286 tot cokeizer (augustus), belast met het bestuur over het westen. Dit was een erkenning van het feit dat één heerser niet meer alle problemen in het rijk aankon. Ook gaf de benoeming aan dat Rome en het westen van het rijk inmiddels minder cruciaal waren dan de oostelijke helft, die Diocletianus als senior-augustus onder zijn eigen macht hield. Een paar jaar later, in 293, werd dit nieuwe keizerlijke systeem nog uitgebreid met twee extra caesares, Constantius 1 (293-306) en Galerius (293-311), die trouwden met de dochters van hun augusti, en elk niet alleen als beoogd opvolger golden, maar ook een eigen gebied kregen waar ze in praktijk keizer waren. Het rijk was zo in vieren gedeeld, met een tetrarchie (vier heersers) aan de macht. Deze vier heersers voerden de troepen aan, en het uiteindelijke doel was dat de twee augusti na verloop van tijd zouden terugtreden, om opgevolgd te worden door de twee caesares, die vervolgens weer twee nieuwe onderkeizers konden aanwijzen. Op deze manier was het keizerschap niet meer afhankelijk van de willekeur van de legers, en officieel los gekoppeld van senatoriale goedkeuring. Alleen de keizers konden keizers aanwijzen. Door het augusteïsche model volledig los te laten, hoopte Diocletianus de problemen van het keizerschap op te lossen. Hij zou ook daad werkelijk op i mei 305 afstand van de troon doen, om zich in Spalato (het moderne Split) aan tuinieren te gaan wijden. Als enige keizer uit de Romeinse geschiedenis deed hij vrijwillig afstand van de troon. Dat was meteen ook het probleem. Zijn medekeizer Maximianus probeerde toch nog macht te houden, en diens zoon Maxentius accepteerde net zomin als Constantijn (de zoon van Constantius 1) dat de nieuwe augusti hen oversloe gen bij het aanwijzen van caesares. De burgeroorlogen die de tetrarchie had moeten voorkomen braken na de troonsafstand van Diocletianus dus toch weer uit (zie epiloog).
183
Het beeld van de keizers in de tetrarchie
De veranderingen in het keizerschap hadden natuurlijk ook ge volgen voor de manier waarop de keizers zich presenteerden. Daarbij valt in eerste instantie vooral de koppeling tussen de keizers en de goden Jupiter en Hercules op. Vanaf het moment dat er twee augusti waren, nam Diocletianus de naam Jovius (van Jupiter) aan, en Maximianus de naam Herculius (van Her cules). Literaire teksten, munten en inscripties laten zien dat deze nieuwe namen van de keizers door het hele rijk heen ge bruikt werden. Door zich zo expliciet aan goden te koppelen, lieten de keizers zien dat ze ver boven alle anderen verheven waren. Zelfs de aanspraak van Heliogabalus om opperpriester van de nieuwe rijksgod te zijn ging eigenlijk minder ver. Alleen Commodus had als Hercules Romanus (zie hoofdstuk 3) ver gelijkbare goddelijke aspiraties laten zien. De suggestie van de tetrarchen was expliciet dat de oppergod van het rijk de senioraugustus onder zijn hoede had genomen, en impliciet dat de keizer van de oppergod afstamde. En net als Hercules de zoon van Jupiter was die door zijn heldendaden bijna gelijkwaardig aan zijn vader was geworden, zo was Maximianus begonnen als de geadopteerde zoon van Diocletianus, maar nu als de kei zer Maximianus Herculius, de ‘broer’ en gelijke geworden van Diocletianus Jovius. De keizers waren de (symbolische) zonen van de goden - en regeerden op aarde zoals de goden op de Olympus heersten. Hun onderlinge verhouding was ook gelijk aan die van Jupiter en Hercules, waarbij de laatste duidelijk on dergeschikt was, maar de eerste vaak niet zonder de laatste kon. De Griekse sofist Libanius (314-ca. 394) stelde niet voor niets dat Diocletianus beter dan wie ook het belang had begrepen van goddelijke legitimatie, of sterker nog: een goddelijk man daat om te kunnen regeren.16 De tetrarchen stonden ver boven de elementen die tot dan toe de Romeinse staat hadden uitge maakt. Geen usurpator kon daartegen in gaan. De nieuwe status van de keizers werd op een andere manier 184
duidelijk in de nieuwe standbeelden die werden opgericht en in andere kunst. De beroemdste voorbeelden daarvan zijn on getwijfeld de porfieren afbeeldingen van de tetrarchen die oor spronkelijk deel uitmaakten van reliëfs op zuilen in Constantinopel, maar die nu op het San Marcoplein in Venetië te vinden zijn (zie afbeelding 26). In deze reliëfs worden de keizers afgebeeld als een homogene groep. Het is onduidelijk wie precies wie is; het gaat erom de nieuwe eendrachtige groep heersers te laten zien, niet de individuele leden. Herkenbare gelaatstrekken zijn weggelaten. In plaats daarvan hebben de keizers een (bijna) gelijk postuur en dragen ze identieke militaire kleding en hoofd deksels. Eenheid was de kracht van het nieuwe keizerschap. Het centrale beeld van eendracht (concordia) was belangrijker dan werkelijk uiterlijk. Deze eendrachtigheid werd verder uit gedrukt door heersers die elkaar de hand drukten, of door een handdruk als los symbool. Het was een veelvoorkomend beeld op munten en standbeelden: ‘de rechterhanden ver bonden’ (dextrarum iunctio).17 De zinsnede werd ook door lofdichters ge bruikt: ‘Want jullie rege ren de staat met één ver stand. Noch weerhoudt de grote afstand die jullie scheidt van, als het ware, regeren met rechterhan den verbonden.’18
a f b e e ld in g 26
185
Dat was in ieder geval de theorie. Niet alle afbeeldingen waren namelijk even eenduidig. In een aantal kunstwerken is toch een hiërarchie te zien. Zo is op de ereboog voor Galerius in Thes saloniki (gebouwd in 298-299 en gewijd in 303) (zie afbeelding 27) een van de vier heersers op een aantal reliëfs duidelijk su perieur. De boog was namelijk gebouwd om Galerius’ overwin ning over de Sassaniden te herdenken, en het lijkt duidelijk wie van de tetrarchen als belangrijkst werd neergezet. Zelfs op de afbeelding die het meest aan het porfieren standbeeld doet den ken is Galerius herkenbaar, omdat hij als enige keizer in mili tair tenue te zien is.
a f b e e ld in g 27
Op een vergelijkbare manier waren er verschillen tussen de te trarchen te zien in de tempel van Ammon te Luxor, waar in een ruimte voor de keizerscultus onder Diocletianus fresco’s aange bracht waren, die zijn overgeleverd via schetsen van de negentiende-eeuwse egyptoloog John Gardner Wilkinson (1797-1875). De fresco’s lieten de tetrarchen zien in verschillende contexten - soms als goddelijke heersers, soms ook in de dagelijkse prak 186
tijk. In alle gevallen was één individu, hoogstwaarschijnlijk Diocletianus, dominant. Op de ene plaats was hij groter afgebeeld dan de anderen, op een andere gaven de staf en globe die hij in handen hield aan wat zijn positie was. Zo maakten kunstwer ken duidelijk dat, hoewel alle tetrarchen gelijk waren, sommige gelijker waren dan andere. Lofdichters schreven al over de grote afstanden die de tetrar chen van elkaar scheidden. Het was duidelijk dat de militaire onrust in het rijk een belangrijke reden was om de macht met vier mannen te delen. Elk kon zo een deel van het rijk in de hand houden, en was dan ook in dat deel van het rijk geves tigd. De keizers woonden aan de grenzen, waardoor Rome niet langer een keizerlijke residentie was. De tetrarchen gebruikten de veel strategischer gelegen steden Nicomedia (in NoordwestAnatolië), Thessaloniki, Milaan en Trier als hun hoofdsteden. Dat nam natuurlijk veel prestige van de stad Rome weg. De prominente positie die Rome door de eeuwen heen gehad had was al afgebrokkeld door de keuze van een aantal derde-eeuwse keizers om niet naar de hoofdstad te komen. De keuze van de tetrarchen om andere steden wel tot woonplaats te maken ging nog veel verder. Senatoren en het stadsvolk van Rome bepaal den niet meer hoe de keizer zich moest gedragen. Bij festivals in de winter van 290-291 werd dat pijnlijk dui delijk. De senatoren moesten uit Rome naar Milaan gaan om hun keizers te begroeten. Zoals lofdichters schreven: 'Daarom leek de hoofdstad van het rijk daar te zijn waar de twee keizers elkaar ontmoetten.’19 Op de al eerder genoemde boog van Galerius heeft de godin Roma nog een vooraanstaande rol, maar op een reliëf waar Galerius een Sassanidische ambassade ont vangt, wordt de godin vergezeld door vier steden, waarvan de stad Rome er niet één is. De godin werd, met andere woorden, losgekoppeld van de stad. Het is zeker geen toeval dat op de munten van de tetrarchen nauwelijks afbeeldingen te zien zijn van Rome, de wolvin die Romulus en Remus had gezoogd (het symbool van de stad bij uitstek), of van de goddelijke tweeling 187
Castor en Pollux, die als beschermers van de stad een belang rijke rol hadden gespeeld. Dit wil niet zeggen dat de stad helemaal genegeerd werd. Hoewel de inwoners van Rome gemerkt zullen hebben dat vooral de tetrarchische hoofdsteden veel monumentale bouw activiteiten zagen (en vaak werden omgetoverd tot een mini-Ro me), werd er ook in Rome flink gebouwd. De baden van Diocletianus, bijvoorbeeld. Met een oppervlakte van ongeveer dertien hectare (circa 375 bij 360 meter) was dit het grootste gebouw dat ooit in antiek Rome neergezet zou worden. Er konden ongeveer drieduizend mensen tegelijkertijd baden, bijna het dubbele van het aantal dat in de baden van Caracalla paste - tot dan toe het grootste thermencomplex. Ongetwijfeld was het stadsvolk van Rome, voor wie de baden bestemd geweest zullen zijn, onder de indruk toen de baden in 305-306 openden.20 Daarnaast staat op een groot aantal stempels op bakstenen a u g g e t c a e s s , een afkorting voor ‘van de augusti en caesares’. Dat wijst erop dat de tetrarchen actief de productie van bouwmaterialen voor de hoofdstad stimuleerden, waaraan een tekort was. Daarmee kon eindelijk het Forum Romanum gerepareerd worden, dat al in 283 door brand was verwoest. Dat de belangrijkste poli tieke locatie uit de Romeinse Republiek zo lang verwoest bleef zegt veel over de problemen in Rome in de derde eeuw. Maar de herstelwerkzaamheden van de tetrarchen waren geen sim pele restauratie. De oriëntatie van het Forum veranderde, zodat het sterker bij de keizersfora betrokken werd dan bij het oude spreekgestoelte (rostra) vanwaar de volksvergaderingen werden toegesproken. Augustus had het hart van de Republiek omringd met gebouwen die aan zijn familie deden denken (zie hoofd stuk 1). De tetrarchen gingen verder en maakten van het Forum Romanum bijna hun eigen keizerlijke Forum, met op de oude rostra vijf zuilen die als de basis voor standbeelden dienden: één voor Jupiter, de andere vier voor henzelf. De tetrarchen wa ren letterlijk verheven boven de senaat en het volk van Rome die zo lang de machtsbasis voor de keizers waren geweest. 188
Tussen beeld en werkelijkheid
De tetrarchie nam afstand van het augusteïsche model van het keizerschap. Het imago van de keizers in het principaat kan omschreven worden als een dialoog, of misschien nog beter als een discussie met meerdere deelnemers. Keizers die te weinig tegemoet kwamen aan de verwachtingen van hun onderdanen (en dan vooral senatoren) zouden als slechte heersers bekend komen te staan. De tetrarchische ideologie was heel anders, en kan beter omschreven worden als een alleenspraak - een thea trale uitleg aan het publiek, tot op zekere hoogte losgekoppeld van het dagelijkse leven. Alle beelden zonden een centrale bood schap uit. Plinius de Jongere hield in 100 in zijn lofdicht Traja nus nog de spiegel van een ideale heerser voor (zie p. i o o - i o i ). Hij vleide de keizer door hem als een perfecte princeps neer te zetten, maar liet tegelijkertijd zien wat van een volmaakt vorst verwacht kon worden. De tetrarchische lofdichters volgden ge dwee de propaganda die hun heersers naar voren brachten. Wat onderdanen dachten was voor het tetrarchisch keizerschap van veel minder belang. Senatoren kwamen naar de keizer, en al leen keizers benoemden nieuwe keizers. Het verschil met het principaat van Augustus, die zijn absolute macht verborg achter een republikeinse façade, kon nauwelijks sterker zijn. Maar tussen beeld en werkelijkheid staan praktische bezwa ren. Ondanks de eendracht en gelijkwaardigheid die steeds ge adverteerd werden, was eenduidigheid vaak ver te zoeken. Op het moment dat Diocletianus op i mei 305 afstand van de troon deed, lukte het hem ook Maximianus te dwingen om het kei zerschap neer te leggen. Toen diens zoon Maxentius in 306 de macht greep in Rome, beledigd omdat hij gepasseerd was voor het caesarschap, kon Diocletianus weinig meer doen. Maximia nus voegde zich al snel bij zijn zoon en nam opnieuw de titel augustus aan. Na een ruzie tussen vader en zoon keerde Maxi mianus naar Constantius’ zoon Constantijn, die zich ook al on gevraagd als keizer had opgeworpen, nadat hij was toegejuicht 189
door de troepen van zijn vader. De overgebleven tetrarchen, gesteund door hun soldaten, bevochten elkaar uiteindelijk al lemaal om de alleenheerschappij, terwijl Maxentius een beroep deed op de senaat en het volk van Rome om zijn machtsbasis te versterken (zie epiloog). Alleen de autoriteit van Diocletianus bleek de tetrarchie bij elkaar gehouden te hebben. En zelfs tij dens Diocletianus’ heerschappij was het rijk niet zo vredig als de tetrarchen beweerden. Van 286 tot 296 was Britannia in handen van de usurpatoren Carausius (286-293) en Allectus (293-296). Carausius heerste zelfs ook over een groot deel van Noord-Gallië. Ook vier heersers konden niet alles tegelijk. Na jaren burgeroorlog kwam er uiteindelijk met Constantijn toch weer één man aan de macht. Het verschil tussen beeld en werkelijkheid is ook duidelijk in sommige maatregelen die de tetrarchen namen. Het toppunt daarvan is misschien wel een beroemd prijzenedict dat ze in 301 uitvaardigden. Daarin stonden maximale prijzen voor een hele serie diensten en producten, waarschijnlijk om de koopkracht van lokale elites te verdedigen. Maar het edict zorgde er alleen voor dat veel producten naar de zwarte markt verdwenen. De tetrarchen suggereerden een mate van controle die ze helemaal niet hadden. Dit blijkt ook uit het lange en bizar barokke voor woord van het edict waarin fictieve vrede en afwezige almacht gepretendeerd werden: Onze staat, tweede in rangorde na de onsterflijke goden, mo gen Wij, indachtig de oorlogen die Wij met succes hebben ge voerd, gelukwensen met de kalme toestand der wereld in de koestering van een diepgaande stabiliteit. Dat de fortuin van onze staat tevens met de zegeningen van vrede, middels zo overvloedige inspanningen bevochten, getrouw worde bedeeld en passend getooid, is hetgeen waar het openbaar eergevoel alsook de Romeinse waardigheid en majesteit naar verlangen, om reden waarvan Wij, die dankzij de welwillende gunst der goden de vroegere vloedgolf aan rooftochten van barbaarse
190
stammen hebben bedwongen door vernietiging van die volke ren, de voor eeuwig gegrondveste vrede willen omheinen met de noodzakelijke versterkingen van gerechtigheid.21 De tekst valt op door haast onleesbare overdadigheid. En het edict loste uiteindelijk weinig op. De controle van de tetrarchen over de Romeinse economie was net zo denkbeeldig als de 'vre dige staat van de wereld’. Zoals vaak in de tetrarchie werd macht uitgebeeld die in veel facetten van het dagelijkse bestaan niet terug te vinden was. De beelden van macht stonden volledig op zichzelf. Diocletianus’ nieuw type keizerschap bleek alleen al daarom onhoudbaar.
I9 I
Epiloog: Constantijn en een christelijk keizerschap De tetrarchie zou Diocletianus niet overleven. Net iets meer dan een jaar nadat Diocletianus afstand van de troon had gedaan, werd het systeem al ernstig onder druk gezet. Onder acclamatie van soldaten in York werd Constantijn, de zoon Constantius i (zie hoofdstuk 4), op 25 juli 306 uitgeroepen tot caesar. Het dy nastieke principe en de voorname rol van legereenheden bij het benoemen van keizers die Diocletianus met zijn nieuwe keizer schap had willen inperken, bleken nog steeds van groot belang. In (waarschijnlijk) de late zomer van 307 werd Constantijn zelfs tot augustus uitgeroepen, hoewel Diocletianus dat met een kor te terugkeer in het politieke centrum (als voorzitter van een poli tiek overleg in Carnuntum in 308) wist terug te draaien. Maar Constantijns verdere opkomst was niet te stoppen. Op 28 okto ber 312 wist hij in een beroemd geworden slag bij de Milvische brug te Rome Maxentius te verslaan. Deze zoon van de voor malige augustus Maximianus had in 306 tegen tetrarchische principes in de heerschappij over Rome en omstreken verwor ven. Constantijn was nu alleenheerser in het westelijke deel van het rijk. Kort nadat Diocletianus eind 313 was gestorven begon nen de eerste schermutselingen tussen Constantijn en Licinius (308-324), de laatst overgebleven door tetrarchen aangewezen heerser. Twee overwinningen (bij Adrianopolis en Chrysopolis) maakte Constantijn in 324 alleenheerser. Het Romeinse Rijk was weer in de handen van één keizer. Misschien nog belangrijker voor de toekomst van het kei zerschap dan het einde van de tetrarchie was het visioen dat Constantijn voorafgaand aan de slag bij de Milvische brug zou hebben gehad. De gebeurtenissen worden beschreven door 193
de kerkvader Eusebius (ca. 263-ca. 339), die een zeer lovende biografie heeft nagelaten over Constantijn, die hij goed kende.1 Volgens het verhaal marcheerde Constantijn naar Rome toen hij naar de zon opkeek en daar een kruis aan de hemel zag. Daarbij stonden de woorden ‘In dit teken zul je overwinnen’. Constantijn begreep het visioen niet, maar had de nacht daarop een droom waarin Christus zelf uitlegde dat met dit teken Con stantijn zijn vijand zou kunnen verslaan. In reactie rustte Con stantijn zijn troepen uit met het zogeheten Labarum, een mili taire standaard waarop het Chi-Rho-teken zichtbaar was (naar de Griekse letters Chi [x] en Rho [p], de eerste twee letters van de Griekse spelling van Christus). Na de overwinning op Maxentius had Constantijn alle reden om te menen dat de christelijke god aan zijn kant stond, zoals Hercules en Jupiter de tetrarchen gesteund hadden. Dit maakte hij ook duidelijk aan de inwoners van Rome, waarbij hij zijn nieuwe favoriete god boven de tradi tionele goden van Rome plaatste. Daarbij was het contrast met Maxentius opvallend. In 306 was diens machtsgreep in Rome onder andere geslaagd omdat Maxentius gebruikmaakte van de onvrede die er bij pretorianen, inwoners van de hoofdstad en misschien zelfs senatoren was over de lagere status die Rome in de derde eeuw had gekregen (zie hoofdstuk 4). Maxentius zou Rome weer een veel centra lere rol geven. In zijn bouwpolitiek, muntslag en portretten ver wees hij naar traditionele Romeinse waarden, die de tetrarchen volgens hem te makkelijk hadden laten varen. Waarschijnlijk legde hij een nieuw badcomplex aan. En in ieder geval herbouw de hij, naar eigen inzicht, de tempel van Venus en Roma die Hadrianus oorspronkelijk had gebouwd (zie p. 107), en bouwde dicht daarbij een enorme basilica die nog steeds· het centrum van Rome imponeert, de Basilica Nova (zie afbeelding 28). Het gebouw was waarschijnlijk het nieuwe ‘hoofdkantoor’ van de stadsprefect van Rome, en liet zo het belang zien dat Maxentius aan de hoofdstad verleende. Met de naast de basilica gebouwde tempel voor Romulus (genaamd naar zijn al in 309 gestorven 194
af b e e ld i n g 28
zoon), vormden deze gebouwen dicht bij het Forum Romanum een soort Forum van Maxentius, zoals ook de keizers tot Hadria nus het centrum van Rome hadden opgesierd. Dat Maxentius’ zoon Romulus heette was meer geluk dan bewuste keuze; hij was genoemd naar zijn schoonmoeder Romula.2 Maar van dat geluk maakte Maxentius ten volle gebruik door op zijn munt slag veel aandacht te geven aan Romulus en Remus, de wolvin die hen zoogde, en de godin Roma. De keuze voor Mars als fa voriete god van Maxentius was voor een man wiens zoon Ro mulus heette ook heel gepast. Dit wordt ook duidelijk uit een groot standbeeld voor Mars dat Maxentius in 308 in het Forum Romanum plaatste. Op de voet van het standbeeld waren twee reliëfs te zien; aan de ene kant Mars met Romulus en Remus en aan de andere kant Maxentius met zijn Romulus.3 Regelmatige afbeeldingen van de god op de muntslag maakten de boodschap verder duidelijk. Maxentius ging terug op Romeinse tradities. In dezelfde lijn lijkt Maxentius zijn portretten op die van Traja-
x95
nus gebaseerd te hebben. Ook hulde hij zich op standbeelden, net als Augustus, in toga, met het hoofd bedekt als priester. Door de twee meest prominente keizers van de geschiedenis van Rome als voorbeeld te nemen, liet Maxentius zien dat Rome zíjn stad was, die hij weer haar rechtmatige plaats in het rijk zou brengen.
Constantijn kon na zijn overwinning van 312 de gebouwen van Maxentius niet afbreken zonder de inwoners van Rome te beledigen. In plaats daarvan liet hij de senaat de belangrijkste bouwwerken van Maxentius naar zichzelf hernoemen.4 In de basilica liet hij ook nog een kolossaal standbeeld van zichzelf plaatsen (of misschien een standbeeld van Maxentius omwer ken). Resten daarvan werden in 1487 in de basilica gevonden, en zijn in Rome te bewonderen in de Capitolijnse Musea. Het gaat daarbij om een marmeren hoofd (zie afbeelding 29), twee voeten, een knie, scheenbeen en twee rechterhanden. De twee de rechterhand is waarschijnlijk het gevolg van een aanpassing aan het beeld in de Oudheid. Het (getroonde) standbeeld was waarschijnlijk ongeveer 12 meter hoog. Van andere bouwwerken die Maxentius meer buiten het centrum van de stad had laten neerzetten, maakte Constantijn kerken voor zijn god. Het kamp van de equites singulares, een be langrijke cavalerie-eenheid die Maxentius gesteund had, werd zelfs met de grond gelijkgemaakt, en op die locatie werd met de bouw van de Sint-Jan van Lateranen begonnen. Op de begraaf plaats van de equites singulares liet hij (met hun eigen grafste nen) de kerken van Sint-Marcellinus en Petrus bouwen.5 Op de begraafplaats van de pretorianen, die Maxentius ook trouw gesteund hadden, werden de kerk voor Sint-Agnes neergezet en het mausoleum van zijn oudste dochter Constantina (nu de Santa Constanza).6 Schokkender nog was dat Constantijn de pretoriaanse garde en de equites singulares ophief.7 Constan tijn lijkt traditionele groepen in Rome, en zelfs de stad Rome als geheel, gestraft te hebben voor hun steun aan zijn tegenstan der. Hij bleef maar vier maanden in Rome (van oktober 312 tot 196
a f b e e ld in g 29
februari 313), en liet in die tijd behalve een groot aantal kerken maar één traditioneel bouwwerk neerzetten: de overwinningsboog van Constantijn. De boog laat de overwinning op Maxentius zien, en maakt gebruik van eerdere keizerlijke reliëfs, zoals een militaire scène van Trajanus (zie afbeelding 13 op p. 99). Daar is veel over geschreven, net als over de beroemde inscrip ties aan de zijkanten van de boog: Aan Imperator Caesar Flavius Constantijn, de grootste, vroom en gelukkig, Augustus, hebben senaat en volk van Rome, om dat hij door de bezieling van een godheid en grootsheid van geest met zijn leger de tiran en diens hele factie tegelijkertijd met rechtvaardige wapens ten gunste van de staat heeft versla gen, deze boog gewijd als monument voor zijn triomf: aan de bevrijder van de stad, aan de grondvester van rust.8
De ‘bezieling van een godheid' zou een cryptisch geformuleer de verwijzing naar het christendom kunnen zijn, en is belang rijk voor de discussie over het moment waarop Constantijn zich precies tot dit nieuwe geloof bekeerde. Maar kerken die Con stantijn in Rome liet neerzetten doen sterk denken aan de tem pels die zegevierende generaals al generaties lang lieten bou wen voor de godheid die hun een overwinning had gebracht. Christus lijkt dus al tussen 312 en 313 de belangrijkste god voor Constantijn te zijn geweest. Of dat hem christen maakt is een andere zaak. Al deze aandacht voor de inscripties en afbeeldingen op de boog leidt af van de bijzondere status van de boog zelf. Dit was een triomfboog voor een overwinning die geen triomf kon zijn. De strijd met Maxentius was een burgeroorlog geweest, en daarvoor werden geen triomfen gehouden. Augustus had in een vergelijkbare situatie het probleem weten te omzeilen door de oorlog niet aan Antonius, maar aan Cleopatra en Egypte te verklaren (zie p. 29). Constantijn had zo’n uitweg niet. Dat is waarschijnlijk ook de reden dat de nieuwe keizer afzag van het 198
traditionele offer aan Jupiter Optimus Maximus op het Capitool. Niet omdat hij (als christen) geen offer aan de Romeinse oppergod wilde brengen, maar omdat dat offer niet gepast was. Dat maakt de boog des te opvallender. Het verklaart misschien het hergebruik van afbeeldingen van eerdere keizers. Constantijn presenteerde zich op deze manier als een overwinnaar die de eigenschappen van belangrijke eerdere keizers bezat. De triomfboog was niet zozeer een geschenk aan de inwoners van Rome (zoals de thermen en de Basilica Nova van Maxentius dat waren geweest) als wel een herinnering aan de kwaliteiten van de keizer die nu over hen heerste. Maxentius, met aandacht voor de bevolking van Rome, de militairen te Rome en de senaat van Rome, deed pogingen expliciet terug te gaan naar het keizerschap van Augustus en Trajanus. Constantijn koos een andere route. Hij wilde afstand nemen van zijn voorganger in Rome, maar zich tegelijkertijd niet meer in de tetrarchie plaatsen. De keuze voor Christus als dominante (en later wellicht enige) godheid was een breuk met het verleden. Dat zou de verplaatsing van de hoofdstad van het rijk naar Constantinopel, dat op n mei 330 werd ingewijd, in nog sterkere mate zijn. Maar ook Constantijn liet Augustus niet los als voorbeeld. In 311, vijf jaar na zijn machtsverheffing en voor het Chi-Rhovisioen, nam Constantijn Apollo/Sol als beschermgod aan. Hij bezocht daarvoor zelfs een belangrijke Apollotempel in Gallië. Voor die gelegenheid schreef een anonieme auteur een lofdicht voor Constantijn, waarin, met echo’s naar Vergilius, de heerser gespiegeld wordt aan de eerste princeps, voor wie Apollo ook zo belangrijk was geweest: U hebt het immers gezien, Constantijn, naar ik meen: uw Apollo reikte u onder begeleiding van Victoria lauwerkransen aan, die ieder apart een voorteken vormen van dertig jaren. Dat is namelijk het aantal mensengeneraties dat u beslist toe komt, voor een ouderdom die verder gaat dan die van Nestor. 199
Maar nee, wat zeg ik ‘naar ik meen’? U hébt het gezien. U hebt uzelf herkend in de gestalte van de persoon aan wie de macht over heel de wereld volgens goddelijke dichterzangen toekomt. En dat is volgens mij thans dan gebeurd, want u bent, zoals hij, jeugdig en energiek, heilbrengend, een knappe verschijning, keizer.9 Constantijn ziet zichzelf als Augustus. Datzelfde idee kwam in de portretkunst tot uiting. Op munten en busten viel de jeug dige gedaante van de keizer op, die ergens eind twintig was toen hij in 306 aan de macht kwam, en net als Augustus in zijn por tretten niet sterk verouderde. Het merendeel van zijn portret ten (maar niet het kolossale hoofd uit de Basilica Nova) toont geïdealiseerde trekken, die weer aan Augustus doen denken. De keuze voor Apollo was zelfs zonder lofdicht een (in ieder geval indirecte) verwijzing naar de man die ooit als ‘nieuwe Apollo’ werd gezien (zie p. 32). Diezelfde keuze voor Apollo paste ook goed bij een steeds uit gesprokener voorkeur voor het christendom. De god Sol en de god van de christenen toonden overeenkomsten, zoals ook dui delijk wordt uit vroegchristelijke afbeeldingen waarin Christus vaak wordt afgebeeld met de zonnekroon. Erfenissen daarvan zijn nog steeds zichtbaar. De Dies Natalis Solis Invicti (Geboor tedag van de Onoverwinnelijke Zon) wordt vaak gezien als een van de oorsprongen van Kerstmis. En de huidige zondagsrust is direct terug te voeren op een beslissing van Constantijn van 3 maart 321 over de dies solis, de ‘dag van de zon’, die als wets tekst is overgeleverd: Alle rechters, de stedelijke bevolkingen en de uitoefeningen van alle ambachtelijke activiteiten moeten op de eerbiedwaar dige zondag rusten. Daarentegen mogen degenen die op het platteland wonen zich [op zondag] vrij en naar believen aan het bewerken van hun velden wijden, aangezien het veelvul dig geschiedt dat op geen andere dag het zaaigoed op een 200
geschiktere manier aan de voren of de wijnstokken aan de greppels kunnen worden toevertrouwd, dit om te verhinderen dat met de gelegenheid van het moment het door de hemelse
De uiteindelijke beslissing van Constantijn om zich in april 337, kort voor zijn dood op 22 mei, in Nicomedia te laten dopen zal voor velen niet onverwacht zijn geweest.11 In februari 313 al had Constantijn samen met Licinius het Edict van Milaan uitge vaardigd, dat godsdienstvrijheid garandeerde, en zo een einde maakte aan christenvervolgingen. Het eerste Concilie van Nicea, waar Constantijn op 20 mei 325 meer dan driehonderd bis schoppen bijeenriep om onder zijn voorzitterschap een einde te maken aan een christelijk schisma, had daarna duidelijk ge maakt hoeveel aandacht de keizer aan de Kerk wilde geven. Het concilie gaf ook aan dat Constantijn meende dat de keizer een dominante rol in die Kerk zou moeten spelen. Op sommige mo menten lijkt hij zelfs actief bezig geweest te zijn niet-christenen tegen te werken. Zo meldt Eusebius dat een aantal heidense tempels op bevel van de keizer werd afgebroken, terwijl van an dere tempels de tempelschat in beslag werd genomen.12 De nieuwe rol van de keizer als voorvechter van het christen dom lijkt Augustus een weinig voor de hand liggend model voor het keizerschap te maken. Maar de nieuwe religieuze rol van Constantijn doet tegelijk sterk denken aan de keuze van Augus tus om zich als hersteller van de Romeinse religieuze orde te presenteren. De afbeelding van de keizer als priester en het her stel van vele tempels in het centrum van Rome hadden Augus tus getoond als verdediger van de pax deorum. Hij had de steun die hij van de goden (en in het bijzonder Apollo) had gekregen altijd benadrukt. Constantijns voorkeur voor een specifieke god was geen totale breuk met eerder keizerlijk gedrag, hoewel de keuze voor de exclusieve god van de christenen een grote ver andering betekende. Die verandering was lang niet bij ieder een welkom. Vooral in Rome zullen er veel tegenstanders zijn 201
geweest. Het christendom was in eerste instantie vooral bij de lagere standen populair en het zou generaties duren voor de tra ditionele elite van Rome in grote aantallen bekeerd zou worden. Het is heel goed mogelijk dat de aandacht die Maxentius aan Rome had gegeven en het sterk pagane karakter van de histori sche hoofdstad mede verantwoordelijk waren voor Constantijns beslissing de hoofdstad van het rijk te verplaatsen (hoewel militair-strategische redenen zeker ook een rol gespeeld hebben). De vele kerken die Constantijn in Rome liet bouwen konden nooit op tegen de grootse pagane monumenten uit vele eeuwen geschiedenis. In een nieuwe hoofdstad kon Constantijn zich makkelijker presenteren zoals hijzelf wilde. Minder dan twee maanden na zijn overwinning op Licinius begon Constantijn aan de bouw van de nieuwe stad, waarvan in 328 de muren al klaar waren. Al snel was duidelijk dat het hier om een nieuwe hoofdstad ging. Direct na de stichting van de stad liet Constantijn gouden en bronzen munten slaan waarop Roma en Constantinopel te zien zijn, beiden met een keizerlijk gewaad en een helm. Maar alleen Constantinopel draagt een lauwerkrans en houdt een scepter vast. De oude hoofdstad had zijn symbolen van macht afgegeven.13 Wel deed dit ‘nieuwe Ro me’ aan zijn voorganger denken: de stad lag op zeven heuvels, en kreeg van Constantijn een eigen senaat (vol met medestan ders), en christelijke kerken die in hun pracht met Rome moes ten kunnen wedijveren: de Hagia Sofia (heilige wijsheid), Hagia Eirene (heilige vrede) en de Kerk van de Heilige Apostelen. Het volk van Constantinopel werd ook niet vergeten. Regelmatige graanuitreikingen en een groot circus garandeerden ‘brood en spelen’. De verschillen met Augustus zijn helder. De eerste keizer had zich verbonden aan aloude tradities en aan de stad Rome zelf, en had zijn keizerschap verborgen achter een republikein se façade. Constantijn toonde zich expliciet als alleenheerser en liet veel tradities en de hoofdstad achter zich. Maar in de manier waarop zij hun keizerschap vormgaven zijn ook overeenkom202
sten. Beiden schonken aandacht aan volk en senatoren in een stad die door hen gevormd werd en waarin veel monumenten aan de keizer deden denken. Beiden kozen een beschermgod die niet gebruikelijk was, en benadrukten dat deze god aan hun zijde stond. En ook bij Constantijn lijkt enige flexibiliteit in zijn zelfpresentatie zichtbaar. De vele discussies over wanneer Constantijn precies christen werd, tonen dat hij het tijdens zijn leven aan anderen mogelijk maakte om hem als een normale pagane heerser te zien. De ‘goddelijke ingeving’ op zijn triomf boog in Rome lijkt bewust ambigu geformuleerd, en de aanslui ting op die boog bij afbeeldingen van eerdere Romeinse keizers laat ruimte om Constantijn als een (min of meer) traditioneel heerser te beschouwen. Zelfs in de nieuwe hoofdstad was de presentatie van de keizer niet monolithisch: naast de grote ker ken kwam een Forum van Constantijn, met een 50 meter hoge porfieren zuil, die als voetstuk diende voor een standbeeld van Sol, waarvan de gelaatstrekken sterk aan die van Constantijn de den denken. Zoals Augustus het startpunt was voor bijna alle Romeinse keizers in de eerste drie eeuwen van het Romeinse Rijk, zo zou Constantijn het referentiepunt worden voor de eeuwen die daarop volgden. Augustus werd na zijn dood in een grootse ce remonie naar Rome gebracht en vervolgens tot god verklaard. Constantijn werd met evenveel praal van Nicomedia naar Constantinopel gebracht. Zijn sarcofaag werd in de Kerk van de Heilige Apostelen geplaatst, centraal tussen monumenten voor de twaalf apostelen, zoals hij tijdens zijn leven besloten had.14 Constantijn was de dertiende apostel geweest. Waar Augustus zich in zijn mausoleum had omringd door familieleden, plaats te Constantijn zichzelf te midden van religieuze voorgangers. De manier waarop zijn hun keizerschap presenteerden was misschien op punten vergelijkbaar, maar de inhoud van dat kei zerschap was volstrekt veranderd. Constantijns keuze voor het christendom bleek geweldig voor zijn postume imago. Het is geen toeval dat naast Constantijn maar één andere Romeinse 203
keizer de bijnaam ‘de Grote’ heeft gekregen. Dat was Theodo sius (379-395) die in 391 het christendom tot staatsgodsdienst maakte. Toch bleef de goede reputatie van Augustus ook in Constantinopel lang in stand. Zo schrijft de historicus Eutro pius, die geboren werd in de periode dat Constantijn met Lici nius streed en in ieder geval nog leefde in 390, dat in zijn tijd keizers nog steeds werden ingehuldigd met de wens: ‘Geluk kiger dan Augustus, beter dan Trajanus.’15 Ruim vierhonderd jaar nadat hij aan de macht kwam, was Augustus nog steeds een voorbeeld voor Romeinse keizers.
204
Noten
Vertalingen waarbij in de noot geen naam genoemd staat, zijn van mijn hand. Vertalingen door Vincent Hunink zijn speciaal voor dit boek gemaakt. De details van verdere vertalingen waar naar in de noten wordt verwezen, zijn te vinden in de bibliogra fie. Als in een noot enkel een auteur en jaar staan genoemd, zijn verdere details van het betreffende werk eveneens in de biblio grafie te vinden. pr o l o o g
: caesar en
h e t
r isic o
van
m a c h t
1 2 3 4 5 6 7 8
Tenzij anders aangegeven zijn jaartallen n.Chr. Livius, 2.1. Tacitus, Annalen, i.i.i, vertaling Bijnsdorp. Suetonius, Caesar, 78.1; Plutarchus, Caesar, 60. Plutarchus, Caesar, 61, vertaling Van Rooijen-Dijkman. Suetonius, Caesar, 79.1, vertaling Den Hengst. Suetonius, Caesar, 79.2. Cicero, Philippische redevoeringen, 2.110 [= x l i i i ], vertaling Vincent Hunink. 9 Suetonius, Caesar, 83.2, vertaling Den Hengst. in l e id in g
1 2 3 4
Cassius Dio, 53.19, vertaling De Vries. Marcus 12:17-18, nieuwe Bijbelvertaling, 1973. Arrianus, Verhandelingen van Epictetus, 4.5.15-17. Fronto, Brieven, 4.12.4. I A U G U S T U S E N DE C O N S T R U C T I E V A N R O M E I N S K E I Z E R S C H A P
1 Cicero, Aan fam ilie en vrienden 11.20.1 = brief no. 401.1; Decimus Brutus aan Cicero, 24 mei, 43 v.C. 2 Cassius Dio, 50.25.3-4; 50.27.1.
205
3 Plutarchus, Marcus Antonius, 78, vertaling Van Rooijen-Dijkman. Vgl. Dio, lí.11.3 en Suetonius, Augustus, 17. 4 Julianus de Afvallige, Caesars, 309A-B. 5 Macrobius, Saturnalia, 2.4.29. 6 Peppas-Delmousou, D., 'A statue base for Augustus i g i i 2 3262+1 g i i 2 4725 ’ , American Journal o f Philology 10 0 (1979), p. 125-132. 7 Cassius Dio, 51.20.5. 8 Cassius Dio, 53.11.3-5, vertaling De Vries. 9 Cassius Dio, 53.12.1, vertaling De Vries. 10 Suetonius, Caesar, 19.2. 11 Cassius Dio, 54.16.6-7. 12 Res Gestae Divi Augusti ( r g d a ), 34, vertaling Nellissen. 13 Suetonius, Augustus, 35, vertaling Den Hengst. 14 r g d a , 6, vertaling Nellissen. 15 Suetonius, Augustus, 25, vertaling Den Hengst. 16 Suetonius, Augustus, 94.4, die Asclepiades van Mendes aanhaalt; Dio 45.1.1. 17 Suetonius, Augustus, 70, vertaling Den Hengst. 18 Inscriptiones Italiae, 13.2.518-9 (= V. Ehrenberg en A. H.M. Jones, Documents Illustrating the Reigns o f Augustus and Tiberius, 19 76 2, 53); Dio 53.1.3. 19 Propertius, Elegieën, 4.1.3, en 4.6.11, vertaling Peters. De Slag bij Ac tium wordt beschreven in 4.6.15-85; De rol van Apollo wordt bena drukt in 4.6.15-68. 20 Pseudo-Acron over Horatius, Brieven 1.3.17; Servius, Commentaar op de Eclogae (herdersgezangen), 4.10. 21 Horatius, Lyrische Gedichten, 111.3.9-16, vertaling Schrijvers. 22 Horatius, Brieven, 2.1.15-17, vertaling Schrijvers. 23 Horatius, Lyrische Gedichten, iv .5 ,1-3; 33-36, vertaling Schrijvers. 24 Ovidius, Fasti (Kalender), 2.130-3. 25 Ovidius, Metamorphosen 15.867-870, vertaling D’Hane Scheltema, Athenaeum. 26 Ovidius, Tristia 3.1.33-38; vertaling Hogendoorn. 27 Servius, Commentaar op de Aeneis, 1. prooemium. 28 Vergilius, Aeneis, 6.791-793, vertaling Rutgers van der Loeff. 29 Suetonius, Augustus, 72, vertaling Den Hengst. 30 r g d a 19-21, vertaling Nellissen. 31 Suetonius, Augustus, 28, vertaling Den Hengst.
206
32 r g d a 7, vertaling Nellissen. 33 Deze passage is gebaseerd op R. Syme, ‘Imperator Caesar: a study in nomenclature’, in R. Syme, Roman Papers 1 (red. E. Badian) (Ox ford 1979), 361-377. 34 Suetonius, Augustus, 29.2; Ovidius, Fasti 5.569-96; r g d a 29.2. 35 Suetonius, Augustus, 28, vertaling Den Hengst. 36 Cassius Dio 48.34.3. 37 Velleius Paterculus, 2.93.1. 38 Corpus Inscriptionum Latinarum, 6.36896, 36908. 39 Tacitus, Annalen 1.9.5, vertaling Bijnsdorp. 40 Suetonius, Augustus, 99, vertaling Den Hengst. 41 Suetonius, Augustus, 101, vertaling Den Hengst. Vgl. Tacitus, A n nalen 1.8.5. 42 Cassius Dio, 56.34. 43 Tacitus, Annalen 1.8.5, vertaling Bijnsdorp. 44 Cassius Dio, 56.41, vertaling De Vries. Vgl. Suetonius, Augustus, 100.3. De andere laudatio funebris is van Marcus Antonius voor Caesar: Cassius Dio 44.36-49.
2 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15
DE N A V O L G E R S V A N A U G U S T U S
Tacitus, Annalen 1.11.1, vertaling Bijnsdorp. Plinius, De Wereld (Naturalis Historiae), 28. 5.23. Tacitus, Annalen 3.65.3. Cassius Dio, 53.2.5; 56.40.5; r g d a , 20.1. Cassius Dio, 52.10.1-2; Suetonius, Tiberius, 40; Tacitus, Annalen, 6.45.2. Augustus: Suetonius, Augustus, 6 6 ,4; Cassius Dio, 56.41.8; 54,35,3. Tiberius: Tacitus, Annalen 2.48.2; Suetonius, Tiberius 34.2. Inscriptiones Graecae ad Res Romanas Pertinentes 4.900; 4.1502. Tacitus, Annalen 4.37.3, vertaling Bijnsdorp. Tacitus, Annalen 1.11.4. r g d a 22-23. Suetonius, Tiberius, 31, 47. Seneca, Voorzienigheid, 4.4, vertaling Janssen. Tacitus, Annalen 4.38.3, vertaling Bijnsdorp. Suetonius, Claudius, 10; Cassius Dio 6o.i.2-3a; Josephus, Oude ge schiedenis van de Joden, 19.162-165, 212-220. Suetonius, Claudius, 2.2.
207
16 Roman Imperial Coinage i2(i984), 122 nos. 11-12, 19, 20, 23-26, 123 nos. 29, 36-37. 17 Mijn dank aan dr. Rien Polak (Radboud Universiteit Nijmegen) voor het verstrekken van informatie over en de bevindingen van dit (gedeeltelijk nog lopende) onderzoek. 18 Suetonius, Galba, 7.1; Suetonius, Claudius 17; Cassius Dio, 60.21. 19 Corpus Inscriptionum Latinarum 6.920 (= Inscriptiones Latinae Selec tae, 216). De inscripties zijn te vinden op bogen van de Aqua Virgo in Rome, in Boulogne en Cysicus (Turkije). De parallel komt uit R G D A 26. 20 Corpus Inscriptionum Latinarum 13.1668 (= Inscriptiones Latinae Se lectae 212). 21 Tacitus, Annalen 11. 23.3-4, vertaling Bijnsdorp. 22 Corpus Inscriptionum Latinarum 8.19492; Roman Imperial Coinage i2(i984), 128, no. 101. 23 Seneca, Apocolocynthosis, 3.11. 24 Tacitus, Historiën, 2.80. 25 Josephus, De Joodse Oorlog, 4.594-602, vertaling Meijer en Wes. 26 Tacitus, Historiën 3.49, vertaling Vincent Hunink. 27 Suetonius, Vespasianus, 8, vertaling Den Hengst; Cassius Dio, 65.10.2. 28 Suetonius, Vespasianus, 8, vertaling Den Hengst. 29 Josephus, De Joodse Oorlog, 7 .16 0 ,16 2 , vertaling Meijer en Wes. 30 Josephus, De Joodse Oorlog, 7.122-157, vertaling Meijer en Wes. 31 Orosius, Geschiedenissen tegen de heidenen, 7.3.8. 32 Roman Imperial Coinage 11 (1926), 49, nos. 292-293, 51, nos. 308310. 33 Suetonius, Vespasianus, 12, vertaling Den Hengst. 34 Tacitus, Historiën,3.3, vertaling Vincent Hunink. Vgl. over dineren met senatoren Cassius Dio, 65.10.6. 35 Tacitus, Historiën, 1.50. 36 M.H. Crawford et al, Roman Statutes, 1, (Londen 1996), 549-553, no. 39. 37 Cassius Dio, 65.10.3. 38 Deze observatie is van professor Chris Howgego, die de munt met discussie elders zal publiceren. Ik ben hem dankbaar voor zijn toe stemming om de afbeelding en opmerking hier te gebruiken. 39 Suetonius, Vespasianus 23.4.
208
40 Eutropius, Breviarium, 8.5. 41 St-Gallen, Vita, 29; Johannes Diacono, Vita, 2.44; Dante, De god delijke komedie, ‘Vagevuur’, 10.70-96; ‘Paradijs’, 20.43-48,106-117. 42 W. Eek, ‘An emperor is made: senatorial politics and Trajan’s adoption by Nerva in 9 7’, in Philosophy and Power in the Graeco-Roman World (Oxford 2002), 211-226. 4 3 Julianus de Afvallige, Caesars, 3 3 3 A . 44 Aqua Traiani; Roman Imperial Coinage 11 (1926), 278, no. 463, 287 nos. 607-609, vgl. 289 nos. 636-641. Providentia s p q r , Roman Im perial Coinage 11 (1926), 291, no. 661. 45 P.L. Strack, Untersuchungen zur römischen Reichspragung des zweiten Jahrhunderts 1 (Stuttgart 1931), 62-65. 46 St-Gallen, Vita, 29; Johannes Diacono, Vita, 2.44. 47 Een afbeelding van de zuil met keizersbeeld is te zien op Roman Imperial Coinage 11 (1926), 265, no. 307. 48 Plinius, Lofrede op Trajanus, 23.1-3, vertaling Meijer en Den Hengst. 49 Voor de term: Jona Lendering, Een interim-manager in het Romeinse Rijk. Plinius in Bithynië (De Roo 1998). 50 Plinius, Brieven 10.97, vertaling Peters. 51 Tacitus, Historiën, 1.4.2. 52 Historia Augusta, Hadrianus, 4.8-10. 53 Cassius Dio 69.2.5-6. 54 Epitome de Caesarihus (Samenvatting over de Caesaren) 14.8. 55 Historia Augusta, Hadrianus, 14.5-6. Vgl. Cassius Dio 69.11, die ver wijst naar de verloren biografie van Hadrianus. 56 Historia Augusta, Hadrianus, 25.9. Voor verschillende vertalingen in het Nederlands, zie P. de Rynck, Op de snaren van Apollo (Baam 1993), 323-326. 57 Cassius Dio.69.4.1-5. 58 Roman Imperial Coinage 11 (1926), 377-378, nos. 321-329. Vgl. 374376, nos. 296-320. 59 Historia Augusta, Hadrianus, 26.5. 60 Coins o f the Roman Empire in the British Museum 111, cxxiv, cxxvi. 61 Roman Imperial Coinage 11 (1926), 236, 29 1 nos. 663-668, 317, 358365, nos. 146-223. 62 Cassius Dio 69.8.1. 63 Historia Augusta, Hadrianus, 15.13; Philostratus, Levens van de sofis ten, 489.
209
64 Cassius Dio, 69.9.1-4. Voor de teksten aan i n legio Augusta, zie O. Hekster/E. Moormann, Ooggetuigen van het Romeinse rijk (Amster dam 2008), 135-138, no. 41. 65 Arrianus, Periplus Maris Euxini (Handelsrouten van de Zwarte Zee), 1.3-4. 66 Zie Ando 2000, met O. Hekster, 'Eerst veroveren, dan verleiden. Romeins burgerschap als succesvol exportproduct’, Academische Boekengids 54 (2005), 14-15. 67 Historia Augusta, Hadrianus, 27.4. Vgl. Historia Augusta, Antoninus Pius, 2.5. 68 Voorbeelden uit W. Trillmich, ‘Hispanien und Rom aus der Sicht Roms und Hispaniens’, in: W. Trillmich en H. Schubert (reds.), Hispania Antiqua, Mainz, 1993, 41-70, daar 57-58 en Rose 1997, 53. 69 Fronto, Brieven, 4.6. 70 Themistius, Redevoeringen, 6.81.C. 71 E. Renan, MarcAurèle et lajin du monde antique (Parijs 1882), 483. 3 D RIE ‘ G E K K E ’ K E IZ E R S VAN ROME 1 Suetonius, Caligula, 9, vertaling Den Hengst. 2 Suetonius, Caligula, 9, vertaling Den Hengst. 3 R G D A 34.3, zie p. 38-39. 4 Suetonius, Caligula, 13-16; Philo, Gezantschap naar Gaius, 8-13; Cas sius Dio 59.2-3. 5 Josephus, Oude geschiedenis van de Joden, 19.193, vertaling Wes en Meijer; Suetonius, Caligula 51.1; Seneca, De korte duur van het le ven, 18.5-6; Troostschrift voor mijn moeder Helvia, 10.4; Zielerust, 14.5; Over weldaden, 7.11.2. 6 Incitatus: Suetonius, Caligula, 55.3. Vgl. Cassius Dio, 59.14.7. Di ner: Suetonius, Caligula, 32. 7 Cassius 010,59.26.8. 8 Suetonius, Caligula, 31-33, vertaling Den Hengst. 9 Suetonius, Caligula, 24. 10 Zie de prachtige verzameling op de mad monarchs-website: www. madmonarchs.nl. 11 Suetonius, Caligula, 22, vertaling Den Hengst. 12 Philo, Gezantschap naar Gaius, 349-357, vertaling O. Hekster/ E. Moormann, Ooggetuigen van het Romeinse rijk (Amsterdam 2008), 72-74.
210
13 14 15 16 17 18
Suetonius, Caligula, 44. Suetonius, Caligula, 46, vertaling Den Hengst. Winterling 2003, hoofdstuk 4.5. Josephus, Oude geschiedenis van de Joden, 19.272. Corpus Inscriptionum Latinarum 6.10229.24; Tacitus, Agricola, 10.3. Josephus, Oude geschiedenis van de Joden, 20.154, vertaling Meijer en Wes. 19 Seneca, Apocolocynthosis, 4.25-32, vertaling Vincent Hunink. 20 Tacitus, Annalen, 13.4; Suetonius, Nero, 10.7.1. 21 Zie bijvoorbeeld Seneca, Over weldaden, 1.7; 1.16.2-17.3. 22 Tacitus, Annalen, 13.2.1, vertaling Bijnsdorp. 23 Tacitus, Annalen, 13.5. 24 Tacitus, Annalen, 13.2. 25 Nero zelf: Corpus Inscriptionum Latinarum 16.4 (= Inscriptiones La tinae Selectae, 1987); navolging door het rijk heen: Corpus Inscriptio num Latinarum 2.4926, 4928, 4884, 4719, 4734; 3*346, 382, 6123; 7.12; 10.8014; II-I33I>6955. 26 Roman Imperial Coinage i2(i984), 150, nos. 1-3. 27 Roman Imperial Coinage i2(i984), 150, nos. 6-7. 28 Seneca, Over zachtmoedigheid, 1.1.6. 29 Tacitus, Annalen, 59-64; Suetonius, Nero, 35.1-2; Cassius Dio 62.13.1. 30 Tacitus, Annalen, 14.3-8; Suetonius, Nero, 34; Cassius Dio 61.12-14. 31 Tacitus, Annalen, 14.10.3-14.11.3. Vgl. Quintilianus, De opleiding tot redenaar, 8.5.18. 32 Cicero, Pleitrede voor Sextus Roscius van Ameria, 26, 71-72. 33 Tacitus, Annalen, 14.51.1, vertaling Bijnsdorp. 34 Aurelius Victor, Boek over de Caesars, 5.1-2. 35 Martialis, Epigrammen 7.34.4. 36 Suetonius, Nero, 31: vertaling Den Hengst; Tacitus, Annalen, 15.42. 37 Suetonius, Nero, 39, vertaling Den Hengst. 38 Martialis, Boek van de spelen, 2.4. 39 Tacitus, Annalen, 15.44.2, vertaling Bijnsdorp. 40 Plinius, De Wereld (Naturalis Historiae), 34.45-46. 41 Suetonius, Nero, 21.3, vertaling Den Hengst. Vgl. Cassius Dio 63.9.5. 42 Champlin 2003. 43 Cassius Dio, 63.20.5, vertaling De Vries. Maar let op de kritische
211
opmerkingen over de term ‘wereldkampioen’ in P. Gouw, Griekse atleten in de Romeinse keizertijd, 31 v.Chr.//\oo n.Chr. (Amsterdam 2009), 150-151. 44 Suetonius, Caligula, 59. 45 Suetonius, Nero, 50, vertaling Den Hengst. 46 Corpus Inscriptionum Latinarum 6.34916. 47 Suetonius, Nero, 57. 48 Dio Chrysostomos, Redevoeringen, 21.9.10. 49 Tacitus, Historiën, 2.8-9; Suetonius, Nero, 57. 2; Zonaras, 11.18. 50 Varner 2004, 73-75. 51 Suetonius, Nero, 47-49; Cassius Dio, 63.28-29.2. 52 Historia Augusta, Commodus, 19.2. 53 Historia Augusta, Commodus, 1.7-8. 54 Cassius Dio, 73.1.1. 55 Herodianus, 1.14.8. 56 Philostratus, Levens van de sofisten, 2.1.13. 57 Herodianus, 1.4.3-6. 58 Herodianus, 1.6.6, Cassius Dio, 73.4.4, Historia Augusta, Commo dus, 4.3. 59 Herodianus, 1.12.3. 60 Herodianus, 2.6.10, vertaling Brok. 61 Dracontius, Verontschuldiging (Satisfactio),187-190, vertaling Vin cent Hunink. 62 Malalas, Kroniek, 12.2-3. 63 Cassius Dio, 76.8.2. 64 Juvenalis, Satiren, 6.105-110, vertaling D’Hane-Scheltema, 65 Historia Augusta, Commodus, 11.10-11. 66 Herodianus, 1.1.5.1-2. 67 Aurelius Victor, Boek over de Caesars, 17.4.6. 68 Zie noot 25 van dit hoofdstuk. 4 DE C R I S I S VA N H E T R O M E I N S E K E I Z E R S C H A P 1 Cassius Dio, 77.15.2. 2 Lactantius, Over de dood van de vervolgers, 5.5-6. 3 Historia Augusta, Numerianus, 14; Aurelius Victor, Boek over de Cae sars, 38; Eutropius, 9.18. 4 C. Norena, ‘The communication of the emperor’s virtues’, Journal o f Roman Studies 91 (2001), 146-168; Manders 2008, 77-101.
212
5 6 7 8
9 10 11 12 13
Manders 2008,77-101. Tacitus Historiën, 1.4, vertaling Vincent Hunink. Cassius Dio, 69.6.3. J.F. Oates, A. E. Samuel en C. B. Welles (reds.), Yale Papyri in the Beinecke Rare Book and Manuscript Lïbrary (New Haven-Toronto 1967), i, 61. Corpus Inscriptionum Latinarum 3.12336; Hauken 1998, 82-85. Codex Theodosianus 1.16.6. }. Reynolds, Aphrodisias and Rome (London 1982), nos. 20 en 25. Historia Augusta, Gallienus, 2.6; De dertig tirannen, 12 .14 ,1 3-3Herodianus, 4.2, vertaling Brok.
14 15 16 17 18 19 20
Herodianus, 7.3.5. Historia Augusta, Tacitus, 9.5. Libanius, Redevoeringen, 4.61.5. Roman Imperial Coinagev.2 (1933), 223, 262, 297, 304. Latijnse Panegyrieken, 10(2), 11.1. Latijnse Panegyrieken, 11 (3).2. Corpus Inscriptionum Latinarum 6.1130 (= Inscriptiones Latinae Selec tae, 646). 21 Prijsedict van Diocletianus, voorwoord, vertaling Vincent Hunink. e p il o o g
: co n stan tijn
en
een
c h r is t e l ijk
k e iz e r s c h a p
1 Eusebius, Leven van Constantijn, 1.28-31. Vgl. Lactantius, Over de dood van de vervolgers, 44.5. Zie voor de gebeurtenissen ook H. Singor, ‘The Labarum, shield blazons, and Constantine’s caeleste signum’, in De Blois 2003, 481-500. 2 Aurelius Victor, Boek over de Caesars, 40.16; Lactantius, Over de dood van de vervolgers, 9.9. 3 Corpus Inscriptionum Latinarum 6.33856 (= Inscriptiones Latinae Se lectae, 8935). 4 Aurelius Victor, Boek over de Caesars, 40.26. 5 Boek der Pausen, Leven van Silvestrus, 1.182. 6 Ammianus Marcellinus 21.1.5; Prudentius, Peristephanon, 2-5. 7 Aurelius Victor, Boek over de Caesars, 40.25. 8 Corpus Inscriptionum Latinarum 6.1139 (= Inscriptiones Latinae Selec tae, 694). 9 Latijnse Panegyrieken, 6(7), 21.4-6, vertaling Vincent Hunink. 10 Codex Justinianus, 3.12.2(3), vertaling Spruit, Chorus en De Ligt.
213
11 Eusebius, Leven van Constantijn, 4.61-62; Hieronymus van Stridon, Kronieken bij hetjaar 353. 12 Eusebius, Levenvan Constantijn, 3.54-58. 13 F. Gnecchi, I medaglioni Romani (Milaan) 1 9 1 2 ,1, fig. 131-132. 14 Eusebius, Leven van Constantijn, 4.64. 15 Eutropius, 8.5.
Bibliografìe
Ik vermeld hier alleen de literatuur die ik veel gebruikt heb. Daarnaast staan in de noten nog verwijzingen naar literatuur die ik enkel voor deelaspecten van de tekst geraadpleegd heb. Ook moeten nog twee websites genoemd worden die ik vaak heb geraadpleegd: De Imperatoribus Romanis (www.roman-emperors.org), een online-encyclopedie van Romeinse keizers en hun familie, en Livius (www.livius.org), waarschijnlijk de groot ste en zeker de meest betrouwbare website over oude geschiede nis.
Gebruikte vertalingen: Cassius Dio, De Vries = G. H. de Vries, Augustus. Keizer van Rome, Athenaeum 2002. Codex Justinianus, Spruit, Chorus en De Ligt = J. E. Spruit,}. M. J. Cho rus en L. de Ligt, Corpus Iuris Civilis. Tekst en Vertaling v u ( k n a w 2005). Herodianus, Brok = M .F.A . Brok, Herodianus. Crisis in Rome, Fibulavan Dishoeck 1973. Horatius, Lyrische Gedichten, Schrijvers = P. Schrijvers, Horatius. De lyrische gedichten, Ambo 1993. Horatius, Brieven, Schrijvers = P. Schrijvers, Horatius. Verzamelde ge dichten. Satiren, epoden, oden, eeuwzang, brieven, ars poëtica, Histori sche Uitgeverij 2003. Josephus, De Joodse Oorlog, Meijer en Wes = F. J. A. M. Meijer en M. A. Wes, Flavius Josephus. De Joodse oorlog ß[ uit mijn leven, Ambo 1992. Josephus, Oude geschiedenis van de Joden, Meijer en Wes = F.J.A. M. Meijer en M. A. Wes, Flavius Josephus. De oude geschiedenis van de Joden, Ambo 1996.
2I5
Juvenalis, Satiren, D’Hane-Scheltema = M. D’Hane-Scheltema, J u venalis. De satiren, Athenaeum-Polak & Van Gennep 1984. Ovidius, Metamorphosen, D’Hane-Scheltema = M. D’Hane-Scheltema, Ovidius. Metamorphosen, Athenaeum-Polak & Van Gennep 1994. Ovidius, Tristia, Hogendoorn = W. Hogendoorn, Ovidius, Sombere ge dichten, Tristia, Athenaeum-Polak & Van Gennep 1998. Plinius, Lofrede op Trajanus, Meijer en Den Hengst = F. J.A. M. Meijer en D. den Hengst, Lofrede op keizer Trajanus, Ambo 1990. Plinius, Brieven, Peters = T. Peters, Plinius, De brieven, Ambo 2001. Plutarchus, Van Rooijen-Dijkman = H .W .A. van Rooijen-Dijkman, Plutarchus, Beroemde Romeinen, Athenaeum-Polak & Van Gennep 2008. Propertius, Elegieën, Peters = W.A. M. Peters, Propertius, Elegieën, Am bo 1991. Res Gestae Divi Augusti, vertaling Nellissen = L. Nellissen via www.stilus.nl/augustus/aug-rg-v.htm. Seneca, Voorzienigheid, Janssen = T.H. Janssen, Lucius Annaeus Seneca, Dialogen, Boom 1996. Suetonius, Den Hengst = D. den Hengst, Suetonius, Keizers van Rome, Athenaeum-Polak & Van Gennep 1996. Tacitus, Annalen, Bijnsdorp = Ben Bijnsdorp via http://benbijnsdorp. info/tacitus .html. Vergilius, Aeneis, Rutgers van der Loeff = A. Rutgers van der Loeff, Ver gilius - Aeneis, De Nederlandse Boekhandel 1973.
Moderne literatuur: Alföldi, A., Die monarchische Repräsentation im römischen Kaiserreiche (Darmstadt 1980). Alföldi, M. R., Bild und Bildersprache der römischen Kaiser. Beispiele und Analysen (Mainz 1999). Ando, C. Imperial Ideology and Provincial Loyalty in the Roman Empire (Berkeley-Los Angeles 2000). Baharal, D., Victory o f Propaganda. The Dynastic Aspect o f the Imperial Propaganda o f the Severi: the Literary and Archaeological Evidence a d 1 93~235 (Oxford 1996).
216
Barrett, A.A., Caligula. The Corruption of Power (Londen 1989). Barrett, A.A., Agrippina. Sister o f Caligula, Wife o f Claudius, Mother of Nero (Londen 1996). Bartsch, S., Actors in the Audience: Theatricality and Doublespeak from Nero to Hadrian (Londen-Cambridge [Mass.] 1994). Bennett, J., Trajan. Optimus Princeps (Londen-New York 20 0 12). Benoist, S., Rome, le prince et la Cité. Pouvoir impérial et cérémonies pu bliques (Parijs 2005). Birley, A. R., Hadrian: the Restless Emperor (Londen-New York 1997). Birley, A. R., ‘Hadrian to the Antonines’, Cambridge Ancient History 112 (2000), 132-194. Birley, A. R., Marcus Aurelius. A Biography (Londen 19872). Birley, A. R., Septimius Severus. The African Emperor (Londen 1988). Blois, L. de, et al. (reds.), The Representation and Perception o f Roman Imperial Power (Amsterdam 2003). Campbell, J.B., The Emperor and the Roman Army. 31 ford 1984). Champlin, E., Nero (Cambridge [Mass.] 2003).
b c -a d
235 (Ox
Drijvers, J.-W., ‘Damnatio Memoriae in het antieke Rome’, Groniek 170 (2006), 7-20. Eder, W., Augustus and the power of tradition’, in Galinsky (2005), 13-32. Eisner, J., Art and the Roman Viewer. The Transformation o f Art from the Pagan World to Christianity (Cambridge 1995). Elsner, J./Master, J. (reds.), Refections of Nero. Culture, History e[ Repre sentation (Londen 1994). F ea rs,}. R., Princeps a Diis Electus. The Divine Election o f the Emperor as a Political Concept at Rome (Rome 1977). Flaig, E., Den Kaiser herausfordem. Die Usurpation im Römischen Reich (Frankfurt am Main-New York 1992). Flower, H. I., The Art o f Forgetting. Disgrace e[ Oblivion in Roman Politi cal Culture (Chapel Hill 2006). Foubert, L., Agrippina. Keizerin van Rome (Leuven 2006).
217
Galinksy, K., Augustan Culture. An Interpretive Introduction (Princeton 1996). Galinksy, K., (red.), The Cambridge Companion to the Age o f Augustus (Cambridge 2005). Gradel, I., Emperor Worship and Roman Religion (Oxford 2002). Griffin, M., Nero. The End of a Dynasty (Londen 1984). Griffin, M., ‘The Flavians’, Cambridge Ancient History 112 (2000), 1-83. Griffin, M., ‘Nerva to Hadrian’, Cambridge Ancient History n 2 (2000), 84-131. Grimal, P., Marc Aurele (Parijs 1991). Hengel, L. van den, Imago. Romeinse keizerbeelden en de belichamingvan gender (Hilversum 2009). Hauken, T., Petition and Response. An Epigraphic Study o f Petitions to Roman Emperors 181-249 (Bergen 1998). Hopkins, K., Conquerors and Slaves. Sociological Studies in Roman His tory (Cambridge 1978). Kienast, D., Römische Kaisertabelle. Grundzüge einer römischen Kaiser chronologie (Darmstadt 19 9 6 2). Kleiner, D., Roman Sculpture (New Haven-Londen 1992). Lange, C. H., Res Publica Constituta. Actium, Apollo and the Accom plishments o f the Triumvirat Assignment (Brill 2009). Lendering, }., Stad in marmer. Gids voor het antieke Rome aan de hand van tijdgenoten (Amsterdam 2007). Lendon, J.E ., Empire o f Honour. The Art o f Government in the Roman World (Oxford 1997). Levick, B., Claudius (New Haven-Londen 1990). Levick, B., Tiberius (Londen-New York 19 9 9 2). Levick, B., Vespasian (Londen-New York 1999). Manders, E., Coining Images o f Power. Patterns in the Representation of Roman Emperors on Imperial Coinage, a d 193-284 (PhD, Nijmegen 2008). Meijer, F., Keizers sterven niet in bed. Van Caesar tot Romulus Augustulus 44 v.Chr.-476 n.Chr. (Amsterdam 2006). Millar, F., A Study of Cassius Dio (Oxford 1964).
218
Millar, F. The Emperor in the Roman World ( 3 1 B C - 3 3 J a d ) (Londen 19 9 2 2). Millar, F. The Roman Republic and the Augustan Revolution (The Univer sity of North Carolina Press 2002), met name deel 111, The Augus tan Revolution'. Millar, F. Government, Society and Culture in the Roman Empire (The University of North Carolina Press 2004), met name deel 1, ‘The Imperial Government.’ Pollini, J., ‘Man or god: Divine assimilation and imitation in the Late Republic and Early Principate’, in: K.A. Raaflaub en M. Toher (reds.), Between Republic and Empire. Interpretations o f Augustus and His Principate (Londen 1990), 334-363. Price, S. F. R., ‘From noble funerals to divine cult: the consecration of Roman emperors’ in: D. Cannadine/S. R. F. Price (reds.), Rituals of Royalty. Power and Ceremonial in Traditional Societies (Cambridge 1:987), 56-105. Rees, R. ‘Images and image: a re-examination of tetrarchic iconograp hy’, Greece and Rome 40 (1993), 181-200. Rich, J.W., Cassius Dio. The Augustan Settlement (Roman History 53-33) (Warminster 1990). Rich,J. W./’Williams, J., ‘Leges et Iura P. R. Restituit: A new aureus of Octavian and the settlement of 28-27 BC’>^ ie Numismatic Chronicle
159 (i9 9 9 )>l6 9 -2I 3· Rose, C. B., Dynastic Commemoration and Imperial Portraiture in the Julio-Claudian Period (Cambridge 1997). Scheid,}. ‘Augustus and roman religion: continuity, conservatism, and innovation’, in Galinsky (2005), 175-193. Smith, R. R. R., ‘The public image of Licinius 1: Portrait sculpture and imperial ideology in the early fourth Century Journal of Roman Stu dies 87 (1997), 170-202. Syme, R., Tacitus (Oxford 1958). Varner, E., Mutilation and Transformation; Damnatio Memoriae and Ro man Imperial Portraiture (Leiden 2004).
219
Wallace Hadrill, A., ‘ Civilis princeps: between citizen and king’, Journal o f Roman Studies 72 (1982), 32-48. Wallace Hadrill, A., Augustan Rome (Bristol 1993). Wallace Hadrill, A., ‘The imperial court’, Cambridge Ancient History 10 2 (1996), 283-308. Wiedemann, Th., The Julio-Claudian Emperors (Bristol 1989). Wiedemann, Th., ‘Tiberius to Nero’, Cambridge Ancient History 10 2 (1996), 198-255. Wiedemann, Th., ‘From Nero to Vespasian’, Cambridge Ancient History io 2 (1996), 256-282. White, P., ‘Poets in the new milieu: realigning’, in Galinsky (2005), 321-339. Winterling, A., Aula Caesaris. Studien zur Institutionalisierung des römi schen Kaiserhofes in der Zeit von Augustus bis Commodus (31 v. Chr.-192 n.Chr.) (München 1999). Winterling, A., Caligula - Eine Biographie (München 2003). Woodman, A. J., Tacitus, The Annals. Translated with Introduction and Notes (Indianapolis-Cambridge 2004). Yavetz, Z. Tiberius. Der Traurige Kaiser. Biographie (München 1999). Zänker, P., Augustus und die Macht der Bilder (München 1987). Zänker, P., Die Apotheose der römischen Kaiser (München 2004).
220
11 Iustratievera ntwoord ing
1 Aureus Augustus British Museum, Londen, inventarisnr. c m 1995.4-1.1 2 Denarius Octavianus en Pax Numismatica Ars Classica, auction 51, part 1, lot 134 3 Denarius Pax en Octavianus Numismatica Ars Classica, auction 51, part 1, lot 135 4 Gemma Augustea Kunsthistorisches Museum, Wenen, inventarisnr. a s ixa 79 5 Augustus Via Labicana Foto: S. Mols 6 Augustus Prima Porta Foto: S. Mols, Vaticaanse Musea, Chiaramontimuseum, Rome, inventarisnr. 2290 7 Denarius Gaius consul designatus Numismatik Lanz München, auction 146, lot 137 8 Tiberius Capri Louvre, Daru Gallery. Parijs (Ma 1248) 9 Vespasianus Judea © Heritage Auction Galleries, ha.com 10 Vespasianus Ny Carlsberg Glyptothek, Kopenhagen, in 2585, kamer 13 11 Aureus Vespasianus, Finstock Foto: Chris Howgego, met toestemming van het Ashmolean Museum, Oxford 12 Trajanus Foto: O. Hekster, Capitolijnse Musea, Rome, inventarisnr. mc 0276 13 Reliëf Trajanus Foto: O. Hekster 14 Hadrianus Capitolijnse Musea, Palazzo dei Conservatori, Rome,
mc
817
221
15 Fides Provinciae Foto: O. Hekster, Capitolijnse Musea, Palazzo dei Conservatori, Rome 16 Caligula’s zussen Numismatica Ars Classica, auction 51, lot 179 17 Nero Agrippina Numismatica Ars Classica, auction 51, lot 192 18 Nero Agrippina Numismatik Lanz, München, auction 145, lot 68 19 Nero (Ostia) Hess-Divo A G , auction 314, lot 1531 20 Nero Glyptothek München, inventarisnr. 321 21 Commodus Foto: S. Mols, Capitolijnse Musea, Palazzo dei Conservatori, Rome, inventarisnr. 1120 22 Gallienus Securitas C G B , b rm -156829 23 Caracalla Ny Carlsberg Glyptothek, Kopenhagen, in 2028 24 Macrinus Foto: D A i R 69.2168, oorspronkelijk beeid: Sovraintendenza Comunale, Rome 25 Gallienus Ny Carlsberg Glyptothek, Kopenhagen, in 832 26 Tetrarchen Foto: S. Mols 27 Galerius Foto: J. C. N. Coulston 28 Basilica Nova Sovraintendenza Comunale, Rome 29 Constantijn Foto: O. Hekster, oorspronkelijk beeid Sovraintendenza Comunale, Rome
222
Regeerjaren van Romeinse keizers van Augustus tot Constantijn
Augustus 27v.Chr.-14 Tiberius 14-37 Gaius (Caligula) 37-41 Claudius 41-54 Nero 54-68 Galba 68-69 Otho 69 Vitellius 69 Vespasianus 69-79 Titus 79-81 Domitianus 81-96 Nerva 96-98 Trajanus 98-117 Hadrianus 117-138 Antoninus Pius 138-161 Marcus Aurelius 161-180 Lucius Verus 161-169 Commodus 176-192 Pertinax 193 Didius Julianus 193 Septimius Severus 193-211 Clodius Albinus 193-197 Pescennius Niger 193-194 Caracalla 198-217 Geta 209-211 Macrinus 217-218 Diadumenianus 218 Heliogabalus 218-222 Severus Alexander 222-235 Maximinus 235-238
Gordianus 1 238 Gordianus 11 238 Balbinus 238 Pupienus 238 Gordianus i i i 238-244 Philippus Arabs 244-249 Decius 249-251 Trebonianus Gallus 251-253 Volusianus 251-253 Aemilianus 253 Valerianus 253-260 Gallienus 253-268 Claudius 11 268-270 Quintilius 270 Aurelianus 270-275 Tacitus 275-276 Florianus 276 Probus 276-282 Proculus 280-281 Carus 282-283 Carinus 283-285 Numerianus 283-284 Diocletianus 284-305 Maximianus 286-305 Constantius 305-306 Galerius 305-311 Severus 306-307 Maxentius 306-312 Constantijn 307-337
223
GALLISCHE
D EELRIJK
( 2 6 0 -2 7 4 )
Postumus 260-269 Laelianus 269 Marius 269 Victorinus 269-271
PALMYREENSE
D EELRIJK
Domitianus 11 271 Tetricus 1 271-274 Tetricus 11 273-274
(26 0 -272 )
Septimius Odaenathus 260-267 Vaballathus 267-272
1
i
224
Zenobia 267-272
Register
Acte 148 Agrippa, Marcus 27-28, 30, 40, 61-63, ^ 7’ 78,10 7, in Agrippa Postumus 62 Agrippina de Jongere 82,123,
131,133-135, i 37· ^ 8' T45 Agrippina de Oudere 120 Alexander de Grote 9 ,9 7 ,12 4 ,14 7 Alexander Helios 28 Alexander Severus 19 ,16 9 ,1 8 0 Alexandria 148 Allectus 190 Ammon 186 Anicetus 137-138 Antinous 105-106 Antonia 89 Antonijnse dynastie 151-152,158 Antoninus Pius 114 ,15 2 ,15 4 Antoninus, Marcus Aurelius 180 zie ook Heliogabalus Aper 182 Aphrodite 30 Aplu 45 zie ook Apollo Apollo 32,44-47, 51-54, 56,113, 14 3 ,14 7 ,17 4 ,19 9 -2 0 1 Apollodorus 107 Asklepios 113 Arrianus, Lucius Flavius 20-21, 112 Assisi, Franciscus van 117
Atia 44 Attianus 104-105 Avidus Cassius 153 Avidius Nigrinus 104 Augustus (Gaius Octavius) 7,
16-17, * 9 ’ 2 5’ 33"34 >37-4 4 > 46-73, 75-77, 79, 81-84, 86, 88, 90-93, 95, 9 7-98,101-103,10 7, in , 113-115,119-120,123-126, 130 -131,133,135-136 ,14 6 ,14 8 , 150 ,154 ,158 -159 ,16 5-16 6 ,179 18 2 ,18 8 -18 9 ,19 6 ,19 8 -2 0 4 Aurelianus 171,18 0 Aurelius Victor 139 ,16 4 Aurora 130 Bacchus 48 Britannicus 131-132,135-137 Brutus, Lucius 7 Burrus, Sextus Afranius 132-133, T35’
137-138
Cacus 52 Caenis 89 Caesar, Gaius Julius 7-11,17, 2 5' 33’ 37 ’ 43 ’ 47 - 51 »53>58 -59 ’ 62-63, 67, 72, 80-81, 83-84, 9 7 ,12 3 ,12 8 Caesar, Gaius Julius Gaii filius 2 6 , 44-45, 58, 62 zie ook Augustus
225
Caesarion 28 Caesonia, Milonia 12 1-12 2,128 Caligula (Gaius Caesar Augustus Germanicus) 76-79, 83, 89, 9 4,119 -131,134 -136 ,139 -140 , 14 2,145,14 7-148 ,152-153,157, 16 2 ,16 4 ,16 6 Caracalla 16 9 ,173 Carausius 190 Carinus 171,18 2 Carus 16 8 ,171 Cassius Dio, Lucius 15,18-19, 2 9 > 34'35- 37"39> 44 >66, 86, 90, 10 0 ,1 1 2 ,1 2 2 ,1 2 7 ,1 2 9 ,1 4 6 , 150,152-153,156 Castor 48-49, 53 ,12 4 ,18 8 Celsus, Publilius 104 Ceres 77 Chaerea, Cassius 128 Champlin, Ted 145-146 Cicero, Marcus Tullius 10, 25-26 Claudia 61 Claudia Ecloge 148-149 Claudius (Tiberius Claudius Caesar Augustus Germanicus) 76-83, 89, 95, 9 8 ,119 ,12 8 -131,133-136 ,139 14 0 ,14 8 Claudius Hegemoneus 177 Cleander, Marcu? Aurelius 156158 Cleopatra v 11 27-3 o, 19 8 Commodus 9 4 ,119 ,14 5 ,14 7 , 15 1-16 7 ,16 9 ,17 2 ,18 4 Constantijn de Grote 98,183, 18 9 -19 0 ,19 3 -19 4 ,19 6 ,19 8 204 Constantina 196
Constantius 1 18 3 ,18 9 ,19 3 Corbulo, Gnaeus Domitius 146 Crassus, Marcus Licinius 98 Crispina 156-157 Cupido 56 Dante Alighieri 93 Decius, Trajanus 177 Diana 174 Didius Julianus 160 Dio Chrysostomos 149 Diocletianus, Gaius Aurelius Valerius (Diocles) 16 9 ,18 2 18 4 ,18 6 -19 1,19 3 Dionysus 2 8 ,113 ,15 7 Domitianus 17, 87-88, 92, 94, 151,16 6 -16 7 Domitianus 11 178-179 Domitii, familie 149 Domitilla, Flavia 89 Dracontius 161 Drusilla 123 Drusus 61, 71 Eclectus 165 El Gebal 180 Elagabalus 180 Etruscus, Herennius 177 Eusebius 194, 201 Eutropius 204 Favorinus 112 Flavische dynastie 83, 9 4 ,139 ,
I51 Flavius Josephus 84, 8 7,121, 128-129 Fronto, Marcus Aurelius 2 0 ,116
Gaius Caesar 62-64, 67, 88 Galba, Servius Sulpicius 79 ,14 8 , 150 Galerius 183,186-187 Gallienus 170-171,173-174 Germanicus 7 1,12 0 Geta 169 Gordianus 170 Gordianus 111 (Caesar Marcus Antonius Gordianus) 176177 Gregorius 93, 97 Hadrianus 17-18, 20 ,10 0 ,10 3 10 9 ,111-114 ,116 ,119 ,15 2 ,15 4 , 16 1-16 3,172-173,175,19 4-19 5 Hannibal 52 Heliogabalus 16 6 ,16 9 ,18 0 , 184 Helios 113 Hercules 48-49, 52, 8 9 ,124 , 14 5 -14 6 ,157 ,15 9 ,16 1,16 3-16 6 , 18 4 ,19 4 Herculius 184 zie ook Maximianus Herodes Atticus 153 Herodianus 152-154,156-157, 16 0 ,16 4 ,18 1-18 2 Homerus 50 Horatius 48-50
Julianus de Afvallige 30, 93, 97, 116-117 Julii, familie 56, 59 Julio-Claudische dynastie 69, 76, 8 3 , 95 , 1 5I , z58
Julius, Divus 51 Juno 45, 53 Jupiter 10, 44-45, 50-51, 56, 94, 12 2 ,17 4 ,18 4 ,18 8 ,1 9 4 Jupiter de Donderaar 53 Jupiter Feretrius 53 Jupiter Optimus Maximus 199 Jupiter van de Vrijheid 53 Juvenalis 163
Isodoros 125
Laelianus 179 Laetus 165 Lepidus, Marcus Aemilius 2627, 55-56 Libanius 184 Licinius 193, 201-202, 204 Livia (Livia Drusilla/ Julia Augusta) 56, 61-62, 77, 81, 123,151 Livilla, Julia 123 Livius 7 Longinus, Cassius 123 Lucilia 156,158 Lucius Caesar 62-63, ^ 7 > Lucius Verus 153,162 Lugh 143 Luna 122
Jezus Christus 19 ,117 ,19 4 ,19 8 200 Jovius 184 zie ook Diocletianus Julia 61-62
Macrinus 15 7,16 8 ,17 3 Macrobius 31-32 Maecenas 4 5,4 8 Magna Mater 52 Malalas, Johannes 161
227
Mallia 44 Marcellus, Marcus Claudius 54, 62, 67 Marcia 165 Marcus Antonius 8,10 , 26-32, 44-45, 51, 6 1-6 2,19 8 Marcus Aurelius 20-21, 9 3,116 117,135,153-154 ,158 ,18 2 Mars 10 ,4 5 ,4 8 ,5 9 ,19 5 Mars de Wreker (Ultor) 54, 58 Martialis 13 9 ,14 1 Maxentius 18 3,18 9 -19 0 ,19 319 6 ,19 8 -19 9 , 201 Maximianus 18 3-18 4 ,18 9 ,19 3 Maximinus Thrax 16 8 ,17 3 ,18 2 Mercurius 143 Messalina 8 2,131 Minerva 45, 53 Mucianus 85 Narcissus 165 Neptunus 159 Nero 15, 20-21, 76, 82-84, 86, 89-91, 9 4 ,119 ,12 9 -14 3 ,14 5 15 3 ,16 1,16 3 ,16 6 -16 7 ,16 9 , 172 Nerva 17, 9 4 ,158 Nestor 199 Numerianus 18 ,17 1,18 2 Octavia 27-28, 62, 77 ,131,137 138 Octavianus 11, 26-37, 39,43-46, 51, 61, 63, 93 zie ook Augustus Otho 136 Ovidius 48, 50-51
Palma, Cornelius 104 Perennis, Tigidius 156 Pertinax 165 Philippus Arabs 170 Philippus 11 170 Philo van Alexandrie 125-126 Phoebus 46 zie ook Apollo Piso 40 Plinius de Jongere 10 0 -10 2,116, 189 Plinius de Oudere 7 0 ,12 9 ,14 3 Plotina 104 Plutarchus 8 Pollux 4 8 ,12 4 ,18 8 Pompeius, Sextus 27 ,4 4 , 61 Pompeius de Grote 7, 27, 37, 53 Poppaea Sabina 136-137 Poseidon 159 Postumus 170 ,179 Primus, Marcus Antonius 85-86 Propertius 46 Ptolemaeus Philadelphus 28 Quietus, Lusius 105 Quintianus, Claudius Pompeianus 156 Quirinus 10, 53 Remus 187,19 5 Renan, Ernest 117 Romula 195 Romulus 33, 48-50, 52, 59, 66, 18 7,19 4-19 5 Rusticus, Fabius 129 Sabina, Vibia 10 3,114
228
Sallustius 90 Saoterus 155 Saturnus 45, 53 Scott, Ridley 161 Scribonia 61 Sejanus 75 Selene 28 Seneca 73, 8 2 ,121,12 9 -133,135, 137-138 Septimius Severus 18 ,16 2 ,16 5 , 16 9 ,18 1-18 2 Sergius 163 Severische dynastie 169 Shapur 1, koning 170 Socrates 117 Suetonius (Gaius Suetonius Tanquillus) 17-18, 39, 44, 54, 61, 6 6 ,73,79 , 8 6 , 10 0 ,121, 12 6 -12 7 ,12 9 ’ I37> I4 ° ' I4 3’ I45" 146,149 -150 Sulla, Cornelius 8,138 Tacitus, Publius Cornelius 7,18 19, 65, 70, 72, 80, 82, 84-85, 8 9 ,12 9 ,13 2 ,13 8 ,14 1-14 2 ,15 0 , 175,182 Tarquinius Superbus 7 Themistius 117 Theodosius 204 Tiberius 61-67, 69-73, 75-76, 81, 8 3 ,10 7 ,115 ,12 0 ,12 6 ,13 6 Titus 83, 86-88, 92
Trajanus 15,17, 20, 93-95, 9710 5 ,10 7 -10 8 ,114 -116 ,119 ,135, 13 9 ,15 4 ,17 5 ,17 9 ,18 9 ,19 5 19 6 ,19 8 -19 9 , 204 Triumphus 73 Ulpius, familie 94 Valens, Flavius Iulius 117 Valerianus 170 Velleius Paterculus 62 Venus 43, 56, 5 9 ,10 7 ,19 4 Vergilius 48, 50-51,199 Vespasianus, Titus Flavius 79, 83-92, 95, 97-98,102-10 3,1151 16 ,119 ,13 5 ,14 3 ,15 0 ,17 5 Vesta 52, 54 Vindex, Gaius Julius 148 Vipsania Agrippina 6 2 ,12 0 Vitellius 84 Vulcanus 45 Wilkinson, John Gardner 186 Winterling, Aloys 127 Xiphilinus, Johannes 19 Xylandro, Guilielmo 117 Yourcenar, Marguerite 100 Zenobia 171 Zenodorus 143
Olivier Hekster (1974) is hoogleraar Oude Geschiedenis aan de Radboud Universiteit Nijmegen. In 2002 promoveerde hij cum laude op het proefschrift Commodus. An Emperor at the Crossroads. Eerder publiceerde hij onder meer,
samen met Eric Moormann, Ooggetuigen van het Romeinse Rijk.
OGA Romeinse keizers waren alleenheersers van waarschijnlijk het volste rijk uit de westerse geschiedenis. Toch konden zij dit ei territorium, waarbinnen verschillende volkeren en groepen wo> lastig regeren zonder steun. Zonder steun van soldaten duurde neer schappij niet lang; zonder steun van senatoren werd het lastig bestuur lijke functies in te vullen; zonder steun van lokale elites waren provin cies slecht te besturen; en als het volk van Rome zich tegen een keizer keerde, werd het onprettig wonen in de hoofdstad. Die verschillende groepen hadden vaak verschillende verwachtingen van hoe hun keizer zich moest opstellen.
Romeinse keizers analyseert hoe keizers probeerden al die verschillende
groepen tevreden te houden. Het gaat in op de zelfpresentatie van en de beeldvorming rondom een groot aantal verschillende keizers. Wat be paalt het antieke en moderne imago van deze keizers? Hoe verhoudt het beeld van die keizers zich tot hun daadwerkelijke positie? Aan de hand van een verscheidenheid aan antieke bronnen laat Olivier Hekster zien hoe sommige keizers goede, en andere slechte keizers werden.
IS B N
w w w
.u
i t g e v e r i j b e r t b a k k e r .n l
UI TG EV ERI J BERT B A K K E R
978-90-(?c1